Kritische evaluatie van eindtermen/leerplannen Nederlands
en wiskunde
(Ontwerp-bijdrage voor themanummer Onderwijskrant over eindtermen/leerplannen)
Vooraf
We vinden dat het
debat over nieuwe eindtermen/leerplannen moet vertrekken van een evaluatie van
de bestaande eindtermen/leerplannen. In functie daarvan publiceren we zelf een
aantal bijdragen hier over. We starten met de vakken Nederlands en wiskunde. We
beschikken ook al over ontwerpteksten voor wereldoriëntatie en over STEM. We
zijn ook nog op zoek naar bijdragen van derden over andere leerdomeinen.
Verderop in dit themanummer nemen we ook nog een bijdrage op over
sociaal-affectieve vaardigheden -
gekoppeld aan de 3 persoonsgebonden leerplannen die het leerplanconcept van de
katholieke onderwijskoepel wil uitwerken.
1 Uitholling van vak Nederlands
Een aantal leden
van de commissie onderwijs maakten zich tijdens de vergadering van 2 juli
2015 terecht grote zorgen over het
taalonderwijs en over de nieuwe eindtermen en leerplannen die opgesteld zullen
worden. De centrale bekommernis luidde: Minister zult u bij de herziening van de eindtermen
voldoende inzetten op het versterken van de kennis en beheersing van het
Nederlands? Op welke manier ziet u dat?
Minster Crevits beloofde dat er aandacht aan besteed zou worden. Het lijkt ook merkwaardig dat in de vele
(officiële) teksten over de nieuwe eindtermen/leerplannen van de voorbije
maanden steevast gepleit werd voor een ontstoffing van de
eindtermen/leerplannen. Zo wordt er met
geen woord gerept over de uitholling van de taalleerplannen.
1.1 Enorm veel
kritiek
De eindtermen en
leerplannen Nederlands kregen de voorbije 20 jaar terecht enorm veel kritiek te
verduren. Het vak Nederlands werd door de eindtermen- en leerplan-operatie van
de jaren negentig inhoudelijk uitgehold. .. Onderwijskrant besteedde
honderden paginas aan de analyse van de uitholling van de taalvakken
(zie www.onderwijskrant.be). In
september 1993 formuleerden we al een lange reeks kritieken. Nadien besteedden we er nog veel bijdragen en
een paar themanummers aan (zie www.onderwijskrant.be). De kritiek op de uitholling en de
identiteit van het (klassiek)
taalonderwijs stond ook centraal binnen onze O-ZON-campagne van begin 2007. Het
leverde heel veel instemmende reacties van leraren en docenten op. Er
verschenen ook tal van bijdragen over in de kranten. Binnen het bestek van deze
bijdrage kunnen we maar enkele kritieken en problemen vermelden.
Vanaf het einde
van de jaren tachtig kwam ook Vlaanderen in de ban van een aantal taal-slogans.
Ze sloegen niet aan bij de praktijkmensen, maar de ontwikkeling van de
eindtermen en van de nieuwe leerplannen werd door een aantal universitaire
taalkundigen aangegrepen om die taalmythes ook ingang te doen vinden in de
praktijk. In onze kritische reactie op de (ontwerp)eindtermen Nederlands in
1993 bekritiseerden we daarom een aantal ingeslopen taal-slogans:
communicatieve competentie, taalvaardigheidsonderwijs, normaal-functioneel
taalonderwijs, 'weg met de grammatica, NT2-aanpak=NT1-aanpak,
We kozen voor
een veelzijdige benadering van het veelzijdig taalonderwijs en voor
'vernieuwing in continuïteit. De relativistische en simplistische taalvisie
vinden we in sterke mate terug in het rapport Taalvaardigheidsonderwijs. Wat ze zelf doen, doen ze beter! van de VLOR in samenwerking met het
Leuvens Steunpunt GOK (2005). Met
dit rapport wou de VLOR de stand van zaken binnen de taaldidactiek opmaken. De
kerngedachte uit het rapport luidt als volgt: De effectieve
manier om de schooltaalvaardigheid van de leerlingen te bevorderen is de taakgerichte
aanpak. Die neemt de spontane taalverwerving in een natuurlijke (nietschoolse) omgeving als model. Terwijl je de
taken van het dagelijkse leven uitvoert, leer je taal al doende, met het nodige vallen en opstaan, missen en
treffen. En niet dankzij uiteenzettingen
over hoe het systeem van de taal in kwestie in elkaar zit. Bij de meeste leerders, kinderen zowel als
volwassenen, verloopt dat niet-gestuurde proces van zelfontdekking heel
succesvol. Parallel met de
situatie in het natuurlijke leven wordt bij de taakgerichte aanpak in klas
uitgegaan van het principe dat je taal leert via zelfontdekking, door taal te
gebruiken in functie van een bepaald (niet-talig) doel dat moet worden bereikt:
een voorwerp moet worden gemaakt, een handeling uitgevoerd, een probleem
opgelost. ... Terwijl hun aandacht toegespitst is op het uitvoeren van de taak,
komt bij de leerlingen een proces op gang waarbij ze betekenis toekennen aan
tot dan toe onbekende woorden en woordvormen en waarbij ze allerlei deelvaardigheden en strategieën aanspreken.
