Onderwijs. fantasierijke uitspraken van OESO-orakel Dirk Van Damme in sept. 2013 over ondemocratisch karakter hoger & sec. onderwijs e.d
1.Inleiding
Dirk Van Damme,OESO-onderwijsexpert, liet in de
maand september weer geregeld van zich horen. In de bijdrage Vlaanderen is
er niet in geslaagd onderwijs te democratiseren orakelde hij dat we niet
enkel ophet vlak van kwantitatieve
deelname aan het universitair onderwijs een achterlijk land zijn, maar dat
ookde kinderen van laaggeschoolden al te
weinig vertegenwoordigd zijn in onze (middenklasse)
universiteit. In DS van 10 septemberponeerde hijdat ook de
sociale discriminatie in ons s.o. vrij hoog is en dat hij daarom voorstander is
van de invoering van een gemeenschappelijke eerste graad. In de beleids-verklaring
van 2004 orakelde het duo Dirk Van Damme
Frank Vandenbroucke al: Meer en
meer wordt het onderwijs zelf de bepalende factor voor de dualisering van de
maatschappij. Van Damme volhardt
blijkbaar in de egalitaire boosheid. In
de regeringsverklaring lezen we dat het niet de taak is van de overheid zich te
bemoeien met het hoe van het onderwijs. Hopelijk doet die regering ook
iets aan de bemoeizucht van de Europese Unie, de OESO en Dirk Van Damme - die
zich de voorbije jaren vanuit Parijs mocht blijven bemoeien met het hoe van
het Vlaams onderwijs.
2.Reactie op onterechte
uitspraken over ons hoger/universitair onderwijs
2.1. 60% naar universiteit als streefdoel??
Op deredactie.be van 10 september lazen we met een verwijzing
naar Van Damme: "Zo verwacht de OESO dat zo'n 33 procent van de
jongvolwassenen in ons land naar de universiteit zullen trekken, terwijl dat in
andere OESO-landen maar liefst 60 procent zal zijn.(Vlaanderen is er
niet in geslaagd onderwijs te democratiseren).In het radioprogammaVandaag van 10 september ging hij
akkoord met de stelling van de moderator "dat in Vlaanderen minder dan
de helft van de studenten dan in de andere OESO-landen naar de universiteit
gaan: 30%tegen-over 60% in andere
landen.Hij stelde wel terloops dat
die 60% een beetje gerelativeerd moest worden, omdat sommige vormen van ons
hoger onderwijs in het buitenland als universitair beschouwd worden.
Volgens Van Damme is ook al een tijdje sprake van stagnatie in de deelname
aan het hoger onderwijs.Er was de
voorbije 10 jaargeenszins sprake van
stagnatie, maar van een aanzienlijke groei in ons hoger/universitair onderwijs.
Het antal jongeren dat verder studeert in het hoger onderwijs is met 30%
toegenomen, van 166.918 in 2005 naar 216.735 in 2013. Een 65% van de Vlaamse
leerlingen starten momenteel in het hoger/universitair onderwijs. De kleine
helft daarvan, een 30%, kiest voor de univer-siteit. Dit betekent dus ook dat
het grootste deel van de tso-leerlingen doorstromen naarhet hoger onderwijs. Veel te weinig,
aldus Van Damme.Hijponeerde hoe dan ook dat
60% naar de universiteit het streefdoel moet zijn. 60% betekentzowat 75 à 80% van de aso- en tso-leerlingen,
dus ook de meeste tso-leerlingen. (En als er nog even-veelhoger onderwijs moeten volgen, zitten we dan
niet aan 120%? ). Dat alles betekentook dat Van Damme weinig waardering toont voor voor leerlingen die enkel
een tso/bso-diploma bezitten.
Het falen aan de universiteit is volgens Van Damme ook
grotendeels de schuld van de universiteitendie het falen nog te veel als een individueel probleem van de student
beschouwen en niet als een gevolg van het gebrek aan passende begeleiding.
