Kleuteronderwijs: pleidooi voor minder eenzijdige aanpak, hogere eisen, meer ontwikkelingskansen & betere voorbereiding op lager onderwijs
Kleuteronderwijs: pleidooi voor meer gebalanceerde aanpak met dosis aanbodgerichte programmas & NT2 ...
Hogere eisen en meer voorbereiding op lager onderwijs in buitenland & meer ontwikkelingskansen voor sociaal-benadeelde kinderen
1 Minimale (officiële) verwachtingen in Vlaanderen & minder voorbereiding op lager onderwijs
De ontwikkelingsdoelen voor het kleuteronderwijs en de ontwikkelingsplannen van 20 jaar geleden zijn duidelijk opgesteld vanuit een overwegend kindvolgend ontwikkelingsmodel (Child-development-aanpak, developmental-constructivist approach). Er was ook veel minder aandacht voor de voorbereiding op het lager onderwijs dan in het buitenland. Hierbij was de invloed van het ervaringsgericht kleuteronderwijs van Ferre Laevers en het CEGO duidelijk merkbaar. De CEGO-mensen waren overigens goed vertegenwoordigd in de commissies voor de eindtermen en ontwikkelingsplannen.
In punt 3 zullen we aantonen dat uit tal van studies blijkt dat zon aanpak minder effectief is in vergelijking met meer gebalanceerde aanpakken, een mengeling van kindgerichte en aanbodgerichte activiteiten. Die gebalanceerde aanpak bevordert beter de taal-en woordenschatontwikkeling, het beginnend lezen en rekenen ..., maar tegelijk ook attitudes die belangrijk zijn voor de schoolrijpheid: het concentratievermogen, het aandachtig leren luisteren, de gerichtheid op de leerkracht, de gemeenschapszin... In punt 2 illustreren we dat men in het buitenland meer verwacht van het kleuteronderwijs, ook inzake schoolrijpheid en voorbereiding op het lager onderwijs.
Volgens de ontwikkelingsdoelen moet een kind op het eind van de kleuterschool b.v. slechts tot vijf kunnen tellen. De ontwikkelingsdoelen en de vigerende ontwikkelingsplannen bevatten ook geen concrete doelen en leerlijnen i.v.m. taal-en woordenschatonderwijs, voorbereidend lezen en rekenen ... Ze sturen ook niet aan op een meer gericht aanbod en op klassikale activiteiten. Het ontwikkelingsplan van het katholiek onderwijs stelt b.v. ook expliciet dat kinderen tot 7 jaar zich eerder op een incidentele en speelse, minder gerichte wijze ontwikkelen en dat men moet inspelen op de individuele noden en rijpheid van elk kind. 5 jaar geleden schreef een Vlaamse inspecteur nog op een doorlichtingsverslag dat een Brugse kleuterjuf ten onrechte de kinderen klassikaal leerde tellen tot 10 en dat dit niet strookte met het ontwikkelingsplan. (Wij wezen er de inspecteur op dat we in het leerplan wiskunde de kleuterleidsters wel aanspoorden om ook intentioneel tewerk te gaan, om de kleuters ook gericht te leren tellen en niet louter incidenteel. De meer leerkrachtgestuurde filosofie achter het leerplan wiskunde wijkt overigens in sterke mate af van de ervaringsgerichte filosofie in het ontwikkelingsplan.)
Ook in verband met andere aspecten van schoolrijpheid wordt volgens de kindvolgende en ervaringsgerichte visie veel minder verwacht dan in andere landen, en dan in ons kleuteronderwijs van weleer. Professor-psycholoog Wim Van den Broeck vestigde daar onlangs nog de aandacht op. Hij pleitte op de website van Klasse voor een dringende bijsturing van ons kleuteronderwijs. Hij stelde dat de kindvolgende & ontwikkelingsgerichte aanpak belangrijke attitudes i.v.m. schoolrijpheid verwaarloosde. We citeren: Eén van de belangrijkste en vergeten aspecten bij het schoolrijp maken is het belang van het leren richten van de aandacht (o.m. op wat de juf klassikaal zegt). Ook het leren volhouden en doorzetten tot een taak tot een goed einde is gebracht is een belangrijk pedagogisch doel. De huidige ervaringsgerichte aanpak heeft deze essentiële, schoolrijpheid bevorderende, aspecten verwaarloosd. Door voortdurend de nadruk te leggen op het zelf kiezen van activiteiten, creëert men juist keuzedruk en installeert men (ongewild) een voor- en afkeur van bepaalde activiteiten, die de juf toch voor ieder kind belangrijk acht. Als de verwachting is dat alle kinderen bepaalde taken of opdrachten aankunnen en ook echt uitvoeren, dan creëert dat geen overdreven druk, maar precies een sterke gemeenschapszin die alle kinderen motiveert om te leren. Conclusie: het zou goed zijn om het doel van het kleuteronderwijs eens goed te herbekijken, maar dan liefst vanuit een gedegen kennis van de historisch- maatschappelijke ontwikkelingen, de wetenschappelijke kennis van de ontwikkeling van het kind, en niet op grond van oppervlakkige ideologische stellingnamen.
Het geeft o.i. ook meer zin om via een bijsturing van de visie op degelijk kleuteronderwijs attitudes als zelfcontrole, doorzettingsvermogen, gemeenschapszin ... te propageren, dan daarvoor aparte zgn. persoonsgebonden ontwikkelingsvelden op te zetten- met aparte leeractiviteiten/programmas. Men kan dergelijke doelen het best aan taken en zaken verbinden.
2 Hogere eisen en meer voorbereiding op lager onderwijs in buitenland
De visie van het ontwikkelingsplan sluit vooral aan bij het child-development-model, kindvolgende ontwikkelingsgerichte aanpak, developmental-constructivist aanpak, child-development-model ... De Vlaamse ontwikkelingsplannen verwachten veel minder van de kinderen op het einde van de kleuterschool dan in de meeste landen, dan in Engeland en Frankrijk, ... maar ook minder dan bij de Noorderburen. Wellicht vormen Vlaanderen en Frankrijk de twee extremen binnen Europa. (In de Aziatische PISA-toplanden liggen de eisen nog wel een stuk hoger dan in Frankrijk.) In de klaspraktijk merken we wel dat de meeste kleuterleidsters i.v.m. b.v. voorbereidend/beginnend lezen en rekenen meer aanbrengen dan officieel van hen wordt verwacht.
Op het gebied van de de schoolse vaardigheden verwacht men van de Franse kinderen eind kleuteronderwijs i.v.m. beginnend rekenen: Dire la suite des nombres jusqu'à trente (i.p.v. tot 5 zoals in onze ontwikkelingsdoelen. Lire les nombres écrits en chiffres jusqu'à dix. -Quantifier des collections jusqu'à dix au moins ; les composer et les décomposer par manipulations effectives puis mentales. Dire combien il faut ajouter ou enlever pour obtenir des quantités ne dépassant pas dix.- Parler des nombres à l'aide de leur decomposition.
In verband met voorbereidend/beginnen lezen vermeldt het Franse leerplan o.a.: Discriminer des sons - Reconnaître les lettres de l'alphabet et connaître les correspondances entre les trois manières de les écrire : cursive, script, capitales d'imprimerie. Copier à l'aide d'un clavier.- Écrire son prénom en écriture cursive, sans modèle.- Écrire seul un mot en utilisant des lettres ou groupes de lettres empruntés aux mots connus. Ook inzake taal- en woordenschatontwikkeling liggen de verwachtingen veel hoger. Ook Engelse kleuters moeten nu volgens het nieuwe leerplan veel meer kennen en kunnen dan vroeger het geval was en veel meer dan Vlaamse kleuters. Voor Engeland is het verschil met de vroegere ontwikkelingsgerichte kleuterschool enorm.
De ontwerpers van de ontwikkelingsdoelen en ontwikkelingsplannen hielden 20 jaar geleden geen rekening met de vele pleidooien voor een meer gebalanceerde aanpak, waarbij ook ruimte was voor een dosis aanbodgerichte programmas voor taal- en woordenschatontwikkeling, voorbereidend lezen, beginnend rekenen ... De klok werd eerder teruggedraaid. De invloed van het EGKO (ervaringsgericht kleuteronderwijs van Ferre Laevers en CEGO) op het departement, de DVO, de VLOR, de onderwijskoepels ... was zo groot, dat men niet open stond voor de evolutie in het buitenland en voor de kritiek van Onderwijskrant.
De DVO en andere beleidsverantwoordelijken waren blijkbaar ook niet op de hoogte van de evoluties in het buitenland. Volgens de Nederlandse onderzoeker Jaap Roeleveld bleek dat de kleuterjuffen in groep 2 (=derde kleuterklas) al 20 jaar geleden kozen voor een mengeling van kindgerichte en aanbodgerichte aanpak. We citeren even: "Het betekent dat het aspect van het programmatisch werken aan ontwikkelingsaspecten steeds algemener wordt, en zowel wordt toegepast door leraren die naar eigen zeggen meer aanbodgericht werken, als door collega's die naar eigen zeggen meer kindgericht (kindvolgend) werken. . Er zijn verder maar weinig leidsters die niet gericht werken aan het voorbereidend lezen en rekenen. Op een aantal scholen worden hiervoor voorlopers van lees- en rekenmethoden gebruikt. Op scholen met meer achterstandskinderen zijn de kleuterleraren sterker aanbodsgericht en leerkrachtgestuurd dan op andere scholen"
Dit betekent dat er dus al 20 jaar geleden een evolutie viel waar te nemen waarbij de zelfgestuurde object-en activiteitsgerichte aanpak (zelfstandig werken in hoeken) minder centraal stond en de verbale en leerkrachtgestuurde interactie weer meer aan belang won. Prof. Lieven Verschaffel e.a. stelden tien jaar geleden dan ook vast dat de Vlaamse kinderen op het einde van de kleuterschool opvallend slechter presteerden voor beginnend rekenen dan de Nederlandse.
3 Gebalanceerde aanpakken met aanbodgerichte ingrediënten: meest effectief
In wetenschappelijke publicaties maakt men veelal een onderscheid tussen twee aanpakken: de zgn. child-development-aanpak (ook wel: developmental-constructivist genoemd of kindvolgend ontwikkelings-model) en de meer gebalanceerde aanpak. De voorstanders van een ontwikkelingsgerichte-constructivistische aanpak vinden dat het in het kleuteronderwijs vooral moet gaan over spel, simulatiespel, muzisch bezig zijn, exploreren, voorlezen ... In dergelijke programmas krijgen gericht woordenschatonderwijs en technische vaardigheden als letterkennis en klankbewustzijn, voorbereidend rekenen nauwelijks een plaatsje. Vrij spel in speelhoeken staat centraal, with open-ended activities such as finger-painting, sand and water tables, a dress-up corner, a puppet theatre, blocks, cars and trucks, and so on. Teachers roles are primarily supportive rather than directive (Slavin).
Slavin en CO omschrijven de gebalanceerde (gematigde én- én-) aanpak zo: Balanced programs are intended to use the best aspects of both developmental-constructivist and skills-focused approaches. Like developmental-constructivist approaches, they are likely to emphasize child-initiated activities, activity stations, art, and music. Activities are likely to be organized in themes, and are likely to provide many opportunities for make-believe, experimentation, and unstructured group play. However, some of the day is devoted to whole-class or small-group activities specifically focused on building language and early reading skills. Further, balanced programs are likely to regularly assess childrens progress and to carefully plan both teacher-directed and child-initiated activities that contribute to progress toward specific language and literacy goals (Chambers, Chamberlain, Hurley, & Slavin, 2001),
In een EURYDICE-studie van 2009 wordt gewezen op de eenzijdigheid van het child-development-model. Het rapport pleit voor een gebalanceerde aanpak met een dosis aanbodgerichte aanpak (directed curriculum voor woordenschatontwikkeling, voorbereidend rekenen en lezen, ...) die toeneemt naarmate de kleuters ouder worden (Early Childhood Education and Care in Europe: Tackling Social and Cultural Inequalities, 2009 ). De algemene conclusie in dit rapport luidt date en gebalanceerde aanpak met een toename van de aanbodgerichte aanpak/directed curriculum naarmate de kleuters ouder zijn, tot betere resultaten leidt en de leerlingen ook beter voorbereid op het lager onderwijs.
Er wordt ook verwezen naar onderzoek van Spiked e.a. (1998) waarin geconcludeerd werd: There is no reason on why an orientation on emerging school skills using authentic activities in which teachers participate, cannot go together with a positive socio-emotional climate.
Ook in een recente reviewstudie van 32 programmas komen Slavin en CO tot een analoge conclusie met betrekking tot geletterdheid (voorbereidend lezen) en algemene taalontwikkeling: Chambers, B., Cheung, A., & Slavin, R. (2015). Literacy and language outcomes of balanced and developmental approaches to early childhood education: A systematic review (zie Internet). De onderzoekers stelden vast dat bij een meer gerichte/gebalanceerde gerichte aanpak kleuters beter scoren op metingen van beginnende geletterdheid (klankbewust & letterkennis) en voor mondelinge taalontwikkeling dan bij een ontwikkelingsgerichte. Eén jaar later zijn deze effecten nog zichtbaar: zowel voor wat betreft de geletterdheid als de mondelinge taalontwikkeling. De kleuters die een gebalanceerd model gevolgd hadden, waren dus ook beter voorbereid op leren lezen en hun mondelinge taalvaardigheid was ook beter: Early childhood programs that have a balance of skill-focused and child-initiated activities programs had significant evidence of positive literacy and language outcomes at the end of preschool and on kindergarten follow-up measures. Effects were smaller and not statistically significant for developmental-constructivist programs.
Een andere onderzoeksconclusie in verband met de taalontwikkeling luidt: Child-centred education turns children away from the teacher both physically and metaphorically. If they are spending most of their time in groups speaking to each other, they are being denied the opportunity to learn new vocabulary and correct pronunciation from the one person in the class who may have a better command of the English language."
De leerkracht als taalmodel is uiteraard ook uiterst belangrijk binnen NT2-onderwijs. Het volstaat niet dat de leerlingen veel optrekken met elkaar. We pleiten al 25 jaar tevergeefs voor de invoering van intensief NT2-onderwijs vanaf de eerst dag van het kleuteronderwijs.
In Onderwijskrant verwezen in 2004 naar een Nederlandse studie waaruit bleek dat de kindvolgende aanpak in sterke mate aan het verminderen was (Studiekatern 'Het jonge kind', 'Didaktief', mei 2004). Ledoux en Mulder schreven dat er uiteraard in groep 1 en 2 (=2de en 3de kleuterklas) nog gespeeld, geknutseld, geknipt en geplakt wordt, maar dat het accent steeds meer is komen te liggen op het meer gestructureerd aanleren van vaardigheden. De ontwikkeling van beginnende taal-, lees- en rekenvaardigheden nemen een meer prominente plaats in op het lesrooster. Belangrijk lijkt ons ook dat de gebalanceerde aanpak ook veel meer attitudes stimuleert als zelfcontrole, doorzettingsvermogen, gemeenschapszin ... Dit zijn belangrijke schoolrijpheids-attitudes die ook ten zeerste gewaardeerd worden door leerkrachten van het eerste leerjaar. In punt 1 wees prof. Wim Van den Broeck hier ook al op.
Een bijkomend argument voor de gebalanceerde aanpak is dat sociaal benadeelde kinderen van huis uit minder gerichte stimuli krijgen inzake taal-en woordenschatontwikkeling, voorbereidend lezen, beginnend rekenen ... In functie van de zorgverbreding en ontwikkelingskansen is zon gebalanceerde aanpak voor die kinderen nog veel belangrijker dan voor kleuter die van huis uit meer gericht gestimuleerd worden. Merkwaardig genoeg mochten de tegenstanders van een meer gerichte aanpak - CEGO-Leuven - als steunpunt voor zorgverbreding/GOK fungeren.
4 Onze (officieel genegeerde) kritiek op child-development-modelen EGKO vanaf 1977
In punt 3 vermeldde we een aantal recente studies die alle tot de conclusie komen dat een meer gebalanceerde aanpak veruit de meest effectieve is. We stellen ook vast dat de praktijk van het kleuteronderwijs de voorbije jaren aan het evolueren is in die richting.
We betreuren wel dat zoveel beleidsverantwoordelijken het ervaringsgericht kleuteronderwijs vanaf de start in 1976 omarmden en ook sponsorden. Ook in inspectieverslagen van een aantal jaren geleden werd steevast de ontwikkelingsgerichte aanpak van het kleuteronderwijs geprezen en kregen de leerkrachten lager onderwijs de kritiek dat ze te directief waren, te weinig werkten als in het kleuteronderwijs met leerhoeken e.d. Onderwijskundigen die binnenskamers wel afstand namen van de visie van Laevers, hadden jammer genoeg niet de moed om dit openlijk te uiten. Onderwijskrant reageerde wel en dit vanaf de start van het EGKO.
Het ervaringsgericht kleuteronderwijs (EGKO) van Ferre Laevers is een extreme variant van de kindvolgende, ontwikkelingsgerichte aanpak. In 1993 poneerde (fantaseerde) Laevers na 17 jaar EGKO: "Het EGKO heeft aangetoond dat in een kleuterklas van 25 en meer kinderen het praktisch haalbaar is de individuele kleuter grotendeels zelfstandig te laten beslissen over de aard, de duur en de frequentie van zijn leeractiviteiten. (Pedagogische Periodiek, oktober 1993).
Volgens Laevers mocht ook het lager onderwijs niet werken met leerplannen en programmas. Hij schreef in 1992 over het lager onderwijs: "Er is geen leerplan meer dat bepaalt welke inhouden, wanneer en voor welke leeftijdsgroep aan de orde moet komen, wat je allemaal bij kinderen van een bepaalde leeftijdsgroep moet bijbrengen. Het leerplan ontstaat door interactie tussen het behoeftepatroon en het geboden milieu. Zo schrijft elk kind zijn eigen leerplan. Kinderen laten door hun eigen keuzen zien of ze er aan toe zijn. Voor de enen is dat op vier, voor de anderen pas op zes, of nog later. Het initiatief van de leerlingen leidt onvermijdelijk naar een verscheidenheid van activiteiten. Tegelijk zijn heel uiteenlopende activiteiten aan de gang op een lagere school. Kunstmatige scheidingen tussen het leerse en het speelse verdwijnen" (Laevers, 1992, p. 177).
In onze kritiek op het ervaringsgericht kleuteronderwijs (EGKO) hebben we steeds gewezen op de eenzijdigheid van het child-development-model, dat de klemtoon legt op de spontane exploratiedrang, de kind-materiaal interactie, de activity- & discovery-learning. Dit kindvolgend model besteedt weinig of geen aandacht aan aanbodgerichte en leerkrachtgeleide activiteiten, en aan de bevordering van de schoolrijpheid. We schreven dat het child-development-model zich veelal beroept op Jean Piaget. In onze licentiaatsscriptie van 1969 over Piaget schreven we al: Het ontwikkelingsgericht leermodel van Jean Piaget slaat vooral aan bij mensen die voorstander zijn van 'discovery- and activity-learning en heel weinig bij voorstanders van een (kleuter)school waarin de verbale en intentionele interactie tussen leerkracht en kleuter een meer centrale rol vervult. Het EGKO-model was een extreme vorm van het kindvolgend ontwikkelingsmodel, maar in de klaspraktijk werd het veelal minder extreem toegepast.
In de visie van Laevers en CO fungeert de kleuterleidster al te weinig als medium tot leren. Ze bevordert te weinig het gericht luisteren en het concentratievermogen, de betrokkenheid op de groep (groepszin) en op de leerkracht. Ook de ontwikkeling van de taal, de gerichte verkenning van de wereld, beginnend lezen en rekenen worden al te weinig gericht gestimuleerd. Niettegenstaande het CEGO een visie verkondigt die haaks staat op effectief (achterstands)onderwijs, kreeg het als Steunpunt zorgverbreding/ GOK het monopolie inzake pedagogische ondersteuning. In een themanummer over het ervaringsgericht onderwijs van CEGO, beschrijven we meer uitvoering onze kritiek, ook op de centrale begrippen welbevinden en betrokkenheid (Onderwijskrant nr. 139 op www.onderwijskrant.be).
Mede met een beroep op de onderzoekers B. Tizard en M. Hughes betreurden we al dertig jaar geleden dat het eenzijdig ervaringsgericht kleuteronderwijs veel minder intentioneel was dan de opvoeding thuis in de middle-class-gezinnen waar de verbale interactie met de volwassen veel centraler staat, waar ouders hun kleuters al vroeg leren tellen, hun naam leren schrijven ... In tal van Onderwijskrant-bijdragen over het kleuteronderwijs pleitten wij geregeld voor een meer gerichte aanpak van het woordenschatonderwijs en van NT2, van voorbereidend lezen en rekenen, ... Bij de opstelling van het (katholiek) leerplan wiskunde lieten we in de rubriek over het kleuteronderwijs ook duidelijk blijken dat onze visie op kleuteronderwijs afweek van deze van het CEGO en van de opstellers van het ontwikkelingsplan.
5 Waar willen departement, VLOR, onderwijskoepels heen met ons kleuteronderwijs?
In recente publicaties van de overheid, VLOR, onderwijskoepels ... over de nieuwe eindtermen/leerplannen krijgen we nergens de indruk dat nu een andere aanpak, de meer gebalanceerde, gepromoot zal worden en dat men nu ook meer zal verwachten van de kleuters. Dit is nochtans ook heel belangrijk in het streven naar meer ontwikkelingskansen voor sociaal-benadeelde kinderen -veel belangrijker dan structuurhervormingen in het s.o.
In school+visie van maart 2015 prijst de katholieke onderwijskoepel de ontwikkelingsgerichte aanpak van het ontwikkelingsplan de hemel in. We lezen dat de koepel via de nieuwe leerplannen een zgn. ontwikkelingsgerichte aanpak wil opleggen naar het model van het kleuteronderwijs en van het zgn. Ontwikkelingsplan: We laten de principes van het Ontwikkelingsplan voor de katholieke kleuterschool (OWP) niet los en we zullen blijven stimuleren tot ontwikkelingsgericht werken. Dat ene concept, moet de efficiëntie verhogen, leiden tot méér samenhang tussen de kleuterteams en de teams lagere school en ten volle ons opvoedingsproject ondersteunen. Voor onze leerlingen wordt de overgang van de kleuter- naar de lagere school dan meteen ook vloeiender.
Dit wijst er op dat de koepel blijkbaar van plan is om de child-development-visie van het ontwikkelingsplan te behouden. De koepel wekt de indruk dat men die wil doortrekken naar de hogere leerjaren. Dit kan betekenen dat men de meer leerkrachtgestuurde filosofie achter het leerplan wiskunde wil afzwakken en dat men minder van de leerlingen zal verwachten. Die indruk wordt in elk geval ook gewekt in een bijdrage over het nieuwe leerplan wiskunde in school+visie (december 2015). In de praktijk van het huidige kleuteronderwijs werkt men momenteel nochtans minder ontwikkelingsgericht dan in de filosofie van het ontwikkelingsplan, al meer gebalanceerd. In het buitenland is dit nog meer het geval.
Kritische evaluatie van eindtermen/leerplannen Nederlands en wiskunde
Kritische evaluatie van eindtermen/leerplannen Nederlands
en wiskunde
(Ontwerp-bijdrage voor themanummer Onderwijskrant over eindtermen/leerplannen)
Vooraf
We vinden dat het
debat over nieuwe eindtermen/leerplannen moet vertrekken van een evaluatie van
de bestaande eindtermen/leerplannen. In functie daarvan publiceren we zelf een
aantal bijdragen hier over. We starten met de vakken Nederlands en wiskunde. We
beschikken ook al over ontwerpteksten voor wereldoriëntatie en over STEM. We
zijn ook nog op zoek naar bijdragen van derden over andere leerdomeinen.
Verderop in dit themanummer nemen we ook nog een bijdrage op over
sociaal-affectieve vaardigheden-
gekoppeld aan de 3 persoonsgebonden leerplannen die het leerplanconcept van de
katholieke onderwijskoepel wil uitwerken.
1 Uitholling van vak Nederlands
Een aantal leden
van de commissie onderwijs maakten zich tijdens de vergadering van 2 juli
2015terecht grote zorgen over het
taalonderwijs en over de nieuwe eindtermen en leerplannen die opgesteld zullen
worden. De centrale bekommernis luidde: Ministerzult u bij de herziening van de eindtermen
voldoende inzetten op het versterken van de kennis en beheersing van het
Nederlands? Op welke manier ziet u dat?Minster Crevits beloofde dat er aandacht aan besteed zou worden. Het lijkt ook merkwaardig dat in de vele
(officiële) teksten over de nieuwe eindtermen/leerplannen van de voorbije
maanden steevast gepleit werd voor een ontstoffing van de
eindtermen/leerplannen. Zo wordt er metgeen woord gerept over de uitholling van de taalleerplannen.
1.1Enorm veel
kritiek
De eindtermen en
leerplannen Nederlands kregen de voorbije 20 jaar terecht enorm veel kritiek te
verduren. Het vak Nederlands werd door de eindtermen- en leerplan-operatie van
de jaren negentig inhoudelijk uitgehold. .. Onderwijskrantbesteeddehonderden paginas aan de analyse van de uitholling van de taalvakken
(zie www.onderwijskrant.be).In
september 1993 formuleerden we al een lange reeks kritieken.Nadien besteedden we er nog veel bijdragen en
een paar themanummers aan (zie www.onderwijskrant.be). De kritiek op de uithollingen de
identiteit van het(klassiek)
taalonderwijs stond ook centraal binnen onze O-ZON-campagne van begin 2007. Het
leverde heel veel instemmende reacties van leraren en docenten op. Er
verschenen ook tal van bijdragen over in de kranten. Binnen het bestek van deze
bijdrage kunnen we maar enkele kritieken en problemen vermelden.
Vanaf het einde
van de jaren tachtig kwam ook Vlaanderen in de ban van een aantal taal-slogans.
Ze sloegen niet aan bij de praktijkmensen, maar de ontwikkeling van de
eindtermen en van de nieuwe leerplannen werd door een aantal universitaire
taalkundigen aangegrepen om die taalmythes ook ingang te doen vinden in de
praktijk. In onze kritische reactie op de (ontwerp)eindtermen Nederlands in
1993 bekritiseerden we daarom een aantal ingeslopen taal-slogans:
communicatieve competentie, taalvaardigheidsonderwijs, normaal-functioneel
taalonderwijs, 'weg met de grammatica, NT2-aanpak=NT1-aanpak, We kozen voor
een veelzijdige benadering van het veelzijdig taalonderwijs en voor
'vernieuwing in continuïteit.Derelativistische en simplistische taalvisie
vinden we in sterke mate terug in het rapport Taalvaardigheidsonderwijs. Wat ze zelf doen, doen ze beter! van de VLOR in samenwerking met het
LeuvensSteunpunt GOK (2005). Met
dit rapport wou de VLOR de stand van zaken binnen de taaldidactiek opmaken. De
kerngedachte uit het rapport luidt als volgt: De effectieve
manier om de schooltaalvaardigheid van de leerlingen te bevorderen is de taakgerichte
aanpak. Die neemt de spontane taalverwerving in een natuurlijke (nietschoolse)omgeving als model. Terwijl je de
taken van het dagelijkse leven uitvoert, leer jetaal al doende, met het nodige vallen en opstaan, missen en
treffen. En niet dankzijuiteenzettingen
over hoe het systeem van de taal in kwestie in elkaar zit. Bij de meesteleerders, kinderen zowel als
volwassenen, verloopt dat niet-gestuurde proces van zelfontdekking heel
succesvol.Parallel met de
situatie in het natuurlijke leven wordt bij de taakgerichte aanpak in klas
uitgegaan van het principe dat je taal leert via zelfontdekking, door taal te
gebruiken in functie van een bepaald (niet-talig) doel dat moet worden bereikt:
een voorwerp moet worden gemaakt, een handeling uitgevoerd, een probleem
opgelost. ... Terwijl hun aandacht toegespitst is op het uitvoeren van de taak,
komt bij de leerlingen een proces op gang waarbij ze betekenis toekennen aan
tot dan toe onbekende woorden en woordvormen enwaarbij ze allerlei deelvaardigheden en strategieën aanspreken.
Ze leren taal door taken uit te voeren, en niet door onderwezen te worden over
taal.In dit rapport lezen we eens
te meer dat systematisch onderwijs in woordenschat, NT2, spelling, grammatica
uit den boze is: Expliciete aandacht voor de betekenis van een woord of
voor een grammatica- of spellingregel heeft binnen taakgericht
taalvaardigheidsonderwijs enkel een plaats binnen de 'taakcontext' en (bij
voorkeur) als de leerlingen vastlopen op het taalelement in kwestie terwijl dat
binnen de taak een essentiële rol heeft, bijvoorbeeld de woorden oorzaak en
gevolg als de leerlingen een tekst te lezen krijgen over bedreigde diersoorten,
of de vorming van de superlatief als ze een informatiefolder moeten schrijven
over 'buitengewone' gebouwen in een (fictieve) stad. Op dat ogenblik zijn
leerlingen immers het meest ontvankelijk voor 'beschouwing' omdat ze gekoppeld
is aan een hogergelegen en niet altijd talig doel.
De misnoegdheid
bij de praktijkmensen leidde er ook toe dat deze in de mate van het mogelijke
lippendienst bewezen aan de taalvisie achter het leerplan. De gepropageerde
aanpak was overigens in de praktijk vaak niet realiseerbaar ook wegensde beperkte leertijd.
In het leerplan
van het katholiek onderwijs lezen we in verband met spelling:
"Spellingafspraken raken de essentie van de taal niet. Een slechte
spelling maakt een taal niet slechter. en een goede spelling maakt een taal
niet beter." Ook in het leerplan van het Gemeenschapsonderwijs wordt het
belang van spelling geminimaliseerd. Tegen de geest van de eindtermen en
leerplannen in stimuleerden we de uitgevers om toch systematische en aparte
methodes voor spelling uit te werken. Met succes en tot grote tevredenheid van
de praktijkmensen.Zo konden we in het
basisonderwijs nog een behoorlijk peil voor spelling bereiken. Als gevolg van
de kritiek van Onderwijskrant/O-ZON op de taalfilosofie van de katholieke
koepel slaagden we er ook in om de 60/40 regelte doen schrappen: minstens 60 % van de punten voor vaardigheden en
hoogstens 40% voor kennis en kennis enkel evalueren in de context van
vaardigheden.
In een interview
bestempeldeprof. em. Jan Taeldemande
eindtermenfilosofie als 'misdadig' (in: Over
Taal, december 2005) Volgens hem luidt
de kernboodschap in de eindtermen e.d.: "Als we ons maar vlotjes kunnen uitdrukken!De vorm doet er niet toe. Taeldeman stelt dat het volgens de geest van de eindtermen en volgens de visie van
een aantal taalkundigen plus minus volstaat dat de betekenis van een geschreven
of gesproken 'boodschap' ondubbelzinnig gedecodeerd (begrepen) kan worden.
Vanuit een 'normaal-functioneel'
vertrekpunt maakt men zich inderdaad weinig zorgen over het gebruik van de
algemeen-Nederlandse termen, de correcte uitspraak, de juiste spelling en
grammatica
Taeldeman tilde ook zwaar aan
eindtermen-formuleringen als "de
leerkrachten moeten ernaar streven dat de leerlingen 'het gepaste' taalregister
gebruiken". Volgens hem "verwart
men hier een hoge tolerantie ten aanzien van taalvariatie met een
doe-maar-aan-mentaliteitdie het
belang van de vorm van de taal en de invloed van de vorm op de communicatie
minimaliseert. Het steekt allemaal
niet zo nauw.Communicatieve
competentie, assertiviteit en zo, allemaal goed maar dat mag de talige
inaccuraatheid niet verdoezelen.Zo
schreven de neerlandici Kris Van den
Branden (CTO-Leuven) en Frans Daems (UA)die de eindtermen en leerplanen sterk beïnvloedden,in 2004 nog dat systematisch onderwijs van
woordenschat, spelling, regels voor woordvorming, grammatica niet effectief
is (Taalverwerven op school, Acco, 2004, p. 17).
Prof. Wim Van den Broeck poneerde eveneens dat de eindtermen Nederlands al te weinig houvast bieden
omdat ze enkel aandacht besteden aan het normaal-functioneel karakter van de
taal, aan het uiteindelijk doel (begrijpend lezen van krant, brieven en teksten
schrijven, debatteren ) en niet aan de lange weg erheen (Taal verwerven op
school, Acco 2004, p. 131-153). Van den
Broeck schreef dat het overbeklemtonen van de uiteindelijke functionaliteit
in het normale leven (b.v. een tekst begrijpend kunnen lezen in een zinvolle
context)goed aansluit bij de huidige tendens van het ervaringsgerichte,
zelfontdekkend leren (constructivisme)" dat ook in de uitgangspunten
bij de eindtermen e.d. centraal staat (p. 133). Hij voegde er aan toe: "De onderwijsvisie die weerklinkt in
het discours van enkele belangrijke onderwijsactoren (bijvoorbeeld: de minister,
Departement, VLOR ) kiest daarbij voor 'leerlinggerichte' of
'zelfontdekkende', sterk geïndividualiseerde leermethoden waarbij men ervan
uitgaat dat kinderen zelfstandig hun eigen doelen in handen kunnen en moeten
nemen" (p. 149). Het zelfstandig leren 'al doende' staat centraal en
dat staat volgens Van den Broeck haaks op een effectieve
(achterstands)didactiek.
1.2O-ZON-(taal)campagne van 2007 en Taalpeilonderzoek Nederlandse Taalunie
Onze O-ZON-campagne van januari 2007 inspireerde de Nederlandse Taalunie
om in
het Taalpeilonderzoek 2007 honderden leraren, leerlingen en
volwassenen te bevragen naar hun
mening over het vak Nederlands. De resultaten van de peiling bevestigen de
stellingen in ons taaldossier Leerkrachten en burgers voegen veel meer aandacht
voor spelling en grammatica en in iets mindere mate ook voor het schrijven van
teksten en begrijpend lezen van (moeilijke) teksten. Ook de leerlingen eisen
meer spelling en grammatica en vinden die onderdelen heel nuttig. Er werd
tevens meer aandacht gevraagd voor literatuur die door de instrumentele competentie-benadering
van het taalonderwijs buiten de prijzen viel.
1.3Rake kritiek
vanuit secundair onderwijs
Een taalleerkracht secundair onderwijsformuleerde in een reactie op het Taalpeilonderzoek
scherpe kritiek aan het adres van de eindtermen leerplannen Nederlands, op de
officiële taalvisie. Hij schreef: In
mijn vak hoef ik volgens de officiële taalvisie echt geen basiskennis te geven,
als de leerlingen maareen briefje, een formulier, of een verslagje
kunnen schrijven. Ze moeten 'alleen maar' een instructie goedkunnen lezen of de
garantievoorwaarden kunnen interpreteren. Daarnaast moeten ze alleen maarbegrijpelijk
kunnen spreken en luisteren. Doorsneeleerkrachten gaan er echter vooreerst vanuit
dat de klassieke doelstellingen voor lezen en schrijven veel verder reiken
dan een instructie kunnen lezen of een simpel verslagje kunnen schrijven, dan
wat normaal-functioneel is. Daarnaast menen we dat een leerling de gevraagde
taalcompetenties ook niet kan bereiken als hij: - veel te weinig woordenschat en
algemene ontwikkeling heeft - niet weet aan welke eisen een fatsoenlijke zin
moet voldoen - de basisregels van de spellingen grammatica niet kent - in zijn
heleleven nog geen één boek uit heeft gelezen geenoefening
kreeg in het onderscheiden van hoofd- enbijzaken - geen ervaring heeft
in het logisch formuleren,argumentatie - zelden in een 'beschaafd'
milieuverkeert, zodat helemaal niet duidelijk wordt wat sociaal
acceptabel is. Begrijpend lezen, schrijven,spreken, luisteren in een
toepassingscontext kun je pas als je de basiskennis én de basisvaardighedenin de vingers hebt. En aangezien we verondersteld worden te werken met
geïntegreerde doe-takenkrijgen we ook nog kritiek als we woordenschat,zinsontleding, spelling systematisch aanbieden.
1.4 Rake kritiek van Jan
Saveyn op taalvisie van Leuvens taalsteunpunt
De vroegere pedagogisch coördinator van de Guimardstraat, Jan Saveyn, poneerde in 2007 dat veel
praktijkmensen ook uit het lager onderwijs - terecht met veel vragen zitten omtrent
de hervormingen binnen het vak Nederlands.De misnoegdheidwas volgens hem
onder meer het gevolg van de invloed van de eenzijdige taalvisie van het Steunpunt NT2-Leuven (momenteel: Centrum
voor Taal en Onderwijs van prof. Kris Van den Branden en CO. HetLeuvens taalsteunpuntopteerde
volgens Saveyn voor radicaal vaardigheidsonderwijs.
Woordenschatrijtjes, zinsontleding, aanleren van grammaticale en
spellingregels waren uit den boze. De leerling moest volgens de analytische taalverwervingsmethode al
doende leren vanuit globale taaltaken (brief schrijven, telefoongesprek. ..) en
zelfontdekkend hun eigen taal analyseren. Vanuit de constructivistische
leertheorie moesten de leerlingen enkel geconfronteerd worden met realistische
en uitdagende taaltaken. De leraar was vooral coach van het leerproces.
Saveyn concludeerde: Veel
praktijkmensennemen aanstoot aan de
exclusieve keuze van NT2-Leuven voor inhouden vanuit een louter functioneel
oogpunt, evenals aan de stelling dat men onderwijsleerprocessen altijd aan
realistische, authentieke contexten moet zien te koppelen, aan het ontbreken
van banden met de traditie van het systematisch moedertaalonderwijs, aan het
geen aandacht schenken aan de verwachtingen van het secundair onderwijs ten
aanzien van de basisschool En uitgerekend een medewerkster van hetsimplistisch Leuvens taalsteunpunt, Machteld
Verhelst, werd de opvolgster van Jan Saveyn binnen de koepel. Mogen we van haar
verwachten dat zij voor het nieuwe leerplan Nederlands afstand zal nemen van
wat ze vroeger gepropageerd heeft. Nog niet zo lang geleden sprak zij zich nog
uit tegen de invoering van intensief NT2.
2Wat met ons
wiskundeonderwijs? Tevredenheid omtrent
leerplan lager onderwijs, kritiek op leerplan secundair onderwijs
Inzake de
situatie van ons wiskundeonderwijs merken we enerzijds een vrij grote
tevredenheid over het leerplan lager onderwijs en anderzijds veel kritiek op
constructivistisch leerplan 1ste graad s.o.
2.1Wiskunde in
lager onderwijs
Ik ben ervan overtuigd dat de overgrote
meerderheid van de praktijkmensen best tevreden is over het leerplan wiskunde
voor het lager onderwijs. Ook de uitgeverskonden op basis van het leerplan vrij vlot wiskundemethodesopstellen. Op de twee recentste
landenvergelijkende TIMSS-studies behaalden onze 10-jarigen voor wiskunde een
Europese topscore. Rianne Janssen,
onderzoeker KULeuven resumeerde de uitslag voor de evaluatie van de (Vlaamse) eindtermen als volgt:Voor
de helft van de leerstof wiskunde bereikennegen leerlingen op tien de eindtermen. Dat is uitstekend. Ook de nieuwe
leerstof rond strategieën en probleemoplossende vaardigheden boert goed. Voor
twee aspecten van meten en meetkunde is de score minder, iets boven de 50
procent. Het enige tekort is procentberekening in praktische situaties.
Slechts vier leerlingen op tien halen hier de eindtermen. Maar voor een
onderscheiding mag je één licht tekort hebben. De eindtermen zijn haalbaar.
De Europese topscore voor PISA-wiskunde is mede gebaseerd op het fundament dat
gelegd werd in het basisonderwijs. De prestaties van de leerlingen zijn
uiteraard ook mede afhankelijk van de opleiding die de leerkrachten gekregen
hebben. In dit verband betreuren we ten zeerste dat praktisch geen pedagogen
zich nog inlaten met de wiskundedidactiek. Als pedagoog-lerarenopleider ben ik
daar steeds intens mee bezig geweest en kon ik ook het leerplan en de praktijk van
ons wiskundeonderwijs in sterke mate inspireren.
Over deminimalistische eindtermen wiskunde ben ik minder
tevreden. Als mede-opstellerheb ik me
destijds mateloos geërgerd aan b.v. het feit dat - vooral door het verzet van
twee professoren - de leerlingen geen enkele formule voor de
oppervlakteberekening moeten kennen, de regel van 3 niet meer moeten kunnen
toepassen, enz. De leerplannen
wiskunde eisen gelukkig heel wat meer dan de eindtermen.Ik zie dus ook niet in dat het leerplan
wiskunde (kath.ond.) voor hetlager
onderwijs waarvan ikzelf een van de 4 opstellers was -geactualiseerd en ontstoft moet worden. Die
leerinhouden zijn absoluut niet verouderd en zullen binnen 20 jaar ook nog
steeds belangrijk zijn.Aan het leerplan
moeten wel nog een paar zaken toevoegen
zoals de regel van 3. Ik slaagde er destijds jammer genoeg niet in om dit in
het leerplan opgenomen te krijgen, maar merk dat toch heel wat leerkrachten en
ouders die praktische regel nog aanleren.
Het verbaast me
dat de katholieke onderwijskoepel het degelijke Vlaams wiskundeonderwijs wil
vervangen door een soort constructivistisch en realiteitsgebonden wiskunde
zoals het Nederlandse Freudenthal Instituut dit al 30 jaar propageert. Dat
aangestuurd wordt op een ware kanteling, komt duidelijk tot uitingin een recente bijdrage over de contouren
voor een alternatief wiskundeonderwijs.In Zin in wiskunde beweert pedagoge Sabine Jacobs dat ons huidig
wiskundeonderwijs niet echt zinvol is en enkel weerzin opwekt bij de leerlingen
(in: school + visie, december 2015).We lezen o.a.: De leerlingen zien
het verband niet tussen het dagelijks leven en de saaie stof. De weerzin tegen
wiskunde zou kunnen liggen aan de huidige focus op reproductie van feitenkennis
en procedures, het niet doen dus. Ook het courante gebruik van wiskundemethodes
is volgens Jacobsvrij nefast. Haar verlossend
alternatief sluit aan bij de zgn. ontwikkelingsgerichte, constructivistische en
situatiegerichteaanpakdie in Nederland tot een wiskunde-oorlog en
niveaudaling leidde. Het verondert ons ook dat de koepel ook de klassieke
methodes wil afschaffen. Dit methodes zijn voor de leerkrachten hel belangrijk.
