Frank Furedi: steeds minder diepgaande kennis, volksverheffing en emancipatie mmm Abdicatie van intellectuelen en
onderwijsmensen: 'We voeden onze kinderen op als idioten
Raf Feys (Onderwijskrant nr. 156)
1 Inleiding
De bekende
Britse socioloog Frank Furedi
publiceerde in 2004 zijn boek: "Where
have all the intellectuals gone? Confronting 21st Century philistinism,
Continuum, London, 167 pagina's. Dit boek verscheen ook in het Nederlands: "Waar zijn de intellectuelen gebleven?",
Meulenhoff, 192 pagina's (2006). Deze
publicatie bevat onder meer een aanklacht tegen de verdomming in het onderwijs,
tegen de niveaudaling en het pamperen van de leerlingen, tegen de ideologie van de gelijke kansen en
inclusie (iedereen moet meekunnen, liefst ook gelijke leerresultaten
behalen
). Volgens Furedi voeden we
onze kinderen op als idioten. Het boek is ook een aanklacht tegen de teloorgang
van de debatcultuur en tegen het tamme intellectuele optreden van de
intellectuelen. We beperken ons in deze bespreking vooral tot die twee themas -
die ons nauw aan het hart liggen.
In Onderwijskrant besteedden we al aandacht
aan vroegere publicaties van Furedi. We bespraken o.a. zijn publicatie 'culture of fear' (1997). In dat
spraakmakende boek schetste hij hoe een cultuur van angst en bescherming de
samenleving in een ijzeren greep houdt en we sidderen onder diffuse, telkens
verschuivende angsten. Furedi deed ook stof opwaaien met zijn boek 'Paranoid Parenting' (2001), waarin hij
analyseerde hoe de opvoeding vandaag in het teken staat van de vrees om de tere
kinderziel te kwetsen. Zijn boek 'Therapy
culture' (2004) was een aanklacht tegen het 'therapeutische ethos' en het
emotionalisme binnen de cultuur en het publieke leven.
In deze
bijdrage staan we even stil bij "Waar zijn de intellectuelen gebleven?".
Dit boek bevat heel wat stellingen die toepasbaar of betrokken zijn op het
domein van het onderwijs. We laten ons hierbij inspireren door een bespreking
van dit boek in 'Vrij Nederland' van
2.10.04 (Carel Peeters: 'Hedendaagse
filistijnen) en door een interview met Furedi in KNACK van 24.10.04 (J. De Ceulaer: 'Iedereen is kwetsbaar'). In een eerste punt bekijken we zijn
uitspraken over de teloorgang van de open debatcultuur en de abdicatie van de
intellectuelen.
2 Filisterij,
bekrompenheid en risicovermijding
In dit boek
maakt Furedi een analyse van de tijdsgeest, die volgens hem vooral wordt
gekenmerkt door filisterij, door bekrompenheid,
door het niet meer durven een duidelijk standpunt in te nemen, ook bij
de zgn. intellectuelen en onderwijsverantwoordelijken. Hij vraagt zich
vooreerst af waar de intellectuelen en de 'open debatcultuur' naar toe
zijn. Angst en simpelheid domineren.
Alles moet omzwachteld geformuleerd worden. Controverses worden uit de weg
gegaan. Er is nog weinig ruimte en interesse voor een intellectueel en breed
debat.
Het boek
van Furedi is gericht tegen de
'filistijnen van de eenentwintigste eeuw', de wereld van de universiteit,
onderwijs, kunst en cultuur, waarin een benepen, 'filistijnse' ethiek zou ingeslopen zijn die echte
intellectuele en kunstzinnige creativiteit en het intellectuele debat smoort. "Niemand durft nog een Groot Idee in de
groep gooien, een risico nemen. Alles moet omzwachteld, iedereen moet gepamperd
worden. Wij zijn de gevangenen van onze eigen kwetsbaarheid geworden. De angst
regeert. Risicovermijding is dé prioriteit." En alles moet simpel en
hapklaar voorgesteld worden ook in het onderwijs.
