M-decreet: Radikale Inklusion sprengt das Schulsystem
Von Michael Felten
Basisgedachte: Gemeinsames Lernen, das klingt paradiesisch, aber man wird den Eindruck nicht los, als verstecke sich dahinter ein Trojanisches Pferd. Denn letztlich würde die konsequent durchgeführte Inklusion das Schulsystem sprengen. Wir hätten dann landesweit eine Einheitsschule. Darüber brauchen wir mehr offene Debatte, ohne Blockade durch Maulkörbe oder Denktabus.
Schüler im Klassenzimmer einer Grundschule in Wiesbaden (imago / MIchael Schick) Schüler im Klassenzimmer einer Grundschule in Wiesbaden (imago / MIchael Schick) Radikale Inklusion helfe weder begabten noch behinderten Kindern, diene lediglich Sparfüchsen und Schulideologen. Der Kölner Lehrer Michael Felten will dagegen auf Förderklassen nicht verzichten, wohl aber auf eine Einheitsschule.
Jetzt also auch bei unseren Kindern, in den Schulen - das TINA-Prinzip. TINA, Sie wissen schon, das Akronym für "There is no alternative", alltagssprachlich: Da kommen wir nicht drumrum.
Was man bislang nur aus der hohen Politik kannte, findet sich neuerdings auch im Bildungsbereich: Dass es nämlich unumgänglich sei, die Schule grundsätzlich umzubauen, zur Inklusionsschule, zum gemeinsamen Lernen aller Kinder, vom Hochbegabten bis zum Schwerstbehinderten.
UNO verlangt keine Abschaffung von Sonderschulen
Eifrig wird dabei auf die Behindertenrechtskonvention der UN verwiesen. Sie fordert, allen Menschen freien Zugang zum allgemeinen Bildungswesen zu geben - zu Recht, denn in vielen Ländern sind Kinder mit Handicaps bislang vom Schulbesuch ausgeschlossen.
Hierzulande haben indes einige Ideologen den rigorosen Schluss gezogen, Deutschland müsse seine Sonderschulen abschaffen und alle Kinder mit besonderem Förderbedarf in den normalen Unterricht integrieren. Nun kann man durchaus bestimmte Schüler mit speziellen Beeinträchtigungen integrativ unterrichten, aber das kostet Geld und funktioniert nicht bedingungslos.
So sind etwa körperbehinderte Kinder gut im Regelunterricht aufgehoben, wenn die Ausstattung stimmt. Auch könnten Migrantenkinder ohne anfängliche Deutschkenntnisse ein Gymnasium besuchen, wenn ihr kognitives Potential den Anforderungen dieser Schulform entspricht und sie dort "Deutsch im Crashkurs" lernen.
Aber es gibt Grenzen des Gemeinsamen. Schnelle Lerner haben auch ein Recht auf Herausforderungen und Schwächere brauchen Schutz vor ständigem Bestenvergleich.
Inklusion als Sparmodell wird nicht gelingen
Die radikale Inklusionsschule ist aber nicht nur eine Illusion, sondern auch ein Sparmodell. Regellehrer, deren Schülerschaft bislang schon heterogen genug war, bekommen nun lernbehinderte, verhaltensauffällige oder geistig behinderte dazu - worauf man sie in Wochenendseminaren flüchtig vorbereitet.
Hoch qualifizierte Förderlehrer dagegen, bislang mit ihren Schützlingen in ständigem Kontakt, rasen nun stundenweise beratend von Schule zu Schule. Und man wird ihre Stellen zukünftig noch erheblich kürzen wollen.
Erstaunlich ist, dass besagte UN-Konvention gar nicht verlangt, dass wir unsere Förderschulen abschaffen. Diese sind ja der Teil des allgemeinen Schulsystems, der spezifische Unterstützung bietet. Solche besonderen Maßnahmen aber gelten vertragsgemäß gerade nicht als Diskriminierung.
Gemeinsames Lernen, das klingt paradiesisch, aber man wird den Eindruck nicht los, als verstecke sich dahinter ein Trojanisches Pferd. Denn letztlich würde die konsequent durchgeführte Inklusion das Schulsystem sprengen. Wir hätten dann landesweit eine Einheitsschule. Darüber brauchen wir mehr offene Debatte, ohne Blockade durch Maulkörbe oder Denktabus.
Unterrichtsqualität, nicht Schulstruktur ist entscheidend
Kinder mit und ohne Behinderung sind kein Spielball - weder für Sparfüchse noch für Schulideologen. Denn es gibt eine Alternative: so viel hochqualitative Integration wie möglich, so viel durchlässige Separation wie nötig!
Jedes Kind soll an dem für es sinnvollsten Ort lernen können - und dies kann durchaus wie weltweit üblich auch eine Spezialschule oder Separatklasse sein. Entscheidend sind Unterrichtsqualität und Förderressourcen, nicht aber die Schulstruktur.
Schon kämpfen zahlreiche Elterninitiativen für den Erhalt der Förderschulen und damit ihrer Wahlfreiheit. Man könnte auch Leserbriefe schreiben darüber, wie sich die Zustände in inklusiven Klassen von den Bildern in Hochglanzbroschüren unterscheiden.
Nicht zuletzt sind beamtete Lehrer eigentlich verpflichtet, gegen untragbare Zustände zu remonstrieren, bei ihrem Dienstherrn Einspruch zu erheben. Also nicht TINA, sondern TATA: There Are Thousands of Alternatives!
Michael Felten, geboren 1951, arbeitet seit über 30 Jahren als Gymnasiallehrer für Mathematik und Kunst in Köln. Er ist Sachbuchautor, Dozent in der Lehrerausbildung und berät Schulen bei ihrer Entwicklung (www.eltern-lehrer-fragen.de). Ihm geht es darum, den Praxiserfahrungen der Lehrer und den Befunden der Unterrichtsforschung mehr Gehör in der Bildungsdebatte zu verschaffen. Zum UN-Weltkindertag hat er eine neue Info-Plattform zur Inklusionsdebatte eröffnet: www.inklusion-als-problem.de
Radikale Inklusion helfe weder begabten noch behinderten Kindern, diene lediglich Sparfüchsen und Schulideologen. Der Kölner Lehrer Michael Felten will dagegen
Ex-DVO-directeur Standaert verzweeg op recente hoorzitting over eindtermen de controversiële uitgangspunten
Ex-DVO-directeur
Roger Standaert verzweeg belangrijkste zaken op recente hoorzitting over
eindtermen: over de controversiële Uitgangspunten,de sterke invloed van de DVO,enz.
1 Historiek eindtermen: waarheid en verzinsels
In een hoorzitting over de nieuwe eindtermen
van 19 januari j.l. schetste ex-DVO-directeur Roger Standaert de historiek en
betekenis van de eindtermen. DVO=
(overheids)dienst voor onderwijsontwikkeling die de opstelling van de
eindtermen patroneerde. Het werd een overwegend technisch overzicht. We volgden
de uiteenzetting en merkten dat de belangrijkste zaken werden weggemoffeld en
dat Standaert hier en daar een loopje
met de werkelijkheid nam. Jammer genoeg
stelden de leden van de onderwijscommissie hier achteraf geen vragen over.
Zo
verzweeg Standaert dat zijn DVO de opstelling van de
eindtermen en de keuze van de opstellers van de eindtermen volledig patroneerde. Hij verzweegdat DVOna de opstelling van de eindtermen eigenzinnigde controversiële memorie van toelichting Uitgangspunten bij de
eindtermen en deze Uitgangspunten als de visie van de overheid
voorstelde.DezeUitgangspunten behoren niet tot het decreet
en zijn ook niet goedgekeurd door het Vlaams Parlement.Standaert maakte de commissieleden wijs dat
de Parlementsleden zich ook nogal sterk bemoeiden metde inhoud van de eindtermen. Zo beweerde hij
ten onrechte dat hij zelf destijds voorstander was van het behoud van
lijdend/meewerkend voorwerp, maar dat de Parlementsleden dit geschrapt hebben.
Roger Standaert verzweeg ook dat zijn DVO, topambtenaren als Georges
Monarden andere gelijkgezinden begin
van de jaren negentig de eindtermen wilden aangrijpen voor een kanteling van
ons onderwijs, voor een perspectiefwissel. In recente standpuntenvanbovenaf over de nieuwe eindtermen wordt
eens te meer aangestuurd op een kanteling van het onderwijs, op een
perspectiefwissel. We beschrijven dit uitvoerig in Onderwijskrant nr. 176,
februari 2016. Om te begrijpen wat er bij de nieuwe operatie
eindtermen/leerplannen op het spel staat, vinden we het belangrijk om even te
schetsen watde DVO-mensen (en de
gelijkgezinden van het vernieuwingsestablishment) begin van de jaren negentig
met de eindtermenoperatie wilden bereiken. Dit establishment is overigensanno 2016 veel omvangrijker dan 25 jaar geleden.
Dit betekent ook dat de vernieuwingsdruk/dwang groter is.
2Tendentieuze Uitgangspunten eindtermen
1995 en rol van parlement hierbij
De DVO-vrijgestelden stelden steeds de tekst 'Uitgangspunten bij de eindtermen (1995) voor als de
officiële visie van de overheid.Zij stelden ook herhaaldelijk dat de overheid een pedagogische en
didactische visie op het leerproces mag en moet opleggen. Zij beweerden dat de overheid met de tekst
Uitgangspunten haar verwachtingen i.v.m. de eindtermen transparant uitdrukte. Zij wekten hierbij
de (valse) indruk dat ook de door de DVO eigenzinnig opgestelde memorie van
toelichting (='Uitgangspunten') door het parlement werd goedgekeurd en
opgelegd.
DVO-directeur Roger Standaert schreef dat het de overheid is/was die de
eindtermen en de
visie in de Uitgangspunten koos en oplegde en niet b.v. zijn DVO. Ook op
de recente hoorzittingprobeerde hij zijn verantwoordelijkheid en deze van de
DVO te ontvluchten, door te doen geloven dat de Vlaamse Parlementsleden de
eindtermen en het eindtermendiscours in sterke mate patroneerden.
In de tekstUitgangspunten bij de
eindtermen (1995) b.v. lanceerden Standaert en Co volop het denken in
termen van kunstmatige tegenstellingen tussen nieuwe en oude aanpakken, tussen
kennis en vaardigheden, tussen onderwijzen en leren, tussen disciplinair en
vakoverschrijdend werken Zij dachten en poneerden dat de eindtermen tot een cultuuromslag
en tot een omwenteling in het onderwijs moesten en zouden leiden.Wij en
vele anderen betreurden dat in de Uitgangspunten te eenzijdig gepleit werd
voor vaardigheidsonderwijs en voor een
constructivistische en competentiegerichte methodiek, voor een idéologie du savoir faire, voor een
pedagogisch activisme ... Over het belang van basiskennis, instructie,
vakdisciplines werdgezwegen en/of
denigrerend gesproken. De DVO-mensen schetsten een karikatuur van het
traditionele lesgeven en opteerden eenzijdig voor het model van de leraar als
coach en voor de constructivistische aanpak. Zo werd de taak van de leraar
modieus en constructivistisch gereduceerd tot 'realiseren van een adequate leeromgeving'. Uitdrukkingen die
verwijzen naar de klassieke instructiefunctieen naar het belang van het bijbrengen van voldoende basiskennis kwamen
niet voor.
Roger Standaert stelde in 2007 dat het Vlaams Parlement bij de eindtermen
als scheidsrechter
en beslisser optrad, en ook noodgedwongen moest optreden: De brede waaier van opvattingen
over wat kwaliteit is, manifesteert
zich immers in allerlei bewegingen, actiegroepen, opvoedingsprojecten,
verenigingen en belangengroepen en die
brengen alle materiaal aan voor de arbitrage Op een bepaald ogenblik moeten er
knopen worden doorgehakt. Er is op een bepaald moment een arbitrage nodig. Het
vastleggen van de eindtermen gebeurt in een democratie uiteindelijk via de
filter van het parlement. Daar gelden dan de wetten van de democratie. Wanneer
er ooit een parlementaire meerderheid is om te kiezen voor meer spraakkunst,
dan zal dat ook zo zijn. (Vaardig omgaan met kennis in: Nova et Vetera, september 2007).Tijdens de recente hoorzitting illustreerde hij dit
met volgende uitspraak: Zelf was ik b.v.
voorstander van het behoud van lijdend
en meewerkend voorwerp, maar het Parlement heeft die eindterm geschrapt. Standaert
neemt hier een loopje met de historiek. Hij heeftdestijds steeds zelf beweerd dat grammatica
te moeilijk was voor kinderen uit het lager onderwijs (cf. Colloquium Stichting
Lod. De Raet over eindtermen, 1994).
Roger Standaert en zijn DVO-medewerkers stonden uiteraard begin de jaren
negentig niet alleen met hun onderwijsvisie. Hun visie sloot aan bij de visie
die in die destijds in de mode waren bij het vernieuwingsestablishment.
Aangezien die modieuze visie weer opduikt in standpunten vanbovenaf over de
nieuwe eindtermen, staan we er hier wat langer bij stil. Nog dit:we hebben wel de indruk dat Roger
Standaertinmiddels wat wijzer geworden
is en zijn radicale standpunten van weleer heeft afgezwakt. Maar anderzijds
zijn er nog heel wat progressievelingen die deze o.i. simplistischeen nefaste standpunten verkondigen.
3DVO drong constructivistische &
leerlinggestuurde/gerichte visie op
DVO-medewerkers beweerden al te graag dat bij
de opstelling van deeindtermen in de
jaren negentigvertrokken werd vaneen officiëlevisie achter de eindtermen, dieook
verwoord werd in de tekst Uitgangspunten bij de eindtermen.Twee DVO-medewerkers omschreven die zogezegd officiële visie zo: "De eindtermen werden geformuleerd
vanuit een helder geformuleerde visie. Deze
visie beklemtoont naast emancipatorische aspecten ook het leerlinggerichte
karakter. De emancipatorische visie impliceert in de eerste plaats het
bevorderen van actief leren. Er was een verschuiving nodig van het traditionele
'doceren', naar vormen van 'open leren' die (bijna) volledig leerlinggestuurd
zijn. De overheid gaat ervan uit dat zoveel als mogelijk leerlingen kansen
moeten krijgen om zich maximaal te ontplooien. In tegenstelling tot de
traditionele opvatting, waarbij de leraar werd beschouwd als de overdrager van
kennis, wordt de leerling vandaag actief betrokken bij het leerproces. Bij
actief leren word gefocust op langetermijndoelen en in veel mindere mate op
overdracht van feitenkennis. Leerinhouden moeten ingebed zijn in concrete, en
voor de leerling herkenbare contexten (Willy Sleurs en Bart Maes, 'De basiscompetenties bekeken vanuit het
perspectief van de onderliggende onderwijskundige visie', in: DIROO-boek: Is de leraar een coach?, Academia Press
-2004) .
Ook DVO-directeur Roger
Standaertomschreef het zo: *De reactie van de onderwijswereldop de kennisexplosie is er een geweest van
die kennis niet meer op de voet te volgen en kennis te leren zoeken wanneer je
die nodig hebt. Een paar voorbeelden: Je kan moeilijk het volledige groene
boekje uit je hoofd leren. Dus kies ik maar voor inzichtelijke kennis: ik zoek
gewoon op hoe ik gedownloaded (sic!) moet spellen In welke mate moet je nog hoofdrekenen, met
een calculator op zak? (Vaardig omgaan met kennis ; Nova et
Vetera, september 2007).
Verderop in dezebijdrage over de onderwijsvisie van
DVO-directeur Roger Standaert zal ook duidelijk worden dat het volgens hem
evident was dat b.v. de klassieke leerinhouden voor rekenen, spelling,
geschiedenis sterk gerelativeerd en beperkt moesten worden. Verder wekte hij
de indruk dat de DVO-visie alleenzaligmakend en bijna vanzelfsprekend was. Niets
was minder waar. Het viel op dat
Standaert tijdens de recente hoorzitting met geen woord meer repte over de
visie in de teskt Uitgangpunten bij de eindtermen en over zijn eigen visie.
4.Standaert over relativiteit van kennis e.d.
In de bijdrage Vaardig omgaan met kennis verdedigde Standaert zijn standpunt en
dat van de DVO zoals het in 1996 tot uiting kwam in de tekt Uitgangspunten
bij de eindtermen. Standaert werd in
2007 door de koepel van het katholiek onderwijs opgeroepen om een bijdrage te
leveren in het september- themanummer van Nova et Vetera, om de kritiek van
O-ZON en van de praktijkmensen inzake de verwaarlozing van basiskennis- en
vaardigheden en de niveaudaling te weerleggen. We bekritiseerden in onze
O-ZON-campagne van 2007 ook de DVO-visie zoals die tot uiting kwam in de
Uitgangspunten (1995). De visie van Standaert illustreert ook de algemene
denktrant in recente standpunten van bepaalde beleidsmakers, in het
VLOR-advies, in het nieuwe leerplanconcept van de katholieke onderwijskoepel.
We starten met enkele krasse uitspraken.
Standaert poneerde o.a.: *De reactie van
de onderwijswereldop de
kennisexplosie is er een geweest van die kennis niet meer op de voet te volgen.
(NvdR: vandaar het pleidooi voor vaardigheidsonderwijs en de verwaarlozing van
basiskennis) *Waarom wordt weten wie
Rubens was, hoger aangeslagen dan weten wie David Beckham is? *En waarom is culture & parlure
bourgeoise hoger dan culture & parlure vulgaire (cf. visie
Bourdieu)? *Ik vind dat taal
hoofdzakelijk communicatief moet zijn. (NvdR: systematisch onderwijs van
spelling, grammatica, woordenschat, literatuur ... is dus overbodig.) Standaert beweert ten onrechte dat dit het
gangbare denken was in de brede onderwijswereld vanaf de jaren negentig. Niet
is minder waar.
In de visie van Roger Standaert en de DVO stond de sterke relativering en reductie
van de klassieke leerinhouden en van de cultuuroverdracht centraal. Standaert verdedigde de sterke
relativering van basiskennis o.m. met de mythe van de snel groeiende kennis: De hoeveelheid kennis vermeerdert in een
geometrische reeks en wie kan die hoeveelheid nog op de voet volgen? Het is een
gevecht met de draak dat je niet kunt winnen, sisyfusarbeid, dweilen met de
kraan open De reactie van de onderwijswereld op de kennisexplosie is er een
geweest van die kennis niet meer op de voet te volgen en kennis te leren zoeken
wanneer je die nodig hebt. Een paar voorbeelden: Je kan moeilijk het volledige
groene boekje uit je hoofd leren. Dus kies ik maar voor inzichtelijke kennis:
ik zoek gewoon op hoe ik gedownloaded (sic!) moet spellen. In welke mate
moet je nog hoofdrekenen, met een calculator op zak? Dit is ook de visie die Roger Standaert via de
eindtermenwou opleggen.
In de razendsnel veranderende tijden zouden de
basiskennis en de basisvaardigheden geen lang leven beschoren zijn. Leerlingen
zouden vooral moeten voorbereid worden om steeds nieuwe kennis en vaardigheden
te construeren: leren kennis opzoeken, calculator leren gebruiken, leren leren
Pedagogen als Standaert relativeren dan ook ten zeerste de rol van de
(basis)kennis en van de verschillende vakdisciplines als gestolde cultuurproducten.
Die sterke relativering komt ook tot
uiting in het recente leerplanontwerp van koepel van het katholiek onderwijs.Zo
lezen we: Het nieuwe leerplanconcept
verlaat de gangbare indeling op basis van leergebieden. In plaats daarvan gaat
het uit, in de geest van het ontwikkelingsplan voor de kleuterschool, uit van
een indeling op basis van persoonsgebonden en cultuurgebonden
ontwikkelingsvelden met onderliggende ontwikkelthemas (zie Onderwijskrant
nr. 176).
Standaert was/is ook een tegenstander van het
werken met leerplannen en vanuit vakdisciplines. Interdisciplinair en
projectmatig werken zou volgens de DVO centraal moeten staan. In de publicaties
van Onderwijskrant en O-ZON wezen we erop dat de schoolse basiskennis en
basisvaardigheden een vrij stabiel karakter vertonen en nog het meest in het
lager onderwijs en in de eerste graad secundair onderwijs. Op school gaat het
niet om willekeurige, tijdsgebonden of vluchtige informatie. Het gaat vooral om
eeuwige, duurzame basiskennis en basisvaardigheden die ons in staat stellen
om steeds opnieuw informatie op te nemen en te verwerken en om een kritische
houding ten aanzien van informatie e.d. aan te nemen. In dit verband wees ook
prof. Hans Van Crombrugge tijdens het O-ZON-symposium van mei 2007 op de
belangrijke rol van de vakdisciplines. De vakdisciplines zijn er nodig om de
kennis te structureren en tevens om interdisciplinaire verkenningen mogelijk te
maken.
5.Verwaarlozing basiskennis en -vaardigheden
Het was volgens Standaert evident dat de
klassieke leerinhouden voor rekenen, spelling, geschiedenis sterk gerelativeerd
moe(s)ten worden. Dat was ook de boodschap diede DVO-directeurbij de start van
de eindtermencommissies in 1993 meegaf. Voor wiskunde (lager onderwijs) spoorde
Standaert ons aan om tal van leerinhouden te schrappen: alles i.v.m. breuken,
alle formules voor berekening van omtrek, oppervlakte en inhoud Zelf deden we
ons allerbest om aan die druk en aan de constructivistische DVO-filosofie te
weerstaan, maar toch sneuvelden bijvoorbeeld alle formules voor
oppervlakteberekeninge.d. , de regel
van 3, enz. Bij het opstellen van het leerplan wiskunde (katholiek onderwijs)
hebben we de belangrijkste formules e.d. echter weer opgenomen. Jammer genoeg
slaagde ik er niet om b.v. de regel van 3 te behouden.
Volgens Standaert is het rekenen minder
belangrijk en is het gebruik van de calculator een belangrijke competentie. Was
het maar zo simpel. In verband met het belang van basiskennis wiskunde
verwijzen we even naar het onderzoek Rekenvaardigheid
van verpleegkundigen. C.W. de Jong en A.P. Koster stelden vast dat veel
verpleegkundigen over te weinig elementaire wiskundige kennis beschikken en
daardoor al te veel medicatiefouten begaan ook al kunnen ze gebruik maken van
een rekenmachine. Wiskundige basiskennis over procenten, verhoudingen e.d. is
breed toepasbaar in de meest uiteenlopende situaties en dus ook onmisbaar.
Standaerts alternatief voor de spelling klonk
ook al te simplistisch: je kan telkens de schrijfwijze opzoeken in het groene
boekje. Standaert hing tegelijk een karikatuur op van de klassieke aanpak door
de indruk te wekken dat vroeger het volledige woordenboek de spelling van
alle woorden gememoriseerd moest worden. Hij beschouwt dit als arbeid.
Basiskennis spelling wil echter de sisyfusarbeid van het telkens moeten
raadplegen van een boekje voorkomen. Het gaat bij spelling niet zomaar om het
inprenten van de schrijfwijze van een oneindige verzameling woorden. Het gaat
ook om inzicht in de basisregels van de werkwoordspelling, open en gesloten
lettergreep e.d. Via zon inzichtelijke en breed toepasbare kennis bevorder je
het vaardig en vlot schrijven. Je voorkomt dat je telkens het groene boekje
moet raadplegen en veel tijd verspilt. Het voltooid deelwoord van downloaden
heeft dezelfde vorm als dit van antwoorden: ge+stam+d/t. Ge+download+d wordt
gedownload net zoals geantwoord omdat we aan het eind van een Nederlands
woord nooit twee d's spellen. In het groene boekje vind je overigens de
schrijfwijze van veel werkwoordsvormen niet.
Bij spelling gaat het uiteraard ook om een
dosis memoriseerwerk, met inbegrip van de vervoeging van de courante
werkwoorden net zoals bij de tafels van vermenigvuldiging.Om het inslijpen vanverkeerde vervoegingen te
voorkomen, gebeurde dit vroeger in de tweede graad lager onderwijs. Momenteel
moeten veel toekomstige leraren deze vervoegingen nog inoefenen en dit gaat
vrij moeizaam. Ook geheugenkennis en parate kennis zijn belangrijk. Als je over
te weinig parate kennis beschikt, dan moet je alles telkens weer opzoeken en
dit is een al te tijdrovende bezigheid. Hoewel de basiskennis spelling breed
toepasbaar is en het vaardig en correct schrijven bevordert, wekt Standaert de
indruk dat het vooral bij het opzoeken in een woordenboek om een breed
toepasbare, inzichtelijke en handige vaardigheid gaat.
In verband met de controverse rond het
taalonderwijs pleitte Standaert in zijn bijdrage in Nova et Vetera (2007) ook
resoluut voor de communicatieve aanpak
waarbij de traditionele inhouden i.v.m. woordenschat, spelling, grammatica
heel sterk gerelativeerd worden: Ik vind
dat taal hoofdzakelijk communicatief moet zijn. Standaert vindt
basisgrammatica dan ook niet nuttig. Zinsontleding wordt volgens hem enkel
gewaardeerd omwille van de binding met klassieke talen. Het basisonderwijs moet
volgens Standaert echter geenszins voorbereiden op het secundair onderwijs. Dit
heeft ertoe geleid dat enkel de termen onderwerp en persoonsvorm behouden
werden. Uit een taalpeilonderzoek van 2007 bleek echter dat de leraars,
leerlingen en burgers het belang van spelling, grammatica,
woorden-schatonderwijs veel hoger inschatten dan Standaert en de
eindtermencommissie en de sterke relativering ervan betreuren.
De DVO koos in haar eindtermenfilosofie (cf.
Uitgangspunten) ook resoluut voor de thematische
en vakkenoverschrijdende aanpak. Zelf adviseerden we de DVO in 1992 om voor
wereldoriëntatie naast thematisch onderwijs ook expliciet zaakvakkenonderwijs
te programmeren in de hogere leerjaren van het basisonderwijs. We stuurden ook
aan op meer systematiek. Het is geen toeval dat na de eerste tegenvallende
W.O.-peiling voor het domein natuur de eindtermen voor dit domein al weer
worden bijgewerkt.
6.Veranderde leefwereld en leergedrag
Standaert pakte in zijn al vermelde bijdrage
van 2007 verder uit met het cliché van de sterk veranderde leefwereld en
ingesteldheid van de jongeren. De nieuwe
jeugd groeit op met ICT en leert anders omgaan met informatie, die wereldwijd
beschikbaar is. Leerkrachten zouden moeten inspelen op de leefwereld van
onze (inter)net-generatie die totaal anders zou leren: zappend en multitaskend,
associatief, via opzoeken op het internet
De Nederlandse prof. Paul Kirschner gelooft
niet dat de hersenen van de huidige generatie een plotse evolutie hebben
doorgemaakt, dat ze nu bijvoorbeeld leren al zappend en multitaskend onder
invloed van de nieuwe media e.d. (zie bijdrage over Kirschner in Onderwijskrant
144 op p. 16). Geconcentreerd met een bepaalde taak bezig zijn, blijft heel
belangrijk. Standaert wekte de indruk dat de leerlingen ineens veranderd zijn
in zappende multitaskers e.d., dat
een miraculeuze verandering werd geproduceerd. Zijn het de leerlingen die
plotsklaps veranderd zijn? Of zijn hun werkhouding, leergedrag, kennis en
vaardigheden vooral veranderd als gevolg van de ontscholing die Standaert en co
al lang propageren?Standaert en CO
spelen niet zozeer in op een behoefte die daadwerkelijk bestaat. Zij duwen de
technologische snufjes en didactische nieuwigheden in de gretige kinderhanden
door ze te promoten alsof hun leven er van afhangt. Bij de veranderde
leerstijlen van de huidige generatie jongeren is er eerder sprake van een
self-fulfilling prophecy opgedrongen door ontscholers en e-learningmensen. Een
verandering in de leefwereld betekent ook niet dat die jongeren minder nood
hebben aan basiskennis.
7.Klassieke leerinhouden elitair en arbitrair;
dominante bourgeois-cultuur
7.
1Wantrouwige Bourdieu-visie van
Standaert
Volgens Standaert is de relativiteit van de
leerinhouden en van de klassieke cultuuroverdracht ook het gevolg van het feit
dat tot nog toe enkel een beperkte maatschappelijke elite bepaalde wat
belangrijke kennis is en wat er in de leerplannen komt. Het is een dominante
culturele minderheid die vanuit haar culturele bourgeoiswereld de inhouden
vastlegde/vastlegt. Standaert verwijst in dit verband naar de visie van de
socioloog Pierre Bourdieu en schrijft: Kennis
die bij een bepaald gevormde elite hoort, wordt hoger aangeslagen dan de kennis
die circuleert in het volkshuis. Weten wie Rubens was, wordt hoger aangeslagen
dan weten wie David Beckham is. Kritische sociologen als Bourdieu en Bernstein
hebben boeken volgeschreven over la distance inégale à la culture van een
grote meerderheid van kinderen op school. ...Vaak is die dominantie ook te
vinden in de verbale sector. De verbale cultuur wordt torenhoog hoger geacht
dan de technische cultuur. Het foutloos beheersen van de regels van de
uitgangen d en dt, wordt waardevoller aangezien dan de kennis van de automotor.
Het is ook geen schande als je een technische analfabeet bent, maar dat is het
wel als je je nogal direct (en dus verbaal ongenuanceerd) uitdrukt in een
gesprek: la parlure vulgaire, contre la parlure bourgeoise van de Franse
sociologen. Om het nogal cru te stellen, de dominante geldige kennis wordt
voornamelijk vastgesteld en verspreid door mensen, die het verbaal goed kunnen
zeggen en schrijven. De geselecteerde kennis is vaak die kennis die
prestigieus is en die gedragen wordt door een dominante elite.
Standaert praat Bourdieu na en pleit voor minder aandacht voor kennis die circuleert
bij de elite en meer kennis die circuleert in het volkshuis. Hij betreurt
dat op school het weten wie Rubens is
hoger aangeslagen wordt dan weten wie David Beckham is. Bourdieu stuurde
zijn studenten de straat op met vragen als: van welke muziek houd je, van de
muziek van Bach of van deze van Aimable? Bourdieu stelde dan vast dat mensen
met een hogere scholing en/of inkomen Bach verkozen. Hij concludeerde dat Bach,
Rubens, Racine en de klassieke cultuur burgerlijk waren omdat ze gekozen werden
door mensen die behoorden tot de burgerij, les héritiers van de hogere
cultuur. Volgens Bourdieu en CO is het deze klasse van héritiers waartoe
ook de leerkrachten behoren die de burgerlijke cultuur bewaken en opleggen in
het onderwijs.
Er is volgens Standaert ook te veel aandacht
voor abstractie en voor de verbale intelligentie en dit te koste van de andere
soorten intelligentie van Gardner. Ook de technische cultuur het doen
krijgt te weinig aandacht. In de traditie van de Bourdieufilosofie werd ook
gepleit voor een soort onderwijs in de eigen taal en cultuur van de verdrukten:
de taal en cultuur van de kinderen van het proletariaat en bij uitbreiding de
taal en cultuur van de niet-westerse immigranten.
Voor de wantrouwige Bourdieu en zijn adepten
was/is praktisch alles wat te maken heeft met het klassiek leerprogramma
verdacht en burgerlijk en dus ook vervreemdend en discriminerend voor proletarische kinderen: het leren van de
standaardtaal, het leren deftig en duidelijk schrijven via het maken van
verhandeling, de klassieke literatuur, leren deftig discussiëren, examens
maken, inspanningen leren leveren en zelfs de confrontatie met abstractere
wiskunde. Bourdieu en co beschrijven de klassieke cultuuroverdracht in termen
van het uitoefenen van symbolisch geweld op de proletarische leerlingen dit
komt tot uiting inde burgerlijke leerinhouden, de exameneisen, de schooltaal,
enz. De leerkrachten en de schoolse bourgeois-inhouden vervreemden de
arbeiderskinderen aldus van hun fundamentele aspiraties en van hun familiaal en
sociaal milieu. De Bourdieu-visie leidt tot een sterke relativering van de
bestaande leerinhouden en vakdisciplines, van de oordeelkundige keuze van de
leerinhouden, van het gezag van de meester...
Met een beroep op Bourdieu propageerde Roger
Standaert dus het cultureel relativisme en de hieraan verbonden conclusie dat
de confrontatie met de verbale of hogere cultuur nadelig, discriminerend en
vervreemdend is voor kansarmere leerlingen. De klassieke leerinhouden worden
dus verdacht en vooral de symbolische en abstracte onderdelen van het
curriculum, de algemene vorming, de klassieke vakdisciplines, de literaire
werken. Indien men sociaal benadeelde kinderen belangrijke kennis onthoudt
(beheersing van de moedertaal en vreemde talen, abstract denken, basiskennis
omtrent de werkelijkheid, literatuur ) dan worden deze extra benadeeld en
gediscrimineerd. Als handarbeiderskinderen hebben we ons destijds opgetrokken
aan die zgn. burgerlijke schoolcultuur. We waren van huis uit minder voorbereid
op alles wat te maken had met geschreven taal, maar precies door de aandacht
hiervoor op school konden we die handicap overwinnen. We gaan ook geenszins
akkoord met de stelling dat we ons als arbeiderskinderen niet aangesproken
voelden door wat de school ons aanbood. Bourdieu, Standaert en de DVO zouden
zich beter inspannen opdat alle kinderen toegang zouden krijgen tot de kennis,
cultuurinhouden en standaardtaal, dan de leerkrachten te verwijten dat ze als
privilégiés of héritiers de la culture de toegang tot de kennis en
cultuur willen doorgeven.
