Globale
leesmethodiek (vanaf 1900) en de invloed
in Vlaanderen & Nederland - ook op
de structuurmethodes (1970-2000)
Raf Feys & Pieter Van Biervliet
Vooraf
De
meeste leesmethodes in Vlaanderen en Nederland passen momenteel onze radicaal
fonologische Directe systeemmethodiek (DSM) toe. Dit ging niet zonder slag of
stoot. De vader van de Nederlandse
leesmethode Veilig Leren Lezen, C. Mommers, apprecieerde destijds onze kritiek op de globaliserende
start in zijn structuurmethode niet. De coördinatrice van de laatste versie
van VLL geeft echter grif toe dat die
globaliserende elementen verdwenen zijn, en dat nu vooral onze DSM-principes
worden toegepast.
De
invloed van de nefaste globale leesmethodiek van Ovide Decroly was wel lange tijd vrij groot ook in
Vlaanderen. Zo werd die methodiek rond 1950 volop gepropageerd op studiedagen
van de inspectie. In de klaspraktijk was die invloed wel beperkter; ervaren
onderwijzers waren vak niet bereid om zomaar
zon methodiek toe te passen. In de periode 1970-2000 werden in
Vlaanderen vooral zgn. structuurmethodes gebruikt waarin de invloed van de globale
leesmethodiek (b.v. woorden globaal inprenten) vooral tijdens de startmaanden
nog duidelijk aanwezig was.
In
Vlaanderen werd de globale leesmethodiek
wel nog lange tijd gepropageerd door enerzijds voorstanders van het Freinetonderwijs
en anderzijds door neerlandici van het
tijdschrift VONK en van het Leuvens
Steunpunt NT2 vanuit hun whole language-visie. In 1996 propageerde de Leuvense prof .Koen
Jaspaert als directeur van het Steunpunt NT2 nog de globale leesmethodiek. We hebben hier telkens kritisch op gereageerd
en sinds 1996 noteerden we geen pleidooien meer voor een globale leesmethodiek
tenzij sporadisch vanwege bepaalde Freinetmensen. Maar zelfs
in de meeste Freinet-scholen leert men momenteel niet meer lezen à la Freinet,
maar à la Feys. In de Decroly-school in Ukkel (Franstalig) leert wel nog lezen
à la Decroly. In Franstalige en Engelstalige landen zijn er wel nog wel
pleitbezorgers van de globale leesmethodiek.
In
deze bijdrage beschrijven we de historiek van de globale leesmethodiek en de invloed in
Vlaanderen. Die historiek lijkt ons in
tal van opzichten leerrijk niet enkel voor het leesonderwijs. Het leert ons
hoe didactische hypes als het globaal leren lezen een taai bestaan
kennen. Het leert ons
hoe al te vaak geschermd wordt
met zgn. wetenschappelijke argumenten
en hoe de ervaringswijsheid van de leerkrachten veelal miskend wordt.
1 Inleiding
1.1 Korte
typering
De meeste leesmethoden zijn momenteel
fonologisch van inslag: het alfabetisch of fonetisch karakter van de taal, de
correspondentie tussen letters en klanken staat er van meet af aan
centraal. Er is echter ook een methodiek
die het fonetisch principe niet voorop stelt en vooral focust op het visueel en globaal herkennen van woorden
en op de betekenis van de woorden. Deze aanpak wordt veelal aangeduid met de
term globale leesmethode of globaalmethode, maar ook met termen als
(ideo)visuele methode, analytische methode, natuurlijke methode, look-say in de
VS, whole-language (vanaf 1980), enz. Het zijn alle globale aanpakken
waarrond momenteel in veel landen nog steeds leesoorlogen uitgevochten worden.
De globale leesmethode is gebaseerd op
het herkennen en memoriseren van de visuele vormen van een toenemend aantal
woorden binnen een betekenisvolle tekst. In eerste instantie gaan kinderen dus
zinnen en woorden visueel inprenten. Er zijn veel oefeningen om de visuele
herkenning te bevorderen. Zo bouwen de kinderen een uitgebreide
woordenschat van zinvolle woorden op
volgens Decroly zelfs een 400 woorden.