Furedi
stelt in een interview: "In
Groot-Brittannië zijn intellectuelen geobsedeerd door hun eigen, beperkt
vocabulaire. Ze kunnen zelfs niet met elkaar praten. Ze verschuilen zich achter
hun eigen woorden, lezen elkaars werk niet eens. Het intellectuele leven is
zeer gefragmenteerd en heeft geen taal meer waarmee het een verbinding met het
publiek kan leggen. Haast geen intellectueel spreekt zich uit over wat er
gebeurt aan de universiteiten, waar men het spoor volledig bijster is.
3 Relativering
van waarheid, kennis en cultuur
Furedi
hekelt het verschijnsel van het relativisme van ieder zijn waarheid. Helaas
beschouwt de hedendaagse cultuur de waarheid als een onderwerp voor fictie, in
plaats van voor intellectuele activiteiten. Vaak wordt betoogd dat er niet
zoiets als de waarheid bestaat. Men wordt opgeroepen om in plaats van de
waarheid verschillende meningen te accepteren, die vele waarheden zouden
representeren. De invloed van Michel Foucault dat er geen werkelijk universele
waarheid bestaat, is in academische kringen wijd verbreid. De waarheid wordt zelden als
een objectief feit voorgesteld; vaak wordt ze afgeschilderd als product van
subjectieve inzichten, die met andere, even steekhoudende zienswijzen moeten
wedijveren. Het relativisme - een zienswijze die stelt dat concepties van de
waarheid en morele waarden niet absoluut zijn, maar gerelateerd aan de personen
of groepen die ze omhelzen - heeft een dwingende invloed op het culturele leven
verkregen. De visie dat waarheid geen
objectief begrip is, heeft een belangrijke uitwerking op het
functioneren van onderwijsinstellingen en culturele instituties gehad (p. 13). Een vurig pleitbezorger van
de verzwakking van het intellectuele gezag was inderdaad Michel Foucault, die
meende dat er geen werkelijk universele waarheid bestaat en dat intellectuelen
daarom een dergelijke waarheid ook niet kunnen uitdragen. Volgens Foucault
konden denkers ernaar streven specifieke in plaats van universele
intellectuelen te worden.
"Een andere
uiting van filistijnse ingesteldheid is de stelling dat kennis nooit op
zichzelf staat, maar altijd en direct in functie van iets. Kennis moet
'relevant zijn' of 'instrumenteel' kunnen worden gemaakt. Denken om te denken
kan er niet bij zijn. Het denken ('the life of the mind') is daarmee van zijn
vrijheden beroofd; het is aan alle kanten onvrij geworden omdat het altijd in
dienst van iets staat; van denktanks, spin doctors of geldgevers. Wanneer het
vrij ontwikkelen van ideeën onmogelijk is geworden, zullen de opgekomen ideeën
nooit controversieel zijn, altijd presentabel, zogenaamd objectief, hoe dan ook
commercieel en nooit gericht op waarheid en waarachtigheid, maar altijd gericht
op de te dienen belangen. Zo ontstaat een nieuw slag van conformistische
intellectuelen: 'Talking heads serving the show'." Hoe meer schoolboeken
en het criterium van relevantie moeten voldoen, hoe meer hun culturele inhoud
afneemt.
De groeiende scepsis ten aanzien van normen
komt het frappantst naar voren in discussies over de beoordeling van
prestaties. Het is geen zeldzaamheid om leden van de gevestigde orde in het
Britse onderwijs te horen verklaren dat het examensysteem elitair is en een
discriminerende werking op de intellectuelen vaardigheden van mensen uit
arbeidersklasse heeft. Op een soortgelijke manier zijn musea en zelfs
bibliotheken bekritiseerd omdat ze de vaardigheden van mensen met verschillende
achtergronden niet zouden appreciëren (p. 27)
Ernstige
bezorgdheid over de malaise van het intellectuele leven lokt vaak zelfvoldane
reactie uit dat aan de universiteiten alles uitstekend gaat. Vraagtekens
plaatsen bij de huidige intellectuelen en pedagogische praktijken wordt
dikwijls afgedaan als gejammer over vroeger, toen alles beter was. Deze
zelfgenoegzame verdediging van de status-quo is in de intellectuele
geschiedenis van de moderniteit vrijwel zonder precedenten (p. 63).