Weinigen zijn het met die stelling eens. De docenten vinden dat heel wat studenten ten onrechte
univer-sitair onderwijs volgen en dat de slaagnormen de voorbije 10 jaar al te
sterk zijn gedaald mede als gevolg van de niveaudaling in het s.o. en dedoor Van Damme en Vandenbroucke
destijds opgelegde outputfinanciering en flexibilisering van de studies.Het mislukken van veel studenten is vooral de
schuld van de leraren. In het essay Hoger onderwijs: een systeem met
wankele grondvesten, sprak Van Damme zich ook al denigrerend uit. Ook dar
verzwijgt hij de problemen in het hoger onderwijs die een gevolg zijn van de
vele hervormingen, waarvan hij een van de belangrijke architecten was.
2.2. Geen democratisering universitair onderwijs!??
Van Damme stelt dat slechts 1 op de 3 van de 18%kinderen uit de laagstgeschoolde
universitaironder-wijs volgt.Kinderen van de hoogstgeschoolde ou-ders
hebben zes maal meer kans. Qua demo-cratisering zijn volgens Van Damme
enkel geëvolueerd van een elite-universiteit naar een
midden-klasse-universiteit. De Gentse socioloog Orhan Agirdag pikte
hier op in en stelde dat ernooit
spra-ke was van democratisering: Misschien is massa-ficatie een betere
term. Rector Rik Torfs repliceerde terecht dat
universitaire diplomas niet gelijk verdeeld moeten zijn over de verschillende
sociale klassen. Er mogenwel geen
barrières zijn voor wie het hoger onderwijs intellectueel aankan (VETO, september
2014).In een bijdrage in Trends van
mei 2013 orakelde Van Damme ook aldat
ons on-derwijs in de 20ste eeuw enkel gericht was op de selectie van
de 10 à 20% beste leerlingen.
In het OESO-rapport 'Education at a glance
2014' lazen we echter op 9 september dat de sociale doorstroming (upward
mobility) precies het grootst is in 'Flanders, Finland en Korea' (p.
24). Meer dan 55% van de Vlamingen behaalden een hoger diploma dan hun
ouders.Toen we Van Damme hier
via twitter op wezen, repliceerde hij dat de hoge mobiliteit er wel de voorbije
jaren - bij de 25- à 34-jarigen - op achteruit was gegaan. Als de sociale upward
mobility al decennia geleden heel hoog was dan betekent dat toch dater destijds al veel kinderen van
laaggeschoolde ouders door-stroomden, een aanzienlijke democratisering dus en
niet louter een middenklasse-universiteit. Handarbeiderskinderen die samen met
ons in de periode 1958-1964 het s.o. volgden kregen inderdaad al veel
doorstromingskansen. Mijn eigen klas, de wetenschappelijke A, was praktisch
uitsluitend bevolkt met arbeiderskinderen die achteraf veelal doorstroomden
naar de universiteit. In ons Leuvens CSPO-doorstromingsonderzoek stelden we in
1969-1970 vast dat arbeiderskinderen met een behoorlijke uitslag zesde leerjaar
vrij vlot doorstrommden naar het aso. Het is dus blijkbaar zo dat de kwaliteit
en structuur van onze gedifferentieerde lagere cyclus van weleer de
democratisering niet afremde, maar eerder bevorderde. Men stelde nog hogere
eisen aan getalenteerde arbeiderskinderen dan in het huidige eenheidstype met
zijn gemeenschapelijke eindtermen en leerplannen. We kregen als arbeiderskinderen meer de kans om
onze sociale handicaps - inzake taal e.d.- te compenseren. We moeten dus de
eerste graad niet meer nivelleren, gemeenschappelijk maken, maar er
eerder nog een sterke optie aan toevoegen met b.v. Engels als uitdagend vak
i.p.v. Latijn, een optie die door arbeiderskinderen vlugger zou gekozen worden
dan Latijn.