Kinderen die bepaalde woorden niet herkennen, proberen samen met de leraar
binnen de context van de zin de betekenis van het woord te ontdekken en
vervolgens de visuele vorm te onthouden. Pas veel later gaat men over tot de
analyse in letters en klanken. De letters worden vooral ook geleerd door het
vergelijken van woorden. Het echte lezen wordt dus heel lang uitgesteld. Men
vindt het helemaal niet erg als de leerlingen pas in het tweede leerjaar echt
kunnen lezen. In de Amerikaanse look-say-methodes
was/is er zelfs geen aandacht voor de analyse in letters en klanken. Men
probeert er de leerlingen in het eerste en in het tweede leerjaar (groep 3 en
4) gewoon honderden woorden te laten inprenten. In de look-say-methodes waren de aangeleerde woorden nog eerder
eenvoudige woorden. Binnen de whole-language-aanpak
die vanaf ongeveer 1980 haar intrede deed vertrekt men van teksten uit
kinderboeken e.d. waarin ook onmiddellijk moeilijke woorden voorkomen.
De intocht van de globale
leesmethode vanaf het begin van de 20ste eeuw wordt vaak eenzijdig toegeschreven aan de
publicaties en invloed van de Belgische dokter-pedagoog Ovide Decroly. Ook al
vroeger werden echte globale leesprincipes en globaal-visuele aanpakken
gepropageerd. Zo schreef de Pruisische schooldirecteur en pedagoog Friedrich Gedike, een leerling van Rousseau, reeds in 1779: Der Weg der Natur ist vom
Ganzen -Namen, Wörter- zu den einzelnen
Teilen Buchstaben (Blatt, 2002,
44). De Franse professor Joseph Jacotot propageerde in 1827 een soort globale leesmethodiek in zijn boek Enseignement universel langue maternel, een
aanpak waaraan ook Decroly zich inspireerde. De Amerikaanse pedagoog Thomas Mann stelde rond 1850 voor om de
kinderen ineens volledige woorden te laten lezen. Dit beïnvloedde de look-say
-aanpak in de VS. Ook de bekende
reformpedagoog John Dewey (1859-1952)
propageerde die aanpak.
De
Belgische dokter-pedagoog Ovide Decroly
was wellicht toch de belangrijkste promotor van de globale leesmethode. Decroly
en zijn medewerksters Julie Degand &
Amélie Hamaïde lagen rond 1906 aan de basis van die aanpak - die toen al
werd uitgetest in de Decroly-school te Ukkel (bij Brussel). De aanpak van
Decroly wordt gedetailleerd beschreven in het boek La methode Decroly van 1922, geschreven door Hamaïde,
directrice van de Decroly-school. Het zijn overigens vooral de toegewijde medewerksters die de ideeën verder uitwerkten
naar de klassenpraktijk.
1.2 Invloed van globale leesmethodiek
Ovide
Decroly had in België onmiddellijk veel invloed bij de Belgische
beleidsverantwoordelijken en binnen de hogere
pedagogiek. Het Belgisch leerplan van
1936 drukte veel sympathie uit voor de leesmethodiek van Decroly. In veel
pedagogische tijdschriften en tijdens de Pedagogische
Week van 1951 werd deze methode als
de ideale methode voorgesteld. In zijn afsluitende spreekbeurt gaf
hoofdinspecteur Jan Peeters in 1951 wel toe dat een groot aantal leerkrachten het vertrekken van een volzin als een
omweg bleef beschouwen (Ministerie van openbaar onderwijs, 1951,101). De
meeste Vlaamse leerkrachten en lerarenopleiders waren het niet eens met
Decroly; in Franstalig België had Decroly meer succes.
In
de jaren dertig verschenen ook globale
leesmethodes met leesboekjes - mede om tegemoet te komen aan de
leerkrachten die het werken à la Decroly zonder leesboekjes niet haalbaar
vonden. In Vlaanderen had de globale methode het meest invloed in de periode
1930-1960. We vermoeden dat de invloed in Nederland beperkter was. De voorbije
40 jaar werden bijna overal zgn. structuurmethodes gebruikt. De invloed van de globale leesfilosofie op die
structuurmethodes was wel vrij groot. De structuurmethode wou immers een
synthese zijn van de analytisch-synthetische en van de globale methode.