Universitaire
docenten moeten nu garanderen dat hun lesstof overeenstemt met bureaucratisch
vastgelegde leerdoelen die aan extern opgelegde maatstaven voldoen. Er wordt
niet langer van hen verwacht dat ze lesstof overdragen die in hun ogen
overgedragen moeten worden, en ze zijn beslist niet gerechtigd stof over te
dragen waarvan niet bij voorbaat kan worden aangetoond dat er een leerdoel mee
wordt gehaald (p. 95).
4 Oppervlakkige
en marktgerichte kennis Kennis- en prestatievijandig klimaat
Een hierbij aansluitende basisidee
uit het boek luidt: Er wordt aangestuurd
op steeds minder en minder diepgaande kennis. De 'elite' durft het niet aan om
culturele standaarden hoog te houden; heeft het onderwijs om zeep geholpen en
verkondigt een schijnbaar democratische ideologie ('iedereen moet kunnen
meedoen') waarachter juist minachting voor de vermogens van de gewone mens
schuilgaat. Kennis is een
product geworden dat door vrijwel alle belangrijke instituties wordt afgenomen.
Helaas kent de hedendaagse verbeelding kennis een oppervlakkig, bijna banaal
karakter toe. Vaak wordt kennis voorgesteld als een geprefabriceerd, hapklaar
product dat geleverd, overgedragen, op de markt gebracht en geconsumeerd kan
worde (p. 16) In plaats van een plek waar je de
verwerving van kennis nastreeft, is ook de universiteit ook een diplomafabriek
aan het worden.
"
Er heerst
een nieuwe misantropie, een diep wantrouwen over de mens en zijn kenvermogen.
De stemming is juist tegen kennis. Zo moet volgens Furedi moet een leraar zich al te zeer afstemmen op de beperkte
taal en verlangens van de leerlingen. "Volgens
de inclusie-logica moeten we bijvoorbeeld de kinderen les geven in hun taal en
niet in de onze. Dat is iets dat werkelijk al aan de gang is. Ik zie het aan
mijn eigen zoon van tien. Die komt met stompzinnige boeken thuis die ik zou
hebben weggegooid toen ik vier was. Als ik op de leraar afstap en hem vraag
waarom hij geen behoorlijk boek te lezen geeft, is het antwoord: dat is veel te
moeilijk en te intimiderend. Ik ben niet verbaasd dat die kinderen een heel
magere woordenschat hebben en moeite hebben met begripsvorming." Als
we kinderen opvoeden als idioten, krijgen ze later grote problemen bij het
omgaan met complexe kwesties.
Vele
onderwijskundigen zijn tegenwoordig van mening dat leren door ervaring wat
status betreft vergelijkbaar is met theoretische kennis (p. 82) Levenslessen
kunnen voor de betreffende persoon wel interessant en relevant zijn, maar zelfs
in het beste geval zijn reflecties op individuele ervaringen veel te
willekeurig, specifiek en persoonlijk om kennis te genereren die voor mensen in
de samenleving zinvol en inzichtelijk is. Kennis komt vaak tot stand door
mensen afstand van hun directe ervaringswereld te laten nemen, zodat ze aan hun
specifieke situatie kunnen ontstijgen en d.m.v. een afstandelijke positie leren
zich de door de samenleving als geheel voortgebrachte inzichten eigen te maken
(p. 84).
Carel Peeters schrijft in de bespreking van het boek van
Furedi ook een en ander over de abdicatie van de Nederlandse
onderwijsverantwoordelijken. Hij heeft
veel problemen met fenomenen als 'het steeds minder kennis' en het vooral centraal stellen van dienstbare
en marktgerichte kennis. Peeters
schrijft: "Filistijnen zijn b.v. ook
onderwijsmensen die het gewoon vinden dat studenten na een jaar studeren niet
één boek helemaal hebben uitgelezen. Filistijnen zijn mensen die willen dat
kennis voor iedereen toegankelijk is en aansluit bij 'popular opinion'.
Filistijnen zijn mensen die zeggen dat het een vorm van 'symbolisch geweld'
(cf. Bourdieu) is wanneer men een standaard van kwaliteit hoog wil houden.
Filistijnen zijn mensen die de universiteit niet zien als een plaats waar men
intellectueel gevormd wordt, maar als een cateringbedrijf waar porties kennis
kunnen worden gehaald. Het verwerven van kennis wordt dan uitsluitend gedreven
door pragmatische motieven."