Er zijn ook nog tal van andere redenen voor het vermoedelijk minder
doorstromen van kinderen van de laagstgeschoolden naar de universiteit, redenen
die Van Damme verzwijgt:(1) Hetintellectueel afromingseffect van de
(hand)arbeidersklasse als gevolg van de democratisering van het onderwijs.(2) Aangezien die democratisering in
Vlaanderen vroeger plaats vond dan in de meeste landen, is het ook begrijpelijk
dat het in Vlaanderen dat al een sterkere democratisering/upward mobility
mee-maakte, moeilijker wordt om een hoger onder-wijsniveau te bereiken dan dit
van de ouders. (3)Bij de 18%
laagstgeschoolde ouders zittenveel
ouders van allochtone afkomst wat vroeger veel minder het geval was. (4)
Leerlingen uit lagere milieus zijn ook het meest de dupe van de niveaudaling.
van de gestage ontscholing van leerinhouden en didac-tische aanpak (b.v.
uitholling taalvakken, nivellerend leerplan wiskunde in eerste graad)Als kabinetschef ontkende Van Damme begin
2007 samen met Vandebroucke nog dat er sprake kon zijn van niveaudaling en
ontscholing als reactie op de O-ZON-campagne van Onderwijskrant. Als de
doorstromingskansen van de 25-à 34 jarigen er volgensVan Damme op achteruit gegaan zijn, dan gaat
het om leerlingen die ongeveer vanaf het eenheidstype van 1989 het
secundair onderwijs hebben aangevat.
3.Hoe zit het met de sociale (on)gelijkheidin ons s.o.?
In het artikel Tackelt hervorming
ongelijkheid? In De Standaard van 10 september lazen we:Oeso-expert Dirk Van Damme, die als
kabinetschef van minister van Onderwijs Vandenbrouckede hervor-mingen van het s.o. in gang zette,
is volgende me-ning toegedaan: De structuren in het s.o. moeten veranderen. Hoe
vroeger men een studiekeuze laat maken, hoe groter de impact van de sociale
achter-grond. Ik ben gewonnen voor een flexibele studiekeuze tussen 12 en 14
jaar. In die zin is het huidige compromis (in het Masterplan) zo slecht nog
niet.
Ons gedifferentieerd s.o. bemoeilijkt geenszins
de doorstromingskansen naar het aso en het hoger onderwijs. Vlaanderen behaalde
voor PISA-2012het hoogste % leerlingen
uit het laagste kwart qua sociale afkomst die in het bovenste prestatiekwart
voor wiskunde presteerden. Dit wijst er op dat er (relatief gezien) ook op
vandaag nogeen hogere sociale
mobiliteit is dan in landen met een gemeenschappelijke lagere cyclus. Ook uit
de recente studie van de Nederlandse prof. Jaap Dronkers blijkt dat
Vlaanderener op vandaag ook nog in
slaagt om Europese PISA-topscores te combineren met een hoge mate van sociale
gelijk-heid en mobiliteit (zie vorige bijdrage). Prof. Wim Van den Broeck
kwam in zijn recente studie tot dezelfde con-clusies.Op basis van TIMSS en PISA
hebben andereonderzoekers (o.a. Hofman
e.a. & Woess-mann) aangetoond dat Vlaanderen inzake beperk-tere invloed van
de sociale afkomst zelfs een top-score behaalt. (Daar in gidsland Finland de
selectie vooral vanaf het einde van het derde jaar plaatsvindt, is het ook zo
dat de relatie met de afkomst in sterke mate toeneemt in de hogere cyclus s.o.
Vermoedelijk krijgen we dan op het eind van het s.o. een invloed van de
afkomstdie hoger is dan in het Vlaams
onderwijs.)
Door het feit dat getalenteerde
arbeiderskinderen in Vlaanderen in meer uitdagende opties terecht komen (Latijn
en Moderne Wetenschappen) dan in landen met een nivellerende gemeenschappelijke
eerste graad, krijgen ze ook volgens prof. Dronkers meer ontwikkelingsen
doorstromingskansen (zie vorige bijdrage). En leerlingen die aanvankelijk iets
te hoog mikten, kunnen zich heel vlot heroriënteren via de opties. Is het
toeval dat de Europese landen met de hoogste PISA-2012-wiskunde-score
(Vlaanderen, Zwitserland en Nederland) geen gemeen-schappelijke lagere cyclus
hebben en dat in die landen het tso/bso veel beter is uitgebouwd in de lagere
cyclus?