Ze leren taal door taken uit te voeren, en niet door onderwezen te worden over
taal. In dit rapport lezen we eens
te meer dat systematisch onderwijs in woordenschat, NT2, spelling, grammatica
uit den boze is: Expliciete aandacht voor de betekenis van een woord of
voor een grammatica- of spellingregel heeft binnen taakgericht
taalvaardigheidsonderwijs enkel een plaats binnen de 'taakcontext' en (bij
voorkeur) als de leerlingen vastlopen op het taalelement in kwestie terwijl dat
binnen de taak een essentiële rol heeft, bijvoorbeeld de woorden oorzaak en
gevolg als de leerlingen een tekst te lezen krijgen over bedreigde diersoorten,
of de vorming van de superlatief als ze een informatiefolder moeten schrijven
over 'buitengewone' gebouwen in een (fictieve) stad. Op dat ogenblik zijn
leerlingen immers het meest ontvankelijk voor 'beschouwing' omdat ze gekoppeld
is aan een hogergelegen en niet altijd talig doel.
De misnoegdheid
bij de praktijkmensen leidde er ook toe dat deze in de mate van het mogelijke
lippendienst bewezen aan de taalvisie achter het leerplan. De gepropageerde
aanpak was overigens in de praktijk vaak niet realiseerbaar ook wegens de beperkte leertijd.
In het leerplan
van het katholiek onderwijs lezen we in verband met spelling:
"Spellingafspraken raken de essentie van de taal niet. Een slechte
spelling maakt een taal niet slechter. en een goede spelling maakt een taal
niet beter." Ook in het leerplan van het Gemeenschapsonderwijs wordt het
belang van spelling geminimaliseerd. Tegen de geest van de eindtermen en
leerplannen in stimuleerden we de uitgevers om toch systematische en aparte
methodes voor spelling uit te werken. Met succes en tot grote tevredenheid van
de praktijkmensen. Zo konden we in het
basisonderwijs nog een behoorlijk peil voor spelling bereiken. Als gevolg van
de kritiek van Onderwijskrant/O-ZON op de taalfilosofie van de katholieke
koepel slaagden we er ook in om de 60/40 regel
te doen schrappen: minstens 60 % van de punten voor vaardigheden en
hoogstens 40% voor kennis en kennis enkel evalueren in de context van
vaardigheden.
In een interview
bestempelde prof. em. Jan Taeldeman de
eindtermenfilosofie als 'misdadig' (in: Over
Taal, december 2005) Volgens hem luidt
de kernboodschap in de eindtermen e.d.: "Als we ons maar vlotjes kunnen uitdrukken! De vorm doet er niet toe. Taeldeman stelt dat het volgens de geest van de eindtermen en volgens de visie van
een aantal taalkundigen plus minus volstaat dat de betekenis van een geschreven
of gesproken 'boodschap' ondubbelzinnig gedecodeerd (begrepen) kan worden.
Vanuit een 'normaal-functioneel'
vertrekpunt maakt men zich inderdaad weinig zorgen over het gebruik van de
algemeen-Nederlandse termen, de correcte uitspraak, de juiste spelling en
grammatica
Taeldeman tilde ook zwaar aan
eindtermen-formuleringen als "de
leerkrachten moeten ernaar streven dat de leerlingen 'het gepaste' taalregister
gebruiken". Volgens hem "verwart
men hier een hoge tolerantie ten aanzien van taalvariatie met een
doe-maar-aan-mentaliteit die het
belang van de vorm van de taal en de invloed van de vorm op de communicatie
minimaliseert. Het steekt allemaal
niet zo nauw. Communicatieve
competentie, assertiviteit en zo, allemaal goed maar dat mag de talige
inaccuraatheid niet verdoezelen. Zo
schreven de neerlandici Kris Van den
Branden (CTO-Leuven) en Frans Daems (UA)
die de eindtermen en leerplanen sterk beïnvloedden, in 2004 nog dat systematisch onderwijs van
woordenschat, spelling, regels voor woordvorming, grammatica
niet effectief
is (Taalverwerven op school, Acco, 2004, p. 17).