De
propagandisten van de globale leesmethodiek hadden en hebben meer invloed in
Franstalige en Engelstalige landen: Frankrijk, Zuid-Europa, de VS, Québec,
Engeland en Zuid-Amerika ... In Québec werden 25 jaar geleden de gangbare
decoderende leesmethodes bij wet verboden en vervangen door de globale whole
language. In Frankrijk kwamen dertig jaar geleden de (semi)globale aanpakken
weer volop de mode. Ook in Franstalig België werken nog een 8 % leerkrachten
met een radicaal globale aanpak en een 30 % met semi-globale methodes. In 2006
verbood de Franse onderwijsminister het gebruik van (semi)globale methoden. Het
grote aantal leesproblemen in Frankrijk, Franstalig België, Québec, VS ...
wordt er veelal toegeschreven aan de globaliserende leesmethodiek. In Vlaanderen en Nederland was/is de controverse hierover
eerder beperkt. Dit heeft ook te maken met het feit dat het Nederlands een meer
fonetische taal is dan het Frans en nog meer dan het Engels. We slaagden er ook
in om tijdig de aanval vanuit de whole-laguage-beweging af te wenden.
2 Globale woorden inprenten & Gestaltpsychologie
2.1 Visueel-natuurlijk & ideo-visueel
Decroly en zijn medewerkster
Degand verwoordden in 1906 waarom men het best voor de globale-woord-methode
koos. Zij gebruikten hiervoor benamingen als visueel-natuurlijk en ideo-visueel.
Decroly en Degand schreven: In plaats
van de leerling te dwingen om eerst fonetisch en auditief en vervolgens visueel
te analyseren om aldus een auditief-visuele associatie te creëren, hebben we
ons voorgenomen om eerst het visueel aspect van een woord te leren kennen en
vervolgens het grafisch aspect (schrijven). In tegenstelling tot de
analytisch-synthetische aanpak dringen we niet aan op een auditief-visuele
associatie die aan de oorsprong ligt van veel problemen en die daarbij gebruik
maakt van woorden die niet tot de woordenschat en het interesseveld van het kind behoren. ... Lezen is in sterke mate een visuele
aangelegenheid, het visuele beeld speelt de belangrijkste rol. ... De concrete
idee voorgesteld door de zin is hierbij gemakkelijker te onthouden dan het
woord, en nog meer dan de lettergreep en de letter (Decroly & Degand,
2006). Voor Decroly is het lezen dus vooral gebaseerd op het inprenten en
opstapelen van globale woordbeelden en niet op de associatie tussen
letters/lettercombinaties (an, os, in ...) en klanken/klankgroepen.
De Franse dokters Jean Itard en Desiré-Magloire Bourneville
gebruikten volgens Decroly een analoge aanpak bij dove mentaal-gehandicapte
kinderen. Met de bestaande methodes bereikte Decroly naar eigen zeggen te
weinig resultaat in zijn Brusselse school voor auditief en/of cognitief gehandicapte
kinderen. (Het is natuurlijk niet omdat
de globaalmethode de beste zou kunnen zijn voor dove kinderen, dat ze ook de
beste is voor gewone leerlingen.) Decroly heeft volgens zijn medewerkster
Degand de woordmethode geperfectioneerd en toegepast vanaf 1904 in zijn
school(tje) voor buitengewoon onderwijs te Ukkel en vanaf 1907 in zijn
school(tje) voor gewone leerlingen.
Decroly hanteert ook al de
term (visueel)-natuurlijke methode;
Freinet zal later de term natuurlijk overnemen. De voorstanders van de
globale leesmethode vergelijken het leren lezen ten onrechte met de natuurlijke wijze waarop een kind leert
spreken: De moeder, die haar kind leert spreken, begint niet met eerst de
afzonderlijke spraakgeluiden aan te leeren, daarna de lettergrepen, de woorden
en eindelijk den zin, maar ze volgt den omgekeerden weg: zin, woorden,
lettergrepen en desnoods afzonderlijke spraakgeluiden (K. Ceurremans,
1931, 5). De meeste vakdidactici vinden dat die analogie niet opgaat.