5 Ideologie van gelijke kansen, inclusie &
knuffelpedagogie: haaks op talentontwikkeling en mondigheid
Volgens
Furedi is overal in het onderwijs het niveau aan het dalen. Dat heeft ook veel te maken met het vocabulaire van de politieke elite waarin
woorden als 'inclusie', integratie,
gelijke kansen, iedereen moet kunnen participeren centraal staan. Iedereen
moet kunnen meedoen en iedereen moet slagen en gelijke resultaten kunnen
behalen. De politiek van 'iedereen moet mee kunnen doen, van integratie en inclusie
begint al op heel jonge leeftijd, maar manifesteert zich ook heel duidelijk in
het hoger onderwijs.
Het scheppen
van gelijke kansen voor iedereen is in beginsel een waardevol streven. De groei
van de publieke participatie in het intellectuele en culturele leven is een
doelstelling die iedereen met democratische neigingen alleen maar krachtig kan
onderschrijven. .. Sociale integratie(en
gelijke kansen worden echter hoofdzakelijk voorgesteld als een
psychologisch proces waarbij mensen in hun waarde worden bevestigd zodat zij
een beter gevoel over zichzelf krijgen.(
) Als gevolg daarvan moeten scholen
garanderen dat de leerlingen nooit het idee krijgen dat ze falen of onvoldoende
worden bevestigd, en ervoor zorgen dat ze een hoog gevoel van eigenwaarde
hebben. Universitaire docenten worden onder druk gezet om positieve
waarderingen toe te kennen en een klimaat te scheppen waarin niet één student
zich geïntimideerd of gekrenkt voelt
(p. 145).
De huidige
pedagogie heeft als uitgangspunt dat kinderen, en achtergestelde kinderen in
het bijzonder, voortdurende bevestiging nodig hebben om wat te kunnen bereiken
(147). Integratie en bevestiging zijn volgens de huidige pedagogie dan ook fundamenteel onverenigbaar met een veeleisende
leerplan dat kinderen op de proef stelt om hen hun mogelijkheden te doen
verwezenlijken.(
) En preoccupatie met het gevoel van eigenwaarde van kinderen
heeft geleid tot een preoccupatie met de emotionele behoeften van kinderen -
wat vaak ten koste van hun intellectuele behoeften gaat (p. 148);
De impliciete
boodschap die aan leerlingen worden overgedragen, houdt in dat je wordt
beoordeeld op grond van het feit of je je best hebt gedaan, en niet op grond
van je prestaties. Dit idee vernietigt de notie van het naar een doel toewerken
en ondermijnt aldus de hele gedachte dat je in iets kunt uitblinken (p. 149).
Op
universiteiten heeft dit proces de scheidslijn tussen docent en student doen
vervagen. Door de institutionalisering van dit pseudo-democratische ethos
worden studenten zodanig gevleid dat ze menen dat hun opvattingen eenzelfde
geldigheid hebben als die van de docenten (p. 157).
De uitbreiding
van het van hoger onderwijs zal echter veeleer tot normvervaging leiden als de
vergroting van de participatie voortkomt uit overwegingen die weinig met de
bevordering van de idealen van de universiteit te maken hebben. Wanneer het
onderwijs door externe overwegingen
worden overheerst, brengt dit inderdaad een achteruitgang met zich mee (p.
121). De vergroting van de participatie in het hoger onderwijs wordt doorgaans
als onderdeel van een programma van radicale hervormingen aan de man gebracht.
De voorstanders van sociale engineering beweren dat het traditionele
verlangen naar institutionele autonomie van de universiteit een claim is om de
privileges van hen die al geprivilegieerd zijn in stand te houden. Derhalve is
volgens hen de ondermijning van de autonomie van de universiteit een stap in de
goede richting, aangezien daardoor het vergroten van de toegankelijkheid wordt
vergemakkelijk.(
) De aantasting van de soliditeit, stabiliteit en
duidelijkheid van deze grenzen tussen de universiteit en de rest van de
samenleving is een welbewuste poging om het streven naar institutionele
autonomie van de universiteit te ondermijnen p. 123).