8.Controversiële competentiegerichte aanpak
Wij en
vele anderen stelden dat er in de DVO-filosofie ook te eenzijdig gepleit werd
voor vaardigheidsonderwijs en voor een constructivistische en
competentiegerichte methodiek, voor een idéologie du savoir faire, voor een
pedagogisch activisme. Zo moest het verwerven van wiskundige basiskennis
vervangen worden door wiskunde doen (doing mathematics).
Over het belang van basiskennis, instructie,
vakdisciplines werd gezwegen en/of denigrerend gesproken. In zijn bijdrage van
2007 banaliseerdeStandaert eens te meer
de basiskennis en basisvaardigheden. Hij vermeed wel angstvallig de kritiek
i.v.m. de constructivistische en competentiegerichte DVO-aanpak van de
eindtermen e.d. Hij weet dat het hier gaat om de meest controversiële
onderwerpen binnen onderwijskundige middens.
De constructivistische en competentiegerichte
visie heeft o.a. geleid tot een vage en wollige omschrijving van de
leerinhouden, tot een sterke relativering van de cultuuroverdracht en tot een
daling van het niveau. Professor Marcel Crahay, de vader van de competentieaanpak
in Franstalig België, stelt nu dat hij zich heeft vergist en dat precies de
competentie-ideologie veel schade heeft aangericht. Le concept de compétence
ne résiste pas à une analyse scientifique sérieuse (Faut-ilfiniravec les
compétences?, zie Internet). Crahay concludeerde: Il nous paraît urgent de plaider en faveur dune restauration du
disciplinaire. De leerinhouden en de vakdisciplines moeten weer in ere
hersteld worden. De invoering van de competentiegerichte aanpak leidde tot ware
schooloorlogen in Québec, Zwitserland, Nederland, Frankrijk, Engeland, Verenigde
Staten In een raadpleging van de Waalse
leerkrachten vond 65 % dat de ingevoerde competentiegerichte aanpak nefast was
uitgevallen en 76 % dat ze niets positiefs had opgeleverd. Als belangrijkste
kritieken werden vernoemd: flou, onbegrijpelijk, te weinig precieze
aanduidingen van leerinhouden, parate kennis en evaluatiecriteria (zie
APED-website).
Korte historiek van leerdomein 'meten en metend rekenen'
Korte
historiek van leerdomein 'meten en metend rekenen' (passages uit mijn boek Meten en Metend Rekenen, Plantyn,
Mechelen, 2004)
1Ter Heege (Freudenthal Instituut) : arme
traditie en zorgwekkende praktijk?
Over de historiek van het leerdomein 'meten en metend rekenen' lopen de
opvattingen nogal uiteen. Het verbaast ons bijvoorbeeld dat vertegenwoordigers
van het 'Freudenthal Instituut'
(Nederland) zich vaak zo vernietigend uitlaten over het verleden en zelfs over
het heden. Hans ter Heege (2001
a) schrijft: "Het
onderdeel meten in het onderwijs in rekenen-wiskunde is op de (Nederlandse)
basisschool nog nauwelijks ontwikkeld." In een andere publicatie werkt
ter Heege (2001b) deze stelling verder uit. Volgens hem kwamen nog tot voor
kort in het rekenwiskundeonderwijs nauwelijks
realistische meetproblemen en praktische meetervaringen voor. In de
traditionele leerboeken beperkte men zich tot oefeningen in het metrieke
stelsel. Een liniaal was het enige meetapparaat dat kinderen gedurende hun
basisschooltijd in handen kregen. Er was geen aandacht voor informele
meetprocedures met natuurlijke maten.
Het verwondert ons dat ter Heege zich zo
negatief uitlaat over het verleden en zelfs over de huidige toestand van het 'meten en metend rekenen' in Nederland.
We geloven wel dat er in Vlaanderen meer aandacht is voor 'interactieve
werkvormen' en in de nieuwe leerplannen is de leerlijn ook duidelijk
uitgewerkt. Wellicht is ter Heege ontgoocheld omdat het Freudenthal Instituut
na de publicatie van een inspirerend lespakket over 'oppervlakte' (Ter Heege
& de Moor,1977), het domein van het 'meten' links liet liggen. Pas nu wordt
de draad opnieuw opgenomen door het zgn. TAL-team
dat leerlijnen voor de verschillende wiskundedomeinen ontwikkelt. Terloops: in
Franse onderzoeken waarbij men het leerplan wiskunde van 1923 vergelijkt met
dit van 2002 merkt men dat het leerplan van 2002veel minder ver gaat dan dit van 1923 -ook
inzake metend rekenen.
2 Rijke traditie, New-Math-verdrukking en recente herwaardering
We zijn verrast door de denigrerende toon
waarop ter Heege over het (verre) verleden van het onderwijs in 'meten en metend rekenen' spreekt. Zelf
kijken we respectvol terug op de lessen 'metend
rekenen' die we als basisschoolleerling kregen tussen 1952 en 1958. We
hebben gedurende de voorbije 48 jaar geregeld gebruik gemaakt van die
basiskennis en zelfs heel intensief toen we een huis lieten bouwen. Onze
buurman, een schrijnwerker van 58 jaar, vertelde onlangs dat de jonge
schrijnwerkers veel minder de elementaire basiskennis 'metend rekenen' onder de knie hebben dan onze generatiegenoten. In
tegenstelling met ter Heege hebben we
de voorbije dertig jaar steeds gepleit voor vernieuwing in continuïteit - met behoud van oude waarden en voor herwaardering
van dit leerstofonderdeel dat in het tijdperk van de 'moderne wiskunde' in de
verdrukking was geraakt.
De
invoering van het metriek stelsel in Frankrijk in 1793 leidde tot het decreet
van 28 januari 1794 dat voorschreef dat het metriek stelsel moest opgenomen
worden in de nieuwe schoolboeken. Inspecteur Barbry schreef over de verdere
ontwikkeling in Vlaanderen: "De term
'metriek stelsel' komt sinds 1897 regelmatig in de leerplannen voor. Er wordt
een sterke nadruk gelegd op de kennis van het systeem, maar dan vooral als een
noodzakelijke voorwaarde voor het praktisch gebruik van maten en gewichten in
het dagelijkse leven. In het leerplan van 1922 wordt dit omschreven als
'talrijke oefeningen en vraagstukken'. Een eeuw lang werd in alle leerplannen
gepleit voor: -een aanschouwelijke en praktische kennis van maateenheden,-
praktijkgerichte meetactiviteiten, -het veelvuldig doen meten, wegen, tellen,
-het regelmatig maken van toepassingen. Het ligt dan ook voor de hand dat in
1936 de nadruk op deze activiteiten gelegd wordt. In dit 'Leerplan en Leidraad'
vinden we voor het eerst de term 'metend rekenen' 'i.p.v. 'metriek stelsel'.
Deze term is vooral vanaf de Pedagogische Week van 1961 ingeburgerd
geraakt" (Barbry, 1988).
Bij
de voorstelling van het VVKBaO-leerplan (1998) wezen we de toehoorders op onze
sterke traditie inzake metend rekenen. We confronteerden de toehoorders met een
vakdidactische publicatie uit 1922 van Arseen Vandevelde (pedagoog
normaalschool Torhout) in samenwerking met drie oud-studenten. Bij de
beschrijving van de pijlers van het zgn. 'Metriek
Stelsel' beklemtoonden de auteurs o.m. volgende zaken:
*
Werk voldoende met natuurlijke maten naast standaardmaten.
*
De leerlingen moeten een nauwkeurige voorstelling van maten verwerven: bv.
liter: literflesch, are:
klasvloer.
*
Besteed veel aandacht aan het praktisch karakter: veel meten en schatten.
*
De behoefte aan een nieuwe maat moet je doen voelen.
*
De leerlingen moeten beseffen dat de oppervlakte van 1 m2onafhankelijk van den vorm is.
*
Laat ervaren dat vlakke figuren (bv. driehoek) uit een rechthoek kunnen
gesneden worden.
*
Werk met toepassingen uit het dagelijksch leven.
De
rekendidactici uit die tijd maakten wel nog geen gebruik van modieuze termen
als metacognitie, maar braken ook al een lans voor bijvoorbeeld reflectie en leergesprekken.
Bij onze eerste stagebezoeken in het begin van de jaren zeventig werden we vaak geconfronteerd met een veelzijdig
en rijk 'metend rekenen'. We merkten bv. bij meester Depotter in Bulskamp dat
de leerlingen van de derde graad al de tijd kregen om zelf één of meerdere
berekeningswijzen voor de oppervlakte van de ruit te bedenken en achteraf werd
dit uitvoerig besproken. Voor de leerlingen van de hogere leerjaren bevatten de
leerboeken ook veel vraagstukken metend rekenen en dat was eveneens het geval
in de kantonnale en interdiocesane examens op het einde van het zesde leerjaar.
In de lagere leerjaren werd er destijds wel iets te weinig aandacht besteed aan
het meten met 'natuurlijke maateenheden' en aan grootheden zoals oppervlakte en
volume. In de hogere leerjaren was er te weinig aandacht voor diagrammen en
grafieken. Al bij al zien we echter geen reden om meewarig te spreken over het
verleden van het 'metend rekenen'. In paragraaf9 zullen we erop wijzen dat o.i. de medewerkers van het Freudenthalinstituut
te weinig een aantal 'oude waarden' waarderen.
3 Moderne wiskunde:
metend rekenen op achtergrond
Door
de invoering van de 'moderne wiskunde' vanaf 1976 merkten we dat de uitbreiding
van het leerplan en de theoretische benadering van de wiskunde nadelig was voor
het domein 'metend rekenen': er resteerde minder tijd voor probleemoplossend
leren, daadwerkelijk meten en toepassingen. In onze kruistocht tegen de 'New
Math' wezen we er herhaaldelijk op dat het 'metend rekenen' in de verdrukking
kwam (Feys, 1982). Dit kwam ook omdat dit leerdomein zich minder leende tot
toepassing van de verzamelingenleer. (De meetkundige begrippen bv. werden wel
in het keurslijf van de moderne wiskunde gestopt.) Ook op de interdiocesane
examens bv. kwamen veel minder opgaven 'metend rekenen' voor. Met de invoering
van de nieuwe leerplannen in 1998 nam de
status van 'meten en metend rekenen' weer toe en dat domein krijgt in de nieuwe
leerboeken ook meer aandacht.
4 Nieuwe leerplannen: vernieuwing in
continuïteit en herwaardering
Als
medeontwerper van de eindtermen en van een nieuw leerplan was onze stelling
steeds: 'Laat ons een aantal oude waarden
herwaarderen en tegelijk nieuwe elementen en evoluties integreren'. Inzake
die nieuwe elementen denken we bv. aan een aantal nieuwe ideeën omtrent de
verkenning van 'oppervlakte', meer aandacht voor maatgevoel en werken met diagrammen en grafieken, vlugger werken
met conventionele maten en meetinstrumenten voor lengte, Op de normaalschool
propageerden we al in 1978 het gebruik van een aantal creatieve ideeën over
oppervlakte uit een Wiskobaspublicatie van ter Heege en de Moor (1977), maar
het leerplan bood te weinig ruimte. De nieuwe (Vlaamse) leerplannen bieden een
goede synthese van oude waarden en meer recente, vernieuwende ingrediënten. Ook
in de nieuwe wiskundemethodes krijgt 'metend rekenen' weer de aandacht die het
verdient. In 1.9 maken we duidelijk dat de Vlaamse aanpak evenwichtiger en
rijker is dan deze die in Nederland in de zgn. 'Proeve van een nationaal programma' gepropageerd wordt (Treffers
e.a., 1989).
5.Goede score in TIMSS 2003
Als
leerplanmedewerkers verheugen we ons ook over het feit dat de Vlaamse
leerlingen als de beste van Europa scoorden op de het landenvergelijkend
onderzoek TIMSS 2003 waaraan de 10-
en 14- jarigen deelnamen. In Vlaanderen namen 149lagere scholen aan de toetsing deel.
Vlaanderen behaalde een gemiddelde score van 551 op een internationaal
gemiddelde van 495. Ook op de items metend rekenen scoorden de Vlaamse
leerlingen vrij goed. Niettegenstaande deze relatief
gezien uitstekende score, waren er wel een paar vragen metend rekenen bij
waarvoor minder dan de helft van de leerlingen het juiste antwoord kende. Er is
dus reden tot vreugde, maar niet tot zelfgenoegzaamheid. In het verleden
stelden we al te vaak vast dat de kennis metend rekenen bij een aantal
eerstejaarsstudenten van de normaalschool beneden peil was. We hopen dat de
nieuwe leerplannen, de nieuwe wiskunde-methodes, de vakdidactische publicaties
...zullen bijdrage tot het verder
verhogen van de vaardigheid in rekenen en meten.
Een school moet (opnieuw) schools zijn. Reactie op 'vanbovenaf' ontscholingscampagne
Een school moet schools zijn 30 januari 2016 | Johan De Donder (in DS)
Vooraf: De recente 'vanbovenaf'-standpunten i.v.m. de nieuwe eindtermen/leerplannen pleiten alle voor een verdere ontscholing van het onderwijs : 'De Nieuwe School in 2030 ' (vertegenwoordigers van Koning Boudewijnstichting; Departement en VLOR-vrijgestelden) met als fantasierijk ideaal 'leaarning park', VLOR-advies over eindtermen, teksten van katholieke onderwijskoepel 'zin in leren', door KBS-gepatroneerd 'ouderpanel' .... Leraar Johan De Donder vertolkt de mening van de overgrote meerderheid van de praktijkmensen: een pleidooi tegen (verdere) ontscholing.
Het initiatief om ouders hun visie op het secundair onderwijs te laten geven, is lovenswaardig, vindt Johan De Donder, en leraars moeten het rapport grondig lezen. Er staan interessante ideeën in, maar het is jammer dat het meer over de vorm dan over de inhoud gaat.
De bevindingen van een groep van 24 ouders over het middelbare onderwijs van de toekomst blinken niet uit in originaliteit. Bovendien is met de financiële en praktische haalbaarheid weinig rekening gehouden. Misschien hoeft dat niet, maar het geeft hun tekst wel een flink utopisch gehalte. Dat heeft ook te maken met de beperkte voeling en kennis van het werkveld. Merkwaardig, want de lijst geconsulteerde deskundigen is indrukwekkend. De lijst zelf geeft de verklaring: slechts één leerkracht mocht bij de ouders langskomen.
De ouders hebben gelijk: het secundair onderwijs kan jongeren beter voorbereiden op de samenleving. Maar daarom moeten de les van vijftig minuten en het examen niet op de schop. Zulke ideeën verraden dat ook zij in de val zijn getuimeld: namelijk dat de vorm belangrijker is dan de inhoud.
Zo ontgaat mij het verband tussen de klassieke indeling van vakken en het zittenblijven volledig. Zou zittenblijven niet eerder het gevolg kunnen zijn van onvoldoende beheersing van de kennis en de vaardigheden? En als de ouders geen examens willen, zullen hun kinderen in het hoger en universitair onderwijs een vogel voor de kat zijn.
De meeste voorstellen zijn al realiteit
Het secundair onderwijs moet niet uiterlijk vernieuwen, maar moet dringend inhoudelijk beter worden. Het moet zijn vakgerichte en pedagogische vrijheid terugkrijgen. Op dat punt volg ik de ouders. Terecht stellen ze dat scholen een authentieke visie mogen hebben en zelf kunnen bepalen hoe ze inhoud bij de leerlingen aanbrengen en evalueren. Dat eindtermen en de controle erop de gelijkwaardigheid moeten garanderen, is vanzelfsprekend.
Wel, deze evidentie illustreert mooi het gebrek aan originaliteit bij de ouders. Het overgrote deel van hun andere aanbevelingen is vandaag in het secundair onderwijs realiteit. We doen het dus zo slecht nog niet.
Enkele voorbeelden. Projectmatig sociale problemen aanpakken. Jongeren bagage geven om hen wegwijs te maken in de wereld. Respect voor het milieu, de andere mens en anders zijn. Kritisch leren denken. Omgaan met diversiteit. In contact komen met religies en levensbeschouwingen. Taalregisters ontdekken en toepassen. Het gebeurt allemaal. Men moet de eindtermen maar eens lezen!
Waar de ouders de bal volledig misslaan, is in hun visie dat het onderwijs, ook het ASO, op het beroepsleven gericht moet zijn. Net zoals de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum huiver ik voor een dergelijk eng competentieonderwijs, gericht op economische winst.
Integendeel, kwalitatief onderwijs voor kinderen tussen 12 en 18 jaar is gericht op een algemene basisvorming en op een kritische en democratische blik op de samenleving, vanuit de school. Een school moet schools zijn, zo haalt ze jongeren uit hun enge leefwereld om een bredere kijk op de wereld buiten de school te krijgen. Ook het BSO, KSO en TSO hebben die opdracht, naast de specifieke invulling van hun waardevolle en noodzakelijke opleidingen.
Dat ouders uit het oog verliezen dat leraren kennis en vaardigheden moeten aanleren, is vreemd. Dat ze vinden dat leraren in de eerste plaats moeten opvoeden de fundamentele taak van ouders is nog vreemder. Ook zij aanbidden het waanzinnige idee dat de leerkracht nog slechts een coach mag zijn. In Nederland heeft men na het debacle van het studiehuis die invulling verlaten. Onderwijsspecialist en hoogleraar Ton van Haperen schrijft terecht: De leraar is een degelijk opgeleide intellectueel die vakkennis deelt met jonge mensen waarbij de school de deur naar de samenleving openzet.
Zo komen we bij het grootste raadsel in de tekst van de ouders. Ze gooien zelf de kern van het onderwijs- en loopbaandebat overboord, want ze schrijven: We hebben de discussie óf kennis óf vaardigheden niet gevoerd. Wat een onbegrijpelijk gemiste kans.
Het initiatief om ouders hun visie op het secundair onderwijs te laten geven, is lovenswaardig, vindt Johan De Donder, en leraars moeten het rapport grondi...
M-decreet: 7 schrijnende alarm- en noodkreten, maar struisvogelpolitiek van Crevits en CO
M-decreet: 7
schrijnende alarm- en noodkreten, maar struisvogelpolitiek van Crevits en CO
Op gedichtendag 28 januari klonk het in de commissie onderwijs "Met het M-decreet -wordt voor elke leerling de kans op zorg verbreed' (applaus van commissieleden)
1.M-decreet noodkreet
van radeloze moeder
Dag vriendelijk M-decreet.
Waarom staat er geen luikje in jou.
Voor kindjes van peuter naar kleuter.
Die nog niet naar school gaan,
en waar gewoon kleuteronderwijs een
nachtmerrie zou zijn.
Waar we al van weten van in het eerste
levensjaar ,
dat je ze als ouder nooit naar de school kan
doen die 5 min van je deur is.
Waarom word er voor hen niets duidelijk
voorzien in het M-decreet?
Want je bent toch zo lief en vriendelijk.
Je hoort er toch ook te zijn voor deze
kinderen niet ?
Waarom moet het een hel zijn voor de ouders?
Om hun peuter een kleuter te laten zijn ?
Mijn boodschap aan het M-decreet
wil je alsjeblief ook denken aan deze kindjes en hun ouders ?
Dat zou super zijn .
Want nu vechten we tegen iets dat zo toch niet
moet zijn .
Dit zou geen extra strijd mogen zijn die de
ouders moeten aan gaan.
1.M-decreet : Dag vriendelijk
M-decreet.
m-decreet.blogspot.com|Door Leen
Gevers
2.Bijzonder onderwijs
waarschuwt voor ongelukkige kinderen door M-decreet
Don Bosco trekt aan alarmbel: "Het bijzonder onderwijs
moet blijven"
Ingrid Depraetere 29
januari (Het Nieuwsblad)
Bulo Don Bosco trekt aan alarmbel:
Halle - Met het nieuwe M-decreet worden kinderen met
leerproblemen niet langer opgevangen in het bijzonder onderwijs maar blijven ze
in het gewone lager onderwijs. "Mooi in theorie maar de praktijk is
anders", zo luidt bulo Don Bosco uit Halle de alarmbel.
"Dag mama! Tot straks", joelen Pablo (11) en Jorre
(6) voor ze enthousiast de schoolpoort van Bulo Don Bosco in Halle
binnenstuiven. Pablo komt sinds september naar de bulo-afdeling van de Halse
Don Bosco-school. Zijn broertje Jorre kon er terecht na de kerstvakantie.
"Wat heb ik mijn kinderen in positieve zin zien veranderen sinds ze naar
het bijzonder onderwijs gaan", vertelt mama Sophie Agneessens. "Het
klinkt misschien vreemd dat je als mama zegt dat je blij bent dat je kinderen
in het bijzonder onderwijs zitten maar wat een opluchting was dat. Ons gezin kan
terug ademen, terug leven".
"Pablo ging tot vorig jaar naar een gewone school in
Halle. Maar het ging allemaal wat snel voor hem. Hij kwam elke dag zuchtend
thuis want hij moest nog huiswerk maken. Hij moest op de toppen van zijn tenen
staan om al de leerstof tegen tijdsdruk te verwerken. Vaak gingen we met hem
naar de logo omdat hij toch zou kunnen volgen op school. Maar dan moest hij
daarna ook nog huiswerk maken en bleef er weinig tijd over voor echte hobby's.
Ik gaf zelf mijn werk op om meer met mijn kinderen te kunnen bezig zijn. Dat
gaf echt wel spanningen in ons gezin. Pablo raakte helemaal gefrustreerd, zijn
zelfbeeld zakte onder nul want hij vond van zichzelf dat hij niets kon. Op de
duur raakte hij zelfs in een depressie. Dat het bijzonder onderwijs, waar wordt
gewerkt in kleinere klassen met speelse methoden en waar de aandacht veel meer
gaat naar het zich goed voelen, een oplossing voor Pablo was, was voor mij snel
duidelijk. Toch heb ik twee jaar moeten vechten om de nodige attesten te
krijgen en heb ik zelf de weg moeten zoeken om hem eindelijk in de Don
Bosco-school in Halle te krijgen. Toen ik Jorre met dezelfde problemen zag
worstelen, kende ik gelukkig de weg al. Voor mij is het duidelijk: mijn
kinderen hebben hier hun zelfvertrouwen teruggevonden dat ze in het gewone
onderwijs al lang waren kwijt gespeeld. Ze voelen zich terug gelukkig en draait
het daar ten slotte niet om?"
Directrice Agnes Luyckx van bulo Don Bosco zucht. "Het
is zo pijnlijk te moeten vaststellen dat er nog tientallen kinderen zoals Pablo
en Jorre in het gewone onderwijs zitten waar ze stilaan wegkwijnen omdat ze
niet op de juiste manier worden begeleid. Met het M-decreet pleit de minister
sinds dit schooljaar voor inclusief onderwijs waarbij kinderen met
leerproblemen in het gewone onderwijs blijven. De theorie rond inclusie is mooi
maar de praktijk is anders omdat er helemaal geen ondersteuning is voor deze
lagere scholen. De beslissing is ondoordacht genomen. Hoe kan je kinderen met
problemen de nodige zorg geven als je klas vol zit met 25 kinderen van hoog tot
zwakker begaafd ? De aanpak vergt een bijzondere expertise die wij in het
bijzonder onderwijs kunnen bieden. Die expertise dreigt nu helemaal versnipperd
te worden. Veel respect voor leerkrachten uit het lager onderwijs maar ze zijn
hiervoor niet opgeleid. Dit is vragen om problemen. Het zal uitmonden in
kinderen die zich zes jaar ongelukkig en gefrustreerd zullen voelen in de
lagere school, die voor hun tijd schoolmoe worden met een laag zelfbeeld. Het
zal zorgen voor een vroegtijdige uitval in het secundair onderwijs met op
termijn veel meer problemen op het vlak van welzijn", aldus Agnes Luyckx.
"We zorgen voor ongelukkige kinderen op die manier. Hopelijk komt men snel
op het M-decreet terug want iets uitproberen ten koste van kinderen, dat kan
niet. Laat het bijzonder onderwijs toch doen waar ze goed in zijn. We voelen nu
al dat de instroom kleiner wordt. Enkel kinderen waarvan de ouders echt willen
dat ze naar het bijzonder gaan, komen nog. Maar is dat niet de omgekeerde
wereld?" Agnes Luyckx vertolkt hiermee de algemene gedachtengang van de
scholen voor bijzonder onderwijs in de regio.
"We hebben er echt hartzeer van als we de toestand nu
bekijken", aldus de juffen Ingrid en Ann die beiden al meer dan 20 jaar
met hart en ziel in bulo Don Bosco les geven. "We vrezen dat veel kinderen
zullen verdrinken zonder aangepaste opvang die er nu niet is in de lagere
scholen. Kinderen kunnen pas de stap naar nieuwe dingen leren zetten als ze
zich goed voelen in hun vel en komaf maken met faalangst. En dat is net de
kracht van het bijzonder onderwijs. Als wij niet opkomen voor deze kinderen,
wie zal het dan wel doen?"
3. Ik kan mijn leerlingen niet geven wat ze nodig hebben (Nieuwsblad 12 januari)
'Officieel' loopt alles goed met het M-decreet De werkelijkheid ziet er na enkele maanden al anders uit en dat zal de komende jaren nog veel erger worden.
30 kinderen in de klas , negentien met een leerstoornis. Tien van de dertig leerlingen hebben een diagnose van leerstoornis of beperking, en ook voor negen andere moet ze aangepaste maatregelen nemen.
M-decreet is een compleet foute evolutie, vindt Juf Sarah. De moeilijke leerlingen tellen voor twee of drie. ...Ik ben vaak tot 22 uur bezig. ...Ik kan niet alle kinderen geven wat ze nodig hebben. Ik kan niet overal tegelijk zijn. Dat is heel demotiverend. ...
Maar Sarah stelt zich in de eerste plaats de vraag of haar leerlingen wel gelukkig zijn met de situatie. Hoe is het met een kind met ADHD om in zon grote klas te zitten? Hoe is het voor een zwakbegaafde om naast een hoogbegaafde te zitten? Niet goed, denk ik. Ze vergelijken zich steeds met elkaar. "
De school betaalt met het geld van de werkingstoelagen een half-time extra-leerkracht. Maar daar hangt een prijskaartje van 12000 euro aan vast. Een compleet foute evolutie, vindt juf Sarah. ...Dat is een regelrechte wurggreep.
P.S.1 Er zijn ook heel wat klassen waarin een leerling met grote gedragsproblemen terecht kwam en die het onmogelijk maakt om nog normaal les te geven.
P.S.2 Bericht van gisteren: geen wachtuitkering voor M-decreet-leerlingen die geen diploma behalen. Van improvisatie gesproken!
P.S.3. Veel scholen zwijgen ook over de gevolgen om te voorkomen dat ouders hu kind naar een andere school zouden sturenmmm
4.M-decreet-tarra.
Eindrapport operatie Tarra: M-decreet bezorgt enorm veel extra taakbelasting en
planlast. Tarra is dus vorig jaar al bij al toe- i.p.v. afgenomen.
(Vooraf: we voorspelden destijds
dat tal van hervormingen tot een grotere taakbelasting en planlast zouden
leiden. Uit het officieel rapport over operatie Tarra wordt dit bevestigd.
Ook andere hervormingen zullen tot een hogere taakbelasting en planlast leiden.
De implicaties van de invoering
van het M-decreet zijn omwille van de actualiteit - in quasi elke focusgroep
het voorwerp van discussie. Het M-decreet wordt volgens de deelnemers te snel
geïmplementeerd. De gevoerde communicatie stroomt onvoldoende door en biedt te
weinig informatie over de concrete gevolgen.
Er zijn vragen over de concrete
implicaties op het vlak van de middelen en meer bepaald over de
waarborgregeling. Men vraagt dat de invoering van het decreet zou gepaard gaan
met meer ondersteuning en dit vooral via extra omkadering in het
basisonderwijs.
Er heerst bij leerkrachten en
schoolleiders heel wat onzekerheid over de vereisten om leerlingen naar het
buitengewoon onderwijs door te verwijzen. Decretaal is bepaald dat dit via een
gemotiveerd verslag moet gebeuren. Ter ondersteuning van scholen hebben
onderwijskoepels, overheid, vakorganisaties en de clb-sector samen sjablonen en
schrijfwijzers gemaakt. Uit de focusgroepen bleek echter dat dit ook als
planlast ervaren werd.
Ook betreurde men de beperkte
geldigheid van dit gemotiveerd verslag (twee jaar).
Tot slot zorgt de term
gemotiveerd verslag tot heel wat verwarring bij ouders van leerlingen: et is
voor hen niet duidelijk dat het gemotiveerd verslag eigenlijk het attest van
doorverwijzing zelf is.
Ook de toenemende bewijslast met
betrekking tot remediëring wordt als een vorm van planlast aangegeven, net als
de onhaalbaarheid van remediëringscontracten en de grenzen aan differentiatie
in een (kleuter)klas.
De beperktheid van de
GON-middelen en de onzekerheid over de toekenning ervan worden aangekaart. De
complexe procedure om deze GON-middelen te verwerven zowel wat de formaliteiten
betreft (GON-formulieren, het gemotiveerd verslag) als het intens overleg met
alle betrokken actoren dat hiermee gepaard gaat, wordt als taakverzwarend
aangehaald
5.M-decreet: noodkreet van leerling die niet naar bo mag
Hij kwam vaak huilend uit school,
met pijn in z'n armen, handen en benen. Door zijn leerproblemen en lichamelijke
ongemakken kan Xander (12) niet meekomen in de klas. Nu zit hij de hele dag
thuis computerspelletjes te spelen.Het liefst zou Xander naar een speciale
school gaan, maar dat mag niet. Sinds vorig schooljaar moeten kinderen namelijk
zoveel mogelijk naar een gewone basisschool of middelbare school. Ook als ze
lichamelijke problemen of leerproblemen hebben. Maar voor een heleboel kinderen
werkt die nieuwe regel niet. Zij komen net als Xander thuis te zitten.
Lastig kind
Xander heeft dyslexie, ADHD en DCD. Dat
laatste is een ontwikkelingsstoornis. "Daardoor krijg ik bijvoorbeeld erge
kramp als ik te veel schrijf." In de klas had hij het zwaar.
"Zelfstandig werken kan ik niet goed. Schrijven is heel erg moeilijk. En
alles op tijd afkrijgen, lukt me vaak niet."
Op school zouden ze hem daarbij
moeten helpen, maar dat gebeurde te weinig, zegt Xander. Hij is het zat om
altijd het lastige kind te zijn. "Ze vonden het te veel. Ook de andere
kinderen hebben hulp nodig. Er zitten 30 kinderen in de klas."
'Gewoon niet leuk meer'
Het liefst zou Xander naar een speciale school
gaan. "Waar ik wél hulp krijg, de klassen minder groot zijn en twee juffen
of meesters voor de klas staan."
Maar voor het speciaal onderwijs
heeft hij een verwijzing nodig. En omdat zijn huidige school vindt dat de
leerkrachten hem wel goed onderwijs kunnen geven, krijgt hij die niet.
Voor Xander is het moeilijk om
over school te praten. Het maakt hem aan het huilen. "Het is gewoon niet
leuk meer daar."
Oververmoeid
Hoeveel kinderen er zijn zoals Xander is
lastig te zeggen. Ze staan niet geregistreerd, maar zitten thuis omdat het op
school niet gaat.
Xander zit sinds november thuis,
met oververmoeidheidsklachten, zegt zijn moeder. "Dat is niet normaal voor
een jongen van 12. Hij heeft geen sociaal leven meer, spreekt niet meer af,
speelt niet meer."
Speciaal onderwijs is de
oplossing, denken zijn ouders. "Zijn huidige school is niet bekwaam om les
te geven aan dit soort kinderen." Zijn moeder heeft de hulp ingeroepen van
allerlei instanties, maar er gebeurt niets. "We staan met onze rug tegen
de muur."
De school van Xander heeft aan
RTL Nieuws laten weten dat er inmiddels gesprekken plaatsvinden met de ouders
van Xander om tot een oplossing te komen.
Xander (12) wil niet meer die
lastige leerling zijn: Ik wil naar speciaal onderwijs
Hij kwam vaak huilend uit school,
met pijn in z'n armen, handen en benen. Door zijn leerproblemen en lichamelijke
ongemakken kan Xander (12) niet meekomen in de
6.Sofie Baert (29 januari
nog maar eens...
Geachte minister, Geachte kabinetsmedewerker,
beste volksvertegenwoordigers,
slecht geslapen... weg en weer
geslingerd worden in emoties en gedachten...
Moet ik opgeven of blijven een signaal geven?
Strijden voor het kind of alles zomaar (zoals
zovelen) ondergaan??
Gisterenmorgen 8u30... Gon
bespreking...
Mijn werktafel is té klein: 3 mensen van het
reva, leerkracht, zorgleerkrachten, ouders, CLB, privékine, Gon begeleidster,
stagiaire en ikzelf.
Allemaal zitten we daar met dezelfde
bezorgdheid. Onze derde kleuter moet in september naar het eerste leerjaar.
Ondanks een enorme evolutie gedurende de voorbije jaren zal die stap voor hem
niet simpel zijn. Niet het inhoudelijke maakt ons de meeste zorgen, maar wel
het emotionele... Zal hij dat allemaal wel aankunnen, zal hij kunnen
functioneren in een grote groep, zal hij het aankunnen om na de schooluren nog
therapie te volgen in het reva, bij de privékine en daarnaast zijn huiswerk
maken? Hij is nu al heel moe van alle extra inspanningen die hij dagelijks moet
leveren.
Al weken merk ik dat hij weer meer mijn hand
komt nemen op de speelplaats in plaats van te spelen. Tegen de leerkracht van
het vijfde leerjaar gaat hij zeggen dat het allemaal zo moeilijk is in de klas.
Hij smeekt om gehoord te worden...
De bezorgdheid rond het welbevinden is enorm!
Ook mama zit met bange ogen te luisteren naar alle signalen die op haar
afkomen. We komen helaas niet tot een eensgezindheid. Het CLB heeft meer testen
nodig..., het Mdecreet zegt..., Ik krijg daar koude rillingen van... de
bevindingen van de juf, de GON begeleidster, de school doen er niet toe!! En
het kind!?