Prof. Wim Van den Broeck poneerde eveneens dat de eindtermen Nederlands al te weinig houvast bieden
omdat ze enkel aandacht besteden aan het normaal-functioneel karakter van de
taal, aan het uiteindelijk doel (begrijpend lezen van krant, brieven en teksten
schrijven, debatteren
) en niet aan de lange weg erheen (Taal verwerven op
school, Acco 2004, p. 131-153). Van den
Broeck schreef dat het overbeklemtonen van de uiteindelijke functionaliteit
in het normale leven (b.v. een tekst begrijpend kunnen lezen in een zinvolle
context) goed aansluit bij de huidige tendens van het ervaringsgerichte,
zelfontdekkend leren (constructivisme)" dat ook in de uitgangspunten
bij de eindtermen e.d. centraal staat (p. 133). Hij voegde er aan toe: "De onderwijsvisie die weerklinkt in
het discours van enkele belangrijke onderwijsactoren (bijvoorbeeld: de minister,
Departement, VLOR
) kiest daarbij voor 'leerlinggerichte' of
'zelfontdekkende', sterk geïndividualiseerde leermethoden waarbij men ervan
uitgaat dat kinderen zelfstandig hun eigen doelen in handen kunnen en moeten
nemen" (p. 149). Het zelfstandig leren 'al doende' staat centraal en
dat staat volgens Van den Broeck haaks op een effectieve
(achterstands)didactiek.
1.2
O-ZON-(taal)campagne van 2007 en Taalpeilonderzoek Nederlandse Taalunie
Onze O-ZON-campagne van januari 2007 inspireerde de Nederlandse Taalunie
om in
het Taalpeilonderzoek 2007 honderden leraren, leerlingen en
volwassenen te bevragen naar hun
mening over het vak Nederlands. De resultaten van de peiling bevestigen de
stellingen in ons taaldossier Leerkrachten en burgers voegen veel meer aandacht
voor spelling en grammatica en in iets mindere mate ook voor het schrijven van
teksten en begrijpend lezen van (moeilijke) teksten. Ook de leerlingen eisen
meer spelling en grammatica en vinden die onderdelen heel nuttig. Er werd
tevens meer aandacht gevraagd voor literatuur die door de instrumentele competentie-benadering
van het taalonderwijs buiten de prijzen viel.
1.3 Rake kritiek
vanuit secundair onderwijs
Een taalleerkracht secundair onderwijs
formuleerde in een reactie op het Taalpeilonderzoek
scherpe kritiek aan het adres van de eindtermen leerplannen Nederlands, op de
officiële taalvisie. Hij schreef: In
mijn vak hoef ik volgens de officiële taalvisie echt geen basiskennis te geven,
als de leerlingen maar een briefje, een formulier, of een verslagje
kunnen schrijven. Ze moeten 'alleen maar' een instructie goedkunnen lezen of de
garantievoorwaarden kunnen interpreteren. Daarnaast moeten ze alleen maar begrijpelijk
kunnen spreken en luisteren. Doorsneeleerkrachten gaan er echter vooreerst vanuit
dat de klassieke doelstellingen voor lezen en schrijven veel verder reiken
dan een instructie kunnen lezen of een simpel verslagje kunnen schrijven, dan
wat normaal-functioneel is. Daarnaast menen we dat een leerling de gevraagde
taalcompetenties ook niet kan bereiken als hij: - veel te weinig woordenschat en
algemene ontwikkeling heeft - niet weet aan welke eisen een fatsoenlijke zin
moet voldoen - de basisregels van de spellingen grammatica niet kent - in zijn
hele leven nog geen één boek uit heeft gelezen geen oefening
kreeg in het onderscheiden van hoofd- en bijzaken - geen ervaring heeft
in het logisch formuleren, argumentatie - zelden in een 'beschaafd'
milieu verkeert, zodat helemaal niet duidelijk wordt wat sociaal
acceptabel is. Begrijpend lezen, schrijven, spreken, luisteren in een
toepassingscontext kun je pas als je de basiskennis én de basisvaardigheden
in de vingers hebt. En aangezien we verondersteld worden te werken met
geïntegreerde doe-taken krijgen we ook nog kritiek als we woordenschat,
zinsontleding, spelling
systematisch aanbieden.