Het vleien van
studenten is in hoog tempo tot een belangrijke institutionele norm aan het
uitgroeien. Vaak wordt van studenten niet verwacht dat ze studeren, maar dat ze
lessen volgen.(
). Werkcolleges worden bijvoorbeeld op een zelfde wijze als een
kringgesprek op de basisschool gebruikt. Deze techniek is voor vijfjarigen
misschien zinvol, maar op de universiteit belemmert ze dat studenten via
moeizame ingespannen intellectuele kennis verwerven. In feite worden
universitaire studenten door de agenda van integratie geïnfantiliseerd.
Universitaire docenten hebben intussen tot taak de studenten te ondersteunen
in plaats van hen een metamorfose te laten ondergaan (p. 140).
Politici en ambtenaren maken openlijk gewag
van het scheppen van aspiraties om hoger onderwijs te volgen ook voor diegenen die daar geen ambitie toe
koesteren. Vaak richt het
integratiebeleid zich zelfs op het scheppen van prikkels voor mensen die
onverschillig staan tegenover wat sociale integratie te bieden heeft. Dit
proces waarbij men probeert een vraag naar integratie te scheppen, is heel
sterk in het hoger onderwijs zichtbaar (p. 143).
Wanneer de nieuwe culturele elite het over
het slechten van culturele barrières heeft, komt dit in de praktijk meer op de
reductie van de culturele beleving tot een onmiddellijk, emotioneel contact.
Reflectie en beoordeling worden als exclusief beschouwd, omdat ze het contact
zouden belemmeren en mensen buiten zouden sluiten.(
) Een cultuur die mensen
zichzelf wil laten vinden, kweekt een klimaat van geobsedeerdheid met en
gerichtheid op het eigen zelf. Dit betekent een regressie naar een kinderlijke
staat, waarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen wat voor mij van belang is
wat van algemeen belang is (p. 169).
Het type bevestigend gedrag dat volgens opvoedkundigen
voor kleine kinderen het beste is, is door de universiteit overgenomen. En hoe
meer energie docenten aan de emotionele behoeften van hun studenten moeten
besteden, des te minder zullen ze hen als potentiële intellectuelen serieus
kunnen nemen - dat valt niet te vermijden.
Uit dit infantiliseringsproces komt een
pessimistisch en antidemocratische mensbeeld naar voren. De doelgroep
van het sociale integratiebeleid bestaat uit individuen die geen gelijkenis met
het ideaalbeeld van het democratisch subject vertonen. In ideale voorstellingen
van democratische participatie wordt uitgegaan van burgers die intelligent en
verantwoordelijk genoeg zijn om zelfstandig te handelen en hun rechten te laten
gelden. Ze kunnen kritiek uitoefenen en verdragen. Zijn volwassen, bezitten
verantwoordelijkheidsgevoel en zijn bereid belang te stellen in zaken die niet
alleen hen maar ook andere segmenten van een gemeenschap beïnvloeden. De huidige culturele instanties en
onderwijsinstellingen geven echter signalen af als zou van mensen niet mogen
worden verwacht dat ze zich overeenkomstig democratische idealen gedragen. Zij
verwachten daarentegen van hun publiek dat het emotioneel is, dat het alleen in
zichzelf belang stelt, en dat het niet nieuwsgierig en niet volwassen is (p.
172).
Vanaf het
midden van de 19e eeuw won het geloof aan kracht dat de elite de plicht had het
volk te verlichten. Dit project werd door de moderne intellectuelen gretig
omarmd en bleef de culturele elites tot de jaren 70 van de vorige eeuw
motiveren.
Het huidige
culturele klimaat begunstigde eerder de ontwikkeling van een massa dan die van
een publiek. Discussie en debat worden vaak als vijandige en schadelijke
activiteiten voorgesteld. Door de toegenomen scepsis en het toegenomen
cultuurrelativisme wordt de waarde van het strijden over ideeën in twijfel
getrokken (p.182)..
De huidige
cultuur spoort ons voortdurend aan tot volgzaamheid jegens een verbijsterende
hoeveelheid verschillende relatiedeskundigen. Opvoedingscoaches,
make-overgoeroes en supernannys bezitten blijkbaar het gezag om ons te kunnen
vertellen hoe we moeten leven( 208).