Van
Damme verzwijgt dat het door
hem verguisde s.o. ook inzake schooluitval beter presteert dan inlanden met een gemeenschappelijke lagere
cyclus. Volgens Eurostatwas er in
Vlanderen in 2013 amper 7,5% schooluitval (= jongeren tussen de 20 en 24 jaar
zonder diploma). Zelfs in Finland - een land met veel minder armoede enallochtone leerlingen, was dit een stuk meer:
9%. Kort na het verschijnen van het Masterplan verspreidde Van Damme als
mede-inspirator nog de kwakkel dat Vlaanderen kampioen was inzake schooluitval;
tot 25% poneerde hij in Knack van juni 2013.
Van Damme maakte destijds als kabinetschef van
minister Vandenbroucke (2004-2007) de burgers ook wijs dat ons onderwijs heel
sterk was voor de sterke leerlingen, maar zwak voor de zwakkere. Er verscheen
zelfs eentv-spotje over 'de kloof
dempen! De voorbije maanden beweerde het omgekeerde: dat we vooral te weinig
toppers telden en dat de sterke leerlingen te weinig gestimuleerd werden. Van
Damme stelde destijds ook - samen met minister Vandenbroucke - dat de
gemeenschappelijke eerste graader
vooral nodig was omwille van ons technisch onderwijs. In 1982 stelde minister Daniël
Coens op een studiedag in Leuven dat precies de gemeenschappelijke graad
van het VSO heel nade-lig was voor het tso/bso. Hij poneerde: "We
moeten evolueren naar een eenheidstype , een combinatie van VSO en klassieke
s.o., het type 2. Coens stelde terecht dat het tso/bso er vroeger beter
aan toe was dan in het VSO. Ook nu zou/zal de in-voering van een brede eerste
graad heel nadelig zijn voor de toekomst van ons tso/bso.
Dirk Van Damme (OESO) poneerde in de recente bijdrage 'Are
teachers really resistant to change? (11 augustus) dat de Vlaamse
leerkrachten maar matig vernieuwingsgezind zijn.Denmark, Hungary, Indonesia, Korea, the
Netherlands and the Russian Federation have seen the greatest inno-vation-orientated change between 2000 and 2011. The
state of Massachusetts in the United States, Austria and the Czech Republic
show the smallest innovation-oriented change. Ook al in Klasse van januari 2014
beweerde Van Damme dat het onderwijs in Vlaanderen niet klaar is voor de
21ste eeuw en dat de leerkrachten te zelfgenoegzaam waren.
In een reactie in de VS werd opgemerkt dat de
staat Massachusetts volgens de OESO
wel het minst progressief is, maar tegelijk een superieure score behaalde voor
PISA-2012 (561punten!).Zou het niet
kunnen dat de landen met leraars die minder progressief zijn volgens de
OESO-criteria zoals Vlaanderen, Finland, Massachusetts, Oostenrijk - de
hoogste leerresulaten behalen? Het isdoor de modieuze vernieuwingsdrift dat Zweden een
PISA-staartscore behaalde. Innovatie is ook bij Van Dam-mes OESOhet nieuwe buzzword geworden.
5. Besluit
Sociaal-pedagoog Van Damme orakelde al in 2004 als kabinetschef in de beleidsverklaring: Meer en meer wordt het onderwijs zelf de bepalende factor voor de
dualisering van de maatschappij. Zijn recente uitspraken over het
ondemocratisch karakter van ons secundair en hoger onderwijs liggen in
dezelfdelijn. Hij volhardt in zijn
egalitaire boosheid. Net als in 2004 voelden we ons geroepen om zijn recente
uitspraken te weerleggen.