Decroly en Degand verwezen in
1906 ook naar een onderzoek van Friedrich
Schumann waaruit bleek dat bij volwassenen:
*het lezen niet letter per
letter plaatsvond;
*een gekend woord sneller
herkend werd dan een letter;
*en een zin bestaande uit een
geheel van gekende woorden gemakkelijker herkend werd.
Zowel Decroly als Schuman
trekken uit de wijze waarop volwassenen lezen, de eindvaardigheid, ten onrechte
conclusies omtrent de lange weg erheen, het aanleren van het ABC van het lezen.
Zo verwarde Decroly ook in zijn leuze pour
la vie, par la vie het leren leren
pour la vie met het leren par la
vie of dans la vie.
Propagandisten van het globale woordbeeldlezen pakken ook ten
onrechte uit met de stelling dat leerlingen vlotter (zinvolle) woorden in een
zin kunnen lezen dan losse woorden. Hieruit wordt dan afgeleid dat lezen weinig
te maken heeft met het ontcijferen van de grafische code en details, maar
vooral met het achterhalen van de zin (Sinn-Entnahme) die ondersteund werd door
de tekstsamenhang en de verwachtingen van de lezer. Slechte lezers zouden zich
oriënteren op de grafische kenmerken van een woord en goede lezers op de
betekenis van een woord. Uit (hersen)onderzoek kan men echter afleiden dat het
onderscheiden van elementaire grafische vormen door het brein wel degelijk een belangrijke
rol speelt .
2.2 Invloed methode Jacotot
(1827)
Decroly en Degand schrijven in
de publicatie van 1906 dat ze zich ook lieten inspireren door de leesdidactiek
van de Franse professor Joseph Jacotot: Enseignement
universel langue maternel, uit 1827 (als Google-boek te vinden op het
internet). Jacotot stelde dat we de leerlingen eerst een zin of tekst uit het
hoofd moeten leren zeggen, herlezen en van buiten leren. Jacotot vertrok in een
eerste leerjaar zelfs van moeilijke zinnen en teksten uit Fénelons Télémaque. De eerste zin luidde: Calypso ne pouvait pas se consoler du départ dUlysse. De
leerlingen moeten aandachtig de woorden bekijken en schrijven. Een leerling
moest zoveel mogelijk zelfstandig de woorden ontleden in letters en lettergrepen
die ook hij in een andere zinnen aantrof.
Jacotot trok ook wel de bijzondere aandacht op lettergroepen als ca- co; so -se; ly-ler; pou- pa enz. Hij
legde tegelijk de klemtoon op lezen met begrip en op de zelfstandige activiteit
van de leerling. De aanpak van Jacotot vergde veel tijd en energie en kende in
de praktijk heel weinig bijval. Jacotot schreef nochtans tijdens zijn verblijf
(verbanning) in Leuven veel brieven naar de Nederlandse koning om hem te
overtuigen van de genialiteit van zijn nieuwe aanpak. De aanpak van Jacotot zal
wel invloed gehad hebben op het feit dat latere leesmethodes veelal vertrokken
vanuit betekenisvolle woorden en zinnen.
Jacotot
heeft zich naar eigen zeggen gebaseerd op een experiment bij het geven van lessen over de Franse taal en literatuur aan de Leuvense
universiteit in 1818 o.m. over Fénelons Télémaque. Hij gaf zijn Nederlandstalige studenten
de Franse tekst én de Nederlandse vertaling. Ze moesten enkele zinnen in het
Frans memoriseren en zorgvuldig vergelijken met de Nederlandstalige versie. Na
verloop van tijd slaagden ze er volgens Jacotot in om Frans te leren en ook de
Franse spelling- en grammaticaregels onder de knie te krijgen (Gatto, 2001,
91). Jacotot concludeerde dat zijn studenten de Franse teksten als het ware
spontaan analyseerden en zo geleidelijk een inzicht in de systematiek van de
Franse taal ontwikkelden: Vom Ganzen zu
den einzelnen Teilen
. O.i. trok Jacotot hieruit voorbarige extrapolaties
naar het aanvankelijk leren lezen toe. Men moet er rekening mee houden dat die
universiteitsstudenten al Nederlands kenden en dus ook al de principes van het
leessysteem. De meeste Vlaamse studenten waren in die tijd ook al vertrouwd met
de Franse taal; ze hadden al vanaf de basisschool Franse les gekregen en vaak
ook lessen in het Frans in het secundair onderwijs.