We vinden wel dat de methodes in vergelijking met de methodes van weleer teveel
didactische franjes vertonen veelal zaken die de leerkrachten toch vaak
overslaan.
De Nederlandse prof.
Jan van de Craats stelde een paar jaar gelden nog in de media dat men
zich bij het herstel van de schade die de Freudenthal-wiskunde in Nederland
aanrichtte, het best kon inspireren op het Vlaamse leerplan en de Vlaamse
leerboeken voor het basisonderwijs. Op de BON-website schreef van de Craats : Er
is een makkelijke oplossing uit het rekendrama. Maak gebruik van de (bewezen)
traditionele didactiek. Gebruik boekjes uit Vlaanderen. De klassieke didactiek
is voor leerkrachten ook eenvoudiger dan de didactiek van het realistisch
rekenen.In De Telegraaf van
12.02.2008 lazen we zelfs datNederland
het best nog het Vlaamse leerplan en de Vlaamse methodes gewoon kon overnemen.
Directeur H. Van Diest(Tessenderlo) hekelde destijds het gezwets
van de bureaupedagogen over de uitgangspunten achter de eindtermen, het
nieuwe leren e.d. (De Morgen, 29 juli 1993). Hij besloot: Indien de hoogwaardigheidsbekleders de moeite zouden doen om diegenen
te raadplegen die dagelijks met onze kinderen bezig zijn, dan zouden veel
nutteloze staatsuitgaven en hervormingen vermeden worden. Hij verwees in
dit verbandnaar de invoering van
demoderne wiskunde die destijds door
de kopstukken van het departement en van de onderwijskoepel werd opgelegd,
tegen de zin van bija alle leraars in. Deformalistische en hemelse
moderne wiskunde werd afgevoerd, maar nu wil de katholieke koepel blijkbaar
het andere extreem, de aardse,contextgebonden en constructivistische
wiskunde invoeren en dit opnieuw tegen de zin van de praktijkmensen
in.
2.2Wiskunde in
secundair onderwijs
*Klachten over wiskunde-niveau
& tegenvallende eindtermen-evaluaties
We beluisterden de voorbije 15 jaar wel opvallend veel klachten over de
achteruitgang van het wiskunde-onderwijs. Van meet af aan was er b.v. al
kritiek op de invoering van de nivellerende eindtermen en leerplannen van 1997
vooral deze van de eerste graad. De leerlingen van het tweede jaar secundair
onderwijs behaalden voor de eindtermenevaluatie eerste graadin 2010 lage scores en dit voor tal van
domeinen. Kennis wiskunde dramatisch
lazen we in maart 2010 in de kranten. Maar ook al in de periode 1998-2010
noteerden we veel klachten.
Leraars van het derde jaar lieten weten datde leerlingen na de eerste graad veel minder wiskunde kenden dan
voorheen. Na de tegenvallende evaluatie
van de leerkrachten van de derde graad s.o. wezen deze erop dat dit vooral een
gevolg was van het feit dat de leerlingenin de lagere leerjaren en vooral in de eerste graad te weinig
wiskundekennis verwierven. Zon achterstanden kan men niet meer inhalen in de
derde graad.
De Brusselse wiskundeprofessor StefaanCaenepeel was allerminst enthousiast
over de vernieuwing en betreurde in 2001. In een brief die hij naar
Onderwijskrant stuurde, schreef hij: Ik vrees voor het niveau van het onderwijs.
De eindtermen voor wiskunde zijn bijzonder mager. Het is een minimum minimorum.
Ook de docenten wiskunde van ons regentaat vonden dat zowel de eindtermen als
nieuwe leerplannen een niveaudaling inhielden. Dat was de meningdie we meermaals in Onderwijskrant neerschreven. Op de VRT-radio
betreurde de Leuvense prof. em. Alfred Warrinnier begin mei 2008 dat de
moderne wiskunde in ons secundair onderwijs steeds meer vervangen werd door
een andere extreme visie, deze van de constructivistische fuzzy mathematics.
Marie-Claire Deleersnijder, voorzitster van de Vlaamse Vereniging voor
Wiskundeleerkrachten,
getuigde: "In wiskunde draait vandaag alles
momenteel om inzicht. De didactische methode is ook
gewijzigd, men spreekt van 'contextonderwijs'. Als
leerkrachten worden we gestimuleerd om wiskundeoefeningen te betrekken op
actuele, concrete situaties. Minder abstracte theorie dus. Dat maakt dat 'bewijzen'
minder goed gekend zijn. En mede doordat de leerlingen tegenwoordig bij zowat
elke toets een rekenmachine of hun formularia mogen gebruiken, zijn ze minder
goed in hoofdrekenen en rekenvaardigheid. Zelfs voor de kennis van de
maaltafels, jawel. Ook analytische meetkunde komt niet meer in elk
wiskundeprogramma voor (In: Marjan Justaert, Vlaamse scholieren struikelen over maaltafels en sukkelen
met dt-regels, DM, 6.12.06).Net zoals zovelen had de voorzitster blijkbaar problemen met te veel
contextwiskunde.
Andere termen hiervoor zijn fuzzy maths,
everyday-maths en/of gesitueerde wiskunde in hetconstructivistisch
jargon; situations-problèmes in het Frans. In Nederland krijgt het
Freudenthal Instituut veel kritiek metzijn contextwiskunde. Fuzzy en/of Everyday Mathematics die veel
werken met contexten ensituations-problèmes zijn soms wel leuk, maar
het conceptuele, de abstractie en de wiskundetaalworden daardoor naar
de achtergrond gedrongen, zodat niemand meer echte wiskunde kan leren en
inzetten in de meest uiteenlopende toepassingsgebieden. Ook in Frankrijk is er
veel kritiek op dat soort wiskunde.
Er zijn volgens ons voldoende redenen om ons toch zorgen
te maken over de leerresultaten wiskunde - los nogvan de daling in PISA-2012 in vergelijking
met 2000. We vinden dat het wiskundig fundament dat de Vlaamse leerlingen in de
eerste graad verwerven al te zwak is voor de verdere opbouw van de wiskunde in
de 2de en 3de graad. Dit is het gevolg van de
nivellerende eindtermen en leerplannen van 1997 en de invloed van de constructivistische/realistische
aanpak van het Freudenthal-Instituut . De invoering van een lichter gemeenschappelijk leerplan wiskunde in
de eerste graad in 2009 (ter vervanging van het gedifferentieerd A- en
B-leerplan) leidde de voorbije jaren eveneens
tot een verdere niveaudaling en nivellering.
*Leerplan eerste graad :nefaste
invloed constructivistische/realistische wiskunde
De professoren Lieven Verschaffel, Dirk De Bock en Dirk
Janssens loofden in 2003 de nieuwe eindtermen en leerplannen 1ste
graad van 1997/98 (Het succes van de
nieuwe wiskunde. Tijdschrift Karakter, Leuven, 2003). Ze wezen vooral op
de positieve invloedvan de
constructivistische wiskunde van het Nederlandse Freudenthal-Instituut. De
Leuvense professoren schreven: In de
eindtermen die vanaf 1997 werden geïmplementeerd in de eerste graad secundair
onderwijs opteerde Vlaanderen resoluut voor de nieuwe basisfilosofie van het
wiskundeonderwijs: het realistisch wiskundeonderwijs à la Freudenthal
Instituut.
Leerplanvoorzitter André Van der Spiegel deelde op
14 april 2008 in de krant De Morgen mee dat er
een nieuwe versie van het leerplan zou worden ingevoerd
en dat dit leerplan nog lichter en minder abstract zou uitvallen dan de eerste
versie. In de 2009-versie van het leerplan worden de zegeningen van de nieuwe
wiskunde beschreven als volgt:Ondertussen
is het denken over het leren van wiskunde geëvolueerd. De constructivistische
leeropvatting stelt dat kennis beter actief geconstrueerd wordt door de
lerende. Kennis kan niet zomaar passief overgedragen worden. Het gaat om een
proces van structureren en generaliseren van de eigen ervaringen.
Wiskundevorming biedt meer dan een voltooid bouwwerk van objectieve, abstracte,
formele kennis. Steeds meer mensen kunnen wiskunde toepassen, ook als zeniet
beschikken over de nodige vaardigheid in de rekenalgoritmen. Een actuele
denkwijze over wiskundevorming gaat uit van competenties. Het gaat om een breed
geheel van vorming, aansluitend bij een aantal algemene competenties en de
constructivistische gedachte dat leerlingen best zelf die competenties
ontwikkelen. In de vorming worden de verschillende aspecten van kennis,
vaardigheden, attitudes en opvattingen geïntegreerd. Kennis wordt beter
verworven doorheen een actief leerproces en dus is het geïsoleerd werken aan
kennisverwerving niet verantwoord. . In de basisschool hebben leerlingen
veelal kennis gemaakt met hoeken- en contractwerk en andere vormen van
activerend of begeleid zelfstandig leren. Ook in het secundair onderwijs moet
het leren vertaald worden in aangepaste en activerende werkvormen.(NvdR: in de meeste lagere scholen wordt
wiskundekennis gelukkig nog verworven via directe/expliciete instructie, het
onder begeleiding leren oplossen van wiskundevraagstukken, e.d.).
De gedifferentieerde A- en een B-leerplannen werden in de
versie van 2009 vervangen door een gemeenschappelijk
leerplan dat nog lichter uitvalt en nog minder aandacht besteedt aan
(abstracte) kennis dan de versie van 1997. Als verklaring hiervoor stelde de
leerplanvoorzitter: We stelden vast dat 12- jarigen veel moeite hebben met
rekenen en met wiskundetaal.
Het verwonderde ons dat de leerplanopstellers er in 1997
en 2009 op aanstuurden om nieuwe richtingen uit te gaan die in Nederland en
elders al sterk gecontesteerd werden: constructivistische methodiek,
minder rekenvaardigheid, minder abstracte en vakdisciplinaire benadering, meer
geïntegreerde aanpak, meer werken vanuit concrete contexten en met algemene
competenties. De uitspraak Steeds meer mensen kunnen wiskunde toepassen,ook als ze niet beschikken over de nodige vaardigheid in de
rekenalgoritmen, wekte ook de indruk dat rekenvaardigheid minder
belangrijk is. De nieuwe richtingen
zoals ze in de leerplannen van 1997 en 2009 beschreven worden zijn meestal
zaken die al vele jaren onder vuur liggen en verantwoordelijk geacht worden
voor de niveaudaling en malaise. In de VS werd de niveaudaling grotendeels
toegeschreven aan de invoering van de constructivistische Standards van 1989.
Bij de bespreking van de tegenvallende eindtermen-evaluatie eerste graad in
2010 waren veelleerkrachten ervan
overtuigd dat de nieuwe eindtermen en leerplannen een belangrijke oorzaak waren
van de tegenvallende resultaten. Ze vreesden ook dat het gemeenschappelijk
eenheidsleerplan van september 2009 tot een verdere niveaudaling zou leiden. In
het verslag van de studiedag over de eindtermentoets lazen we: Veel deelnemers aan de studiedag pleiten
voor een grotere opsplitsing van de eerste graad voor wiskunde. De
gemeenschappelijke eerste graad en het eenheidsleerplan houden te weinig
rekening met de verschillende noden en talenten van de leerlingen en wordt
daardoor utopisch bevonden. Zowel de zwakste als de sterkste leerlingen vallen
nu teveel uit de boot.
*Nog enkele kritische standpunten
In de context van
ons O-ZON-pleidooi voor herwaardering van basiskennis en basisvaardigheden en
tegen de niveaudaling kregen we in 2007 opvallend veel respons van leraars en
professoren wiskunde. We vermelden een paar reacties. Prof. Stefaan Caenepeel (VUB) schreef ons: Aan de universiteit ondervinden wij dat in enkele jaren zowel kennis
als vaardigheden wiskunde van beginnende studenten sterk zijn achteruitgegaan.
Ik heb het dan wel over echte vaardigheden, zoals bijvoorbeeld het optellen van
breuken, opgaven over rechthoekige driehoeken. Het zogenaamde vaardigheidsgerichte onderwijs leidt niet alleen tot minder
kennis, het leidt ook tot minder vaardigheden. De leerlingen kennen niets, maar
kunnen ook niets. In Nederland heeft men dat al lang ondervonden.
Onze eerstejaars wiskunde krijgen een vak 'bewijzen en
redeneren, vertelde Carolien
Van Saam, monitor aan de Leuvense wetenschapsfaculteit. Vroeger kon
iedereen b.v. een bewijs opstellen. Nu missen ze de precisie om iets op een
wiskundige manier uit te schrijven. Net zoals andere universiteiten
organiseert de KU-Leuven al jaren cursussen wiskunde om het niveau van
startende studenten bij te spijkeren. Zelfs aan praktijkgerichte hogescholen
kunnen ze over het probleem meespreken. Jacques Peeters van de Hogeschool
Antwerpenstelde: In onze kennisgerichte richtingen, zoals
industriële wetenschappen, is bijspijkeren aan de orde. Annick Eelbode poneerde:
De UGent organiseerde in december een rondvraag bij de professoren uit de
eerste bachelor. Opvallend: de proffen klagen er vooral over dat de studenten
vooral minder kunnen, zegt (Bijdrage in De
Morgen van 14.03.07: Leerlingen zijn niet dommer geworden. Het onderwijs haalt
er gewoon minder uit).
Eind 2007 stuurde ook de Gentse prof. Henri Verschelde
een brief naar Onderwijskrant waarin hij niet enkel zijn beklag deed over de
wiskundige voorkennis van de studenten, maar ook wees op het dubieuze karakter
van de constructivistische leertheorie die o.a. pleit voor zelfconstruerend en
contextgebonden leren. Prof. Verschelde, een van onze eminentste
wetenschappers, schreef: Geachte Onderwijskrant-mensen, uw visie op
degelijk onderwijs en uw kritiek op het constructivisme worden volledig
gesteund door mensen met gezond verstand en met eniginzicht in hoe de
realiteit werkelijk in elkaar zit. Als wetenschapper verbaast het me iedere dag
opnieuwwelke larie sommige onderwijskundigen als wetenschappelijke
theorie de wereld durven insturen. Ook op het congres van de VVWL
(Blankenberge, 30.06.08) beluisterden we in de wandelgangen analoge kritiek.
In 2010 participeerden we op een studiedag van de
faculteit wiskunde UGent aan een sessie over de wiskundekennis van instromende
studenten. Als vertegenwoordiger van Onderwijskrant waren we door prof. Declerck
uitgenodigd om deel te nemen aan dit debat. We beluisterden vooreerst een
bijdrage van de Nederlandse prof. Jan
vande Craats over de grote tekorten
inzake wiskundige vaardigheden en kennis bij de overgang naar het hoger
onderwijs. Het gaat niet enkel om kennis van merkwaardige producten e.d., maar
ook om elementaire wiskunde-kennis. In het hoger onderwijs zijn er overal bijspijkercursussen.
Ook in Gent worden in de faculteit wiskunde 20 van de 60 studiepunten van het
eerste jaar geïnvesteerd in het bijwerken van elementaire wiskundekennis.
Vanuit het hoger
en universitair onderwijs kwam er de voorbije 20 jaar veel kritiek op het feit
dat leerlingen die starten in het hoger/onderwijs vaak elementaire zaken niet
meer kennen. De eindtermen en leerplannen wiskunde eerste graad zijn uitgehold en tonen te weinig
respect voor de wiskunde als cultuurvak. Ze zijn ook te sterk geïnspireerd door
de constructivistische en contextgebonden visie van het Nederlandse
Freudenthal-Instituut. In plaats van een eenheidsleerplan zou men het best
opnieuw een A- en een B-versie invoeren.
Pleidooi voor herwaardering (i.p.v. miskenning) van klassieke vakdisciplines en leerplannen
Pleidooi voor herwaardering (i.p.v. miskenning) van klassieke vakdisciplines en leerplannen met
hun specifieke structuur, basiskennis en
-vaardigheden
1Inleiding
Uit de vorige
bijdragen bleek datin de aanloop van de
nieuwe eindtermen en leerplannen in tal van publicaties van de overheid, VLOR, onderwijskoepels,... aangedrongen wordt op ontstoffing van de
leerplannen, op een relativering van de klassieke basiskennis- en vaardigheden
, op het los komen van de band met de vakdisciplines, op het vooral aanleren
van vaardigheden die typisch zouden zijn voor de21ste eeuw. Het onderwijs en de klassieke vakdisciplines
zijn volgens hopeloos verouderd (cf. ook
VLOR-startdag van 17 september).
Wij zijn het absoluut niet eens metdit soort pleidooien. Dit zou volgens ons een enorme stap achteruitbetekenen. Wij pleiten precies voor een
herwaardering van het klassieke leerplanconcept en van de vakdisciplines,
metduidelijke inhoudelijke leerlingen per
leeftijdsgroep en een cumulatievestap-voor
stap opbouw. Enkel dergelijke leerplannenmaken het opstellen van methodes/handleidingen mogelijken deze bepalen in sterke mate ook de
kwaliteit van het onderwijs:zeker voor
leerlingen tussen 6 en 15 jaar. De hoge PISA-scores inZuid-Aziatische landen zijn volgens tal van
onderzoekers mede een gevolg van het werken met degelijke methodes.Het lagere niveau in Franstalig België wordt
door velen in verband gebracht met het
feit dat de competentiegerichteleerplannen inhoudelijk te vaag zijn.En met feit dat de scholen er
financieel veel minder in staat zijn om zich methodes/leerboeken aan te
schaffen.We begrijpen dan ook niet dat
de katholieke koepel nu wil overschakelen op vage raamleerplannen en de
klassieke leerboeken/methodes wil zien verdwijnen.
De herwaardering van de vakdisciplines en van klassieke basiskennis en
vaardigheden is ook een tendens in een
aantal Westerse landen. Volgens deEngelse beleidsmakers is/was het relatief lage niveau van het Engels
onderwijs mede het gevolg van het te weinig werken met duidelijke leerplannen
en leermethodes. De uitgeverijen werden dus ook gestimuleerd om hier veel
energie in te investeren.
Zo betreurde Engels
onderwijsminister Nick Gibb onlangs nog dat het vorige Engels curriculum van
2007 was actively hostile to teaching
prescribed knowledge, and sought to minimise the importance of subject content
wherever it could. In the conception of the 2007 national curriculum, knowledge
was simply a means of acquiring the far more valuable skills. Daar is nu verandering in gekomen: The
new National Curriculum published in 2013 (DFE, 2013) is a programme of study
in the spirit of E.D. Hirsch, naar het model van de Vlaamse klassieke leerplannen
met een herwaardering van de klassieke basiskennis- en vaardigheden en van de
directe instructie.Engeland geraakt
weer op het juste spoor, na decennia van open onderwijs naar het model van het
Plowden Report van 1957.
Op een
voorstelling van het nieuwe leerplanconcept van de katholieke onderwijskoepel stelde Ria
De Sadeleer datze zich voor het
opdoeken van de klassieke leerplannen en methodes geïnspireerd hadden op evoluties in landen als
Engeland. Dit begrijpen we niet. Het nieuw Engels curriculum verwijst in sterke matenaar de herwaardering van devakdisciplines en de klassieke basiskennis: It is
to the disciplines that the teacher should turn for the content of
instruction.De Engelse schooldirecteur Michael Fordhamponeerde: It is by immersing ourselves in prior traditions of which the
academic disciplines represent the best means available to use for studying the
natural and social world we share that we are able to enter into meaningful
conversations about those traditions and how they might be extended in the
future. Education in the academic disciplines is liberating in that it sets us
free.(Curriculum
Theory, Educational Traditionalism and the Academic Disciplines).
Uit de OZON-campagne van 2007 en uit tal van enquêtes bleek overigens dat ook
de praktijkmensen massaal opteren voor een herwaardering van de basiskennis- en
basisvaardigheden uit de klassieke vakdisciplines (O-ZON= onderwijs zonder
ontscholing). Onze O-ZON-campagne inspireerde de Nederlandse Taalunie om in het Taalpeilonderzoek 2007 honderden
leraren, leerlingen en volwassenen te bevragen naar hun mening over het vak
Nederlands. De resultaten van de peiling bevestigen de stellingen in ons
taaldossier . Leerkrachten en burgers vroegen veel meer aandacht voor spelling
en grammatica en in iets mindere mate ook voor het schrijven van teksten en
voor het begrijpend lezen van moeilijkere
teksten. Ook de leerlingen eisen meer spelling en grammatica en vinden die
onderdelen heel nuttig. Er werd tevens meer aandacht gevraagd voor literatuur
die door de instrumentele competentie-benadering van het taalonderwijs buiten de prijzen viel. Verantwoordelijken
voor de uitholling van de leerplannen Nederlands reageerdenmet de stelling dat leerkrachten conservatief
zijn.
2Elk vak heeft
zijn eigen geletterdheid. Vakdisciplines als cultuurproducten
Velen pleitten de
voorbije jaren precies voor een herwaardering van de vakdisciplines en
leerplannen. De Duitsesocioloog Niklas Luhmann druktehun belang zo uit:"In onderwijscontexten worden
schakelingen van opeenvolgend te induceren vormen van weten of kunnen
gecondenseerd in curricula, in (vak)disciplines. Vakdisciplines als
condensaties en ordeningen van weten en kunnen, vormen een essentieel kenmerk
van degelijk onderwijs.(Das
Erziehungssystem der Gesellschaft, Frankfurt am Mein, Suhrkamp, 2002).
Typisch voor
vakdisciplines is ook hun stapsgewijze,
cumulatieve opbouw:Or cest lorganisation systémique,
cest-à-dire sous forme hiérarchisée, des outils de pensé ,qui sous-tend les
possibilités les facultés réflexives de la pensée co nsciente (prof. Nathalie
Bulle). Dit betekent ook dat b.v. eindtermen eind lager onderwijs weinig
houvast bieden omdat ze enkel de eind-term uitdrukken (b.v. bepaald soort tekst kunnen lezen) uitdrukken en niet zeggen
over de lange weg erheen. Daarom hebben
de leerkrachten nood aan leerplannen die de leerinhoud per leeftijdsgroep
vastleggen en die ook binnen de leerinhouden voor elke leeftijdsgroep de
opeenvolgende stappen uitstippelen.
Prof.Hans Van Crombrugge wees op
het grote belang van vakdisciplines op het O-ZON-symposium (2007::Het
onderwijs heeftals eerste en laatste
bestaansreden het richten van de aandacht naar de werkelijkheid. De
vakdisciplines - grepen uit de beproefde cultuur - spelen hierbij een
belangrijke rol.. ... De canon verschaft de
inhouden, vaardigheden en houdingen eigen aan een bepaalde cultuur,
wetenschap,e.d. Deze canon wordt opgesteld
door de gemeenschap van mensen die deskundig zijn in het betreffende
domein....De leerkracht is de
vertegenwoordiger van de gemeenschap van deskundigen. De canon levert de
inhouden waaruit de leerkracht kan en moet putten.Hier ligt de
betekenis van de inhoud van onderwijs, wat we traditioneel cultuur (objectieve
geest) noemen. In wetenschappen, kunsten, wijsbegeerten, levensbeschouwingen
liggen houdingen, vaardigheden en inzichten vervat die door generaties mensen
als waardevol ervaren zijn en als zodanig bewaard worden... Leerlingen moeten
ingeleid worden in die beproefde cultuur. Elke wetenschap, elke kunst, elke
filosofie en elke levensbeschouwing staat elk op zich voor een bepaalde vorm
van aandacht voor de werkelijkheid. Elk cultiveert een aspect van de
redelijkheid ...Elk vak heeft
zijn eigen geletterdheid die neergelegd moet worden in de eigen canon van
het vak en het erbij aansluitend leerplan. Het is niet aan de individuele
leerkracht of leerling uit te maken wat belangrijk is. (O-ZON-symposium
van5mei 2007 in de Blandijnberg).
De Engelse
kennissocioloog Michael Youngnam een aantal jaren geleden afstand van zijn
vroegere relativeringvan de klassieke
leerinhouden en vakdisciplines. Sindsdien stelt hij: We need to put subjects at the heart of the curriculum. Neither
subjects (vakdisciplines) nor the boundaries between them are arbitrary. They
are a form of specialisation of knowledge with powerful educational
possibilities. .There is powerful knowledge that all pupils were entitled to.
Powerful knowledge is systematic. Its concepts are systematically related to
one another and shared in groups, such as subject or disciplinary associations.
It is not, like common sense, rooted
in the specific contexts of our experience
(Bringing Knowledge Backin,
2007). This means that powerful
knowledge can be the basis for generalisations and thinking beyond particular
contexts or cases .Powerful knowledge is specialised. The important curriculum point about subjects
is that they are based on the shared rules and knowledge of communities within
which their questions, methods, concepts and criteria are debated, discussed
and improved. In other words, it has been
developed by clearly distinguishable groups with a well-defined focus and
relatively fixed boundaries, separating different forms of expertise.
Een van de
belangrijkste kritieken op het constructivistisch wiskundeonderwijs van het
Nederlandse Freudenthal Instituut was precies datde watertoren-wiskunde van het Freudenthal
Instituut te weinig respect toont voor
de wiskunde als vakdiscipline en cultuurproduct.Bij de opstelling van het leerplan wiskunde
voor het basisonderwijs (1998) hebben we de klassieke vakdiscipline wiskunde
(en de klassieke rubrieken) gerespecteerd en veel aandacht besteed aan het
uitstippelen van de opeenvolgende stappen. Nu merken we dat de katholieke onderwijskoepel
ookeen soort constructivistisch
wiskundeonderwijs propageert dat veel minder waardering toont voor de klassieke
basiskennis en -vaardigheden.
De belangrijkste
kritiek op de eindtermen/leerplannen voor het vak Nederlands slaat eveneens op het feit dat men te veel afstand
nam van de klassieke vakdiscipline en plots veel zaken en rubrieken niet meer
belangrijk vond. Dezelfde kritiek geldtvoor de verwaarlozing van het cursorisch en vakspecifiek onderwijs voor
natuurkennis, geschiedenis, aardrijkskunde in de derde graad lager onderwijs.
Leerplannen
moeten opgesteld worden door mensen die deskundig zijn in het betreffende
domein, die voldoende bekend zijn met de traditie van die vakdiscipline en met
de klaspraktijk voor dat vak. Zo werden in het verleden de leerplannen voor de
lagere school opgesteld door ervaren leerkrachten en inspecteurs die al bewezen
hadden dat ze voldoende bekend waren met b.v. wiskunde als vakdiscipline. Bij de leerplanoperatie van 20 jaar geleden
was dit al minder het geval;voor het
vak Nederlands waren het vaak b.v. universitaire neerlandici die al te weinig
vertrouwd waren met het vak Nederlands als vak in het lager onderwijs en met de
onderwijspraktijk. Het is ook belangrijk dat het ontwerp-leerplan en de
ontwerp-eindtermen achteraf ter beoordeling voorgelegd worden aan een groep
ervaren praktijkmensen.Als
mùede-ontwerper van het leerplan wiskunde (katholiek lager onderwijs) heb ik
daar destijds sterk op aangedrongen.
3Leerplannen/methodes: heel
belangrijk voor leerkrachten en voor
hungezag
3.1Pragmatische
voordelen van leerplannen en methodes
Hettraditioneel werken metleerplannen en leerboeken die aansluiten bij
de vakdisciplines is vooreerst al vanuit
didactisch en pragmatisch standpunt heel belangrijk. Leerkrachten en
lerarenteams beschikken vooreerst niet over de tijd en de deskundigheid om uit
te zoeken welke leerinhouden voor al die vakken belangrijk zijn, in welke
volgordeen voor welk leerjaar.Leerkrachten moeten huntijd en aandacht vooral investeren in het
voorbereiden van de lessen en tijdens de les aan de interactie met - en
reacties van - de leerling. Hierbij moeten ze zich kunnen oriënteren aan
duidelijke leerplannen en hierbij aansluitend aan methodes/handleidingen. Leerplannen volstaan niet.
Het is voor een
leraarniet mogelijk om als leraar alles
zelf uit te zoeken. Elke leerkracht moet ook precies weten welke zijn aandeel
is in de ontwikkeling, welke leerstof al in de vorige jaren werd verworven en
wat de leraar van het volgende leerjaar van hem verwacht. Leerplannen zorgen
ook voor continuïteit als een leerling midden of op het einde van een
schooljaar van school verandert.
3.2 Belang voor
gezag van school en leerkrachten
Er is een nog een
belangrijkere reden voor het behoud van de klassieke leerplannen en voorhet niet doorknippen van de verband met de
vakdisciplines. Leerkrachten en scholen moeten zich kunnen beroepen op het
gezag van de vakdisciplines en de erbij aansluitende leerplannen.
Leerkrachtenkunnen moeilijk onderwijzen
en gezag verwervenzonder de
verantwoording vanuitde
referentieleerplannen en de erbij horende vakdisciplines. De Franse prof.Alain Beitonedrukt e het
onlangs zo uit: : Il ne peut pas
sautoriser de lui-même.il peut (et doit souvent) dire à ses élèves
vous pouvez me croire, ce nest pas moi qui le dit. Ildoit pouvoir se fonder sur lautorité dune
communauté savante ou dune communauté professionnelle qui légitiment les
savoirs quil enseigne. ... Disciplines scolaires et disciplines savantes (skhole.fr, november 2015).
3.3Geen zin om
leerlingen te laten oordelen over zinvolheid
Van Crombrugge
stelde dus terecht: Het is niet aan de individuele leerkracht of
leerling uit te maken wat belangrijk is....In die context is het ook absurd leerlingen te laten evalueren of wat
aangeboden wordt in de les zinvol of nuttig is. Vorming bestaat juist uit het meenemen van de leerling naar een wereld
die hij niet kent en waar hij niet zal geraken als niemand hem meeneemt naar
die wereld. Of de leerling zich gelukkig voelt of niet, kan niet criterium
zijn om al dan niet die reis te ondernemen. Dergelijke frustratie is
onvermijdelijk. Dit wil niet zeggen dat de les per se saai moet zijn, dat ze
per se nutteloos moet lijken, dat de leerlingen gefrustreerd moeten worden.
Docent Frank van de Veire stelde in dit verband:
Serieus onderwijs is ondenkbaar zonder een vertrouwensvolle overgave van de
leerlingaan de interne logica van de
kennis of de vaardigheid die men aanleert. Een student kan maar gevormd worden
in zoverre hij de vraag naar wat hij persoonlijk aan het geleerde zou kunnen
hebben, radicaal opschort. Bildung
kan dus niet zonder vertrouwen in de meester, zonder het irrationele
vertrouwen dat datgene wat de meester aanbrengt van belang zal zijn. Het vertrouwen in de
meester bevrijdt de student ook van de plicht zijn studie te zien als gericht
op een doel dat hij moet realiseren, van de dwang van de voortdurende
zelfevaluatie, de zelfcontrole,het
dwangmatige afwegen van middelen en doelen, van deelcompetenties en hoofdcompetenties.
Er is geen onderwijs mogelijk zonder een onverantwoordelijk en speels opgaan in
de stof, zonder grondige desinteresse in waar het allemaal toe dient. Dit staat
haaks op de naïef-humanistische idee van het leven als een project dat de
mens/student zelf zou moeten kunnen sturen. De vrijheid of zelfstandigheid
zou er in gelegen zijn dat hij op flexibele wijze allerlei situaties en
informatie kan aanwenden om door hemzelf vooropgestelde doelen te
verwezenlijken. Iedereen die denkt weet dat alles wat het leven enigszins de
moeite waard maakt, breekt met de middel-doel-logica, met de logica van de
zelfrealisatie. (Fragmenten uit toespraak tijdens de Dies natalis van de Hogeschool
Gent op 18 juni 2006. Frank Vande Veire is docent filosofie Hogeschool
Gent.)
Bijlage: Visie van Nathalie Bulle,directrice de recherche au Centre National de la Recherche Scientifique over
visievan Vygotsky
Prof. Nathalie
Bulle, hield onlangs nog een pleidooi
voor de herwaardering van de vakdisiplines en vanzgn. adademisch onderwijs,en tegen de ophemeling van thematisch,
situatie- en contextgericht ... onderwijs. Ze verwees hierbij ook naar de visie van Vygotsky. Zij stelde: in Skhole (december 2015):Les erreurs pédagogiques qui conduisent à la
déstructuration de lenseignement des disciplines sont éclairées par le psychologue
russe Lev Vygotski. Vygotski montre en particulier comment labstraction opérée
par les savoirs organisés sous-tend la prise de conscience et la pensée
volontaire. Selon Vygotski, lintériorisation par lindividu doutils cognitifs
médiateurs de la pensée (concepts, idées, savoirs, qui sont des construits
sociaux développés en premier lieu dune manière externe à lindividu) implique
la reconstruction de son activité psychologique sur la base de ces construits.
Grâce à eux, la pensée humaine sélabore en agissant non pas sur le monde, mais
sur elle-même.Or cest lorganisation systémique, cest-à-dire sous forme
hiérarchisée, des outils de pensée, ou encore cest la séparation des savoirs
des disciplines,qui sous-tend les possibilités les facultés réflexives de la
pensée consciente.
Lexplication
est, très brièvement, la suivante. La pensée de quelque chose suppose une
généralisation. Cette généralisation suppose elle-même lexistence dun niveau
supérieur qui permet dappréhender cette généralisation même dans la pensée.
Cest pourquoi il revient au même de dire quun concept est conscient et de
dire quil fait partie intégrante dun système organisé de concepts dans
lesprit de lindividu: « Si la prise de conscience équivaut à une
généralisation, il est parfaitement évident que la généralisation, à son tour,
ne signifie rien dautre que la formation dun concept supérieur qui inclut
dans son système de généralisation le concept donné en tant que cas particulier
»
Lintériorisation
doutils cognitifs organisés est à lorigine du développement de la pensée à un
niveau supérieur de maîtrise, sous-tendant ainsi laction consciente et
volontaire, ou encore, laction rationnelle et libre. Vygotski[8] fait
référence à cet égard à lerreur commise en URSS par le système d'enseignement
par « complexes » fondé sur les réalisations de projets thématiques et non sur
une organisation des enseignement par disciplines. Les arguments pédagogiques
partaient de lhypothèse fausse suivant laquelle lenseignement devait
sappuyer sur les niveaux de développements déjà atteints par les élèves,
cest-à-dire sur ce quils étaient capables de réaliser seuls. Les pédagogues,
explique Vygotski, préconisaient en définitive de renforcer dans lesprit de
lélève ce quil devait justement laisser derrière lui. Ils se référaient à ses
capacités actuelles en négligeant sa possibilité de passer de ce quil savait
faire à ce quil ne savait pas encore faire. Ils ne prenaient en définitive pas
en compte la possibilité pour lenseignement de faire progresser le développement.
Au lieu de se
fonder sur des activités « concrètes », et aller à cet égard du complexe
(concret) vers le simple, lapprentissage intellectuel doit aller du simple,
élémentaire, vers le complexe. Il doit permettre une intériorisation, ou encore
une reconstruction individuelle, du savoir, au cours de laquelle ce dernier
nest ni un simple contenu à apprendre, ni un outil pour agir, mais un support
de signification, un outil intellectuel dynamique. Parce quils se développent
sur la base de la construction dun maillage de concepts, les savoirs
organisés, théoriques appellent naturellement des explications verbales, un
enseignement explicite. Et parce que cet enseignement est explicite, il doit
être élémentarisé et développé progressivement pour sappuyer sur les acquis
des élèves et rester à leur portée. Ce que nous apprend tout particulièrement
la psychologie de Vygotski, malheureusement dévoyée par la littérature de
seconde main, cest que le processus dapprentissage scolaire est voué
spécifiquement au développement des savoirs théoriques, et que ces savoirs
engagent, à linverse des idées communes développées à leur sujet, une
augmentation du potentiel dapprentissage et de compréhension.
Slechte start van debat over nieuwe eindtermen/leerplannen
Nieuwe
eindtermen en leerplannen in functie van kanteling van hopeloos verouderd Vlaams onderwijs? Slechte/valse start van
debat over eindtermen/leerplannen
(Inleidende
bijdrage voor themanummer Onderwijskrant over nieuwe eindtermen/leerplannen)
1 Pleidooien
voor kanteling & ontscholing onderwijs & slechte start van deb
1.Pleidooien
voor kanteling van hopeloos verouderd onderwijs
In de contextvan de nieuwe
eindtermen en leerplannen noteerden we de voorbije maanden een aantal pleidooien die ons ten zeerste
verontrusten. We lazen in de krant De Standaard op 29 oktober j.l. : Borstel gaat door de eindtermen op school. De
minister van Onderwijs, Hilde Crevits, gaf het startschot. Zij noemt dit 'een
van de meest fundamentele debatten binnen onderwijs'. 'Het gaat over het
anticiperen op de samenleving van de toekomst en op het vormgeven daarvan.
Eindtermen moeten in deze snel veranderende tijden zowel een houvast zijn als
een dynamisch instrument om de uitdagingen aan te kunnen', zegt ze. De horizon
is 2030: het jaar waarin de kinderen die nu aan de kleuterschool zijn begonnen,
de middelbare school verlaten.
Minister
Crevits verwijst hier vermoedelijk naar de o.i. fantasierijke voorstellen van
de projectgroepDe nieuwe school in
2030.In oktober j.l. lanceerde de
Vlaamse Regering haar toekomstplannenin
Vlaanderen 2050. Men pleiter voor een
vervanging van de klassieke school door een leerpark: De school van de toekomst is een learning park, waar leerlingen,
ouders, leerkrachten, ondernemingen en verenigingen elkaar fysiek of virtueel
ontmoeten en kunnen leren. Alle belanghebbenden kunnen er 24 uur op 24, 7 dagen
op 7 terecht om gebruik te maken van de aanwezige faciliteiten en elkaars
kennis. Leren gebeurt immers op elk moment van de dag, zowel informeel als
formeel. Het learning park is daarom een leer- en een leefomgeving van de
lokale gemeenschap, waarin vrijetijdsactiviteiten gekoppeld worden aan het
leerplan. (Zie ook bijdrage over learning parks in De nieuwe school in
2030).Op de VLOR-startdagvan 17
september over het onderwijs van de
toekomst nodigden de VLOR-vrijgestelden bewust prof. Kris Van den Branden uit om te komen verkondigen De wereld is drastisch veranderd, de school
niet. En dus zijn onze scholen gewoon hopeloos verouderd.
Een aantal beleidsmakers, de VLOR, bepaalde onderwijskoepels, academici
als prof. Martin Valcke en Kris Van den Branden ...grijpen de nieuwe eindtermen en leerplannen
aan voor een kanteling van ons onderwijs, een perspectiefwisseling:project De nieuwe school in 2030 pleit voor
leerparken in plaats van scholen,VLOR-advies opteert voor een ontwikkelingsgerichte aanpak waarin
leerlingen veel verantwoordelijkheid krijgen voor het eigen leerproces en
eindelijk eens actief mogen leren; sterke ontstoffing, reductie van
eindtermen en leerinhouden, ... Volgens
de VLOR-vrijgestelden is ons onderwijs hopeloos verouderd. Ook de katholieke
onderwijskoepel wil ontwikkelingsgerichte aanpak zoals in het VLOR-advies en
het nieuwe leren en geen klassieke leerplannen en methodes meer, maar
raamleerplannenmet brede ontwikkelingsvelden
i.p.v. vakken, een totaal ander soort wiskundeonderwijs, enz.In Zin in wiskunde beweertSabine Jacobs dat ons huidig wiskundeonderwijs
niet zinvol is en enkel weerzin opwekt bij de leerlingen (in: school + visie,
december 2015). Hetverlossend
alternatief sluit aan bij de ontwikkelingsgerichte, constructivistische en
situatiegerichte aanpak die in Nederland tot een wiskundeoorlog en niveaudaling
leidde.
Raymonda Verdyck, hoofd van de koepel van het
gemeenschapsonderwijs, pleitte op 22 juni j.l. in een Bel10 uitzendingvoor ontstoffing, voor het niet langer werken
vanuit de vakdisciplines bij het opmaken van de nieuwe eindtermen en
leerplannen ... Ook minister Crevits en
andere beleidsmakers, Lieven Boeve ... poneerden dat de eindtermen/leerplannen
in sterke mate ontstoft moeten worden. De roep naar reductie van klassieke
basiskennis & -vaardigheden en ontstoffinggaat merkwaardig genoeg vaak gepaard met voorstellen voor toevoeging van
tal van nieuwe zaken: leren programmeren, economie, gezondheidseducatie, meer
talen vanaf de kleuterschool, persoonsgebonden ontwikkelingsvelden ... . Niet
minder dan drie van de negen leerplannen in het nieuwe leerplanconcept van de
katholieke koepel betreffen persoonsgebonden ontwikkelingsvelden,
sociaal-affectieve materies als socio-emotionele
ontwikkeling, ontwikkeling van een intern kompas en ontwikkeling van
autonomie.
1.2Slechte start van debat
Het debat over de nieuwe
eindtermen/leerplannen en over de toekomst van ons onderwijs kende een slechte
start, en dat omwille van tal van redenen.
Minister Crevits beloofde een
breed en open debat met alle betrokkenen, maar de geschiedenis van de vorige eindtermen-operatie
lijkt zich te herhalen.Ben Reynders drukte het
ondemocratisch en centralistisch karakter van het debat destijds zo uit: Met verstomming stellen we vast dat nog
vooraleer er overleg is gepleegd met de werkers op het veld,allerhande standpunten de wereld worden
ingestuurd. Het ruikt verdacht ondemocratisch en centralistisch! Als
gesprekspartner voelen onderwijsmensen zich weer eens weinig ernstig genomen!