Helaas is het vroegere gezag door een veel slechtere versie vervangen,
namelijk het niet-erkende gezag van een ongelijksoortige groep professionals,
reclamemakers, beroemdheden en culturele ondernemers. Dit is een groep die geen
missie, doel of coherent wereldbeeld heeft. Deze lieden kunnen ons veel
vertellen over de deugden van sociale integratie, maar weinig over datgene
waarin mensen moeten worden geïntegreerd. Zij zijn bedreven in de ondermijning
van het erfgoed van het verleden, maar minder bedreven in het scheppen van een
alternatieve bron van gezag. Hun voornaamste verworvenheid is dat ze
conventionele vormen van gezag in twijfel hebben getrokken en ons culturele en
intellectuele leven aan verdomming hebben onderworpen. Zijn geen vooruitgang te
bieden, maar intellectuele en culturele stagnatie.
6 Minder
open-debat-cultuur & abdicatie van intellectuelen
6.1 Weinig
open en controversieel debat
& niet-aanvalspact onder intellectuelen
Furedi
betreurt ook dat er op vandaag zo weinig ruimte is voor een intellectueel en
controversieel debat en dit in tegenstelling met een kwarteeuw geleden. "De rol van de intellectueel bestaat in
het vechten voor (grote) ideeën. En dat gebeurt niet meer, de meeste academici
sluiten zich op in hun eigen kleine specialiteitjes.
Je wordt echter vooral
een intellectueel door wat je buiten je eigen specialiteit doet. Doordat je in
debat treedt met mensen uit andere domeinen. Maar serieus debat bestaat haast
niet meer."
"Onder academici heerst er ook een soort
niet-aanvalspact: jij mag zeggen wat je wil, ik mag zeggen wat ik wil, we
hoeven het niet met mekaar eens te worden. Dat is 'pluralisme', 'diversiteit'.
Terwijl het een intellectueel zwaktebod is. Als we het niet met mekaar eens
hoeven te worden, wat voor zin heeft het dan nog om te discussiëren?
We
beleven een periode in de geschiedenis die arm is aan ideeën."
6.2 Weinig
onderwijsdebat
Vanuit onze
ervaring vanuit de onderwijssector zijn we geneigd Furedi volmondig bij te
treden. Velen durven zich niet meer kwetsbaar opstellen en deelnemen aan het
publieke debat. Ze vrezen dat hierdoor hun verdere carrière in het gedrang zou
komen, dat ze minder overheidscenten zouden krijgen voor wetenschappelijk
onderzoek, dat hun uitlatingen negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor hun
eigen opleiding, voor hun naastbestaanden
In de jaren zeventig en tachtig was er een meer open en controversieel
debat over het onderwijs dan op vandaag het geval is. Vanuit de Stichting Lodewijk de Raet organiseerden
we in de periode 1972-1992 grote en controversiële debatten en colloquia rond
de diverse onderwijsthema's: democratisering van het onderwijs, VLO, VSO,
differentiatie, onderwijsplannen van diverse ministers, hervorming
lerarenopleiding, schoolmanagement, hervorming van inspectie en begeleiding,
moderne wiskunde, taalonderwijs, methodescholen,
Er was ook telkens veel
aandacht voor de inbreng vanuit de deelnemers. Sinds 1992 waren er geen open en
controversiële debatten meer. Er is soms nog wel officieel sprake van een
debat, maar in werkelijkheid merk je dan dat de sprekers dezelfde mening
hebben, dat er praktisch geen ruimte is voor inbreng van de deelnemers en dat
een deelnemer die een kritische vraag durft stellen veelal met een schuin oog
bekeken wordt door de inrichters en de sprekers. Kritische lezersbrieven worden
vaak genegeerd. Net zoals de meeste academici verdedigen de persmensen vooral
de dominante ideologie en de machtshebbers (cf. visie van filosoof Michel
Onfray in 'Antihandboek voor de filosofie'). Klokkenluiders zijn vaak de klos
en lopen tal van risico's. Kritiek formuleren en dwarsliggen is een
vermoeiende, weinig dankbare en gevaarlijke aangelegenheid.