(Merkwaardig genoeg nam
Jacques Rancière in zijn boek Le maître ignorant de onwetende meester) het
Leuvens verhaaltje van Jacotot voor waar en hij baseerde er zijn onderwijsvisie
op. Even merkwaardig is ook dat de Leuvense pedagoog Jan Masschelein die het boek van Rancière vertaalde, eveneens
Jacotots verhaaltje geloofde en sympathiseert met de onderwijsvisie van
Rancière.)
2.3 Verantwoording achteraf
vanuit Gestaltpsychologie
Niet
in zijn publicatie van 1906, maar pas achteraf in artikels uit de jaren 1920
staaft Decroly zijn aanpak met
gestaltpsychologische bevindingen van Max Wertheimer, Wolfgang Köhler en Kurt Lewin die pas
vanaf 1912 gesitueerd worden. Die (waarnemings)onderzoeken
van de Gestaltpsychologie toonden aan:
- dat het geheel beter en
zinvoller wordt opgevat dan de delen;
- de delen slechts worden
begrepen in hun relatie tot het geheel;
- het geheel er moet zijn voor
de delen;
- de delen uit de gehelen
ontstaan.
Voor het leren lezen betekende
dit dat het geheel, een geschreven woord, zin of tekst - die ook betekenis
heeft voor de kinderen - het vertrekpunt is voor het lezen. De tekst, zin of het woord is dan een Gestalt
die geleidelijk aan zal leiden tot het differentiëren van woorden,
lettergroepen en letters. Dit (latere) differentiatieproces (Durchstrukturierung) verloopt volgens
Decroly vrij spontaan en vooral visueel. Men leert eerst een aantal
zinnen lezen en na enige tijd komt de leerling dan bijna spontaan tot
analyse (van zin naar woord, van woord naar lettergrepen, van woord naar
letterkennis) en uiteindelijk ook tot synthese (woordvorming). Decroly begaat hier o.i. de fout dat hij
Gestaltwetmatigheden die wellicht opgaan voor een bepaald soort waarnemingen, zomaar
extrapoleert naar het leesproces.
3 Globale leesmethodiek in de praktijk
3.1 400
woorden inprenten, achteraf pas analyse
Bij Decroly leren de kinderen gedurende een lange tijd
een groot aantal zinnen en woorden globaal visueel herkennen en memoriseren.
Volgens Amély Hamaïde, directrice van
de Decroly-school, leren de kinderen zo in een eerste fase een 400-tal woorden
globaal lezen (Hamaïde 1922, 116). Pas na 6 maanden komt er enige aandacht voor
de traditionele fonologische benadering, discriminatie van afzonderlijke
letters e.d. Over die fase schrijft mevrouw Hamaïde: Lenfant intelligent fait seul cette décomposition
rapidement, car elle est un exercice naturel et nécessaire. Il y recourt spontanément,
en découvrant des ressemblances qui lui font alors reconnaître des images du
langage visuel. Lenfant moins intelligent met plus de temps à atteindre la
période de décomposition, mais y arrive également après une période plus ou
moins longue. Mais ce qui est important, cest que le travail mental, le
travail de généralisation et dassociation soit fait par lenfant (Hamaïde,
1922, 135). Het ontsleutelen van de woorden gebeurt dus vooral
al lezende, zonder veel expliciete oefeningen.
Decroly startte ook vroeg met
het schrijfonderwijs, maar dan in de betekenis van het natekenen van woorden-
niet gebaseerd op de kennis van de letters en woorden: Het kind copieert gewoon de visueeel grafische beelden (woorden) net
zoals het een tekening copieert, aldus Hamaïde (1922, 129). Dit natekenen
evolueerde slechts traagjes tot echt schrijven. Dat komt ook omdat het (echt)
kunnen schrijven, het echt kunnen lezen veronderstelt. Ook in methodes die
zogezegd vertrekken van het vrij schrijven van het kind, gaat het niet om het
echte schrijven. De propagandisten van van
vrij schrijven naar lezen (Doris Nash, Hans Brügelmann, Célestin Freinet
...) wekken ten onrecht de indruk dat het om echt schrijven gaat.