(Pedagogische Bijdragen voor het Technisch- en Beroepsonderwijs, nr. 110, zomer
1993).
Een herziening van de
eindtermen/leerplannen zou ook moeten vertrekken van een grondige evaluatie van
de vigerende eindtermen/leerplannen.Zo
is voldoende bekend dat de praktijkmensen (leraren, docenten, professoren) de
voorbije jaren massaalaandrongen op een
herwaardering van basiskennis en -vaardigheden en voor een herwaardering van de
vakdisciplines.
Er verschenen ook kritische
analyses van tal van leerplannen. Met Onderwijskrant
publiceerden we b.v. heel veel bijdragen over de uitholling van het taalonderwijs
die veel instemmende respons kregen vanwege de praktijkmensen. In de recente
publicaties en hervormingsplannen wordt echter nooit gepleit voor een
herwaardering van basiskennis en -vaardigheden, voor cultuuroverdracht, voor
het belang van de vakdisciplines ... In tegendeel!
Het debat over de de toekosmt van
ons onderwijs zou ook moeten starten met het oplijsten van de sterke kanten van
ons Vlaams onderwijs. Nu krijgen we de indruk dat het Vlaams onderwijs moet
verlost worden uit de ellende van verleden en heden. Men heeft het nooit over
de sterke kanten die geconserveerd moeten worden. Precies het omgekeerde is het
geval.
We zouden bij de start van het
debat over de eindtermen ook een kritische analyse moeten maken van de wijze
waarop al 20 jaar geleden de (officiële) Dienst voor Onderwijsontwikkeling
(DVO) en anderen de nieuwe eindtermen/leerplannen aangrepen om ons onderwijs te
doen kantelen. In de tekst Uitgangspunten formuleerde de DVO een
revolutionaire en tegelijk simplistische visie (zie punt 6 en de afzonderlijke bijdrage over de rol die de DVO
en DVO-directeur Roger Standaert destijds speelde.)
Wij pleiten voor eindtermen en leerplannen
die niet vertrekken van een van bovenaf opgelegde onderwijsvisie, maar het
lijkt weer de verkeerde kant uit te gaan. We pleiten tevens voor een terugkeer
naar het klassieke en sobere leerplanconceptmet leerplannen die enkel leerdoelen/leerstofpunten bevatten. Dit lijkt
ons de belangrijkste vorm van ontstoffing/reductie van de leerplannen. En enkel
op die wijze laat men de nodige pedagogische vrijheid aan de scholen en
leerkrachten en voorkomt men dat leerplannen de pedagogische waan van de dag
opleggen. De klassieke leerplannen van vóór 1998 bevatten terecht geen
opgelegde pedagogische aanpakken, maar enkel de leerplandoelen/leerinhouden.
2Protest tegen opleggen pedagogische
aanpak
De COC-vakbond
weigerde het VLOR-advies over de eindtermen te ondertekenen. De COC vindt terecht dat de overheid en de VLOR vanuit het
principe van de pedagogische vrijheid geen specifieke didactische aanpak mogen
opleggen en dit moeten overlaten aan de scholen en leerkrachten.De eindtermen moeten voldoende ruimte bieden
voor eeninvulling van de pedagogisch-didactische
visie/aanpak doorde scholen en leraren
zelf. Dat ligt niet alleen in het
verlengde van het principe van pedagogische vrijheid, maar impliceert ook een
bepaalde invulling van de rol en de vorming van leraren. Leraren zijn geen
uitvoerders, maar geëngageerde vak-pedagogische experten die in staat zijn om in
een specifieke situatie te oordelen hoe pedagogisch en didactisch gehandeld
moet worden.
We lezen verder:
De COC stelt dat het niet wenselijk is om te spreken van ontwikkelingsgerichte
einddoelen; laat staan over een kader met criteria voor de goedkeuring van
leerplannen dat stelt: De leerplannen
bevatten eveneens de ontwikkelingsgerichte benadering die de VLOR bepleit voor
de kerndoelen zelf. (p. 18) Op die manier wordt op zijn minst de suggestie
gewekt dat een toekomstige set einddoelen zich niet beperkt tot ruimte bieden
voor ontwikkelingsgericht werken, maar aanstuurt op een bepaalde aanpak en
deze zelfs betonneert. COC ziet m.a.w. niet hoe de VLOR een resolute klemtoon op het ontwikkelingsgerichte karakter van
einddoelen (p. 22) kan verzoenen met het uitgangspunt - dat het advies
nochtans ook meermaals herhaalt - dat de overheid vastlegt wat de einddoelen
beogen en dat het hoe (pedagogisch-didactische visie en aanpak) behoort tot
de autonomie van scholen en leraren.
De voorzitter van
de VLOR-commissie, Geert Schelstraete, stelde
in zijn reactie op het VLOR-advies dat de katholiek koepel het VLOR-advies
enthousiast onderschrijft. Hij voegt er aan toe dat hij zich verheugt over het feit dat de VLOR stelt dat het hoe
behoort tot de autonomie van de leerkrachtenmaar tegelijk stelt hij datde
VLOR en ook zijn eigen onderwijskoepel opteren voor een ontwikkelingsgerichte
aanpak. Als het hoe volgens Schelstraete behoort tot de autonomie van de
leerkrachten en scholen, waarom willen Schelstraete en zijn koepeldan van bovenafeen ontwikkelingsgerichte/ constructivistische
visie opleggen, resoluut afstappen van de klassieke leerplannen (die duidelijk
de leerinhouden omschrijven en van het gebruik van methodes/leerboeken, wil een
totaal ander soort wiskundeonderwijs opdringen, enz. Dit wijst erop dat de koepel geen rekening
houdt met de wensen en de visie van de leerkrachten die leerplannen en methodes
b.v. uiterst belangrijk vinden voor de
kwaliteit van het onderwijs.
De visie die de katholieke onderwijskoepel
via de nieuwe leerplanoperatie probeert
op te dringen,kwam ook al tot uiting in
de afwijzende reactie op onze O-ZON-campagne van 2007, een campagne voor
herwaardering van de basiskennis, tegen de inhoudelijke uitholling van de
leerplannen taal e.d., tegen de constructivistische aanpak van het
leerproces... Chris Smits, secretaris-generaalkatholiek s.o., reageerde onmiddellijk
afwijzenden in september 2007
publiceerde de koepel een dik themanummer van Nova et Veteraom de O-ZON uitspraken overniveaudaling,onderwaardering van basiskennis e.d. te weerleggen. Ook DVO-directeur
Roger Standaertwerd hiervoor
opgetrommeld.
Officiële instanties mogen zich in principe
niet uitspreken over het hoe van
het onderwijs; dat is een vorm van staatspedagogiek en beknot in sterke mate de
pedagogische vrijheid van de scholen en leerkrachten. In de beleidsverklaring
van de regering staat overigens uitdrukkelijk dat de overheid zich niet langer zal
uitspreken over het hoe van het onderwijs. 20 jaar geleden probeerde de officiële
DVO-overheidsdienstons onderwijs, onze
lerarenopleidingen te doen kantelen. Dit kwam heel duidelijk tot uiting in de
teksten uitgangspunten bij de eindtermen/basiscompetenties. De tekst
uitgangspunten werd gelukkig pas achteraf aan de eindtermen toegevoegd.We vinden tegelijk dat ook de
onderwijskoepels voor de uitwerking van leerplannen geen
didactische/pedagogische aanpak mogen voorop stellen/opleggen.
De pedagogische aanpak die de voorbije
maanden en jaren van bovenaf gepropageerdwordt,is op de koop toeeen eenzijdige en controversiële aanpak die
tot een sterke niveaudaling zou leiden (zie punt 2).Zon aanpak staat tevens haaks op de visie
van de overgrote meerderheid van de leerkrachten, en kan ook moeilijk in de
praktijk toegepastworden. Het is een
visie die 20 jaar geleden al centraal stond in de Uitgangspunten bij de
eindtermen, maar nu binnen onderwijskundige kringen weer al een beetje uit de
mode is.
3 Pleidooien voor eenzijdige en nefaste pedagogische
aanpak e.d.
3.1Nieuwe leren in de nieuwe scholen
(leerparken) van de toekomst
We merken dat in het recente VLOR-advies over
de eindtermen,in het overheidsrapport
De nieuwe school in 2030, in het
leerplanconceptvan de katholieke
onderwijskoepel, ... gekozen wordt voor
het vertrekken vanuit een specifieke en modieuzeonderwijsvisie. De perspectiefwissel wordt
vaak aangeduid met de term ontwikkelingsgerichte
aanpak (VLOR-advies p. 22). De term
ontwikkelingsgerichtheid wordtin het
VLOR-advies verbonden met:*vertrekken
vanuit de ontwikkelings- en leernoden, het profiel, de talenten, van lerenden;*aandacht voor actief leren;*verantwoordelijkheid
geven aan jongeren voor eigen leerproces;*leren i.p.v. kunnen als operationeel werkwoord. (B.v. leren
getallen vermenigvuldigen i.p.v. kunnenvermenigvuldigen; een meer vrijblijvende aanpak).
De Vlaamse overheid investeerde al centen in het ontwerpen van De nieuwe school
in 2030. In de publicatieDe
Nieuwe school in 2030, HOE makEN WE LErEN EN WErkEN aaNtrEkkELIjk?, is een
gezamenlijk projectvan het Departement
Onderwijs, VLOR &KBS.In dit rapportwordt uitvoerig geschetst hoe een toekomstige
school er in de toekomst als een
learning park zou moeten uitzien. We lezen o.a.: Het leer- en ontwerplab schetst een ander toekomstbeeld: op een gewone
dag kunnen leerlingen gedurende enkele uren in een vaste leergroep bijvoorbeeld
talen en wiskunde leren, maar het grootste deel van de dag zijn ze bezig met
projecten waarin ze hun competenties actief ontwikkelen. ...Echt aansluiten bij
de diversiteit van kinderen en jongeren kan maar als ze ook zelf de regie
kunnen voeren en stuurlui kunnen zijn van hun eigen leren. ...In een Learning
Park zullen de kinderen gecoacht worden om hun eigen leertraject aan te sturen
in de richting van de competentieniveaus die ze nodig hebben en willen halen. Ook
deze blauwdrukwijst er op dat de
ontscholingstendens meer dan ooit aanwezig is bij beleidsmensen en een aantal
onderwijsverantwoordelijken. Indien minister Crevits en CO het learning park-project
uitvoeren dan krijgen we straks totaal andere eindtermen en leerplannen... Learning
Park-project,
De voorzitter van
de VLOR-commissie Geert Schelstraete
stelde dat zijn katholieke koepel 'volmondig' het VLOR-advies en de ontwikkelingsgerichte
aanpak onderschrijft (in: 'VLOR-advies integreert alle elementen van
onderwijskwaliteit' in Forum, oktober 2015). Ook in publicaties over het nieuw
leerplanconcept van de katholieke onderwijskoepel wordt resoluut voor een
nieuwe, ontwikkelingsgerichte ... aanpak
gepleit, gebaseerd op de nieuwe inzichten
vanuit wetenschappelijke hoek over didactiek en leren; De koepel opteert ook voor een
totaal andere aanpak van de leerplannen: Het
nieuwe leerplanconcept verlaat ook de gangbare indeling op basis van leergebieden.
In plaats daarvan gaat het uit, in de geest van het ontwikkelingsplan voor de kleuterschool,
van een indeling op basis van persoonsgebonden en cultuurgebonden
ontwikkelingsvelden met onderliggende ontwikkelthemas. Voor de
inspiratiedag over het nieuw leerplanconcept deed de katholieke onderwijskoepel
een beroep op de fantasierijke inspiratievan de Gentse onderwijskundigeMartin Valcke.Ook dat is geen toeval. Valcke
is iemand die zelden of nooit iets positiefs ontdektin ons Vlaams onderwijs, en meestal uitpakt
met fantasierijke hervormingsvoorstellen in de richting van competentiegericht
onderwijs en andere vormen van nieuwe leren, afschaffen van
jaarklassensysteem... Praktijkmensen
en profesoren als Wim van den Broeck
die een totaal andere visie propageren zullen nooit uitgenodigd worden.
Op VLOR-startdag van 17 september kwam tot
uitingdat ook de VLOR-vrijgestelden en
een paar professoren-sprekers aansturen op een kanteling van ons onderwijs.
Voor het thema het onderwijs van de toekomst werd o.a. een beroep gedaan op
de Leuvense neerlandicus Kris Van den
Branden. De Leuvense neerlandicus zette
meteen de toon van zijn spreekbeurt: Met
de deur in huis De wereld is drastisch veranderd, de school niet. En dus falen
onze scholen niet; ze zijn gewoon hopeloos verouderd.Hij concretiseerde zijn betoog voor de
kanteling van ons onderwijsmet weinig
of niets zeggende stellingen als de
energie die leerlingen investeren in het onderwijs moet maximaal omgezet worden
in leren enontwikkeling, taal en informatie doen werken. Ook economie-professor
Maarten Goos, mocht op de VLOR-startdag zijn toehoorders wijs maken dat door onze lage PISA-prestatieshet economisch rendement van ons onderwijs de
voorbije decennia heel laag was. Het onderwijs moet volgens hem dan ook een
totaal ander soort vaardigheden aanleren. En niemand die hem tegensprak en er
op wees dat Vlaanderen voor PISA en TMSS sinds 1995 Europese topscores
behaalde.
In deze context ergerden we ons de voorbije
jaren ook al aan de officiële propaganda voor een competentiegerichte aanpak van de curriculain de hervormingsplannen s.o. van Monard en
minister Pascal Smet,de
VLOR-publicaties over competentiegericht
onderwijs, spreekbeurten van de Leuvense
prof. F. Dochy op studiedagen van de onderwijsbegeleiders ... Ook in
onderzoeksproject 2012 van het departement onderwijs werd de competentiegerichte
aanpak als evident voorgesteld: In de
internationale en Vlaamse onderwijscontext, o.m. in de plannen voor de
hervorming van het secundair onderwijs, wordt gekozen voor competentiegericht
onderwijs. Wat betekent competentiegericht onderwijs voor het curriculum? Op
welke wijze kan assessment plaatsvinden?
3.2 Haaks op visie van praktijkmensen, onderzoek
van John Hattie ....
De publicaties en initiatieven in het
perspectief van de nieuwe eindtermen/leerplannen gaan alle de richting uit van
een kanteling van het onderwijs in de richting van ontscholing, nog minder
waardering voor klassieke basiskennis- en vaardigheden. Ze gaan in tegen de
visie van de praktijkmensen en tal van onderwijsdeskundigen die zich de
voorbije jaren duidelijk uitspraken tegen deontscholing en niveaudaling, en aanstuurden op herwaardering van
klassieke waarden, op her-scholing i.p.v. ont-scholing.
De gepropageerde onderwijsvisie staat haaks
op de visie van de overgrote meerderheid van de leerkrachten, en op de effectieve
aanpakkenin de studies van John Hattie. Ook Hattie wijst op het grotebelang van voldoende directe/expliciete instructie. Hij drukte het o.a.
zo uit: Je hebt een sterke leraar nodig
die instrueert en ingrijpt. Die vragen stelt, controleert, en soms opnieuw het
werk laat doen. Geen coach dus die vanaf de zijlijn aanmoedigt."In
Onderwijskrant en binnen onze O-ZON-campagne van 2007, betreurenwe al lang dat de klassieke interactie en
conversatie leerkracht/leerling onder druk kwam te staan door de onophoudelijke
stroom van modieuze onderwijsvisies als het steeds minder beklemtonen van de
interactie leerkracht-leerling en van de gestructureerde (vak)disciplines.
3.3Haaks op visie van vroegere pedagogisch
coördinator Jan Saveyn
De vroegerepedagogisch coördinator van de katholieke onderwijskoepel, Jan Saveyn,
vertolkte een andere visie dan deze van de huidige pedagogische verantwoordelijken
van zijn koepel. Hij poneerde in 2007 in
een bijdrage over het kennisdebat: Men kankritische
vragen stellen bij de hoge verwachtingen van het zelfontdekkend leren en het
zelfstandig leren van leerlingen. Of bij het vele heil dat men verwacht van leren
van elkaar, en daarmee verbonden het minimaliseren van het effect van
expliciete sturing door de leerkracht. Sommigen gaan in die zin, onder de vlag
van Het Nieuwe Leren, al dergelijke eenzijdigheden propageren. ... De
onverwacht sterke belangstelling van veel onderwijsmensen voor het zogenaamde
kennisdebat (uitgelokt door Onderwijskrant) willen we als een kans beschouwen
om de aandacht meer en weer te richten op de kerntaak van het onderwijs: ervoor
zorgen dat de leerlingen de dingen die goed voor ze zijn op de meest
doeltreffende wijze in hun school verwerven. Ook de pedagogische
begeleidingsdiensten zullen zich kritisch moeten afvragen of ze voldoende
aandacht blijven hebben voor de onderwijsinhoudelijke opdracht van de school.
Jammer genoeg zijn de belangrijkste opvolgers
van Saveyn binnen de koepel mensen die geen ervaring hebben met de klaspraktijk
en die een sterk verschillende visie propageren.
4Ontwikkelingsdoelen
zonderresultaatsverbintenis. Aantasting van gemeenschappelijke
basisvorming, samen optrekken in klas en gelijkheidsprincipe?
4.1Kritiek op ontwikkelingsdoelen en doorbreken
van gemeenschappelijke basisvorming en samen optrekken
De COC-vakbond weigerdehet VLOR-advies te ondertekenen. Eén van de
COC-kritieken slaat op het feit dat de VLOR voorstelt om de term eindtermen
te vervangen door een soort ontwikkelingsdoelen zonder resultaatsverbintenis.
De COC-maakt zich ook terecht zorgen omdat de VLOR lijkt aan te dringen op
differentiatie van de eindtermen/ontwikkelingsdoelen naargelang van de
leerlingenpopulatie.
We merken dat de katholieke onderwijskoepel
eveneens aanstuurt op ontwikkelingsdoelen en zelfs stelt dat er gezien de
diversiteit van de leerlingen geen klassieke leerplannen meer gemaakt kunnen
worden - met per leeftijdsgroep de leerinhouden waarmee alle leerlingen
geconfronteerd worden.Het willen
doorbreken van het principe van het samen optrekken is mede een gevolg van het
feit dat als gevolg van het M-decreet steeds meer leerlingen toegelaten worden
die het grootste deel van de lessen niet kunnen volgen. Dit alles brengt de
gemeenschappelijke basisvorming en het gemeenschappelijk kunnen optrekken in
klas in gevaar. Het zou ook tot meer willekeur en verschillen tussen
leerkrachten en scholen leiden.
De COC stelt: De term ontwikkelingsgerichtheid dreigt nog twee andere invullingen te
krijgen, namelijk: (1) ontwikkelingsgerichtheid als het verlaten van de
resultaatsverbintenis en dus aansturend op het statuut van (slechts) na te
streven ontwikkelingsdoelen (i.p.v. te bereiken eindtermen). (2)ontwikkelingsgerichtheid als aansturend op
gedifferentieerde basisvorming volgens hetprofiel van de leerlingen. In die zin schrijft de VLOR: het is de
moeite waard om in het komende beleidsproces te onderzoeken of alle kerndoelen
eenzelfde statuut kunnen krijgen. Dit betekent het opheffen van het onderscheid
tussen de inspanningsverplichting en de resultaatsverbintenis? (p. 17)
Onze bezwaren
zijn dezelfde als deze van de COC -vakbond: COC
vindt het vanzelfsprekend dat einddoelen op één of andere wijze verbonden zijn
aan een bepaald beheersingsniveau en dat het dus niet enkel kan gaan om een
inspanningsverplichting en om gedifferentieerde basisvorming (naargelang
van de specifieke behoeften/vragen van de leerlingen).Alle leerlingen hebben recht op
een brede basisvorming,ook al wil dit
niet zeggen dat elke leerling aan het einde van het secundair onderwijs
hetzelfde beheersingsniveau voor wiskunde moet behalen. ... In het secundair
onderwijs kan wel binnen het specifieke gedeelte van de vorming differentiatie worden aangebracht.
De VLOR blijft in
zijn oriënterend advies zeer onduidelijk over het statuut dat men aan de
toekomstige einddoelen wil toekennen. Er wordt terecht gewezen op het feit dat
de ingewikkelde juridische architectuur van de huidige einddoelenset, die
bestaat uit te bereiken eindtermen enerzijds en na te streven
ontwikkelingsdoelen anderzijds, wellicht vereenvoudigd kan worden. We merken
bovendien dat de VLOR al een bepaalde richting lijkt te suggereren waar hij
stelt dat kerndoelen, doelen zijn die de overheid noodzakelijk en bereikbaar
acht voor een bepaalde leerlingenpopulatie (definitie p. 27) en dat moet nagedacht worden over het eventueel
opheffen van het onderscheid tussende inspanningsverplichting en de
resultaatsverbintenis? (p. 17)
De einddoelen
moeten blijven fungeren als inhoudelijke maat van onderwijskwaliteit. Dat wil
zeggen dat de overheid alleen kan garanderen dat om het even welke school een
brede algemene vorming voor elke leerling als minimaal referentiekader
hanteert, indien ze ook kan nagaan of scholen die doelen bereiken. Dit is voor
COC een essentieel en dus onmisbaar element van onderwijsgelijkheid.
4.2 Basisaanbod & -doelen waarmee alle leerlingen
geconfronteerd worden
Ook wij menen dat er niet mag geraakt worden
aan de basisprincipe van de gemeenschappelijke basisvorming en van het samen
optrekken in klas. We betreuren ten zeerste de stelling dat er geen klassieke
leerplannen meer kunnen opgesteld worden met leerstofpunten voor een bepaalde
leeftijdsgroep omwille van de diversiteit van de leerlingenpopulatie.
We geven wel toe
dat het niet gemakkelijk is om alle soorten doelen metéén term - en meer bepaaldmet eindterm- te benoemen. In de klassieke
leerplannen ging het om leerinhouden/leerdoelen waarmee alle leerlingen geconfronteerd moeten worden. De naam eindterm die
20 jaar geleden werd ingevoerd,wordt echter
geassocieerd met minimale doelen die
bijna elke leerling moet kunnen bereiken. In ons themanummer van 1993 over de
eindtermen hebben we de benaming eindterm en de beperking tot minimale eindtermen al
bekritiseerd maar omwille van totaal andere redenen dan deze in het
VLOR-advies.
Minimale eindtermen
met resultaatsverbintenis voor alle leerlingen, leidden/leiden al vlug tot het
schrappen van leerdoelen die zwakkere leerlingen niet of slechts partieelkunnen bereiken. Zo lezen we in het
VLOR-advies dat deeindtermen en
leerinhouden beperkt moeten worden omdat uit de einddoelen-evaluatie bleek dat
10% of 15% van de leerlingen bepaalde leerdoelen niet echt of op een voldoende
niveau bereiktenOok zwakkere leerlingen
die bepaalde doelen maar deels bereiken, kunnener o.i. toch nog baat hebben dat ze in het lager onderwijs b.v. geconfronteerd
worden met breukrekenen, lijdend en meewerkend voorwerp, ... . Het kennen van
de regel voor breukrekenen zonder inzicht in de regel is op zich al belangrijk.
Die partiële kennis kan in het secundair vaak nog bijgewerkt worden; ze is op
zich ook voor later belangrijk - al was
het maarom enigszins te weten waarover
het gaat als de eigen kinderen later met zon leerstof geconfronteerd worden...
We verkiezen dus
een algemene term in de zin van aanbod-doelen of -leerstof, een aanbod waarmee
alle leerlingen geconfronteerd moeten worden. We moeten duidelijk formuleren wat we de
leerlingen moeten aanbieden.Basisdoelen
kunnen nooit zo geformuleerd worden dat ze door alle leerlingen volledig
bereikt kunnen worden.Bij de meeste
cognitieve en motorischebasisdoelen
gaan we er wel vanuit dat de meeste leerlingen die grotendeels kunnen bereiken
en dat we dat ook kunnen toetsen. Dit zijn basisdoelen die verbonden kunnen
worden met een resultaatsverbintenis.Zo
kunnen we uit de centrale toetsen van vroeger afleiden dat veruit de meeste
12-jarigen het basisrekenen,de
grammaticale begrippen lijdend en meewerkend voorwerp kenden, enz. Een beperkt
deel had die basisdoelen niet of maar deels verworven.
Bijandere basis- of aanboddoelen - b.v. leren leren, confrontatie met
literatuur,sociaal-affectieve doelen
...is leerwinst hier vooreerst moeilijk te controleren.Weweten b.v. niet precies hoe de leerlingen b.v. de confrontatie met
literaire teksten zullen verwerken.We
kunnen die doelen van het literatuuronderwijs wel in aanbodtermen formuleren.
Zo moeten leerlingen in de hogere cyclus s.o. in veel landen een aantal boeken
per jaar gelezen hebben. Jammer genoeg is dit laatste als confrontatiedoel uit
het leerplan van 1998 verdwenen. Attitudes kunnen we ook moeilijk opleggen en
evalueren - en attitudes zijn vaak ook meer het gevolg van invloeden buiten de
school.
5Ontstoffing leerplannen i.p.v. herwaardering
klassieke basiskennis en -vaardigheden
5.1Pleidooien voor ontstoffing, minder basiskennis-
en vaardigheden
De voorbije jaren drongenpraktijkmensen (leraren, docenten en professoren)
en heel wat onderwijsexperts aan op een herwaardering van basiskennis en
vaardigheden. Dit bleek ook uit de massale instemming met de O-ZON-campagne van
2007 en uit tal van enquêtes.
In de meeste standpunten van
onderwijskopstukken wordt echter steevast aangedrongen op een ontstoffing van
de eindtermen en van de leerhouden, of op een soort raamleerplannen met
bredeontwikkelingsvelden i.p.v.
vakken. Dit alles betekent ook dat de klassieke band tussen de leerplannen en
de vakdisciplines in sterke mate doorbroken wordt en dat het belang van de
klassieke basiskennis en vaardighedenin sterke mate gerelativeerd wordt. Merkwaardig genoeg drong niemand aan op de
herwaardering van de klassieke basiskennis en vaardigheden. Hetleerplanconcept van de Guimardstraat stelt
ook uitdrukkelijk als uitgangspunt dat het
nieuwe leerplanconcept de gangbare indeling op basis van leergebieden verlaat.
...De hoeveelheid en verscheidenheid
van leerplannen maken leerkrachten ook sneller afhankelijk van handleidingen.
In de reactie op het pleidooien pro
ontstoffing e.d. schreven we: We vrezen dat als de nieuwe eindtermen en
leerplannen zo opgesteld worden, dit tot de verdere uitholling van de
leerinhouden en de basiskennis zal leiden en tot niveaudaling en ontscholing.
We moeten ook dringend weerwerk bieden tegen analoge oproepen vanuit
onderwijskoepels, pedagogen als Martin Valcke e.d. om de eindtermen en
leerplannen in sterke mate los te maken van de vakdisciplines en om al
uitgeklede eindtermen en leerplannen verder te ontstoffen . De operatie
eindtermen/leerplannen van de jaren 1990 leidde jammer genoeg al tot
ontstoffing, tot een reductie en uitholling van de basiskennis en
basisvaardigheden in de leerplannen voor de taalvakken, de inhouden van de
zaakvakken in het lager onderwijs, het leerplan wiskunde voor de eerste graad
s.o. ....
5.2Valse argumenten voor ontstoffing/ontscholing
In het
VLOR-advies vinden we een aantal argumenten pro ontstoffing die de vertegenwoordigers
van de onderwijskoepels e.a. formuleerdenvoor het reduceren van de eindtermen en leerinhouden. De
COC-vakbondheeft terecht veel moeite
met de argumenten pro ontstoffing. COC schrijft:Het
oriënterend VLOR-adviesziet in de
spanning tussen voorgeschreven competentieniveaus en reële competenties
belangrijke redenen om het bestaande kader voor einddoelen te evalueren en te
herdenken. (p. 8) Ter onderbouwing hiervoor verwijst het advies onder meer
naar de Vlaamse peilingen over het behalen van eindtermen. Daaruit blijkt dat
tussen de 10% en 15% van de leerlingenpopulatie de huidige eindtermen niet
haalt. Uiteraard betwist COC deze resultaten niet. Wat we echter niet kunnen
onderschrijven is de conclusie die het oriënterend Vlor-advies op basis van
wetenschappelijk onderzoek suggereert. De resultaten van PISA / PIAAC / Vlaamse
peilingen zouden aantonen dat het voorgeschreven beheersingsniveau van de
huidige eindtermen te hoog is. De einddoelen, zo lezen we, gaan te veel uit
van een ideaalbeeld van de lerende.
Dit gaat volgens
COC en volgens ons erg kort door de bocht en getuigt van een onzorgvuldig
gebruik en zelfs totmoedwillig
verdraaien van onderzoeksresultaten. COC
schrijft: Er zijn immers ook andere
oorzaken denkbaar die aan de basis liggen van de beperkte competentieniveaus
van bepaalde leerlingen.Voor het
vak wiskunde viel deeindtermenevaluatie
bij 12-jarigen overwegend positiefuit.Voor de TIMSS-wiskunde 2003,
en 2012 voor 10-jarigen (4de leerjaar) behaalde Vlaanderen al sinds
1995 een Europese topscore. De zwakkere prestaties voor de eindtermenevaluatie
wiskunde in het secundair onderwijs zijnvooral een gevolg van de niveauverlagende eindtermen en leerplannen voor
de eerste graaden van de propaganda in
de leerplannen voor de constructivistische aanpak à la Freudenthal
Instituut.Uit de PISA-resultaten
wiskunde-2012 bleek overigens eens te meer dat ook onze zwakkere leerlingen
voor b.v. wiskunde gemiddeldnog een
heel stuk beter scoren dan in andere landen. De peilingsproeven Franseind lager onderwijs vielen tegen, maar dat
hadden we al in 1993 voorspeld. Dit is vooral een gevolg vande verlaging van de eisen in de eindtermen en
leerplannen.Indien we de eisen verder
verlagen, dan zal het peil nog verder dalen.
5.3 Vaak nood aan
her-stoffing, herwaardering klassieke basiskennis en -vaardigheden
We gaan niet akkoord met de stelling van beleidsverantwoordelijken dat de
eindtermen/leerplannen in sterke mate ontstoft moeten worden.Vaak is het tegendeel het geval. In onze
O-ZON-campagne van 2007toonden we o.a.
aan dat een aantal leerplannen tot ontscholing, tot uitholling van de
leerinhouden en tot een niveaudaling hadden geleid. Zo besteedden we de
voorbije 20 jaar veel aandacht aan de uitholling van de taalleerplannnen. De
O-ZON-campagne van 2007 leidde tot een breed debat en uit een aantal enquêtes
bij leraren, docenten en professoren bleek dat de overgrote meerderheid akkoord
ging met de stellingen van O-ZON.De kritiek op de
uitholling van de (taal)vakken werd ook bevestigdin het Taalpeilonderzoek 2007 van
deNederlandse Taalunie. Honderden leraren, leerlingen en volwassenen bevragen naar hun mening over
het vak Nederlands.
Jammer genoeg kreeg zon kritische analyse van de eindtermen en leerplannen geen
aandachtin de publicaties over de
eindtermen/leerplannen van het voorbije jaar. Men zou nochtans moeten
vertrekken van een grondige analyse van de wijze waarop die operatie 20 jaar
geleden verlopen is en van de kritiek op de eindtermen/leerplannen. In een afzonderlijke bijdrage tonen we aan dat
er meer nood is aan herstoffing van een aantal leerplannen en aan her-scholing,
dan aan ontstoffing en ont-scholing.
In zijn bijdrage Vaardig omgaan met kennis in het themanummer van
Nova et Vetera (september 2007) verdedigde DVO-directeur Roger Standaert nog
steedsde ontscholende opstelling van de DVO. Toch liet
hij naar het einde van zijn bijdrage toe merken dat men niet zomaar kon voorbijgaan
aan de kritiek van Onderwijskrant/O-ZON en van de leerkrachten.Standaert gaf plots toe dat er toch een grondvan waarheid zit in de kritiek op het al te opzichtig aanwezig zijn van leren leren, zoekvaardigheden.
Het overbrengen van kennis is niet meer in en daardoor genereert ons onderwijs
een nieuwe generatie cultuurbarbaren die met hun vaardigheden van leren leren
en googelen, hun omgeving en hun leefwereld niet meer kennen. Daardoor missen
ze de fundamenten om met de medemens te communiceren. Het aanbrengen van kennis
wordt vervangen door een nieuw type van leraar dat zich als zogenaamde coach
opstelt en het initiatief zoveel mogelijk aan de leerder laat. De leraar-coach is
de tuinman, die de bloemen niet meer plant, maar ze alleen nog maar water en
meststoffen geeft. Daardoor ontstaat het risico dat in plaats van mooie
bloemen, allerlei onkruid welig gaat tieren. Er zit zeker een grond van
waarheid i
Leerplanconcept katholieke onderwijskoepel: ware ramp: weg met klassieke leerplannen, methodes, veelzijdige aanpak, degelijk wiskundeonderwijsâ¦
Nieuw leerplanconcept katholieke onderwijskoepel: een
ware ramp! Weg met klassieke leerplannen en methodes/leerboeken, weg met degelijk wiskundeonderwijs e.d.
Beperkte en vage raamleerplannen,
geen klassieke leerplannen en leerboeken meer, maar wel elke dag schoolwerkplannen, brede
ontwikkelingsvelden i.p.v. vakken/leergebieden, uitholling wiskundeonderwijs
e.d.
In een ander
bijdrage wezen we erop dat de katholieke onderwijskoepel in zijn nieuw
leerplanconcept kiest voor een ontwikkelingsgerichte, constructivistische
aanpak van het leerproces met het accent op de actieve leerling die zijn eigen
kennis construeert en verantwoordelijk is voor het eigen leerproces en op het inspelen op de gedifferentieerde ontwikkelingsbehoeften van
elk kind ... Het wil in dit verband ook defilosofie van het ontwikkelingsplan van het kleuteronderwijs doortrekken
naar de hogere klassen.
Die optie heeft
verstrekkende gevolgen. Het betekent ook datresoluut afgestapt wordtvande
klassieke leerplannen en methodes/leerboeken.Men wil en kan naar eigen zeggen vanuit die visie (geen gesneden brood
meer geven) en dit medeomdatvolgens de koepelde schoolpopulatie
in een klas te divers geworden is om nogte kunnen werken met leeftijdsgebonden leerplannen en methodes, met leerinhouden die voor al de leerlingen
dezelfde zijn.
Vanuit de
nieuwe leren- visie zijn de klassieke basiskennis en basisvaardigheden
ende ermee verbonden vakdisciplines ,
leerplannen en leerboeken, niet belangrijk en wenselijk meer. Het feit dat men geen klassieke
leerplannen meer wil,hangtdus ook samen met het feit dat men de
leerinhouden in sterke mate wil losmaken van de klassieke vakdisciplines en
voortaan wil werken met brede ontwikkelingsvelden i.p.v.
vakken/leerdomeinen.En als de
leerplannen geen duidelijke opsomming van de leerstofpunten meer bevatten per
leeftijdsgroep, dan kunnen de uitgevers van schoolboeken uiteraard ook geen
(klassieke) methodes per leerjaar meer ontwerpen. Niet enkel de klassieke
leerplannen, maar ook de methodes/leerboeken moeten verdwijnen.
De bekende Duitse
socioloog Niklas Luhmann steldeterecht dat het afstand nemen van de vakdisciplines en leerplannensamengaat met pedagogische hypes als zelfsturing, leren leren, de leraar
als coach on the side... Dat is ook het geval in het nieuwe leerplanconcept.Luhman betreurde dat het Bildungsmodel, de
klassieke interactie leerling/leerling, in onbruik dreigde te geraken door een
onophoudelijke stroom van onderwijshervormingen als het steeds minder
beklemtonen van de interactie leerkracht-leerling en van de gestructureerde
(vak)disciplines . (Das Erziehungssystem
der Gesellschaft, Frankfurt am Mein, Suhrkamp, 2002).
Vanuit de
zgn. ontwikkelingsgerichte visie die ook wil inspelen op de gedifferentieerde
ontwikkelingsbehoeften- en leernoden van de klasgenoten,wil men voortaan ook zoals in het kleuteronderwijs werken met na te streven ontwikkelingsdoelen
i.p.v. met eind-termen met resultaatsverbintenis. Dit is ook een voorstel in
het VLOR-advies. (De nefaste gevolgen van het nastreven van zon differentiatie
van de leerdoelen en leerinhouden met inbegrip van individuele leertrajecten
-mede in het kader van het M-decreet, zullen we in een andere bijdrage bespreken.)
Als argument
voor het afschaffen van de klassieke leerplannen en methodes wordt ook geschermd met het eigenaarschap over het
leerproces van de leraars en de scholen. Door de uitgebreide leerstofbeschrijving en
door de methodes zouden de leerkrachten te slaafs de leerplannen en de methodes
moeten volgen. Merkwaardig is wel dat de koepel enerzijds opteert voor meer
leerinhoudelijke autonomie voor de scholen, maar anderzijds niet schroomt om
vanuit de top een (modieuze) pedagogische aanpak op te leggen, en zomaar
beslistede klassieke leerplannnen en
methodes af te schaffen. Depraktijkmensen die het werken met vakdisciplinaire
leerplannenuiterst belangrijk binden,
begrijpen geenszinsdat dekoepelverantwoordelijken zowel deklassieke leerplannen als de klassieke
methodes willen opdoeken. Het gaat hier
precies om belangrijke fundamenten van degelijk onderwijs. Die bezorgdheid
bleek ook uitkritische vragen van
vertegenwoordigers van directeurs op de DCBAO-vergadering van 17 juni 2015. Een bezorgde directeur stelde de vraag:Is er
dan vanuit het leerplanconceptgeen
ruimte meer voor methodes? Daarmee werken de leerkrachten toch wel vlot. Een
andere : Uitgeverijen spelen toch wel
een belangrijke rol bij de vormgeving en de praktische toepassing van de
leerplannen.
Leerplanverantwoordelijke Ria De Sadeleer antwoordde: Gesneden brood kan en zal het
nieuweleerplan echt niet geven.
Daarvoor is de schoolpopulatie te divers geworden. We moeten verder evolueren
van (leer)methodes naar databanken met inspiratiebronnen. Wat wij van de uitgeverijen verwachten is
anders dan in het verleden. Wij verwachten van de uitgevers dat zij enkel
inspiratiemateriaal aanmaken dat gekoppeld wordt aan de persoonsgebonden en aan
de cultuurgebonden ontwikkelingsvelden. Wij verwachten dat zij een
toegankelijke tool ontwikkelen die kan aangesloten worden op de centrale root
die ontwikkeld wordt door het huis (de koepel) en die gratis ter beschikking
wordt gesteld aan al onze scholen. Hun deel kan betalend zijn. Maar onze
scholen moeten steeds de vrije keuze hebben en er kan geen sprake zijn van
koppelverkoop. Op dit moment is het antwoord van de uitgeverijen nog niet
voldoende wat het VVKBaO betreft. Op dit moment is het zeer stil! Het is o.i. duidelijk dat de uitgevers van
schoolboeken en ook de koepelmensen niet weten wat het uitgeven van
inspiratiemateriaal concreet zou
betekenen. Dit zouvoor die uitgevers
ook financieel niet aantrekkelijk en haalbaar zijn.
De meeste
praktijkmensen zijn er rotsvast van
overtuigd dat ook in het lager onderwijs de klassieke leerplannen het meest houvast bieden om de leerinhouden
te kiezen en te structureren. Het feit dat het
nieuwe leerplanconcept de gangbare indeling op basis van leergebieden verlaat
lijkt ons ook heel nefast. Het is bekend dat 20 jaar geleden ook al een aantal
mensen stelden dat het werken met leerplannen en methodes overbodig en zelfs
nefast was. Zo beweerden DVO-directeur Roger
Standaert en CO rond 1995 dat de
leerkrachten en de scholen voldoende houvast hadden aan de eindtermen. Jan
Saveyn, pedagogisch coördinator katholiek onderwijs, repliceerde terecht
dat deleerkrachten aan eindtermen al te
weinig steun hadden om uit te maken welke leerinhouden in elk leerjaar
aangeboden moesten worden.
De huidige
opvolgers van Saveyn vinden de klassieke
leerplannen echter niet langer waardevol en doeken ze zelfs op. In een recente
bijdrage over de contouren voor het nieuwe leerplan wiskunde, blijkt dat ze
tegelijk een totaal ander soort en eenzijdig wiskundeonderwijs willen. In december j.l. publiceerde de koepeleen bijdrage met de contouren voor een nieuw
leerplan wiskunde,waarin ons (degelijk)
wiskunde-onderwijs(lagere school)
zomaarals weinig zinvol en geestdodend
bestempeld wordt. De koepel opteert voor een ander soort wiskundeonderwijs - naar het model van de realistische/constructivistische
visie van hetFreudenthal Instituut , datin Nederland leidde tot een sterke
niveaudaling en er een ware wiskundeoorlog uitlokte. We vermoeden dat de koepel
ook voor de taalvakken zal kiezen voorde eenzijdige aanpak van het zgn. communicatieve en taakgerichte
taalonderwijs. En wat wordt het voor de zgn. zaakvakken?
Als
mede-ontwerper van het leerplan wiskunde lager onderwijs deden we twintig jaar
geleden nog ons uiterste best om per graad/ leerjaar de leerinhoud heel precies
en extensief te omschrijven. We bestudeerden hierbij de vakdiscipline wiskunde
zoals ze gestalte kreeg in de leerplannen en methodes van de 20ste
eeuw.We opteerden in de lijn van onze
sterke wiskunde-traditie voor een optimalisering van de vele waardevolle
inhoudenen voor het behoud van een veelzijdige methodische aanpak. We namen
afstand van het modieuze realistische/constructivistisch wiskundeonderwijs dat
al te weinig respect toont voor de (klassieke) basiskennis en basisvaardigheden
en al te veel heil verwacht van de leerling die zijn wiskundekennis zelf
construeert/herontdekt. . De leerkrachten en de ontwerpers van
wiskunde-methodes hadden veel houvast aan dit leerplan. Dit verklaart ookhun grote tevredenheid.Volgens de eindtermenevaluatie, TIMSS &
PISA behaalden onze leerlingen ook goede resultaten. Maar in school + visie
van december j.l. wordt beweerd dat ons wiskundeonderwijs helemaal niet deugt.