Vanuit Van Dammes OESO-burcht vliegen de
statistische '(on)waarheden' ons de
voorbije jaren om de oren. In de gewillige kranten en andere media weerklinkt
geregeld zijn apodictisch gekanker op het Vlaams onderwijs. Zo liet hij nog
onlangs weten dat het aantal leerlingen in klas absoluut geen verschil uitmaakt
en dat er in Vlaanderen gemiddeld amper 9 leerlingen waren per klas. In een
bijdrage in Sampol van sept. 2013 beweerde hij dat er heel weinig verzet
was tegen de hervorming van het s.o.en
dat dit vooral georganiseerd werd door een paar enkelingen: Raf Feys van
Onderwijskrant en Peter De Roover van de Vlaamse Volksbeweging.
Onderwijs. Reactie op pleidooi (Van Houtte) voor gemeenschappelijke eerste graad in BASIS (COV) van 4 oktober & weerlegging in studie van Dronkers
In het recente nummer van Basis (4 oktober) van de COC-vakbondmag de mag de Gentse sociologe
Mieke Van Houtte vier paginas lang ons secundair onderwijs beledigen, de grond inboren, beschuldigen van sociale
discriminatie, enz. Ze weet werkelijk
niet positief te vertellen en mag er een lang pleidooi houden voor de invoering
van een gemeenschappelijke/brede eerste graad. En zelfs nog na de eerste graad
wordt volgens Van Houtte het principe van
de gemeenschappelijkheid best ook doorgetrokken. (De Vlaamse sociologen
pleitten steeds voor een gemeenschappelijkheid tot 15/16 jaar).
Het COV weet dat slechts een beperkt aantal leraren
secundair onderwijs (een 10%) echt voorstander is van de gemeenschappelijke
eerste graad. Bij navraag bij leerkrachten van de derde graad lager onderwijs, belangrijke
ervaringsdeskundigen, zou blijken dat er daar nog minder voorstanders zijn. Die leerkrachten beseffen
maar al te goed dat het al uiterst moeilijk is om de leerlingen in de derde
graad samen te houden, en dat het niet wenselijk is om dat nog langer te doen. De voorbije jaren kregen al die leerkrachten geen
stem in het blad Basis van de COV. In het jonge nummer van Basis kreeg een
van onze Vlaamse egalitaire onderwijssociologen wel weer alle ruimte om ons succesvol
secundair onderwijs als een kankerplek voor te stellen en te pleiten voor een
radicale structuurverandering.
Van Houtte verzwijgt
dat uit PISA-2012-wiskunde eens te meer bleek dat we de Europese PISA-topscore behaalden dankzij
het feit *dat we nog veel toppers tellen (25% versus 3% in comprehensief Zweden en 14% in Finland,*dat
ook onze zwakke leerlingen (relatief bekeken)beter presteren dan in de meeste landen, * dat we het hoogste percentage
leerlingen tellen uit het laagste kwart qua sociale afkomst die een score
behalen die zich situeert bij het hoogste kwart van de PISA-score. Van Houtte
verzwijgt ook dat er volgens Eurostat in Vlaanderen opvallend minder schooluitval is (7,5% in
2013: 20 à 24-jarigen zonder diploma) dan in landen met een gemeenschappelijke
lagere cyclus als Zweden, Finland, Frankrijk, Engeland Dat alles telt
niet voor Mieke Van Houtte; ze baseert
zich vanuit haar egalitair en nivellerend standpuntten onrechte op de grootte van de
prestatieverschillen tussen de sterkste en de zwakste leerlingen
We hebben in Onderwijskrant en op een hoorzitting in het Vlaamse
parlement al herhaaldelijk de visie van veruit de meeste leerkrachten vertolkt
(zie www.onderwijskrant.be) . Jammer genoeg kreeg de stem van die
leerkrachten nog geen gehoor in Basis.
Als reactie op de bijdrage van de Gentse
sociologe Mieke Van Houtte, verwijzen we hier enkel nog naar een recente studie
van twee Nederlandse sociologen, Jaap Dronkers en Tijana Prokic-Breuer, die in een recente studie aantonen dat het
Vlaams onderwijs er wonderwel in slaagt een grote mate van sociale gelijkheid (gelijke
kansen) te combineren met een hoge effectiviteit voor alle leerlingen, dankzij
zijn unieke, gedifferentieerde en stimulerende onderwijsstructuur.