1.4 Rake kritiek van Jan
Saveyn op taalvisie van Leuvens taalsteunpunt
De vroegere pedagogisch coördinator van de Guimardstraat, Jan Saveyn, poneerde in 2007 dat veel
praktijkmensen ook uit het lager onderwijs - terecht met veel vragen zitten omtrent
de hervormingen binnen het vak Nederlands.
De misnoegdheid was volgens hem
onder meer het gevolg van de invloed van de eenzijdige taalvisie van het Steunpunt NT2-Leuven (momenteel: Centrum
voor Taal en Onderwijs van prof. Kris Van den Branden en CO. Het
Leuvens taalsteunpunt opteerde
volgens Saveyn voor radicaal vaardigheidsonderwijs.
Woordenschatrijtjes, zinsontleding, aanleren van grammaticale en
spellingregels
waren uit den boze. De leerling moest volgens de analytische taalverwervingsmethode al
doende leren vanuit globale taaltaken (brief schrijven, telefoongesprek. ..) en
zelfontdekkend hun eigen taal analyseren. Vanuit de constructivistische
leertheorie moesten de leerlingen enkel geconfronteerd worden met realistische
en uitdagende taaltaken. De leraar was vooral coach van het leerproces.
Saveyn concludeerde: Veel
praktijkmensen nemen aanstoot aan de
exclusieve keuze van NT2-Leuven voor inhouden vanuit een louter functioneel
oogpunt, evenals aan de stelling dat men onderwijsleerprocessen altijd aan
realistische, authentieke contexten moet zien te koppelen, aan het ontbreken
van banden met de traditie van het systematisch moedertaalonderwijs, aan het
geen aandacht schenken aan de verwachtingen van het secundair onderwijs ten
aanzien van de basisschool
En uitgerekend een medewerkster van het simplistisch Leuvens taalsteunpunt, Machteld
Verhelst, werd de opvolgster van Jan Saveyn binnen de koepel. Mogen we van haar
verwachten dat zij voor het nieuwe leerplan Nederlands afstand zal nemen van
wat ze vroeger gepropageerd heeft. Nog niet zo lang geleden sprak zij zich nog
uit tegen de invoering van intensief NT2.
2 Wat met ons
wiskundeonderwijs? Tevredenheid omtrent
leerplan lager onderwijs, kritiek op leerplan secundair onderwijs
Inzake de
situatie van ons wiskundeonderwijs merken we enerzijds een vrij grote
tevredenheid over het leerplan lager onderwijs en anderzijds veel kritiek op
constructivistisch leerplan 1ste graad s.o.
2.1 Wiskunde in
lager onderwijs
Ik ben ervan overtuigd dat de overgrote
meerderheid van de praktijkmensen best tevreden is over het leerplan wiskunde
voor het lager onderwijs. Ook de uitgevers
konden op basis van het leerplan vrij vlot wiskundemethodes opstellen. Op de twee recentste
landenvergelijkende TIMSS-studies behaalden onze 10-jarigen voor wiskunde een
Europese topscore. Rianne Janssen,
onderzoeker KULeuven resumeerde de uitslag voor de evaluatie van de (Vlaamse) eindtermen als volgt: Voor
de helft van de leerstof wiskunde bereiken
negen leerlingen op tien de eindtermen. Dat is uitstekend. Ook de nieuwe
leerstof rond strategieën en probleemoplossende vaardigheden boert goed. Voor
twee aspecten van meten en meetkunde is de score minder, iets boven de 50
procent. Het enige tekort is procentberekening in praktische situaties.
Slechts vier leerlingen op tien halen hier de eindtermen. Maar voor een
onderscheiding mag je één licht tekort hebben. De eindtermen zijn haalbaar.
De Europese topscore voor PISA-wiskunde is mede gebaseerd op het fundament dat
gelegd werd in het basisonderwijs. De prestaties van de leerlingen zijn
uiteraard ook mede afhankelijk van de opleiding die de leerkrachten gekregen
hebben. In dit verband betreuren we ten zeerste dat praktisch geen pedagogen
zich nog inlaten met de wiskundedidactiek. Als pedagoog-lerarenopleider ben ik
daar steeds intens mee bezig geweest en kon ik ook het leerplan en de praktijk van
ons wiskundeonderwijs in sterke mate inspireren.
Over de minimalistische eindtermen wiskunde ben ik minder
tevreden. Als mede-opsteller heb ik me
destijds mateloos geërgerd aan b.v. het feit dat - vooral door het verzet van
twee professoren - de leerlingen geen enkele formule voor de
oppervlakteberekening moeten kennen, de regel van 3 niet meer moeten kunnen
toepassen, enz.