De vroegere
pedagogisch coördinator van de koepel Jan
Saveyn prees achterafhet leerplan
wiskunde omwille van de keuze voorhetevenwichtig
inhoudelijk aanbod en voor deeclectistsche methodiek, en dus niet voor de
eenzijdigevisie van het
Freudenthal-Instituut (zie ook punt 4). Niet enkelde klassieke leerplannen en
methodesdie een eeuw lang hun
deugdelijkheid bewezen hebben, maar ook ons degelijk wiskundeonderwijs, ....zouden nu plots totaal voorbijgestreefd zijn.
In punt 4 tonen we verder aan dat de visie van de huidige
leerplanverantwoordelijken(Machteld
Verhelst, Ria De Saedeleer ...) in sterke mate afwijkt van deze van de vroegere
pedagogisch coördinator Jan Saveyn.
2Belang van
klassieke leerplannen, vakdisciplines en methodes
Moeten we de
klassieke leerplannen samen de indeling
van het curriculum op basis van leergebieden/vakdisciplines... verlaten zoals de Guimardstraatkoepel , Raymonda
Verdyck (hoofd GO!) en vele anderen de voorbije maanden poneerden? Prof.Hans Van Crombrugge stelde in
2007 nog eens expliciet:Het
onderwijs heeftals eerste en laatste
bestaansreden het richten van de aandacht naar de werkelijkheid. De
vakdisciplines - grepen uit de beproefde cultuur - spelen hierbij een
belangrijke rol. Elk vak heeft zijn eigen geletterdheid die neergelegd moet
worden in de eigen canon en in de
erbij aanluitende leerplannen. (O-ZON-symposium van5mei
2007 in de Blandijnberg).
De Duitse socioloog
Niklas Luhmann drukte het zo uit: "In
onderwijscontexten worden schakelingen van opeenvolgend te induceren vormen van
weten of kunnen gecondenseerd in curricula, in (vak)disciplines.Vakdisciplines
als condensaties en ordeningen van weten en kunnen, vormen een essentieel
kenmerk van degelijk onderwijs. (Das Erziehungssystem der
Gesellschaft, Frankfurt am Mein, Suhrkamp, 2002).
Hettraditioneel werken met leerplannen en leerboeken die aansluiten bij
de vakdisciplines is vooreerst vanuit
didactisch en pragmatisch standpunt heel belangrijk. Leerkrachten en lerarenteams
beschikken vooreerst niet over de tijd en de deskundigheid om uit te zoeken
welke leerinhouden voor al die vakken belangrijk zijn, in welke volgorde en voor welk leerjaar.Leerkrachten moeten hun tijd en aandacht vooral investeren in het
voorbereiden van de lessen en tijdens de les aan de interactie met - en
reacties van - de leerling. Hierbij moeten ze zichkunnen oriënteren aan duidelijke leerplannen
en hierbij aansluitend aan methodes/handleidingen. Het is voor een leraar niet mogelijk om als leraar alles zelf uit te
zoeken. Elke leerkracht moet precies weten welke zijn aandeel is in de
ontwikkeling, welke leerstof al in de vorige jaren werd verworven en wat de
leraar van het volgende leerjaar van hem verwacht. Leerplannen zorgen ook voor
continuïteit als een leerling midden of op het einde van een schooljaar van
school verandert.
Er is een ook nog
een belangrijkere reden voor het behoud van de klassieke leerplannen. Leerkrachten
en scholen moeten zich kunnen beroepen
op het gezag van de vakdisciplines en de erbij aansluitende leerplannen. Leerkrachten
kunnen moeilijk onderwijzen en gezag
verwerven zonder de verantwoording vanuitde referentieleerplannen en de erbij horende
vakdisciplines.. De Franse
prof. Alain Beitonedrukt e het onlangs zo uit: : Il ne peut pas sautoriser de
lui-même.il peut (et doit
souvent) dire à ses élèves vous pouvez me croire, ce nest pas moi qui le
dit. Ildoit pouvoir se fonder sur
lautorité dune communauté savante ou dune communauté professionnelle qui
légitiment les savoirs quil enseigne. ... Disciplines scolaires et disciplines savantes (skhole.fr, november 2015).Of
zoals Hans Van Crombrugge het stelde
op het O-ZON-symposium: Elk vak heeft zijn eigen geletterdheid die neergelegd moet worden in de eigen
canon van het vak en het erbij aanluitend leerplan. Het is niet aan de
individuele leerkracht of leerling uit te maken wat belangrijk is
Van Crombrugge voegde er aan toe: In die context is het ook absurdleerlingen te laten evalueren of wat aangeboden wordt in de les zinvol
of nuttig is. Vorming bestaat juist
uit het meenemen van de leerling naar een wereld die hij niet kent en waar hij
niet zal geraken als niemand hem meeneemt naar die wereld. Of de leerling
zich gelukkig voelt of niet, kan niet criterium zijn om al dan niet die reis te
ondernemen. Dergelijke frustratie is onvermijdelijk. Dit wil niet zeggen dat de
les per se saai moet zijn, dat ze per se nutteloos moet lijken, dat de
leerlingen gefrustreerd moeten worden.
De recente bijsturingen
van het onderwijs in Engeland stonden volledig in het teken van de herwaardering
van de vakdisciplines, de klassieke
leerinhouden en methodes.Het nieuw
curriculum voor het basisonderwijs verwijst er in sterke matenaar de vakdisciplines:It is to the disciplines that the teacher
should turn for the content of instruction.De Engelse schooldirecteur Michael
Fordhamponeerde: It is by immersing ourselves in prior traditions of which the
academic disciplines represent the best means available to use for studying the
natural and social world we share that we are able to enter into meaningful
conversations about those traditions and how they might be extended in the
future. Education in the academic disciplines is liberating in that it sets us
free.(Curriculum
Theory, Educational Traditionalism and the Academic Disciplines).
Volgens de Engelse beleidsmakers was het relatief lage
niveau van het Engels onderwijs mede het gevolg van het te weinig werken met
leerplannen en leermethodes. De uitgeverijen werden dus ook gestimuleerd om
hier veel energie in te investeren.Het
lagere niveau in Franstalig België wordt ookdeels in verband gebracht met het feit dat de scholen er financieel veel
minder in staat zijn om zich methodes/leerboeken aan te schaffen.
3Elke dag schoolwerkplannen!?? Utopisch en
enorme taaklast
De koepel kiest voor beperkte raamleerplannen, maar die keuze gaat wel gepaard met het
promoten van het werkenmet een
uitgebreid schoolwerkplan .Hetwerken met
beperkte raamleerplannen en hetdoorbreken van de koppeling aan de vakdisciplines en methodes hebben als
gevolg dat de school en de leerkrachtendan veel meer zelf onderling moeten afspreken en moeten invullen.In de bijdrage Elke dag schoolwerkplannenin school+ visie van december j.l.pleitenleerplanverantwoordelijkeRia De
Saedeleer en Ludo Guelinxervoor dat
elke school een specifiek en uitgebreid
schoolwerkplan zou opstellen. Dat zou inderdaad voor de leerkrachten
betekenen: Elke dag schoolwerkplannen en daar veel tijd en energie aan
besteden. Een sterke toename dus van de werk- en planlast.
De koepel-vrijgestelden schrijven: We willen schoolwerkplanning herwaarderen
als instrument voor de schoolontwikkeling en onderwijsvernieuwing ...Het
decreet op het basisonderwijs (1997) stelt dat elk schoolbestuur voor elk van
zijn scholen een schoolwerkplan moet opmaken. Dat betekent meteen dat geen twee
scholen hetzelfde schoolwerkplan kunnen voorleggen. Vanuit de praktijk
van het doordeweekse onderwijsen vanuit
slechte ervaringen met zon ambitieuze en onrealistische projecten binnen ons
Vernieuwd lager onderwijs van weleer en in Nederland, weten we dat dergelijke
schoolwerkplan-verwachtingen totaal utopisch zij n al te veel taak- en planlast
opleveren.De auteurs zouden moeten
beseffen dat de scholen die decreet-opdracht steeds minimalistisch hebben
ingevuld omdat die ambities niet realistisch waren. De auteurs beseffenwel dat de huidige schoolwerkplannen niet uitgebreid
zijn en veelal pas bij een nakende
doorlichting wat gereanimeerd worden, maar trekken daar de verkeerde
conclusie uit.
4 Vage en oeverloze ontwikkelingsvelden én te veel aandacht voor persoonsvorming
Het leerplanconcept van de Guimardstraat stelt ook uitdrukkelijk als uitgangspunt dat het nieuwe leerplanconcept de gangbare indeling op basis van leergebieden verlaat De koepel wil een indeling van het curriculum basisonderwijs in 9 zgn. ontwikkelingsvelden. Het zou dan voor het lager onderwijs gaan om ontwikkelingsvelden als Ontwikkeling van de oriëntatie op de wereld , muzische ontwikkeling, socio-emotionele ontwikkeling, taalontwikkeling, mediakundige ontwikkeling, wiskundige ontwikkeling ... Die ontwikkelingsvelden lopen telkens door van het kleuteronderwijs tot en met het eind van het lager onderwijs. De katholieke koepel stuurt aan op een ontstoffing en reductie van het curriculum en op een beperking van de leerdoelen. We begrijpen dan ook niet dat niet minder dan 3 van de 9 ontwikkelingsvelden aan persoonsontwikkeling besteedt wordt en ook verwacht dat daar veel lessen aan besteed worden: socio-emotionele ontwikkeling, ontwikkeling van een intern kompas en ontwikkeling van autonomie. In de eindtermen en in het curriculum van 1998 was er al een sociaal-emotioneel leerdomein opgenomen; maar nu is men blijkbaar van plan om dit domein nog sterk en vrij ambitieus uit te breiden. In een aparte bijdrage gaan we verder in op de overdreven aandacht voor de zgn. persoonsgebonden ontwikkeling en op de drie ontwikkelingsvelden (leerplannen) die daarvoor opgesteld zullen worden.
De drie persoonsgebonden ontwikkelingsvelden slaan op de zgn. persoonsgebonden ontwikkeling , op sociaal-emotionele zaken. Het gaat om zaken die nog niet opgenomen waren in de klassieke leerplannen van vóór 1998 en in veel landen b.v. Nederland ook nog niet opgenomen zijn in het curriculum. Dit betekent niet dat vroeger of in Nederland sociale ontwikkeling en waarden niet gestimuleerd werden in het onderwijs. Zaken als doorzettingsvermogen, respect en beleefdheid, solidariteit, geduld oefenen, verdiend welbevinden ... werden wellicht nog meer gestimuleerd dan op vandaag, maar dan via het zgn. verborgen curriculum.
De ontwikkelingsvelden worden vrij vaag en vaak ook oeverloos omschreven en hierbij maakt men veelal geen onderscheid tussen hetgeen de leerlingen informeel en buiten de klas leren en wat expliciet in klas aan bod moet komen. Zo wordt het ontwikkelingsveld Ontwikkeling van de oriëntatie op de wereld heel vaag, oeverloos en idealistisch omschreven als: Ik ben nieuwsgierig naar de wereld waarin ik leef. Ik verwerf inzicht in mijn omgeving en in de wereld in al zijn dimensies. Een verwijzing naar de klassieke zaakvakken is volledig zoek en aan een cursorische en benadering van geschiedenis, aardrijskunde en natuurkennis in de hogere leerjaren zoals in de meeste landen het geval is, wordt blijkbaar geenszins gedacht. De voorbije jaren bleek nochtans dat we voor natuurkennis zowel voor de eindtermenevaluatie als TIMSS vrij zwak scoorden, en duidelijk veel zwakker dan in de tijd dat we ook nog het vak natuurkennis cursorisch en systematisch aanboden in de derde graad lager onderwijs. Hetzelfde geldt overigens voor geschiedenis en aardrijkskunde. mmm
5Nieuw
leerplanconcept haaks op visie vroegere pedagogisch coördinator &
praktijkmensen; uitholling van leerplannen wiskunde, taal ...
5.1 Visie vroegere pedagogisch-coördinatorSaveyn:haaks op nieuw leerplanconcept en eenzijdige didactische aanpak van zijn
opvolgers
De vroegere
pedagogisch coördinator van de koepel, Jan Saveyn, voelde zich 20 jaar geleden niet geroepenom een nieuw en eenzijdig
onderwijsconceptvoorop te stellen; en evenmin om dit vanuit de koepelals norm op te leggen aan de medewerkers van
de nieuwe leerplannen. Saveyn vond de
klassieke leerplannen en methodes heel belangrijk en nam afstand van pleidooien
voor eenzijdige en modieuze pedagogische aanpakken, die nu door zijn opvolgers
volop gepropageerd en zelfs opgelegd worden.
Ineen bijdrage van 2007 prees Saveyn b.v. de visie in het leerplan
wiskundewaarin Raf Feys en CO
kozen voor evenwicht in het inhoudelijk
aanbod en voor eclectisme, en dus niet voor het
eenzijdige,wiskundeonderwijs van het
Freudenthal-Instituut (Kennis en
vaardighedenPedagogische Periodiek, 07.04.07) . Het leerplan wiskundeonderwijs
genietook veel waardering bij de
praktijkmensen, maar blijkbaar niet bij de huidige opvolgers van Saveyn. Ons leerplan en de Vlaamse wiskundemethodes kregen ook veel waardering vanuit Nederland.
In dezelfde bijdrage stelde Jan Saveyn dat veel praktijkmensen
terecht met veel vragen zittenomtrent
de hervormingen binnen het vak Nederlands.Saveynbetoogde dat de misnoegdheid vooral het gevolg was van
de invloed van de eenzijdige taalvisie van het Steunpunt NT2-Leuven. Het Steunpuntopteerde volgens Saveyn
voor radicaal vaardigheidsonderwijs. Woordenschatrijtjes, zinsontleding,
aanleren van grammaticale en spellingregels waren uit den boze. De leerling
moest volgens de analytische
taalverwervingsmethode al doende leren vanuit globale taaltaken (brief
schrijven, telefoongesprek. ..) en zelfontdekkend hun eigen taal analyseren.
Vanuit de constructivistische leertheorie moesten de leerlingen enkel
geconfronteerd worden met realistische en uitdagende taaltaken. De leraar was
vooral coach van het leerproces. Saveyn concludeerde: Veel praktijkmensen nemen aanstoot aan de exclusieve keuze van NT2
Leuven voor inhouden vanuit een louter functioneel oogpunt, evenals aan de
stelling dat men onderwijsleerprocessen altijd aan realistische, authentieke
contexten moet zien te koppelen, aan het ontbreken van banden met de traditie
van het systematisch moedertaalonderwijs, aan het geen aandacht schenken aan de
verwachtingen van het secundair onderwijs ten aanzien van de basisschool
Saveynwaarschuwde ook voor
de invloed van de pedagogische hypes, van Petites religions. Hij schreef: Men kan bijvoorbeeld kritische vragen stellen bij dehoge
verwachtingen van het zelfontdekkend lerenen het zelfstandig leren van
leerlingen, zeker als hetzwakke leerlingen betreft. Of bij het vele
heil dat men verwacht van leren van elkaar, en daarmeeverbonden het
minimaliseren van het effect van expliciete sturing door de leerkracht.
Sommigen gaanin die zin, onder de vlag van Het Nieuwe Leren, al
dergelijke eenzijdigheden propageren. ...Daarvoor is typisch dat de
zgn. Petites Religions algemene geldigheid claimen en dat ze meerabsoluut
vooropstellen dan ze met resultaten kunnen aantonen. Het meest verontrustende
effect is nog dat de methode waarin
men gelooft een sluier legt over het geheel van de doelen. De vervaging van het onderscheid tussen middel en doel,
zorgt ervoor dat bepaalde elementen van het curriculum teveel of te weinig
aandacht krijgen. Dat verschijnsel is mede verantwoordelijk voor hetin
stand houden van onproductieve tegenstellingen (als deze tussen kennis en vaardigheden)Het verhindert dat uit de dialectiek van het
doelendebat modellen groeien waar de leerkrachten in de praktijk iets aan
hebben (Nova et Vetera, september 2007).
Saveyn schreef verder: In de realiteit van
onderwijsleerprocessen is er dus vooral veel complementariteit van verschillende soorten leren en
verschillende soorten doelen. Het
praktijkverhaal is er een van en en en niet van
of of.Dat is ook zo voor de aanpak. Die is én sturend én
zelfsturend, met meer of minder leerlingeninitiatief, soms uitgaande van een
complexe, realistische taakstelling, soms gedurende een korte of lange tijd bij
een cursorisch traject aanleunend altijd afhankelijk van het doelenpakket dat
op een bepaald moment aan de orde is, en van de wijze waarop de leerlingen
leren.
Dat is ook de visie die ik zelfformuleerde in het leerplan wiskunde. In het hoofdstuk 7
over de methodiek schreven we: De brede
waaier van doelstellingen vereist een groot scala van didactische scenarios.
De leerinhoud en de concrete doelstelling die aan de orde is, speelt daarbij
ook een rol. Denk maar aan het verschil in aanpak bij het verwerven van inzicht
in de tafels van vermenigvuldiging en bij het automatiseren ervan. ... Bij
sommige leerprocessen treden leerkrachten ondersteunend op, bij andere sturend.
... Een leerkracht kan op
verschillende manieren het leerproces ondersteunen: uitleggen en demonstreren,
helpen, leergesprekken en reflectie ... In tegenstelling met andere leerplannen
zorgden we ervoor dat de uitdrukking de leerling construeert zelf zijn kennis
en de optie voor een eenzijdige constructivistische aanpak nergens voor kwam. Hetleerplan wiskunde kreeg geen kritiek vanwege de praktijkmensen en de
wiskundemethodes en klaspraktijk sluiten er goed bij aan. Veel leerkrachten
betreurden wel terecht dat de regel van 3 niet opgenomen was bij de
leerstofpunten. Ik slaagde er jammer genoeg niet in om de 3 andere ontwerpers
te overtuigen van de waarde van de regel van 3. Op het leerplan Nederlands kwam
wel veel kritiek en de taalmethodes wijken nogal sterk af van de taalfilosofie
in het leerplan.
We
merkendus dathet nieuwe leerplanconcept van depedagogische (koepel)begeleiders Verhelst, De
Sadeleer, ...haaks staat op de visie
van de vorige pedagogisch coördinator Jan Saveyn.De huidige pedagogisch
directeur Machteld Verhelst propageerde overigens destijdsals medewerkster van het Leuvens
Taalsteunpuntde door Saveyn en de
praktijkmensen gecontesteerde taalvisie.
5.2Uitholling van leerplannen wiskunde en
taalvakken, geen aandacht voor NT2 ...
Uit het
voorgaande bleek al dat de koepel niet enkel een pedagogische, eenzijdigepedagogische aanpak wil opleggen aan de
leerplanopstellers en aan de leerkrachten, maatr tegelijk uitpakt met visies
omtrent de invulling van het wiskundeonderwijs e.d. die tot een uitholling
zullen leiden. We gaan nu even in op een recentebijdrage van Sabine Jacobs(school+visie, december 2015) over het
toekomstig leerplan wiskunde waarin men wil komaf maken met de huidig wiskundeonderwijs.
We verwachten een zelfde eenzijdige benadering voor de taalvakken.
Sabine Jacobs
hangt vooreerst een karikatuur op van het wiskundeonderwijs uit heden en
verleden, en vervolgenspropageertze als verlossend alternatief een
ontwikkelingsgerichte, constructivistischeen situatiegebonden aanpak. Hierbij mag de leerlingbinnen een zgn. krachtige leeromgeving zoveel
mogelijk zelf zijn eigen kennis construeren, zijn eigen berekeningswijze voor
12-5, 82-27 uitdokteren - en dit steeds vanuit een alledaagse
probleemcontext.Probleemgericht of
situatiegebonden leren is een van de kenmerken van hetconstructivistische wiskundeonderwijs.Het leren dient telkenste worden ingebed in levensechte situaties
die representatief zijn voor de taken waarin de leerlingen achteraf hun kennen
en kunnen zullen moeten toepassen.
Jacobs pleit
voor een eenzijdigevisie die aansluit
bij de realistische/constructivistische visie van het Nederlands Freudenthal
Instituutwaarbij de leerling zoveel
mogelijk zijn eigen kennis moet construeren. Dit heeft in Nederland een echte
wiskundeoorlog uitgelokt en leidde volgens veel onderzoekers tot een sterke
niveaudaling. Een van de kritieken die we deelden met de Gentseprof. Leo Apostel luidde dat de
Freudenthalers al te weinig waarde hechten
aan wiskunde als vakdiscipline en cultuurvak. De Freudenthalers relativeerden
heel sterk de klassiekebasiskennis
en-vaardigheden, het belang van de
wiskunde als vakdiscipline en daarbij aanluitend ook van het leerplan. Een
andere kritiek luidde dat omwille van de beperkte leertijd het ook niet
haalbaar is datiedere leerling zijn
wiskundekennis (her)uitvindt . Waar Jan Saveyndestijds
Raf Feys en CO prees omdat zij voor het leerplan wiskundekozen voor evenwicht in het aanbod en voor eclectisme, wil de koepel nu
precies het eenzijdige en
nefaste realistisch/ constructivistisch wiskundeonderwijs opdringen.
We gaan ervan uit dat de
constructivistische en leerlinggerichte visie die de koepel propageert voor het
vak wiskunde, ook zal doorgetrokken worden voor de taalvakken. Die visie was
overigens al in een te sterke mate aanwezig in het leerplan van 1998. Pedagogisch
directeur Machteld Verhelst propageert zelfal lang de eenzijdige ontwikkelingsgerichte/taakgerichte aanpak van het
Leuvens SteunpuntTaal waar ze vele
jaren aan verbonden was.In 1996 beschreven
Kris
Van den Branden en Piet Van Avermaet het communicatieve en taakgerichte taalonderwijs
als volgt: "De leerkracht laat de leerder taken in zinvolle
contexten uitvoeren (b.v. drankje bestellen, krant lezen, brief schrijven). Het
gaat er vooral om dat leerders door middel van taal weten te bereiken wat ze
willen of moeten bereiken, zelfs als op het vlak van de correcte vorm daarvoor
soms wat oneffenheden door de vingers worden gezien. Bij een taakgerichte
aanpak vloeit het verwerven van de taalelementen automatisch en voor een
groot deel onbewust voort uit hetsuccesvol uitvoeren van de taak
(VON-werkgroep: 'Taakgericht taalonderwijs: een onmogelijke taak?,
Plantyn, 1996).
We voegen er nog aan toe dat de
professoren Kris Van den Branden en Koen
Japaerten Machteld Verhelst zich
ook manifesteerden als de grote
tegenstanders van de invoering van intensief NT2 vanaf de eerste dag van het
kleuteronderwijs. Zij vonden dat er geen verschil was tussen de aanpak van NT1
en de aanpak van NT2-onderwijs voor leerlingen die nog het ABC van de taal
moeten leren. We vrezen dan ook dat er in het nieuwe leerplan geen aandacht zal
zijn voor NT2.
Bert Smits (KUL): alternatief voor manklopende top-down fusiegesprekken katholiek onderwijs & voor tegenvallende grootschalige scholengroepen
Bijdrage van Bert Smits (KU Leuven) overalternatief voor manklopende fusiegesprekken binnen katholiek onderwijsnet envoor
tegenvallende grootschalige scholengroepen in Nederland en in ons hoger
onderwijs
In deze bijdrage hebben
we het over een recente bijdrage van Bert Smits in Impuls dat we daarnet in de brievenbus kregen.
1.Situering
In het recente nummer van Impuls (December 2015) treffen
we een merkwaardige bijdrage van Bert Smits aan over schaalvergroting:
Schaalvergroting in het onderwijs: scholen op mensenmaat.We staan even stil bij deze bijdrage ook al
klinken een aantal voorstellen heel idealistisch en vaag.
Smits gelooft wel in voordelen van
schaalvergroting, maar hijerkent
vooreerst dat schaalvergroting niet het model mag volgen van de grote fusies die we in Nederland maar ook
veel recenter in Vlaanderen in het hoger onderwijs hebben gezien.Jammer genoeg maakt hij geen analyse van de
nefaste gevolgen van die schaalvergrotingen en van de huidige defusie-politiek
in Nederland. Smits zoekt dus naar een
alternatief, een aanpak diewel
perspectieven biedt. Dit alternatiefstaat volgens hem ookhaaks op defoute
wijze waarop de fusie- en samenwerkingsgesprekken momenteel verlopen binnen het
katholiek onderwijsnet.
2.Kenmerken van goede organisaties
Smits vindt blijkbaar
geen geslaagde schaalvergrotingsmodellen in het onderwijs ook niet in het
buitenland. Een schaalvergroting zou
zich volgens hem wel kunnen spiegelen aan de geslaagde grootschalige
netwerkorganisatie in het privébedrijf Buurtzorg Nederlanddat werkt met regionale cellen die vrij autonoom
functioneren. Die aanpak zou haaks staan op de officiële en grootschalige
hervorming van de zorg die in Nederland de voorbije jaren zoveel kritiek kreeg.
(
Welke zijn volgens Smits
depositieve kenmerken van goed
functionerende organisaties - zoals ze volgens hem ook toegepastworden binnen Buurtzorg Nederland?
*Zelfsturing. Zoveel mogelijk
verantwoordelijkheid blijft zo laag mogelijk in het systeem.*Heelheid:
Je kunt als medewerker jezelf inbrengen met al je kennis, emoties en behoeften
of bijdrage aan zingeving.*Wendbaarheid. In plaats van een cultuur van predict & control is
er meer een cultuur van sense & respond. Dat betekent dat iedereen in de
organisatie een gedeelde visie heeft en weet waar naartoe, wat belangrijk is
zonder dat alles strak gepland is en in procedures en regels vervat zit.
Vertaald naar het onderwijs betekent dat veel verantwoordelijkheid geven aan
teams van leraren en ondersteuners die samen school maken, zowel op
onderwijskundig als organisatorisch vlak.
Deze kenmerken van goede
organisatiesstaan haaks op dekenmerken van de ontzielde
grootschaligescholengroepen in
Nederland en in ons hoger onderwijs. Ze corresponderen in sterke mate met de kenmerken van de huidige Vlaamse
scholen, en van onzeeigen lerarenopleidingvan vóór de schaalvergroting. Het zijndie kenmerken precies ook die kenmerken en
die cultuur die verloren gingen in de grootschalige scholengroepen in Nederland
(veelal op de zgn. ROCs voor de hogere cyclus van tsdo/bso.).
3.Huidige fusieoperatie in katholiek onderwijs
verlooptfout: volgens
rationeel-technische i.p.v. organisch-culturele benadering, tijdsdruk, top-down
Een fusieoperatie moet
volgens Smits langzaam groeien vanuit een organisch-culturele benadering, maar
niet volgens een rationeel-technische. Hij stelt in dit verband terecht dat de
recente fusiegesprekken het rationeel technisch model volgen: De meeste
gesprekken in de bestuurskamers gaan niet over het onderwijs, over wat er in de
klas gebeurt. Ze gaan wel over gebouwen, euros, personeel, positionering,
technische systemen ... Precies de invulling van een louter bestuurlijke
schaalvergroting verraadt een onderliggende rationeel-technische benadering. De beslissingsnemers geven zichzelf het
zeggenschap over alle randvoorwaarden vanuit een goedbedoelde overtuiging
leerkrachten en directie te ontlasten.Het resultaat is dat er een organisatiemodel geïnstalleerd wordt waarin
hiërarchie, afbakening van talen en rollen, formele regels en procedures ...
centraal komen te staan. Dat zijn immers de agendapunten van de raad van
bestuur. De coördinatie gebeurt top-down en wordt via allerlei technische regels
gegarandeerd. Dat tot frustratie van de autonome scholen en leerkrachten,
die haast letterlijk tegen allerlei luren aanbotsen. Het respecteren van de
autonomie levert dan in dat geval paradoxaal het omgekeerde op.
Het is een illusie te denken dat een rationeel-technisch proces ook een
organisatiemodel kan produceren dat organisch-cultureel goed functioneert. ... En toch zien we in vele fusieprocessen de
afgelopen jaren en in heel wat verkennende gesprekken tussen schoolbesturen in
de aanloop naar de geplande schaalvergroting in het katholiek onderwijs in
Vlaanderen dat precies dat om allerlei redenen toch gebeurt. Het belangrijkste
argument is tijdsdruk, maar ook een gevoel van controleverlies, wat maakt dat
er teruggegrepen wordt naar een topdown-veranderlogica. Er worden lineaire
maatregelen opgelegd die ook amper rekening houden met de lokale context. Kiezen
voor een netwerk-organisatie met veel autonomie vraagt om een ontwikkelproces
waarintijd genomen wordt om iets te
laten groeien
Commentaar: BertSmits
vermeldtde belangrijkste uiting van
top-down-bestuur nog niet: het feit dat de koepel van bovenuit een normatief
hervormingsplan oplegde aan de scholen en schoolbesturen en deze onder
tijdsdruk plaatsten.Lieven Boeve en CO
stelden duidelijk dat de krijtlijnen normatief waren,dat er niet van afgeweken kon worden, en dat
de schaalvergroting heel dringend was. De koepel wou/wil via de
schaalvergrotingen het ermee verbonden
hiërarchisch besturingsmodel precies veel meer controlekrijgen op de scholen en zijn wil opleggen.
Dat de kopstukken van de
koepel de touwtjes in eigen handen willen houden, blijkt ook uit het feit dat
ze stellen dat kopstuk Chris Smits zelf
voorzitter moet worden van de DCBaO-raad die de directies vertegenwoordigt. De
DCBaO is het hier niet mee eens en schrijft: De leden van de DCBaO gaan niet
akkoord dat Chris Smits , secretaris-generaal van het katholiek onderwijs als
voorzitter van DCBaO zal optreden. DCBaO
heeft een eigen cultuur en ook een eigen rol te vervullen. Naast en adviserend
rol binnen het VSKO is DCBaO steeds een
belangenvereniging geweest voor de directeurs van het katholiek basisonderwijs.
4. Bert Smits (en directies basisonderwijs) : model van
scholengemeenschappen volgen die momenteel goed functioneren ook minister
Crevits zou in die richting denken
Inbestaande scholengemeenschappen die goed
functionerenwordt er volgens Bert Smits
en Geert Devos niet top-down, maaranders en goed gewerkt: vooral
omdatde scholengemeenschappen zichzelf
niet zien als een organisatie, maar als een plaats voor ontmoeting,
gezamenlijke visievorming en afstemming.
Commentaar van Raf Feys.
(a)Als heel wat scholengemeenschappen
momenteelgoed functioneren zien we geen
reden omover te schakelen op
grootschalige en hiërarchische scholengemeenschappen.(b) Inhet verslag van de
bijeenkomt van de vertegenwoordigers
van de directies (DCBaO) van juni j.l. treffen
we overigens een analoog standpunt aan: Wij
zien bestuurlijke optimalisatie in eerste instantie op het niveau van
(versterkte) scholengemeenschappen. ... Wij willen iedereen adviseren om de
conceptnota van de minister af te wachten en alert te zijn voor de verdere
ontwikkeling van deze materie. ... Indien de overheid of onze eigen koepel nog
grotere gehelen wenst (scholengroepen) al dan niet niveau-overschrijdend, dan
zien wij samenwerkingsverbanden tussen gelijkwaardige scholengemeenschappen als model.
(c)In het verslag van de DCBaO lezen we eveneens: Leden van het dagelijks bestuur DCBaO hadden een gesprek met leden
van het kabinet van minister Crevits. Het kabinet ziet vooral heil ineen bestuurlijke optimalisatie op het niveau van de huidig scholengemeenschappen.
BOS niet zozeer op regionaal niveau, eerder op lokaal niveau. De evolutie naar 1 scholengemeenschap = 1 schoolbestuur vindt geen
gehoor bij het kabinet.
5. Kenmerken van goed fusieproces en van goede
samenwerkingsverbanden
Verder beschrijft Smitsde vele kenmerken waaraan een
fusieproces en samenwerkingsvormen zouden moeten voldoen. Ze klinken nogal idealistisch en tegelijk vrij
vaag.
*Creëer een duidelijk samenwerkingskader. We lezen o.a. dat er een
werkkader moet ontstaan waarin het mogelijk wordt voor anderen (personeel,
leerlingen, ouders, partners) om stap voor stap mee te participeren.* Kies voor een integrale aanpak. We
lezen o.a.dat het niet enkel gaat over
een verandering van structuren, maar ook over een verandering van gedrag van mensen,
hun onderlinge relaties en opvattingen over werk en organisatie. *Verbind belangen in plats van standpunten:
een klassieke valkuil in processen waarbij
naar overeenstemming wordt gezocht, is dat geprobeerd wordt om concrete
oplossingen of standpunten te verzoenen. *Beschouw het als een collectief leerproces *Doorbreek de klassieke PDCA-verandercirkel: Niet eerst plan
bedenken en vervolgens uitvoeren.*Leer uit de toekomst: samen beelden
ontwikkelen bij hoe de nieuwe organisatie moet functioneren, heeft heel wat
voordelen.
Visie directies basisonderwijs op bestuurlijke optimalisering & reactie vanuit kabinet: de door de katholieke koepel geëiste evolutie 1 scholengemeenschap = 1 schoolbestuur vindt geen gehoor bij het kabinet.
In het verslag van de vertegenwoordigers van de directies katholiek onderwijs van juni 2015 DCBaO treffen we enkele standpunten aan die afwijken van het normatief en grootschalig model dat de koeplkopstukken Lieven Boeve en Chris Smits willen opleggen.
1. We lezen: Wij... zien bestuurlijke optimalisatie in eerste instantie op het niveau van (versterkte) scholengemeenschappen. ...Indien de overheid of onze eigen koepel nog grotere gehelen wenst (scholengroepen) al dan niet niveau-overschrijdend, dan zien wij samenwerkingsverbanden tussen gelijkwaardige scholengemeenschappen als model.
2. Leden van het dagelijks bestuur DCBaO hadden een gesprek met leden van het kabinet van minister Crevits. Het kabinet ziet vooral heil ineen bestuurlijke optimalisatie op het niveau van de huidig scholengemeenschappen - net als visie van DCBaO. Bestuurlijke optimalisatie dus niet zozeer op regionaal niveau (zoals de katholieke onderwijskoepel wil), maar op lokaal niveau. De evolutie naar 1 scholengemeenschap = 1 schoolbestuur vindt geen gehoor bij het kabinet.
3."Wij willen iedereen adviseren om de conceptnota van de minister af te wachten en alert te zijn voor de verdere ontwikkeling van deze materie. Nu al overhaaste beslissingen nemen, lijkt ons niet aan de orde, want het zal ten vroegste 1 september 2018 zijn, dat de bestuurlijke optimalisatie her en der een feit wordt. We wachten jammer genoeg nog steeds op een voorstel en decreet van minister Crevits. We hopen uiteraard dat ze niet akkoord zal gaan met het voorstel van de katholieke koepel. Tegelijk merken we dat de scholen en schoolbesturen nog steeds onder grote druk gezet worden om zo vlug mogelijk tot grote fusies over te gaan.
4. De kopstukken van de koepel willen de touwtjes strak in eigen handen houden. Dit blijkt eens te meer uit het feit Chris Smits, secretaris-generaal van het katholiek onderwijs, zelf voorzitter moet worden van de DCBaO-raad die de directies vertegenwoordigt. De DCBaO is het hier niet mee eens en schrijft: De leden van de DCBaO gaan niet akkoord dat Chris Smits , secretaris-generaal van het katholiek onderwijs als voorzitter van DCBaO zal optreden. DCBaO heeft een eigen cultuur en ook een eigen rol te vervullen. Naast en adviserend rol binnen het VSKO is DCBaO steeds een belangenvereniging geweest voor de directeurs van het katholiek basisonderwijs.
Frank Furedi: steeds minder diepgaande kennis, volksverheffing en emancipatie
Frank Furedi: steeds minder diepgaande kennis, volksverheffing en emancipatie mmm Abdicatie van intellectuelen en
onderwijsmensen: 'We voeden onze kinderen op als idioten
Raf Feys (Onderwijskrant nr. 156)
1 Inleiding
De bekende
Britse socioloog Frank Furedi
publiceerde in 2004 zijn boek: "Where
have all the intellectuals gone? Confronting 21st Century philistinism,
Continuum, London, 167 pagina's. Dit boek verscheen ook in het Nederlands: "Waar zijn de intellectuelen gebleven?",
Meulenhoff, 192 pagina's (2006).Deze
publicatie bevat onder meer een aanklacht tegen de verdomming in het onderwijs,
tegen de niveaudaling en het pamperen van de leerlingen, tegen de ideologie van de gelijke kansen en
inclusie (iedereen moet meekunnen, liefst ook gelijke leerresultaten
behalen ). Volgens Furedi voeden we
onze kinderen op als idioten. Het boek is ook een aanklacht tegen de teloorgang
van de debatcultuur en tegen het tamme intellectuele optreden van de
intellectuelen. We beperken ons in deze bespreking vooral tot die twee themas -
die ons nauw aan het hart liggen.
In Onderwijskrant besteedden we al aandacht
aan vroegere publicaties van Furedi. We bespraken o.a. zijn publicatie 'culture of fear' (1997). In dat
spraakmakende boek schetste hij hoe een cultuur van angst en bescherming de
samenleving in een ijzeren greep houdt en we sidderen onder diffuse, telkens
verschuivende angsten. Furedi deed ook stof opwaaien met zijn boek 'Paranoid Parenting' (2001), waarin hij
analyseerde hoe de opvoeding vandaag in het teken staat van de vrees om de tere
kinderziel te kwetsen. Zijn boek 'Therapy
culture' (2004) was een aanklacht tegen het 'therapeutische ethos' en het
emotionalisme binnen de cultuur en het publieke leven.
In deze
bijdrage staan we even stil bij "Waar zijn de intellectuelen gebleven?".
Dit boek bevat heel wat stellingen die toepasbaar of betrokken zijn op het
domein van het onderwijs. We laten ons hierbij inspireren door een bespreking
van dit boek in 'Vrij Nederland' van
2.10.04 (Carel Peeters: 'Hedendaagse
filistijnen) en door een interview met Furedi in KNACK van 24.10.04 (J. De Ceulaer: 'Iedereen is kwetsbaar'). In een eerste punt bekijken we zijn
uitspraken over de teloorgang van de open debatcultuur en de abdicatie van de
intellectuelen.
2Filisterij,
bekrompenheid en risicovermijding
In dit boek
maakt Furedi een analyse van de tijdsgeest, die volgens hem vooral wordt
gekenmerkt door filisterij, door bekrompenheid,door het niet meer durven een duidelijk standpunt in te nemen, ook bij
de zgn. intellectuelen en onderwijsverantwoordelijken. Hij vraagt zich
vooreerst af waar de intellectuelen en de 'open debatcultuur' naar toe
zijn.Angst en simpelheid domineren.
Alles moet omzwachteld geformuleerd worden. Controverses worden uit de weg
gegaan. Er is nog weinig ruimte en interesse voor een intellectueel en breed
debat.
Het boek
van Furedi is gericht tegen de
'filistijnen van de eenentwintigste eeuw', de wereld van de universiteit,
onderwijs, kunst en cultuur, waarin een benepen, 'filistijnse'ethiek zou ingeslopen zijn die echte
intellectuele en kunstzinnige creativiteit en het intellectuele debat smoort. "Niemand durft nog een Groot Idee in de
groep gooien, een risico nemen. Alles moet omzwachteld, iedereen moet gepamperd
worden. Wij zijn de gevangenen van onze eigen kwetsbaarheid geworden. De angst
regeert. Risicovermijding is dé prioriteit." En alles moet simpel en
hapklaar voorgesteld worden ook in het onderwijs.
Furedi
stelt in een interview: "In
Groot-Brittannië zijn intellectuelen geobsedeerd door hun eigen, beperkt
vocabulaire. Ze kunnen zelfs niet met elkaar praten. Ze verschuilen zich achter
hun eigen woorden, lezen elkaars werk niet eens. Het intellectuele leven is
zeer gefragmenteerd en heeft geen taal meer waarmee het een verbinding met het
publiek kan leggen. Haast geen intellectueel spreekt zich uit over wat er
gebeurt aan de universiteiten, waar men het spoor volledig bijster is.
3Relativering
van waarheid, kennis en cultuur
Furedi
hekelt het verschijnsel van het relativisme van ieder zijn waarheid. Helaas
beschouwt de hedendaagse cultuur de waarheid als een onderwerp voor fictie, in
plaats van voor intellectuele activiteiten. Vaak wordt betoogd dat er niet
zoiets als de waarheid bestaat. Men wordt opgeroepen om in plaats van de
waarheid verschillende meningen te accepteren, die vele waarheden zouden
representeren. De invloed van Michel Foucault dat er geen werkelijk universele
waarheid bestaat, is in academische kringen wijd verbreid. De waarheid wordt zelden als
een objectief feit voorgesteld; vaak wordt ze afgeschilderd als product van
subjectieve inzichten, die met andere, even steekhoudende zienswijzen moeten
wedijveren. Het relativisme - een zienswijze die stelt dat concepties van de
waarheid en morele waarden niet absoluut zijn, maar gerelateerd aan de personen
of groepen die ze omhelzen - heeft een dwingende invloed op het culturele leven
verkregen. De visie dat waarheid geenobjectief begrip is, heeft een belangrijke uitwerking op het
functioneren van onderwijsinstellingen en culturele instituties gehad (p. 13).Een vurig pleitbezorger van
de verzwakking van het intellectuele gezag was inderdaad Michel Foucault, die
meende dat er geen werkelijk universele waarheid bestaat en dat intellectuelen
daarom een dergelijke waarheid ook niet kunnen uitdragen. Volgens Foucault
konden denkers ernaar streven specifieke in plaats van universele
intellectuelen te worden.