De
controverses en discussies werden
destijds niet uit de weg gegaan. Eén voorbeeld: als onderwijs-minister Decroo
in 1975 zijn 'Ideeën over
onderwijsvernieuwing' publiceerde dan leidde dit tot kritische commentaren
in alle onderwijstijdschriften en tot een druk bijgewoond colloquium. In die
tijd durfden ook universitaire onderwijskundigen nog een mening formuleren ook al ging die in tegen
beleidsvoorstellen van een bepaalde minister of tegen de mening van een andere
onderwijskundige.
Prof. G.
Kelchtermans drukte de abdicatie van veel onderwijskundigen onlangs als volgt
uit: "Van academici wordt momenteel verwacht dat ze geld
binnenbrengen om bepaalde projecten te kunnen uitvoeren. Dat geld vinden ze bij
de overheid die bepaalde onderzoeksprojecten wil subsidiëren. Heel wat
onderwijskundigen worden onbewust een partner en leverancier van overheden die
zaken willen veranderen. Ze maken zich op die manier schuldig aan een soort
permanente onrust in het onderwijs. Zo ontstaat het risico dat pedagogen ten
dienste staan van de overheid, om hen de onderzoeksresultaten te leveren die ze
willen. Als we als onderzoekers onze onafhankelijkheid opgeven, ondergraven we
in feite ons bestaansrecht als universiteit."
Net zoals
de meeste academici verdedigen de persmensen vooral de dominante ideologie en
de machtshebbers (cf. visie van filosoof Michel Onfray in 'Antihandboek voor de
filosofie')
6.3 Abdicatie
van media en pers
Ook de
persmensen stelden zich de voorbije 15 jaar veel minder kritisch op ten aanzien
van het beleid e.d. en kritische geluiden krijgen geen respons meer in de
kranten. Persmensen brengen bij voorkeur enthousiast verslag uit over de
projecten en standpunten van de overheid en administratie. Derk Jan Eppink schreef
onlangs terecht dat veel media de kwaliteitskranten op kop de onderdanen
van de machtshebbers geworden zijn. Eppink stelde: "De Vlaamse media zitten grotendeels in een permanente staat van
zelfcensuur." Een eigen voorbeeld: er was in 1995 in 'De zevende dag'
een debat gepland over de HOBU-hervorming waarin we als vertegenwoordiger van
de docenten uitgenodigd werden onze
kritische commentaar te formuleren. Eén telefoontje van minister Luc Van den
Bossche volstond om onze stem uit het debat te weren. Eppink schrijft verder: 'Gewone lezers merken zelfcensuur en
slapjanusgedrag' (KNACK, 22.02.06); een voorbeeld: toen we vaststelden dat
onze lezersbrieven niet meer gepubliceerd werden, zijn we er maar mee
opgehouden.
6.4 Versimpeling
in politiek en media
Furedi
stelt verder: "De overheid speelt
ook een rol in de huidige evolutie, omdat ze 'democratie' verwart met 'participatie';
filisterij en populisme worden haast geprezen. Wie buiten de norm valt en een
zekere excellentie nastreeft, is bijna verdacht. Iedereen bereiken, iedereen
insluiten, is een doel op zich geworden. De media, maar ook politici en
academici, willen alles overdreven simpel voorstellen, zodat iedereen zeker mee
kan.
Ik vind de idee dat alles altijd zo simplistisch mogelijk moet worden
voorgesteld, trouwens bijzonder beledigend. Alsof we allemaal zo dom zijn dat
een politicus of wie dan ook zich als een clown moet verkleden om onze aandacht
te trekken. Wat is er mis met een relevant en duidelijk idee om onze aandacht
te trekken" (Interview Knack).
6.5 Te
weinig 'verbeelding aan de macht'
Furedi
heeft zijn marxistische geloof van weleer en bepaalde refreintjes van mei '68
al lang vaarwel gezegd, maar hij is nog wel steeds een fundamenteel
progressieve mei '68'er. Mei '68 was een symbool van een 'open debat'-cultuur.
De slogan 'De verbeelding aan de macht'
werd wel door sommigen misbruikt, maar was toch een uiting van het feit dat men
wou nadenken over de grote problemen en naar oplossingen zoeken. Furedi
betreurt dat de politiek, de politici,
de intellectuelen
zich momenteel te weinig bezig houden met de grote
(politieke) problemen en al te veel met
de kleine probleempjes van het leven. "Ja,
de kleine probleempjes van het leven worden grote politieke problemen. Vorig
jaar is obesitas ineens, vanuit het niets, een gigantische epidemie geworden.