De leerplannen
wiskunde eisen gelukkig heel wat meer dan de eindtermen. Ik zie dus ook niet in dat het leerplan
wiskunde (kath.ond.) voor het lager
onderwijs waarvan ikzelf een van de 4 opstellers was - geactualiseerd en ontstoft moet worden. Die
leerinhouden zijn absoluut niet verouderd en zullen binnen 20 jaar ook nog
steeds belangrijk zijn. Aan het leerplan
moeten wel nog een paar zaken toevoegen
zoals de regel van 3. Ik slaagde er destijds jammer genoeg niet in om dit in
het leerplan opgenomen te krijgen, maar merk dat toch heel wat leerkrachten en
ouders die praktische regel nog aanleren.
Het verbaast me
dat de katholieke onderwijskoepel het degelijke Vlaams wiskundeonderwijs wil
vervangen door een soort constructivistisch en realiteitsgebonden wiskunde
zoals het Nederlandse Freudenthal Instituut dit al 30 jaar propageert. Dat
aangestuurd wordt op een ware kanteling, komt duidelijk tot uiting in een recente bijdrage over de contouren
voor een alternatief wiskundeonderwijs.
In Zin in wiskunde beweert pedagoge Sabine Jacobs dat ons huidig
wiskundeonderwijs niet echt zinvol is en enkel weerzin opwekt bij de leerlingen
(in: school + visie, december 2015).
We lezen o.a.: De leerlingen zien
het verband niet tussen het dagelijks leven en de saaie stof. De weerzin tegen
wiskunde zou kunnen liggen aan de huidige focus op reproductie van feitenkennis
en procedures, het niet doen dus. Ook het courante gebruik van wiskundemethodes
is volgens Jacobs vrij nefast. Haar verlossend
alternatief sluit aan bij de zgn. ontwikkelingsgerichte, constructivistische en
situatiegerichte aanpak die in Nederland tot een wiskunde-oorlog en
niveaudaling leidde. Het verondert ons ook dat de koepel ook de klassieke
methodes wil afschaffen. Dit methodes zijn voor de leerkrachten hel belangrijk.
We vinden wel dat de methodes in vergelijking met de methodes van weleer teveel
didactische franjes vertonen veelal zaken die de leerkrachten toch vaak
overslaan.
De Nederlandse prof.
Jan van de Craats stelde een paar jaar gelden nog in de media dat men
zich bij het herstel van de schade die de Freudenthal-wiskunde in Nederland
aanrichtte, het best kon inspireren op het Vlaamse leerplan en de Vlaamse
leerboeken voor het basisonderwijs. Op de BON-website schreef van de Craats : Er
is een makkelijke oplossing uit het rekendrama. Maak gebruik van de (bewezen)
traditionele didactiek. Gebruik boekjes uit Vlaanderen. De klassieke didactiek
is voor leerkrachten ook eenvoudiger dan de didactiek van het realistisch
rekenen. In De Telegraaf van
12.02.2008 lazen we zelfs dat Nederland
het best nog het Vlaamse leerplan en de Vlaamse methodes gewoon kon overnemen.
Directeur H. Van Diest (Tessenderlo) hekelde destijds het gezwets
van de bureaupedagogen over de uitgangspunten achter de eindtermen, het
nieuwe leren e.d. (De Morgen, 29 juli 1993). Hij besloot: Indien de hoogwaardigheidsbekleders de moeite zouden doen om diegenen
te raadplegen die dagelijks met onze kinderen bezig zijn, dan zouden veel
nutteloze staatsuitgaven en hervormingen vermeden worden. Hij verwees in
dit verband naar de invoering van
de moderne wiskunde die destijds door
de kopstukken van het departement en van de onderwijskoepel werd opgelegd,
tegen de zin van bija alle leraars in. De
formalistische en hemelse
moderne wiskunde werd afgevoerd, maar nu wil de katholieke koepel blijkbaar
het andere extreem, de aardse, contextgebonden en constructivistische
wiskunde invoeren en dit opnieuw tegen de zin van de praktijkmensen
in.
2.2 Wiskunde in
secundair onderwijs
*Klachten over wiskunde-niveau
& tegenvallende eindtermen-evaluaties
We beluisterden de voorbije 15 jaar wel opvallend veel klachten over de
achteruitgang van het wiskunde-onderwijs. Van meet af aan was er b.v. al
kritiek op de invoering van de nivellerende eindtermen en leerplannen van 1997
vooral deze van de eerste graad. De leerlingen van het tweede jaar secundair
onderwijs behaalden voor de eindtermenevaluatie eerste graad in 2010 lage scores en dit voor tal van
domeinen. Kennis wiskunde dramatisch
lazen we in maart 2010 in de kranten. Maar ook al in de periode 1998-2010
noteerden we veel klachten.