"Een andere
uiting van filistijnse ingesteldheid is de stelling dat kennis nooit op
zichzelf staat, maar altijd en direct in functie van iets. Kennis moet
'relevant zijn' of 'instrumenteel' kunnen worden gemaakt. Denken om te denken
kan er niet bij zijn. Het denken ('the life of the mind') is daarmee van zijn
vrijheden beroofd; het is aan alle kanten onvrij geworden omdat het altijd in
dienst van iets staat; van denktanks, spin doctors of geldgevers. Wanneer het
vrij ontwikkelen van ideeën onmogelijk is geworden, zullen de opgekomen ideeën
nooit controversieel zijn, altijd presentabel, zogenaamd objectief, hoe dan ook
commercieel en nooit gericht op waarheid en waarachtigheid, maar altijd gericht
op de te dienen belangen. Zo ontstaat een nieuw slag van conformistische
intellectuelen: 'Talking heads serving the show'." Hoe meer schoolboeken
en het criterium van relevantie moeten voldoen, hoe meer hun culturele inhoud
afneemt.
De groeiende scepsis ten aanzien van normen
komt het frappantst naar voren in discussies over de beoordeling van
prestaties. Het is geen zeldzaamheid om leden van de gevestigde orde in het
Britse onderwijs te horen verklaren dat het examensysteem elitair is en een
discriminerende werking op de intellectuelen vaardigheden van mensen uit
arbeidersklasse heeft. Op een soortgelijke manier zijn musea en zelfs
bibliotheken bekritiseerd omdat ze de vaardigheden van mensen met verschillende
achtergronden niet zouden appreciëren (p. 27)
Ernstige
bezorgdheid over de malaise van het intellectuele leven lokt vaak zelfvoldane
reactie uit dat aan de universiteiten alles uitstekend gaat. Vraagtekens
plaatsen bij de huidige intellectuelen en pedagogische praktijken wordt
dikwijls afgedaan als gejammer over vroeger, toen alles beter was. Deze
zelfgenoegzame verdediging van de status-quo is in de intellectuele
geschiedenis van de moderniteit vrijwel zonder precedenten (p. 63).
Universitaire
docenten moeten nu garanderen dat hun lesstof overeenstemt met bureaucratisch
vastgelegde leerdoelen die aan extern opgelegde maatstaven voldoen. Er wordt
niet langer van hen verwacht dat ze lesstof overdragen die in hun ogen
overgedragen moeten worden, en ze zijn beslist niet gerechtigd stof over te
dragen waarvan niet bij voorbaat kan worden aangetoond dat er een leerdoel mee
wordt gehaald (p. 95).
4Oppervlakkige
en marktgerichte kennis Kennis- en prestatievijandigklimaat
Een hierbij aansluitende basisidee
uit het boek luidt: Er wordt aangestuurd
op steeds minder en minder diepgaande kennis. De 'elite' durft het niet aan om
culturele standaarden hoog te houden; heeft het onderwijs om zeep geholpen en
verkondigt een schijnbaar democratische ideologie ('iedereen moet kunnen
meedoen') waarachter juist minachting voor de vermogens van de gewone mens
schuilgaat. Kennis is een
product geworden dat door vrijwel alle belangrijke instituties wordt afgenomen.
Helaas kent de hedendaagse verbeelding kennis een oppervlakkig, bijna banaal
karakter toe. Vaak wordt kennis voorgesteld als een geprefabriceerd, hapklaar
product dat geleverd, overgedragen, op de markt gebracht en geconsumeerd kan
worde (p. 16) In plaats van een plek waar je de
verwerving van kennis nastreeft, is ook de universiteit ook een diplomafabriek
aan het worden. "
Er heerst
een nieuwe misantropie, een diep wantrouwen over de mens en zijn kenvermogen.
De stemming is juist tegen kennis. Zo moet volgens Furedi moet een leraar zich al te zeer afstemmen op de beperkte
taal en verlangens van de leerlingen. "Volgens
de inclusie-logica moeten we bijvoorbeeld de kinderen les geven in hun taal en
niet in de onze. Dat is iets dat werkelijk al aan de gang is. Ik zie het aan
mijn eigen zoon van tien. Die komt met stompzinnige boeken thuis die ik zou
hebben weggegooid toen ik vier was. Als ik op de leraar afstap en hem vraag
waarom hij geen behoorlijk boek te lezen geeft, is het antwoord: dat is veel te
moeilijk en te intimiderend. Ik ben niet verbaasd dat die kinderen een heel
magere woordenschat hebben en moeite hebben met begripsvorming." Als
we kinderen opvoeden als idioten, krijgen ze later grote problemen bij het
omgaan met complexe kwesties.
Vele
onderwijskundigen zijn tegenwoordig van mening dat leren door ervaring wat
status betreft vergelijkbaar is met theoretische kennis (p. 82)Levenslessen
kunnen voor de betreffende persoon wel interessant en relevant zijn, maar zelfs
in het beste geval zijn reflecties op individuele ervaringen veel te
willekeurig, specifiek en persoonlijk om kennis te genereren die voor mensen in
de samenleving zinvol en inzichtelijk is. Kennis komt vaak tot stand door
mensen afstand van hun directe ervaringswereld te laten nemen, zodat ze aan hun
specifieke situatie kunnen ontstijgen en d.m.v. een afstandelijke positie leren
zich de door de samenleving als geheel voortgebrachte inzichten eigen te maken
(p. 84).
Carel Peeters schrijft in de bespreking van het boek van
Furedi ook een en ander over de abdicatie van de Nederlandse
onderwijsverantwoordelijken.Hij heeft
veel problemen met fenomenen als 'het steeds minder kennis'en het vooral centraal stellen van dienstbare
en marktgerichte kennis. Peeters
schrijft: "Filistijnen zijn b.v. ook
onderwijsmensen die het gewoon vinden dat studenten na een jaar studeren niet
één boek helemaal hebben uitgelezen. Filistijnen zijn mensen die willen dat
kennis voor iedereen toegankelijk is en aansluit bij 'popular opinion'.
Filistijnen zijn mensen die zeggen dat het een vorm van 'symbolisch geweld'
(cf. Bourdieu) is wanneer men een standaard van kwaliteit hoog wil houden.
Filistijnen zijn mensen die de universiteit niet zien als een plaats waar men
intellectueel gevormd wordt, maar als een cateringbedrijf waar porties kennis
kunnen worden gehaald. Het verwerven van kennis wordt dan uitsluitend gedreven
door pragmatische motieven."
5Ideologie van gelijke kansen, inclusie &
knuffelpedagogie: haaks op talentontwikkeling en mondigheid
Volgens
Furedi is overal in het onderwijs het niveau aan het dalen.Dat heeft ook veel te maken met hetvocabulaire van de politieke elite waarin
woorden als'inclusie', integratie,
gelijke kansen, iedereen moet kunnen participeren centraal staan. Iedereen
moet kunnen meedoen en iedereen moet slagen en gelijke resultaten kunnen
behalen. De politiek van 'iedereen moet mee kunnen doen, van integratie en inclusie
begint al op heel jonge leeftijd, maar manifesteert zich ook heel duidelijk in
het hoger onderwijs.
Het scheppen
van gelijke kansen voor iedereen is in beginsel een waardevol streven. De groei
van de publieke participatie in het intellectuele en culturele leven is een
doelstelling die iedereen met democratische neigingen alleen maar krachtig kan
onderschrijven. .. Sociale integratie(en
gelijke kansen worden echter hoofdzakelijk voorgesteld als een
psychologisch proces waarbij mensen in hun waarde worden bevestigd zodat zij
een beter gevoel over zichzelf krijgen.( ) Als gevolg daarvan moeten scholen
garanderen dat de leerlingen nooit het idee krijgen dat ze falen of onvoldoende
worden bevestigd, en ervoor zorgen dat ze een hoog gevoel van eigenwaarde
hebben. Universitaire docenten worden onder druk gezet om positieve
waarderingen toe te kennen en een klimaat te scheppen waarin niet één student
zich geïntimideerd of gekrenkt voelt(p. 145).
De huidige
pedagogie heeft als uitgangspunt dat kinderen, en achtergestelde kinderen in
het bijzonder, voortdurende bevestiging nodig hebben om wat te kunnen bereiken
(147). Integratie en bevestiging zijn volgens de huidige pedagogie dan ook fundamenteel onverenigbaar met een veeleisende
leerplan dat kinderen op de proef stelt om hen hun mogelijkheden te doen
verwezenlijken.( ) En preoccupatie met het gevoel van eigenwaarde van kinderen
heeft geleid tot een preoccupatie met de emotionele behoeften van kinderen -
wat vaak ten koste van hun intellectuele behoeften gaat (p. 148);
De impliciete
boodschap die aan leerlingen worden overgedragen, houdt in dat je wordt
beoordeeld op grond van het feit of je je best hebt gedaan, en niet op grond
van je prestaties. Dit idee vernietigt de notie van het naar een doel toewerken
en ondermijnt aldus de hele gedachte dat je in iets kunt uitblinken (p. 149).
Op
universiteiten heeft dit proces de scheidslijn tussen docent en student doen
vervagen. Door de institutionalisering van dit pseudo-democratische ethos
worden studenten zodanig gevleid dat ze menen dat hun opvattingen eenzelfde
geldigheid hebben als die van de docenten (p. 157).
De uitbreiding
van het van hoger onderwijs zal echter veeleer tot normvervaging leiden als de
vergroting van de participatie voortkomt uit overwegingen die weinig met de
bevordering van de idealen van de universiteit te maken hebben. Wanneer het
onderwijs door externe overwegingen
worden overheerst, brengt dit inderdaad een achteruitgang met zich mee (p.
121). De vergroting van de participatie in het hoger onderwijs wordt doorgaans
als onderdeel van een programma van radicale hervormingen aan de man gebracht.
De voorstanders van sociale engineering beweren dat het traditionele
verlangen naar institutionele autonomie van de universiteit een claim is om de
privileges van hen die al geprivilegieerd zijn in stand te houden. Derhalve is
volgens hen de ondermijning van de autonomie van de universiteit een stap in de
goede richting, aangezien daardoor het vergroten van de toegankelijkheid wordt
vergemakkelijk.( ) De aantasting van de soliditeit, stabiliteit en
duidelijkheid van deze grenzen tussen de universiteit en de rest van de
samenleving is een welbewuste poging om het streven naar institutionele
autonomie van de universiteit te ondermijnen p. 123).
Het vleien van
studenten is in hoog tempo tot een belangrijke institutionele norm aan het
uitgroeien. Vaak wordt van studenten niet verwacht dat ze studeren, maar dat ze
lessen volgen.( ). Werkcolleges worden bijvoorbeeld op een zelfde wijze als een
kringgesprek op de basisschool gebruikt. Deze techniek is voor vijfjarigen
misschien zinvol, maar op de universiteit belemmert ze dat studenten via
moeizame ingespannen intellectuele kennis verwerven. In feite worden
universitaire studenten door de agenda van integratie geïnfantiliseerd.
Universitaire docenten hebben intussen tot taak de studenten te ondersteunen
in plaats van hen een metamorfose te laten ondergaan (p. 140).
Politici en ambtenaren maken openlijk gewag
van het scheppen van aspiraties om hoger onderwijs te volgen ook voordiegenen die daar geen ambitie toe
koesteren. Vaak richt het
integratiebeleid zich zelfs op het scheppen van prikkels voor mensen die
onverschillig staan tegenover wat sociale integratie te bieden heeft. Dit
proces waarbij men probeert een vraag naar integratie te scheppen, is heel
sterk in het hoger onderwijs zichtbaar (p. 143).
Wanneer de nieuwe culturele elite het over
het slechten van culturele barrières heeft, komt dit in de praktijk meer op de
reductie van de culturele beleving tot een onmiddellijk, emotioneel contact.
Reflectie en beoordeling worden als exclusief beschouwd, omdat ze het contact
zouden belemmeren en mensen buiten zouden sluiten.( ) Een cultuur die mensen
zichzelf wil laten vinden, kweekt een klimaat van geobsedeerdheid met en
gerichtheid op het eigen zelf. Dit betekent een regressie naar een kinderlijke
staat, waarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen wat voor mij van belang is
wat van algemeen belang is (p. 169).
Het type bevestigend gedrag dat volgens opvoedkundigen
voor kleine kinderen het beste is, is door de universiteit overgenomen. En hoe
meer energie docenten aan de emotionele behoeften van hun studenten moeten
besteden, des te minder zullen ze hen als potentiële intellectuelen serieus
kunnen nemen - dat valt niet te vermijden.
Uit dit infantiliseringsproces komt een
pessimistisch en antidemocratische mensbeeld naar voren. De doelgroep
van het sociale integratiebeleid bestaat uit individuen die geen gelijkenis met
het ideaalbeeld van het democratisch subject vertonen. In ideale voorstellingen
van democratische participatie wordt uitgegaan van burgers die intelligent en
verantwoordelijk genoeg zijn om zelfstandig te handelen en hun rechten te laten
gelden. Ze kunnen kritiek uitoefenen en verdragen. Zijn volwassen, bezitten
verantwoordelijkheidsgevoel en zijn bereid belang te stellen in zaken die niet
alleen hen maar ook andere segmenten van een gemeenschap beïnvloeden. De huidige culturele instanties en
onderwijsinstellingen geven echter signalen af als zou van mensen niet mogen
worden verwacht dat ze zich overeenkomstig democratische idealen gedragen. Zij
verwachten daarentegen van hun publiek dat het emotioneel is, dat het alleen in
zichzelf belang stelt, en dat het niet nieuwsgierig en niet volwassen is (p.
172).
Vanaf het
midden van de 19e eeuw won het geloof aan kracht dat de elite de plicht had het
volk te verlichten. Dit project werd door de moderne intellectuelen gretig
omarmd en bleef de culturele elites tot de jaren 70 van de vorige eeuw
motiveren.
Het huidige
culturele klimaat begunstigde eerder de ontwikkeling van een massa dan die van
een publiek. Discussie en debat worden vaak als vijandige en schadelijke
activiteiten voorgesteld. Door de toegenomen scepsis en het toegenomen
cultuurrelativisme wordt de waarde van het strijden over ideeën in twijfel
getrokken (p.182)..
De huidige
cultuur spoort ons voortdurend aan tot volgzaamheid jegens een verbijsterende
hoeveelheid verschillende relatiedeskundigen. Opvoedingscoaches,
make-overgoeroes en supernannys bezitten blijkbaar het gezag om ons te kunnen
vertellen hoe we moeten leven( 208).
Helaas is het vroegere gezag door een veel slechtere versie vervangen,
namelijk het niet-erkende gezag van een ongelijksoortige groep professionals,
reclamemakers, beroemdheden en culturele ondernemers. Dit is een groep die geen
missie, doel of coherent wereldbeeld heeft. Deze lieden kunnen ons veel
vertellen over de deugden van sociale integratie, maar weinig over datgene
waarin mensen moeten worden geïntegreerd. Zij zijn bedreven in de ondermijning
van het erfgoed van het verleden, maar minder bedreven in het scheppen van een
alternatieve bron van gezag. Hun voornaamste verworvenheid is dat ze
conventionele vormen van gezag in twijfel hebben getrokken en ons culturele en
intellectuele leven aan verdomming hebben onderworpen. Zijn geen vooruitgang te
bieden, maar intellectuele en culturele stagnatie.
6Minder
open-debat-cultuur & abdicatie van intellectuelen
6.1Weinig
open en controversieel debat
& niet-aanvalspact onder intellectuelen
Furedi
betreurt ook dat er op vandaag zo weinig ruimte is voor een intellectueel en
controversieel debat en dit in tegenstelling met een kwarteeuw geleden. "De rol van de intellectueel bestaat in
het vechten voor (grote) ideeën. En dat gebeurt niet meer, de meeste academici
sluiten zich op in hun eigen kleine specialiteitjes. Je wordt echter vooral
een intellectueel door wat je buiten je eigen specialiteit doet. Doordat je in
debat treedt met mensen uit andere domeinen. Maar serieus debat bestaat haast
niet meer."
"Onder academici heerst er ook een soort
niet-aanvalspact: jij mag zeggen wat je wil, ik mag zeggen wat ik wil, we
hoeven het niet met mekaar eens te worden. Dat is 'pluralisme', 'diversiteit'.
Terwijl het een intellectueel zwaktebod is. Als we het niet met mekaar eens
hoeven te worden, wat voor zin heeft het dan nog om te discussiëren? We
beleven een periode in de geschiedenis die arm is aan ideeën."
6.2Weinig
onderwijsdebat
Vanuit onze
ervaring vanuit de onderwijssector zijn we geneigd Furedi volmondig bij te
treden. Velen durven zich niet meer kwetsbaar opstellen en deelnemen aan het
publieke debat. Ze vrezen dat hierdoor hun verdere carrière in het gedrang zou
komen, dat ze minder overheidscenten zouden krijgen voor wetenschappelijk
onderzoek, dat hun uitlatingen negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor hun
eigen opleiding, voor hun naastbestaanden In de jaren zeventig en tachtig was er een meer open en controversieel
debat over het onderwijs dan op vandaag het geval is. Vanuit de Stichting Lodewijk de Raet organiseerden
we in de periode 1972-1992 grote en controversiële debatten en colloquia rond
de diverse onderwijsthema's: democratisering van het onderwijs, VLO, VSO,
differentiatie, onderwijsplannen van diverse ministers, hervorming
lerarenopleiding, schoolmanagement, hervorming van inspectie en begeleiding,
moderne wiskunde, taalonderwijs, methodescholen, Er was ook telkens veel
aandacht voor de inbreng vanuit de deelnemers. Sinds 1992 waren er geen open en
controversiële debatten meer. Er is soms nog wel officieel sprake van een
debat, maar in werkelijkheid merk je dan dat de sprekers dezelfde mening
hebben, dat er praktisch geen ruimte is voor inbreng van de deelnemers en dat
een deelnemer die een kritische vraag durft stellen veelal met een schuin oog
bekeken wordt door de inrichters en de sprekers. Kritische lezersbrieven worden
vaak genegeerd. Net zoals de meeste academici verdedigen de persmensen vooral
de dominante ideologie en de machtshebbers (cf. visie van filosoof Michel
Onfray in 'Antihandboek voor de filosofie'). Klokkenluiders zijn vaak de klos
en lopen tal van risico's. Kritiek formuleren en dwarsliggen is een
vermoeiende, weinig dankbare en gevaarlijke aangelegenheid.
De
controverses en discussieswerden
destijds niet uit de weg gegaan. Eén voorbeeld: als onderwijs-minister Decroo
in 1975 zijn 'Ideeën over
onderwijsvernieuwing' publiceerde dan leidde dit tot kritische commentaren
in alle onderwijstijdschriften en tot een druk bijgewoond colloquium. In die
tijd durfden ook universitaire onderwijskundigen nog een meningformuleren ook al ging die in tegen
beleidsvoorstellen van een bepaalde minister of tegen de mening van een andere
onderwijskundige.
Prof. G.
Kelchtermans drukte de abdicatie van veel onderwijskundigen onlangs als volgt
uit: "Van academiciwordt momenteel verwacht dat ze geld
binnenbrengen om bepaalde projecten te kunnen uitvoeren. Dat geld vinden ze bij
de overheid die bepaalde onderzoeksprojecten wil subsidiëren. Heel wat
onderwijskundigen worden onbewust een partner en leverancier van overheden die
zaken willen veranderen. Ze maken zich op die manier schuldig aan een soort
permanente onrust in het onderwijs. Zo ontstaat het risico dat pedagogen ten
dienste staan van de overheid, om hen de onderzoeksresultaten te leveren die ze
willen. Als we als onderzoekers onze onafhankelijkheid opgeven, ondergraven we
in feite ons bestaansrecht als universiteit."
Net zoals
de meeste academici verdedigen de persmensen vooral de dominante ideologie en
de machtshebbers (cf. visie van filosoof Michel Onfray in 'Antihandboek voor de
filosofie')
6.3Abdicatie
van media en pers
Ook de
persmensen stelden zich de voorbije 15 jaar veel minder kritisch op ten aanzien
van het beleid e.d. en kritische geluiden krijgen geen respons meer in de
kranten. Persmensen brengen bij voorkeur enthousiast verslag uit over de
projecten en standpunten van de overheid en administratie. Derk JanEppink schreef
onlangs terecht dat veel media de kwaliteitskranten op kop de onderdanen
van de machtshebbers geworden zijn. Eppink stelde: "De Vlaamse media zitten grotendeels in een permanente staat van
zelfcensuur." Een eigen voorbeeld: er was in 1995 in 'De zevende dag'
een debat gepland over de HOBU-hervorming waarin we als vertegenwoordiger van
de docenten uitgenodigd werdenonze
kritische commentaar te formuleren. Eén telefoontje van minister Luc Van den
Bossche volstond om onze stem uit het debat te weren. Eppink schrijft verder: 'Gewone lezers merken zelfcensuur en
slapjanusgedrag' (KNACK, 22.02.06); een voorbeeld: toen we vaststelden dat
onze lezersbrieven niet meer gepubliceerd werden, zijn we er maar mee
opgehouden.
6.4Versimpeling
in politiek en media
Furedi
stelt verder: "De overheid speelt
ook een rol in de huidige evolutie, omdat ze 'democratie' verwart met 'participatie';
filisterij en populisme worden haast geprezen. Wie buiten de norm valt en een
zekere excellentie nastreeft, is bijna verdacht. Iedereen bereiken, iedereen
insluiten, is een doel op zich geworden. De media, maar ook politici en
academici, willen alles overdreven simpel voorstellen, zodat iedereen zeker mee
kan. Ik vind de idee dat alles altijd zo simplistisch mogelijk moet worden
voorgesteld, trouwens bijzonder beledigend. Alsof we allemaal zo dom zijn dat
een politicus of wie dan ook zich als een clown moet verkleden om onze aandacht
te trekken. Wat is er mis met een relevant en duidelijk idee om onze aandacht
te trekken" (Interview Knack).
6.5Te
weinig'verbeelding aan de macht'
Furedi
heeft zijn marxistische geloof van weleer en bepaalde refreintjes van mei '68
al lang vaarwel gezegd, maar hij is nog wel steeds een fundamenteel
progressieve mei '68'er. Mei '68 was een symbool van een 'open debat'-cultuur.
De slogan 'De verbeelding aan de macht'
werd wel door sommigen misbruikt, maar was toch een uiting van het feit dat men
wou nadenken over de grote problemen en naar oplossingen zoeken. Furedi
betreurtdat de politiek, de politici,
de intellectuelen zich momenteel te weinig bezig houden met de grote
(politieke) problemen en alte veel met
de kleine probleempjes van het leven. "Ja,
de kleine probleempjes van het leven worden grote politieke problemen. Vorig
jaar is obesitas ineens, vanuit het niets, een gigantische epidemie geworden.
En dus worden er miljoenen besteed aan de bestrijding ervan. Als er geen grote
politieke ideeën meer zijn, doet de micropolitiek haar intrede."
Furedi
stelt verder: "We geloven blijkbaar
niet meer in de mogelijkheid van de mens zijn eigen lot in handen te nemen en
vooruitgang te maken. Het gevoel dat we ons lot in handen kunnen nemen, vind
ik prachtig. In die zin lagen de jaren zestig in het verlengde van de
Verlichting.
Wat mij enorm aansprak in de jaren zestig
was het idee dat alles mogelijk was, dat we dingen tot stand konden
brengen." Hij
vindt het dan ook jammer dat veel intellectuelen abdiceren en dat veel
professoren zich laten inkapselen en niet meer meespelen in belangrijke
debatten.
7Knuffelpedagogie(k)
7.1
Ervaringsgerichtheid = infantilisering
Furedi
heeft het in zijn publicaties ook vaak over de knuffelpedagogie(k). In het
interview met KNACK zegt hij hierover:"Ook in het onderwijs gaat het de
verkeerde kant uit", aldus Furedi."De 'ervaringswereld' van het kind staat tegenwoordig centraal,
alle leerstof moet daar zo dicht mogelijk bij aansluiten. Op zich lijkt dit
prima, elke goede leraar zal die aansluiting zoeken. Maar het mag geen
pedagogisch project worden. De essentie
van onderwijs is en blijft overdracht van een bepaalde leerstof met een eigen
logica en integriteit. Het is niet altijd makkelijk om dat over te brengen.
Maar het
belangrijkste criterium is toch niet hoe relevant je bent voor de leefwereld
van je doelgroep, wel hoe goed je lesgeeft. Want met die relevantie kun je ver
gaan. Een extreem voorbeeld: in bepaalde scholen in de VS zijn alle 'bergen'
uit de leerboeken geschrapt, omdat de kinderen in een regio wonen zonder
bergen. In die logica zitten we een beetje. In Engeland hoor je dat ook:
Shakespeare wat heeft die te maken met deze tijd? Wij onderschatten de
verbeelding van een kind of jongere om zich met zijn verbeelding te verplaatsen
in tijd en ruimte. Dat is nu zo geweldig aan kinderen, dat ze altijd willen
weten hoe het elders is, of hoe het vroeger was" (J. De Ceulaer: 'Iedereen is
kwetsbaar, 'KNACK, 24.10.04). Furedi vindt dat kinderen en jongeren moeten
uitgedaagd worden om boven zichzelf uit te stijgen.
7.2Overbescherming
en betutteling
Furedi
heeft het in zijn boeken ook over het kwetsbare kind dat overbeschermd en
betutteld moet worden. Hij steltin het
interview in KNACK: "In sommige Amerikaanse klassen draagt
elk kind een T-shirt waarop staat: 'I'm special.' Geen enkel kind mag falen, ze
worden niet meer geconfronteerd met echte uitdagingen. Op die manier isoleer je
hen voor alles wat vreemd of eigenaardigof potentieel bedreigend is, je leert hen niet meer wat mislukken is. En
zo ontneem je hun de mogelijkheid om te leren wat het betekent mens te zijn.
Risico's nemen hoort daar nu eenmaal bij." Furedi vindt dat kinderen,
maar ook burgers, veel te veel bemoederd en geknuffeld worden.
"Als je alle als kwetsbaar
voorgestelde groepen binnen onze maatschappij of binnen het onderwijs optelt,
heb je 120 procent van de samenleving. Iedereen wordt momenteel beschouwd als
kwetsbaar. En als je dan vraagt waarvóórwe zo kwetsbaar zijn, dan is het antwoord: voor álles. Zodra je
kwetsbaarheid beschouwt als dé definiërende eigenschap van mensen, moet je hen
tegen alles en nog wat beschermen. Dat is wat er momenteel verkeerd loopt, het
verklaart de manier waarop we kinderen behandelen, sociale problemen bekijken,
met onze gezondheid omgaan, oorlog voeren. .."
Beste wensen voor 2016, grote zorgen omtrent Vlaams onderwijs in 2016
DE BESTE WENSEN VOOR 2016 EN VOOR IEDEREEN
Al beseffen we wel dat velen zich terecht zorgen maken over zichzelf, familieleden En de mondiale context ziet er jammer genoeg ook niet zo rooskleurig uit.
DE BESTE WENSEN VOOR DE ONDERWIJSKRANT-SYMPATHISANTEN IN HET BIJZONDER
We hopen dat we ook in 2016 voldoende leesvoer kunnen bieden via blog Onderwijskrant Vlaanderen (al 26.500 bezoekjes de voorbije 2 jaar), via fb Onderwijskrant actiegroep, via tweets @FeysRaf (al 11.000 sinds mei 2013) via de driemaandelijkse Onderwijskrant (al 175 nummers van 50 paginas) en via de druk bezochte website www.onderwijskrant.be (al 376.500 bezoekjes sinds 2007). Dank voor de bezoekjes en voor de steun bij het verspreiden van de Onderwijskrant-bijdragen.
WAT KUNNEN WE ONS VLAAMS ONDERWIJS IN 2016 TOEWENSEN?
Niet veel, vrezen we - onze optimistische ingesteldheid ten spijt dreigt 2016 een slecht jaar te worden voor het onderwijs!
We zouden al tevreden zijn indien we erin zouden slagen de sterke kanten van ons degelijk Vlaams onderwijs te conserveren en de mogelijke schade van de geplande hervormingen te voorkomen of te beperken.
De bedreigingen verbonden aan de geplande hervormingen zijn o.i. velerlei:
*de dreigende aantasting van de ziel en bezieling van ons onderwijs door de invoering van grootschalige en bureaucratische scholengroepen
*de dreigende aantasting van de kwaliteit en het niveau van ons onderwijs en van de uitholling van de klassieke leerinhouden die uitgaat van de eindtermen/leerplannen-operatie. Veel beleidsverantwoordelijken willen die hervorming aangrijpen voor een nefaste kanteling van ons onderwijs in de richting van ontwikkelend, constructief leren, learning parks, vage raamleerplannen en skelet-methodes die nog weinig houvast bieden, sterke toename i.p.v. beperking van niet-cognitieve doelen en maatschappelijke taken
*de verdere ontwrichting van ons degelijk buitengewoon onderwijs en het verlies van veel expertise die vooral vanaf september heel tast- en zichtbaar zullen worden *de extra-problemen en belasting voor de leerkrachten als gevolg van de toename van het aantal LAT-inclusie-leerlingen die geenszins het gewone curriculum kunnen volgen
*de verdere toename van de fantasierijke en ongecoördineerde invulling van de opties in de eerste graad secundair onderwijs en van zgn. domeinscholen *de dreigende nieuwe besparingen
*de verdere afname van het aantal kandidaat-leraars omdat het leraarsberoep steeds minder aantrekkelijk wordt. Een mogelijke hervorming kan eens te meer een stap achteruit worden net als de vele hervormingen vanaf 1984 *de toename (i.p.v. afname) van de plan- en taaklast als gevolg van tal van hervormingen en de verdere juridisering
Hiermee nog een oproep aan leraren, directies & schoolbesturen en beleidsverantwoordelijken met gezond verstand om in 2016 zoveel mogelijk de geplande hervormingen te bestrijden en de schade te beperken. Ook via lippendienst beperkten praktijkmensen in het verleden vaak de schade.
P.S. 1. We verwachten wel wat heil van meer duaal leren. Ook de beloofde toename van de aandacht voor de taalproblemen klinkt hoopgevend. . De invoering van intensief NT2-onderwijs vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs zou een mooie beloning zijn voor onze NT2-campagnes sinds 1990.
P.S.2. Indien minister Hilde Crevits erin slaagt de gesignaleerde bedreigingen af te wenden, dan willen we graad een selfie met de minister.
Globale leesmethodiek (vanaf 1900) en de invloed in Vlaanderen & Nederland - ook op de structuurmethodes (1970-2000): leerrijk verhaal
Globale
leesmethodiek (vanaf 1900) en de invloed
in Vlaanderen & Nederland- ook op
de structuurmethodes (1970-2000)
Raf Feys & Pieter Van Biervliet
Vooraf
De
meeste leesmethodes in Vlaanderen en Nederland passen momenteel onze radicaal
fonologische Directe systeemmethodiek (DSM) toe. Dit ging niet zonder slag of
stoot. De vader van de Nederlandse
leesmethode Veilig Leren Lezen, C. Mommers, apprecieerde destijds onze kritiek op de globaliserende
start in zijn structuurmethode niet. De coördinatrice van de laatste versie
van VLLgeeft echter grif toe dat die
globaliserende elementen verdwenen zijn, en dat nu vooral onze DSM-principes
worden toegepast.
De
invloed van de nefaste globale leesmethodiek van Ovide Decrolywas wel lange tijd vrij groot ook in
Vlaanderen. Zo werddie methodiek rond 1950 volop gepropageerd op studiedagen
van de inspectie. In de klaspraktijk was die invloed wel beperkter; ervaren
onderwijzers waren vak niet bereid om zomaarzon methodiek toe te passen. In de periode 1970-2000 werden in
Vlaanderen vooral zgn. structuurmethodes gebruiktwaarin de invloed van de globale
leesmethodiek (b.v. woorden globaal inprenten) vooral tijdens de startmaanden
nog duidelijk aanwezig was.
In
Vlaanderen werd de globale leesmethodiek
wel nog lange tijd gepropageerd door enerzijds voorstanders van het Freinetonderwijs
en anderzijds doorneerlandici van het
tijdschrift VONKen van het Leuvens
Steunpunt NT2 vanuithun whole language-visie.In 1996 propageerde de Leuvense prof .Koen
Jaspaert als directeur van het Steunpunt NT2 nog de globale leesmethodiek.We hebben hier telkens kritisch op gereageerd
en sinds 1996 noteerden we geen pleidooien meer voor een globale leesmethodiek
tenzij sporadisch vanwege bepaalde Freinetmensen. Maar zelfs
in de meeste Freinet-scholen leert men momenteel niet meer lezen à la Freinet,
maar à la Feys. In de Decroly-school in Ukkel (Franstalig) leert wel nog lezen
à la Decroly. In Franstalige en Engelstalige landen zijn er wel nog wel
pleitbezorgers van de globale leesmethodiek.
In
deze bijdrage beschrijven we de historiek van deglobale leesmethodiek en de invloed in
Vlaanderen. Die historiek lijkt ons in
tal van opzichten leerrijk niet enkel voor het leesonderwijs. Het leert ons
hoe didactische hypes als het globaal leren lezen een taai bestaan
kennen.Hetleert onshoe al te vaak geschermd wordt
met zgn. wetenschappelijke argumenten
en hoe de ervaringswijsheid van de leerkrachten veelal miskend wordt.
1 Inleiding
1.1Korte
typering
De meeste leesmethoden zijn momenteel
fonologisch van inslag: het alfabetisch of fonetisch karakter van de taal, de
correspondentie tussen letters en klanken staat er van meet af aan
centraal.Er is echter ook een methodiek
die het fonetisch principe niet voorop stelt en vooral focust op het visueel en globaal herkennen van woorden
en op de betekenis van de woorden. Deze aanpak wordt veelal aangeduid met de
term globale leesmethode of globaalmethode, maar ook met termen als
(ideo)visuele methode, analytische methode, natuurlijke methode, look-say in de
VS, whole-language (vanaf 1980), enz. Het zijn alle globale aanpakken
waarrond momenteel in veel landen nog steeds leesoorlogen uitgevochten worden.
De globale leesmethode is gebaseerd op
het herkennen en memoriseren van de visuele vormen van een toenemend aantal
woorden binnen een betekenisvolle tekst. In eerste instantie gaan kinderen dus
zinnen en woorden visueel inprenten. Er zijn veel oefeningen om de visuele
herkenning te bevorderen. Zo bouwen de kinderen een uitgebreide
woordenschatvan zinvolle woorden op
volgens Decroly zelfs een 400 woorden.
Kinderen die bepaalde woorden niet herkennen, proberen samen met de leraar
binnen de context van de zin de betekenis van het woord te ontdekken en
vervolgens de visuele vorm te onthouden. Pas veel later gaat men over tot de
analyse in letters en klanken. De letters worden vooral ook geleerd door het
vergelijken van woorden. Het echte lezen wordt dus heel lang uitgesteld. Men
vindt het helemaal niet erg als de leerlingen pas in het tweede leerjaar echt
kunnen lezen. In de Amerikaanse look-say-methodes
was/is er zelfs geen aandacht voor de analyse in letters en klanken. Men
probeert er de leerlingen in het eerste en in het tweede leerjaar (groep 3 en
4) gewoon honderden woorden te laten inprenten. In de look-say-methodes waren de aangeleerde woorden nog eerder
eenvoudige woorden. Binnen de whole-language-aanpak
die vanaf ongeveer 1980 haar intrede deed vertrekt men van teksten uit
kinderboeken e.d. waarin ook onmiddellijk moeilijke woorden voorkomen.
De intocht van de globale
leesmethode vanaf het begin van de 20ste eeuw wordtvaak eenzijdig toegeschreven aan de
publicaties en invloed van de Belgische dokter-pedagoog Ovide Decroly. Ook al
vroeger werden echte globale leesprincipes en globaal-visuele aanpakken
gepropageerd. Zo schreef de Pruisische schooldirecteur en pedagoogFriedrich Gedike, een leerling van Rousseau, reeds in 1779: Der Weg der Natur ist vom
Ganzen -Namen, Wörter-zu den einzelnen
Teilen Buchstaben (Blatt, 2002,
44). De Franse professor Joseph Jacotot propageerde in 1827 een soort globale leesmethodiek in zijn boek Enseignement universel langue maternel, een
aanpak waaraan ook Decroly zich inspireerde. De Amerikaanse pedagoog Thomas Mann stelde rond 1850 voor om de
kinderen ineens volledige woorden te laten lezen. Dit beïnvloedde de look-say
-aanpak in de VS. Ook de bekende
reformpedagoog John Dewey (1859-1952)
propageerde die aanpak.
De
Belgische dokter-pedagoog Ovide Decroly
was wellicht toch de belangrijkste promotor van de globale leesmethode. Decroly
en zijn medewerksters Julie Degand &
Amélie Hamaïde lagen rond 1906 aan de basis van die aanpak - die toen al
werd uitgetest in de Decroly-school te Ukkel (bij Brussel). De aanpak van
Decroly wordt gedetailleerd beschreven in het boek La methode Decroly van 1922, geschreven doorHamaïde,
directrice van de Decroly-school. Het zijn overigens vooral de toegewijde medewerksters die de ideeën verder uitwerkten
naar de klassenpraktijk.
1.2Invloed van globale leesmethodiek
Ovide
Decroly had in België onmiddellijk veel invloed bij de Belgische
beleidsverantwoordelijken en binnen de hogere
pedagogiek. Het Belgisch leerplan van
1936 drukte veel sympathie uit voor de leesmethodiek van Decroly. In veel
pedagogische tijdschriften en tijdens de Pedagogische
Week van 1951 werd deze methodeals
de ideale methode voorgesteld. In zijn afsluitende spreekbeurt gaf
hoofdinspecteur Jan Peeters in 1951 wel toe dat een groot aantal leerkrachten het vertrekken van een volzin als een
omweg bleef beschouwen (Ministerie van openbaar onderwijs, 1951,101). De
meeste Vlaamse leerkrachten en lerarenopleiders waren het niet eens met
Decroly; in Franstalig België had Decroly meer succes.
In
de jaren dertig verschenen ook globale
leesmethodes met leesboekjes - mede om tegemoet te komen aan de
leerkrachten die het werken à la Decroly zonder leesboekjes niet haalbaar
vonden. In Vlaanderen had de globale methode het meest invloed in de periode
1930-1960. We vermoeden dat de invloed in Nederland beperkter was. De voorbije
40 jaar werden bijna overal zgn. structuurmethodes gebruikt. De invloed van de globale leesfilosofie op die
structuurmethodes was wel vrij groot. De structuurmethode wou immers een
synthese zijn van de analytisch-synthetische en van de globale methode.
De
propagandisten van de globale leesmethodiek hadden en hebben meer invloed in
Franstalige en Engelstalige landen: Frankrijk, Zuid-Europa, de VS, Québec,
Engeland en Zuid-Amerika ... In Québec werden 25 jaar geleden de gangbare
decoderende leesmethodes bij wet verboden en vervangen door de globale whole
language. In Frankrijk kwamen dertig jaar geleden de (semi)globale aanpakken
weer volop de mode. Ook in Franstalig België werken nog een 8 % leerkrachten
met een radicaal globale aanpak en een 30 % met semi-globale methodes. In 2006
verbood de Franse onderwijsminister het gebruik van (semi)globale methoden. Het
grote aantal leesproblemen in Frankrijk, Franstalig België, Québec, VS ...
wordt er veelal toegeschreven aan de globaliserende leesmethodiek. In Vlaanderen en Nederland was/is de controverse hierover
eerder beperkt. Dit heeft ook te maken met het feit dat het Nederlands een meer
fonetische taal is dan het Frans en nog meer dan het Engels. We slaagden er ook
in om tijdig de aanval vanuit de whole-laguage-beweging af te wenden.
2Globale woorden inprenten & Gestaltpsychologie
2.1Visueel-natuurlijk & ideo-visueel
Decroly en zijn medewerkster
Degand verwoordden in 1906 waarom men het best voor de globale-woord-methode
koos. Zij gebruikten hiervoor benamingen als visueel-natuurlijk en ideo-visueel.
Decroly en Degand schreven: In plaats
van de leerling te dwingen om eerst fonetisch en auditief en vervolgens visueel
te analyseren om aldus een auditief-visuele associatie te creëren, hebben we
ons voorgenomen om eerst het visueel aspect van een woord te leren kennen en
vervolgens het grafisch aspect (schrijven). In tegenstelling tot de
analytisch-synthetische aanpak dringen we niet aan op een auditief-visuele
associatie die aan de oorsprong ligt van veel problemen en die daarbij gebruik
maakt van woorden die niet tot de woordenschat en het interesseveldvan het kind behoren. ... Lezen is in sterke mate een visuele
aangelegenheid, het visuele beeld speelt de belangrijkste rol. ... De concrete
idee voorgesteld door de zin is hierbij gemakkelijker te onthouden dan het
woord, en nog meer dan de lettergreep en de letter (Decroly & Degand,
2006). Voor Decroly is het lezen dus vooral gebaseerd op het inprenten en
opstapelen van globale woordbeelden en niet op de associatie tussen
letters/lettercombinaties (an, os, in ...) en klanken/klankgroepen.
De Franse dokters Jean Itard en Desiré-Magloire Bourneville
gebruikten volgens Decroly een analoge aanpak bij dove mentaal-gehandicapte
kinderen. Met de bestaande methodes bereikte Decroly naar eigen zeggen te
weinig resultaat in zijn Brusselse school voor auditief en/of cognitief gehandicapte
kinderen. (Het is natuurlijk niet omdat
de globaalmethode de beste zou kunnen zijn voor dove kinderen, dat ze ook de
beste is voor gewone leerlingen.) Decroly heeft volgens zijn medewerkster
Degand de woordmethode geperfectioneerd en toegepast vanaf 1904 in zijn
school(tje) voor buitengewoon onderwijs te Ukkel en vanaf 1907 in zijn
school(tje) voor gewone leerlingen.