Toen de CLBmedewerker na de bespreking zag dat ik daar
helemaal ondersteboven van was zei hij 'het siert jullie dat jullie zo begaan
zijn met het kind'! Dhu!!??! Is dat niet normaal dat we begaan zijn met het
kind??? Testgegevens doen er toch niet toe! Ons buikgevoel, de bezorgdheid voor
het kind, dat is het enige dat telt!!
Die bespreking zindert de hele dag na... ik moet mijn best
doen om de vele Avitesten te doorlopen, om weer door te gaan voor andere
kinderen. Als ik 's avonds in mijn auto stap, laat ik mijn tranen de vrije
loop... Als het allemaal zo door moet gaan, dan stop ik er mee!!
Ik wil niet op mijn
geweten hebben dat ik kinderen kapot ga maken omdat ze moeten leren werken met
maatregelen en middeltjes, omdat hun welbevinden volledig genegeerd wordt. Elk
kind heeft het recht om gelukkig te zijn, om te mogen functioneren op zijn
niveau! Het welbevinden MOET op de eerste plaats komen, alleen dan werkt de
motor om te kunnen leren.
Dat kind is meer dan welkom op onze school. Als hij naar het
eerste leerjaar gaan we er alles aan doen om hun zo goed mogelijk te laten
functioneren.
Maar ik ben zooooo
bezorgd om wat hij voelt... Het kan toch niet dat we weer een kind naar binnen
zullen moeten sleuren omdat signalen genegeerd worden.
In principe moet Mattheusdecreet met kleine letter worden geschreven, maar de link met het M-decreet is zo groot, dat ik daar nu even graag van afwijk. Volgens Vrt-taalnet zijn er vier verschillende schrijfwijzen voor Mattheus. Ik hou het bij Van Dale.
Waar het om gaat
Ik wil de term Mattheusdecreet invoeren, naar analogie met het mattheuseffect, afgeleid van Mattheus 25:29: Want wie heeft zal nog meer krijgen, en wel in overvloed, maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij heeft nog worden ontnomen.
De term mattheuseffect is niet erg bekend, maar wordt in verschillende, vooral wetenschappelijke, gebieden gebruikt. De term werd voor het eerst gebruikt in 1968 door R.K. Merton. Hij wilde er mee aantonen dat beroemde wetenschappers veelal meer geloofwaardigheid genieten dan een relatief onbekende wetenschapper. In 1975 kreeg de term pas echte bekendheid door het onderzoek van Herman Deleeck naar de werking van de welvaartstaat. Hij stelde vast dat de voordelen van de welvaarstaat verhoudingsgewijs meer ten goede komen aan de hogere dan aan de lagere sociale geledingen. De zogenaamde herverdelingsmechanismen die het verschil tussen de armen en rijken moet doen afnemen hebben dikwijls een omgekeerde werking. Het mattheuseffect is dus een ongewenst effect. Dit effect zorgt ervoor dat men de armoede helpt in stand houden in de plaats van het te bestrijden.
Het effect is dus een ongewenst effect. Of Deleeck in zijn vaststellingen gelijk heeft, laat ik in het midden en is hier niet belangrijk. Het gaat om het feit dat een beleidsmaatregel ongewild het omgekeerde effect heeft, dan dat wat men voor ogen had.
Vooraleer in te gaan om de beleidsmaatregelen van het M-decreet, wil ik daar nog één concreet voorbeeld van geven.
We kennen de verkeersborden aan een wegversmalling. De ene bestuurder heeft voorrang, de andere moet voorrang verlenen. Het doel van deze wegversmalling is het verkeer trager te doen verlopen. U, als gewaardeerde lezer, zal wellicht niet ontkennen dat heel dikwijls precies het omgekeerde gebeurt. Als een bestuurder de kans ziet om er nog net op tijd voorbij te glippen, zal met een extra duwtje op het gaspedaal geven. Het voorkomt dan vooral dat er moet gewacht worden. Laat dàt nu net niet de bedoeling zijn, de wegversmalling is er om bestuurders aan te zetten trager te rijden. Dit effect is ongewenst, dit was niet de bedoeling van het verkeersreglement, maar op vele plaatsen stelt men onomwonden vast dat de snelheid precies daar wordt opgedreven. Op deze plaatsen gaat men dan ook dikwijls controle doen op snelheidsovertredingen.
Vergelijk het met volgende situatie. Indien een leerling zich weigert aan te passen aan de groepsdynamiek van een klasgroep, dan moet die leerling aangeleerd worden wat de voordelen zijn van samenwerken, enz Door die leerling uit de klasgroep te halen door hem bijvoorbeeld een halve dag straf te laten schrijven in aan apart lokaal, bereik je het omgekeerde en sta je alweer een stap verder dan de oplossing, ongewild.
Vermijd het woord pijn in de dagen voor je met je kind naar de tandarts gaat.
Het M-decreet als mattheusdecreet: laat ons bidden
Laat ons Want wie heeft zal nog meer krijgen, en wel in overvloed, maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij heeft nog worden ontnomen. even toepassen op het M-decreet en een aantal effecten op een rij zetten.
Als eerste voorbeeld wil ik de noodkreet van juf Sarah Peeters gebruiken. Deze juffrouw geeft les in het lager onderwijs en stelt vast dat 19 van haar 30 leerlingen een leerstoornis hebben. Voor alle duidelijkheid: het zijn 19 zogenaamde M-leerlingen. Door de uitwerking van het decreet zijn ze in het gewoon onderwijs terecht gekomen. Het M-credo stelt namelijk: eerst gewoon, dan buitengewoon.
Effecten: de leerlingen krijgen niet waar ze recht op hebben, namelijk een goede begeleiding. Bovendien moest de school een extra leerkracht aantrekken om min of meer de grootste noden op te vangen; hetgeen helaas onmogelijk blijkt. Juf Sarah is ten einde raad en de leerlingen worden ongewild totaal onvoldoende begeleid. Bovendien stijgen de kosten voor de school, ten nadele van de aankoop van bijvoorbeeld knutselgerief. De spreiding van M-leerlingen zou geleidelijk gebeuren en de expertise uit het buitengewoon onderwijs zou aan de noden moeten voldoen, althans volgens het decreet. De juffrouw eindigt met te stellen dat veel leerlingen beter les zouden volgen in het buitengewoon onderwijs, met kleine klasgroepen, waar ze de begeleiding krijgen die nodig is (Het Nieuwsblad, 13 januari 2016). Het mattheusgehalte lijkt mij hier heel duidelijk.
Tweede voorbeeld. De zogenaamde M-leerlingen volgen les in het gewoon onderwijs, maar moeten niet alle examens meedoen. Zij krijgen op het einde van de rit dus geen diploma. Zonder dit getuigschrift hebben ze later geen recht op een inschakelingsuitkering. Alle scholen hebben daarover een omzendbrief gekregen, toch schrijft De Morgen (11 januari 2016) dat vele scholen van niets weten. De toekenningsvoorwaarden voor een inschakelingsuitkering zijn federale materie, terwijl het M-decreet Vlaamse materie is.
In deze twee voorbeelden spelen dus al belangrijke effecten: de leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, krijgen die niet of onvoldoende. Vermits ze onvoldoende ondersteuning krijgen, lijkt het logisch dat ze in vele gevallen niet alle examens zullen doen en dus geen getuigschrift zullen krijgen en dus minder kans op de arbeidsmarkt zullen krijgen en geen uitkering indien nodig.
In het buitengewoon onderwijs geef ik al vele jaren GASV (geïntegreerde algemene en sociale vorming). In de hogere jaren is een groot deel van dit vak gericht op het zoeken naar werk en het ontwikkelen van sociale vaardigheden. Ik doe geen afbreuk aan het gewoon onderwijs, maar gewoon onderwijs is schitterend voor gewone leerlingen. Denken we aan Miguel, 10 jaar, die het syndroom van Down heeft en les volgt in een gewone basisschool. Het lerarenkorps is inventief, maar doet het M-decreet af als een platte besparingsmaatregel op de kap van de leerlingen (De Standaard, 16 november 2015). Weet je nog: ( ) maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij heeft nog worden ontnomen.?
Een derde effect dat ik wil aanhalen gaat over het personeel dat nu lesgeeft in het buitengewoon onderwijs. Ik hoef je niet uit te leggen hoe specifiek het buitengewoon onderwijs is, en hoe lang het duurt eer een leerkracht de nodige expertise heeft opgebouwd om een goed leerkracht te worden. Vergelijk het met het behalen van je rijbewijs: je hebt theorie geleerd, daarna heb je misschien iets van 5000 km geoefend alvorens je praktisch examen af te leggen en vanaf dat moment ging je definitief de baan op. Het duurt daarna nog jaren eer je een ervaren bestuurder bent. Je mag pas een begeleider zijn van een nieuwe toekomstige bestuurder als je al acht jaar je rijbewijs hebt. Misschien ben je dan inderdaad al een ervaren bestuurder, maar lesgeven in een rijschool zit er nog niet direct in. Helaas gaat de vergelijking niet helemaal op. Met leerlingen omgaan, is niet zoals autorijden. Als je met leerlingen wil omgaan in het buitengewoon onderwijs, moet je eigenlijk een ervaren piloot zijn. Acht jaar leservaring is onvoldoende om expert te zijn, twaalf jaar klinkt al beter, vijftien jaar is het minimum.
Het M-decreet stelt dat de expertise uit het buitengewoon onderwijs zal verplaats worden naar het gewoon onderwijs. Schitterend idee, als het dan toch moet, maar helaas onuitvoerbaar. De minister laat mij persoonlijk weten dat ze erkent dat deze personeelsverschuiving de stress en de onzekerheid in het buitengewoon onderwijs verhoogt. Laat het nu precies dàt zijn dat we helemaal niet nodig hebben. De hervormingen in het onderwijs bedoelen ook het beroep van leerkracht aantrekkelijker te maken. Momenteel bereikt men exact het omgekeerde. De huidige student lerarenopleiding heeft totaal geen idee van wat er op hem/haar afkomt. Nog nooit zijn zoveel jonge leerkrachten ermee gestopt als in de laatste jaren. Nu al vreest men voor een ernstig tekort aan leerkrachten voor de komende jaren.
Welke leerkrachten zullen zorgen voor de expertise in het gewoon onderwijs? De pas afgestudeerde leerkrachten? De leerkrachten die verschoven worden? Ik denk het niet, want het zijn niet de leerkrachten met vijftien jaar of meer ervaring die in de eerste plaats zullen verschoven worden, wel de leerkrachten die het minst lang lesgeven, vooral starters. Alweer een vreemd effect dus: alweer krijgt de M-leerling niet waar het recht op heeft, namelijk begeleiding door een expert met alle gevolgen vandien voor deze individuele leerling.
Het enige positieve lijkt me dat de leerkracht in het gewoon onderwijs, stukken goedkoper zal zijn dan deze in het buitengewoon. Platte besparing dus, en de leerkracht is de dupe, en voor de zoveelste keer de leerling ook. Mattheus moet zich in zijn graf omdraaien als hij leest dat directeur van het Vrij CLB Roeselare Patrick Lancksweerdt de opzet van het M-decreet goed vindt (Het Nieuwsblad, 2 september 2015). Hij zal zich nogmaals omdraaien als hij leest dat ook het COC, de Christelijke Onderwijscentrale, laat ons dit de leerkrachtenvakbond noemen, het decreet eveneens een goede zaak vindt. Wordt het plots een Judasdecreet misschien?
Besluit
De aandachtige lezer begrijpt maar al te goed dat er nog veel meer voorbeelden mogelijk zijn, maar ik wil deze tekst vooral leesbaar houden. De voorbeelden zijn niet uit de lucht gegrepen, daarom heb ik verwezen naar krantenartikels en directe getuigenissen. Het mattheuseffect is dat effect waar een beleidsmaatregel het omgekeerde bereikt dan wat de bedoeling was. We geloven in de goedheid van de mens, en we kunnen er dus enkel van uitgaan dat minister Crevits iets goed bedoeld heeft. Helaas bereiken de maatregelen het omgekeerde: de leerlingen worden er slechter van, de leerkrachten zijn minder gemotiveerd. Het is niets meer dan een mattheusdecreet. De M-leerlingen zijn mattheusleerlingen. Laat ons bidden.
Knowledge Matters : O-ZON-campagne in de VS -Herscholing i.p.v. ontscholing
Knowledge Matters :
O-ZON-campagne in de VS (herscholing i.p.v. ontscholing)
1.Knowledge Matters is a campaign to make
building knowledge Job One for American education.
Nearly every major educational goalfrom improving reading
comprehension and critical thinking to problem solving and creativityis
knowledge based. Without a solid foundation of content knowledge built from the
first days of a childs school experiencein history, science, the arts and
morethe ambitious goals of raising academic standards and improving student
outcomes simply cannot be met. Our Children Need Knowledge Champions
Fifty years of research definitively shows that knowledge is
vital to language comprehensionthe starting line for all other learning and
analysis. Broad, shared knowledge is vital to citizenship, too, yet the
curriculum of many schools has narrowed. To address this challenge, we must
ensure that history, science, geography, art, and music are generously taught
to all students, especially those least likely to gain such knowledge outside
school.
2. Initial Supporters
Knowledge Matters is a new initiative; the planning phase is
being spearheaded by:Leslye Arsht, Chief Executive Officer and Co-founder of
StandardsWorkMichael Casserly, Executive Director of the Council of the Great
City SchoolsRon Fairchild, Chief Executive Officer of the Smarter Learning
Group and Senior Consultant for the Campaign for Grade-Level ReadingChester E.
Finn, Jr., Distinguished Senior Fellow and President Emeritus of the Thomas B.
Fordham InstituteKati Haycock, President of The Education TrustE. D. Hirsch,
Jr., Founder of the Core Knowledge FoundationJoel Klein, Chief Policy and
Strategy Officer of Oscar Health Insurance and former Chancellor of the New York
City Department of EducationRalph Smith, Senior Vice President of the Annie E.
Casey Foundation and Managing Director for the Campaign for Grade-Level ReadingDavid
Steiner, Executive Director of the Johns Hopkins Institute for Education Policy
and former New York State Commissioner of Education
Staff
Robert Pondiscio, Executive Director, as well as Senior
Fellow and Vice President for External Affairs of the Thomas B. Fordham
InstituteLisa Hansel, Director
For more information, please email
Lisa@KnowledgeMattersCampaign.org.
3. Get the Facts
The mistaken idea that reading is a skill, notes
University of Virginia cognitive scientist Daniel Willingham, may be the
single biggest factor holding back reading achievement in the country. The
knowledge base problem must be solved.
3.1) Reading
comprehension depends on broad knowledge and a large vocabulary.
From newspapers to novels, all texts for literate adults
omit basic informationthey use terms, draw analogies, and make references
without offering definitions or explanations. In short, they assume that the
reader has a base level of knowledge. In order for children to grow into
literate adults that read widely with ease, all schools must make building
broad knowledgeteaching all the knowledge that writers assume readers havejob
one.
To learn more, read "Can Reading Comprehension Be
Taught?" by Daniel Willingham and watch Willingham's video, "Teaching
Content Is Teaching Reading."
3.2 Critical thinking
and problem solving depend on broad knowledge and deep knowledge.
Broad knowledge is necessary for comprehensionso its also
the starting place for critical thinking, problem solving, and creativity. Try
analyzing the primary causes of the U.S. Civil War without knowing much about
America in the first half of the 19th century. Try designing a study to compare
water-filtration technologies without knowing much about waterborne diseases or
filtration methods. There simply are no all-purpose thinking skills that can be
deployed effectively without knowledge.
To learn more, read 21st Century Skills: The Challenges
Ahead by Andrew J. Rotherham and Daniel Willingham, and "Education in the
Age of Google" by Annie Murphy Paul.
3.3 Knowledge
increases IQ.
Although many people in Western cultures believe
intelligence is genetically determined, a more accurate view is that
intelligence is influenced by both genes and the environment. Learning new
knowledge actually increases intelligence. Just like practice in sports leads
to new skills and better performance, time spent reading and studying leads to
higher achievement and greater ability.
To learn more, read "Schooling Makes You Smarter"
by Richard Nisbett.
3.4 Knowledge is like an interest-bearing savings
account: The more you know, the faster you learn.
Starting a subject from scratch is tough; adding a few more
facts and concepts to something you already know a lot about is easy. Another
way to think about your knowledge is like a sticky web. The bigger your web,
the more stuff will stick to it. The smaller your web, the more information
will pass on by without being added to your store of knowledge.
To learn more, watch Robert Pondiscio's presentation on
The 57 Most Important Words in Education Reform.
3.5 The early grades are critical for building
knowledge and vocabulary.
While building knowledge is always beneficial, the early
grades are especially important. Some children build lots of academic knowledge
at home, but others rely on their schools. In the early grades, the gaps are
still relatively small and the odds of catching up are better.
To learn more, read "The Word Gap" by Laura
Colker and "Building Knowledge" by E. D. Hirsch, Jr. Also, watch
Susan Neuman explain "Why Knowledge Matters."
4. Seize the Day
The fact that insufficient knowledge is a major cause of the
achievement gap is great news. Compared with many of the challenges that impact
learning, the lack of knowledge is relatively easy to address.
Start building knowledge today:
All of us can spend more timeat school and at
hometeaching our children about the world. We can share nonfiction videos and
texts, discuss current events, and make time for museums and libraries.
Individual teachers
can devote more time to the facts and concepts that are central to each
discipline. They can avoid jumping from one topic to the next by creating text
sets to immerse students in topics for several days. And if they have a
mandated literacy block that is stealing time from other subjects, they can
develop text sets on science, history, and the arts to use during that block.
Teams of teachers can review the topics being taught in
each grade to be sure that students are building knowledge in a coherent,
logical, cumulative manner. They can introduce an array of topics in the early
grades to build vocabulary and come back to those topics in later grades to
deepen understanding.
Administrators in charge of curriculum purchasing can seek
out knowledge-rich materials. A recent report from the Center for American
Progress found that highly effective curricula do not cost more than
less-effective materials.
Policymakers can shift their focus from teacher quality to
teaching quality, realizing that the materials teachers are given (or required)
to teach with strongly influence results. Research shows that higher-quality
materials have just as large an impact on achievement as higher-quality
teachers.
5. Learn More About
Why Knowledge Matters: Longer Takes
These longer articles offer a wealth of information on how
thinking and learning work, and why knowledge matters.
"A Wealth of Words: The Key to Increasing Upward
Mobility Is Expanding Vocabulary" by E. D. Hirsch, Jr.
"Literacy Is Knowledge" by Robert Pondiscio
"Why Don't Students Like School? Because the Mind Is
Not Designed for Thinking" by Daniel Willingham
Kortere Artikels:
The Core Knowledge Blog
Knowledge Equalityby Lisa HanselJune 11th, 2015
Im for knowledge equality. Most days, it seems about as
popular as marriage equality was in the 1950s.What I mean by knowledge equality
is all children having equal opportunities to learn the academic knowledge that
opens doors. The knowledge that really is power. The knowledge that represents
the history of human accomplishment. The knowledge that stands the test of time
because it is beautiful.
The knowledge that privileged children acquire at home, in
libraries and museums, and in school.Under the banners of local control,
diversity, and individuality, weve spent decades pursuing universal skills
while deemphasizing shared knowledge. But it isnt working and it cant work.
Skills depend on knowledge, so knowledge equality is the only path to skill
equality.
Fortunately, there is room for both knowledge equality and
individuality: The well-educated mind is always open to learning more. Theres
no reason why our schools could not all offer the same powerful foundation of
knowledge and then also engage students in their passions (which would be quite
broad thanks to the well-rounded foundation).
No reason except being afraid of having the discussion, of
debating what constitutes the powerful foundation of knowledge. Thirty years
ago E. D. Hirsch and colleagues took on that challenge as a research project.
While that effort has been updated and is thriving through Core Knowledge,
perhaps it is time for another effort. One that involves millions of teachers,
parents, and concerned citizensa crowdsourced outline of a well-rounded
education.
It would be hardbut not as hard as allowing the achievement
gap to persist. The achievement gap is a knowledge gap. Knowledge equality is
the only way to close it. Arent both of these children equally deserving of a
rich, well-rounded education? Dont both need to be immersed in the sciences
and arts, US and world history, music, civics, and more? (Image courtesy of
Shutterstock.)
Kids Love Knowing Stuff 09/10/2015 11:58
Karin Chenoweth
A commonplace idea floating around schools is that learning facts
is the wave of the past. The basic argument goes like this: Now that we can
Google any facts we want, why would anyone need to learn them? They're so
boring! Instead, kids need to learn the skills of "critical thinking"
and "problem solving."Or, as my kids' elementary school principal
used to say, it doesn't matter if kids know where Nebraska is as long as they
can find out where it is.
A lot of cognitive science argues against this point of
view, and some of it can be found here.
But the point I want to make today is that kids love knowing
facts. You can almost see them puff up with pride when they can tell a fact to
a grownup who doesn't know it. It puts them on the same plane as adults when
they can talk confidently about what they know -- like the habitats of iguanas
or the differences between igneous and sedimentary rock, or that the ratio
between a circle's circumference and its diameter is pi and its decimal
representation is infinite -- that means it goes on forever!
Certainly facts in isolation can be boring, but when kids
see how they're connected and understand their import -- they love knowing
them.I was reminded of the thrill kids have in learning facts a while back when
I visited Edward Brooke Charter School in Roslindale, Massachusetts. Brooke's
students are mostly African American (73 percent) and Latino (25 percent), with
82 percent qualifying for free and reduced-price meals. Students at Brooke
Charter outperform students in the state by a lot -- for example, 91 percent of
third-graders met or exceeded state English language arts standards in 2014,
and 100 percent met or exceeded math standards -- compared with 57 and 68,
respectively, in the state.
I had asked to speak to students in different grades. The
principal set up a little focus group with two third-graders, two
fourth-graders, and two fifth-graders and then left us alone. A little chatterbox
third-grader who had gone to a different school for kindergarten said, when I
asked her to compare the two schools, "I never had the experience of
learning in kindergarten." The whole day, she said, had been devoted to
blocks, play, and recess. When she arrived at Brooke, she said, she was
startled by how much she was expected to learn.
I'm sure she was exaggerating somewhat, but another
third-grader with a similar experience chimed in to say that he, too, had
played most of the time in a previous school. That's when one of the wise sages
in the fifth grade explained that "here at Brooke, we learn most of the
time, and that's how we get a vast knowledge."
Her fifth-grade colleague added that he was learning about
pi and he was able to help his seventh- and eighth-grade cousins who were in
different schools with their math homework.Both fifth-graders were quiet and
dignified about their learning, but anyone could tell that they were proud that
they knew stuff -- stuff that helped them understand their world better and
gave them the power that only knowledge confers.
I'm going to bet that those kids are going to be pretty
amazing critical thinkers and problem solvers -- not in spite of having had a
rich, comprehensive curriculum that includes a lot of facts that help them gain
a "vast knowledge" - but because of it.
Verdere ont-scholing versus terugdringen van ont-scholing: daar gaat het om!
Verdere
ont-scholing versus terugdringen van ont-scholing: daar gaat het om!
Voorstelling
O-ZON-manifest (Onderwijs Zonder Ontscholing) op O-ZON-symposium op 5 mei 2007
in Blandijnberg-Gent
Vooraf:
Onze O-ZON-analyse van 2007 verschilt in sterke mate van de visie in recente
standpunten i.v.m. de nieuwe eindtermen/leerplannen als: De nieuwe school in
2030,Oriënterend VLOR-advies over nieuwe eindtermen, ouderforum van de KBS,
teksten van katholieke onderwijskoepel .. ... Recente standpunten 'vanbovenaf' kiezen voor verdere ontscholing, wij -en de meeste praktijkmensen- kiezen voor het terugdringen van de ontscholing, voor her-scholing.
Symposium
: voorstelling manifest (Raf Feys)
Het kennisdebat dreigde te verzanden in een oppervlakkige
discussie kennis-versus vaardigheden-discussie, mede daarom hebben met Onderwijskrant begin 2007 de O-ZON-actiegroep
opgericht en zijn we gestart met onze O-ZON-campagne: zie OZON-Witboek
(Onderwijskrant nr. 140, 142, 144 op www.onderwijskrant.be). We verruimden de thematiek tot de thematiek
van de ont-scholing en her-scholing.
De O-ZON-campagne lokte de voorbije maanden opvallend
veel instemming uit. We bundelden een aantalreacties in het boek Ik moet/mag naar school (Academia-Press, Gent).(Achteraf bleek ook uit enquêtes van kranten
en van Knack dat de overgrote meerderheid van de leerkrachten, docenten en
professoren de belangrijkste stellingen van O-ZON over niveaudaling e.d
onderschreven.)
Even terug naar de geschiedenis van de toename van de
ontscholing. Vanaf 1989 kon Vlaanderen eenzelfstandig beleid voeren. De topambtenaren-nieuwe stijl kwamen in actie
onder leiding van Georges Monard.Vanaf
1991 lazen wein hun rapporten dat niets
deugde aan ons onderwijs: duur, matige kwaliteit, saai,wereldkampioen zittenblijven, de lagere
cyclus secundair was plots een probleemcyclus mede de schuld van de opleiding
van de regenten. Schaalvergroting en enveloppenfinanciering werden voorgesteld
als wondermiddelen
We reageerdentegen die stemmingmakerij en organiseerden colloquia. Wij stelden:Vlaanderen heeft een sterke traditie, en nog
steeds een koppositie, -onder meer dankzij het feit dat we meer belang hechten
aan instructie, basiskennis, basisvaardigheden, inspanning en discipline,
jaarklassensysteem, leerplannen en methodes ...In het eerste jaar secundair zitten niet 9 à 10 % zittenblijvers, maar
slechts 3,3 ; de lagere cyclus secundair presteert vrij sterk.
We hebben geen omwenteling nodig, maar vernieuwing met
behoud van de sterke kanten, geen totaal nieuw leren, geen afschaffing van het
jaarklassensysteem, geen gemeenschappelijke lagere cyclus secundair,
geen matodontscholen, geen enveloppenfinanciering,
geen academiseringvan de
lerarenopleiding.
Ook de DVO wou een omwenteling en gebruikte daarvoor
vanaf het begin van de jaren negentig de eindtermen: basiskennis was niet zo
belangrijk meer, leerlingen. moeten zelf hun kennis construeren.De eindtermen Nederlands en Frans kozen voor
een breuk met het verleden. De inspectie
volgde de visie van de DVO. Ze krijgen momenteel veel kritiek. Bij het
opstellen van de eindtermen en leerplannen wiskunde trotseerden wede DVO die zoveel
mogelijk leerstof wou schrappen. Weherwaarderenoude waarden,
voegden er nieuwe elementen aan toe.We
namen afstand vande moderne wiskunde,
maar evenzeer van de tegenpool: de constructivistische wiskunde.
Door de grotere weerstand tegen ontscholing,is er in Vlaanderen een grotere afstand
tussen de ontscholingsdruk en de feitelijke ontscholing.
O-ZON wil weerstand bieden, wil de sterke kanten
behouden en vernieuwen in continuïteit..In een enquête een paar jaar geleden stelde ook De Standaard vast dat 90 % van de leerkrachten s.o. niet tevreden
was over het beleid. Idem voor docenten hoger onderwijs- in een andere studie.
Actiepunt
1: respect voor de meester, voor zijn meesterschap
Een professional heeftruimte nodig. Ons mottoluidt: Meester, het mag weer.Je mag weer lesgeven zondergedirigeerd
te worden
-doorde vele
experts aan de zijlijn,
-door leerlingen die gepamperd moeten worden,
-door besturen die zich bureaucratisch opstellen
-door te grote
en overbodige werk- en planlast
In deze context ijveren we ook voor een herwaardering
van het gezag van de leerkrachten, van de school, van het curriculum ...
Punt
2: herwaardering basiskennis, basisvaardigheden, vakdisciplines
Die zaken zijn niet meer zo belangrijk,volgens de DVO-uitgangspunten bij de
eindtermen, volgens dereacties op
O-ZONvanwege inspecteurs en
taaldidactici:
*rekenen is niet meer zo belangrijk, de kassa berekent de prijs
*
kennis van gisteren is morgen verouderd, enverdampt
vlug
*Een
slechte spelling maakt een tekst niet slechter,als de boodschap maar
overkomt;grammatica is toch overbodig,
leerlingen gebruiken normaalhet woordsoupape , woorden zoals ventiel zijn dus niet
normaal-functioneel,
O-ZON opteert voor een herwaardering van basiskennis
en -basisvaardigheden, en hiermee verbonden ook voor een herwaardering van de
vakdisciplines.
Prof. Taeldeman noemde de eindtermen Nederlands
misdadig. Ook O-ZON verzet zichtegen de
cultus van de stupiditeit . Leren lezen en rekenen, de wet van Newton, dat is
geen kennis die veroudert, dat is geen kennis die vlug verdampt.
Punt
3: herwaardering instructie,contacturen,inspanning en
discipline
Er
wordt te veel lesgegeven; de leerlingen onthoudenmaar 10 %, aldus inspecteurs. In de nieuwe lerarenopleiding zalgeen les meergegeven worden,
aldus tal van adviseurs, de leraar moet voortaan geen meester meer zijn, maar
een coach...
Wij stellen: leerprocessen die sterk geleid worden,
die renderen het meest. Dit was ook de conclusieop hetleerpsychologisch congres van de AERA.Landen die hoog scoren op PISA en TIMSS Vlaanderen, Finland, Japan
b.v.-besteden veel aandacht aan directe
instructie en aanhet leren oplossen
van problemen vanuit uitgewerkte voorbeelden.Ook prof.De Fraine stelde
inhaar onderzoek vastdat leerlingen beter presterenin prestatiegerichte scholen, en zichook beter voelen. Volgens haar is het klimaat
jammer genoeg prestatievijandig. De knuffelpedagogie van haar collega Laevers
is ook nefastvoor het
doorzettingsvermogenen voor de
ondernemingszin.
Punt
4: Praktisch alle leerkrachten zijn voorstander van hetjaarklassensysteem: de indeling van de leerstof per
leerjaar,die klassikale instructie
mogelijk maakt en het samen leren en optrekken van de leerlingen. Comeniusbestempelde dit in 1657 als de meest
revolutionaire hervorming.
Voor de nieuwlichters is het de meest verderfelijke,
de oorzaak van alle kwalen. Zij willen onderwijs op maat van elk kind,vrij
initiatief, de leerling als een soort zelfstandige ondernemer, radicale
individualisatie - een utopische en nefaste onderneming. Dit leidde ook tot de
afschaffing van het jaarklassen- principe in het decreet basisonderwijs van 97,
dit leiddetot de keuze voor inclusief onderwijs: leerlingendie jaren achterop zijn doorlopen een
individueel parcours;LAT-onderwijs
learning apart together - exclusie binnen de klas.Meer dan 90 % van de onderwijsmensen zijn
daar tegen. Dit stelden we ook vast in de O-ZON-petitie tegen radicale
inclusie.
Vijfde
en zesde hefboom : verhoging van hetniveau; meer niveaubewaking
Vragen omtrent het niveau zijn taboe; minister
Vandenbroucke bestempelt ze als een hype, tegelijk pakt hij uit met een
noodplan voor Brussel. Geert Deloof ,
CLB-adviseur, deelde mee dat het niveau voor spelling en rekenen gedaald is ;
hij leidde dit af uitCLB-proeven. De
klokkenluider werd het zwijgen opgelegd.Hij kreeg wel gelijk van de leerplanvoorzitter: het leerplan 1ste
graad secundair wordt vereenvoudigd omdat de leerlingen minder goed zijn voor
rekenen en vraagstukken.
Er is veel kritiek op het niveau van de taalkennis
entaalvaardigheid, de kennis van
geschiedenis, enz. ,ook op het niveau
van de lerarenopleiding en van de universiteit.
Als directies, als leerkrachten moeten we het niveau
beter bewaken, we mogengeen
nepdiplomas uitreiken.De
inspectie moet haar kernopdracht
uitvoeren: de productcontrole.Doorlichters
doen geen uitspraken over het niveau; maar ze zeggen me wel dat er te weinig hoekenwerk
of dat de leerkrachten meer dan 40 % van de punten aan taalkennis besteden. Volgens het
decreetmoeteninspecteurs zich inlaten met de resultaten,
en niet met de werkvormen.
De belangrijke instrumenten voor de niveaubewaking in
de lerarenopleiding werden stelselmatig afgeschaft door de opeenvolgende
ministers .Bij de nieuwevisitatie kijkt men niet naar het niveau van
de opleiding, maar veel meer naar modieuze zaken als IKZ,competentiegericht leren, zelfstudie
7. Actiepunt 1 tot en met 6, zijn dè hefbomen voor
het maximaal benutten van de talenten, het waren ook de hefbomen van de
democratisering in de jaren 50,60,70.
Deze hefbomenworden jammer genoeg in vraag gesteld door
beleidsadviseurs en beleidsondersteuners. Het beleid inzake gelijke kansen en
zorgverbreding is dan ook vaak contra-productief.
In de jaren vijftig en zestig stroomden veel
arbeiderskinderendoor naar het aso. Als
handarbeiderskindhadden we geen extra
zorgverbreding nodig, enkel degelijk onderwijs.We lietenhet niveau zakken, en
merkendat veel leerlingen
onderpresteren. Zwakke leerlingen hebben meer instructie en structuur nodig ,
de Steunpunten en nieuwlichters pleiten voor minder instructie.NT2-kleuters hebbennood aan taalstimuleringvan s morgens tot s avonds; het Steunpunt
CEGO propageert vooral het vrij spel.NT2-Leuven stelt ten onrechte dat de aanpak voor NT2- net dezelfde is
als voor NT1.