Leraars van het derde jaar lieten weten dat
de leerlingen na de eerste graad veel minder wiskunde kenden dan
voorheen. Na de tegenvallende evaluatie
van de leerkrachten van de derde graad s.o. wezen deze erop dat dit vooral een
gevolg was van het feit dat de leerlingen
in de lagere leerjaren en vooral in de eerste graad te weinig
wiskundekennis verwierven. Zon achterstanden kan men niet meer inhalen in de
derde graad.
De Brusselse wiskundeprofessor Stefaan
Caenepeel was allerminst enthousiast
over de vernieuwing en betreurde in 2001. In een brief die hij naar
Onderwijskrant stuurde, schreef hij: Ik vrees voor het niveau van het onderwijs.
De eindtermen voor wiskunde zijn bijzonder mager. Het is een minimum minimorum.
Ook de docenten wiskunde van ons regentaat vonden dat zowel de eindtermen als
nieuwe leerplannen een niveaudaling inhielden. Dat was de mening die we meermaals in Onderwijskrant neerschreven. Op de VRT-radio
betreurde de Leuvense prof. em. Alfred Warrinnier begin mei 2008 dat de
moderne wiskunde in ons secundair onderwijs steeds meer vervangen werd door
een andere extreme visie, deze van de constructivistische fuzzy mathematics.
Marie-Claire Deleersnijder, voorzitster van de Vlaamse Vereniging voor
Wiskundeleerkrachten,
getuigde: "In wiskunde draait vandaag alles
momenteel om inzicht. De didactische methode is ook
gewijzigd, men spreekt van 'contextonderwijs'. Als
leerkrachten worden we gestimuleerd om wiskundeoefeningen te betrekken op
actuele, concrete situaties. Minder abstracte theorie dus. Dat maakt dat 'bewijzen'
minder goed gekend zijn. En mede doordat de leerlingen tegenwoordig bij zowat
elke toets een rekenmachine of hun formularia mogen gebruiken, zijn ze minder
goed in hoofdrekenen en rekenvaardigheid. Zelfs voor de kennis van de
maaltafels, jawel. Ook analytische meetkunde komt niet meer in elk
wiskundeprogramma voor (In: Marjan Justaert, Vlaamse scholieren struikelen over maaltafels en sukkelen
met dt-regels, DM, 6.12.06). Net zoals zovelen had de voorzitster blijkbaar problemen met te veel
contextwiskunde.
Andere termen hiervoor zijn fuzzy maths,
everyday-maths en/of gesitueerde wiskunde in het constructivistisch
jargon; situations-problèmes in het Frans. In Nederland krijgt het
Freudenthal Instituut veel kritiek met
zijn contextwiskunde. Fuzzy en/of Everyday Mathematics die veel
werken met contexten en situations-problèmes zijn soms wel leuk, maar
het conceptuele, de abstractie en de wiskundetaal worden daardoor naar
de achtergrond gedrongen, zodat niemand meer echte wiskunde kan leren en
inzetten in de meest uiteenlopende toepassingsgebieden. Ook in Frankrijk is er
veel kritiek op dat soort wiskunde.
Er zijn volgens ons voldoende redenen om ons toch zorgen
te maken over de leerresultaten wiskunde - los nog van de daling in PISA-2012 in vergelijking
met 2000. We vinden dat het wiskundig fundament dat de Vlaamse leerlingen in de
eerste graad verwerven al te zwak is voor de verdere opbouw van de wiskunde in
de 2de en 3de graad. Dit is het gevolg van de
nivellerende eindtermen en leerplannen van 1997 en de invloed van de constructivistische/realistische
aanpak van het Freudenthal-Instituut . De invoering van een lichter gemeenschappelijk leerplan wiskunde in
de eerste graad in 2009 (ter vervanging van het gedifferentieerd A- en
B-leerplan) leidde de voorbije jaren eveneens
tot een verdere niveaudaling en nivellering.