Decroly hanteert ook al de
term (visueel)-natuurlijke methode;
Freinet zal later de term natuurlijk overnemen. De voorstanders van de
globale leesmethode vergelijken het leren lezen ten onrechte met de natuurlijke wijze waarop een kind leert
spreken: De moeder, die haar kind leert spreken, begint niet met eerst de
afzonderlijke spraakgeluiden aan te leeren, daarna de lettergrepen, de woorden
en eindelijk den zin, maar ze volgt den omgekeerden weg: zin, woorden,
lettergrepen en desnoods afzonderlijke spraakgeluiden (K. Ceurremans,
1931, 5). De meeste vakdidactici vinden dat die analogie niet opgaat.
Decroly en Degand verwezen in
1906 ook naar een onderzoek van Friedrich
Schumann waaruit bleek dat bij volwassenen:
*het lezen niet letter per
letter plaatsvond;
*een gekend woord sneller
herkend werd dan een letter;
*en een zin bestaande uit een
geheel van gekende woorden gemakkelijker herkend werd.
Zowel Decroly als Schuman
trekken uit de wijze waarop volwassenen lezen, de eindvaardigheid, ten onrechte
conclusies omtrent de lange weg erheen, het aanleren van het ABC van het lezen.
Zo verwarde Decroly ook in zijn leuze pour
la vie, par la vie het leren leren
pour la vie met het leren par la
vie of dans la vie.
Propagandisten van het globale woordbeeldlezen pakken ook ten
onrechte uit met de stelling dat leerlingen vlotter (zinvolle) woorden in een
zin kunnen lezen dan losse woorden. Hieruit wordt dan afgeleid dat lezen weinig
te maken heeft met het ontcijferen van de grafische code en details, maar
vooral met het achterhalen van de zin (Sinn-Entnahme) die ondersteund werd door
de tekstsamenhang en de verwachtingen van de lezer. Slechte lezers zouden zich
oriënteren op de grafische kenmerken van een woord en goede lezers op de
betekenis van een woord. Uit (hersen)onderzoek kan men echter afleiden dat het
onderscheiden van elementaire grafische vormen door het brein wel degelijk een belangrijke
rol speelt .
2.2Invloed methode Jacotot
(1827)
Decroly en Degand schrijven in
de publicatie van 1906 dat ze zich ook lieten inspireren door de leesdidactiek
van de Franse professor Joseph Jacotot: Enseignement
universel langue maternel, uit 1827 (als Google-boek te vinden op het
internet). Jacotot stelde dat we de leerlingen eerst een zin of tekst uit het
hoofd moeten leren zeggen, herlezen en van buiten leren. Jacotot vertrok in een
eerste leerjaar zelfs van moeilijke zinnen en teksten uit Fénelons Télémaque. De eerste zin luidde: Calypso ne pouvait pas se consoler du départ dUlysse. De
leerlingen moeten aandachtig de woorden bekijken en schrijven. Een leerling
moest zoveel mogelijk zelfstandig de woorden ontleden in letters en lettergrepen
die ook hij in een andere zinnen aantrof.Jacotot trok ook wel de bijzondere aandacht op lettergroepen als ca- co; so -se; ly-ler; pou- pa enz. Hij
legde tegelijk de klemtoon op lezen met begrip en op de zelfstandige activiteit
van de leerling. De aanpak van Jacotot vergde veel tijd en energie en kende in
de praktijk heel weinig bijval. Jacotot schreef nochtans tijdens zijn verblijf
(verbanning) in Leuven veel brieven naar de Nederlandse koning om hem te
overtuigen van de genialiteit van zijn nieuwe aanpak. De aanpak van Jacotot zal
wel invloed gehad hebben op het feit dat latere leesmethodes veelal vertrokken
vanuit betekenisvolle woorden en zinnen.
Jacotot
heeft zich naar eigen zeggen gebaseerd op een experiment bij het geven van lessen over de Franse taal en literatuur aan de Leuvense
universiteit in 1818 o.m. over Fénelons Télémaque. Hij gaf zijn Nederlandstalige studenten
de Franse tekst én de Nederlandse vertaling. Ze moesten enkele zinnen in het
Frans memoriseren en zorgvuldig vergelijken met de Nederlandstalige versie. Na
verloop van tijd slaagden ze er volgens Jacotot in om Frans te leren en ook de
Franse spelling- en grammaticaregels onder de knie te krijgen (Gatto, 2001,
91). Jacotot concludeerde dat zijn studenten de Franse teksten als het ware
spontaan analyseerden en zo geleidelijk een inzicht in de systematiek van de
Franse taal ontwikkelden: Vom Ganzen zu
den einzelnen Teilen . O.i. trok Jacotot hieruit voorbarige extrapolaties
naar het aanvankelijk leren lezen toe. Men moet er rekening mee houden dat die
universiteitsstudenten al Nederlands kenden en dus ook al de principes van het
leessysteem. De meeste Vlaamse studenten waren in die tijd ook al vertrouwd met
de Franse taal; ze hadden al vanaf de basisschool Franse les gekregen en vaak
ook lessen in het Frans in het secundair onderwijs.
(Merkwaardig genoeg nam
Jacques Rancière in zijn boek Le maître ignorant de onwetende meester) het
Leuvens verhaaltje van Jacotot voor waar en hij baseerde er zijn onderwijsvisie
op. Even merkwaardig is ook dat de Leuvense pedagoog Jan Masscheleindie het boek van Rancière vertaalde, eveneens
Jacotots verhaaltje geloofde en sympathiseert met de onderwijsvisie van
Rancière.)
Niet
in zijn publicatie van 1906, maar pas achteraf in artikels uit de jaren 1920
staaft Decroly zijn aanpak metgestaltpsychologische bevindingen van MaxWertheimer,Wolfgang Köhler en Kurt Lewin die pas
vanaf 1912 gesitueerd worden. Die (waarnemings)onderzoeken
van de Gestaltpsychologie toonden aan:
- dat het geheel beter en
zinvoller wordt opgevat dan de delen;
- de delen slechts worden
begrepen in hun relatie tot het geheel;
- het geheel er moet zijn voor
de delen;
- de delen uit de gehelen
ontstaan.
Voor het leren lezen betekende
dit dat het geheel, een geschreven woord, zin of tekst - die ook betekenis
heeft voor de kinderen - het vertrekpunt is voor het lezen. De tekst, zin of het woord is dan een Gestalt
die geleidelijk aan zal leiden tot het differentiëren van woorden,
lettergroepen en letters. Dit (latere) differentiatieproces (Durchstrukturierung) verloopt volgens
Decroly vrij spontaan en vooral visueel. Men leert eerst een aantal
zinnen lezen en na enige tijd komt de leerling dan bijna spontaan tot
analyse (van zin naar woord, van woord naar lettergrepen, van woord naar
letterkennis) en uiteindelijk ook tot synthese (woordvorming). Decroly begaat hier o.i. de fout dat hij
Gestaltwetmatigheden die wellicht opgaan voor een bepaald soort waarnemingen, zomaar
extrapoleert naar het leesproces.
3Globale leesmethodiek in de praktijk
3.1 400
woorden inprenten, achteraf pas analyse
Bij Decroly leren de kinderen gedurende een lange tijd
een groot aantal zinnen en woorden globaal visueel herkennen en memoriseren.
Volgens Amély Hamaïde, directrice van
de Decroly-school, leren de kinderen zo in een eerste fase een 400-tal woorden
globaal lezen (Hamaïde 1922, 116). Pas na 6 maanden komt er enige aandacht voor
de traditionele fonologische benadering, discriminatie van afzonderlijke
letters e.d. Over die fase schrijft mevrouw Hamaïde:Lenfant intelligent fait seul cette décomposition
rapidement, car elle est un exercice naturel et nécessaire. Il y recourt spontanément,
en découvrant des ressemblances qui lui font alors reconnaître des images du
langage visuel. Lenfant moins intelligent met plus de temps à atteindre la
période de décomposition, mais y arrive également après une période plus ou
moins longue. Mais ce qui est important, cest que le travail mental, le
travail de généralisation et dassociation soit fait par lenfant (Hamaïde,
1922, 135). Het ontsleutelen van de woorden gebeurt dus vooral
al lezende, zonder veel expliciete oefeningen.
Decroly startte ook vroeg met
het schrijfonderwijs, maar dan in de betekenis van het natekenen van woorden-
niet gebaseerd op de kennis van de letters en woorden: Het kind copieert gewoon de visueeel grafische beelden (woorden) net
zoals het een tekening copieert, aldus Hamaïde (1922, 129). Dit natekenen
evolueerde slechts traagjes tot echt schrijven. Dat komt ook omdat het (echt)
kunnen schrijven, het echt kunnen lezen veronderstelt. Ook in methodes die
zogezegd vertrekken van het vrij schrijven van het kind, gaat het niet om het
echte schrijven. De propagandisten van van
vrij schrijven naar lezen (Doris Nash, Hans Brügelmann, Célestin Freinet
...) wekken ten onrecht de indruk dat het om echt schrijven gaat.
3.2 Lezen met begrip: ideo-visuele methode
Inzake de leesmotivatie gaat
onze directe systeemmethodiek ervan uit dat het daadwerkelijk maken van
vorderingen - de toename van de leesvaardigheid - de belangrijkste (intrinsiek)
motiverende factor is. De voorstanders van de globale leesmethodiek zien dit
totaal anders. Decroly beklemtoonde - net als Jacotot in 1927- dat leerlingen
pas gemotiveerd konden worden om te leren lezen als de inhoud, de zin of
betekenis van hetgeen ze lezen hun interesse kan opwekken. Lezen moest van meet
af aan echt of begrijpend lezen zijn. Dit is ook het belangrijkste
uitgangspunt van de latere whole language rond 1980. De leerkracht moest
volgens Decroly zelf tekstjes opstellen vanuit gesprekken over belevenissen
en/of belangstellingspunten wereldoriëntatie (centre dinterêts), bordlesjes, die de kinderen achteraf leren
lezen. Vooral het besef dat woorden een betekenis (idee) uitdrukken, motiveert de leerlingen tot lezen; vandaar ook de
naam ideo-visuele methode.
Decroly en zijn volgelingen
stelden dat zon aanpak niet vooraf in een of ander leesboekje kon worden
vastgelegd. De leerkracht moest samen met de leerlingen de leesteksten
opstellen. De zinnen en teksten werden op stroken geschreven en de kinderen
moesten die herhaaldelijk en steeds vlotter leren lezen. Later nam Célestin Freinet die idee van Decroly
over. Leesboekjes voor het leren lezen (en ookkinderboeken) waren volgens Freinet uit den boze. (Dit verklaart ook
waarom er op veel Vlaamse Feinetscholen zo weinig kinderboeken aanwezig waren
in de jaren 1970-1985).
Voor Decroly en co moet van
meet af aan de leeslijn van hettechnisch lezen verbonden zijn met die van het begrijpend lezen om zo de
leesmotivatie te bevorderen. De meeste leerkrachten zijn ervan overtuigd dat
kinderen al bij de aanvang van het leren lezen vrij goed beseffen welke de
betekenis is van het lezen van woorden en teksten en hoe belangrijk het kunnen
lezen is. Vooral ook de toename van de letterkennis en het feit dat men zelf
nieuwe woordjes zelfstandig kan lezen, werkt heel motiverend. Wij stelden in
deel 1 al dat we opteren voor het aanvankelijk aanbieden van een intensieve
aparte leerlijn voor de leestechniek. Zo zullen de leerlingen ook vlugger
zelfstandig en begrijpend kunnen lezen.
4 Globale
leesmethodes rond 1935
Niettegenstaande Decroly e.a.
principieel gekant waren tegen het gebruik van leesboekjes met vaste teksten,
verschenen er in de jaren 1930 globale leesboekjes omdat de meeste leerkrachten
moeilijk konden werken zonder de steun van leesboekjes. De wellicht eerste
globale methode in Nederland was de methode Echt lezen van M.C. Versteeg
van 1932. In 1935 verscheen Van Kindertaal tot Moedertaal. Globale methode voor het aanvankelijk lezen
(Evers e.a., 1935).Deze methode ging uit van de belevingswereld van de
kinderen, die steeds groter werd. Een eenvoudig ambtenarengezin met drie brave
kinderen, waarvan Guus en Ans de oudsten waren, stond centraal in de lesjes.De globale leesmethodes waren meestal
een soort gemengde methodes. In tegenstelling tot Decroly werd de globale
aanpakingeperkt en er was na zekere
tijd expliciete aandacht voor analyse en synthese.
De Vlaamse inspecteur E.D.J. Heysse publiceerde in 1937 de
methode Ik lees al, een
ideo-visuele methode voor aanvankelijk leesonderricht. Heysse schreef dat de
leerkrachten wel voldoende raadgevingen kregen voor de invulling van de globale
fase gedurende de eerste maanden, maar te weinig werkmateriaal en te weinig
aanwijzingen voor het vervolg op die fase, de analyse e.d. (Heysse, 1948). De
tekst van een van de eerste leeslesjes luidt: Uit uw bed! Het is tijd! Mama roept. Opstaan. Het begin van den dag.
De tekst van het volgende lesje luidt: Jan
en Mietje stappen op naar de school. En de pop? Gaat de pop ook mee? Neen, die
moet thuis blijven, wat denkt ge wel. Pas nadat de leerlingen een groot
aantal globaalzinnen en globaalwoorden hebben leren lezen, wordt in de maand
november voorzichtig gestart met het aanbrengen van de eerste letter: de o. Er
is ook veel aandacht voor het splitsen van woorden in 2 afzonderlijke woorden
en/of in lettergrepen.Vooral vanaf
januari krijgt het differentiëren van letters meer aandacht. Pas dan komen ook
de eerste syntheseoefeningen: o + s = os voor.In 1971 werd de methode van Heysse nog gebruikt op de Torhoutse oefenschool,
naast destructuurmethode Van An en
Jan (Bielen,1966) die gebruikt werd in de andere klas. De
oefenschoolleerkracht ging wel vroeger over tot analyse en synthese. Er was dus
een relatief grote afstand tussen de radicale globale methodiek van Decroly
en anderzijds de toepassingen in de globale leesmethoden en leesboekjes. Het
aandeel van het globale lezen van zinnen en woorden viel beperkter uit en er
werd vroeger gestart met de associatie klank-letter en met de synthese.
5Veel propaganda en nog meer
kritiek
5.1Kinderen leren niet echt
lezen en schrijven
Een globale methode die
prioriteit verleent aan het visueel herkennen van globale woorden en zinnen en
natekenen van woorden als tekeningen, staat haaks opklassieke leesmethodes die in mindere of
meerder mate het fonetisch karakter van woorden, de correspondentie tussen
letter(s) en klank(en), centraal stellen en dit van bij de start van het
aanvankelijk lezen. Lezen is volgens Decroly vooral een zaak van het oog en van
het visueel geheugen. Volgens de critici wordt dit visueel geheugen vanaf de
eerste les overbelast door de confrontatie met een te groot aantal woorden en
letters die alle in dit geheugen opgeslagen moeten worden. Er is ook al te
weinigtransfer van het geleerde bij het
leren van nieuwe woorden. Het echte lezen en schrijven wordt veel te lang
uitgesteld.
5.2Veel officiële propaganda
In
de eerste helft van de 20ste eeuw was de propaganda voor de globale
leesmethode in Vlaamse pedagogische publicaties vrij groot. De globale
leesmethodiek werd als een evidentie voorgesteld mede op basis van het gezag
van Decroly. De globale leesmethode werd ook aangeprezen door het (Belgisch)
leerplan van 1936.In Nederland waren er
ook bekende didactici als IsaacVan der Velde die in de jaren dertig de
globale methodiek propageerde en meewerkten aan de opstelling van een globale
leesmethode(Evers, Van der Velde,
1935).
De
methode Decroly werd warm aanbevolen door de inspectie op de Pedagogische Week
van 1951. In de aansluitendebrochure Het Leesonderwijs (Ministerie van
Openbaar Onderwijs, 1951, 27) lezen
we bijvoorbeeld: Van de eerste dag af
schrijft de leerkracht zinnen op het bord in aansluiting bij
waarnemingsoefeningen, bijvoorbeeld: We hebben een schildpad. Deze zinnen
werden globaal ingeprent en pas veel later ontleed in woorden en nog veel later
in klanken en letters. Al vlug ging het volgens de inspectie ook om het
inprenten van langere teksten als De
tortelduif heeft twee kleine duifjes. We hebben ze gezien. Zij hebben een bek,
twee poten en nochtans geen pluimen.
5.3Veel
kritiek van bij de start, vooral van praktijkmensen
Niettegenstaande de vele
propaganda heeft de globale
leesmethodein de Vlaamse klaspraktijk
nooit een algemene erkenning en succes gekend. Volgens Fr.S. Rombouts (1952,
692) was dit ook in Nederland zo. Ook de verdeeldheid binnen de vakdidactische
literatuur was groot. In 1922 schreef de Torhoutse Normaalschoolpedagoog Arseen Vandevelde al dat men voor het
aanvankelijk lezen op de lagere school niet de visuele methode van Decrolymoest gebruiken, maar klassieke methodes met
een fonetische aanpak (Vandevelde
e.a., 1922, 112). Bij het verschijnen van het leerplan 1936 wees Le
Chercheur (pseudoniem) de opgedrongen méthode
globale resoluut af (Le Chercheur, 1936, 226-230). Le Chercheur citeerde met instemming inspecteur M. Fourneau: We geloven geenszins in de superioriteit
van de globale leesmethode, noch in het systeem Decroly in het geheel. Velen
verwerpen de theorie van Decroly. De opstellers van het leerplan beschikten ook
over te weinig resultaten met deze methode, om er te kunnen over oordelen.
Tegelijk waren er in de jaren dertig ook bekende reformpedagogen als prof. J.
Verheyen en vakdidactici als broeder M. Denys (Christelijke Scholen) die de
aanpak van Decroly propageerden.
Ervaren leerkrachten vonden
dat de globaliserende fase al te veel tijd in beslag nam en dat het lezen en
vooral het leren van de letter-klankconnecties nodeloos uitgesteld werd. Ze
geloofden ook niet dat de leerling bijna spontaan tot analyse zou komen. Op de
al vermeldepedagogische week van 1951
betreurde inspectrice L. Mouniez dat
veel leerkrachten slechts lippendienst aan de globale leesmethode bewezen en na
een globaliserende instap al vlug overschakelden op een klassiek leesboekje
(o.c., 27). De meeste Vlaamse en Nederlandse leerkrachten bleven een
typischeen sobere normaalwoordenmethode
of een analytisch-synthetische aanpak gebruiken. In de jaren 1955-1965 verdween
de globale aanpak steeds meer uit de klaspraktijk.
Bepaalde inspecteurs stelden
bij klasbezoek vast dat de vrees van de leerkrachten niet ongegrond was. Zo
vroeg de Antwerpse inspecteur Karel Léonard zich in 1943 al af: Hapert er wat aan onze Globaalleesmethoden?
(Custers, 1961, 9). Men stelde namelijk vast dat veel leerlingen de te lezen
woorden gewoon inprentten zonder echt te kunnen lezen. Vooral bij minder goede
lezers met een zwak geheugen leidde deze aanpak tot veel frustratie. Zwakke
leerlingen kwamen niet spontaan tot analyse én waren ook niet in staat het
grote aantal woordbeelden te memoriseren. Mensen die in de jaren 1930-1940 onderwijs genoten met de globale
leesmethode zeggen wel eens dat ze leerden lezen ondanks de globale methode. In de praktijk werd er ook veel
lippendienst aan de methode bewezen: men startte wel met een aantal globaalzinnen
en globaalwoorden, maar ging vlugger over op de analyse en differentiatie.
Door de opstelling van globale
leesmethoden en leesboekjes voor globaal lezen vanaf 1935 nam de invloed van
Decroly op het aanvankelijk lezen weer wat toe. Naast deze globale leesmethodes
verschenen er in de jaren 1960 nog een reeks globaliserende leesmethodes (zie
punt 6.6) die op eerder kleinere schaal werden gebruikt.
6Globaliserende leesmethodes
(1950-1970)
De zuivere globale methodiek
van Decroly werd weinig gebruikt. De globale leesmethodes van de jaren dertig
kenden wat meer succes, maar verloren al vlug weer terrein. Ze kregen nog een
afgezwakte opvolging in de globaliserende leesmethoden die in de jaren 1950-1960 verschenen. In
deze methoden werd in september-oktober globaal gewerkt. Na die globale fase
stimuleerde men meer volop de analyse ern synthese. Voorbeelden hierbij zijn de
Vlaamse methoden Zonnige leesuurtjes
(Durnez & Vandekeere, s.d.), Zuiver
en keurig (De Vriese & Maats, 1953) en Levende taal: Spreken en schrijven (Demanet & De Doncker,
s.d.).
Kritische bespreking van Biesta's Beautiful risk of education'
Het onderwijs is wel niet almachtig, maar toch 'machtiger' dan dat Biesta beweert.
De recensent H.W. heeft blijkbaar vooral moeite met volgende basisstelling van Biesta : "Een mens (leerling) kan niets geleerd worden, maar alleen iets worden aangereikt..... the student needs to be willing to accept the gift.
Een leraar doet volgens de recensent meer dan' lighting a fire', ontsteken van een vuur (en Biesta verwijst hierbij ten onrechte naar Yeats). Biesta beklemtoont te weinig het aspect cultuuroverdracht en de leidende rol van de leraar hierbij. Biesta stelt volgens hem ook ten onrechte dat er geen sprake is van een soort causale relatie tussen goed les geven en de leerresultaten. Het onderwijs is wel niet almachtig, maar toch machtiger dan dat Biesta beweert.
Unfortunately, in the first sentence of the prologue Biesta says, The risk is there because, as W. B. Yeats has put it, education is not about filling a bucket but about lighting a fire. In fact, Yeats never said anything of the sort. The misquote is based upon an out-of-context quote from Plutarchand often fa...lsely attributed to Yeats
... The teachers that I know would rather assume something more subtle. They would assume that they are dealing with complex human beings who know some things but not others; beings who are part-way along a path towards expertise. Such teachers would test this by asking questions and then they would teach their students things that they didnt know or give them exercises to make weak knowledge or skills more secure.
I blundered into a discussion of Gert Biestas The Beautiful Risk of Education yesterday and was asked to justify my view that its a bit silly. Rather than do the hard work of writing my own critique, I have chosen the more indolent route of posting our dear departed Harry Webbs review as his We
Grote scholengroepen=veel meer management en vrijgestelden = financiële verspilling
Grote scholengroepen=veel meer management en vrijgestelden = financiële verspilling
"Ieder normaal persoon zou denken dat door de fusie en een grotere rol voor een centrale directie het aantal management en tussenmanagement in de afzonderlijke scholen zou verminderen, net zoals dat ook zou gebeuren met het aantal administratieve krachten door de invoering van een bedrijfsbureau waar heel wat administratie gebundeld zou worden. Niets is minder waar.
Na het voltooien van de fusie waren alle rectoren, directeuren, adjunct-directeuren en conrectoren nog op hun plaats. De administratie was uitgebreid met 4 persoonlijke secretaresses en 8 administratieve krachten om een en ander aan te leveren bij het centrale bedrijfsbureau zoals de reden voor de uitbreiding omschreven werd op een medezeggenschapsvergadering. Boven de directeuren en rectoren werden 3 sectordirecteuren benoemd in schaal 15 en daarboven kwam een tweekoppige raad van bestuur eerstens in schaal 17 maar binnen de twee jaar gepromoveerd naar schaal 19. Schaal 19 was indertijd de hoogste schaal op het ministerie van onderwijs en eigenlijk alleen weggelegd voor de directeur generaal van het ministerie. Het bedrijfsbureau werd bemand door 4 administratieve krachten, 1 boekhouder, 1 koffiejuffrouw annex schoonmaakster, en een halve beleidsmedewerker. 5 jaar later had de gefuseerde school ongeveer 200 leerlingen minder, 29 fte docenten minder ( wegens 2 opeenvolgende reorganisaties) en was het bedrijfsbureau gegroeid tot 16 administratieve krachten waaronder een heuse personeeldienst en boekhoudkundige dienst, een inkoopbureau, 6 beleidsmedewerkers waarvan 2 constant hun tijd doorbrachten met het bedenken van hoe de school performance kon verzorgen en last but not least het olijke duo voorzitter en ondervoorzitter van de raad van bestuur beschikten allebei over een persoonlijke secretaresse. De koffiejuffrouw was ingeruild voor een automaat en het schoonmaken gebeurde door een heus schoonmaakbedrijf, outsourcing heet dat.
Het moet gezegd, door het bij elkaar stoppen van 2 vbo scholen in één nieuwbouw was er welgeteld 1 directeur minder, twee adjunct directeuren méér en 4 coördinatoren ( docenten volledig vrijgesteld van lesgeven, dus vervangen door echte docenten om het echte werk te doen) méér. Wat nog altijd een schijntje is tegen tien jaar later want dan waren in de gefuseerde scholen er ook nog eens 18 teammanagers aan het werk. Hiermee houdt het echt niet op. Het geklaag van het schoolbestuur over de Haagse regeltjes en daardoor de verplichtte groei van de bureaucratie op schoolniveau werd in de loop der jaren overstemd door het geklaag van docenten en managers over de bestuurlijke regeltjes van het bedrijfsbureau van de school zelf maar het is ons allen bekend dat bureaucratie zichzelf in stand houdt en wel door het uitvaardigen van nieuwe regeltjes wat dan weer nieuw werk oplevert. Kortom, de administratie groeit ten koste van de personeelsinzet op de werkvloer oftewel het primaire proces."
Dictatuur van welbevinden, verleuking en feel-good-curriculum; psychotherapeutisering van het onderwijs & bevrijding onderdrukte leerling
Dictatuur van welbevinden, verleuking en
feel-good-curriculum; psychotherapeutisering van het onderwijs & bevrijding
onderdrukte leerling
Raf Feys
(Bijdrage uit themanummer
139over ervaringsgericht onderwijs van
CEGO, okt. 2006)
1Inleiding & overzicht bijdrage
1.1Ego-centrisch welbevinden
en voorkomen van falen
Een goede leerkracht is volgens het EGO en de
welbevindenbeweging in de eerste plaats begaan met het momentaan welbevinden en
de persoonlijke verwachtingen van de leerling; het kind moet leren als leuk
ervaren en men moet frustraties vermijden. Dit was ook de centrale gedachte
binnen de onderwijsvisie van minister Vanderpoorten. Laevers stelde onlangs nog
dat het heel slecht gesteld is met het welbevinden in het S.O.: "de lessen sluiten immers niet aan bij
wat de kinderen boeiend vinden. Het S.O. is nog steeds leerstof- en
prestatiegericht. Het leren is er te abstract, er moet meer aandacht gehecht
worden aan de 'intuïtieve intelligentie', aan het concrete (Annemie Eeckhout,
'Onderwijs fnuikt de creativiteit',
Het Nieuwsblad, 26.04.06).
'Welbevinden' is een toverwoord waarmee je
vele richtingen uit kan. Binnen het EGO betekent het minder eisen stellen aan de leerling, soms ook
ingaan op zijn allerindividueelste wensen. Van Herpen directeur CEGO-Nederland
illustreerde onlangs het bevorderen van het 'welbevinden' met twee klassituaties.
In een eerste casus kreeg een leerling die meer zin had om verder in een Harry
Potter- boek te lezen dan de wiskundeles te volgen, de toestemming om de les
wiskunde niet te volgen. Zon onmiddellijke beloning verhoogt volgens Van
Herpen zijn actueel welbevinden. De tweede illustratie luidde: "In de evaluatiekring vertelt Henk (10
jaar) dat hij voor de zoveelste keer niet goed heeft gewerkt in de rekenhoek.
Hij weet dat het ook aan hemzelf ligt. Hij neemt niet het initiatief om een
andere plaats te zoeken als hij gestoord wordt. Hij merkt op dat hij in de
taalhoek meestal veel beter werkt. Volgens Henk ligt dit aan de opstelling van
de werktafeltjes in die hoek. Hij komt met het voorstel om de opstelling van de
tafeltjes in de rekenhoek te veranderen. De leerkracht neemt dit voorstel op en
vraagt Henk of hij morgen een plattegrondje wil maken van de rekenhoek met de
opstelling die hij daar graag ziet. Henk gaat hiermee akkoord. Enige dagen
later is de nieuwe opstelling in de rekenhoek naar Henks wens
gerealiseerd" (Van Herpen, EGO,
JSW, april 2006). Ook volgens
CEGO-medewerker Luk Bosman moet men
de leerlingen secundair onderwijs voortdurend vragen wat ze zinvol en wenselijk
vinden.
Een 'gewone' onderwijzer heeft geen tijd in
het voortdurend bespreken van de allerindividueelste wensen van elke leerling.
Verder is stellen van eisen een belangrijke zaak; een leerling kan zich bijvoorbeeld
niet zomaar onttrekken aan de wiskundeles. In de klassieke opvatting moet een
school vooral begaan zijn met de
leerprestaties, met het eisen van inspanningen vanwege de leerlingen ook voor
dingen die niet zomaar 'leuk' zijn.
De EGO-knuffelpedagogiek komt ook tot uiting
in het feit dat het EGO zich overmatig wil moeien met het gevoelsleven van de
leerling en die leerling op dit vlak als uiterst kwetsbaar en gekwetst
beschouwt. De leerkrachten moeten de onzekere, onderdrukte, angstige,
gestresseerde, leerling uit zijn affectieve ellende bevrijden. Laevers spreekt
over bevrijdingsprocessen en een leraar moet zich therapeutisch opstellen;
hij overbeklemtoont de kwetsbaarheid van het kind. De Engelse socioloog Frank Furedi drukt het zo uit:
"In sommige Amerikaanse klassen
draagt elk kind een T-shirt waarop staat: 'I'm special.' Geen enkel kind mag
falen, ze worden niet meer geconfronteerd met echte uitdagingen. Op die manier
isoleer je hen voor alles wat vreemd of eigenaardig of potentieel bedreigend
is, je leert hen niet meer wat mislukken is. En zo ontneem je hun de
mogelijkheid om te leren wat het betekent mens te zijn. Risico's nemen hoort
daar nu eenmaal bij (J. De Ceulaer:
'Iedereen is kwetsbaar, 'KNACK,
24.10.04).
1.2Verdiend welbevinden
De voorbije 15 jaar hebben we geregeld kritiek
geformuleerd op het centraal stellen van het 'onmiddellijk welbevinden' van de
leerling door Laevers, door topambtenaren, door minister Vanderpoorten, door
een aantal onderwijskundigen Vanderpoorten poneerde al in haar eerste 'beleidsnota' dat het welbevinden
centraal moest staan en niet het leren: "Hetverwerven van kennis is niet langer de
hoofdopdracht van ons onderwijs" (p. 68). Leren op school moest
volgens haar vooral als 'leuk' en zeker niet als 'lastig' ervaren worden. Vanderpoorten kreeg dan ook geregeld de
kritiek dat ze met haar maatregelen en keuze voor de knuffelpedagogie de leeropdracht en het gezag van de leerkrachten,
directies en besturen aantastte.
We besteedden in Onderwijskrant veel aandacht
aan de vele nefaste gevolgen van het overmatig beklemtonen van het 'momentaan
welbevinden'. We schreven o.a: "Een
school die werkkracht en diepere arbeidsvreugde wil stimuleren moet geleidelijk
- langs methodische weg en met zachte hand een overgang bewerkstelligen
tussen onmiddellijk, oppervlakkig plezier (=voel-je-goed-nu welbevinden,
presenteïsme) en een diepere tevredenheid (arbeidsvreugde) die moeilijker te bereiken
is dan onmiddellijk en oppervlakkig plezier, maar tot een diepere en duurzamere
voldoening (welbevinden) leidt. Een echte school streeft meer het welbevinden
en beloning op termijn na dan het onmiddellijk welbevinden. Op enige afstand
bekeken zijn veel leerlingen overigens het meest tevreden over veeleisende
leerkrachten waarbij ze veel geleerd hebben." Vooral de vaststelling
dat men na een inspanning iets gepresteerd heeft, bevordert o.i. het
zelfvertrouwen en het gevoel van 'verdiend welbevinden'. Uit de ervaring en uit onderzoek blijkt dat vooral activiteiten
waarvoor mensen moeite moeten doen om ze tot een goed einde te brengen veel
meer bevrediging schenken dan de genoegens die je zonder noemenswaardige
inspanning kunt verwerven.
1.3Overzicht bijdrage
In deze bijdrage diepen we deze thematiek
verder uit vooral aan de hand van recente publicaties waarin het gedachtegoed
van Laevers en van de 'welbevindenbeweging' in het algemeen sterk ter discussie
staan. In punt 2 laten we vooral prof. Hans Van Crombrugge
aan het woord over 'de dictatuur van het
welbevinden' die ook centraal staat in het onderwijspedagogisch
onderzoek. Vervolgens beschrijven D.
Ravitch en B. Lerner de 'welbevindenbeweging' en het fundamentele verschil
tussen het 'onmiddellijk en oppervlakkig welbevinden' à la Laevers (=het leuk
hebben in klas) en het 'uitgesteld' of 'verdiend welbevinden' en zelfvertrouwen
dat men op termijn verwerft na een volgehouden inspanning om nieuwe kennis of vaardigheden
te verwerven. In punt 4 formuleert prof. Maureen Stouts haar kritiek op het
zgn. 'feel-good-curriculum'. We hebben het ten slotte over de psychotherapeutiserende
benadering waarbij van leerkrachten verwacht wordt dat ze voortdurend inbreken
in de gevoelswereld van de leerling, de leerling 'bevrijden' uit hun angst,
stress, agressie en het verloren contact met zijn zgn. ervaringstroom
herstellen.
2Dictatuur van voel-je-goed-nu
welbevinden
2.1Welbevinden en leuk-zijn als dé
pedagogische norm
In zijn recente lezing op de COV-studiedag
(Kortrijk, 05.04.06) stelde prof. Van Crombrugge dat Vlaamse pedagogen, onderzoekers
en beleidsmensen al te weinig het belang van de initiatie in de cultuur en het
stellen van eisen beklemtonen, maar vooral het bevorderen van het welbevinden
van de leerling. Het pedagogisch gebeuren en het bevorderen van een goed
leerklimaat wordt veelal versmald tot de vraag "hoe bevorderen we het (onmiddellijk) welbevinden van de leerling?"
Bij onderwijsveranderingen
gelden als pedagogische norm en criterium veelal ook het zich goed voelen van
de leerling. Dit laatste stond ook centraal in het
beleid van minister Marleen Vanderpoorten en in rapporten van veel
beleidsadviseurs. Ook in het onderwijspedagogisch onderzoek van de voorbije
jaren ging de aandacht volgens Van
Crombrugge eenzijdig naar onderzoek omtrent het welbevinden van de
leerlingen. Hij verwees in dit verband naar de studie van professor N. Engels,
T. Aelterman e.a. "Graag naar
school. Een meetinstrument voor het welbevinden van leerlingen in het secundair
onderwijs", 2004, Brussel, VUBpress. De onderwijskundigen onderzoeken "hoe de leerlingen de schoolcultuur
beleven en dit wordt onmiddellijk gekoppeld aan het welbevinden van de
leerling: waar voelt de leerling zich het best. De vraag naar de meest
waardevolle schoolcultuur wordt vertaald in de vraag naar het schoolklimaat
waar het kind zich het best in zijn vel voelt. Vragen die peilen naar het
schoolklimaat luiden dan: 'Kan er op jouw
school al eens gelachen worden?', 'Ben je tevreden over de schoolsfeer?', 'Heb
je de indruk dat de school hiervoor voldoende inspanningen levert?', "Is
er voor jou voldoende afwisseling tijdens de schooldag' (Voorbij schoolklimaat en welbevinden,
Schoolwijzer, 22.04.06). Terloops: ook in vragenlijsten waarbij scholen
peilen naar de beoordeling van het schoolgebeuren door de leerlingen, valt ons
op dat veelal gevraagd wordt: 'Vind je wiskunde een leuk vak' en zelden of nooit: 'vind je wiskunde een belangrijk vak'? Moet rekenen even leuk
zijn als sport en spel, vrij lezen ?
2.2Onderwijs moet (niet) per se leuk zijn
Van Crombrugge poneerde verder: ."Als we kijken naar de geschiedenis
van onderwijspedagogische ontwikkelingen, dan kunnen we vaststellen dat het
welbevinden van de leerling van een voorwaarde voor goed onderwijs meer en meer
motief en norm is geworden. Men heeft de laatste jaren zoveel nadruk gelegd
op dat voortdurend zich aanpassen van de leerkracht met als enige norm het
welbevinden van de leerling, dat men dreigt te vergeten waar het in het
onderwijs om gaat: cultuur. Cultuur zowel als schoolcultuur die de fond vormt
voor het welbevinden van de leerkracht en dat van de leerling, maar ook cultuur
als datgene wat in het onderwijs al doorgevend verwerkelijkt wordt met als doel
de leerlingen te vormen." Men zou ook kunnen stellen dat de
belangrijkste taak van het onderwijs de cultuuroverdracht via de leermeester
aldus in het gedrang komt.
De leerkracht die vroeger zijn gedrag
bijstelde, deed dat niet in de eerste plaats om zijn les plezant of aangenaam
te maken, maar "op grond van zijn
ervaring dat zijn methode van lesgeven niet werkte, dat hij er niet in slaagde
de leerling te brengen tot het doel dat de leerkracht zich gesteld had (of
beter geacht werd na te streven). Het motief was en bleef dat de leerling
zich bepaalde zaken die wij als volwassenen belangrijk vinden voor zijn
opvoeding zou eigen maken. Ervaringsgerichtheid, levendig maken, waren enkel
middelen daartoe. Het motief was niet dat de leerling zich goed zou voelen, niet
dat hij niet gefrustreerd mocht worden, niet dat hij zich nooit eens zou
vervelen. De norm voor pedagogisch verantwoord onderwijs was nog niet dat de
leerling zich altijd en overal zou amuseren en zich goed in zijn vel zou
voelen." Volgens van Crombrugge werd het onmiddellijk welbevinden
vroeger niet als hét doel van het onderwijs gezien, maar hoogstens als een van
de voorwaarden of aandachtspunten. Men ging er ook niet van uit dat onderwijs
per se en steeds leuk kon zijn; men moest voldoende eisen stellen aan het kind
en de leerling moest ook leren om te volharden, om door een zure appel te
bijten.
2.3Welbevinden bij Aelterman en co
Van Crombrugge verwees in dit verband ook naar
de modieuze opvatting van prof. Tonia
Aelterman (RU Gent) in haar bijdrage 'Opvoeding
en school ' in H. Van Crombrugge (red.). Opvoedend Onderwijs (2001, Gent, Academia Press). Ook in de visie
van Aelterman staan het welbevinden en de 'leerlinggerichtheid' centraal.
Aelterman beschrijft en onderschrijft de visie in de DVO-tekst uitgangspunten bij de 'basiscompetenties'
voor aanstaande leerkrachten waarin resoluut gekozen wordt voor 'leerlinggericht onderwijs' als dé
emancipatorische opdracht voor de school. Hierbij wordt de pedagogische
kernopdracht van het onderwijs losgekoppeld van leerinhoud en
cultuuroverdracht.
"Het
eerste wat Aelterman als pedagogische opdracht van de leerkracht aankruist, is
'de aandacht voor het welzijn van de leerling als persoon. 'Welbevinden op
school drukt', aldus Aelterman, 'een positieve toestand uit van het
gevoelsleven Daarbij is de 'sociaal-emotionele' begeleiding van de leerlingen
heel wezenlijk. Aandacht voor de emotionele noden van de leerling verwijst dus
vooral naar een positief leefklimaat op school." Aelterman reduceert
weliswaar onderwijs niet tot deze 'coaching', maar ons punt is dat het
pedagogische van het onderwijs omschreven wordt als de aandacht voor het
welbevinden van de leerling, het tegemoetkomen aan zijn behoeften, het scheppen
van een aangenaam leerklimaat. Aelterman schrijft: 'De pedagogische basis van
het leraarschap gaat om de wijze waarop de leraar de leerling als mens, als
persoon benadert, los van de inhouden die het leerplan voorschrijft. Het gaat
om de affectieve band tussen leraar en leerling, de zorg om zijn welbevinden en
de ontwikkeling van een zingevend vermogen'." Ook
CEGO-medewerker Luk Bosman stelt in zijn bijdrage over het S.O. de
sociaal-emotionele begeleiding van de jongeren en de ontplooiing van de
persoonlijkheid centraal (Participatief
leren en onderwijzen, Impuls, maart 2006; zie ook bijdrage over EGO in
S.O.). Aan de universiteit leerden we in de jaren zestig nog dat de kern van de
pedagogische opdracht vooral te maken had met instructie en vorming (Bildung)
en niet losgekoppeld kon worden van de leerinhoud.
3'Voel-je-goed-nu'versus 'verdiend' welbevinden
Diane
Ravitch, prof. historische pedagogiek, betreurt dat
vanaf de jaren tachtig in de Verenigde Staten en elders 'een self-esteem movement' ontstond waarin zelfwaardering en
welbevinden niet enkel als een middel maar ook als het ultieme doel beschouwd
werden. Lage prestaties van de leerlingen zouden volgens de pedagogen en
psychologen die deze visie propageren in de eerste plaats te wijten zijn aan
een laag zelfvertrouwen en welbevinden: "alles
dat aanleiding zou kunnen geven tot hogere schoolresultaten hoge eisen,
punten, examens, huiswerk, correctie van spelling hield een potentiële
bedreiging in voor het zelfvertrouwen en het welbevinden van de leerling. De
leerling moet zich vooral goed in zijn vel voelen" (Left Back. A century of failed schoolreforms,
Simon & Schuster, New York, 2000). Het EGO situeert zich duidelijk binnen
deze 'welbevindenbeweging'.