Beter benutten van de
talenten betekent ook rekening houden met het feit dat niet alle leerlingen
dezelfde talenten hebben en met het feit datde intellectuele aanleg niet evenredig verdeeld is over de verschillende
bevolkingslagen. Pleitbezorgers van gelijke kansen negeren dit enpleiten voor een middenschool tot 14 -15
jaar; dit leidt tot nivellering en demotivatie. Bij inclusief ond. houdt men
nog minder rekening met die verschillen; dit zou ook voor ons beroepsonderwijs
een echte ramp zijn.
Het per se willen
nivelleren van de kloof tussen de beste en de zwakste lln. is eveneens nefast.
Het Vlaams onderwijs is beter dan elders, ook de zwakste leerlingen
presterenbeter, maar beter onderwijs
betekent ook dat de beste leerlingen nog meer vooruitgang boeken en dat de
kloof groot wordt. Die kloofbetekent
niet dat de zwakkere leerlingen hier meer gediscrimineerd worden- zoals
minister Vandenbroucke en PISA-kopman Schleicher beweren.Een verkeerde diagnose, leidt tot een
verkeerde aanpak.
Ook inzake de thematiek van
de migranten is dit het geval.Turkse en
Marokkaanse migrantenleerlingen presteren in het buitenland niet beter dan in
Vlaanderen.Minister Vandenbroucke
vergelijkt Vlaamse appels met Canadese peren, het Canadees migratiebeleid
selecteert andere migranten.
Punt
8: Vernieuwing in continuïteit
Een groot aantal beleidsambtenaren
werd vrijgesteldvoor de permanente
revolutie van het onderwijs. De beleidsadvisering werd het monopolie van de
vrijgestelden .Dit bevordert de experimenteerdrift en de vervreemding van de
praktijk.
In 92 in Nieuwpoorthoorden wede topambtenaren
verkondigen dat er niets deugde aan ons onderwijs, dat zijzelf het beleid in
eigen handen zouden nemen. Ik heb in Nieuwpoort mijn vrees uitgedrukt voor die
revolutionaire bevlogenheid en voor het
willen imiteren van het doorhollingsbeleid in Nederland.
9.
De vernieuwingsdrukis ook het gevolg
van de sterke toename van het aantal experts en vrijgestelden
Er kwamen veel vrijgestelden bij in de ondersteuning
en begeleiding; ze zoeken werk voor de eigen winkel, ze oefenen een
vernieuwingsdruk uit. Een paar boorbeelden.
*De DVO greep de eindtermen aan om een revolutie op
gang te brengen.
*Het Centrum voor ErvaringsGericht Onderwijs beweert
al dertig jaar dat we enkel trucjes aanlerenen de leerlingenonder de knoet
houden. Vorig jaarstelde Laevers nog
dat ons s.o. voor de bijl moet.
* Binnen de VLOR zijn er te weinig vertegenwoordigers
van het onderwijsveld, en ze kunnen niet optornen tegen het gewicht van deVLOR-ambtenaren ende vertegenwoordigers vanGezinsbond, ACW, KOOGO, ROGO, VSK, VVS, VOKA,
UNIZO, Minderhedencentrum.In het
VLOR-advies van 15 februari over leerzorg kwam dit weer pijnlijk tot uiting.
*De Koning-Boudewijnstichting heeft nog nooit iets
positiefs ontdekt in ons onderwijs: Accent op Talent, talrijke rapporten over
(vermeende) discriminatie...
*Beleidsondersteunend onderzoek : hier praten de
experts de overheid veelal naar de mond , anders verliezen ze hun
centen.
*Er is ook nog KLASSE die jaarlijks met zijn 20
miljoen boekjes het doorhollingsbeleid mag uitdragen
10.
Laatste punt: afremmengrootschaligheid
en bureaucratisering
Prof.
Pinxten sprak onlangs
overde bureaucratische wurgmoord van het hoger onderwijs, ook in lager en
secundair is de bureaucratisering in optocht. Onzebeleidsmensen sturen verder aan op schaalvergroting
en enveloppenfinanciering. Schaalvergroting betekent:grote regionale koepels, veel bestuurslagen,
managers, staffuncties, centrale diensten,overhead. Eindeloos onderhandelen en vergaderen, stroomlijning, planlast
en ditten koste van het lesgeven en de
inbreng van de leerkrachten.
Een goede organisatie van een school is eenvoudig en
transparant.
KBS volhardt in de stemmingmakerij tegen het onderwijs!
KBS volhardt in de stemmingmakerij tegen het onderwijs!
1.De voorbije jaren heeft de Koning Boudewijn Stichting nog nooit iets positiefs ontdekt in ons Vlaams onderwijs. De meeste de rapporten gaan over (vermeende) discriminatie in het onderwijs (van sociaal-benadeelde leerlingen, allochtone leerlingen ...), en worden steeds opgesteld door dezelfde personen: socioloog Dirk Jacobs en Co. Denk ook maar aan de rapporten van 'Accent op talent'.
2.De KBS werkte onlangs ook mee aan het rapport 'De Nieuwe school in 2030', een fantasierijk en uiterst naïef rapport waarbij de scholen worden vervangen door 'Learning Parks'. Het rapport doet me denken aan de toekomstvoorspellingen van Ellen Key in 'De eeuw van het kind' (1900). Uiteraard bleef het bij fantasierijke voorspellingen. De belangrijkste onderwijsexperts - de leerkrachten - mochten uiteraard niet meewerken aan dit rapport.
Tot onze grote verwondering troffen we de fantasierijke en naïeve voorstellen uit 'De Nieuwe school in 2030' ook aan in het recente rapport 'Vlaanderen 2050'. Minister Crevits is het dus blijkbaar eens met dat rapport en Learning-Park-fantasietje.
3.Inspraakklucht van ouders.
KBS selecteerde niet enkel 18 onschuldige ouders, maar ook 32 'onschuldige' adviseurs + hield zelf de pen vast: Bij die 32 adviseurs zat geen enkele echte onderwijsexpert, geen enkele leerkracht. (zie bijlage), maar wel bijvoorbeeld de propagandiste van de Gentse Sudbury School (8 leerlingen), een 5-tal mensen van het departement ...
4.De menig van de overgrote meerderheid van de praktijkmensen is voldoende bekend (cf. grootscheepse enquêtes e.d. van de voorbije jaren.), maar die mening en die ervaringskennis zijn blijkbaar quantité négligeable.
5.We vragen met aandrang dat minister Crevits zou ophouden met haar geïmproviseerd, tendentieus en duur inspraakgedoe, haar learning-park-fantasietjes .... Haar losse flodders - zoals daarnet op het VRT-journaal over praktijkstage voor alle leerlingen - zou ze ook beter voor zich houden. De leerkrachten worden bijna elke dag geconfronteerd met een nieuw en fantasierijk hervormingsvoorstel : gisteren: met 2 leerkrachten voor de klas, vandaag met de KBS-voorstellen.
Nog een aantal
reacties op het internet
1.John Aspeslagh
Hoe is dat ouderforum samengesteld? Zeker door de koepels en hun
ouderverenigingen. Wie vertegenwoordigen die ouders eigenlijk? Bepaalde ouders
doen niets liever dan zich moeien in schoolzaken waarvan ze geen verstand
hebben. Het feit dat ze de bestaande structuren en organisatie willen
afschaffen, wijst duidelijk in een bepaalde richting: Pascal Smet en Mieke Van
Hecke.
2.Peter Valkenaers
De kern van de zaak blijft toch kennis, vaardigheden en attitudes doorgeven. Al
die nieuwe hypes die gecreëerd worden zijn vaak gebakken lucht, ver van de
werkelijkheid. Pas op, alles evolueert, en het onderwijs evolueert (deels) mee,
en gelukkig maar. Over onderwijs wordt aan iedereen de mening gevraagd, behalve
aan de leerkrachten.
2bis Wim Decock VRT
- Nieuws van 19h. Naar aanleiding van het congres van ouders (Koning
Boudewijnstichting) over de vernieuwing van het secundair onderwijs zei een
deelnemend specimen: "Ze zouden zich wat meer moeten bezig houden met de
belangrijke dingen. Bijvoorbeeld wat een jongere moet doen als hij een
zichtrekening wil openen!" Echt? Beste ouder, als iemand een zichtrekening
wil openen dan gaat die naar een bank en vraagt raad aan de bankier. Die mens
wordt daar goed voor betaald en zal dat met veel plezier doen. En als dat te
moeilijk is, ga dan mee en neem je verantwoordelijkheid als ouder. En minister
Crevits; die stond er bij en huilde stemmig mee met de wolven in het bos.
Voorwaar een zielige vertoning..
3.Bart Haers. Onderwijsvernieuwing?
Ik kende leraren die jaarlijks hun zelfde verhaaltje deden, maar er waren er
veel meer die zelf ook verder studeerden en hun horizon uitbreidden en dat kwam
ons ten goede. Onderwijsvernieuwing via Koning Boudewijn Stichting ruikt
ergerlijk naar een afschaffen van enkele belangrijke kenmerken van het
succesvolle onderwijs dat we kenden, want het gaat om de kwaliteit van de
onderwijservaringen voor zowel leerlingen als leraren, het gaat ook over de
bereidheid van leraren meer te zijn dan coaches of afstandelijke begeleiders. De
onderwijsvernieuwing? Emile ou l'éducation blijft inspireren. Het duale leren
bestond in de tijd van mijn grootvader, zo rond 1920. Men ziet dat Duitsland
succesvol is omdat men er het leren op de werkvloer wist te koppelen aan
avondschool en andere contactmomenten. Kortom, wie nog enige herinnering heeft
aan de invoering van het VSO en al de schitterende luchtkastelen die toen
gebouwd werden, moet beseffen dat een leraar Geschiedenis of een leraar
Nederlands vooral moet zorgen dat het eigen vak goed overkomt en leerlingen het
meer beleven dan als verplichte leerstof alleen. Ik stel vast dat men in bijna
alle vakken de inbreng van de leerlingen beperkt. Du musst dein leben änderen.
Dus, ook vernieuwers kunnen bijzonder traditioneel blijken.
4.Hugo Verhaegen
:"Gooi het kind niet met het badwater weg ".en dat lijkt mij erg
juist , alleen is trend we moeten vernieuwen en wie durft er tegen de
verandering zijn?
5.Katrien De Keyser.
Ik was zo gelukkig in het gewone systeem... Les, pauze, les. Dingen leren die
je in het begin niet interesseren, maar die naderhand een passie worden. Ik
gruwde (en gruw nog steeds) van groepswerk en modules. Uitgaan van de jongere
is echt niet het beste voorstel ooit. Inspireren, ja. Uitdagen, ja. Maar weeral
gaan experimenteren? Nee. Ik vraag mij af wie die ouders waren. Het
kennisniveau is al genoeg gedaald. Hoog tijd dat de slinger weer de andere kant
op gaat.
6.Vicky Jacobs ik
denk dat het tijd wordt dat de kinderen terug wat meer zelfstandig leren zijn
en zich aan stramienen leren houden. als ze later voor een baas werken zullen
ze daar ook moeten doen wat er gevraagd wordt.
7.Stijn De Boeck
ons onderwijssysteem is bijna perfect. Die regelmaat van abstract leren denken
en analyseren is juist zo verrijkend. Ok In de laatste graad zouden ze allemaal
al een stage kunnen doen een beetje vrijwilligerswerk. Alles te veel op de
arbeidsmarkt afstellen haalt het niveau naar beneden. We hebben out of the box
denkers nodig. Wel leven in een kenniseconomie
8.Saskia Verrijcken
Leerstof aanbieden aan jongeren via modulair systeem is zeker niet slecht voor
bepaalde richtingen of bepaalde leerlingen. Voor sommigen veel aangenamer om te
leren. Heeft heel veel voordelen, maar ook best wel wat nadelen. Voor sommige
cognitieve richtingen is het onderwijs
9.Martin Catteeuw
Schoenmaker...blijf bij je leest.. of hoe een ander het altijd beter weet
hoe je je beroep moet uitoefenen.. Dit is de zoveelste stap in de totale
teloorgang van ons onderwijs .. Vroeger waren we wereldtop en nu...ergens
achteraan de 20ste plaats..
10.Bilal Vanderwijst
Onderwijs is de enige plek waarin jongeren de kans krijgen om zo breed
mogelijk, zo veel mogelijk kennis te vergaren zonder economische druk. Ik vind
dat een groot goed.
11.Joris Berger
Neen. Het was een goed systeem. Ik vond dit ook nooit een probleem. Wat goed is
moet niet veranderd worden.
12.Thomas van der
Sypt Want het er wordt er met elke hervorming echt beter op? Wat ik geleerd
heb van pakweg Frans is al een stuk minder dan m'n ouders leerden, en wat ik
zie wat kinderen nu moeten leren slaat helemaal nergens op. Het niveau dendert
- met alle respect enorm naar omlaag.
13.Chantal
Depaemelaere NEEN !!! Genoeg experimenten zien passeren. Altijd dezelfde
vreselijke boodschap: vertrek vanuit de leefwereld van de jongeren en laat het
vooral "leuk" zijn. Gevolg: heel veel tijd gaat verloren!! Ik ben
bezorgd voor mijn kleinkinderen!
14.Zoherus Keiwuijck
Het lijkt eerder om nieuwlichterijen te gaan dan een heroriëntering op
wetenschappelijke basis. De ouderforums zijn trouwens helemaal niet
representatief voor het geheel van de ouders. Het zijn meestal mensen die wat
meer tijd hebben, en niet zelden met een grote mond en weinig diepgang.
15.Annelies Van Hoof
Alles kan beter.. Zowat elk bedrijf, officiële instantie en vooral het bestuur
van dit land kan beter. Wat anders is bij het onderdeel onderwijs, is dat
iedereen meent dat hij/zij dat ongelooflijk veel beter zou doen, maar dat ze
het niet effectief wíllen doen. De beste stuurlui staan altijd aan wal.
16.Chantal
Depaemelaere Het onderwijs moet volgens mij op de eerste plaats heel veel
objectieve informatie meegeven, het verstandelijk denken ontwikkelen zodanig
dat men met kennis van zaken (!!) kritisch kan opgroeien. Verstand ontwikkelen
doe je niet met softe aanpak maar ...
17.Jozef Bouwen
Steeds veranderen. Is dat verbeteren? Door de" moderne" methodes die
steeds willen vertrekken van de leerlingen, vervlakt het onderwijs. Alles
aangenaam maken voor de studenten is echt niet de oplossing. In het leven
moeten ook veel hindernissen genomen worden en frustraties overwonnen...
18.Ilse Bonné Ik
ben thuis voorbereid op het leven ... door mijn ouders, gezin, familie, buurt,
... School moet voorbereiden op het arbeidsleven en een aanvulling zijn op de
opvoeding thuis, maar moet ze niet vervangen. En uitgaan van de leerlingen ??
19.Freddy Vercauteren
Het kan beter? Zorg dan EERST hoe het beter kan, VOOR je iets verandert of
weggooit. Want in het onderwijs (en ver daarbuiten) geldt: een vernieuwing is
zelden een verbetering!
20. Leo Demeester
Ik denk dat het stilaan tijd is dat dit soort van compleet niet onderbouwde
hervormingsvoorstellen verdwijnen en dat men ééns iets radicaal nieuws
probeert: 2 jaar lang geen hervormingen, nieuwe decreten, nieuwe regeltjes,
enz.
21.Frederik Tack
Het valt me op dat als externen en de media over het onderwijs een mening
hebben, het werkwoord 'moeten' veelvuldig gebruikt wordt. Het onderwijs moet
dit, het onderwijs moet dat, het onderwijs zal moeten ...
22. Danielle De Muyt
We hadden toch altijd een goed onderwijssysteem. Waarom wijzigen ?
..
mmm
Bijlage 4: 32 Referentiepersonen en gasten : geen enkele leerkracht!
1.Hilde Crevits, Vlaams minister van Onderwijs 2.Ann Verreth, Adjunct-kabinetschef Leerplichtonderwijs (tot 12/2015) 3.Ruben Plees, Raadgever secundair onderwijs 4.Jeroen Backs, Afdelingshoofd Strategische Beleidsondersteuning, Departement Onderwijs en Vorming 4.Liselotte Van de Perre, Coördinator curriculum bij het Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming 5.Serge Algoet, Directeur Koninklijk Atheneum Koekelberg (praktijkmarkt) 6.. Maaike Eggermont, Directeur Sudburyschool Gent (praktijkmarkt) 7.. Céline Ibe, Bestuurder Vlaamse ScholierenKoepel (praktijkmarkt) 8.Ingrid De Jonghe, Oprichtster en jeugdtherapeute TEJO (praktijkmarkt) 9.Ellen Claes, Verantwoordelijke Specifieke Lerarenopleiding Sociale Wetenschappen, KULeuven. 10.Pedro De Bruyckere, Pedagoog, onderzoeker en docent lerarenopleiding aan de Arteveldehogeschool Gent 11.Ann Demeulemeester, Algemeen Directeur Familiehulp 12.Inès Formesyn, Leerkracht Reynaertschool en mede-oprichtster FOXBOX (praktijkmarkt) 13.Karin Heremans, Directeur Atheneum Antwerpen, Werkgroepleider Radicalisation Awareness Network - Education 14.Franky Hungenaert, Directeur communicatie, kwaliteit en internaat Katholieke Scholengemeenschap Harlindis-Relindis Maaseik-Kinrooi (praktijkmarkt) 15.Wouter Janssens, Beleidsmedewerker departement Onderwijs en Vorming 16.Filip Lemaitre, Partner Trendwolves, onderzoeksbureau met focus op jeugdcultuur ennieuwe trends 17.Fons Leroy, Gedelegeerd bestuurder VDAB 18.Astrid Luypaerd , Bestuurder Vlaamse ScholierenKoepel (praktijkmarkt) 19.Ann Martin, Directeur studiegebied Lerarenopleiding Odisee (praktijkmarkt) 20.Jan Masschelein, Diensthoofd onderzoeksgroep 'Educatie, Cultuur en Samenleving', KU Leuven 21.Frieda Meire, Directeur Stedelijk Lyceum Meir Antwerpen (praktijkmarkt) 22. Koen Pellegrims, Mede-oprichter en coach CoderDojo Belgium (praktijkmarkt) 23.Roel Spaenhoven, Voormalig lid van raad van bestuur van Regionaal Technologisch Centrum Antwerpen (praktijkmarkt) 24.Monique Sevrin, Graadscoördinator Koninklijk Atheneum Koekelberg (praktijkmarkt) 25.Bruno Tindemans, Gedelegeerd bestuurder Syntra Vlaanderen 26.Tom Van Acker, Senior Consultant Innovatieve Arbeidsorganisatie en projectleider bij Flanders Synergy (praktijkmarkt) 27.Gerd Van Den Eede, Coördinerend Inspecteur bij de Vlaamse Onderwijsinspectie 28.Danny Van Royen, Pedagogisch directeur secundair onderwijs Sint Jozef Klein Seminarie (praktijkmarkt) 29.Johan Vanderhoeven, Onderwijskundige. Voormalig directeur lerarenopleiding Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende 30.Christa Vanpoucke, Directeur Visitatie in Mariakerke (praktijkmarkt) 31.Kathleen Vercauteren, Departementshoofd Universiteit & Samenleving, UAntwerpen en voorzitter VLIR Werkgroep Gelijke Kansen 32.Mieke Vermeiren, Senior manager Talent en Arbeidsmarkt bij Agoriam
Laait (overbodig) debat over wiskundeonderwijs op lagere school weer op?
1+1=2, of toch niet?Laait (onnodig)debat over wiskundeonderwijs op lagere school
weer op?
1Strijd tegen extreme opvattingen
1+1=2 zou je denken,
maar merkwaardig genoeg stond de aanpak van het reken- en
wiskundeonderwijsde voorbije 50 jaar
geregeld ter discussie ook voor het lager onderwijs. Tot ongeveer 1970 was er
weinig discussie over het reken- en wiskundeonderwijs in het lager onderwijs.
Er was een brede consensus, zowel bij de praktijkmensen als bij de
vakdidactici. De visie van de praktijkmensen is overigens steeds ongeveer
dezelfde gebleven.
Sinds ongeveer 1970
worden er echter wereldwijd wiskunde-oorlogen uitgevochten zelfs in het lager
onderwijs.Ook in buurland Nederland lokte
de constructivistische en contextuele wiskunde van het Freudenthal Instituut
een wiskunde-oorlog uit die nog steeds blijft duren.
Zelf besteedden we sinds
1970 enorm veel tijdaan de bestrijding
van twee extreme visies die een bedreiging vormden voor de klassieke
rekenkennis en vaardigheden: de Moderne en hemelse wiskunde en de Constructivistische
, contextuele en aardse wiskunde . De hemelse wiskunde zweeft te veel (zie
punt 2) en het andere extreem, de constructivistische, komt niet van de grond
(zie punt 3).
We deden begin de jaren
zeventig ons uiterste best om de verantwoordelijken van de onderwijskoepels
ervan te overtuigen dat wede moderne
wiskundeniet mochten invoeren in het
lager onderwijs. Jammer genoeg tevergeefs. We konden niet optornen tegen de New
Math-hype ook al toonden we aan dat de New Math weer al uit de mode was in
Japan, de VS... en overal veel kritiek uitlokte. Dit was het begin van een
lange kruistocht tegen de Moderne wiskunde (1970-1982).
Als mede-opsteller van
het leerplan wiskunde (katholiek) lager onderwijsvan1998zorgden we ervoor dat beide extreme opvattingen, de hemelse en de aardse
wiskunde, geen ingang vonden in het
leerplan. En zo kwam hetVlaams wiskundeonderwijs in rustig vaarwater
terecht. Maar in december j.l. pleitten nieuwe verantwoordelijken binnen de katholieke onderwijskoepel in Zin in
wiskundeplots voor een evolutie in de
richting van de constructivistische en contextuele wiskunde.(school+visie,
december 2015).Enkele jaren geleden
prezen nog koepelverantwoordelijkenhet
wiskundeleerplan en het Vlaams wiskundeonderwijs (zie punt 4), en plots stellen nieuwe koepelverantwoordelijken het
volledig in vraag. Een nieuwe wiskundeoorlog kunnen we missen als kiespijn.
2Kruistocht tegenModerne Wiskunde (1970-1982)
We namen vanaf 1970
afstand van de formalistische,abstracte, hemelse Moderne Wiskunde. We
stelden voor om dat soort wiskunde niet in te voeren in het lager onderwijs. We hielden nog een vurig pleidooi op het
VLO-startcolloquium van 1973. Jammer genoeg werdde New Ma(d)th toch opgelegd door de onderwijskoepels tegen de
visie van de praktijkmensen in. In Nederland was dit niet het geval. Met de
publicatie van Moderne wiskunde: een vlag op een modderschuit samen
metde Onderwijskrant-campagne, konden
we in 1982 het wiskunde-tij keren. Sindsdien verschenen geen bijdragen meer
over de vele zegeningen van de Moderne Wiskunde. Dat soort wiskunde verdween
ook uit het leerplan van 1998.
Enkele van onze
kritieken op de Moderne wiskunde
*Vroegtijdige abstractie
en formalisatie, te formalistisch, hemelse (zwevende) wiskunde*Veel verbale dikdoenerij en verbale ballast*Achteruitgang van de klassieke componenten van rekenvaardigheid
(memoriseren, automatiseren )*Ten koste van het toepassingsaspect van de wiskunde (vraagstukken e.d. )*Onhaalbaar voor veel leerlingen (en leerkrachten!). *In
het hoger onderwijs stelden we vast dat al te weinig van dit soort
wiskundeonderwijs was bijgebleven. *Meetkunde
in keurslijf van formele logica (Driehoek= verzameling van punten op
omtreklijn;Evenwijdige als transitieve,
symmetrische ... relatie, enz. hoe meer pijlen, hoe meer lust).*Veel ouders kunnen kinderen niet
meer begeleiden.
3Kritiek op
constructivistische en contextuele wiskundevan Freudenthal Instituut en Co (vanaf 1985)
Vanaf ongeveer 1985 kregen we te maken met de
constructivistische, aardse en
situationele (contextuele)en zogezegd
realistische wiskunde van het Nederlandse Freudenthal Instituut en vanuit de
VS (Standards)
Enkele van onze kritieken op de constructivistische
wiskunde
*Te veel voor-wiskunde,
rekenen met instap-contexten, en te weinig decontextualiseren (loskomen van
specifieke context als Ik moet met de auto 82 km ver, ik heb al 27 km
afgelegd, hoeveel moet ik nog afleggen?) *Te
veel respect voor eigen(zinnige) constructies an elke leerling,bemoeilijkt begeleiding en automatisatie;
geen aandacht voor belang vanstandaardrekenprocedures*Te veel constructie van individuele leerlingen, te weinig wiskunde als
cultuurproduct *
Watertoren-wiskunde van Freudenthal
en Co houdt geen rekening met beperkteleertijd*Te weinig sturing vanwege de leerkracht; te weinigstructurering en stapsgewijze aanbreng *Te
weinig aandacht voor gevarieerde
leerarrangementen: b.v. verwaarlozing van mechanistische aspecten:
automatisering en memorisering *Fixatie
aan aanschouwelijke ondersteuning (modellen) zoals getallenlijn*Zwakke, maar ook betere leerlingen de dupe; *Kloof
tussen realistische theorie en wat realiseerbaar/werkbaar is in de praktijk
4Verantwoordelijken
onderwijskoepel spraken zich heellovend
uitover leerplan (1998). Ook heel veel lof vanuit Nederland.
4.1 Lof in 2007/2010vanuit Guimardstraat
De overgrote meerderheid van de praktijkmensen is best tevreden met het
leerplan wiskunde voor het (katholiek) lager onderwijs. Sinds het verschijnen
van het leerplan in 1998 vingen we enkel positieve geluiden op ook vanwege
begeleiders Jan Saveyn en Marleen Duerloo van de (katholieke)
onderwijs-koepel.
Jan Saveyn,hoofdbegeleider
van het (katholiek) lager onderwijs, prees in 2007 nog enthousiast onsleerplan wiskunde. Hij prees het feit
dater in dit leerplangekozen werd voor een evenwicht in het inhoudelijk aanbod en voor eclectisme inzake
werkvormenen dus niet voor het
eenzijdigewiskunde-onderwijs van het
Freudenthal Instituut. Saveyn schreef verder: In de realiteit van
onderwijs-leerprocessen en volgens het leerplan is er vooral veel complementariteit
van verschillende soortendoelen en
verschillende soorten leren. Hetpraktijkverhaal is er een van en en
en niet van of of. Dat is ook zo voor de aanpak. Die is én sturend én
zelfsturend, met meer of minder leerlingen-initiatief, altijd afhankelijk van
het doelenpakket dat op een bepaald moment aan de orde is, en van de wijze
waarop de leerlingen leren.
Studie prof. Annie Bosman bevestigt effectiviteit van onze visie op leren rekenen
Zo leren alle kinderen rekenen : studie van Nederlandse prof. Anna Annie Bosmans. Deze studie bevestigt ook onze visie op effectief rekenonderwijs
(De effectief gebleken aanpak in 'Zo leer je kinderen rekenen' komt overeen met de visie op rekenen die ik al decennia in Vlaanderen propageer - zie mijn boek: Rekenen tot honderd' (Plantyn). Deze visie staat haaks op de nieuwe constructivistische en contextuele richting die de katholieke onderwijskoepel nu plots in Vlaanderen uit wil : zie : 'Zin in wiskunde' (school+visie, dec. 2015).
Via Prof. van de Craats kregen wij een voor publicatie bedoeld verslag van het onderzoek 'Zo leren alle kinderen rekenen'van Prof. Anna Bosman van de Radboud Universiteit Nijmegen. Het artikel is eerder verschenen in "Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 54 (10), 413-424".
Het onderzoek toont aan dat kinderen met en zonder rekenachterstand met 6 weken oefenen met behulp van de methode 'Zo leer je kinderen rekenen' een vooruitgang kunnen realiseren van één tot anderhalf jaar. De methode gaat uit van systematisch oefenen en herhalen. Ze werkt ook bij kinderen waar eerder dyscalculie is vastgesteld.
Hieronder de samenvatting van het onderzoek door Prof. Bosman. Het voor verspreiding bedoelde artikel vindt u hier.
Verdere verspreiding is belangrijk. We verzoeken dan wel te vermelden dat het eerder verschenen is in "Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 54 (10), 413-424".
Samenvatting
In 2011 publiceerden van der Leeuw en Bosman een eerste verslag van een rekentraining op basis van de didactische principes van Zo leer je kinderen rekenen. Die studie betrof de vooruitgang in de basisrekenvaardigheden die bewerkstelligd werd bij acht leerlingen van één school in Gelderland. Om de substantiële effecten die bij deze kleine groep werden gevonden te onderbouwen, worden in dit onderzoek de prestaties gepresenteerd van 50 leerlingen die deelnamen aan deze training van zes weken gebaseerd op de methodiek zo leer je kinderen rekenen. Vier van de vijf deelnemende groepen betroffen leerlingen uit het regulier onderwijs, de vijfde was afkomstig uit het speciaal basisonderwijs. Bij alle 50 leerlingen verbeterden de rekenprestaties; de gemiddelde vooruitgang bleek 1.5 jaar. Voor aanvang van de training had 34% een (meer dan) voldoende rekenniveau en na afloop ervan bedroeg dit 78%. Deze cijfers zijn indrukwekkend gegeven het feit dat de training slechts een periode van zes weken betrof. Dit onderzoek laat andermaal zien dat systematisch en dagelijks oefenen noodzakelijk is om leerlingen de basisvaardigheden van het rekenen aan te leren. Maar belangrijker nog, vrijwel alle leerlingen zijn in staat om deze basisrekenvaardigheden te verwerven.
Bijlage: Korte beschrijving van 'Zo leer je kinderen rekenen'
Gedurende zijn 30-jarige carrière ontdekte Douwe Sikkes, leerkracht in het speciaal onderwijs, een aantal veel voorkomende rekenproblemen. Dit betrof met name het niet goed of niet vlot kunnen terugtellen (ook wel aangeduid met onvoldoende oriëntatie tot 100), problemen met de sprong over het 10- of 100-tal en een onvoldoende beheersing van de tafels. Als deze vaardigheden niet geautomatiseerd zijn, dan wordt het werkgeheugen overbelast wa top haar beurt weer leidt tot het niet soepel oplossen van rekenopgaven die meer vereisen dan louter basisvaardigheden. Zo leer je kinderen rekenen (www.zoleerjekinderenrekenen.nl). Deze didactiek is erop gericht om alle leerlingen de basisvaardigheden van het rekenen op een systematische wijze aan te leren. Onder de basisvaardigheden van het rekenen worden verstaan: optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen. Vlot en goed kunnen optellen is belangrijk voor het uitrekenen van iets als de omtrek en een goede beheersing van de tafels is vereist voor het berekenen van onder andere de oppervlakte.
De uitgangspunten van de methodiek zijn uitgebreid beschreven in een eerder artikel (van der Leeuw & Bosman, 2011). Ik vat ze hier kort samen. Het eerste belangrijke kenmerk is de systematische opbouw die uitgaat van de volledige oriënteringsbasis. Dit betekent dat alvorens een nieuwe vaardigheid wordt aangeleerd, datgene dat voorwaardelijk is aan die nieuwe stap volledig beheerst dient te worden.
Het tweede daaraan gerelateerde kenmerk is dat de leerlingen één strategie krijgen aangeboden, een gestandaardiseerde strategie die bij alle sommen en bewerkingen tot de juiste uitkomst leidt. Het derde kenmerk is de herhaling. Tijdens het oefenen worden voorgaande stappen korten snel herhaald. Herhaling zorgt namelijk voor automatisering. Een vierde uitgangspunt is groepsgewijze en directe instructie. Alle leerlingen doen met de instructie mee.
De leerkracht geeft de instructie en oefent samen met de leerlingen. Zo fungeert de leerkracht als model. Dat betekent dat de leerkracht de vaardigheid voordoet en dat de leerlingen haar of hem nadoen.
Preschool Educational Environment Rating System voor evenwichtig kleuteronderwijs
PEERSPreschool
Educational Environment Rating System (staat volledig op Internet)
Susan B. Neuman, New
York University
Keuze voor uitgebalanceerd
kleuteronderwijs : combinatie van leerling-geïnitieerde activiteiten en
leerkracht-gedirigeerde. Leerkracht-gestuurde: b.v. dosis expliciete
taalstimulering naast impliciete. Wat dit laatste betreft lezen we o.a.: In
particular, sociocultural theory highlights the importance of adult guidance as
children work to master skills they cannot yet understand on their own, but can
learn with support and guidance (Vygotsky, 1978).
The Preschool Educational Environment Rating System (PEERS)
is a measure designed to examine the quality of instruction in preschool
settings.Unlike other rating scales, it
not only measures the environment, it also examines both how teachers construct
their classroom for instruction and the quality of the enactment of
instruction.Designed on behalf of the
Albert Shanker Institute for a collaboration with the Saint Louis Public School
System (SLPSS), the PEERS is an evidence-based measure that can be used as an
observational tool by administrators to more fully understand and assess the
environments and instruction they provide to their students, with the ultimate
goal of improving childrens academic outcomes.
DESCRIPTION OF THE MEASURE
The PEERS is a high quality, evidence-based measure of
preschool quality. It is informed by several theoretical perspectives,
primarily that of ecological psychology (Day, 1983; Gump, 1989). This
perspective suggests that the organization and complexity of the environment
plays a central role in a childs learning and development. The PEERS is also grounded
in the assumptions of attachment theory and sociocultural theory. The former
emphasizes the importance of inter-personal relationships to the development of
childrens social, emotional,and
cognitive abilities (Bowlby, 2008). The latter stresses the importance of
interactions between developing children and their cultural surroundings. In particular,
sociocultural theory highlights the importance of adult guidance as children
work to master skills they cannot yet understand on their own, but can learn
with support and guidance (Vygotsky, 1978).