3.2 Lezen met begrip: ideo-visuele methode
Inzake de leesmotivatie gaat
onze directe systeemmethodiek ervan uit dat het daadwerkelijk maken van
vorderingen - de toename van de leesvaardigheid - de belangrijkste (intrinsiek)
motiverende factor is. De voorstanders van de globale leesmethodiek zien dit
totaal anders. Decroly beklemtoonde - net als Jacotot in 1927- dat leerlingen
pas gemotiveerd konden worden om te leren lezen als de inhoud, de zin of
betekenis van hetgeen ze lezen hun interesse kan opwekken. Lezen moest van meet
af aan echt of begrijpend lezen zijn. Dit is ook het belangrijkste
uitgangspunt van de latere whole language rond 1980. De leerkracht moest
volgens Decroly zelf tekstjes opstellen vanuit gesprekken over belevenissen
en/of belangstellingspunten wereldoriëntatie (centre dinterêts), bordlesjes, die de kinderen achteraf leren
lezen. Vooral het besef dat woorden een betekenis (idee) uitdrukken, motiveert de leerlingen tot lezen; vandaar ook de
naam ideo-visuele methode.
Decroly en zijn volgelingen
stelden dat zon aanpak niet vooraf in een of ander leesboekje kon worden
vastgelegd. De leerkracht moest samen met de leerlingen de leesteksten
opstellen. De zinnen en teksten werden op stroken geschreven en de kinderen
moesten die herhaaldelijk en steeds vlotter leren lezen. Later nam Célestin Freinet die idee van Decroly
over. Leesboekjes voor het leren lezen (en ook
kinderboeken) waren volgens Freinet uit den boze. (Dit verklaart ook
waarom er op veel Vlaamse Feinetscholen zo weinig kinderboeken aanwezig waren
in de jaren 1970-1985).
Voor Decroly en co moet van
meet af aan de leeslijn van het
technisch lezen verbonden zijn met die van het begrijpend lezen om zo de
leesmotivatie te bevorderen. De meeste leerkrachten zijn ervan overtuigd dat
kinderen al bij de aanvang van het leren lezen vrij goed beseffen welke de
betekenis is van het lezen van woorden en teksten en hoe belangrijk het kunnen
lezen is. Vooral ook de toename van de letterkennis en het feit dat men zelf
nieuwe woordjes zelfstandig kan lezen, werkt heel motiverend. Wij stelden in
deel 1 al dat we opteren voor het aanvankelijk aanbieden van een intensieve
aparte leerlijn voor de leestechniek. Zo zullen de leerlingen ook vlugger
zelfstandig en begrijpend kunnen lezen.
4 Globale
leesmethodes rond 1935
Niettegenstaande Decroly e.a.
principieel gekant waren tegen het gebruik van leesboekjes met vaste teksten,
verschenen er in de jaren 1930 globale leesboekjes omdat de meeste leerkrachten
moeilijk konden werken zonder de steun van leesboekjes. De wellicht eerste
globale methode in Nederland was de methode Echt lezen van M.C. Versteeg
van 1932. In 1935 verscheen Van Kindertaal tot Moedertaal. Globale methode voor het aanvankelijk lezen
(Evers e.a., 1935). Deze methode ging uit van de belevingswereld van de
kinderen, die steeds groter werd. Een eenvoudig ambtenarengezin met drie brave
kinderen, waarvan Guus en Ans de oudsten waren, stond centraal in de lesjes. De globale leesmethodes waren meestal
een soort gemengde methodes. In tegenstelling tot Decroly werd de globale
aanpak ingeperkt en er was na zekere
tijd expliciete aandacht voor analyse en synthese.