De Amerikaanse onderwijskundige Barbara Lerner betreurde in 1996 dat
steeds meer pedagogen de indruk wekten dat 'momentaan welbevinden' de héfboom
was voor het leerproces Zij maakte een
groot onderscheid tussen 'feel-good-now
self-esteem' (voel je goed nu-welbevinden
à la Laevers) en anderzijds 'earned
self-esteem' (verdiend welbevinden),
dat het resultaat is van productieve inspanning, doorzettingsvermogen en
zelfkritiek (Barbara Lerner, Self -Esteem
and Excellence: the Choise and the Paradox', The American Educator, Summer 1996). Er is o.i. een groot verschil
tussen motivatie en arbeidsvreugde enerzijds en anderzijds het momentaan
welbevinden (= iets op dit moment als leuk
en ontspannend ervaren). Ook de
Leuvense onderzoekster Bieke De Fraine stelde vast dat scholen met een meer
prestatiegericht karakter precies een grotere tevredenheid vanwege de
leerlingen uitlokten (zie paragraaf over prestatiegericht
klimaat, doorzettingsvermogen en verdiend welbevinden op pagina 17 in dit
Onderwijskrantnummer).
We mogen ons niet opsluiten in het
presenteïsme, in het onmiddellijk welbevinden. Door de hoge eisen die destijds
gesteld werden was ons 'onmiddellijk welbevinden' het als leuk ervaren van
vraagstukken of huiswerk wellicht vroeger iets lager, maar het maken van
leervorderingen leverde achteraf het nodige zelfvertrouwen en ('verdiend') welbevinden
op. Onze meesters zagen de toename van het welbevinden en zelfvertrouwen vooral
als een gevolg van het leerproces, van een geleverde prestatie. Ze gingen er
van uit dat vooral de drang om zelfstandig nieuwe woordjes te kunnen lezen, de
leesmotivatie bevorderde. Ze geloofden niet dat technische leesoefeningen 'leuk'
en 'zinvol op zich' moesten zijn. BarbareLerner schreef verder dat
goed-bedoelde maar misleidende welbevinden-concepten ingebed geraakten in de
schoolcultuur van tal van scholen en er een van de hoogste bedreigingen
betekenen voor de leer-en leefkansen van de kinderen. Het nastreven van de
leerdoelen wordt minder belangrijk dan het therapeutisch nastreven van het onmiddellijk welbevinden en succes.
4Feel-Good Curriculum
4.1
Feel-Good Curriculum
In 2000
verscheen het boek The Feel-Good
Curriculum: The Dumbing down of America's Kids in the Name of Self-Esteem. Prof. Maureen Stouts stelt in deze publicatie dat veel oude
vanzelfsprekendheden het moesten afleggen door het centraal stellen van het
self-esteem (de zelfwaardering) en het welbevinden van het kind. Self-esteem en
welbevinden zijn volgens Stouts de nieuwe mantra geworden van veel opvoeders en
leerkrachten en van een aantal ouders. Ze willen vooral voorkomen dat de
leerlingen zich minder goed zouden voelen als ze minder presteren of zich te
veel moeten inspannen. Een 'dumbed-down'
curriculum is volgens haar het gevolg van het vooropstellen van het welbevinden
en het self-esteem als belangrijkste doel en het willen vermijden van alle
frustratie. In de 'knuffelschool' worden minder eisen gesteld om frustratie en
minder momentaan welbevinden te voorkomen en de kinderen worden verwend.
In dit boek zoekt Stouts ook naar de roots van
de 'self-esteem movement'. Deze gaan volgens haar terug naar de 'child-study' reform movement (S. Hall
e.a.) die stelde dat de school kindgericht moest werken en niet vanuit
klassieke disciplines en thema's. In de jaren dertig had de progressive education movement, met zijn
beklemtoning van vrijheid van denken en handelen van de leerling, al een
belangrijke invloed op het pedagogisch denken. Bovenop deze beweging kwam er
vanaf de jaren zestig de psychotherapeutiserende beweging waarbij de
interacties met de leerlingen steeds meer in psychotherapeutische termen
gesteld werden en het rechtstreeks stimuleren van het zelfvertrouwen centraal
staat. Dit alles samen betekende een radicale breuk met de meest typische
kenmerken van de onderwijsgrammatica. Stouts schrijft: "The teacher
is no longer respected for the unique skills and talents she brings to the
classroom, and becomes nothing more than a caretaker, baby sitter, or counselor
for kids who spend their time learning about their feelings and experiencing
encounter groups".
4.2Vermijden van frustraties
De goedbedoelde maar slecht doordachte
beklemtoning van het welbevinden en het zelfvertrouwen van de leerling los
van het feit of hij het al dan niet goed doet, hindert de vorming van de
leerling op tal van manieren: "He
becomes narcissitic, doesn't understand his role in the larger community,
doesn't learn the relationship between cause and effect, action and consequence
in everything from pop quizzes to moral standards. We geven de kinderen aldus
geen echte opvoeding; we onthouden hen wat ze nodig hebben. Omwille van het
self-esteem durven we de kinderen niet veel eisen meer stellen.
4.3 Overbescherming
'kwetsbare' kind
Probleemgedrag bij kinderen wordt volgens
Stouts "ook veel te vlug op naam
gebracht van aangeboren defecten zoals ADHD e.d. en te weinig in verband
gebracht met een te lakse en verwennende opvoeding. Op die vergoelijkende
manier helpen we de kinderen niet om verantwoordelijkheid op te nemen voor hun
leerproces". Ook de Engelse socioloog Frank Furedy hekelt geregeld de neiging tot overbescherming en
affectieve betutteling. Hij poneerde in een KNACK-interview: "Als je alle als kwetsbaar voorgestelde
groepen binnen ons onderwijs optelt, heb je 120 procent. Iedereen wordt
momenteel beschouwd als kwetsbaar. En als je dan vraagt waarvóór we zo kwetsbaar
zijn, dan is het antwoord: voor álles. Zodra je kwetsbaarheid beschouwt als dé
definiërende eigenschap van mensen, moet je hen tegen alles en nog wat
beschermen" (J. De Ceulaer: 'Iedereen is kwetsbaar, 'KNACK,
24.10.04).
Volgens Stouts
mogen kinderen zich best goed voelen in een leersituatie en mag een leerkracht
situaties vermijden die echt nadelig zijn voor het zelfvertrouwen, maar al te
vaak worden kinderen overbeschermd. Stouts stuurt aan op het zoeken naar een
goede balans tussen presteren en momentaan welbevinden/self-esteem. Het is
trouwens vooral via het kunnen gebruiken van kennis en vaardigheden dat je
werkelijk zelfvertrouwen verwerft en geen leeg 'self-esteem'. Self-esteem zit
op de rug van de leerprestaties. Kinderen moeten ook ervaren dat opvoeders en
leerkrachten eisen stellen en voldoende sterk begaan zijn met hetgeen ze
presteren.
M. Stouts
besloot haar bijdrage aldus: "I'm
not advocating that we go back to tying kids in chairs to get them to learn.
I'm saying let's go back to some kind of common-sense ideas. I don't think
there's any contradiction between being caring and being demanding. You can
care about the emotional well-being of students and still expect the best of
them. If we go
to extremes, only the students lose."
Stouts verwijst ook naar een grootscheeps
onderzoek van 1986 dat besteld werd door
'The California Task Force on Self-Esteem' omtrent het belang van het self-esteem
voor onderwijs en maatschappij.
Niettegenstaande de meeste onderzoekers
sympathiek stonden t.a.v. de self-esteem gedachte vonden ze weinig of geen
correlatie tussen self-esteem en de vermindering van geweld op school, pesten,
gebruik van drugs e.d.
5Therapeutische bevrijdingsprocessen
5.1Therapeutische aanpak kwetsbare kind
Binnen het ervaringsgericht kleuteronderwijs
van Laevers (EGKO) stonden naast het vrij initiatief en de milieuverrijking de pedagogische bevrijdingsprocessen
centraal. Laevers sloot zich aan bij de (anti-autoritaire) mythe van het
'creatieve kind' dat onderdrukt en zelfs verminkt en geketend wordt door de
beperkingen die opvoeding en onderwijs hem opleggen. Leerlingen worden als heel
kwetsbaar en gekwetst getypeerd. Laevers schrijft: "Er zijn o.a. uit therapie-contexten voldoende aanwijzingen om te
stellen dat elk kind in sterkere of minder sterke mate problemen doormaakt, die
in de relatie met zijn opvoeders, i.c. de kleuterleidster geen erkenning
vinden" (Laevers, F., Het EGKO,
doctoraatstudie, KU Leuven, 1980, p. 107.) Volgens Laevers komt de leerkracht
er niet toe zich in te leven in wat er zich affectief afspeelt in elk kind en
door zijn belering onderdrukt hij op zijn beurt het kind.
De negatieve opvoedingsomstandigheden
veroorzaken inperkingen van de (ervarings)mogelijkheden en vervreemding van de
eigen ervaringsstroom. Leerkrachten moeten proberen die vervreemding ongedaan
te maken "door 'emancipatie', door
het proces van herstel van het contact met de oorspronkelijke beleving" (Cursus
KU Leuven, 2002, p. 151). De EGO-visie van Laevers is zowel beïnvloed door de psychotherapeutische als de non-directieve
beweging (Freud enerzijds, Maslow, Rogers, Holt anderzijds). Hierbij worden
de onderwijsdoelen en de interacties met de leerlingen steeds meer in
psychotherapeutische termen gesteld. Kinderen moeten worden behandeld als onderdrukte wezens die bevrijd moeten worden
van hun ketenen, angsten en stress en terug voeling moeten krijgen met hun
oorspronkelijke ervaringsstroom.
5.2Ervaringsgerichte, empathische omgang
Volgens de EGO-visie moet de leerkracht veel
aandacht besteden aan de omgang van de leerling met zijn gevoelens; ze moet
hierbij frustraties proberen te voorkomen. De leerkracht weet volgens die
EGO-theorie ook precies wat er zich afspeelt binnen elke leerling en wat
positieve en negatieve gevoelens zijn. We illustreren dit even aan de hand van
een ervaringsgerichte dialoog à la CEGO-Leuven. In de bijdrage 'Pieter, je bent wéér ongehoorzaam geweest!" illustreert Annie Van Steen de theorie van de
ervaringsgerichte dialoog waarbij de reflectie op de nare gevoelens van de
leerling en op de eigen gevoelens in functie van het welbevinden en niet
frustreren van het kind centraal staat (Kleuters
en Ik, juni 1997).
Van Steen illustreert hoe men een
moraliserende en frustrerende aanpak kan vervangen door een ervaringsgerichte.
Een kleuterjuf analyseert achteraf haar tussenkomst waarbij ze een kind als
'ongehoorzaam' en 'koppig' terecht wees. We citeren even: "Gezien ik Pieter zag als een koppig kind dat zich verzette tegen
mijn richtlijn, werd ik kwaad. Mijn boosheid deed me meteen reageren. Ik heb er
eigenlijk niet over nagedacht wat in deze situatie de beste interventie zou
zijn. Met boosheid in mijn stem heb ik toen gezegd: Pieter, je bent weer
ongehoorzaam, nu ga je eerst opruimen in plaats van frisdrank drinken. Als
Pieter enkele dagen later volop aan het bouwen is in de bouwhoek, reageert hij
weer niet meteen op het signaal tot opruimen. Maar nu reageert juf Inge meer
empathisch en ervaringsgericht: "Juf
Inge gaat deze keer naar hem toe en zegt: 'Pieter je bent nog niet aan het
opruimen." Pieter zegt dat zijn kasteel nog niet af is. Dit gedrag geeft
juf Inge dit keer geen boos maar eerder een blij gevoel omwille van zijn hoge
betrokkenheid. Ze denkt heel even na en zegt dat zij begrijpt dat het niet
prettig voor hem is om iets te moeten afbreken als het nog niet eens afgewerkt
is. Nu moet hij wel stoppen maar ze stelt voor om straks, bij een volgend
keuzemoment het kasteel verder af te werken. Pieter knikt tevreden."
We kunnen ons voorstellen wat dit betekent als
je dit moet toepassen in een klas met twintig leerlingen. We geloven verder dat
je totaal onzeker wordt als je als leerkracht niet zozeer het klassikaal belang
viseert, maar de individuele gevoelens van 20 ego's. Dit is ook een typische
uiting van knuffelpedagogie die alle vormen van frustratie bij de leerlingen
wil vermijden.
De ervaringsgerichte omgang met de leerlingen
heeft volgens Laevers alles te maken met het zich empathisch en 'vanuit het
middenrif' inleven in elke leerling en met het therapeutisch begeleiden van de
nare gevoelswereld van het kind. Vorming
is op de eerste plaats het stilstaan bij en reflecteren op de gevoelens van
leerlingen. De therapeutische autoriteit van de leerkracht berust op de
vooronderstelling dat hij/zij precies weet welke emoties positief of negatief
zijn, hoe elke leerling zich precies voelt en hoe men rechtstreeks kan inwerken
op de nare gevoelens. Ze berust verder op de veronderstelling dat de
leerkracht over de expertise beschikt om de gevoelens rechtstreeks te trainen
en te dicteren hoe leerlingen zich moeten voelen. Furedy spreekt in deze context van emotionele conformiteit: mensen worden in een emotioneel keurslijf
geperst. Het EGO heeft de mond vol van autonomie van de leerling, maar het
EGO-zelfsturingsdiscours staat haaks op de EGO-bevrijdingsaanpak die zich
voortdurend wil moeien met het eigen oordeelsvermogen en met de eigen gevoelens
van de leerling.
5.3Inbreken in gevoelens
Dirk
Lorré, klinisch psycholoog RU Gent, wees op de grote
gevaren en op de rolverwarring die ontstaan als de leerkracht naast de
leraarsrol ook nog in sterke mate die van ouder en van 'psychiater' mag en moet
opnemen en voortdurend moet inbreken in de gevoelswereld van de leerlingen. Dit
is het gevaar dat volgens hem dreigt bij alle non-directieve en
therapeutiserende schoolbewegingen, EGO-incluis. Zo'n opstelling leidt volgens
Lorré ook tot wantrouwen bij de leerlingen en tot een aantasting van de kwaliteit
van het onderwijs (Lorré, D., De school
als betovering', Caleidoscoop, mei 1991). De leerlingen appreciëren niet
dat er voortdurend ingegrepen wordt op hun intieme gevoelens, dat de leerkracht
zich voortdurend uitspreekt over hun affectieve identiteit en welbevinden, dat
de afstand tussen wat er zich afspeelt op school en thuis te klein wordt, dat leerlingen
gevraagd wordt zich uit te spreken over de medeleerlingen
Prof. Hans Van Crombrugge
stelde in zijn al vermelde spreekbeurt dat hij het niet eens is met het
voortdurend inbreken in de leefwereld en
de gevoelens die het eigendom van de kinderen zijn; hij noemde dit zelfs
pedagogische incest. De leerling heeft recht op een eigen leefwereld en op
eigen gevoelens die voor de leerkrachten tot op voldoende hoogte een geheim
blijven.Ook het voortdurend laten
opbiechten van gevoelens is o.i. een vorm van 'pedagogische incest. We zouden het ook een soort aantasting van
de privacy kunnen noemen. Die aantasting komt o.i. ook tot uiting waar Laevers
verwacht dat de leerkracht ook het welbevinden van het kind in relatie met zijn
ouders beoordeelt en quoteert. Die neiging om in te breken in de gevoelswereld
komt ook tot uiting in de eindtermen vooral in het leerdomein 'sociale
vaardigheden' waar geëist wordt dat we bij de leerlingen een groot aantal
affectieve en sociale houdingen nastreven, maar ook tegelijk afdwingen,
controleren en rapporteren. Bij een aantal toepassingen van de 'Axenroos' van
Cuvelier is ook sprake van verregaand inbreken in de gevoelswereld van de
leerlingen.
5.4Bevrijdingsprocessen
De zgn. 'bevrijdingsprocessen' werden een van
de belangrijkste pijlers van het EG(K)O. Laevers schreef hieromtrent: "Via een ervaringsgerichte dialoog
proberen we kinderen te bevrijden uit de emotionele moeilijkheden waarmee ze te
kampen hebben. We spreken dan in termen van 'bevrijdingsprocessen' bij kleuters.
Het gaat hier op de eerste plaats om de drie à vier probleemkleuters die je wel
in elke klas kan aantreffen. Daarnaast zal men ook bij de andere kleuters de
noodzaak ontdekken om hulp te bieden bij het verkennen van diepere gevoelens.
We spreken hier over 'genezingsprocessen'. Het kind wordt geholpen om over een
emotionele hindernis heen te komen. Naarmate je als kleuterleidster meer en
meer tot de eigen leefwereld van kleuters probeert door te dringen, merk je dat
tal van kinderen signalen uitzenden van moeilijk te verwerken emoties. We
denken aan de kleuter die zich achtergesteld voelt bij de komst van een
broertje of zusje; de kleuter die geen zelfvertrouwen heeft; de kleuter met
zijn onuitputtelijke honger naar aandacht en affectie; de agressieve
kleuter" (Werkboek voor een ervaringsgerichte kleuterklaspraktijk, 1981,
p. 10-11). Kinderen en jongeren lijken niet langer meer in staat
zelfstandig met moeilijke momenten in hun leven om te gaan. Het (jonge) leven
wordt afgeschilderd als een aaneenschakeling van ernstige risicos en van
emotionele stress die vragen om counseling
en therapie en om andere vormen van tussenkomst. Bij de therapeutische
interactie worden de leerlingen gepercipieerd en behandeld alsof ze op het
spreekuur van een psychiater zijn.
Ook in het verslagboek van het 'Forum
Basisonderwijs' over zorgverbreding (1994, p. 137) onderstreepte Laevers nog
eens het belang van bevrijdingsprocessen. Voor de aanpak van agressieve
kinderen raadde Laevers aan om te werken met de methodiek van de 'motorische ontlading': opgekropte
spanningen moeten een ontlading vinden. Dit afreageren kon volgens hem o.a. via
het laten kloppen op de timmerbank, het laten slaan op dozen, Deze kindvolgende 'ontladingstechniek' is
wetenschappelijk al lang achterhaald en bevordert enkel de toename van agressie
ook bij de observerende medeleerlingen. Op andere plaatsen lezen we dat het
bij bevrijdingsprocessen de bedoeling is dat kinderen weer voeling krijgen met
hun ervaringsstroom, oorspronkelijk
aanvoelen. In de traditie van de anti-autoritaire schoolbeweging en van Carl
Rogers zouden jonge kinderen door hun opvoeding en vele frustraties al vaak
vervreemd zijn van hun ervaringsstroom. De leerkracht moet via zijn
therapeutisch optreden de band met de ervaringsstroom herstellen.
6Besluit
Op het vlak van de cognitieve ontwikkeling
overschat Laevers de innerlijke groeikracht en zelfsturing; op affectief vlak
overbeklemtoont hij de kwetsbaarheid van het kind en het vermijden van
frustraties. Wijzelf en vele anderen beklemtonen het belang van het verdiend welbevinden dat vooral het
gevolg is van inspanningen waarbij obstakels overwonnen worden.Leerkrachten bevorderen dit soort
welbevinden en zelfvertrouwen door hun enthousiasme voor de leerinhoud (kennis,
vaardigheden, voorbeeldige gedragingen van mensen ), doorhet creëren van een ontspannen leerklimaat humor incluis, door
hun degelijke instructie, door het leren uitstellen van de onmiddellijke behoeftebevrediging
en het verhogen van het doorzettingsvermogen, door het expliciteren en
appreciëren van de gemaakte vorderingen Het
zijn allemaal zaken die ingaan tegen het overaccentueren van het momentaan
welbevinden, de onmiddellijke beloning, de allerindividueelste verlangens en
betrokkenheid, de speelschool, de do-it-yourself-pedagogiek.
Mensen die zich moeten en willen inspannen en
bevlogen met de brede wereld bezig zijn, zijn verder minder bezig met hun ego,
hun eigen gevoelens en probleempjes. Het ontdekken en ontwikkelen van de eigen
sterke kanten en van een betrokkenheid op de wijde wereld, bevordert tegelijk
een optimistische en wereldbetrokken levenshouding. Een ego-gecentreerde en
pamperende aanpak à la Laevers levert een maatschappij van eigengereide,
verwende en zelfbetrokken 'ego's' op en te weinig mensen die verder kijken dan
hun allerindividueelste verlangens en ervaringsstroom.
Zijn 3 aparte leerplannen en veel lessen persoonsontwikkeling... wel wenselijk en haalbaar?
Zijn drie aparte leerplannen en de vele lessen persoonsontwikkeling, sociale vaardigheden ... wel wenselijk en haalbaar?
In bijlage plaatst de Nederlandse leraar en filosoof veel vraagtekens bij deze ontwikkeling.
Veelal werd de voorbije maanden in publicaties van beleidsverantwoordelijken aangestuurd op een grondige ontstoffing van het curriculum en op een sterke beperking van de leerdoelen. We begrijpen dan ook niet dat de katholieke koepel naast de klassieke leergebieden, niet minder dan 3 van de 9 ontwikkelingsvelden aan persoonsontwikkeling besteedt en blijkbaar ook verwacht dat daar veel lessen aan besteed worden: socio-emotionele ontwikkeling, ontwikkeling van een intern kompas en ontwikkeling van autonomie. In de eindtermen en in het curriculum van 1998 was er al een sociaal-emotioneel leerdomein opgenomen; maar nu is men blijkbaar van plan om dit domein nog sterk en vrij ambitieus uit te breiden.
Bij de drie domeinen persoonsontwikkeling gaat het niet per se om zaken als de de leerlingen zijn gemotiveerd om wiskunde te leren, maar om zaken die veelal ook losstaan van het leren van cognitieve competenties.
*Bij het ontwikkelingsveld Ontwikkeling van een intern kompas lezen we: Ik leer mezelf kennen en kan richting geven aan mijn eigen leven. Ik reageer veerkrachtig zodat k me ten volle kan ontwikkelen. * Bij socio-emotionele ontwikkeling: Ik treed op een warme en communicatieve wijze in relatie met mezelf en met anderen. *Bij ontwikkeling van autonomie: Ik kan vrijwillig en zelfstandig keuzes maken en mezelf daarbij aansturen.
We kunnen ons dus aan enorm veel 'persoonsontwikkelende' leerdoelen verwachten, die alle verbonden worden met de taak van de leraar. 3 van de 9 leerdomeinen, dat wekt alvast de indruk dat de leerkrachten hier straks ook veel energie aan zullen moeten besteden.
De geformuleerde ambities zijn heel omvangrijk. Ze veronderstellen dat de school ook op die domeinen bijna almachtig is en aan die ontwikkelingsvelden ook veel tijd en energie kan besteden. Zo werden er ook al op de onderwijsmarkt veel lespakketten voor dit soort doelen ontwikkeld. Men gaat er blijkbaar ook van uit dat die persoonsontwikkeling niet enkel een taak is van het gezin en de sociale omgeving, maar dat ook de school die ontwikkeling in sterke mate kan en moet stimuleren. . We hebben de indruk dat men inzake persoonsvorming te veel verwacht van de school en de leerkrachten.
Vroeger besteedden de leerkrachten ook bijna onbewust aandacht aan veel van die zaken, maar ze moesten hier niet veel expliciete aandacht en verantwoording aan besteden. In veel landen bestaan hier ook nog steeds geen aparte leerplannen voor. Voor die socio-affectieve doelstellingen worden ook steeds meer programmas uitgewerkt die vaak tijdrovend zijn.
Dit alles impliceert ook dat de leerkrachten de plicht en het recht zouden hebben om de persoon van een leerling in een welbepaalde richting te kneden Dirk Lorré, klinisch psycholoog UGent, wijst op de grote gevaren en op de rolverwarring die ontstaan als de leerkracht naast de leraarsrol ook nog in sterke mate die van ouder en van psychiater mag en moet opnemen; en voortdurend moet inbreken in de gevoelswereld en persoonlijke ontwikkeling van de leerlingen. Zon opstelling leidt volgens Lorré ook tot wantrouwen bij de leerlingen en tot een aantasting van de kwaliteit van het onderwijs (Lorré D., De school als betovering, Caleidoscoop, mei 1991). De leerlingen appreciëren ook niet dat er voortdurend ingegrepen wordt op hun intieme gevoelens, dat de leerkracht zich voortdurend uitspreekt over hun affectieve identiteit en welbevinden, dat de afstand tussen wat er zich afspeelt op school en thuis te klein wordt, dat leerlingen gevraagd wordt zich uit te spreken over zichzelf of hun medeleerlingen.
Ook Prof. Hans Van Crombrugge stelt dat hij het niet eens is met het voortdurend inbreken in de leefwereld en de gevoelens die de eigendom zijn van de kinderen/jongeren. Hij noemt dit zelfs pedagogische incest en een aantasting van de privacy.
Men situeert deze zaken ook vaak binnen het domein van de niet-cognitieve of sociale vaardigheden, maar men kan aan dergelijke zaken toch moeilijk het statuut van vaardigheden toekennen. Het nagaan of de school zulke doelen voldoende heeft nagestreefd, lijkt ons ook een onmogelijke zaak. En wat moeten we ons concreet voorstellen bij de doelstelling: Ik reageer veerkrachtig.
Bijlage:citaten
Alderik Visser schrijft: "Persoonlijke ontwikkeling is misschien wel het meest belangrijke waaraan een middelbare school kan bijdragen in het leven van een adolescent in omslag naar volwassenheid. Tegelijk ben ik er niet van overtuigd dat deze life skills dit of dat zouden moeten inhouden, en daarmee ook een aparte plek zouden moeten hebben in het curriculum. Dat wil niet zeggen dat ik tegen het programma ben dat collega x aan het ontwikkelen is, of tegen de app van dat hyperactieve Canadese meisje. Laat duizend bloemen bloeien... Dat wil wel zeggen dat ik de pedagogische opdracht van de school idealiter anders zou invullen dan via een aparte en geüniformeerde leerlijn, namelijk geïntegreerd en daarmee verbonden aan zaken en taken. Alleen op die manier kan persoonsvorming op maat zijn, het resultaat van een ontmoeting meer dan het effect van een plan."
..."Onder de vlag van de life skills varen daarnaast ook praktijken die niet per se met leren of ontwikkeling te maken hebben, maar die primair gericht zijn op gedragsregulatie of normalisering. Dat is zéker niets nieuws: van de parochieschool onder Karel de Grote tot ver in de 20e eeuw was het een taak, zo niet de taak van de school om kinderen vroomheid en deugdzaamheid bij te brengen. Met het afnemen van die vroomheid is de pedagogische opdracht van de school niet kleiner geworden, integendeel: al een flinke eeuw hebben we de illusie dat we sociale en economische problemen op kunnen lossen door gedragsinterventies c.q. door anderssoortig gepreek in de schoolbankjes (Visser 2006, 2015).
Wat wel nieuw lijkt, of in ieder geval veel meer intens, is de greep van medici en psychologen op de taal en op praktijken van onderwijs. Meer dan ooit tevoren wordt a-normaal gedrag (c.q. domweg falen) tot ziekte gestempeld en medisch-psychologisch bestreden. Daarmee (en daartégen) sluipen (quasi-) psychologische, (quasi-) neurologische, ja, ook therapeutische en spirituele aanpakken en verklaringswijzen de school binnen. Ook dat is goed nog slecht, een feit dat samenhangt met de psychologisering van ons denken. Maar op normale scholen, ten aanzien van normale kinderen is onze opdracht wel een pedagogische (volwassenheid), allicht ook een ethische ((reflectie op) waarden en/of deugden), maar níet een psychologische (geestelijke gezondheid), laat staan een therapeutische (heelheid, or whatever).
Het is daarom dat ik meen dat bepaalde aspecten van persoonsvorming of life skills wél op school thuis horen, als onderdeel van haar pedagogische opdracht, maar dat deze nadrukkelijk begrensd zijn. En mede daarom meen ik dat we er goed aan doen mogelijke activiteiten daarrond niet los, als vak of leerlijn aan te bieden, maar te integreren in c.q. te koppelen aan zaken en taken', d.w.z. aan vakinhouden en vakvaardigheden."
Advies Nat Math Panel haaks op eenzijdige visie verantwoordelijke kath.ond.koepel
Advies "National Mathematics Advisory Panel" : haaks op eenzijdige visie van Sabine Jacobs (verantwoordelijke nieuwe leerplan wiskunde lager onderwijs)
In het leerplan van 1998 (kath. ond) pleiten we voor een veelzijdige aanpak naargelang van onderwerp, fase in de les, soorten vraagstukken ...Wie begrijpt de recente vernietigende kritiek van pedagoge Sabine Jacobs in 'school+visie' (dec. 2015) en haar eenzijdige constructivistische visie
National Mathematics Advisory Panel
US Department of Education 03.2008
pdf Télécharger le rapport final
pdf Télécharger le rapport du groupe de travail chargé d'étudier les méthodes d'enseignement
L'étude du National Mathematics Advisory Panel (2008) porte sur plus de 16 000 recherches concernant l'enseignement des mathématiques.
D'entrée de jeu, il faut noter ce qui nous semble une incohérence au sein de cette étude. En effet, dès l'introduction, les membres de ce panel s'empressent de préciser que, de façon générale, les recherches de haute qualité ne favorisent pas une approche pédagogique particulière. À leur avis, l'enseignement ne devrait pas être uniquement centré sur l'enfant ou entièrement dirigé par l'enseignant (p. xiv). Toutefois, à la lecture du rapport, force est de constater que les membres de ce comité soulignent la supériorité d'une approche de type structuré pour favoriser les apprentissages des élèves.
De façon plus précise, ils indiquent qu'un apprentissage cohérent des mathématiques, qui met l'accent sur la maîtrise de certains éléments-clés spécifiques (« focused ») doit devenir la norme dans les curricula du primaire et du « middleschool ». Par le terme « focused », les membres du National Mathematics Advisory Panel spécifient qu'il est entendu que le curriculum doit inclure et couvrir avec suffisamment de profondeur les sujets les plus importants pour l'apprentissage. En ce qui a trait au terme « cohérent », il signifie que le curriculum doit être caractérisé par une progression logique et efficace des sujets les moins poussés vers les plus poussés. Ils précisent que toute approche qui revoit continuellement les concepts année après année sans jamais clore le sujet doit être évitée (p. xvi). Pour l'enseignement de la géométrie (p. 29) et auprès des élèves en difficulté (p. xxiii), les membres de ce comité recommandent l'enseignement explicite sur une base régulière. Selon eux, ces améliorations concernant l'enseignement des mathématiques produiront des résultats positifs immédiats à un coût minimal (p. xvi).
Qui plus est, les membres de ce comité reconnaissent que, pour tous les contenus, la pratique permet à l'élève d'atteindre l'automatisation des habiletés de base, ce qui libère la mémoire pour des aspects plus complexes de la résolution de problème (p. 30). Ils ajoutent que les allégations basées sur la théorie de Piaget et les théories reliées de type « developmentally appropriate » ne sont pas soutenues par les résultats de recherche. En fait, ces derniers indiquent plutôt de façon constante que ces théories sont fausses (p. 30). Les membres de ce comité avancent aussi que pour l'enseignement des mathématiques, l'utilité de la perspective de Vygotsky reste à tester scientifiquement (p. 30).
Bref, bien que les membres du National Mathematics Advisory Panel ne concluent pas sur l'efficacité d'une approche particulière, notre lecture de leur rapport nous amène à constater que les pratiques suggérées s'éloignent d'un enseignement basé sur la découverte et font plutôt référence à des éléments d'enseignement structuré.
[D'après de La formation à l'enseignement - Atout ou frein à la réussite scolaire ?, de Mireille CASTONGUAY et Clermont GAUTHIER (Les Presses de l'Université Laval, 4e trimestre 2012, 143 p.), pp 39-40
Onenigheid over al dan niet cognitieve effecten van tweetaligheid
Voer voor discussie over cognitieve voordelen van tweetaligheid
(1) Do Bilingual People Have a Cognitive Advantage? (Discussie zonder einde?)
By Neuroskeptic | December 4, 2015
For years, psychologists have been debating the bilingual advantage the idea that speaking more than one language fluently brings with it cognitive benefits. Believers and skeptics in the theory have been trading blows for a while, but matters recently came to a head in the form of a series of papers in the journal Cortex.
The bilingual advantage hypothesis states that bilinguals excel at cognitive control also known as executive function meaning that they find it easier to suppress reflex responses and focus on the task at hand. The theory is that whenever theyre speaking or listening to one language, the brains of bilinguals have to use cognitive control to actively suppress the other language, to avoid getting mixed up. Because theyre constantly practicing cognitive control, bilinguals are better at it so the theory goes.
Psychologists Kenneth Paap, Hunter A. Johnson and Oliver Sawi arent convinced however. They set off the Cortex debate with a paper concluding that bilingual advantages in executive functioning either do not exist, or are restricted to very specific and undetermined circumstances.
In this paper, Paap et al. discussed issues such as flawed study designs and publication bias. Their key point, however, was simply that the large majority of studies that have looked for the bilingual advantage just havent found it.
The bulk of the published results 83% of them in fact are negative, Paap et al. said. Worse, the largest (and hence most reliable) studies have been uniformly negative. The 17% of positive results tended to come from smaller experiments:
Paap et al.s critique was followed by 21 comments from other bilingualism researchers, following which Paap et al. responded to the responses with a summing-up article. This summary makes for rather depressing reading. In it, Paap et al. say that leading proponents of the bilingual advantage hypothesis were invited to contribute to the debate, but many declined:
The sounds of silence emanating from the missing commentaries resonate with Mortons (2015) point that one reason for the lack of progress in resolving inconsistencies in the literature is that dissenting opinions are simply dismissed as proponents of the bilingual advantage hypothesis march on ignoring all appeals for higher standards. . In response to a critical comment pointing out that a meta-analysis of the published studies finds a small, but statistically significant, bilingual advantage (in other words, those 17% of positive results count for something), Paap et al. say that evidence for publication bias in the dataset makes even this small effect suspect:
Woumans and Duyck (2015) state that a solid meta-analysis is the best synthesis of an effect and that de Bruin et al. (2015) reported a significant bilingual advantage across studies [but if] the intent is to say that a significant finding is solid even in the presence of strong evidence that the sample is biased, then we disagree. . What are we to make of all this?
Neuroskeptic readers will be familiar with psychology theories coming under critical scrutiny. Last month, for instance, I covered the case of romantic priming. The situation is bit different this time, however. With romantic priming, the vast majority of published studies support the existence of the phenomenon. The critics said that the literature is too consistent suggesting (extreme) publication bias. With the bilingual advantage, its the opposite problem: the effect isnt consistent enough.
One might be forgiven for feeling that the odds are stacked against theories these days. It seems like if theres not enough evidence for your claim, people wont believe it, but if theres lots of evidence, no-one will believe it either.
In truth, I think what this Catch 22 reveals is a growing lack of confidence in the published literature in the field, and specifically in the publication process which incentivizes publication bias and p-hacking. Its the spectre of these biases that makes people skeptical of too much evidence.
I dont think it will be easy to restore confidence in the current system. Rather, I think we need a new way to communicate scientific results. As Ive written before, I see preregistration as the solution to this problem.
In my view, if bilingual advantage theorists want to prove that their hypothesis is true, they need to set up a large, fully preregistered study and make all of the data open once its finished. Even better, they could involve their opponents in the process and make it an adversarial collaboration something Ive recommended before as a way to resolve these kinds of controversies. (Some of the Cortex commentaries on Paap et al.s paper suggest that too.)
Just publishing more of the usual studies wont help.
ResearchBlogging.orgPaap KR, Johnson HA, & Sawi O (2015). Should the search for bilingual advantages in executive functioning continue? Cortex PMID: 26586100
(2)Cognitive advantage in bilingualism: An example of publication bias?
Angela de Bruin , Barbara Treccani , and Sergio Della Sala
Abstract It is a widely held belief that bilinguals have an advantage over monolinguals in executive control tasks, but is this an accurate reflection of all studies? The idea of a bilingual advantage may result from a publication bias favouring studies with positive results over null or negative effects. We examined the publication percentages of conference abstracts with results supporting or challenging the bilingual advantage. Studies with results fully supporting the bilingual-advantage theory were most likely to be published, followed by studies with mixed results. Studies challenging the bilingual advantage were published the least. This discrepancy was not due to differences in sample size, tests used, or statistical power. A test for funnel plot asymmetry provided further evidence for the existence of a publication bias Auteurs: 1) Human Cognitive Neuroscience, Psychology, University of Edinburgh, Edinburgh, UK 2) Department of History, Human Sciences and Education, University of Sassari, Sassari, Italy 3) Centre for Cognitive Ageing and Cognitive Epidemiology, Psychology, University of Edinburgh, Edinburgh, UK
Vooraf: Literatuuronderwijs in NL en Vlaanderen De eindtermen voor het literatuuronderwijs verschillen in beide delen van het taalgebied. In Nederland moeten vwo-leerlingen twaalf oorspronkelijk Nederlandstalige boeken lezen, waarvan drie vóór 1880. In Vlaanderen bestaat die specifieke eis niet.
Maarten Dessing
Maak literatuur van vroeger relevant voor vandaag
Wie dit jaar aan een studie Nederlands is begonnen, heeft al lang geen vanzelfsprekende kennis meer van rederijkers, Multatuli en Hugo Claus. Sommigen voelen niet eens wat het verschil is tussen lectuur en literatuur. Hoe komt dat? En wat is daaraan te doen?
Wie schreef Bericht aan de reizigers? De keuze bestaat uit vier auteurs. Als Kris Humbeeck, hoogleraar moderne letterkunde aan de Universiteit Antwerpen, zijn eerstejaars bij het begin van hun studie deze meerkeuzevraag voorlegt, hebben velen geen idee dat het antwoord Jan van Nijlen is. 'Sommigen zitten er twee eeuwen naast. Wij rekruteren bijna 70 procent van de studenten uit onze provincie, maar ook een Antwerpse dichter als Paul van Ostaijen herkennen ze vaak niet.'
Lectuur versus literatuur
De achterstand aan kennis van literatuur waarmee studenten Nederlands tegenwoordig aan hun studie beginnen is groot uitzonderingen daargelaten. Jacqueline Bel, universitair hoofddocent moderne Nederlandse letterkunde aan de VU, merkt het aan de 'leesbiografietjes' die ze eerstejaars laat schrijven. 'Er staat meestal van alles op. Harry Potter, Isa Hoes, fantasieboeken en soms ook Couperus. Voor hen is literatuur vaak synoniem met lezen.' Alleen Dirk de Geest van de Katholieke Universiteit Leuven, neemt het op voor de eerstejaars: 'Hun kennis heeft een Wikipedia-achtige structuur. Als ze iets willen weten, zoeken ze het op. Ze zijn daarom minder ontvankelijk voor reputaties. Klassiekers zijn nog niet stukgelezen. Die naïeve, maar ook opener houding waarmee ze die werken alsnog lezen, kan interessante resultaten opleveren.'
Volgens Yra van Dijk, hoogleraar moderne letterkunde aan de Universiteit Leiden, zijn de lacunes in de kennis van literatuur mede ontstaan door het belang dat aan leesplezier wordt gehecht, waardoor te weinig oog is voor wat literatuur eigenlijk is. Ze wijst op de classificatie op Lezenvoorjelijst.nl: 'Een nuttige en leuke website, maar een nadeel is dat leerlingen daar zelf de sterren toekennen. Dan lijkt Carry Slee al snel even 'goed' als bijvoorbeeld Benny Lindelauf.'
Vonk overbrengen
Bel zegt iets soortgelijks. 'Het onderwijs is competentiegericht. Je moet leren spreken, schrijven, lezen. Heel belangrijk, maar literatuuronderwijs is daardoor in de marge geraakt. Er is geen ruimte voor kennisoverdracht meer, ook omdat leerlingen vaak opdrachten maken waarbij de leraar als coach optreedt. Er wordt nauwelijks meer klassikaal lesgegeven, dé mogelijkheid om inspirerend te vertellen over literatuur. Dat is de manier om de vonk te laten overspringen.' Geen kwaad woord over leraren. Er zijn genoeg bevlogen docenten. Maar iedere leraar die tijdens zijn opleiding amper tijd heeft gehad om zijn eigen achterstand weg te werken, heeft zelf te weinig bagage om 'het mooiste dat ons vak te bieden heeft' (aldus Bel) te doceren. 'Zo ontstaat een vicieuze cirkel', meent Humbeeck. Hoe kan het literatuuronderwijs weer een vanzelfsprekende plek krijgen op de middelbare school? Nu Nederlands in Nederland de twijfelachtige status heeft het saaiste vak op school te zijn, wordt daar in ieder geval in dit deel van het taalgebied druk over nagedacht. Het ministerie van OCW heeft twee Meesterschapsteams ingericht, die binnenkort met een inhoudelijk advies komen. Van Dijk publiceerde deze maand in NRC Handelsblad met drie collega's een pleidooi om het vak vanaf de grond opnieuw in te richten.
'Het lezen van complexere teksten is goed voor de creativiteit'
Waar moet dan rekening mee worden gehouden? 'Beleidsmakers moeten zich bewust zijn dat studenten dingen leren als problemen oplossen of genuanceerd argumenteren en denken via de confrontatie met literaire teksten', zegt De Geest. In het verlengde daarvan wijst Bel op 'steeds meer onderzoek naar de werking van hersenen, die laten zien dat het lezen van complexere teksten goed is voor de creativiteit. Daar moeten mensen het in tijden van robotisering van hebben.' Ook zou de nadruk op leesplezier moeten worden gecombineerd met kennisoverdracht. De Geest: 'Leesplezier kan betekenen: maak het je zo gemakkelijk mogelijk. Lees Aldi-literatuur. Of, en dat is beter: leer het plezier aan van iets te veroveren. De Harry Potter-reeks werd met ieder deel complexer. De personages, het plot. Geschiedenis en maatschappij gingen een rol spelen. Die ervaring zou men als model voor literatuuronderwijs moeten nemen.'