*Leerplan eerste graad : nefaste
invloed constructivistische/realistische wiskunde
De professoren Lieven Verschaffel, Dirk De Bock en Dirk
Janssens loofden in 2003 de nieuwe eindtermen en leerplannen 1ste
graad van 1997/98 (Het succes van de
nieuwe wiskunde. Tijdschrift Karakter, Leuven, 2003). Ze wezen vooral op
de positieve invloed van de
constructivistische wiskunde van het Nederlandse Freudenthal-Instituut. De
Leuvense professoren schreven: In de
eindtermen die vanaf 1997 werden geïmplementeerd in de eerste graad secundair
onderwijs opteerde Vlaanderen resoluut voor de nieuwe basisfilosofie van het
wiskundeonderwijs: het realistisch wiskundeonderwijs à la Freudenthal
Instituut.
Leerplanvoorzitter André Van der Spiegel deelde op
14 april 2008 in de krant De Morgen mee dat er
een nieuwe versie van het leerplan zou worden ingevoerd
en dat dit leerplan nog lichter en minder abstract zou uitvallen dan de eerste
versie. In de 2009-versie van het leerplan worden de zegeningen van de nieuwe
wiskunde beschreven als volgt: Ondertussen
is het denken over het leren van wiskunde geëvolueerd. De constructivistische
leeropvatting stelt dat kennis beter actief geconstrueerd wordt door de
lerende. Kennis kan niet zomaar passief overgedragen worden. Het gaat om een
proces van structureren en generaliseren van de eigen ervaringen.
Wiskundevorming biedt meer dan een voltooid bouwwerk van objectieve, abstracte,
formele kennis. Steeds meer mensen kunnen wiskunde toepassen, ook als ze niet
beschikken over de nodige vaardigheid in de rekenalgoritmen. Een actuele
denkwijze over wiskundevorming gaat uit van competenties. Het gaat om een breed
geheel van vorming, aansluitend bij een aantal algemene competenties en de
constructivistische gedachte dat leerlingen best zelf die competenties
ontwikkelen. In de vorming worden de verschillende aspecten van kennis,
vaardigheden, attitudes en opvattingen geïntegreerd. Kennis wordt beter
verworven doorheen een actief leerproces en dus is het geïsoleerd werken aan
kennisverwerving niet verantwoord. .
In de basisschool hebben leerlingen
veelal kennis gemaakt met hoeken- en contractwerk en andere vormen van
activerend of begeleid zelfstandig leren. Ook in het secundair onderwijs moet
het leren vertaald worden in aangepaste en activerende werkvormen. (NvdR: in de meeste lagere scholen wordt
wiskundekennis gelukkig nog verworven via directe/expliciete instructie, het
onder begeleiding leren oplossen van wiskundevraagstukken, e.d.).
De gedifferentieerde A- en een B-leerplannen werden in de
versie van 2009 vervangen door een gemeenschappelijk
leerplan dat nog lichter uitvalt en nog minder aandacht besteedt aan
(abstracte) kennis dan de versie van 1997. Als verklaring hiervoor stelde de
leerplanvoorzitter: We stelden vast dat 12- jarigen veel moeite hebben met
rekenen en met wiskundetaal.
Het verwonderde ons dat de leerplanopstellers er in 1997
en 2009 op aanstuurden om nieuwe richtingen uit te gaan die in Nederland en
elders al sterk gecontesteerd werden: constructivistische methodiek,
minder rekenvaardigheid, minder abstracte en vakdisciplinaire benadering, meer
geïntegreerde aanpak, meer werken vanuit concrete contexten en met algemene
competenties. De uitspraak Steeds meer mensen kunnen wiskunde toepassen,
ook als ze niet beschikken over de nodige vaardigheid in de
rekenalgoritmen, wekte ook de indruk dat rekenvaardigheid minder
belangrijk is. De nieuwe richtingen
zoals ze in de leerplannen van 1997 en 2009 beschreven worden zijn meestal
zaken die al vele jaren onder vuur liggen en verantwoordelijk geacht worden
voor de niveaudaling en malaise. In de VS werd de niveaudaling grotendeels
toegeschreven aan de invoering van de constructivistische Standards van 1989.
Bij de bespreking van de tegenvallende eindtermen-evaluatie eerste graad in
2010 waren veel leerkrachten ervan
overtuigd dat de nieuwe eindtermen en leerplannen een belangrijke oorzaak waren
van de tegenvallende resultaten. Ze vreesden ook dat het gemeenschappelijk
eenheidsleerplan van september 2009 tot een verdere niveaudaling zou leiden. In
het verslag van de studiedag over de eindtermentoets lazen we: Veel deelnemers aan de studiedag pleiten
voor een grotere opsplitsing van de eerste graad voor wiskunde. De
gemeenschappelijke eerste graad en het eenheidsleerplan houden te weinig
rekening met de verschillende noden en talenten van de leerlingen en wordt
daardoor utopisch bevonden. Zowel de zwakste als de sterkste leerlingen vallen
nu teveel uit de boot.