In line with these theoretical perspectives, the PEERS is
designed to gather information about two essential aspects of the preschool
classroom: the environment in which children are learning, and the instruction
they receive. Within these broad categories, nine sub-categories are housed.
The items included in the PEERS are based firmly in recent rigorous research,
and measure factors that have been strongly linked to the development of core
skills (especially literacy) and/or later academic performance, as detailed
below.
PEERS Categories
The PEERS begins with an observation record, which allows
for the collection of basic information required for data review and analysis.
This includes classroom information (teacher, school, district, number of
adults and children in the room, etc.) and information about the observation
(observer name, date, time, etc.) It also includes space for the observer to add
comments or notes. Following the observation record, the PEERS contains items
organized into two large sections: the environment and instruction.
Environment
In line with the assumptions of ecological psychology, a
large body of research indicates the powerful impact of the environment on a
childs learning and development. In particular, it has been found that both
patterns of activity and engagement are influenced by access to materials, as
well as the organization and complexity of the setting.
Within the environment section of the measure, items are
grouped into the following five sub-sections: classroom organization and
environment; planning and documentation; lesson plans; materials and displays;
and books and computers. Each of these sub-sections contains measures that
highlight recent research in that area. For example, a body of studies suggests
the importance of classroom organization, the first aspect of classroom quality
measured in the environment portion of the PEERS. Research has long indicated
that the arrangement and organization of physical spaces influence human
behavior (Greenman, 1988; Mcgrew, 1970; Phyfe-Perkins, 1980). Studies on the
design of early childhood classrooms also indicate the importance of a safe and
child-centered environment to the development of competency (Trancik & Evans,
1995), as well as the importance of offering both large and small-group instruction
(e.g., Foorman & Torgesen, 2001; Montie, Claxton, & Lockhart, 2007;
Morrow & Smith, 1990).
The next sub-section of the PEERS asks assessors to observe
aspects of classroom planning and documentation. Items in this sub-section
highlight the importance of offering a wide variety of learning activities in preschools.
For instance, child-directed and child-initiated activities arehave been found
to be crucial to learning (Marcon, 1999), particularly when it comes to
language development (Montie et al., 2007). Additionally, the benefits of deep,
ongoing, teacher-led investigations are also captured in this section of the PEERS.
Finally, when considering classroom planning and documentation, it is important
to assess the extent to which portfolios and similar assessments are used to
monitor childrens progress; research suggests that such methods are beneficial
to tracking and fostering childrens learning (Gronlund & Engel, 2001; Lynch
& A., 2001; Mills, 1994).
The third sub-section of the PEERS gathers information about
lesson plans, examining in more detail the types of instructional activities
presented to preschoolers. Items align with research about activities that
promote young childrens learning, including shared book reading (Crain- Thoreson
& Dale, 1999; Mol, Bus, & de Jong, 2009) and opportunities to engage
with emergent writing, which has been shown to predict later reading and writing
ability (Moody, Justice, & Cabell, 2010; Whitehurst & Lonigan, 2003).
Additional items in this sub-section are designed to capture the extent to
which other subject areas that are important for future success are integrated
into the daily plan and aligned with both the curriculum and broader learning
goals.
These include math (Cross, Woods, & Schweingruber, 2009;
National Mathematics Advisory Panel, 2008; Sarama & Clements, 2009; Sarama,
Lange, Clements, & Wolfe, 2012), science (Chaille & Britain, 1997;
Gallas, 1995; Zimmerman, 2000), music (Campbell & Scott-Kassner, 2013;
Črnčec, Wilson, & Prior, 2006; Strait, Parbery-Clark, OConnell, & Kraus,
2013), art (E. P. Cohen & Gainer, 1995; Thompson, 1995), and movement
(Campbell & Scott-Kassner, 2013; Lorenzo-Lasa, Ideishi, & Ideishi,
2007).
The sub-section of the PEERS designed to capture the
materials and displays also includes items that highlight recent research. For
example, research indicates that children in preschools with a greater number
and variety of accessible materials have been found to have higher cognitive scores
(Montie et al., 2007). This may be in part explained by studies indicating that
children in classrooms that include a wide variety of accessible tools, books,
and materials both read more (Neuman & Roskos, 1992) and increase their
literacy abilities (Neuman & Roskos, 1990). It is generally understood that
children are more likely to constructively use materials that are readily
accessible to them and organized into conceptually related groups, promoting development
across learning domains. A body of research indicates that well-organized
settings foster development and learning, supporting this understanding (D. K.
Cohen, Raudenbush, & Ball, 2003; Tharp & Gallimore, 1989; Wachs, 1987).
Another key item in this sub-section measures the extent to which environmental
print exists throughout the classroom (e.g., objects labeled at eye level,
print included for both functional and play purposes). A body of research supports
this item. Indeed, environmental print has repeatedly been found to promote
literacy activities (Morrow & Smith, 1990; Neuman, Celano, Greco, & Shue,
2001; Prior & Gerard, 2004; Wolfersberger, Reutzel, Sudweeks, & Fawson,
2004), particularly when adults actively engage children with print in the
classroom (Neuman & Roskos, 1993).
Instruction
Along with elements of the classroom environment, the instruction
provided to children has repeatedly been demonstrated to affect their
development and learning across content areas. Within the second half of the
PEERS, items are grouped into the following four sub-sections: supervision and
management; climate; responsive instruction; and facilitating home support for learning.
In line with the assumptions of attachment theory and sociocultural theory, the
evidence for most items in this portion of the measure is derived from the
interactions and relationships between teachers and their students.
The first sub-section in the instruction portion of the
PEERS evaluates the supervision and management of the classroom. Several key
items that are known to influence learning are measured through observation of
the behaviors and interactions of children and teachers in the classroom, as
well as classroom rules and routines. For example, childrens internalization
of rules and routines, and their peaceful movement through the day are
evaluated. Although little research has been done on the topic in preschool
classrooms, studies focused on classroom management in the upper elementary
grades indicate the importance of a peaceful and well-run classroom (see Carter
& Doyle, 2006). Along the same lines, the quality of teacher intervention has
been shown to affect childrens ability to independently, peacefully, and
effectively resolve conflicts with their peers (see Slaby, 1995). When
preschoolers can employ social problem- solving skills, more time is left for
play and learning.
Next, the PEERS builds on research showing the importance of
the classroom climate . For example, the observer is directed to gauge the
active listening and empathy of the teacher. Teacher-child interactions rich in
these elements foster childrens socio-emotional competence. This, in turn,
provides a foundation that supports development. More specifically,
high-quality interactions with teachers and other caregivers foster childrens
capacity for intimacy and empathy, self-esteem, impulse control and
self-regulation, creativity, language acquisition, and ability to problem-solve
(Ostrosky, Gaffney, & Thomas, 2006, p. 183). Research indicates that these
developmental gains then translate into academic success. The work of Robert
Pianta (e.g., Hamre & Pianta, 2001; R. Pianta, Belsky, Houts, Morrison,
& the National Institute of Child Health and Human Developments Early
Child Care Research Network, 2007; R. Pianta et al., 2005; R. C. Pianta &
Stuhlman, 2004) has been particularly influential, spearheading a body of work
in this area. The PEERS also measures the engagement, happiness, trust and
respect that children demonstrate as a result of these interactions.
Warm and responsive instruction, also measured by the PEERS,
has been found to promote learning as well. For example, Connor and colleagues
found that first grade children with more responsive teachers demonstrated
stronger vocabulary and decoding skills at the end of the year (Connor, Son,
Hindman, & Morrison, 2005; see also Graue, Clements, Reynolds, & Niles,
2004). Intentional efforts to expand childrens vocabulary also play an important
role in facilitating learning. A body of work indicates that such efforts can
increase childrens vocabularyknowledge
(Hargrave & Sénéchal, 2000; Marulis & Neuman, 2010; Neuman, Newman,
& Dwyer, 2011; Robbins & Ehri, 1994). This increased vocabulary ability
then aids in early reading ability, which, in turn, bootstraps achievement across
school subjects. Key research by Keith Stanovich suggesting a reciprocal
relationship between reading and cognitive efficiency may well explain this
phenomenon (Stanovich, 1986; West, Stanovich, & Mitchell, 1993).
Bijlage: Neuman wijst
ook op belang van voldoende expliciete taalinstructie
Ook dosis expliciete
taalstimulering (woordenschat e.d.) is belangrijk Marulis & Neuman :
Vocabulary Intervention : uit review-studie blijkt dat ook voldoende expliciete
stimulering heel belangrijk is
Review of Educational Research September 2010,
Vol. 80, No. 3, pp. 300335
The Effects of Vocabulary Intervention on
Young Childrens Word Learning: A Meta-Analysis Loren M. Marulis and Susan B.
Neuman University of Michigan
This meta-analysis examines the effects of
vocabulary interventions on pre-K and kindergarten childrens oral language
development. The authors quantitatively reviewed 67 studies and 216 effect
sizes to better understand the impact of training on word learning. Results
indicated an overall effect size of .88, demonstrating, on average, a gain of
nearly one standard deviation on vocabulary measures. Moderator analyses
reported greater effects for trained adults in providing the treatment,
combined pedagogical strategies that included explicit and implicit
instruction, and author-created measures compared to standardized measures.
Turning to the
instructional features of these vocabulary interventions, our analysis revealed
that pedagogical approach appeared to make a difference. Programs that used
explicit instruction deliberately either through explanation of words or key
examples were associated with larger effect sizes than those that taught words
implicitly. In addition, programs that combined explicit and implicit
instruction, enabling students to be introduced to words followed by meaningful
practice and review, demonstrated even larger effects. These studies stand in
contrast to those that used implicit instruction alone, which was found to be
less effective. They confirm the recommendations of the National Reading Panel
(2000), which called for providing direct instruction in vocabulary with
multiple exposures in rich contexts. Given that this meta-analysis focused on
many different training programs, these results should generalize across
specific types of programs. Furthermore, there is evidence to suggest the
benefits of explicit instruction may not be limited to word learning (Klahr
& Nigam, 2004; Rittle-Johnson, 2006; Star & Rittle-Johnson, 2008).
Dag vriendelijk M-decreet. Waarom staat er geen luikje in jou. Voor kindjes van peuter naar kleuter.... Die nog niet naar school gaan, en waar gewoon kleuteronderwijs een nachtmerrie zou zijn. Waar we al van weten van in het eerste levensjaar , dat je ze als ouder nooit naar de school kan doen die 5 min van je deur is. Waarom word er voor hen niets duidelijk voorzien in het M-decreet? Want je bent toch zo lief en vriendelijk. Je hoort er toch ook te zijn voor deze kinderen niet ? Waarom moet het een hel zijn voor de ouders? Om hun peuter een kleuter te laten zijn ?
Mijn boodschap aan het M-decreet wil je alsjeblief ook denken aan deze kindjes en hun ouders ? Dat zou super zijn . Want nu vechten we tegen iets dat zo toch niet moet zijn . Dit zou geen extra strijd mogen zijn die de ouders moeten aan gaan.
M-decreet=enorm veel Crevits-tarra: extra taakbelasting en planlast
Crevits tarra. Eindrapport operatie Tarra: M-decreet
bezorgt enorm veel extra taakbelasting en planlast. Hoeveel Crevits tarra zal
er de komende jaren nog bijkomen?
Door invoering M-decreet is taakbelasting en planlast
gevoelig toegenomen
(Vooraf: we voorspelden destijds dat tal van hervormingen
tot een grotere taakbelasting en planlast zouden leiden. In het officieel
rapport over operatie Tarra wordt dit bevestigd. Ook andere hervormingen zullen
tot een hogere taakbelasting en planlast leiden. )
De implicaties van de invoering van het M-decreet zijn omwille
van de actualiteit - inquasielkefocusgroephetvoorwerpvandiscussie.HetM-decreetwordtvolgensde deelnemers te snel geïmplementeerd.De gevoerde communicatie stroomt onvoldoende door enbiedt te weinig informatie over de concrete
gevolgen. Er zijn vragen over de concreteimplicatiesophetvlakvandemiddelenenmeerbepaaldoverde waarborgregeling. Men vraagt dat de invoering van het decreet zou
gepaard gaan met meerondersteuningenditvooralviaextraomkaderinginhetbasisonderwijs.
Er heerst bij
leerkrachten en schoolleiders heel wat onzekerheid over de vereisten om leerlingen
naar het buitengewoon onderwijs door te verwijzen. Decretaal is bepaald dat dit
via een gemotiveerd verslag moet gebeuren. Ter ondersteuning van scholen
hebbenonderwijskoepels,overheid,vakorganisatiesendeclb-sectorsamensjablonenenschrijfwijzers gemaakt. Uit de focusgroepen
bleek echter dat dit ook als planlast ervaren werd.Ookbetreurdemendebeperktegeldigheidvanditgemotiveerdverslag(twee jaar). Tot slot
zorgt de term gemotiveerd verslag tot heel wat verwarring bij ouders vanleerlingen: et is voor hen niet duidelijk dat
het gemotiveerd verslag eigenlijk het attest van doorverwijzing zelf is.
Ook de toenemende bewijslast met betrekking tot remediëring
wordt als een vorm van planlastaangegeven,netalsdeonhaalbaarheidvanremediëringscontractenende grenzen aan differentiatie in een
(kleuter)klas.
DebeperktheidvandeGON-middelenendeonzekerheidoverdetoekenningervan worden aangekaart. De complexe
procedure om deze GON-middelen te verwerven zowel wat de formaliteiten betreft
(GON-formulieren, het gemotiveerd verslag) als het intens overleg met alle
betrokken actoren dat hiermee gepaard gaat, wordt als taakverzwarend aangehaald.
Vaste benoeming onderwijs: onafhankelijk kunnen uitoefenen van ambt en waarborgen van vrije meningsuiting
Vaste benoeming: onafhankelijk kunnen uitoefenen van ambt en waarborgen van vrije meningsuiting : belangrijke en vaak vergeten argumenten Commentaar bij standpunt prof. Klaas De Brucker in 'De Morgen: Vaste benoeming afschaffen, wie gaat dat betalen?
Het komt er steeds op aan de voordelen en de nadelen van een bepaalde maatregel af te wegen. Maar dit gebeurt veelal niet. Ik ergerde me in dit verband ook aan de wijze waarop dit onderwerp in 'De Afspraak' aan bod kwam.
Zelf ben ik er van overtuigd dat een vaste benoeming meer voordelen heeft dan nadelen, maar dat men ook maatregelen moet treffen om bepaalde nadelen te verminderen of op te doeken. Waarom worden we b.v. als schoolbestuur al te vaak door de overheid zelf verplicht om een personeelslid in dienst te houden waarvan duidelijk is dat hij zijn job fysisch/psychisch niet langer meer aankan? Enzovoort. (Ik zal in de toekomst een bijdrage met een aantal voorstellen uitwerken.)
Prof. Klaas Der Brucker (KU Leuven) stelt vandaag in De Morgen dat de vaste benoeming ook belangrijk is omwille van tal van redenen. Naast economische redenen, heeft hij het vooral ook over het feit dat de vaste benoeming belangrijk is voor de onafhankelijke opstelling en voor de bescherming van de vrije-mening van een leerkracht of directeur van een school.
Hij schrijft: De eigenlijke argumenten voor het behoud van de benoeming hebben we nog maar weinig gehoord. . Een sterker organisatorisch argument pro benoeming is dat een benoeming nodig is voor het onafhankelijk kunnen uitoefenen van een ambt. In de private sector is zoiets minder nodig Bij de overheid is dit anders. Stel dat onze rechters en andere ambtenaren niet benoemd zijn en ontslagen kunnen worden als ze een politiek ongunstig vonnis vellen. In wat voor een bananenrepubliek zouden wij dan terecht komen? Zoiets is niet onwaarschijnlijk, kijk maar nar de evolutie in Polen. Ook professoren ontlenen hun academische vrijheid aan hun benoeming. Zij kunnen onderzoeksresultaten publiceren die ingaan tegen het regeringsbeleid. Benoemde leraren vormen een tegengewicht voor directie die b.v. teveel leerlingen willen laten slagen omwille van marktaandelen.
Ik vind dit een heel belangrijk argument. Leraren en zelfs directies zijn vrij kwetsbaar. Het argument van de onafhankelijke opstelling op deliberaties, is maar een van de vele en dat argument speelt niet enkel een rol op het niveau van het hoger onderwijs. Als leraar/docent ben je al bij al heel kwetsbaar. Je wordt door veel partijen bekeken en beoordeeld, partijen met vaak tegenstrijdige belangen. Een leerkracht heeft ook te maken met vele oversten: eigen directie en bestuur, onderwijskoepel, inspectie , departement.
Ik stel vast dat er zelfs met de vaste benoeming veel leerkrachten en directeurs zijn die in hoge mate aan zelfcensuur doen. Een paar voorbeelden. * In een bijdrage in De Tijd over het grootschaligheidsplan van de katholieke onderwijskoepel wilden enkele directies wel hun kritiek formuleren maar enkel anoniem.
*Als redactie van het tijdschrift Onderwijskrant maakten we de voorbije 40 jaar ook voortdurend mee dat leerkrachten en directies niet willen dat hun naam wordt vermeld. Voor bepaalde bijdragen willen ook bepaalde redactieleden niet dat hun naam wordt vermeld.
Zonder de vaste benoeming zou een pluralistisch Onderwijstijdschrift dat het onderwijsbeleid kritisch-constructief volgt, niet mogelijk zijn. Toen ik zelf in 1982 een onschuldige campagne rond moderne wiskunde opstartte, reageerden een aantal top-mensen al met de reactie dat ik als lerarenopleider niet loyaal was met het leerplan, enz.; en dus het best ontslagen zou worden. En wiskunde is nog een vrij onschuldige zaak. Ik stel ook voortdurend vast dat van zodra je een kritisch geluid laat horen, ministers, topambtenaren, bepaalde politici, kopstukken van onderwijskoepels ... niet eens meer met je willen praten.
Redactieleden die een functie kregen als kabinetsmedewerker, professor vonden het veelal te delicaat om verder deel uit te maken van de redactie.
Besluit: zonder vaste benoeming zou de onafhankelijke opstelling en de vrije mening nog veel meer in het gedrang komen. De zelfcensuur zou nog veel groter zijn.
Tevredenheid over (leerplan) wiskunde in lager onderwijs, maar katholieke koepel kiest voor nefast alternatief
Tevredenheidover (leerplan)wiskunde in lager onderwijs, maar katholieke
koepel opteerde onlangs voor eenzijdige en extreme constructivistische en
contextuele aanpak
Raf Feys & Pieter Van Biervliet
(Bijdrage voor Onderwijskrant nr. 176).
1Grote
tevredenheid over leerplan & methodes bij leerkrachten,lof vanuit vroegere koepel & uit Nederland
De overgrote meerderheid van de
praktijkmensen is best tevreden met het leerplan wiskunde voor het (katholiek)
lager onderwijs. Sinds het verschijnen van het leerplan in 1998 vingen we enkel
positieve geluiden op ook vanwege begeleiders Jan Saveyn en Marleen Duerloo van de (katholieke) onderwijskoepel. Het verraste ons dan ook
ten zeerste dat in december 2015 de koepel plots een vernietigende bijdrage
publiceerde over ons zielig wiskundeonderwijs - samen met een pleidooi voor
eenzijdig constructivistisch, onderzoeksgericht en contextueel wiskundeonderwijs
- dat in Nederland tot een wiskundeoorlog leidde (Zin in wiskunde,
school+visie)De koepel wil totaal
ander wiskundeonderwijs en wil ook dat de klassieke leerplannen en
wiskundemethodes verdwijnen (zie punt 2).
Lof van koepelverantwoordelijken Saveyn en Duerloo
Jan Saveyn,hoofdbegeleider van het (katholiek) lager
onderwijs, prees in 2007 nog enthousiast onsleerplan wiskunde. Hij prees het feit dater in dit leerplangekozen werd voor een evenwicht in hetinhoudelijk aanbod en voor eclectisme inzake
werkvormenen dus niet voor het
eenzijdigewiskunde-onderwijs van het
Freudenthal Instituut. Saveyn schreef verder: In de realiteit van onderwijs-leerprocessen en volgens het leerplan is
er vooral veel complementariteit van verschillende soortendoelen en verschillende soorten leren. Het
praktijkverhaal is er een van en en en niet van of of. Dat is ook zo voor
de aanpak. Die is én sturend én zelfsturend, met meer of minder
leerlingen-initiatief, altijd afhankelijk van het doelenpakket dat op een
bepaald moment aan de orde is, en van de wijze waarop de leerlingen leren.
Op 29 september 2010 was er een
tussentijdse evaluatiedag op de Guimardstraat-koepel met een grote groepen begeleiders en lerarenopleiders. Hier werd
eveneens opvallend positief geoordeeld over het leerplan en over ons
wiskundeonderwijs. We lazen in het verslag van Marleen Duerloo, toenmaligpedagogisch begeleiderwiskunde,dat we er als leerplanopstellers destijds van uitgingen dat Vlaanderen al beschikte over een eigen
stevige traditie op het vlak van het wiskundeonderwijs. Waar het nu op aankwam
was zoals Raf Feys al in 1987 bepleitte de goede elementen uit deze sterke
traditie, die door de moderne wiskunde onder het stof waren geraakt te
herwaarderen en aan te vullen met waardevolle nieuwe elementen... De Vlaamse
methodes hebben een beter evenwicht dan de Nederlandse, er is meer aandacht
voor kennis van rekenfeiten, automatiseren en oefenen. Ook meetkunde komt in
Vlaanderen meer aan bod. En verder werken we vaker met vaste oplossingsmethodes bij
rekenen en vraagstukken. Zo kiest het leerplan VVKBaO bijvoorbeeld ook eerst
voor het aanleren van een standaardprocedure bij rekenen en pas daarna voor het
leren kiezen van flexibele oplossingsmethodes(Dag van de wiskunde,in Forum, februari 2011).We voegen er aan toe dat er bij ons ook meer
aandacht is voor het traditionele metend rekenen dan in Nederland en in dan in
onze eindtermen. De eindtermen schraptende formules voor oppervlakteberekening e.d., wij behielden ze in het
leerplan.
Zelf hebben we de voorbije 45
jaar heel veel energie besteed aan het optimaliseren van klassieke waarden en
aanpakken die allang hun deugdelijkheid bewezen hebben. We publiceerden ook
veel bijdragen over wiskunde en drie boeken:onzeRekenen tot honderd, Meten
en Metend rekenen, en Meetkunde,uitg.
Plantyn.Vanwege het Verbond van het
hoger onderwijs werden we destijdsook
uitgenodigd om onze wiskundevisie toe te lichten voor lerarenopleiders. We
mochten dit verhaal ook brengen op een studiedag van de CLB-centra.We lichtten ook op tal van plaatsen, het leerplan
toe voor leerkrachten en directies basisonderwijs.
Veel lof vanuit Nederland
Ook vanuit Nederland kwam er de
voorbije 10 jaaropvallend veel lof voor
ons leerplan, onze methodes en onze vakdidactisch publicaties. De Nederlandse
prof. Jan van de Craats stelde een paar jaar geleden nog in de media dat men
zich bij het herstel van de schade die de Freudenthal-wiskunde in Nederland
aanrichtte, het best kon inspireren op het Vlaamse leerplan en de Vlaamse
leerboeken voor het basisonderwijs. In een brief schreef van de Craats ons in
februari 2008: Ik ben blij dat
Vlaanderen nog niet ten prooi is gevallen aan de Nederlandse wiskunde-ellende,
ongetwijfeld mede dankzij uw inspanningen! Op de BON-website schreef hij: Er is een makkelijke oplossing uit het
reken-drama. Maak gebruik van de (bewezen) traditionele didactiek. Gebruik
boekjes uit Vlaanderen. De klassieke didactiek is voor leerkrachten ook
eenvoudiger dan de didactiek van het realistisch rekenen. In De Telegraaf
van 12.02. 2008 lazen we zelfs dat Nederland het best het Vlaamse leerplan en
de Vlaamse methodes gewoon kon overnemen.We werkten ook samen met de Noorderburen in hun strijd tegen de
constructivistische wiskunde van het Freudenthal Instituut (=FI) dat in
Nederland een ware wiskunde-oorlog uitlokte.
Zelf zorgden we er destijds voor
dat de FI-wiskunde niet doordrong in het leerplan van 1998 ook al waren er
leerplanopstellers die hier bij de start op aanstuurden. Merkwaardig genoeg
stuurt de koepel nu in een recente bijdrage aan op constructivistisch en
contextueel rekenen zoals in het zgn. realis-tische wiskundeonderwijs van FI
(zie punt 2).
Vanuit bovenstaand verhaal kan
men dus het best het bestaande leerplan overnemen,het liefst beperkt tot de leerstofpunten. Dan
moeten de scholen ook geen nieuwe methodes kopen. Praktijkmensen willen ook
absoluut niet dat die opgedoekt worden.
2Vernietigende bijdrage van koepel & keuzevoor contextuele every-day-wiskunde
Het verbaasde ons ten zeerste dat
er in het koepeltijdschriftschool+visie van eind 2015 plots een vernietigende bijdrage over ons
wiskundeonderwijs verscheen - samen met een pleidooivoor een totaal ander soort wiskunde. In de
bijdrage Zin in wiskunde beweertSabine Jacobs dat ons huidig
wiskundeonderwijs niet echt zinvol is en enkel weerzin opwekt bij de
leerlingen.
Jacobs
poneert met grote stelligheid:Wiskunde is niet uit onze wereld van
vandaag en morgen weg te denken... Toch vragen veel leerlingen zich af waarom
wiskunde nodig is. Ze vinden wiskunde moeilijk en zien het verband niet tussen
het dagelijks leven en de saaie stof. De weerzin tegen wiskunde zou kunnen
liggen aan de huidigefocus op
reproductie van feitenkennis en procedures, het niet doen dus.... Uit een
rondvraag in enkele willekeurige basisscholen blijkt dat amper vier procent van
onze leerlingen graag wiskunde doet. Datwordt niet alleen bevestigd door ons buikgevoel, maar ook door
wetenschappelijk onderzoek (?).
Merkwaardig genoeg vermeldt
Jacobs die wetenschappelijkestudies
niet. In Nederlanden in tal van studies
in de VS, Canada, Nederland. .. is overigens vastgesteld dat zon
constructivistische aanpak tot een niveaudaling leidde. Op de blogOnderwijskrant Vlaanderen verwezen we regelmatig
naar dergelijke studies. Jacobs kletst hier uit haarbuikgevoel. Ze weet blijkbaar ook weinig af
over wiskundeonderwijs in Vlaanderen en elders.
Jacobs beweert dat ons
wiskundeonderwijsmechanistisch is,
enkel gerichtop de reproductie van
feitenkennis en rekenprocedures.In
punt 3 zullen we dit weerleggen. Rekenen is en was in Vlaanderen steeds ook
Denkend rekenen, rekenend denken (= naam van vroegere methode).
Jacobspropageert vervolgensals verlossend alternatief een
constructivistische,onderzoeksgerichte,
contextuele aanpak. Hierbij mag de leerling binnen een zgn. krachtige
leeromgeving zoveel mogelijk zelf zijn eigen kennis construeren, zijn eigen
berekeningswijze voor b.v. 82-27 uitdokteren - en dit steeds vanuit een
alledaagse probleemcontext. Binnen de FI-wiskunde wordt dat vanuit de door de
leerkracht opgelegde probleem-context van een auto die 82 km moet afleggen en
er al 27 heeft afgelegd een lange berekening:27 op de getallenlijn situeren en dan aanvullend met sprongen optellen:
+3 = 30;+ 10=40...en dan achteraf de 7
deeloplossingen nog eens optellen. ... Zon onhandige berekeningswijzen met al
te veel stappen en tussenoplossingen en via verder tellen, blijven ook te sterk
gebonden aan de specifieke context en de getallenlijn.
Jacobs serveert volgende
voorbeelden van zogezegd conceptuele probleemopgaven binnen contex-tueel
leren, in een krachtige leeromgeving waarin leerlingen zich onderzoeksgericht
opstellen.
(1) Leerlingen moeten het
verschil zoeken tussen 15 en 8.-Een groepje leerlingen begint met een
tekening te maken. -Andere leerlingen
gebruiken tastbaar materiaal om de bewerking voor te stellen. -Een andere mogelijkheid is dat ze de
volledige vergelijking 15 - 8 = ? als een verhaal concreet proberen voor te
stellen. -Een vierde groepje maakt
gebruik van een getallenlijn,waarop ze
de getallen en de uitkomst voorstellen.
(2) Een onderzoeksgerichte aanpak
veronderstelt een grondige oriëntatie op het probleem.In plaats van zich te focussen op de gegevens
leren ze zelf actief vragen te formuleren. Hetvertrekken van fotos helpt bij het formuleren van wiskundige
onderzoeksvragen. Leerlingen beschrijven eerst wat ze zien, formuleren daarna
vragen en zoeken ten slotte naar een oplossing. Een experiment van juf Katrien
in het derde leerjaar: onderzoeksvragen die kinderen formuleren omtrent plaatje
met vliegende zwanen* Hoe snel kan een zwaan vliegen?* Hoeveel zwanen zie
je?*Hoeveel zwanen zijn er ?*Kan dit?
(3) Leerlingen moeten op een
plaatje uitzoeken hoeveel kippen er op een plaatje van de schoolweide rondscharrelen.Er
blijken vijf bruine kippen te zijn en zes zwarte.-Een
groepje leerlingen begint met een tekening te maken.-Andere leerlingen gebruiken tastbaar materiaal om de som van die twee
hoeveelheden voor te stellen.-Een
anderemogelijkheid is dat ze de
volledigevergelijking 5 + 6 = ? als een
verhaal vertellen.-Een vierde groepje maakt gebruik van een
getallenlijn, waarop ze de getallen en de som voorstellen.
Juf Lieve probeert in het vijfde
leerjaar de addertjesmethodevan Kaat
Timmerman uit. Ze gebruikt daarvoor een werkblad dat ze downloadde van het
internet:met daarop 8 grote schapen en
10 kleine schapen. Kleur de helft van het aantal grote schapen. Zet een rode
pijl boven elk schaap dat naar links kijkt in dezelfde richting. Trek een kring
rond het schaap dat het vogeltje aankijkt en er het dichtst bij staat. Teken
een rood hartje rond de twee schaapjes die naar elkaar kijken. Trek een groene,
rechte lijn van het hek naar twee grote en twee kleine schapen.
Jacobs' verlossend' alternatief
is vaag omschrevenen de illustraties
die ze eraan toevoegt komen over als tijdverspilling, gekunsteld en weinig
uitdagend. De leerlingen steken er weinig bij op. En wat heeft b.v. de vraag
hoe snel kan een zwaan vliegen te maken met een plaatje met vliegende zwanen.
We kunnen ons niet voorstellen dat Jacobs veel ervaring heeft met de praktijk
van het wiskunde-onderwijs.
Uit een studie van Ann Versteijlen en Marc Spoelders (RU
Gent) bleek eveneensdat onzeleerkrachten de principes van het
'realistisch wiskundeonderwijs' à la FI niet haalbaar vinden. (Ann Versteijlen,
2004. Hoe realistisch is realistisch? Over rekenen en wiskunde in het lager
onderwijs (scriptie Universiteit Gent).
De koepel wil ook de klassieke leerplannen en
methodes/handboeken afschaffen. Jacobs schrijft: Te vaak fungeren handboeken
wiskunde als houvast, zonder dat de professionele autonomie van de leerkracht
wordt benut om zelf zinvolle en haalbare keuzes te maken. Leerlingen die
oeverloos werk-blaadjes invullen, het neemt veel tijd in beslag. De wiskunde-opgaven in de methodes zijn in elk
geval van een hoger niveau dan de gekunstelde illustraties van Jacobs. We
begrijpen ook niet dat het alles zelf laten uitzoeken door de leerkrachttot een tijdsbesparing kan leiden.
Integendeel! De leerkrachten en directies willen de methodes behouden.
Jacobs visie vertoont opvallend
veel gelijkenis met de constructivistischeen contextgerichteevery-day-wiskunde,vanhet Nederlandse FI.De Freudenthalers illustreren veelal hun
alledaagse wiskunde met de (weinig realistische) parkeeropdracht-opgave voor
het vijfde leerjaar: gegeven een parkeerterrein van zoveel op zoveel meter,
reken uit hoeveel autos daar zouden kunnen parkeren.Formules voor de oppervlakteberekening vinden
ze tegelijk overbodig. In de volgende bijdrage formuleren we nog meer kritiek
op de FI-wiskunde.
Jacobs suggereert ook ten
onrechtedan onze leer-lingen niet al te
best presteren voor wiskunde. Op de twee recentste landenvergelijkende TIMSS-studies
behaalden onze 10-jarigen voor wiskunde een Europese topscore. Rianne Janssen,
onderzoeker KULeuven resumeerde de uitslag voor de evaluatie van de(Vlaamse) eindtermen als volgt:Voor
de helft van de leerstof wiskunde bereiken negen leerlingen op tien de
eindtermen. Dat is uitstekend. Ook de nieuwe leerstof rond strategieën en
probleemoplossende vaardigheden boert goed. Voor twee aspecten van meten en
meetkunde is de score minder, iets boven de 50 procent. Het enige tekort is
procentberekening in praktische situaties. Slechts vier leerlingen op tien
halen hier de eindtermen. Maar voor een onderscheiding mag je één licht tekort hebben.
De eindtermen zijn haalbaar. De prestaties van de leerlingen zijn
uiteraard ook mede afhankelijk van tal van omstandigheden: van de toename van
het aantal anderstalige leerlingen; toename van aantal probleemleerlingen,
afname van de leertijd; de opleiding die de leerkrachten gekregen hebben, enz.