Minstens zo belangrijk is dat docenten literatuur van vroeger relevant maken voor vandaag. 'Je kunt niet meer zeggen dat literatuur een tijdloze esthetische waarde heeft met een universele boodschap', zegt Humbeeck. 'Je moet laten zien hoe het werk van een Hendrik Conscience een rol speelde bij het creëren van Vlaamse sub-identiteit in België. Als leerlingen De leeuw van Vlaanderen zó lezen, worden ze wel enthousiast omdat het aansluit bij kwesties die nu spelen en die daarom studenten interesseren.'
Canon
Tegelijkertijd vinden de meeste academici dat middelbare scholieren kennis moeten nemen van een canon. Zonder een minimaal begrip van de verschillende stromingen en de belangrijkste werken kan geen leerling een roman of gedicht plaatsen. Daarom juicht Humbeeck het initiatief van de Vlaamse Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde toe, die eerder dit jaar een lijst van 51 essentiële boeken samenstelde. 'Jammer alleen dat er geen link met het onderwijs is gelegd.'
Bel pleit ervoor dat docenten worden uitgedaagd om ook de canonieke boeken op een prikkelende manier aan te bieden. 'Desnoods door leerling een film te laten zien of zelf een toneelbewerking te maken.' Ook Van Dijk wil docenten zelf ruimte bieden. 'De literair actiefste docenten vullen met elkaar online een document met goed lesmateriaal. Dat is een vruchtbare bron. Je zou twee leraren uit die groep een jaar vrij moeten maken om de goede lesmethode te maken die óók volgens henzelf nu ontbreekt.'
Bloed en rozen
Kan de zevendelige Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur, die de Taalunie heeft geïnitieerd, een rol spelen bij de heropleving van het literatuuronderwijs? Humbeeck denkt van wel. Door de veelvoud aan invalshoeken in het onlangs verschenen Bloed en rozen van Jacqueline Bel, over de periode 1900-1945, wordt literatuur een tijdscapsule. 'En dat is nou juist het spannende voor leerlingen. 'Van Dijk en De Geest missen een didactische opzet. Bel zelf hoopt dat Bloed en rozen 'leraren zal inspireren om hun vak op een nieuwe manier aan te bieden. 'Misschien voelen leerlingen zich aangesproken een boek te pakken wanneer ze bijvoorbeeld horen over de Spaanse burgeroorlog. Die werkte in heel Europa polariserend. Jongeren lieten alles in de steek om daar te gaan vechten. Met dit onderwerp, maar ook vele andere onderwerpen, is de parallel met nu evident.'
Literatuuronderwijs in NL en Vlaanderen De eindtermen voor het literatuuronderwijs verschillen in beide delen van het taalgebied. In Nederland moeten vwo-leerlingen twaalf oorspronkelijk Nederlandstalige boeken lezen, waarvan drie vóór 1880. In Vlaanderen bestaat die specifieke eis niet.
'Katholieke' aanslag op degelijk wiskunde-onderwijs op Vlaamse lagere scholen?
'Katholieke' aanslag op degelijk wiskunde-onderwijs op Vlaamse lagere scholen?
Sabine Jacobs, verantwoordelijke voor het nieuwe leerplan wiskunde l.o binnen de katholieke onderwijskoepel, publiceerde onlangs een vernietigende bijdrage over ons (degelijk) Vlaams wiskunde-onderwijs. Een zware beschuldiging en vernedering vanuit de koepel aan het adres van de vele leerkrachten uit heden en verleden, de lerarenopleiders en vakdidactici, de ontwerpers van leerplannen en methodes, ...
Zelf hebben we de voorbije 45 jaar enorm veel energie gestopt in de vakdidactiek wiskunde, in de opleiding van onderwijzers voor dit vak, ... We stopten ook veel tijd, energie en eigen centen in de opstelling van het leerplan wiskunde 1998 (katholiek onderwijs), een leerplan waarover de leerkrachten o.i. vrij tevreden zijn. Het wiskunde-onderwijs op onze Vlaamse lagere scholen kent al meer dan een eeuw een sterke traditie. Dit kwam/komt ook tot uiting in de interscolaire examens van de voorbije 70 jaar, in de landenvergelijkende TIMSS-10 jarigen sinds 1995, in de evaluatie van de eindtermen...
Merkwaardig genoeg publiceerde Sabine Jacob onlangs, een vernietigende bijdrage over ons wiskunde-onderwijs, ons leerplan en onze methodes (in: school + visie,december 2015). In Zin in wiskunde beweert Jacobs dat ons huidig wiskunde-onderwijs niet zinvol is en enkel weerzin oproept bij de leerlingen. We lezen o.a.: De leerlingen zien het verband niet tussen het dagelijks leven en de saaie stof. De weerzin tegen wiskunde zou kunnen liggen aan de huidige focus op reproductie van feitenkennis en procedures, het niet doen dus. Uit een rondvraag in enkele willekeurige basisscholen blijkt dat amper vier procent van onze leerlingen graag wiskunde doet."Ook het gebruik van wiskunde-methodes is volgens Jacobs nefast.
In onze eigen wiskunde-publicaties en in de sterke Vlaamse wiskunde-traditie lager onderwijs werd/wordt steeds een evenwichtige visie gepropageerd die conceptuele kennis van bewerkingen e.d. combineert met voldoende geautomatiseerde en gememoriseerde feitenkennis (Zie ook pleidooi voor zon aanpak in bijlage). We wezen ook op de onderlinge relatie en afhankelijkheid van beide. ...
In haar bijdrage predikt Jacobs verder haar verlossing uit al die wiskunde-ellende. Ze propageert een soort constructivistische wiskunde waarbij de leerling zoveel mogelijk zelf zijn kennis moet construeren, zijn eigen berekeningswijze voor 12-5, 82-27 moet uitdokteren - en dit steeds vanuit een dagelijkse probleem-context.
Dit 'verlossend' alternatief is een eenzijdige aanpak à la Freudenthal Instituut, die in Nederland een ware wiskunde-oorlog heeft uitgelokt. De voorbije jaren is men er in Nederland weer grotendeels vanaf gestapt; veel mooiklinkende voorstellen waren overigens gewoon niet realiseerbaar mede gezien de beperkte leertijd. Heel wat Nederlandse wiskunde-experts loofden de voorbije jaren precies de Vlaamse gebalanceerde aanpak, ons leerplan en onze wiskundemethodes, en ze inspireerden zich aan onze vakdidactische publicaties.
Voor het leerplan 1998 slaagden we er precies in om het extreem van de formalistische en 'hemelse' moderne-wiskunde niet te laten vervangen door het andere extreem van de constructivistische en 'aardse' wiskunde à la Freudenthal Instiituut . De Freudenthal-aanpak is een aanpak waarbij de leerling zoveel mogelijk zelf berekeningswijzen e.d. moet construeren en toepassen - ook als deze weinig efficiënt en effectief zijn. ( B.v. 82-27 via: vertrekken van 27 en op de getallenlijn aanvullend optellen: +3, + 10 ...enz).. De onhandige berekeningswijzen blijven ook gebonden aan de opgelegde probleemcontext van een auto die 82 km moet afleggen en er al 27 heeft afgelegd.) Dit verliep niet zonder slag of stoot omdat er ook bij de 4 commissieleden 2 voorstanders van de FI-aanpak waren,, een Leuvense professor en de toenmalige voorzitter van de leerplancommissie s.o.. Bij de opstelling van de eindtermen destijds slaagden de twee aanwezige professoren die de Freudenthal-aanpak propageerden, er jammer genoeg wel in om essentiële zaken te laten schrappen: b.v ook eenvoudige formules voor de berekening van oppervlakte en volume, regel van 3, gestandaardiseerde berekeningswijzen...
Ik kan me niet voorstellen dat Sabine Jacobs ervaring heeft met de onderwijspraktijk in onze lagere scholen. Ik vermoed ook dat ze inzake vakdidactiek weinig kaas gegeten heeft. Dit blijkt ook uit de referenties.
Bijlage: pleidooi voor evenwichtige 'en-en'-visie ipv 'of-of'
I think that, as part of the teaching process in primary school, theres no harm in children being encouraged to memorise their tables, as long as (heres the nuance please keep reading) this is part of an overall diet of learning where they also understand the link between multiplication and division, where they see, and remember, that the six times table is (wow!) double the three times table.
For or against rote learning? It's not as black and white as that Photo: Rex
Others in the maths education community dont like the word memorise and put more stress on the understanding element. Its a moot point at the margin of a debate where no-one argues that knowing tables isnt a useful thing.
But we say its more than useful. We believe passionately that it is seriously disabling for children to enter secondary school, or, worse, to leave full-time education, without being able to rapidly recall basic multiplication facts. How theyve committed the tables to memory is of secondary importance. And to pretend otherwise is to let children down.
Beleid ondministers Engeland haaks op hypes Vlaamse onderwijsverantwoordelijken
'Conservatieve' onderwijsministers in Engeland (Gove en Gibb) maakten komaf met onderwijshypes waardoor het lesgeven weer aantrekkelijker werd en planlast verminderde. In Vlaanderen propageren de meeste onderwijsverantwoordelijken de pedagogische hypes over leer-parken e.d. en neemt de plan- en werklast nog steeds toe.
For me it is how we achieve these things. It is because I care that I cannot accept many of the fashionable left wing approaches to our childrens education which Gove, Gibb (onderwijsminister) and others rightly reject. I have been teaching long enough to have seen several of the latest educational gimmicks whistle down the school corridor. Remember how interactive whiteboards were going to change our lives? And whatever happened to Personal Learning and Thinking Skills (PL...TS)? And the RSAs Opening Minds project which encouraged a dumbed down competence-based curriculum that is still found in some progressive schools. Bad educational ideas always cause the most vulnerable children from the most disadvantaged homes to suffer the most whilst literate children from wealthy, literate homes will always escape a sub-standard education.
Aristotle was teacher to Alexander the Great in the 4th Century BC. He modelled timeless virtues that should be in every classroom: an emphasis on imparting knowledge in an inspirational way, reading and writing, and teaching that encourages pupils to think, really think. It is rumoured that Alexander slept with an annotated copy of Homers Iliad under his pillow, so inspired was he by his school days. I do not know what Aristotles classroom management was like but I bet he could hold the attention of Alexander and his classmates. I train history teachers for the Cambridge PGCE and always emphasise zero tolerance of even a single pupil talking (even quietly) when the teacher is speaking to the class. Are these Conservative values or just good teaching?
Nick Gibb (onderwijsminister) wants to restore knowledge to the heart of the curriculum, to pass on the best that has been thought and said, to ensure exams are worth taking, and to keep the best teachers in the profession by reducing onerous and pointless tasks. The next time you sigh in a staff meeting as you are asked to do something pointless, ask, Is this from the Government? Chances are, it originated on your headteachers desk.
Steve is Head of History in a comprehensive school in Cambridge and helps to train history teachers on the Cambridge PGCE. He trains history teachers in Kazakhstan and Singapore and has been a Cons...
Nefaste en ontscholende âofficiëleâ visie opgelegd bij eindtermenoperatie 20 jaar geleden. En straks?
Nefaste en ontscholende officiële visie
opgelegd bij eindtermenoperatie 20 jaar geleden: ook de visie die straks
opgelegd wordt?
Inleiding en situering
De
DVO (Dienst voor Onderwijsontwikkeling) stelde de memorie van toelichting bij
de basiscompetenties de tekst 'Uitgangspunten'voor als de officiële visie van de 'overheid'.
Zo schreven de DVO-medewerkers Sleurs en Maes dat de
overheid hiermee haar verwachtingen i.v.m. met de eindtermen transparant
uitdrukte. In een vorige bijdrage toonden we aan dat in recente teksten
van de overheid over het onderwijs van de toekomst en over de nieuwe
eindtermen, in het recente VLOR-advies over de eindtermen en in het
leerplanconcept van de katholieke onderwijskoepel,een onderwijsvisie en kanteling van ons
onderwijs gepropageerd worden, die ons onderwijs in een nefaste richting dreigen
te sturen.
We
stelden in die bijdrage ook dat nieuwe eindtermen zouden moeten vertrekken van
een reflectie op de (leer)resultaten van de vigerende eindtermen, op de wijze
waarop de eindtermen tot stand gekomen zijn en op de rol die de Dienst voor Onderwijsontwikkeling (DVO)
als overheidsinstantie hierbij gespeeld heeft. Zo hebben DVO-medewerkers steeds
gesteld datde onderliggende onderwijskundige visie achter de eindtermen zoals die
o.a. geformuleerd werd in de tekst Uitgangspunten - de officiële visie
was van de Vlaamse overheid en tegelijk ook de visie vandé onderwijswereld in die tijd.
Zelf
zijn we ervan overtuigd dat die zgn. officiëlevisiehaaks stond op de visie van de overgrote meerderheid van de
praktijkmensen. Het is een visie die enkel aanwezig was in universitaire
kringen, bij een aantal topambtenaren, bij een aantal begeleiders ... De tekst
Uitgangspunten is ook geen tekst die tot de door het Vlaams Parlement
goedgekeurde eindtermen behoort. Het gaatom een visie die er achteraf door
de DVO is aan toegevoegd, maar voorgesteld werd als een tekst waarmee de
overheid haar verwachtingen ten aanzien van de eindtermen uitdrukte. Als
mede-opsteller van de eindtermen wiskunde l.o. hebben we die tekst ook pas
achteraf onder ogen gekregen. (Binnen onze werkgroep waren er slechts 2 leden
die de constructivistische visie op wiskunde-onderwijs propageerden: een Gentse
prof. wiskunde en een Leuvense prof. vakdidactiek wiskunde.)
In
deze bijdrage diepen we die onderliggende onderwijsvisie uit vooral aan de
hand van uitspraken van de DVO en DVO-medewerkers. We vinden de analyse van de
geformuleerde onderwijsvisie vooralook
belangrijk en actueel, omdat het ook grotendeels die visie is die weer opduikt in recente
teksten van de overheid, in het VLOR-advies, in het leerplanconcept van de katholieke
koepel, in adviezen van de Gentse prof.Martin Valcke ... Het is ook al een visie die tot uiting kwam in de
hervormingsplannen secundair onderwijs van de groep-Monard en van minister
Pascal Smet.
Uitgangspunten eindtermen: constructivistische en leerlinggestuurde visie
Begin de jaren 1990 werd de DVO belast met de begeleiding
van de uitwerking van de eindtermen. In de tekst Uitgangspunten lanceerden Standaert en CO volop het denken in
termen van kunstmatige tegenstellingen tussen nieuwe en oude aanpakken, tussen
kennis en vaardigheden, tussen onderwijzen en leren, tussen disciplinair en
vakoverschrijdend werken Zij dachten en poneerden dat de eindtermen tot een cultuuromslag
en tot een omwenteling in het onderwijs moesten en zouden leiden.
De DVO-mensen schetsten in de 'Uitgangspunten' een
karikatuur van het traditionele lesgeven en opteerden eenzijdig voor het model
van de leraar als coach en voor de constructivistische aanpak. Zo werd de taak
van de leraar modieus en constructivistisch gereduceerd tot 'realiseren van een adequate leeromgeving'.
Uitdrukkingen die verwijzen naar de klassieke instructiefunctieen naar het belang van het bijbrengen van
voldoende basiskennis kwamen niet voor.
Wij en vele anderen betreurden dat er in de DVO-filosofie
bij de eindtermen e.d. te eenzijdig gepleit werd voor vaardigheidsonderwijs en
voor een constructivistische en competentiegerichte methodiek, voor een idéologie
du savoir faire, voor een pedagogisch activisme. Over het belang van
basiskennis, instructie, vakdisciplines werd in de Uitgangspunten gezwegen en/of denigrerend gesproken. In de
punten3 en 4 zal duidelijk worden dat
het volgens DVO-directeur Roger
Standaert ook evident was dat b.v. de klassieke leerinhouden voor rekenen,
spelling, geschiedenis sterk gerelativeerd en beperkt moesten worden. Verder
werd de indruk gewekt dat de DVO-visie alleenzaligmakend en bijna
vanzelfsprekend was. Niets was/is minder waar.
2.DVO-medewerkers over officiële visie achter
eindtermen
Twee DVO-medewerkers, Willy
Sleurs en Bart Maes, beschreven de officiële (DVO-)visie omtrent de
eindtermen van de jaren negentig in een publicatie van 2004: 'De basiscompetenties bekeken vanuit het
perspectief van de onderliggende onderwijskundige visie' (in het
DIROO-boek: Is de leraar een coach?,
Academia Press -2004). Volgens de auteurs gaat het om een visie waarmee de overheid haar verwachtingen
i.v.m. met de eindtermen transparant uitdrukte.
Sleurs
en Maes poneerden verder: "De
eindtermen werden geformuleerd vanuit een helder geformuleerde visie. Deze visie beklemtoont naast
emancipatorische aspecten ook het leerlinggerichte karakter. De
emancipatorische visie impliceert in de eerste plaats het bevorderen van actief
leren. Er was een verschuiving nodig van het traditionele 'doceren', naar
vormen van 'open leren' die (bijna) volledig leerlinggestuurd zijn. De
overheid gaat ervan uit dat zoveel als mogelijk leerlingen kansen moeten
krijgen om zich maximaal te ontplooien. In tegenstelling tot de traditionele
opvatting, waarbij de leraar werd beschouwd als de overdrager van kennis, wordt
de leerling vandaag actief betrokken bij het leerproces. Bij actief leren word
gefocust op lange-termijn-doelen en in veel mindere mate op overdracht van
feitenkennis. Leerinhouden moeten ingebed zijn in concrete, en voor de leerling
herkenbare contexten."
3.DVO-directeur Roger Standaert over visie achter eindtermen
3.1 Standaert over relativiteit van kennis e.d.
In de bijdrage Vaardig
omgaan met kennis verdedigde Roger Standaert zijn standpunt en dat van de
DVO zoals het in 1996 tot uiting kwam in de tekst Uitgangspunten bij de
eindtermen. We starten met enkele veelzeggende uitspraken van Standaert.Standaertomschreef de noodzaak van een kanteleling van
ons onderwijs zo: De reactie van de
onderwijswereldop de kennisexplosie
is er een geweest van die kennis niet meer op de voet te volgen. (NvdR:
vandaar het pleidooi voor vaardigheidsonderwijs en de verwaarlozing van
basiskennis). Hij concretiseerde die uitspraak met krasse uitspraken;: *Waarom wordt weten wie Rubens was, hoger
aangeslagen dan weten wie David Beckham is? *En waarom is culture & parlure bourgeoise hoger dan culture
& parlure vulgaire (cf. visie Bourdieu)?
In de visie van Roger
Standaert en de DVO stond de sterke relativering en reductie van de
klassieke leerinhouden en van de cultuuroverdracht centraal. En dat was volgens
hem ook de visie van dé onderwijswereld
bij het begin van de jaren negentig. Standaert verdedigde de sterke
relativering van basiskennis o.m. met de
mythe van de snel groeiende kennis: De hoeveelheid
kennis vermeerdert volgens een geometrische reeks en wie kan die hoeveelheid
nog op de voet volgen? Het is een gevecht met de draak dat je niet kunt winnen,
sisyfusarbeid, dweilen met de kraan open De reactie van de onderwijswereld op
de kennisexplosie is er een geweest van die kennis niet meer op de voet te
volgen en kennis te leren zoeken wanneer je die nodig hebt. Een paar
voorbeelden: Je kan moeilijk het volledige groene boekje uit je hoofd leren.
Dus kies ik maar voor inzichtelijke kennis: ik zoek gewoon op hoe ik
gedownload moet spellen. In welke
mate moet je nog hoofdrekenen, met een calculator op zak?
In de razendsnel veranderende tijden zouden de
basiskennis en de basisvaardigheden geen lang leven beschoren zijn. Leerlingen
zouden vooral moeten voorbereid worden om steeds nieuwe kennis en vaardigheden
te construeren: leren kennis opzoeken, calculator leren gebruiken, leren leren
Pedagogen als Standaert relativeren dan ook ten zeerste de rol van de
(basis)kennis en van de verschillende vakdisciplines als gestolde
cultuurproducten. Die sterke relativering laatste komt ook tot uiting in het recente
leerplanontwerp van koepelkopstukken van het katholiek onderwijs. Ze Zo lezen we: Het nieuwe leerplanconcept verlaat de gangbare indeling op basis van
leergebieden. In plaats daarvan gaat het uit, in de geest van het
ontwikkelingsplan voor de kleuterschool, uit van een indeling op basis van
persoonsgebonden en cultuurgebonden ontwikkelingsvelden met onderliggende
ontwikkelthemas(zie aparte bijdrage).
Standaert was/is ook een radicale tegenstander van het werken met leerplannen en
vanuit vakdisciplines. Interdisciplinair en projectmatig werken zou volgens de
DVO centraal moeten staan. In de publicaties van Onderwijskrant en O-ZON wezen
we erop dat de schoolse basiskennis en basisvaardigheden een vrij stabiel karakter
vertonen en nog het meest in het lager onderwijs en in de eerste graad
secundair onderwijs. Op school gaat het niet om willekeurige, tijdsgebonden of
vluchtige informatie. Het gaat vooral om eeuwige, duurzame basiskennis en
basisvaardigheden die ons in staat stellen om steeds opnieuw informatie op te
nemen en te verwerken enorm een kritische houding ten aanzien van informatie
e.d. aan te nemen. In dit verband wees ook prof. Hans Van Crombrugge tijdens
het O-ZON-symposium van mei 2007 op de belangrijke rol van de vakdisciplines.
De vakdisciplines zijn er nodig om de kennis te structureren en tevens om
interdisciplinaire verkenningen mogelijk te maken.
3.2 Verwaarlozing basiskennis en -vaardigheden
Het was volgens Standaert evident dat de klassieke
leerinhouden voor rekenen, spelling, geschiedenis sterk gerelativeerd moe(s)ten
worden. Dat was ook de boodschap diede
DVO-directeur bij de start van de
eindtermencommissies in 1993 meegaf. Voor wiskunde (lager onderwijs) spoorde
Standaert ons aan om tal van leerinhouden te schrappen: alles i.v.m. breuken,
alle formules voor berekening van omtrek, oppervlakte en inhoud Zelf deden we
ons allerbest om aan die druk en aan de constructivistische DVO-filosofie te
weerstaan, maar toch sneuvelden bijvoorbeeld alle formules voor
oppervlakteberekeninge.d. , de regel
van 3, enz. Bij het opstellen van het leerplan wiskunde (katholiek onderwijs)
hebben we de belangrijkste formules e.d. echter weer opgenomen. Jammer genoeg
slaagde ik er niet om b.v. de regel van 3 te behouden.
Volgens Standaert is het rekenen minder belangrijk en is
het gebruik van de calculator een belangrijke competentie. Was het maar zo
simpel. In verband met het belang van basiskennis wiskunde verwijzen we even
naar het onderzoek Rekenvaardigheid van
verpleegkundigen. C.W. de Jong en A.P. Koster stelden vast dat veel
verpleegkundigen over te weinig elementaire wiskundige kennis beschikken en
daardoor al te veel medicatiefouten begaan ook al kunnen ze gebruik maken van
een rekenmachine. Wiskundige basiskennis over procenten, verhoudingen e.d. is
breed toepasbaar in de meest uiteenlopende situaties en dus ook onmisbaar.
Standaerts alternatief voor de spelling klonk ook al te
simpel: je kan telkens de schrijfwijze opzoeken in het groene boekje. Standaert
hing tegelijk een karikatuur op van de klassieke aanpak door de indruk te
wekken dat vroeger het volledige woordenboek de spelling van alle woorden
gememoriseerd moest worden. Hij beschouwt dit als arbeid. Basiskennis spelling
wil echter de sisyfusarbeid van het telkens moeten raadplegen van een boekje
voorkomen. Het gaat bij spelling niet zomaar om het inprenten van de
schrijfwijze van een oneindige verzameling woorden. Het gaat ook om inzicht in
de basisregels van de werkwoordspelling, open en gesloten lettergreep e.d. Via
zon inzichtelijke en breed toepasbare kennis bevorder je het vaardig en vlot
schrijven. Je voorkomt dat je telkens het groene boekje moet raadplegen en veel
tijd verspilt. Het voltooid deelwoord van downloaden heeft dezelfde vorm als
dit van antwoorden: ge+stam+d/t. Ge+download+d wordt gedownload net zoals
geantwoord omdat we aan het eind van een Nederlands woord nooit twee d's
spellen. In het groene boekje vind je overigens de schrijfwijze van veel
werkwoordsvormen niet.
Bij spelling gaat het uiteraard ook om een dosis
memoriseerwerk, met inbegrip van de vervoeging van de courante werkwoorden
net zoals bij de tafels van vermenigvuldiging. Om het inslijpen van verkeerde
vervoegingen te voorkomen, gebeurde dit vroeger in de tweede graad lager
onderwijs. Momenteel moeten veel toekomstige leraren deze vervoegingen nog
inoefenen en dit gaat vrij moeizaam. Ook geheugenkennis en parate kennis zijn
belangrijk. Als je over te weinig parate kennis beschikt, dan moet je alles
telkens weer opzoeken en dit is een al te tijdrovende bezigheid. Hoewel de
basiskennis spelling breed toepasbaar is en het vaardig en correct schrijven
bevordert, wekt Standaert de indruk dat het vooral bij het opzoeken in een
woordenboek om een breed toepasbare, inzichtelijke en handige vaardigheid
gaat.
In verband met de controverse rond het taalonderwijs
pleitte Standaert in zijn bijdrage in Nova
et Vetera (29007) ook resoluut voor de communicatieve
aanpak waarbij de traditionele inhouden i.v.m. woordenschat, spelling,
grammatica heel sterk gerelativeerd worden: Ik vind dat taal hoofdzakelijk communicatief moet zijn. Standaert
vindt basisgrammatica dan ook niet nuttig. Zinsontleding wordt volgens hem enkel
gewaardeerd omwille van de binding met klassieke talen. Het basisonderwijs moet
volgens Standaert echter geenszins voorbereiden op het secundair onderwijs. Dit
heeft ertoe geleid dat enkel de termen onderwerp en persoonsvorm behouden
werden. Uit een taalpeilonderzoek van 2007 bleek echter dat de leraars,
leerlingen en burgers het belang van spelling, grammatica,
woorden-schatonderwijs veel hoger inschatten dan Standaert en de
eindtermencommissie en de sterke relativering ervan betreuren.
De DVO koos in haar eindtermenfilosofie (cf.
Uitgangspunten) ook resoluut voor de thematische
en vakkenoverschrijdende aanpak. Zelf adviseerden we de DVO in 1992 om voor
wereldoriëntatie naast thematisch onderwijs ook expliciet zaakvakkenonderwijs
te programmeren in de hogere leerjaren van het basisonderwijs. We stuurden ook
aan op meer systematiek. Het is geen toeval dat na de eerste tegenvallende
W.O.-peiling voor het domein natuur de eindtermen voor dit domein al weer
worden bijgewerkt.
3.3
Veranderde leefwereld en leergedrag
Standaert pakte in zijn al vermelde bijdrage van 2007
verder uit met het cliché van de sterk veranderde leefwereld en ingesteldheid
van de jongeren. De nieuwe jeugd groeit
op met ICT en leert anders omgaan met informatie, die wereldwijd beschikbaar
is. Leerkrachten zouden moeten inspelen op de leefwereld van onze
(inter)net-generatie die totaal anders zou leren: zappend en multitaskend,
associatief, via opzoeken op het internet
De Nederlandse prof. Paul Kirschner gelooft niet dat de
hersenen van de huidige generatie een plotse evolutie hebben doorgemaakt, dat
ze nu bijvoorbeeld leren al zappend en multitaskend onder invloed van de nieuwe
media e.d. (zie bijdrage over Kirschner in Onderwijskrant 144 op p. 16).
Geconcentreerd met een bepaalde taak bezig zijn, blijft heel belangrijk.
Standaert wekte de indruk dat de leerlingen ineens veranderd zijn in zappende multitaskers e.d., dat een
miraculeuze verandering werd geproduceerd. Zijn het de leerlingen die
plotsklaps veranderd zijn? Of zijn hun werkhouding, leergedrag, kennis en
vaardigheden vooral veranderd als gevolg van de ontscholing die Standaert en co
al lang propageren? Standaert en CO
spelen niet zozeer in op een behoefte die daadwerkelijk bestaat. Zij duwen de
technologische snufjes en didactische nieuwigheden in de gretige kinderhanden
door ze te promoten alsof hun leven er van afhangt. Bij de veranderde
leerstijlen van de huidige generatie jongeren is er eerder sprake van een selffulfilling
prophecy opgedrongen door ontscholers en e-learning-mensen. Een verandering in
de leefwereld betekent ook niet dat die jongeren minder nood hebben aan
basiskennis.
3.4
Leerinhouden elitair en arbitrair; dominante bourgeois-cultuur
a.
Wantrouwige Bourdieu-visie van Standaert
Volgens Standaert
is de relativiteit van de leerinhouden en van de klassieke cultuuroverdracht
ook het gevolg van het feit dat tot nog toe enkel een beperkte maatschappelijke
elite bepaalde wat belangrijke kennis is en wat er in de leerplannen komt. Het
is een dominante culturele minderheid die vanuit haar culturele bourgeoiswereld
de inhouden vastlegde/vastlegt. Standaert verwijst in dit verband naar de visie
van de socioloog Pierre Bourdieu en schrijft: Kennis die bij een bepaald gevormde elite hoort, wordt hoger
aangeslagen dan de kennis die circuleert in het volkshuis. Weten wie Rubens
was, wordt hoger aangeslagen dan weten wie David Beckham is. Kritische
sociologen als Bourdieu en Bernstein hebben boeken volgeschreven over la
distance inégale à la culture van een grote meerderheid van kinderen op
school. ...Vaak is die dominantie ook te vinden in de verbale sector. De
verbale cultuur wordt torenhoog hoger geacht dan de technische cultuur. Het
foutloos beheersen van de regels van de uitgangen d en dt, wordt waardevoller
aangezien dan de kennis van de automotor. Het is ook geen schande als je een
technische analfabeet bent, maar dat is het wel als je je nogal direct (en dus
verbaal ongenuanceerd) uitdrukt in een gesprek: la parlure vulgaire, contre la
parlure bourgeoise van de Franse sociologen. Om het nogal cru te stellen, de
dominante geldige kennis wordt voornamelijk vastgesteld en verspreid door
mensen, die het verbaal goed kunnen zeggen en schrijven. De geselecteerde
kennis is vaak die kennis die prestigieus is en die gedragen wordt door een
dominante elite.
Standaert praat Bourdieu na en pleit voor minder aandacht voor kennis die circuleert
bij de elite en meer kennis die circuleert in het volkshuis. Hij betreurt
dat op school het weten wie Rubens is
hoger aangeslagen wordt dan weten wie David Beckham is. Bourdieu stuurde
zijn studenten de straat op met vragen als: van welke muziek houd je, van de
muziek van Bach of van deze van Aimable? Bourdieu stelde dan vast dat mensen
met een hogere scholing en/of inkomen Bach verkozen. Hij concludeerde dat Bach,
Rubens, Racine en de klassieke cultuur burgerlijk waren omdat ze gekozen werden
door mensen die behoorden tot de burgerij, les héritiers van de hogere
cultuur. Volgens Bourdieu en CO is het deze klasse van héritiers waartoe
ook de leerkrachten behoren die de burgerlijke cultuur bewaken en opleggen in
het onderwijs.
Er is volgens Standaert ook te veel aandacht voor
abstractie en voor de verbale intelligentie en dit te koste van de andere
soorten intelligentie van Gardner. Ook de technische cultuur het doen
krijgt te weinig aandacht. In de traditie van de Bourdieu-filosofie werd ook
gepleit voor een soort onderwijs in de eigen taal en cultuur van de verdrukten:
de taal en cultuur van de kinderen van het proletariaat en bij uitbreiding de
taal en cultuur van de niet-westerse immigranten.
Voor de wantrouwige en demystificerendeBourdieu en zijn adepten was/is praktisch
alles wat te maken heeft met het klassiek leerprogramma verdacht en
burgerlijk en dus ook vervreemdend en discriminerend voor proletarische kinderen: het leren van de
standaardtaal, het leren deftig en duidelijk schrijven via het maken van
verhandeling, de klassieke literatuur, leren deftig discussiëren, examens maken,
inspanningen leren leveren en zelfs de confrontatie met abstractere wiskunde.
Bourdieu en co beschrijven de klassieke cultuuroverdracht in termen van het
uitoefenen van symbolisch geweld op de proletarische leerlingen dit komt tot
uiting inde burgerlijke leerinhouden, de exameneisen, de schooltaal, enz. De
leerkrachten en de schoolse bourgeois-inhouden vervreemden de arbeiderskinderen
aldus van hun fundamentele aspiraties en van hun familiaal en sociaal milieu.
De Bourdieu-visie leidt tot een sterke relativering van de bestaande
leerinhouden en vakdisciplines, van de oordeelkundige keuze van de
leerinhouden, van het gezag van de meester...
b. Cultuurrelativisme
benadeelt arbeiderskinderen
Met een beroep op Bourdieu propageerde Roger Standaert
dus het cultureel relativisme en de hieraan verbonden conclusie dat de
confrontatie met de verbale of hogere cultuur nadelig, discriminerend en
vervreemdend is voor kansarmere leerlingen. De klassieke leerinhouden worden
dus verdacht envooral de symbolische en abstracte onderdelen van het
curriculum, de algemene vorming, de klassieke vakdisciplines, de literaire
werken. Indien men sociaal benadeelde kinderen belangrijke kennis onthoudt
(beheersing van de moedertaal en vreemde talen, abstract denken, basiskennis
omtrent de werkelijkheid, literatuur ) dan worden deze extra benadeeld en
gediscrimineerd. Als handarbeiderskinderen hebben we ons destijds opgetrokken
aan die zgn. burgerlijke schoolcultuur. We waren van huis uit minder voorbereid
op alles wat te maken had met geschreven taal, maar precies door de aandacht
hiervoor op school konden we die handicap overwinnen. We gaan ook geenszins
akkoord met de stelling dat we ons als arbeiderskinderen niet aangesproken
voelden door wat de school ons aanbood. Bourdieu, Standaert en de DVO zouden
zich beter inspannen opdat alle kinderen toegang zouden krijgen tot de kennis,
cultuurinhouden en standaardtaal, dan de leerkrachten te verwijten dat ze als
privilégiés of héritiers de la culture de toegang tot de kennis en
cultuur willen doorgeven.
De Franse socioloog
Bernard Lahire stelt al lang dat precies de ideologie van zijn leermeester
Bourdieu nefast is voor de talentontplooiing- vooral ook van benadeelde
leerlingen. B. Lahireschreefb.v.:
Si lécole exerce une domination culturelle
sur les élèves des milieu populaires, cest la seule orientation démocratiquement
tolerable par ce que les élèves en sortent mieux armés quil ny sont entrés.
En reprenant à son compte lanalyse sociologique de la violence symbolique de
Bourdieu, on finirai aussi par penser quil ne faut plus rien transmettre ni enseignerde peur de tuer les capacities creatives ou imaginatives
(supposes naturelles) des enfants (Défendre et transformer lécole pour
tous; zie Internet).
Het hervormingsplan Bourdieu-Gros van 1989 werd terecht
mede verantwoordelijk gesteld voor de daling van het onderwijsniveau in
Frankrijk. De culturele reproductie- of nivelleringsideologie leidde tot een
aantasting van de klassieke cultuuroverdracht en tegelijk tot een aantasting
van de onderwijskansen. De Bourdieu-ideologie over de sociale reproductie
leidde paradoxaal genoeg tot een toename van de école de la reproduction, tot
een afname van de onderwijskansen. In naam van de gelijke kansen onthoudt men
benadeelde leerlingen cultuurinhouden die de beter gesitueerde leerlingen
buiten de school kunnen verwerven. De Leuvense prof. Bart Pattyn drukte het ooit zo uit: Omdat men de indruk geeft dat cultuur, waardeoordelen en
verantwoordelijkheid er niet toe doen, biedt men de zwakste socio-economische
subculturen geen ideaal en daardoor ook geen uitweg uit de sociale ongelijkheid
die door die subcultuur b.v. verleiding van instant gratification in de
hand wordt gewerkt (Het nut van morele vorming).
De Franse onderwijskundige Ph. Meirieu, de belangrijkste
beleidsadviseur in de jaren negentig, propageerde destijds de Bourdieu-visie
net als Standaert. Achteraf zag hij wel in dat hij zich had vergist en
getuigde: De pedagogen waarvan ik deel
uitmaak, hebben inzake de democratisering grote fouten begaan door zich te
inspireren op Bourdieu. We dachten b.v. dat benadeelde leerlingen eerder
gebruiksaanwijzingen voor elektrische apparaten moesten leren lezen dan
literaire teksten. Ik dacht dat dit veel dichter bij hun interesse stond. Ik
heb me vergist omwille van twee redenen: vooreerst omdat de leerlingen de
indruk kregen dat ze onderschat werden; vervolgens omdat ik ze een essentieel
onderdeel van de cultuur onthield. Cest vrai que dans la mouvance de Bourdieu,
dans celle du marxisme ,jai vraiment cru à certaines expériences pédagogiques.
Je me suis trompé (Le Figaro Magazine,23.10.1999).
Wij en vele anderen stelden dat er in de DVO-filosofie
ook te eenzijdig gepleit werd voor vaardigheidsonderwijs en voor een
constructivistische en competentiegerichte methodiek, voor een idéologie du
savoir faire, voor een pedagogisch activisme. Zo moest het verwerven van
wiskundige basiskennis vervangen worden door wiskunde doen (doing mathematics).
Over het belang van basiskennis, instructie,
vakdisciplines werd gezwegen en/of denigrerend gesproken. In zijn bijdrage van
2007 banaliseerde Standaert eens te meer de basiskennis en basisvaardigheden.
Hij vermeed wel angstvallig de kritiek i.v.m. de constructivistische en
competentiegerichte DVO-aanpak van de eindtermen e.d. Hij weet dat het hier
gaat om de meest controversiële onderwerpen binnen onderwijskundige middens.
De constructivistische en competentiegerichte visie heeft
o.a. geleid tot een vage en wollige omschrijving van de leerinhouden, tot een
sterke relativering van de cultuuroverdracht en tot een daling van het niveau.
Professor Marcel Crahay, de vader van de competentieaanpak in Franstalig
België, stelt nu dat hij zich heeft vergist en dat precies de
competentie-ideologie veel schade heeft aangericht. Le concept de compétence
ne résiste pas à une analyse scientifique sérieuse (Faut-il finir avec les
compétences?, zie Internet). Crahay concludeerde: Il nous paraît urgent de plaider en faveur dune restauration du
disciplinaire. De leerinhouden en de vakdisciplines moeten weer in ere
hersteld worden. De invoering van de competentiegerichte aanpak leidde tot ware
schooloorlogen in Québec, Zwitserland, Nederland, Frankrijk, Engeland,
Verenigde Staten In een recente raadpleging van de Waalse leerkrachten vond 65
% dat de ingevoerde competentiegerichte aanpak nefast was uitgevallen en 76 %
dat ze niets positiefs had opgeleverd. Als belangrijkste kritieken werden
vernoemd: flou, onbegrijpelijk, te weinig precieze aanduidingen van
leerinhouden, parate kennis en evaluatiecriteria (zie APED-website). Ook de
progressieve Nico Hirtt wijst op de APED-website op nefaste gevolgen van de
competentiegerichte aanpak: Les nouveaux
programmes sont dune lourdeur incroyable sur le plan des directives pédagogiques.
En revanche,ils créent le flouartistique quant aux contenus
à enseigner. Het competentiedenken veroorzaakte volgens
Crahay en Hirtt een sterke niveaudaling in het Franstalig onderwijs.
4.Zijn Vlaamse parlementsleden verantwoordelijk
voor de eindtermen?
DVO-directeur Roger Standaert ging in een bijdrage
uitdrukkelijk in op de vraag wie er uiteindelijk moet beslissen over de kennis
en vaardigheden, over het curriculum, om
wat voor alle jongeren moet worden opgelegd als inwijding in de maatschappij,
de cultuur en de beroepenwereld (Vaardig omgaan met kennis, in: Nova et
Vetera, september 2007).In de paragraaf
Waar zit de scheidsrechter? stelde
de DVO-directeur dathet Vlaams
Parlement als scheidsrechter en beslisser optrad en ook noodgedwongen moet
optreden: De brede waaier van
opvattingen over wat kwaliteit is, manifesteert zich immers in allerlei
bewegingen, actiegroepen, opvoedingsprojecten, verenigingen en belangengroepen
en die brengen alle materiaal aan voor de arbitrage Een heleboel boodschappen
komen dus samen in een brandpunt, dat evenwel zo vol gestouwd zit, dat er
keuzes moeten worden gemaakt. Op een bepaald ogenblik moeten er knopen worden
doorgehakt. Er is op een bepaald moment een arbitrage nodig.Het vastleggen van
de eindtermen gebeurt in een democratie uiteindelijk via de filter van het
parlement. Daar gelden dan de wetten van de democratie. Wanneer er een parlementaire
meerderheid is om te kiezen voor meer spraakkunst, dan zal dat ook zo zijn.
Standaert suggereerde o.i. ten onrechte dat de Vlaamse
parlementsleden verantwoordelijk zijn voor de pedagogische visie in zijn tekst
Uitgangspunten en voor het opstellen en kiezen van de eindtermen, voor het
schrappen b.v. van de zinsleer. De parlementsleden hebben aan de door de DVO-
en VLOR voorgelegde eindtermen praktisch niets gewijzigd. De DVO patroneerde
het opstellen van de eindtermen en schreef achteraf op eigen houtje de memorie
van toelichting (=Uitgangspunten). Roger Standaert en Co oefenden ook een
sterke invloed uit bij de samenstelling van de eindtermen-commissies en bij het
sturen van die eindtermen. Voor de samenstelling van de leerplan-commissie
Nederlands bijvoorbeeld werd door de DVO vooral een beroep gedaan op
taalkundigen van de universiteiten van Leuven en Antwerpen waarvan de
eenzijdige communicatieve visie op voorhand gekend was.