*Nog enkele kritische standpunten
In de context van
ons O-ZON-pleidooi voor herwaardering van basiskennis en basisvaardigheden en
tegen de niveaudaling kregen we in 2007 opvallend veel respons van leraars en
professoren wiskunde. We vermelden een paar reacties. Prof. Stefaan Caenepeel (VUB) schreef ons: Aan de universiteit ondervinden wij dat in enkele jaren zowel kennis
als vaardigheden wiskunde van beginnende studenten sterk zijn achteruitgegaan.
Ik heb het dan wel over echte vaardigheden, zoals bijvoorbeeld het optellen van
breuken, opgaven over rechthoekige driehoeken. Het zogenaamde vaardigheidsgerichte onderwijs leidt niet alleen tot minder
kennis, het leidt ook tot minder vaardigheden. De leerlingen kennen niets, maar
kunnen ook niets. In Nederland heeft men dat al lang ondervonden.
Onze eerstejaars wiskunde krijgen een vak 'bewijzen en
redeneren, vertelde Carolien
Van Saam, monitor aan de Leuvense wetenschapsfaculteit. Vroeger kon
iedereen b.v. een bewijs opstellen. Nu missen ze de precisie om iets op een
wiskundige manier uit te schrijven. Net zoals andere universiteiten
organiseert de KU-Leuven al jaren cursussen wiskunde om het niveau van
startende studenten bij te spijkeren. Zelfs aan praktijkgerichte hogescholen
kunnen ze over het probleem meespreken. Jacques Peeters van de Hogeschool
Antwerpen stelde: In onze kennisgerichte richtingen, zoals
industriële wetenschappen, is bijspijkeren aan de orde. Annick Eelbode poneerde:
De UGent organiseerde in december een rondvraag bij de professoren uit de
eerste bachelor. Opvallend: de proffen klagen er vooral over dat de studenten
vooral minder kunnen, zegt (Bijdrage in De
Morgen van 14.03.07: Leerlingen zijn niet dommer geworden. Het onderwijs haalt
er gewoon minder uit).
Eind 2007 stuurde ook de Gentse prof. Henri Verschelde
een brief naar Onderwijskrant waarin hij niet enkel zijn beklag deed over de
wiskundige voorkennis van de studenten, maar ook wees op het dubieuze karakter
van de constructivistische leertheorie die o.a. pleit voor zelfconstruerend en
contextgebonden leren. Prof. Verschelde, een van onze eminentste
wetenschappers, schreef: Geachte Onderwijskrant-mensen, uw visie op
degelijk onderwijs en uw kritiek op het constructivisme worden volledig
gesteund door mensen met gezond verstand en met enig inzicht in hoe de
realiteit werkelijk in elkaar zit. Als wetenschapper verbaast het me iedere dag
opnieuw welke larie sommige onderwijskundigen als wetenschappelijke
theorie de wereld durven insturen. Ook op het congres van de VVWL
(Blankenberge, 30.06.08) beluisterden we in de wandelgangen analoge kritiek.
In 2010 participeerden we op een studiedag van de
faculteit wiskunde UGent aan een sessie over de wiskundekennis van instromende
studenten. Als vertegenwoordiger van Onderwijskrant waren we door prof. Declerck
uitgenodigd om deel te nemen aan dit debat. We beluisterden vooreerst een
bijdrage van de Nederlandse prof. Jan
van de Craats over de grote tekorten
inzake wiskundige vaardigheden en kennis bij de overgang naar het hoger
onderwijs. Het gaat niet enkel om kennis van merkwaardige producten e.d., maar
ook om elementaire wiskunde-kennis. In het hoger onderwijs zijn er overal bijspijkercursussen.
Ook in Gent worden in de faculteit wiskunde 20 van de 60 studiepunten van het
eerste jaar geïnvesteerd in het bijwerken van elementaire wiskundekennis.
Vanuit het hoger
en universitair onderwijs kwam er de voorbije 20 jaar veel kritiek op het feit
dat leerlingen die starten in het hoger/onderwijs vaak elementaire zaken niet
meer kennen. De eindtermen en leerplannen wiskunde eerste graad zijn uitgehold en tonen te weinig
respect voor de wiskunde als cultuurvak. Ze zijn ook te sterk geïnspireerd door
de constructivistische en contextgebonden visie van het Nederlandse
Freudenthal-Instituut. In plaats van een eenheidsleerplan zou men het best
opnieuw een A- en een B-versie invoeren.
|