3Kritische
bedenkingen bij Jacobsbeschuldigingen
en wiskunde-alternatief
Jacobs beweert dat ons
wiskundeonderwijs enkel maar feitenkennis viseert.In onze eigen wiskunde-publicaties en in de
sterke Vlaamse wiskunde-traditie werd/wordt steeds een evenwichtige visie
gepropageerd die b.v.conceptuele kennis
van bewerkingen e.d. combineert met voldoendegeautomatiseerde en gememoriseerde parate
kennis. Kinderen die in het tweede leerjaar de tafels van vermenigvuldiging
memoriseren weten maar al te goed wat een vermenigvuldiging is. Parate kennis
en het vlot & geautomatiseerd berekenen (=mechanistisch aspect), het
inzichtelijk werken en het lerenoplossen van vraagstukken zijn drie
invalshoeken die elkaar onderling ondersteunen en versterken. En hoe jonger de
leerlingen zijn, hoe belangrijker het leren vlot (geautomatiseerd) berekenen
is. Het gaat om een drie-eenheid en om tweerichtingsverkeer, van kennen naar
kunnen en omgekeerd. Het gaat om inspiratie én transpiratie.
Jan Saveyn, pedagogisch
coördinator Guimardstraat, prees in 2007 nogde eclectische aanpak van ons leerplan, zowel inzake leerinhouden als
werkvormen (zie punt 1).In het
hoofdstuk 7 over de methodiek schreven we: In het wiskundeonderwijs moeten
kinderen veel soorten wiskundige kennis, inzichten, vaardigheden, strategieën
en attitudes verwerven. Zon brede waaier aan inhouden vereist tevens een
groot scala van didactische scenarios. De leerinhoud en de concrete doelstelling
die aan de orde is, speelt hierbij een belangrijke rol. Denk maar aan het
verschil in aanpak bij het verwerven van inzicht in de tafels en anderzijds bij
het automatiseren ervan. De wijze waarop de leerkracht een
onderwijsleersituatie aanpakt is verder afhankelijk van de leeftijd en de
ontwikkeling van de kinderen. We besteedden ook een aparte paragraaf aan het
klassieke principe van het stapsgewijs opbouwen van kennis en vaardig-heden (=
progressief compliceren) - dit mede om cognitieve overbelasting te
voorkomen.De steun vanwege de
leerkracht wordt er omschreven in termen van uitleggen en demonstreren, helpen
en leer-gesprekken opzetten. We herleiden de rol van de leerkracht niet tot
deze van een coach.
In 1987 al bijna 30 jaar
geleden- formuleerden we al onze
basiskritiek op het constructivistische en contextuele wiskundeonderwijs van
het Freudenthal Instituut - een eenzijdige aanpak leerinhoudelijk en op het
vlak van de werkvormen, met al te weinig aandacht ook voor de systematische en
stapsge-wijze opbouw.We stelden dat
Freudenthal en Co het wiskunde-leren al te eenzijdig zagenals een constructie van individuele
leerlingen en al te weinig als verwerving van een cultuurproduct, gericht op
efficiënter handelen. Dit was ook de kritiek van prof. Leo Apostel. Prof. Hans
Freudenthalponeerde destijds zelfs dat
het vak wiskunde op termijn konverdwijnen, dat zijn watertoren- wiskunde dan gewoondeel zou uitmaken van wereldoriëntatie.
De Freudenthalers onderschatten
het socio-cultureel karakter van de wiskunde als vakdiscipline, het aspect
cultuuroverdracht en de maatschappelijke en economische waarde (Raf Feys,
Nationaal plan voor het wiskunde onderwijs, Onderwijskrant nr. 48, juli
1987). Een andere kritiek luidde dat omwille van de beperkte leertijd het ook
niet haalbaar is datiedere leerling
zijn wiskundekennis (her)uitvindt. We namen ook explicietafstand van de stelling dat een leerling zijn
eigen wiskundekennis,eigenzinnige
berekeningswijzen e.d., moest construeren.
Jacobs beweert b.v. ook nog: De vriendenboekjes, waar wiskunde staat te
blinken als lievelingsvak, zijn zeldzaam. Kinderen vragen zich af waarom wiskunde
nodig is. Dat kinderen wiskundetaken lastiger vinden dan b.v. de
spelletjes in de les lichamelijke opvoeding e.d. is nogal logisch. Dit belet
niet dat dezelfde kinderen toch wel wiskunde belangrijk vinden, omdat de leerkrachten,
ouders en medeleerlingen dit belangrijk vinden en omdat ze zelf het nut ervan
al van jongsaf ervaarden.Precies ook de
ervaring dat men ook lastige taken aankan, leidt tot verdiend welbevinden,
dat het gevolg is van inspanningen waarbij obstakels overwonnen worden.Het is vooral via de ervaringdat men b.v. al kan rekenen tot 10 dat een
leerling werkelijk zelf-vertrouwen en zelf-respect verwerft.
4Bijna 50
jaar inzet en strijd voor degelijk wiskundeonderwijs
1+1=2 zou je denken, maar de
voorbije decennia bleek dat ook wiskunde een vrij controversieel vak is,dat onderhevig is aan modes.De invoering van de moderne wiskunde in
1975 (lager onderwijs) leidde er toe dat tal van beproefde waarden in de
verdrukking kwamen. Daarom pleitten we al sinds 1973 tegen de invoering van de
moderne wiskunde in het lager onderwijs en voor de herwaardering en
verlevendiging van oerdegelijke aanpakken. Met de campagne Moderne wiskunde:
een vlag op een modderschuit (Onderwijskrant nr. 32) slaagden we er in 1982 in
het wiskundetij te keren.
Toen begin de jaren negentighet extreem van de moderne wiskundedreigde vervangen te worden door het extreem
van de constructivistische/realistische wiskunde, deden we ons best om dit te
voorkomen - en dit keer met succes. In 1992 werden we lid van de commissie
Eindtermen wiskunde en in 1994 van de leerplancommissie. Binnen de
eindtermencommissie zwaaiden prof. Gilberte Schuyten (RUGent) e.a. met de constructivistische
VS-Standards (1989), en met de slogan dat het bij wiskunde niet gaat om knowing
mathematics (wiskundekennis) maar om doing mathematics (wiskunde-doen!).
Een belangrijke passage in de begeleidende tekst bij de eindtermen wiskunde
verwijst expliciet naar deze controverse:
Sommigedidactici nemen het standpunt
in van constructivistisch/zelfontdekkendleren (Dit was vooral het geval bij twee professoren).Anderen pleiten meer voor een
geleid-ontdekkende en uitgebalanceerde benadering. Dit betekent dat volgens de
laatsten kennis deels wordt aangereikt, de kinderen moeten niet alles zelf
ontdekken, maar toch wordt er ook denk(activiteit) van hen verondersteld. De
leerlingen moeten actief meedenken en vanuit aangereikte perspectieven leren
verder denken. Ook vanuit de vrees dat het zelf ontdekken slechts weggelegd
is voor de verstandigste kinderen, pleiten deze didactici voor meer structurering
en voor het voldoende inoefenen en automatiseren van actief verworven kennis en
vaardigheden.
We zorgden er verder ook voor dat
in de lijst van concrete eindtermen de invloed van de constructivisten relatief
beperkt bleef, dat er toch een vaststaand en vrij omvangrijk kennispakket
werd opgelegd ook al was dit in strijd met de constructivistische
uitgangspunten van doing mathematics. Op een aantal vlakken verloor onze
strekking wel het pleit, maar bij de latere opstelling van het leerplan konden
we veel zaken weer rechtzetten. Volgens de eindtermen moeten de leerlingen b.v.
geen enkele formule voor de oppervlakteberekening e.d. kennen.De eindtermen maken ook geen onderscheid
tussen het vlot en gestandaar-diseerd berekenen en het flexibel/gevarieerd
hoofdrekenen, hechten te weinig waarde aan de klassieke meetkunde en aan het
klassieke metend rekenen.
Bij de opstelling van het nieuwe
leerplan (VVKBaO -1995-1997) werden we bij de start geconfronteerd met een
(ontwerp)tekst vol constructivistische refreintjes: Het leren oplossen van problemen
vanuit contexten moet voortaan centraal staan. De leraar kan geen kennis,
inzichten en vaardigheden aanleren, maar stimuleert enkel constructieve
leerprocessen. Gestandaardiseerde en dwingende methodieken en procedures moeten
vermeden worden. Informele en intuïtieve berekeningswijzen moeten centraal
staan.In het leerplan komen die
modieuze refreintjes en de term constructivisme geen enkele keer voor. We
slaagden erin om afstand te doen nemen van zon eenzijdige inhoudelijke en
methodische aanpak.
Het leerplan omschrijft duidelijk
een stevig pakket leerinhouden voor de verschillende leeftijdsgroepen.Het werkt met de klassieke tweedeling (vlot
en) gestandaardiseerd versus flexibel rekenen, i.p.v. de verwarrende Freudenthal-termen
als handig engevarieerd rekenen.
In tegenstelling met de constructivistische
visie van het FI vraagt het leerplan veel aandachtvoor het automatiseren en vast-zetten van de
kennis, voor een aantal formules voor de berekening van oppervlakte en inhoud.
De eindtermen hebben het enkel over het leerdomein meten.Het leerplan voertbewustde dubbele term meten én metend rekenen in om duidelijk te maken dat
we in tegenstelling met de Freudenthalers en de eindtermen, ook veel belang
hechten aan het klassieke metend rekenen. In het hoofdstuk over de methodiek
kozen we voor gevarieerde werkvormen naargelang van het onderwerp en de fase in
de verwerving. Ons leerplan neemt afstand van de constructivistische aanpak en
nergens komt de term constructivisme, of de uitdrukking de leerling construeert zelf zijn wiskundekennis voor.
Binnen de leerplancommissie
hadden we wel af te rekenen met twee commissieleden die de construc-tivistische
FI-wiskunde nogal genegen waren, een Leuvense professor en de voorzitter van de
leer-plancommissie voor het secundair onderwijs. In de volgende bijdrage over
het leerplan secundair eerste graad, zal duidelijk worden dat zij daar wel hun
visie konden doordrukken, dat precies dit leerplanveel kritiek kreeg van de leraren,en dat uit de eindtermenevaluatie wiskunde
ook bleek dat de leerlingresultaten te wensen overlieten.
5Besluiten
De recente uithaal van de koepel
naar het wiskundeonderwijs in de lagere school verraste onsten zeerste. De uithaal staat haaks op de
vele lof vanwege de (vroegere)koepelverantwoordelijken. De invoering van constructivistische en
contextuele wiskunde zoals de koepel nu voorstelt, zou net als in Nederland,
Québec ... tot een grote niveaudaling en tot een wiskunde-oorlog leiden.De leerkrachten en directies willen ook kost
wat kost de wiskundemethodes behouden.
Men kan o.i. het leerplan van
1998 gewoon behouden, maar dan het liefst beperkt tot de leerstofpunten zoals
in de klassieke leerplannen. Men voegt er best wel de in de discussie gesneuvelde,
maar belangrijke regel van 3 aan toe. De scholen moeten dan ook geen nieuwe
methodes kopen. En de uitgevers kunnen hun methodes verder perfectioneren - en
het liefst ook wat soberder maken.
Noot: In themanummersvan Onderwijskrant(nr. 146& nr. 113) beschrijven we uitvoeriger onze wiskunde-visie en onze
kritiek op een constructivistische aanpak (zie www.onderwijskrant.be)
Taaltenoren willen uitholling taalonderwijs doordrijven via nieuwe leerplannen
Taaltenoren willen uitholling taalonderwijs doordrijven
via nieuwe eindtermen/ leerplannen voor post-standaardtaal-tijdperk- Nieuwe taalcampagne van Onderwijskrant
1Uitholling vak
en leerplan Nederlands: de slogans nabij
Een lid van de
commissie onderwijs maakte zich tijdens de vergadering van 2 juli 2015 terecht
grote zorgen over het taalonderwijs en over de nieuwe eindtermen en leerplannen
die opgesteld zullen worden. De centrale bekommernis luidde: Ministerzult u bij de herziening van de eindtermen voldoende inzetten op het
versterken van de kennis en beheersing van het Nederlands?
De praktijkmensen maken zich al lange tijd grote zorgen over de
uitholling van het taalonderwijs. Vanaf het einde van de
jaren tachtig kwam ook Vlaanderen in de ban van een aantal taalslogans. Ze
sloegen niet aan bij de praktijkmensen, maar de ontwikkeling van de eindtermen
en van de nieuwe leerplannen werd in de jaren negentig door een aantal
universitaire taalkundigen en andere taaltenoren aangegrepen om die taalmythes
toch ingang te doen vinden in de
praktijk.
We vrezen dat de nieuwe eindtermen/leerplannen die uitholling zullen
bestendigen en vergroten.De twee
taaltenoren van het (katholieke) leerplan van 1998, Ides Callebaut en Bart
Masquillier, proclameerden de voorbije jaren dat er in het post-standaardtaal-tijdperk
absoluut geen toekomst meer is voor het klassieke, systematische taalonderwijs.
Dit is ook de visie van prof. Kris Van den Branden en zijn Leuvens Centrum
voor Taalonderwijs. Als de visie van deze taaltenoren wordt gevolgd.zal het vak Nederlands nog verder uitgehold worden. Het is geen toeval dat opde VLOR-startdag van 17 september j.l. prof.
Van den Branden eens te meer mocht komen verkondigen dat ons Vlaams onderwijs totaal
verouderd is.Deze taaltenoren geven wel grif toe dat de
praktijkmensende taalvisie van hun
eindtermen/leerplannen niet genegen zijn en heel vaak lippendienst bewijzen.
Dit is volgens hen echter te wijten aan de conservatieve ingesteldheid van leerkrachten.
De eindtermen en leerplannen Nederlands kregen de voorbije 20 jaar enorm
veel kritiek te verduren. Het vak Nederlands werd door de eindtermen- en leerplan-operatie
van de jaren negentig inhoudelijk uitgehold. Onze taaltenoren werk(t)en met simplistische
en polariserende slogans als whole-language
versus deelvaardigheden, normaal-functioneel versus
schools-functioneel, analytisch en
globaal i.p.v. synthetisch en
systematisch, taalvaardigheid i.p.v. taalkennis, communicatieve competentie;
task-based of taakgericht: confronteer de leerlingen met authentieke taaltaken
als een brief schrijven, telefoneren, de krant lezen ... en al de rest komt dan
wel vanzelf; geïntegreerd taalonderwijs, inductief
en al doende, constructivistisch:
laat de leerlingen zelf hun kennis construeren, leervraag- of leerlinggestuurd, poststandaardtaalonderwijs ... Onder het mom van 'taalvaardigheidsonderwijs' werd
Nederlands steeds meer als een 'inhoudsloos
vak' voorgesteld. Merkwaardig genoeg besteedde het zgn.
vaardigheidonderwijs zelf weinig aandacht aan de vaardigheidsmethodiek:
stapsgewijze opbouw, inoefenen, automatiseren en memoriseren. Intensief NT2-onderwijs
voor anderstalige leerlingen vonden de taalnieuwlichters, het Steunpunt
NT2-Leuven, de vele universitaire taalachterstandsnegationisten zelfs overbodig.
2Callebaut en
Masquillier: geen plaats meer voor systematisch taalonderwijs in
post-standaardtaal-tijdperk
De taaltenoren van
de katholieke onderwijskoepel, van het Leuvens taalcentrum ... willen het vak
Nederlands nog verder uithollen. Ex-begeleider en -leerplanvoorzitterIdes
Callebaut en Bart Masquillier, zijn mede-verantwoordelijkvoor de uitholling van het leerplan Nederlands
(1998). Enkele jaren geleden lieten ze weten dat ze die trend in de toekomst nog verder willen doordrijven.
Ides Callebaut ijverde in een
bijdrage van 2009 voor het in sterke mate relativeren van de standaardtaal en
schreef dat dit tevens vérstrekkende gevolgen had voor het taalonderwijs: Wat
doen we met ons taalonderwijs als er geen standaardtaal meer is? in: School-
en klaspraktijk, nr. 199, 2009. Callebaut
hing in die bijdrage vooreerst een karikatuur op van het klassieke
taalonderwijs. Hij schreef vernietigend en zonder schroom: We dragen nog de last van eeuwen schools taalonderwijs.
Hoe is het toch mogelijk dat het onderwijs er toch maar niet in slaagt de
nieuwe visie ( zijn visie in het leerplan van 1998) toe te passen? Callebaut beseft dus wel dat de
praktijkmensen zijn visie niet genegen zijn.
Callebaut pleit voor een sterke relativering van het belang
van Standaardnederlands en schetst
vervolgens zijn idyllisch en fantasierijk post-AN-paradijs : Als er geen standaardtaal meer is,
krijgen we onze taal terug zoals die al die jaren van de mensheid geweest is,
uitgezonderd de enkele eeuwen van de artificiële standaardtalen. We zullen taal
dan ook gebruiken om banden met andere mensen nauwer aan te halen in plaats van
om ons in de eerste plaats van hen te willen onderscheiden. Taal zal weer het
middel zijn om in woorden onze eigen wereld op te bouwen en om met anderen te
communiceren.
Callebaut bepleit
voor de toekomt een nog sterkere breuk met het systematisch taalonderwijs. Dit komt tot uiting in krasse beweringen. Enkele
illustraties:*Als
er geen standaardtaal meer is, kunnen we ook geen taalfouten tegen die
standaardtaal maken *Als gesproken taal niet langer secundair is ten opzichte
van geschreven taal, maar zelfs belangrijker, dan moet ook in het onderwijs de
aandacht verlegd worden aar de gesproken taal. Dan moeten lezen, grammatica, spelling ... plaats inruimen voor
luisteren en spreken. *Geen afzonderlijke werkwoordspelling meer, maarwerkwoorden als vaste woordbeelden. De
speciale regels voor de werkwoordspelling zijn overbodig: in de gesproken taal
hoor je het verschil niet tussen 'antwoord' en 'antwoordt', tussen 'antwoorden'
en 'antwoordden' en tussen 'heten' en 'heetten'. Dat brengt nooit verwarring
mee als de spreker zich duidelijk uitdrukt .*Geen klassiek en stapsgewijs
schrijfonderwijs meer, maar vrij schrijven over eigen ervaringen*Systematisch
onderwijs in woordenschat en AN komen ook niet meer aan bod.*Callebaut
is ook tegenstander van de invoering van intensief NT2-onderwijs.
Aangezien Callebaut ex-leerplanvoorzitter en -begeleider Nederlands
(katholieke koepel) was, beschouwen
we zijn uitspraken als een belangrijke getuigenis van een insider en
mede-verantwoordelijke voor de evolutie binnen ons taalonderwijs. In de
paragraaf De
leerplanmakers (= Callebaut, Masquillier...) hebben ons eigenlijk al de weg
getoond stelt Callebaut dat zijn visie al eigenlijk grotendeels in het leerplan
aanwezig is.OokBart Masquillier,
begeleider-opvolger van Callebaut; schrijft: De krachtlijnen van onze
leerplannen komen in het boek van Van der Horst over het einde van de
standaardtaal duidelijk tot uiting. ... Maar dan zal het onderwijs zich ook aan
de nieuwe situaties en nieuwe taal moeten aanpassen (Boekbespreking in school+visie,
december 2009). Beide
taaltenoren betreuren wel dat de leerkrachten hun taalvisie en taalleerplan maar
weinig genegen waren/zijn en sturen aan op het verder doorknippen van de banden
met het systematisch taalonderwijs.
3 Ook Leuvens Taalcentrum stuurt aan op verdere
uitholling
De relativistische
en simplistische taalvisie vinden we ook terug in het VLOR-rapport Taalvaardigheidsonderwijs. Wat ze zelf doen,
doen ze beter!van 2005 - grotendeels opgesteld door Leuvens Taalcentrum
van prof. Kris Van den Branden. Met
dit rapport wilden de VLOR-vrijgestelden de stand van zaken binnen de
taaldidactiek opmaken en het taalonderwijs bijsturen.
De kerngedachte uit het VLOR-rapport luidt: De effectieve manier om de schooltaalvaardigheid van de leerlingen te
bevorderen is de taakgerichte
aanpak. Die neemt de spontane taalverwerving in een natuurlijke (niet-schoolse)omgeving als model. Terwijl je de
taken van het dagelijkse leven uitvoert, leer jetaal al doende, met het nodige vallen en opstaan, missen en
treffen. En niet dankzijuiteenzettingen
over hoe het systeem van de taal in kwestie in elkaar zit. Bij de meesteleerders, kinderen zowel als
volwassenen, verloopt dat niet-gestuurde proces van zelfontdekking heel succesvol.Parallel met de situatie in het
natuurlijke leven wordt bij de taakgerichte aanpak in klas uitgegaan van het
principe dat je taal leert via zelfontdekking, door taal te gebruiken in
functie van een bepaald (niet-talig) doel dat moet worden bereikt: een voorwerp
moet worden gemaakt, een handeling uitgevoerd, een probleem opgelost..... Ze
leren taal door taken uit te voeren, en niet door onderwezen te worden over
taal.
In dit rapport lezen beweren Van den Branden en co eens te meer dat
systematisch onderwijs in woordenschat, NT2, spelling, grammatica uit den boze
is: Expliciete aandacht voor de betekenis van een woord of voor een
grammatica- of spellingregel heeft binnen taakgericht taalvaardigheidsonderwijs
enkel een plaats binnen de 'taakcontext' en (bij voorkeur) als de leerlingen
vastlopen op het taalelement in kwestie terwijl dat binnen de taak een
essentiële rol heeft, bijvoorbeeld de woorden oorzaak en gevolg als de
leerlingen een tekst te lezen krijgen over bedreigde diersoorten, of de vorming
van de superlatief als ze een informatiefolder moeten schrijven over
'buitengewone' gebouwen in een (fictieve) stad. Ktis van den branden en zijn
Leuvens Taalsteunpunt hebben destijds zelf een alternatieve taalmethode opgesteld, hun Toren van Ba(b)bel
werd een flop.
De vroegere pedagogisch coördinator van de Guimardstraat, Jan Saveyn, gaf in 2007 grif toe - als
reactie op onze O-ZON-campagne - dat veel praktijkmensen terecht met veel
vragen zitten omtrent het vak Nederlands. De misnoegdheidwas volgens hem onder meer het gevolg van de
invloed van de eenzijdige taalvisie van het Leuvens Taalsteunpunt van Van den
Branden e.a.HetLeuvens Taalsteunpuntopteerde
volgens Saveyn voor radicaal vaardigheidsonderwijs.
Woordenschatrijtjes, zinsontleding, aanleren van grammaticale en
spellingregels waren uit den boze. De leerling moest volgens de analytische taalverwervingsmethode al
doende leren vanuit globale taaltaken (brief schrijven, telefoongesprek. ..) en
zelfontdekkend hun eigen taal analyseren. Vanuit de constructivistische
leertheorie moesten de leerlingen enkel geconfronteerd worden met realistische
en uitdagende taaltaken. De leraar was vooral coach van het leerproces. (Jammer genoegvermeldde Saveyn niet dat zijn
taaltenoren van het (katholieke) leerplan, Ides Callebaut en Bart Masquillier,
in het zelfde taalbedje ziek waren.)
Saveyn concludeerde: Veel praktijkmensennemen aanstoot aan de exclusieve keuze voor
inhouden vanuit een louter functioneel oogpunt, evenals aan de stelling dat men
onderwijsleerprocessen altijd aan realistische, authentieke contexten moet zien
te koppelen, aan het ontbreken van banden met de traditie van het systematisch
moedertaalonderwijs, aan het geen aandacht schenken aan de verwachtingen van
het secundair onderwijs ten aanzien van de basisschool Uitgerekend
een ex-medewerkster van het Leuvens Taalsteunpunt, Machteld Verhelst, werd de
opvolgster van Jan Saveyn binnen de katholieke koepel. Mogen we van haar
verwachten dat zij voor het nieuwe leerplan Nederlands afstand zal nemen van
wat ze vroeger gepropageerd heeft? Zal zij haar verzet tegen de invoering van
intensief NT2 vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs opgeven?
Ook prof. Wim Van den Broeck betreurde het overbeklemtonen van
het normaal-functioneel taalgebruik,van
de uiteindelijke functionaliteit in het normale leven (b.v. een tekst
begrijpend kunnen lezen in een zinvolle context)en niet van de lange weg erheen. Die
taalaanpak sloot volgens hemgoed aan bij de huidige tendens van het
ervaringsgerichte, zelfontdekkend leren (constructivisme)" dat ook in
de uitgangspunten bij de eindtermen e.d. centraal staat. Hij voegde er aan toe:
"De onderwijsvisie die weerklinkt in
het discours van enkele belangrijke onderwijsactoren (bijvoorbeeld: de minister,
Departement, VLOR ) kiest daarbij voor 'leerlinggerichte' of
'zelfontdekkende', sterk geïndividualiseerde leermethoden waarbij men ervan
uitgaat dat kinderen zelfstandig hun eigen doelen in handen kunnen en moeten
nemen" (Taal verwerven op school, Acco 2004, p. 131-153)
4 Enorm
veel kritiek, verzet en lippendienst
4.1 Weerstand vanwege praktijkmensen beperkt de schade
Degrote misnoegdheid bij de praktijkmensen over
de nieuwe taalvisie leidde er toe dat deze in de mate van het mogelijke
lippendienst bewezen aan de taalvisie achter de eindtermen en leerplannen. De taal- en leerplantenoren geven
overigens grif toe dat hun visie op veel tegenstand botst. De gepropageerde constructivistische
aanpak was overigens in de praktijk vaak niet realiseerbaar ook wegensde beperkte leertijd e.d.
Tegen de geest
van de eindtermen en leerplannen in, stimuleerden en steunden we de uitgevers
van taalmethodes om toch systematische en aparte leerpakketten voor spelling
uit te werken. Met succes en tot grote tevredenheid van de praktijkmensen.Zo konden we in het basisonderwijs nog een
behoorlijk peil voor spelling bereiken.
In het verlengde
van hun whole-language-visie propageerden
medewerkers vanhet Leuvens Taalcentrumtot in 1996 nog globale methodes voor
aanvankelijk lezen. Wij ontwierpen onze
directe systeemmethodiek (DSM) die
momenteel in praktisch alle leesmethodes in Vlaanderen en Nederland met succes
wordt toegepast.Als gevolg van de kritiek van
Onderwijskrant/O-ZON op de taalfilosofie van de katholieke koepel slaagden we
er ook in om de 60/40 regel te doen schrappen: minstens 60% van de punten voor
vaardigheden en hoogstens 40% voor kennis, en kennis enkel evalueren in de
context van vaardigheidscontext.
Onderwijskrantbesteedde de voorbije jaren honderden
paginas aan de analyse van de uitholling van de taalvakken (zie
www.onderwijskrant.be).Vanaf 1993
besteedden we er veel bijdragen en een paar themanummers aan (zie www.onderwijskrant.be). De kritiek op de
uithollingen de identiteit van hetklassiek en systematisch taalonderwijs stond
ook centraal binnen onze O-ZON-campagne van begin 2007. Het leverde heel veel
instemmende reacties van leraren en docenten op. Er verschenen ook tal van
bijdragen over in de kranten. Binnen het bestek van deze bijdrage kunnen we
maar enkele kritieken en problemen vermelden.
In een interview
bestempelde prof. em. Johan Taeldemande taalfilosofie van de
eindtermen/leerplannen als 'misdadig' (in:
Over Taal, december 2005) Volgens hem
luidt de kernboodschap in de eindtermen e.d.: "Als we ons maar vlotjes kunnen uitdrukken!De vorm doet er niet toe. Taeldeman stelt dat het volgens de geest van de eindtermen en volgens de visie van
een aantal taalkundigen plus minus volstaat dat de betekenis van een geschreven
of gesproken 'boodschap' ondubbelzinnig gedecodeerd (begrepen) kan worden.
Vanuit een 'normaal-functioneel'
vertrekpunt maakt men zich inderdaad weinig zorgen over het gebruik van de
algemeen-Nederlandse termen, de correcte uitspraak, de juiste spelling en
grammatica
Taeldeman tilde ook zwaar aan
eindtermen-formuleringen als "de
leerkrachten moeten ernaar streven dat de leerlingen 'het gepaste' taalregister
gebruiken". Volgens hem "verwart
men hier een hoge tolerantie ten aanzien van taalvariatie met een
doe-maar-aan-mentaliteitdie het
belang van de vorm van de taal en de invloed van de vorm op de communicatie
minimaliseert. Het steekt allemaal
niet zo nauw.Communicatieve
competentie, assertiviteit en zo, allemaal goed maar dat mag de talige
inaccuraatheid niet verdoezelen.Zo
schreven de neerlandici Kris Van den
Branden (CTO-Leuven) en Frans Daems (UA)die de eindtermen en leerplanen sterk beïnvloedden,in 2004 nog dat systematisch onderwijs van
woordenschat, spelling, regels voor woordvorming, grammatica niet effectief
is (Taalverwerven op school, Acco, 2004, p. 17).
5Taalpeilonderzoek
Taalunie onderschrijft kritiek
Onze O-ZON-campagne van januari 2007 inspireerde de Nederlandse Taalunie
om in
het Taalpeilonderzoek 2007 honderden leraren, leerlingen en volwassenen
te bevragen naar hun
mening over het vak Nederlands. De resultaten van de peiling bevestigen de
stellingen in ons taaldossier. Leerkrachten, leerlingen en burgers vroegen veel
meer aandacht voor spelling en grammatica en in iets mindere mate ook voor het
schrijven van teksten en begrijpend lezen van (moeilijke) teksten. Ook de
leerlingen eisen meer spelling en grammatica en vinden die onderdelen heel
nuttig. Er werd tevens meer aandacht gevraagd voor literatuur die door de
instrumentele competentie-benadering van het taalonderwijs buiten de prijzen
viel....
Een taalleerkracht s.o.formuleerde
in een reactie op het Taalpeilonderzoek
scherpe kritiek aan het adres van de eindtermen leerplannen Nederlands, op de
officiële taalvisie. Hij schreef: In
mijn vak hoef ik volgens de officiële taalvisie echt geen basiskennis te geven,
als de leerlingen maareen briefje, een formulier, of een verslagje
kunnen schrijven. Ze moeten 'alleen maar' een instructie goed kunnen lezen of
de garantievoorwaarden kunnen interpreteren. Daarnaast moeten ze alleen maarbegrijpelijk kunnen spreken en luisteren. Doorsneeleerkrachten gaan er
echter vooreerst vanuit dat de klassieke doelstellingen voor lezen en
schrijven veel verder reiken dan een instructie kunnen lezen of een simpel
verslagje kunnen schrijven, dan wat normaalfunctioneel is. Daarnaast menen we
dat een leerling de gevraagde taalcompetenties ook niet kan bereiken als hij: -
veel te weinig woordenschat en algemene ontwikkeling heeft - niet weet aan
welke eisen een fatsoenlijke zin moet voldoen - de basisregels van de
spellingen grammatica niet kent - in zijn heleleven nog geen één boek
uit heeft gelezen geenoefening kreeg in het onderscheiden van hoofd-
enbijzaken - geen ervaring heeft in het logisch formuleren,argumentatie
- zelden in een 'beschaafd' milieuverkeert, zodat helemaal niet
duidelijk wordt wat sociaal acceptabel is. Begrijpend lezen, schrijven,spreken,
luisteren in een toepassingscontext kun je pas als je de basiskennis én de
basisvaardighedenin de vingers hebt. En aangezien we verondersteld worden
te werken met geïntegreerde doe-takenkrijgen we ook nog kritiek als we
woordenschat,zinsontleding, spelling systematisch aanbieden.
Taaltenoren katholiek l;o. willen leerplan Nederlands nog meer inhoudsloos maken
Als nieuw leerplan Nederlands (katholiek l.o.) de visie
volgt van ex-leerplanvoorzitter Ides Callebaut en
taalbegeleider Bart Masquillier, dan wordt
het nog meer een inhoudsloos vak
Ex-leerplanvoorzitter
Callebaut banaliseert Standaardnederlands & klassiek taalonderwijs én pakt
uit met post-AN taalparadijs
(Bijdrage uit Onderwijskrant
nr. 153, 2010)
Raf Feys
1Inhoud en
doel bijdrage
De taalproblematiek en de
taalcontroverses zijn actueler dan ooit. In de bijdragen in dit nummer van
Onderwijskrant (nr. 153) komt dit overduidelijk tot uiting. In deze bijdrage
beluisteren we de standpunten van Ides Callebaut in zijn artikel Wat
doen we met ons taalonderwijs als er geen standaardtaal meer is? (School- en klaspraktijk, nr. 199, 2009;
ingekorte versie in VONK, dec. 2009). Callebaut was gedurende vele jaren dé begeleider
Nederlands binnen de katholieke koepel en heeft zo zijn opvattingen via de
leerplannen en andere begeleidingskanalen kunnen verspreiden. Dit alles zet ons
aan om uitvoerig stil te staan bij de recente stellingen van Callebaut over het vak
Nederlands in het poststandaardtaaltijdperk. Callebaut gaat er prat op dat zijn
visie aansluit bij deze van prof. Van der Horst in Het
einde van de standaardtaal en
van de
leerplanmakers en de taaldidactici die volgens hem al lang het poststandaardtaal-Nederlands
propageren. In de tweede bijdrage in dit themanummer werd duidelijk dat veel
bekende taalkundigen afstand nemen van Van der Horst en poneren dat het Standaardnederlands belangrijker is dan ooit; ze
formuleren ook scherpe kritiekaan het
adres van de eindtermen en leerplannen van taalgoeroes als Callebaut en co.
Callebaut verzwijgt de vele kritiek en poneert zelfs dat de meeste taalkundigen
zijn visie onderschrijven.