De Vlaamse inspecteur E.D.J. Heysse publiceerde in 1937 de
methode Ik lees al, een
ideo-visuele methode voor aanvankelijk leesonderricht. Heysse schreef dat de
leerkrachten wel voldoende raadgevingen kregen voor de invulling van de globale
fase gedurende de eerste maanden, maar te weinig werkmateriaal en te weinig
aanwijzingen voor het vervolg op die fase, de analyse e.d. (Heysse, 1948). De
tekst van een van de eerste leeslesjes luidt: Uit uw bed! Het is tijd! Mama roept. Opstaan. Het begin van den dag.
De tekst van het volgende lesje luidt: Jan
en Mietje stappen op naar de school. En de pop? Gaat de pop ook mee? Neen, die
moet thuis blijven, wat denkt ge wel. Pas nadat de leerlingen een groot
aantal globaalzinnen en globaalwoorden hebben leren lezen, wordt in de maand
november voorzichtig gestart met het aanbrengen van de eerste letter: de o. Er
is ook veel aandacht voor het splitsen van woorden in 2 afzonderlijke woorden
en/of in lettergrepen. Vooral vanaf
januari krijgt het differentiëren van letters meer aandacht. Pas dan komen ook
de eerste syntheseoefeningen: o + s = os voor.
In 1971 werd de methode van Heysse nog gebruikt op de Torhoutse oefenschool,
naast de structuurmethode Van An en
Jan (Bielen,1966) die gebruikt werd in de andere klas. De
oefenschoolleerkracht ging wel vroeger over tot analyse en synthese. Er was dus
een relatief grote afstand tussen de radicale globale methodiek van Decroly
en anderzijds de toepassingen in de globale leesmethoden en leesboekjes. Het
aandeel van het globale lezen van zinnen en woorden viel beperkter uit en er
werd vroeger gestart met de associatie klank-letter en met de synthese.
5 Veel propaganda en nog meer
kritiek
5.1 Kinderen leren niet echt
lezen en schrijven
Een globale methode die
prioriteit verleent aan het visueel herkennen van globale woorden en zinnen en
natekenen van woorden als tekeningen, staat haaks op klassieke leesmethodes die in mindere of
meerder mate het fonetisch karakter van woorden, de correspondentie tussen
letter(s) en klank(en), centraal stellen en dit van bij de start van het
aanvankelijk lezen. Lezen is volgens Decroly vooral een zaak van het oog en van
het visueel geheugen. Volgens de critici wordt dit visueel geheugen vanaf de
eerste les overbelast door de confrontatie met een te groot aantal woorden en
letters die alle in dit geheugen opgeslagen moeten worden. Er is ook al te
weinig transfer van het geleerde bij het
leren van nieuwe woorden. Het echte lezen en schrijven wordt veel te lang
uitgesteld.
5.2 Veel officiële propaganda
In
de eerste helft van de 20ste eeuw was de propaganda voor de globale
leesmethode in Vlaamse pedagogische publicaties vrij groot. De globale
leesmethodiek werd als een evidentie voorgesteld mede op basis van het gezag
van Decroly. De globale leesmethode werd ook aangeprezen door het (Belgisch)
leerplan van 1936. In Nederland waren er
ook bekende didactici als Isaac Van der Velde die in de jaren dertig de
globale methodiek propageerde en meewerkten aan de opstelling van een globale
leesmethode (Evers, Van der Velde,
1935).
De
methode Decroly werd warm aanbevolen door de inspectie op de Pedagogische Week
van 1951. In de aansluitende brochure Het Leesonderwijs (Ministerie van
Openbaar Onderwijs, 1951, 27) lezen
we bijvoorbeeld: Van de eerste dag af
schrijft de leerkracht zinnen op het bord in aansluiting bij
waarnemingsoefeningen, bijvoorbeeld: We hebben een schildpad. Deze zinnen
werden globaal ingeprent en pas veel later ontleed in woorden en nog veel later
in klanken en letters. Al vlug ging het volgens de inspectie ook om het
inprenten van langere teksten als De
tortelduif heeft twee kleine duifjes. We hebben ze gezien. Zij hebben een bek,
twee poten en nochtans geen pluimen.