Studie van Dronkers
en Prokic-Breuer
Nederlandse
sociologenDronkers en
Prokic-Breuer:Vlaams secundair
onderwijs slaagt erin om een grote mate
van sociale gelijkheid (gelijke kansen) te combineren met een hoge
effectiviteit dankzij zijn unieke, gedifferentieerde en stimulerende onderwijsstructuur
We bekijken even de o.i. belangrijke conclusies voor
Vlaanderen in de studie The high performance of Dutch and Flemish 15-year-old
native pupils: explaining country different math scores between highly
stratified educational systems (Tijana Prokic-Breuer & Jaap Dronkers,
Maastricht University, 2012)
We citeren enkele passages en conclusies over Vlaanderen. De
onderzoekers wilden nagaan hoe het mogelijk dat Vlaanderen niet enkel een
hoge-PISA-score behaalt, maar ook een hoge mate van sociale gelijkheid (=gelijke
kansen; dit laatste is gebleken uit ander onderzoek van prof. Dronkers).
De onderzoekers gingen uit van de volgende hypothese voor
Vlaanderen. Hypothese van onderzoek over Vlaanderen, die in het onderzoek ook
bevestigd werd. We stellen vast dat het Vlaams onderwijssysteem gelijke kansen
tussen de leerlingen promoot zonder daarbij afbreuk te doen aan de
effectiviteit (b.v. Europese topscore voor PISA-2012-wiskunde).We verwachten dat dit bereikt wordt door het
plaatsen van een groot deel van de leerlingen bij de start van het secundair
onderwijs in een sterkere richtingen - higher track. (Veel leerlingen dus die
kiezen voor sterkere richtingen, de opties Latijn en Moderne Wetenschappen in
de eerste graad). Een uniek kenmerk van het Vlaams onderwijs is dat als gevolg
van de eerder beperkte selectiviteit bij de start de meerderheid van de
leerlingen toegestaan wordttoenter highest educational track (= sterke
richtingen).
Dat heel veel leerlingen mogen starten inrichtingen die hoge eisen stellen is volgens
de onderzoekers heel belangrijk. In sterk selectieve systemen (o.a. Duitsland)
is dit minder het geval. In tegenstelling tot comprehensieve onderwijssystemen
met een gemeenschappelijke lagere cyclus -is het tevens zo dat in Vlaanderen het bestaan van lagere
onderwijsrichtingen (lowest tracks) de mogelijkheid bieden van downward
mobility during secondary education (=tijdige en soepele overgang naar meer
passende opties is mogelijk.)We tonen
in onze studieaan dat de grote deelname
aan de higher tracks niet enkel de gelijke kansen bevordert, maar dat
tegelijk de motivatie van de leerlingen om in de sterke richtingen te blijven
hoger is dandeWe argue that next to equity benefits
related to the bigger size of the highest tracks, the motivation of students to
stay in the highest track is higher than the motivation to exit from the lowest
track; therefore, the educational performance of all pupils can be increased.
Dronkers en Prokic-Breuer stelden vast dat hun hypothese
grotendeels bevestigd werd in hun onderzoek.De eindconclusie luidt: The high Flemish scores can be partly explained
by the high curriculum mobility (as indicated by the highest level of medium
entrance selection). The Flemish educational system has relatively open entrance
at each curriculum level in secondary school, but a high level of internal
(downward) curriculum mobility (cascade model) as well. The not too high
but not too low level of entrance selection (trying to combine the best of
two solutions) and the high level of curriculum mobility within schools and
between tracks improve the matching of pupils to their educational attainment
and achievement. This can improve efficient learning and thus leads to high
scores. Conclusie: Some entrance selection by schools can be useful to
strengthen their ambition and quality, which influence the performance of their
pupils.P.S. However, we cannot fully
explain the high scores of the Flemish pupils. Educational policy can also
make a difference.