En dus worden er miljoenen besteed aan de bestrijding ervan. Als er geen grote
politieke ideeën meer zijn, doet de micropolitiek haar intrede."
Furedi
stelt verder: "We geloven blijkbaar
niet meer in de mogelijkheid van de mens zijn eigen lot in handen te nemen en
vooruitgang te maken.
Het gevoel dat we ons lot in handen kunnen nemen, vind
ik prachtig. In die zin lagen de jaren zestig in het verlengde van de
Verlichting.
Wat mij enorm aansprak in de jaren zestig
was het idee dat alles mogelijk was, dat we dingen tot stand konden
brengen." Hij
vindt het dan ook jammer dat veel intellectuelen abdiceren en dat veel
professoren zich laten inkapselen en niet meer meespelen in belangrijke
debatten.
7 Knuffelpedagogie(k)
7.1
Ervaringsgerichtheid = infantilisering
Furedi
heeft het in zijn publicaties ook vaak over de knuffelpedagogie(k).
In het
interview met KNACK zegt hij hierover: "Ook in het onderwijs gaat het de
verkeerde kant uit", aldus Furedi.
"De 'ervaringswereld' van het kind staat tegenwoordig centraal,
alle leerstof moet daar zo dicht mogelijk bij aansluiten. Op zich lijkt dit
prima, elke goede leraar zal die aansluiting zoeken. Maar het mag geen
pedagogisch project worden. De essentie
van onderwijs is en blijft overdracht van een bepaalde leerstof met een eigen
logica en integriteit. Het is niet altijd makkelijk om dat over te brengen.
Maar het
belangrijkste criterium is toch niet hoe relevant je bent voor de leefwereld
van je doelgroep, wel hoe goed je lesgeeft. Want met die relevantie kun je ver
gaan. Een extreem voorbeeld: in bepaalde scholen in de VS zijn alle 'bergen'
uit de leerboeken geschrapt, omdat de kinderen in een regio wonen zonder
bergen. In die logica zitten we een beetje. In Engeland hoor je dat ook:
Shakespeare wat heeft die te maken met deze tijd? Wij onderschatten de
verbeelding van een kind of jongere om zich met zijn verbeelding te verplaatsen
in tijd en ruimte. Dat is nu zo geweldig aan kinderen, dat ze altijd willen
weten hoe het elders is, of hoe het vroeger was" (J. De Ceulaer: 'Iedereen is
kwetsbaar, 'KNACK, 24.10.04). Furedi vindt dat kinderen en jongeren moeten
uitgedaagd worden om boven zichzelf uit te stijgen.
7.2 Overbescherming
en betutteling
Furedi
heeft het in zijn boeken ook over het kwetsbare kind dat overbeschermd en
betutteld moet worden. Hij stelt in het
interview in KNACK: "In sommige Amerikaanse klassen draagt
elk kind een T-shirt waarop staat: 'I'm special.' Geen enkel kind mag falen, ze
worden niet meer geconfronteerd met echte uitdagingen. Op die manier isoleer je
hen voor alles wat vreemd of eigenaardig
of potentieel bedreigend is, je leert hen niet meer wat mislukken is. En
zo ontneem je hun de mogelijkheid om te leren wat het betekent mens te zijn.
Risico's nemen hoort daar nu eenmaal bij." Furedi vindt dat kinderen,
maar ook burgers, veel te veel bemoederd en geknuffeld worden.
"Als je alle als kwetsbaar
voorgestelde groepen binnen onze maatschappij of binnen het onderwijs optelt,
heb je 120 procent van de samenleving. Iedereen wordt momenteel beschouwd als
kwetsbaar. En als je dan vraagt waarvóór
we zo kwetsbaar zijn, dan is het antwoord: voor álles. Zodra je
kwetsbaarheid beschouwt als dé definiërende eigenschap van mensen, moet je hen
tegen alles en nog wat beschermen. Dat is wat er momenteel verkeerd loopt, het
verklaart de manier waarop we kinderen behandelen, sociale problemen bekijken,
met onze gezondheid omgaan, oorlog voeren. .."
|