De bijdrage van
Callebaut kenmerkt zich niet enkel door de banalisering van het Standaardnederlands maar ook van belangrijke
deeldomeinen en klassieke aanpakken. De ex-leerplanvoorzitter schetst een vaag
en idyllisch alternatief. Via de bijdrage van Callebaut krijgen we tegelijk
meer zicht op de visie achter de eindtermen en leerplannen. Hij is overigens
één van de weinigen is die openlijk het taaldebat durft aangaan en dat siert
hem. Het wederzijds respect belet ons niet om elkaars visie kritisch te
becommentariëren. We nodigden onze opponenten steeds uit om in debat te gaan en
te reageren op onze taaldossiers. Enkel Callebaut deed dit en we namen zijn
bijdrage integraal op in Onderwijskrant 142. De meeste taalrelativisten pleiten wel voor communicatief onderwijs,
maar vermijden alle debat en verzwijgen liever onze taaldossiers.We zijn het geenszins
eens met de radicale visie van Callebaut. Voor de kritiek op zijn standpunten
verwijzen we vooral naar de voorafgaande bijdragen.
2Banalisering AN en post-AN taalparadijs
Volgens Callebaut is er ook zonder standaardtaal goed
taalonderwijs mogelijk. Hij beschrijft het poststandaardtaaltijdperk als
volgt: Leerlingen hoeven geen taal meer
te leren als een voorwerp (AN) dat ze moeten leren beheersen. Er is ook niet
zoiets als een superieure taalcompetentie in absolute zin. In het echte leven
moeten leerlingen allerlei situaties met alle daarbij meespelende factoren
leren aanpakken en beheersen. Binnen de taalgroep zullen veel variaties en
accenten mogelijk zijn. Wat nu nog de standaardvariant is, zal men
waarschijnlijk nog onderwijzen, maar als een vaak heel nuttige taalvariant,
niet meer als de taal. Er is dus niet één geprivilegieerde norm meer voor
alle soorten van schrijven. En dat is waar het einde van de standaardtaal op
neerkomt (Van der Horst ). We zullen dus minder taalunie hebben tussen Nederland en Nederlandstalig
België en tussen Vlamingen, Brabanders en Limburgers binnen Nederlandstalig
België. ... Er zullen waarschijnlijk nog mensen zijn die het zuivere
Standaardnederlands willen blijven gebruiken, maar de meeste mensen zullen doen
wat ze nu al doen: een tussentaal gebruiken. Het zal niet gaan om één
tussentaal, maar om één van de vele tussentalen, naargelang van de spreker, het
onderwerp, de luisteraar, de situatie Je zult er gemakkelijker uit kunnen
afleiden vanwaar de spreker komt, wat zijn opleiding is geweest enzovoort.
Callebaut
schrijft verder: Als er geen
standaardtaal meer is, kunnen we ook geen taalfouten tegen die standaardtaal
maken. Taalleraren en taalpuristen zullen niet meer van zuiver Nederlands
kunnen spreken. ... Het ideaal
van een Standaardtaal leeft nog altijd bij zeer veel mensen. Maar daarnaast
hebben steeds meer hedendaagse denkers een hekel aan de uniformiteit die heel de
wereld aan het veroveren is en dus ook aan taaluniformiteit. Ze zien daarin
juist een vreselijke armoede. De vorige eeuw hebben we
niet-standaardtalen wel willen uitroeien, omdat de mensen die het voor het
zeggen hadden, een uniforme, vaste standaardtaal wilden .... Wanneer de
standaard verdwenen is, zullen we weer onze eigen taal gebruiken. Callebaut schreef ook al relativerend in Onderwijskrant 142: Ben je een bevlogen spreker omdat je foutloos AN spreekt? Ben je echt een
goede schrijver omdat je op school altijd foutloze dictees maakte?
Verderop zal blijken
dat kennis van AN, AN-uitspraak, schrijven in AN, kunnen lezen en begrijpen van
moeilijke AN-teksten, AN-spelling, AN-grammatica, AN-taalzuivering ...blijkbaar in het post-AN-tijdvak niet meer zobelangrijk zijn. Volgens Callebaut en Van der
Horst staan in poststandaard-taallessen niet langer de geschreven maar de gesproken taal
centraal, de babbel-les. We vragen ons hierbij
ook af welke taalvarianten in klas gestimuleerd moeten worden en hoe, of we de
leerlingen ook in hun eigen dialect moeten leren schrijven en lezen ...Hierover schrijft Callebaut heel vaag en utopisch: De leerlingen leren die varianten en registers die ze
nodig zullen hebben. ... Ze zullen zich vooral moeten leren aanpassen aan
verschillende situaties en daarbij de gepaste strategieën moeten leren
gebruiken. ... En vaardigheden en kennisaspecten die nu nog altijd in hoog
aanzien staan, zullen niet nuttig meer gevonden worden. ...
Callebaut schetst vervolgens een idyllisch en fantasierijk
post-AN-paradijs: We zullen onze
(taal)wortels niet meer willen ontkennen en tegelijk zullen we meer
wereldburgers willen zijn .... Taal zal weer het middel zijn om in woorden onze
eigen wereld op te bouwen en om met anderen te communiceren. Als er geen
standaardtaal meer is, krijgen we onze taal dus terug zoals die al die jaren
van de mensheid geweest is, uitgezonderd de enkele eeuwen van de artificiële
standaardtalen. We zullen taal dan ook gebruiken om banden met andere mensen
nauwer aan te halen in plaats van om ons in de eerste plaats van hen te willen
onderscheiden .... Van de kunstmatige standaardtaal heeft men geleidelijk de
goede taal en later zelfs de echte taal gemaakt, ook al werd die bijna
nooit in het echt gesproken. Dat was een fatele omkering. Zo ontstond de
taalfout. Degenen die de standaardtalen gepromoot hebben, waren bang van
variaties. Maar waarom zouden we niet blij zijn om de rijkdom aan variaties.
Als we de logica van Callebaut volgen, dan moeten we de leerlingen wellicht
in de taallessen vooral dialect laten en leren spreken en eventueel ook in het
dialect leren schrijven. Opvallend is ook dat Callebaut net als Van der Horst
geen onderscheid maakt tusssen de gevolgen voor het gesproken Nederlands en
deze voor de geschreven taal. Callebaut hangt hier ook een karikatuur op van
het klassieke (taal)onderwijs en van het universele streven naar een
standaardtaal. Hij veronderstelt dat leerkrachten en taalkundigen destijds de niet-standaardtalen wilden uitroeien. De
Gentse professor Fr. Baur getuigde in
1934 dat de rijke taal die de meeste leerlingen van huis uit al bezaten op
school geapprecieerd werd en tegelijk als belangrijke voedingsbodem diende voor
de taalopleiding op school, voor het spreken, voor de woordenschat, enz. Zo
werd bij het aanbrengen van de AN-woordenschat vaak teruggegrepen op het
dialect (Fr. Baur, Moedertaal, in: V. DEspaller -ed., Nieuwe banen in het onderwijs, Brussel, Standaard, 1934). Het zijn
vaak ook taalkundigen die zich toeleggen op de studie en het behoud van de taalvarianten
die tegelijk het centraal stellen van de standaardtaal binnen het vak
Nederlands willen behouden.
3AN: (anti)democratisch en
discriminerend?
Een uniforme
standaardtaal is volgens de relativisten geen noodzakelijke hefboom voor
emancipatie en sociale promotie, maar een middel tot discriminatie en
onderdrukking. Ook Callebaut beweert: De
standaardtaal was enkel een middel ter verdrukking: Wie die ene standaardtaal
niet beheerst, wordt immers om die reden als minderwaardig beschouwd. Of zoals
Blommaert en Van Avermaet het zeggen in hun ook heel interessant boek: Wanneer
gelijkheid vertaald wordt als uniformiteit, dan zijn degenen die al te
verschillend zijn de klos.... Nu
worden leerlingen vaak naar lagere onderwijstypen georiënteerd op grond van
hun vermeende taalarmoede, zeggen Blommaert en Van Avermaet ... Als er geen standaardtaal meer
bestaat, zullen we toch al niet meer kunnen zeggen: Je bent slecht in taal
omdat iemand geen perfect AN spreekt of Je taal is slecht omdat het geen
zuiver AN is. In de huidige samenleving is het niet meer zo dat je het AN perfect moet
beheersen. Luister maar naar het taalgebruik van de BVs. En het is nog minder
zo dat je de grammatica van de standaardtaal moet kennen en de canon van de
literatuur. Meer en meer zijn andere factoren doorslaggevend voor succes. Hoe kun je nu beweren dat je iets voor de sociale
ontvoogding van mensen doet als je hen een kunstmatig obstakel als de
standaardtaal oplegt en hen zegt dat hun taal niet goed is en dat ze jouw taal
moeten leren? ... In het poststandaardtijdperk zal de goede taalbeheersing
geen paspoort meer zijn voor sociale vooruitgang. Als arbeiderskinderen hebben de confrontatie met de standaardtaal op
school nooit als een vorm van verdrukking ervaren. Integendeel: we waren meer
dan wie ook gemotiveerd om AN te leren en beseften dat dit ook belangrijk was
voor onze toekomst. Voor kritiek op deze stelling van Callebaut vanwege bekende
taalkundigen verwijzen we naar pagina 9.
4Somber beeld van (klassiek)
taalonderwijs
Taal(onderwijs)relativisten als Van
Avermaet, Blommaert, Jaspaert, Van den Branden, Van Gorp, Rymenans,TSas,
Daems, Rymenans, Jaspaert, Callebaut,...hangen al te graag een karikatuur op van het
klassieke taalonderwijs dat ze totaal achterhaald vinden. Callebaut schrijft
vernietigend en zonder schroom: We dragen nog de last van eeuwen
schools (taal)onderwijs.... Hoe is het
toch mogelijk dat het onderwijs er toch maar niet in slaagt de nieuwe visie toe
te passen? ...Wil je een gemakkelijke les geven? Geef dan
maar taalzuivering, woordenschat, spelling en grammatica van het AN. Je kunt
een oneindig aantal oefeningen uit je mouw schudden en je leerlingen daarmee
aan het werk zetten. En de kennis van die taalaspecten evalueren is ook een fluitje
van een cent. ... Het is eigenlijk heel treurig om te zien hoe weinig
taalleraren vroeger (en soms nu nog) belang hechtten aan helder, boeiend,
interessant, overtuigend, samenhangend schrijven. De leerlingen moesten over om
het even wat kunnen schrijven als ze maar correct schreven ...
Callebaut stelt in zijn recentste
bijdrage nog duidelijker dan voorheen dat de klassieke vakdidactiek Nederlands
grotendeels de helling op moe(s)t. Dit komt ook tot uiting in stellingen
als:*gesproken
taal is belangrijker binnen taallessen dan geschreven taal*als er geen standaardtaal meer
is, kunnen we ook geen taalfouten tegen die standaardtaal maken,*grammatica is overbodig*geen afzonderlijke werkwoordspelling meer, maar werkwoorden als vaste
woordbeelden*geen
klassiek en stapgsgewijs schrijfonderwijs meer*systematisch onderwijs in AN-woordenschat, AN-uitspraak ... komt niet
meer ter sprake.
De ex-leerplanvoorzitterijvert al 40 jaar voor
het afleggen van de oude taalgewaden; wij ijverden al die tijd voor 'vernieuwing incontinuïteit, met behoud van de beproefde
waarden. In de volgende bijdrage beschrijven we de eigen inzet voor het
taalonderwijs. In tegenstellling met Callebaut zijn we er steeds van uitgegaan
dat Vlaanderen kan bogen op een rijke traditie inzake (taal)onderwijs.
5 Aanleren geschreven taal
in onderwijs is al bij al minder belangrijk
Callebaut citeert
instemmend Van der Horst: Als gesproken taal niet langer secundair is
ten opzichte van geschreven taal, maar evenwaardig of zelfs belangrijker, dan
moet ook in het onderwijs de aandacht verlegd worden. Dan moeten grammatica en
vertalen en lezen en spelling plaats inruimen voor luisteroefeningen, voor
mondelinge presentatie, voor discussietechnieken enzovoort ... De didactiek van het
talenonderwijs is in de laatste decennia meer veranderd dan in de 500 jaar
ervoor.We zijn het
absoluut niet eens met de stelling dat er tijdens de lessen Nederlands meer
tijd besteed moet worden aan de gesproken dan aan de geschreven taal.Bij doorlichtingen
krijgen leerkrachten sinds de nieuwe eindtermen voortdurend de kritiek dat ze
tijdens de taalles te weinig aandacht besteden aan luisteren, spreken,
discussiëren ...
Callebaut maakt ook geen onderscheid tussen de gevolgen van zijn standaardtaalrelativering
voor het gesproken en geschreven woord en beseft onvoldoende dat lezen en
schrijven in sterke mate gebaseerd zijn op de kennis van het AN en niet van
dialect of tussentaal. In het klassieke taalonderwijs werd/wordt veruit de
meeste tijd geïnvesteerd in lezen en schrijven in het AN en aan zaken als
technisch lezen, spelling, grammatica, schrijfstijl, zuiver uitspraak ... die
hier verband mee houden.
Wie het AN
relativeert, relativeert ook het belang van het geschreven taalgebruik dat
gebaseerd is op de kennis van de standaardtaal en haar conventies. Het
onderwijzen van de standaardtaal heeft niet enkel te maken met het bevorderen
van de orale communicatie, maar nog meer met het mogelijk maken van de
schriftelijke communicatie, met het fenomeen van de geschreven taal, die ook
taal is van de wetenschap, de vakdisciplines, de cultuur ...Lezen, schrijven ... en leren van ANzijn twee kanten van dezelfde taalmedaille.
Wie over te weinig AN-woordenschat beschikt heeft ook problemen met begrijpend
lezen, schrijven e.d. Vroeger ging men er steeds van uit dat men binnen het beperkt aantal uren Nederlands vooral aandacht moest
schenken aan alles wat te maken heeft met de geschreven (standaard)taal. Buiten
de school en in de meeste lessen is er immersal veel aandacht voor het leren spreken, luisteren, discussiëren,
debatteren ... en voor taalvarianten en dit vanaf de geboorte.
De aandacht voorAN-woordenschat en
-uitspraak, spelling en grammatica ...stond ook altijd in functie van het leren van vaardigheden die steunen
op het kennen van de Standaardtaal: technisch lezen, begrijpend lezen en
luisteren en schrijven in het AN. Kinderen die minder AN-woorden kennen, hebben
bijvoorbeeld meer problemen bij het leren lezen, schrijven, spellen ... Callebaut is zich blijkbaar niet bewust
van het feit dat door de banalisering van het AN ook de meeste taalvaardigheden
in het gedrang komen. Hij schrijft simplistisch: Er is dus niet één geprivilegieerde norm meer voor alle soorten van
schrijven, maar vergeet de nefaste gevolgen van het
relativeren van AN voor het lezen en schrijven. Minder aandacht besteden aan
AN-woordenschat leidt ook tot zwakkere resultaten voor begrijpend
luisteren.Kinderen gaan o.i. vooral
naar de les Nederlands om zich de scribale vorming en codes te laten opleggen.
7 Grammatica en spelling werkwoorden:
overbodig
Callebaut vindt grammatica overbodig en schrijft: We kunnen toch moeilijk stellen dat al die miljarden mensen die nooit
iets van spraakkunst geleerd hebben, daarom slechter spraken of schreven. Heb
je trouwens iemand al een interessanter, boeiender, leuker spreker of schrijver
gevonden omdat hij het verschil kende tussen bijvoorbeeld een voegwoord en een
voorzetsel? Hij schreef in
Onderwijskrant 142: Ik las dat
sommigen weer het lijdend en het
meewerkend voorwerp in de lagere schoolzouden willen invoeren. Ik heb er ook nog nooit een zinnige
motivering gehoord voor het weer invoeren van het lijdend en meerwerkend
voorwerp. Als we de logica van Callebaut volgen dan moet een
leerling nooit (kunnen) uitmaken of hij respectieve
of respectievelijke moet schrijven,
of het al dan niet ik geef hun/hen een
boek is ofje lui donne un livre,enzovoort.
In het leerplan Nederlands VVKBaO van Callebaut en co lezen we uitspraken
als: Spellingafspraken raken de essentie
van een taal niet. Een slechte spelling maakt een taal niet slechter, en een
goede spelling maakt een taal niet beter. De recente uitspraken van
Callebaut tonen nog duidelijker aan vanuit welke ingesteldheid dergelijke
uitspraken destijds in het leerplan terecht kwamen. Op 22 oktober 2009 schreef
Ides Callebaut op de DS-website:Zoals prof. Van der Horst voorspelt, zal de
huidige werkwoordspelling heel waarschijnlijk verdwijnen. De speciale regels
voor de werkwoordspelling zijn overbodig: in de gesproken taal hoor je het
verschil niet tussen 'antwoord' en 'antwoordt', tussen 'antwoorden' en
'antwoordden' en tussen 'heten' en 'heetten'. Dat brengt nooit verwarring mee
als de spreker zich duidelijk uitdrukt. Daarenboven kan de spellingcontrole van
je pc dt-fouten niet detecteren. De werkwoordspelling vereenvoudigen is
helemaal niet moeilijk: pas ook bij werkwoorden de normale spellingregels toe.
Schrijf dus altijd 'antwoord' zoals we altijd 'brood' schrijven. In zijn recente bijdrage schrijft Callebaut: De kans bestaat ook dat de taalgebruikers sommige regels van de
overheid niet meer zo strikt zullen volgen. ... Nu zijn de regels opgesteld door
geletterden, die vaak gekozen hebben op basis van een persoonlijke, elitaire
voorkeur. In tegenstelling tot normale mensen die liever schrijven zoals ze het
horen, vonden ze grammaticale logica soms belangrijker. Vandaar onze
werkwoordspelling. Of vonden ze dat je de oorsprong van woorden in hun
schrijfwijze moest kunnen herkennen. Vandaar de etymologie zoals in het woord
etymologie.
Gerd Daniels reageerde op de
recente internetuitspraken van Callebaut als volgt: Callebaut wil terug naar de middeleeuwen. Toen bestond er ook geen
vaste spelling, en kon men binnen dezelfde tekst gerust drie verschillende
spellingen aantreffen voor een en hetzelfde woord. En ieder schreef zoals hij
sprak, d.w.z., in het eigen dialect. Sommige West-Vlamingen zullen dus in de
toekomst weer 'visch' schrijven, de Mechelaars 'vies' en de Hasselaren 'ves'.
Van der Horsts 'Einde van de standaardtaal' wordt het voorspel voor 'Het einde
van het Nederlands'.Paul Hermans, getuigt op
de website van 'Taalschrift' als reactie op een 'spelling-relativerende'
visie van Frans Daems, Callebaut ...: "Ik ben onderwijzer en sta al 32
jaar in het basisonderwijs. Als ik al die jaren in ogenschouwneem, dan
wordt duidelijk dat de huidige generatieveel meer spellingsfouten
schrijft dan vroeger.Vroeger werden meer regels ingeoefend.
Spraakkunstlessenzijn verder een afgietsel van vroeger geworden; er
schiet niet veel meer van over in de 'eindtermen basisonderwijs'. Ook de
leerplanmakers hebben te veel met het badwater weggegooid...
8Vrij schrijven, geen taalzuiverheid
De belangrijkste
klachten met betrekking tot de achteruitgang van het taalonderwijs betreffen
het kunnen schrijven van allerhande soorten teksten en van rapporten. Het
schrijven verloopt gebrekkig en de studenten hoger onderwijs kennen te weinig
woorden. Veel docenten en leerkrachten wijten dit aan de verwaarlozing van de
standaardtaal en AN-woordenschat en van een aantal oerdegelijke aanpakken voor
het schrijfonderwijs. Het schrijven (stellen) in het poststandaardtijdvak wordt
nog moeilijker aangezien de leerlingen nog minder AN-woorden &
-uitdrukkingen en hun uitspraak zullen kennen.
Callebaut fantaseert
dat het schrijven veel makkelijker wordt eens de leerlingen bevrijd zijn van de
standaardtaal en de klassieke taalzuiverheidsnormen. De algemene klacht luidt
precies dat de nieuwe aanpak ertoe geleid heeft dat zelfs
universiteitsstudenten veel moeite hebben met het schrijven van een tekst of
een rapport. Callebaut drukt zijn misprijzen voor de klassieke stapsgewijze en
geleide aanpak van het leren schrijven zo uit: Het isheel treurig om te zien
hoe weinig taalleraren vroeger (en soms nu nog) belang hechtten aan helder,
boeiend, interessant, overtuigend, samenhangend schrijven. Van de visuele
aspecten zoals lettertypes, lay-out en illustratiemateriaal hadden ze al
helemaal geen verstand. Hun leerlingen moesten over om het even wat kunnen
schrijven als ze maar correct schreven, voldoende beeldende bijvoeglijke
naamwoorden en uitdrukkingen gebruikten en de conventies van de tekstsoort
volgden. De producten die leerlingen afleverden, waren dan ook meestal
buitengewoon saai om te lezen en te corrigeren. Hoe kan iemand nu boeiend
schrijven over een onderwerp dat hem niet interesseert voor een lezer die daar
eigenlijk ook niet in geïnteresseerd is? ...Taalzuiverheid zullen de leerkrachten niet
meer kunnen vragen, maar eindelijk zullen ze misschien eisen stellen die er in
het echte leven wel toe doen: rekening leren houden met al de factoren die bij
communicatie meespelen, weten welk register ze in welke situatie beter
gebruiken, je helder en precies uitdrukken enzovoort.
Ook inzake
alternatief schrijven klinkt Callebauts alternatief simpel en utopisch: leve
het vrij of creatief schrijven. Callebaut gaat er vanuit dat alle kinderen
- of toch de meeste - supercreatief zijn en dus ook op eigen kracht leren
schrijven e.d. als ze maar voldoende vrijheid krijgen. Zo poneerde hij
bijvoorbeeld: Een hele gemeenschap zeer
goed geschoolde taalkundigen is na jaren van bewust onderzoek en onderlinge
informatie-uitwisseling niet in staat gebleken de prestaties te evenaren die
een kind rond zijn tiende onbewust en zonder hulp leert leveren (Taal verwerven op school, Acco 2004, p.
248). Volgens Callebaut worden taalvaardigheden en taalkennis vooral op eigen
kracht geleerd. De methodiek is heel eenvoudig; eersteklassertjes tonen
bijvoorbeeld interesse voor de eerste sneeuw en we laten ze hierover vrij een
opstelletje schrijven. Leraar Anton Claessen schreef op de website van Taalschrift over creatief schrijven in het s.o.: In lessen creatief schrijven geloof ik niet
meer. Vroeger wel, in de jaren zeventig en tachtig. Bij een veel te groot
aantal leerlingen heb ik overigens gemerkt dat ze creatieve schrijfopdrachten
heel vervelend vonden. Enthousiaste inspanningen in die richting hadden te vaak
een averechts effect. Het vak Nederlands op school ben ik na een langdurige
'creatieve' periode weer meer 'ouderwets' gaan geven. Ik leerde jongelui van
twaalf tot achttien spelling, grammatica en poëtica; ik liet ze veel schrijven:
samenvattingen, brieven, beschouwingen, betogen, boekbesprekingen. Schrijven
leer je door het te doen, maar het is een heel complexe vaardigheid die je pas
geleidelijk aan in al z'n aspecten kunt leren beheersen: je moet iets te zeggen
hebben, maar verder ook letten op woordkeus, zinsbouw, spelling, interpunctie
en compositie. Ik las als leraar ook veel voor...ook columns uit de krant. Iedereen die de
school met een diploma verliet, beheerste het vak redelijk tot goed.
9
Besluit
We betreuren dat
Callebaut als dé taalexpert en ex-leerplanvoorzitter van het katholiek
onderwijs steeds meer extremere standpunten formuleert en niet in het minst
rekening houdt met de afwijzing van zijn visie door de praktijkmensen en door
de meeste burgers en taalkundigen. Zijn sterke relativering van het belang van
de standaardtaal binnen de lessen Nederlands is voor ons de spreekwoordelijke
klap op de vuurpijl.
Ook uit bijdragen van leerplanverantwoordelijken uit
2009 blijkt dat het relativisme al sterk doorgedrongen is in de leerplannen.
Ex-leerplanvoorzitter Callebaut relativeerde en banaliseerde meer dan ooit
alles wat met het leren van de standaardtaal te maken heeft en dit in het
verlengde van het betoog van Van der
Horst over het einde van de standaardtaal. Hij deed dit in een aantal
gespierde uitspraken op de website van De
Standaard van november j.l. en in een lijvige bijdrage in School en Klaspraktijk nr. 199
(2009).De titel alleen al spreekt voor
zich: Wat doen we met ons taalonderwijs
als er geen standaardtaal meer is?
Callebaut beaamt dat het Algemeen Nederlands zijn status en
belang al een tijdje verloren heeft. Dit betekent volgens Callebaut, Van der
Horst ... ook het einde van het klassieke taalonderwijs en het begin van een poststandaardtaaltijdperk
dat al decennia geleden een aanvang nam. Net als Van der Horst vindt Callebaut
dat we ons helemaal geen zorgen hoeven te maken over de achteruitgang vanAN, taalzuiverheid, spelling, grammatica ...
De evolutie van de taal kan je toch niet tegenhouden. Er zijn immers
verschillende soorten Nederlandsen en die zijn alle bijna even belangrijk. Callebaut verwijst hierbij ook instemmend naar Blommaert en Van Avermaet die beweren dat de taalvisies die ons onderwijs domineren volkomen en onherroepelijk
versleten zijn. Callebauts alternatieve aanpak
klinkt al even utopisch als vaag: Taalleraren zullen niet meer alleen onderwijs in taal geven, maar
lessen in het begrijpen en het aanpakken van de wereld. Toch veel boeiender dan
wat ze nu doen, niet?
Met deze bijdrage wou Callebaut
bijkbaar vooral zijn eigen visie en de gecontesteerde eindtermen en leerplannen
legitimeren. Hij gaat hiermee lijnrecht in tegen de taalalarmsignalen en de
taaloproepen waarin precies meer aandacht voor het leren van de standaardtaal
centraal staat. Leerkrachten en opstellers van taalmethodes wordt verweten dat
ze de progressieve visie van de linguïstische spraakmakers/relativisten niet
willen volgen. Callebauts recente stellingname illustreert duidelijker dan ooit
de identiteitscrisis van het vak Nederlands als gevolg van het
taal(onderwijs)relativisme en -utopisme dat al sterk aanwezig was binnen de
eindtermen en leerplannen.
Aangezien Callebaut ex-leerplanvoorzitter en -begeleider Nederlands (katholieke
koepel) is, beschouwen we zijn uitspraken als een belangrijke getuigenis van
een insider en mede-verantwoordelijke voor de evolutie binnen ons
taalonderwijs. In de paragraaf De leerplanmakers hebben ons
eigenlijk al de weg getoond stelt Callebaut dat
zijn visie en deze van Van der Horst
eigenlijk al grotendeels in de eindtermen en leerplannen aanwezig zijn. Zo
stelt Callebaut dat de gesproken taal
niet langer secundair is ten opzichte van geschreven taal, maar zelfs
belangrijker en datdaarom ook
de aandacht in de eindtermen en leerplannen verlegd werd van de geschreven naar
de gesproken taal. OokBart Masquillier, de opvolger van Callebaut schrijft: De
krachtlijnen van onze leerplannen komen in het boek van Van der Horst duidelijk
tot uiting. ... Maar dan zal het onderwijs zich ook aan de nieuwe situaties en
nieuwe taal moeten aanpassen (Boekbespreking in School+visie, december
2009). (School+visie, december 2009).
Tegelijk geven Callebaut en Masquillier toe dat de leerkrachten niet zomaar
hun eindtermen en leerplannen volgen.Callebaut schrijft: Als het aan
de leerplanmakers en de taaldidactici ligt, zijn we dus nu al goed op weg. En
er zijn zeker ook leerkrachten die al hun best doen om hun leerlingen op het
echte leven voor te bereiden. Maar dat geldt zeker nog niet voor het gehele
taalonderwijs en voor minister Vandenbroucke die zich op de VLOR-startdag van
28 september 2006 aansloot bij de mening van veel onderwijsmensen die
bijvoorbeeld vinden dat leerkrachten meer grammatica zouden moeten geven.
Zowel Callebaut als
Masquillier betreuren blijkbaar dat de leerkrachten zich na 15 jaar nog niet
voldoende hebben aangepast aan de nieuwe eindtermen en aan hun nieuwe
taaldidactiek. Uit een bijdrage in hetzelfde nummer van school+visie blijkt verder dat Masquillier heel tevreden is dat
de nieuwe eindtermen voor grammatica beperkt blijven tot onderwerp en
persoonsvorm (zinsontleding lager onderwijs) en dat er ook minder grammaticale
begrippen voorkomen in zijn nieuw leerplan (2010). Voor zinsontleding zijn dit
vanaf 1 september enkel nog onderwerp en persoonsvorm. Opvallend is ook dat de
verantwoordelijken en taalbegeleiders binnen de koepel van Mieke Van Hecke niet
reageerden op haar taalalarm van eind augustus ook al gewaagde ze van een
taaltijdbom. Ook de taalbegeleiders Ides
Callebaut en Bart Masquillier
lieten die noodoproep links liggen, en pleitten de voorbije maanden voor een
taalvisie die regelrecht ingaat tegen het streven om de standaardtaal, echt toegankelijk te maken voor alle kinderen.
De oproep van Van Hecke past blijkbaar niet in hun modieuze taalvisie; haar
taalalarm houdt ook impliciet een kritiek in op de verantwoordelijken voor de
taalleerplannen.
Noodkreet omtrent M-decreet, Crevits zal alles 'monitoren' (toedekken)
'Officieel' loopt alles goed met het M-decreet De werkelijkheid ziet er anders uit. En dat zal de komende jaren nog veel erger worden.
30 kinderen in de klas , negentien met een leerstoornis. Tien van de dertig leerlingen hebben een diagnose van leerstoornis of beperking, en ook voor negen andere moet ze aangepaste maatregelen nemen.
...
M-decreet is een compleet foute evolutie, vindt Juf Sarah. De moeilijke leerlingen tellen voor twee of drie. ...Ik ben vaak tot 22 uur bezig. ...Ik kan niet alle kinderen geven wat ze nodig hebben. Ik kan niet overal tegelijk zijn. Dat is heel demotiverend. ...
Maar Sarah stelt zich in de eerste plaats de vraag of haar leerlingen wel gelukkig zijn met de situatie. Hoe is het met een kind met ADHD om in zon grote klas te zitten? Hoe is het voor een zwakbegaafde om naast een hoogbegaafde te zitten? Niet goed, denk ik. Ze vergelijken zich steeds met elkaar. "
De school betaalt met het geld van de werkingstoelagen een half-time extra-leerkracht. Maar daar hangt een prijskaartje van 12000 euro aan vast. Een compleet foute evolutie, vindt juf Sarah. ...Dat is een regelrechte wurggreep.
P.S.1 Er zijn ook heel wat klassen waarin een leerling met grote gedragsproblemen terecht kwam en die het onmogelijk maakt om nog normaal les te geven.
P.S.2 Bericht van gisteren: geen wachtuitkering voor M-decreet-leerlingen die geen diploma behalen. Van improvisatie gesproken.
3 vande 9 leerplannen voor ontwikkelig van sociaal-affectieve doelen: niet haalbaar en wenselijk!
3 van
de 9 leerplannen voor de ontwikkeling
van attitudes als intern kompas, concentratie- en
doorzettingsvermogen, gemeenschapszin, empathie, welbevinden ...! Overdreven, niet
haalbaar en vaak ook niet wenselijk
1Niet minder dan 3 van de 9 leerplannen voor
persoonsvorming
Veelal werd de voorbije maanden in
publicaties van beleidsverantwoordelijken aangestuurd op een een ontstoffing
van het curriculum en sterke beperking van de leerdoelen. We merken echter dat
velen tegelijk aandringen op het opnemen van nieuwe
vakken/leerdomeinen/ontwikkelingsvelden. Zo merken we dat de katholieke koepel naast de klassieke
leergebieden, niet minder dan 3 van de 9 ontwikkelingsvelden aan
persoonsgebonden ontwikkeling besteedt: socio-emotionele ontwikkeling,
ontwikkeling van een intern kompas en ontwikkeling van autonomie.
Binnen de voorliggende publicaties
beklemtoont de koepel ook heel sterk het belang van het bevorderen van het
welbevinden van de leerling. Minister Marleen
Vanderpoorten poneerde destijds ook alin haar eerste 'beleidsnota'
dat het welbevinden en de sociaal-affectieve leerdoelen centraal moesten staan
en niet het leren: "Hetverwerven van kennis is niet langer de
hoofdopdracht van ons onderwijs. Leren moest volgens haar vooral als 'leuk' en
zeker niet als 'lastig' ervaren worden" (p. 68).Ook in de bijdrage Zin in wiskunde wekt
dekatholieke onderwijskoepel de indruk
dat een wiskunde-taak vooral als leuk en geenszins als lastig mag ervaren
worden.
In de eindtermen en in het curriculum van
1998 was er al voor het eerst een sociaal-affectief leerdomein opgenomen; maar
nu is men blijkbaar van plan om dit domein nog sterk en vrij ambitieus uit te
breiden. Bij het ontwikkelingsveld Ontwikkeling van een intern kompas lezen
we: Ik leer mezelf kennen en kan
richting geven aan mijn eigen leven. Ik reageer veerkrachtig zodat ik me ten
volle kan ontwikkelen. * Bij socio-emotionele ontwikkeling: Ik treed op een warme en communicatieve
wijze in relatie met mezelf en met anderen. *Bij ontwikkeling van
autonomie: Ik kan vrijwillig en
zelfstandig keuzes maken en mezelf daarbij aansturen. We kunnen ons dus aan enorm veel
'persoonsontwikkelende' leerdoelen verwachten, die alle verbonden worden met de
(nieuwe) curriculum- opdracht van de leraar.