5.3 Veel
kritiek van bij de start, vooral van praktijkmensen
Niettegenstaande de vele
propaganda heeft de globale
leesmethode in de Vlaamse klaspraktijk
nooit een algemene erkenning en succes gekend. Volgens Fr.S. Rombouts (1952,
692) was dit ook in Nederland zo. Ook de verdeeldheid binnen de vakdidactische
literatuur was groot. In 1922 schreef de Torhoutse Normaalschoolpedagoog Arseen Vandevelde al dat men voor het
aanvankelijk lezen op de lagere school niet de visuele methode van Decroly moest gebruiken, maar klassieke methodes met
een fonetische aanpak (Vandevelde
e.a., 1922, 112). Bij het verschijnen van het leerplan 1936 wees Le
Chercheur (pseudoniem) de opgedrongen méthode
globale resoluut af (Le Chercheur, 1936, 226-230). Le Chercheur citeerde met instemming inspecteur M. Fourneau: We geloven geenszins in de superioriteit
van de globale leesmethode, noch in het systeem Decroly in het geheel. Velen
verwerpen de theorie van Decroly. De opstellers van het leerplan beschikten ook
over te weinig resultaten met deze methode, om er te kunnen over oordelen.
Tegelijk waren er in de jaren dertig ook bekende reformpedagogen als prof. J.
Verheyen en vakdidactici als broeder M. Denys (Christelijke Scholen) die de
aanpak van Decroly propageerden.
Ervaren leerkrachten vonden
dat de globaliserende fase al te veel tijd in beslag nam en dat het lezen en
vooral het leren van de letter-klankconnecties nodeloos uitgesteld werd. Ze
geloofden ook niet dat de leerling bijna spontaan tot analyse zou komen. Op de
al vermelde pedagogische week van 1951
betreurde inspectrice L. Mouniez dat
veel leerkrachten slechts lippendienst aan de globale leesmethode bewezen en na
een globaliserende instap al vlug overschakelden op een klassiek leesboekje
(o.c., 27). De meeste Vlaamse en Nederlandse leerkrachten bleven een
typische en sobere normaalwoordenmethode
of een analytisch-synthetische aanpak gebruiken. In de jaren 1955-1965 verdween
de globale aanpak steeds meer uit de klaspraktijk.
Bepaalde inspecteurs stelden
bij klasbezoek vast dat de vrees van de leerkrachten niet ongegrond was. Zo
vroeg de Antwerpse inspecteur Karel Léonard zich in 1943 al af: Hapert er wat aan onze Globaalleesmethoden?
(Custers, 1961, 9). Men stelde namelijk vast dat veel leerlingen de te lezen
woorden gewoon inprentten zonder echt te kunnen lezen. Vooral bij minder goede
lezers met een zwak geheugen leidde deze aanpak tot veel frustratie. Zwakke
leerlingen kwamen niet spontaan tot analyse én waren ook niet in staat het
grote aantal woordbeelden te memoriseren. Mensen die in de jaren 1930-1940 onderwijs genoten met de globale
leesmethode zeggen wel eens dat ze leerden lezen ondanks de globale methode. In de praktijk werd er ook veel
lippendienst aan de methode bewezen: men startte wel met een aantal globaalzinnen
en globaalwoorden, maar ging vlugger over op de analyse en differentiatie.
Door de opstelling van globale
leesmethoden en leesboekjes voor globaal lezen vanaf 1935 nam de invloed van
Decroly op het aanvankelijk lezen weer wat toe. Naast deze globale leesmethodes
verschenen er in de jaren 1960 nog een reeks globaliserende leesmethodes (zie
punt 6.6) die op eerder kleinere schaal werden gebruikt.
6 Globaliserende leesmethodes
(1950-1970)
De zuivere globale methodiek
van Decroly werd weinig gebruikt. De globale leesmethodes van de jaren dertig
kenden wat meer succes, maar verloren al vlug weer terrein. Ze kregen nog een
afgezwakte opvolging in de globaliserende leesmethoden die in de jaren 1950-1960 verschenen. In
deze methoden werd in september-oktober globaal gewerkt. Na die globale fase
stimuleerde men meer volop de analyse ern synthese. Voorbeelden hierbij zijn de
Vlaamse methoden Zonnige leesuurtjes
(Durnez & Vandekeere, s.d.), Zuiver
en keurig (De Vriese & Maats, 1953) en Levende taal: Spreken en schrijven (Demanet & De Doncker,
s.d.).
|