Die leerdoelen zijn minder evident dan de
koepelmensen het voorstellen. Wat moeten we ons concreet voorstellen bij doelen
als Ik reageer veerkrachtig., ik beschik
over een intern kompas ...?En is
het willen bevorderen van de zelfsturing & autonomie vanwege de leerling,
niet in strijd met het stimuleren van de leerkrachten om zich voortdurendte bemoeien met het eigen oordeelsvermogen en
met de eigen gevoelens van de leerling? Staat
het bevorderen vanmomentaan welbevinden
-een activiteit steeds als leuk ervaren - niet haaks op het bevorderen van het
frustratietolerantie-en
doorzettingsvermogen? Moeten we niet een goede balans zoeken tussen
presteren dat inspanning vergt en momentaan welbevinden? .
En kan en moet de leerkracht precies weten
wat er zich afspeelt binnen elke leerling en wat zijn positieve en negatieve
gevoelens zijn? En heeft een 'gewone' onderwijzer voldoende tijd voor het
geregeld bespreken van - en inspelen op - de allerindividueelste
wensen/gevoelens van elke leerling?
Zaken als zelfcontrole en ontwikkelen van intern kompas, concentratie- en doorzettingsvermogen,
gemeenschapszin, empathie, verdiend welbevinden, zelfvertrouwen... zijn
allemaal zaken die wel belangrijk zijn. Maar het zijn zaken die ook vroeger
door het onderwijs gestimuleerd werden - vooraldan impliciet, via de gewone leeractiviteiten en het verborgen
leerplan. Het
is b.v. vooral via de ervaring van het kunnen gebruiken van geleerde kennis en
vaardigheden dat een leerling werkelijk zelfvertrouwen verwerft en geen leeg
'self-esteem'. Self-esteem en veel andere attitudes zitten op de rug van de
leerprestaties. Kinderen moeten in die context ook ervaren dat leerkrachten
eisen stellen en voldoende sterk begaan zijn met hetgeen ze presteren. Volgens
prof. Wim Van den Broeck werden vroeger in het
kleuteronderwijs dergelijke attitudeszelfs meer gestimuleerd dan sinds de propaganda voor de
ervaringsgerichte omgang, de knuffelpedagogiek, het feel-good-curriculum, de
therapeutisering,de zgn.
bevrijdingsprocessen van het Leuvens CEGO(zie punt 2).
De Nederlandse leraar-filosoof Alderik Visser schreef hier over op zijn
blog: idealiter zou men dergelijke
doelen anders moeten invullen dan via een aparte en geüniformeerde leerlijn,
namelijk geïntegreerd en daarmee verbonden aan zaken en taken. Alleen op
die manier kan persoonsvorming op maat zijn, het resultaat van een
ontmoeting meer dan het effect van een apart plan en van aparte attitude-programmas
(zie punt 3).
Velen vragen zich ook af of we binnen
het onderwijs niet te vaak bezig zijn met de therapeutisering van de leerlingen,
vooral nu het domein van het 'sociaal-affectieve' leren en de bezorgdheid om
het momentaan welbevinden (feel-good
curriculum) vaak zo overbeklemtoond worden. Overal verschijnen dikke
handleidingen en 'koffers' voor de leerkrachten om de sociaal-affectieve
problemen van de leerlingen aan te pakken. Voor elk kind moeten er uitgebreide
kindvolgdossiers worden aangelegd, met gegevens over hun gedrag, hun
welbevinden op school en thuis, enz. Leerkrachten worden gestimuleerd om te
werken met met 'de beertjes van Meichenbaum, de Axenroos van psychotherapeut
Nand Cuvelier, de rouwkoffer, de anti-pestkoffer, de 'zeg neen'- handleiding', mindfulness,
transcendente meditatie, sensitivity-programmas, gelukstrainingen,
assertiviteitstraining, eigen-kompastraining, agressie-ontladingsprogrammas enzovoort. Is een mind-fulness- wel belangrijker dan mind-lessness-ingesteldheid,
vroeg iemand zich onlangs nog af. Zoveel
sociaal-affectieve doelen en evenveel vragen over die doelen.
2Via aparte leerplannen en programmas of via
2.1Via aparte leerplannen, en programmas en
sociaal-affectieve attitude-rapporten?
We stelden hiervoor al dat de
Nederlandse leraar-filosoofAlderik Visser onlangs op zijn blog
schreef: idealiter zou men dergelijke
doelen anders moeten invullen dan via een aparte en geüniformeerde leerlijn, namelijk
geïntegreerd en daarmee verbonden aan zaken en taken. Attitudes als zelfcontrole en ontwikkelen van intern kompas, doorzettingsvermogen,
gemeenschapszin, empathie, verdiend welbevinden (dat het gevolg is van
inspanningen waarbij obstakels overwonnen wordenna
het met succes uitgevoerd hebben van een taak) ... zijn allemaal zaken die wel belangrijk
zijn, maar die vooral impliciet via de gewone leeractiviteiten en het verborgen
leerplan gestimuleerd (kunnen) worden.
Prof. Wim Van den Broeck poneerde op de Klasse-website dat de veelal gepropageerde kindvolgende en ontwikkelingsgerichte
aanpak in het kleuteronderwijs de ontwikkeling van belangrijke attitudes verwaarloost,
attitudes die ook belangrijk zijn voor de schoolrijpheid en die meer gestimuleerd
worden in een aanpak die minder
kindvolgend is. Hij stelde: Eén van de
belangrijkste en vergeten aspecten bij het schoolrijp maken is het belang van het lerenrichten van de aandacht (o.m. op wat
de juf klassikaal zegt). Ook het leren volhouden en doorzetten tot een taak tot
een goed einde is gebracht is een belangrijk pedagogisch doel. De huidige
ervaringsgerichte aanpak heeft deze essentiële, schoolrijpheid bevorderende,
aspecten verwaarloosd. Door voortdurend de nadruk te leggen op het zelf kiezen
van activiteiten, creëert men juist keuzedruk en installeert men (ongewild) een
voor- en afkeur van bepaalde activiteiten, die de juf toch voor ieder kind
belangrijk acht. Als de verwachting is dat alle kinderen bepaalde taken of
opdrachten aankunnen en ook echt uitvoeren, dan creëert dat geen overdreven
druk, maar precies een sterke gemeenschapszin die alle kinderen motiveert om te
leren. Conclusie: het zou goed zijn om het doel van het kleuteronderwijs eens
goed te herbekijken, maar dan liefst vanuit een gedegen kennis van de
historisch- maatschappelijke ontwikkelingen, de wetenschappelijke kennis van de
ontwikkeling van het kind, en niet op grond van oppervlakkige ideologische
stellingnamen.
Het geefto.i. meer zin om via een
bijsturing van de visie op degelijk kleuteronderwijs dergelijkeattitudes te ontwikkelen, dan via apart
sociaal-affectieve programmas. Of je veel van die attitudes in het
kleuteronderwijs stimuleert, hangt vooral samen met de keuze voor een bepaald
soort kleuteronderwijs.Het soort
welbevinden dat de school kan stimuleren heeft weinig te maken met het feit of
een leerling een activiteit minder of meer leuk vindt, maarvooral methet verdiend welbevinden -dathet gevolg is van
inspanningen waarbij obstakels overwonnen worden na het met succes uitgevoerd hebben van een taak. Het is best mogelijk dat
een kind een wiskunde-taak niet echt super leuk vindt, maar er toch veel
(verdiend) welbevinden uit puurt.
Als lerarenopleider hadden we geen
specifieke programmasvoor de
persoonsvorming van onze studenten. Toch stimuleerden we via de gewone gang van
zaken, via ontmoetingen met studenten, buitenschoolse activiteiten ... de
attitudevorming. Al vlug werden ook de attituderapporten die in het begin van
de jaren zeventig gepropageerd werden, weer opgedoekt. Een collega die met de
allerbeste bedoeling op een attituderapport noteerde dat de student zich nogal
kinderachtig gedroeg, lokte zelfs een klasstaking uit. De alledaagse omgang met
de studenten heb ik ook zelf als het belangrijkste ervaren. Een collega
organiseerde met zijn klas een sensitivity-programma en stelde vast dit vooral
tot ruzies leidde.
3 Feel-good & welbevinden curriculum ten
koste van eisen stellen; leraar als
counselor for kids ten koste van leertaak
In 2000 verscheen het boek The
Feel-Good Curriculum: The Dumbing down of America's Kids in the Name of
Self-Esteem. Prof.
Maureen Stouts stelt in deze publicatie dat veel oude vanzelfsprekendheden het
moesten afleggen door het centraal stellen van het self-esteem (de
zelfwaardering) en het welbevinden van het kind. Self-esteem en welbevinden
zijn volgens Stouts de nieuwe mantra geworden van veel opvoeders en
leerkrachten en van een aantal ouders. Ze willen vooral voorkomen dat de
leerlingen zich minder goed zouden voelen als ze minder presteren of zich te
veel moeten inspannen. Een 'dumbed-down'
curriculum is volgens haar het gevolg van het vooropstellen van het welbevinden
en het self-esteem als belangrijkste doel en het willen vermijden van alle
frustratie. In de 'knuffelschool' worden minder eisen gesteld om frustratie en
minder momentaan welbevinden te voorkomen en de kinderen worden verwend.
Vanaf de jaren zestig deed de
psychotherapeutiserende beweging volgens haar ook haar intrede in het onderwijs, waarbij de interacties met de leerlingen
steeds meer in psychotherapeutische termen gesteld werden en het rechtstreeks
stimuleren van het zelfvertrouwen centraal staat. Dit alles samen betekende een
radicale breuk met de meest typische kenmerken van de onderwijsgrammatica. Stouts concludeerde: "The
teacher is no longer respected for the unique skills and talents she brings to
the classroom, and becomes nothing more than a caretaker, baby sitter, or
counselor for kids who spend their time learning about their feelings and
experiencing encounter groups".
In de voorliggende publicaties van de koepel
wordt ook sterk beklemtoond dat leerkrachten het welbevinden en zelfvertrouwen
moeten stimuleren. Volgens ons gaat het
in het onderwijs vooral om verdiend welbevinden dat
het gevolg is van inspanningen waarbij obstakels overwonnen worden na het met succes uitgevoerd hebben van een taak. 'Welbevinden' isechter een toverwoord waarmee je vele richtingen
uit kan. Binnen het ervaringsgericht onderwijs van Laevers en CO betekent het
ookminder eisen stellen aan de
leerling, soms ook ingaan op zijn allerindividueelste wensen dus soms het
omgekeerde van verdiend welbevinden. Volgens CEGO-medewerker Luk Bosman moet men de leerlingen
secundair onderwijs voortdurend vragen wat ze zinvol, leuk en wenselijk vinden;
zo maakt men een karikatuur van degelijk onderwijs en ondermijnt men het gezag
van het curriculum en van de leerkrachten.
Van
Herpen
directeur CEGO-Nederland illustreerde het bevorderen van het 'welbevinden'
& zelfvertrouwen met twee
klassituaties. In een eerste casus kreeg een leerling die meer zin had om verder
in een Harry Potter- boek te lezen dan de wiskundeles te volgen, de toestemming
om de les wiskunde niet te volgen. Zon onmiddellijke beloning verhoogt volgens
Van Herpen zijn actueel welbevinden. De tweede illustratie luidde: "In de evaluatiekring vertelt Henk (10
jaar) dat hij voor de zoveelste keer niet goed heeft gewerkt in de rekenhoek.
Hij weet dat het ook aan hemzelf ligt. Hij neemt niet het initiatief om een
andere plaats te zoeken als hij gestoord wordt. Hij merkt op dat hij in de
taalhoek meestal veel beter werkt. Volgens Henk ligt dit aan de opstelling van
de werktafeltjes in die hoek. Hij komt met het voorstel om de opstelling van de
tafeltjes in de rekenhoek te veranderen. De leerkracht neemt dit voorstel op en
vraagt Henk of hij morgen een plattegrondje wil maken van de rekenhoek met de
opstelling die hij daar graag ziet. Henk gaat hiermee akkoord. Enige dagen
later is de nieuwe opstelling in de rekenhoek naar Henks wens
gerealiseerd" (Van Herpen, EGO,
JSW, april 2006). Bevordert men aldus
een goede leerinhouding, een goede leerattitude, het
frustratietolerantie-vermogen?
3 Visie en vrees van leraar-filosoof Alderik
Visser
Alderik Visser schreef onlangs op zijn blog:
"Persoonlijke ontwikkeling is een belangrijke waarde waaraan een
middelbare school kan bijdragen in het leven van een adolescent in omslag naar
volwassenheid. Tegelijk ben ik er niet van overtuigd dat deze life skills dit of dat zouden moeten
inhouden, en daarmee ook een aparte plek zouden moeten hebben in het
curriculum. Dat wil niet zeggen dat ik tegen het programma ben dat collega x
aan het ontwikkelen is, of tegen de app van dat hyperactieve Canadese meisje.
Laat duizend bloemen bloeien... Dat wil wel zeggen dat ik de pedagogische
opdracht van de school idealiter anders zou invullen dan via een aparte en
geüniformeerde leerlijn, namelijk geïntegreerd en daarmee verbonden aan zaken
en taken. Alleen op die manier kan persoonsvorming op maat zijn, het
resultaat van een ontmoeting meer dan het effect van een plan.
..."Onder de vlag van de life skills
varen daarnaast ook praktijken die niet per se met leren of ontwikkeling te
maken hebben, maar die primair gericht zijn op gedragsregulatie of
normalisering. Dat is zéker niets nieuws: van de parochieschool onder Karel
de Grote tot ver in de 20e eeuw was het een taak, zo niet de taak van de school
om kinderen vroomheid en deugdzaamheid bij te brengen. Met het afnemen van die
vroomheid is de pedagogische opdracht van de school niet kleiner geworden, integendeel:
al een flinke eeuw hebben we de illusie dat we sociale en economische problemen
op kunnen lossen door gedragsinterventies c.q. door anderssoortig gepreek in de
schoolbankjes.
Wat wel nieuw lijkt, of in ieder geval veel
meer intens, is de greep van medici en psychologen op de taal en op praktijken
van onderwijs. Meer dan ooit tevoren wordt a-normaal gedrag (c.q. domweg falen)
tot ziekte gestempeld en medisch-psychologisch bestreden. Daarmee (en
daartégen) sluipen (quasi-) psychologische, (quasi-) neurologische, ja, ook
therapeutische en spirituele aanpakken en verklaringswijzen de school binnen.
Ook dat is goed nog slecht, een feit dat samenhangt met de psychologisering
van ons denken. Maar op normale scholen, ten aanzien van normale kinderen is
onze opdracht wel een pedagogische (volwassenheid), allicht ook een ethische
((reflectie op) waarden en/of deugden), maar níet een psychologische
(geestelijke gezondheid), laat staan een therapeutische (heelheid, or
whatever).
Het is daarom dat ik meen dat bepaalde
aspecten van persoonsvorming of life skills wél op school thuis horen, als
onderdeel van haar pedagogische opdracht, maar dat deze nadrukkelijk begrensd
zijn. En mede daarom meen ik dat we er goed aan doen mogelijke activiteiten
daarrond niet los, als vak of leerlijn aan te bieden, maar te integreren in
c.q. te koppelen aan zaken en taken', d.w.z. aan vakinhouden en
vakvaardigheden."
4Te omvangrijke en ambitieuze leerdoelen &
moeilijk te beoordelen
De geformuleerde ambities van de drie
persoonsvormende leerplannen zijn vooreerst veel te omvangrijk. Die leerplannen
veronderstellen ook dat de school op die domeinen bijna almachtig is en aan die
doelen ook veel tijd en energie kan besteden. Zo werden er ook al op de
onderwijsmarkt veel lespakketten voor dit soort doelen ontwikkeld die vaak
ook tijdrovend zijn. Men gaat er blijkbaar van uit dat de persoonsontwikkeling niet enkel
een taak is van het gezin en de sociale omgeving, maar dat ook de school die
ontwikkeling in heel sterke mate kan en moet stimuleren. Inzake persoonsvorming
wordt al te veel verwacht van de school en van de leerkrachten als een soort counselors for the kids who spend their time
learning about their feelings.
Er stellen zich ook veel problemen op het vlak
van de evaluatie. Men bestempeltde
sociaal-affectieve doelen ook vaak als non-cognitieve of sociale vaardigheden.
Men kan echter aan dergelijke zaken moeilijk het statuut van vaardigheden
toekennen. Het beoordelen of leerlingen dergelijke doelen bereikt hebbenen het nagaan of de school zulke doelen
voldoende heeft nagestreefd, lijkt ons ook een delicate en bijna onmogelijke
zaak.
Het kindvolgsysteem (KVS) van Ferre Laevers dat enkel slaat op welbevinden en
betrokkenheid, werd al als veel te
omvangrijk en delicaat ervaren.Een
belangrijkere kritiek luidt dat het observeren en beoordelen van betrokkenheid
en welbevinden hachelijke zaken zijn. De leerkracht moet deze kwaliteiten op
een vijfpuntenschaal beoordelen en dit op basis van uitwendig gedrag en voor
elk van de 20/25 leerlingen. Dit 'observeren' en 'scoren' is niet enkel een tijdrovende, maar ook eenbehavioristische aangelegenheid aangezien de
leerkracht zich moet baseren op de observatie van uiterlijk gedrag, in een specifieke context en met 20/25
leerlingen voor zich.
Ook een Brugs team van kleuterleidsters kwam
tot deze conclusie. We citeren even uit een rapport van dit team: "Betrokkenheid en welbevinden zijn
moeilijk te observeren. Dit zijn dingen die zich binnenin het kind afspelen,
maar uiterlijk geobserveerd moeten worden. Een kind dat tijdens een verhaal zit
rond te kijken of te prutsen, kan eigenlijk wel betrokken luisteren, maar dit
is niet merkbaar en bijgevolg zal het kind laag scoren op het gebied van
betrokkenheid. Een ander kind dat men zijn mond open zit te 'luisteren', kan
met zijn gedachten ergens helemaal anders zitten. Dit kind zal wellicht 'ten
onrechte' hoog scoren inzake betrokkenheid.(NvdR: het is ook bekend dat
kinderen om zich te concentreren vaak naar het plafond of naar buiten kijken.) Verder is het cijfer dat we moeten geven van
1 tot 5 uiterst subjectief. Voor de ene leidster is een bepaald gedrag een 3
waard, voor de andere is dit zelfde gedrag een 4 of zelfs een 5 waard! Het is
heel moeilijk om hier tot sluitende afspraken te komen. Het Kindvolgsysteem
omschrijft wel de verschillende niveaus, maar uit ervaring weten wij dat de
verschillende mensen die beschrijvingen verschillend interpreteren."
Het wordt uiteraard nog veel moeilijker en hachelijker
als we een lange lijst van gevoelens en attitudes moeten beoordelen.
5Inbreken in de gevoelswereld van de leerling?
Pedagogische incest?
De overtrokken ambities inzake
persoonsvorming en attitude-ontwikkelingimpliceren ook dat de leerkrachten niet enkel de plicht, maar ook het
recht zouden hebben om de persoon van een leerling in een welbepaalde richting
te kneden. Dit is ook zo in het
ervaringsgericht onderwijs van Laevers en CO. Hun zgn. ervaringsgericht
onderwijs wil zich overmatig bemoeien met het gevoelsleven van de leerling, die
op dit vlak als uiterst kwetsbaar en gekwetst wordt bekeken. De leerkrachten
moeten de onzekere, onderdrukte, angstige, gestresseerde, leerling uit zijn
affectieve ellende bevrijden. Laevers spreekt over bevrijdingsprocessen en
een leraar moet zich therapeutisch opstellen (zie verder punt 5). De
therapeutische autoriteit van de leerkracht berust op de vooronderstelling dat
hij/zij precies weet welke emoties positief of negatief zijn, hoe elke leerling
zich precies voelt en hoe men rechtstreeks kan inwerken op de nare gevoelens.
Ze berust verder op de veronderstelling dat de leerkracht over de expertise
beschikt om de gevoelens rechtstreeks te trainen en te dicteren hoe leerlingen
zich moeten voelen. Furedi spreekt in
deze context van emotionele
conformiteit: leerlingen worden in een emotioneel keurslijf geperst.
Dirk
Lorré,
klinisch psycholoog UGent, wees op de grote gevaren en op de rolverwarring die
ontstaan als de leerkracht naast de leraarsrol ook nog in sterke mate die van
ouder en van psychiater mag en moet opnemen, en voortdurend moet inbreken in de
gevoelswereld en persoonlijke ontwikkeling van de leerlingen. Zon opstelling
leidt volgens Lorré ook tot wantrouwen bij de leerlingen en tot een aantasting
van de kwaliteit van het onderwijs (Lorré D., De school als betovering,
Caleidoscoop, mei 1991). De leerlingen appreciëren volgens hem ook niet dat er
voortdurend ingegrepen wordt op hun intieme gevoelens, dat de leerkracht zich
voortdurend uitspreekt over hun affectieve identiteit en welbevinden, dat de
afstand tussen wat er zich afspeelt op school en thuis te klein wordt, dat
leerlingen gevraagd wordt zich uit te spreken over zichzelf of hun
medeleerlingen. De meeste ouders appreciëren dit ook niet en ervaren dit vaak
ook als een inbreuk op de privacy.
Ook prof. Hans
Van Crombrugge stelde dat hij het niet eens is met het voortdurend inbreken in de leefwereld en de gevoelens
die het eigendom van de kinderen zijn; hij noemde dit zelfs pedagogische incest. De leerling heeft
recht op een eigen leefwereld en op eigen gevoelens die voor de leerkrachten
tot op voldoende hoogte een geheim blijven.Ook het voortdurend laten opbiechten van gevoelens is o.i. een vorm van 'pedagogische incest. We zouden het ook
een soort aantasting van de privacy kunnen noemen. Die aantasting komt o.i. ook
tot uiting waar Laevers verwacht dat de leerkracht ook het welbevinden van het
kind in relatie met zijn ouders beoordeelt en quoteert. Die neiging om in te
breken in de gevoelswereld komt ook tot uiting in de eindtermen vooral in het
leerdomein 'sociale vaardigheden' waar geëist wordt dat we bij de leerlingen
een groot aantal affectieve en sociale houdingen nastreven, maar ook tegelijk
afdwingen, controleren en rapporteren. Bij een aantal toepassingen van de
'Axenroos' van Cuvelier is ook sprake van verregaand inbreken in de
gevoelswereld van de leerlingen.
In het
tijdschrift 'Signaal' (oktober-november-december 2003) lazen we een boeiend
interview van de redactie met prof. Herman De Dijn, een bekend filosoof van de
K.U.-Leuven. Hierin wees ook De Dijn op het gevaar van de therapeutisering van
opvoeding en onderwijs.
We citeren een paar passages uit dit interview.
"Wij evolueren naar een situatie waarin de pedagogie zonder meer
een onderdeel wordt van een veralgemeende therapeutisering van het leven. Alle
problemen roepen met andere woorden automatisch vragen op voor professionele
hulp. Er wordt bijvoorbeeld geen fundamenteel onderscheid meer gemaakt tussen
een kind met autisme en een kind dat bijvoorbeeld 'overdreven' schuchter is.
Autisme zou ik een reëel probleem noemen, een probleem waarvoor ik als ouder hulp
en begeleiding moet zoeken en krijgen. Schuchterheid daarentegen is zonder
twijfel onaangenaam voor de betrokkene, maar normaal gesproken heb je hiervoor
als ouder of kind toch geen externe hulp nodig. We hoeven dit 'probleem' toch
niet direct te problematiseren of te therapeutiseren. Het lost zich vanzelf op
in het dagelijks leven, als het opgelost moet worden.Ik was bijvoorbeeld zelf zo'n kind. Heb ik daar nu nog last van? Nee!
Ben ik daarvoor ooit in therapie geweest? Nee! We hebben hier te maken met een
therapeutiseringsideologie waar de 'markt' gretig op inspeelt. Bovendien
vraag ik me af of je als hulpverlener wel zo zeker kunt zijn van het effect.
Hulp bieden waar het niet nodig is of een kind dat eigenlijk op een normale
wijze zou kunnen ontwikkelen aan bepaalde therapieën onderwerpen, is misschien
niet alleen onproductief, maar ook contraproductief. Zo'n kind wordt niet meer
pedagogisch 'verleid', maar therapeutisch in een keurslijf gedrongen. We laten
zo'n kind geen kind meer zijn."
6 Bevrijdingsprocessen en therapeutische omgang
volgens CEGO?
Volgens de ervaringsgerichte CEGO-visie van Laevers en CO moet de
leerkracht veel aandacht besteden aan de omgang van de leerling met zijn
gevoelens; ze moet hierbij ook frustraties proberen te voorkomen. De leerkracht
weet volgens die CEGO-theorie ook precies wat er zich afspeelt binnen elke
leerling en wat positieve en negatieve gevoelens zijn. We illustreren dit even
aan de hand van een ervaringsgerichte dialoog à la CEGO-Leuven. In de bijdrage 'Pieter, je bent wéér ongehoorzaam
geweest!" illustreert Annie Van
Steen de theorie van de ervaringsgerichte dialoog waarbij de reflectie op
de nare gevoelens van de leerling en op de eigen gevoelens in functie van
het welbevinden en niet frustreren van het kind centraal staat (Kleuters en Ik, juni 1997).
Van Steen illustreert hoe men een
moraliserende en frustrerende aanpak kan vervangen door een ervaringsgerichte.
Een kleuterjuf analyseert achteraf haar tussenkomst waarbij ze een kind als
'ongehoorzaam' en 'koppig' terecht wees. We citeren even: "Gezien ik Pieter zag als een koppig kind dat zich verzette tegen
mijn richtlijn, werd ik kwaad. Mijn boosheid deed me meteen reageren. Ik heb er
eigenlijk niet over nagedacht wat in deze situatie de beste interventie zou
zijn. Met boosheid in mijn stem heb ik toen gezegd: Pieter, je bent weer
ongehoorzaam, nu ga je eerst opruimen in plaats van frisdrank drinken. Als
Pieter enkele dagen later volop aan het bouwen is in de bouwhoek, reageert hij
weer niet meteen op het signaal tot opruimen. Maar nu reageert juf Inge meer
empathisch en ervaringsgericht: "Juf
Inge gaat deze keer naar hem toe en zegt: 'Pieter je bent nog niet aan het
opruimen." Pieter zegt dat zijn kasteel nog niet af is. Dit gedrag geeft
juf Inge dit keer geen boos maar eerder een blij gevoel omwille van zijn hoge
betrokkenheid. Ze denkt heel even na en zegt dat zij begrijpt dat het niet
prettig voor hem is om iets te moeten afbreken als het nog niet eens afgewerkt
is. Nu moet hij wel stoppen maar ze stelt voor om straks, bij een volgend
keuzemoment het kasteel verder af te werken. Pieter knikt tevreden."
De zgn. 'bevrijdingsprocessen' werden een van
de belangrijkste pijlers van het ervaringsgericht kleuteronderwijs. Laevers
schreef hieromtrent: "Via een
ervaringsgerichte dialoog proberen we kinderen te bevrijden uit de emotionele
moeilijkheden waarmee ze te kampen hebben. We spreken dan in termen van
'bevrijdingsprocessen' bij kleuters. Het gaat hier op de eerste plaats om de
drie à vier probleemkleuters die je wel in elke klas kan aantreffen. Daarnaast
zal men ook bij de andere kleuters de noodzaak ontdekken om hulp te bieden bij
het verkennen van diepere gevoelens. We spreken hier over 'genezingsprocessen'.
Het kind wordt geholpen om over een emotionele hindernis heen te komen.
Naarmate je als kleuterleidster meer en meer tot de eigen leefwereld van
kleuters probeert door te dringen, merk je dat tal van kinderen signalen
uitzenden van moeilijk te verwerken emoties. We denken aan de kleuter die zich
achtergesteld voelt bij de komst van een broertje of zusje; de kleuter die geen
zelfvertrouwen heeft; de kleuter met zijn onuitputtelijke honger naar aandacht
en affectie; de agressieve kleuter" (Werkboek voor een ervaringsgerichte
kleuterklaspraktijk, 1981, p. 10-11). Kinderen en jongeren lijken niet
langer meer in staat zelfstandig met moeilijke momenten in hun leven om te
gaan. Het (jonge) leven wordt afgeschilderd als een aaneenschakeling van
ernstige risicos en van emotionele stress die vragen om counseling en therapie en om andere vormen van tussenkomst. Bij de
therapeutische interactie worden de leerlingen gepercipieerd en behandeld alsof
ze op het spreekuur van een psychiater zijn.
Ook in het verslagboek van het 'Forum Basisonderwijs'
over zorgverbreding (1994, p. 137) onderstreepte Laevers nog eens het belang
van bevrijdingsprocessen. Voor de aanpak van agressieve kinderen raadde Laevers
aan om te werken met de methodiek van de 'motorische
ontlading': opgekropte spanningen moeten een ontlading vinden. Dit
afreageren kon volgens hem o.a. via het laten kloppen op de timmerbank, het
laten slaan op dozen, Deze
kindvolgende 'ontladingstechniek' is wetenschappelijk al lang achterhaald en
bevordert enkel de toename van agressie ook bij de observerende
medeleerlingen. Op andere plaatsen lezen we dat het bij bevrijdingsprocessen de
bedoeling is dat kinderen weer voeling krijgen met hun ervaringsstroom, oorspronkelijk aanvoelen. In de traditie van de
anti-autoritaire schoolbeweging en van Carl Rogers zouden jonge kinderen door
hun opvoeding en vele frustraties al vaak vervreemd zijn van hun
ervaringsstroom. De leerkracht moet via zijn therapeutisch optreden de band met
de ervaringsstroom herstellen.
Kritiek op 'realistisch wiskundeonderwiijs' van Freudenthal Instituut (2002-2004)
'Ir-realistische
principes' van 'realistische wiskunde': kritisch oordeel vanVlaamse leerkrachten en Nederlandse
onderwijsdeskundigen (2002-2004)
(Bijdrage uit Onderwijskrant
nr. 131, 2004).
Woord vooraf: actualiteit
van de problematiek in 2016
In een bijdrage van de katholieke onderwijskoepel in school+visie
(december 2015) houdt Sabine Jacobs een
vurig en verrassend pleidooi voor een
totaal ander soort wiskundeonderwijs - in de richting van de zgn. realistische
wiskunde van het Nederlandse Freudenthal Instituut. Dit soort wiskunde lokte
in Nederland een echte wiskundeoorlog uit. Het staat haaks op de visie van het
leerplan wiskunde van 1998 waarvan we 1 van de 4 opstellers waren. Het staat
ook haaks op de visie van de Vlaamse leerkrachten en op de vele kritiek vanwege
tal van onderwijsexperts.
In die context drukken we nog eens een bijdrage af over deze thematiek
uit 2004. We willen enkel aantonen datal in 2004 de kritiek op dit soort wiskunde vrij groot was. Sindsdien
verschenen er in Nederland nog veel meer van die kritische rapporten. We komen
hier later nog op terug.
'Ir-realistische' wiskunde: constructivistische aanpak niet haalbaar
In de vorige bijdrage 'Hoe realistisch is realistisch wiskundeonderwijs?' schreven Ann Versteijlen en Marc Spoelders (RU Gent)
dat Vlaamse leerkrachten lager onderwijs volgens hun onderzoek de principes van
het 'realistisch wiskunde-onderwijs' van
het Nederlandse Freudenthal Instituut moeilijk haalbaar vinden. ( VERSTEIJLEN, A.,
2004. Hoe realistisch is realistisch?
Over rekenen en wiskunde in het lager onderwijs (scriptie Universiteit
Gent).
Leerkrachtenkiezen ook voor gevarieerde werkvormen, zowel leerkrachtgeleide als meer
leerlinggeoriënteerde- zoals we
overigens propageren in het leerplan van het (katholiek) lager onderwijs
(1998). Als
mede-opsteller van het leerplan wiskunde opteerden we destijds voor een
optimalisering van de vele waardevolle klassieke inhouden, aangevuld met enkele
nieuwe elementen (inzake driedimensionele oriëntatie b.v.). We opteerden ook het behoud vaneen veelzijdige methodische aanpak. Dit alles
in de lijn van onze sterke wiskunde-traditie:optimalisering in continuïteit.
De
toenmalige pedagogisch coördinator van de koepel Jan Saveyn prees achterafhet leerplan wiskunde omwille van de keuze voor hetevenwichtiginhoudelijk aanbod en voor deeclectische, veelzijdige methodiek. We
namen inderdaad bewust afstand van extreme en eenzijdige inhoudelijke en
methodische visies. We wilden begin de jaren negentigvoorkomen dat het extreem van de
formalistische & hemelse moderne wiskunde vervangen werd door het andere
extreem van de context-en probleemgerichte, aardseen constructivistische wiskunde van het Nederlandse
Freudenthal Instituut. die in Nederland werd ingevoerd.De constructivistische& alledaagsewiskundetoontweinig respect voor de (klassieke) basiskennis en
-vaardigheden en al verwacht al te veel van
de leerling die zijn wiskundekennis zelf construeert/herontdekt.
In het
hoofdstuk 7 over de methodiek schreven we in het leerplan wiskunde: De brede waaier van doelstellingen vereist
een groot scala van didactische scenarios. De leerinhoud en de concrete
doelstelling die aan de orde is, speelt daarbij ook een rol. Denk maar aan het
verschil in aanpak bij het verwerven van inzicht in de tafels van vermenigvuldiging
en bij het automatiseren ervan. ... Bij sommige leerprocessen treden
leerkrachten sturend op, bij andere ondersteunend. ... Een leerkracht kan op verschillende manieren het leerproces sturen/ondersteunen:
uitleggen en demonstreren, helpen, leergesprekken en reflectie ...We zorgden ervoor dat uitdrukkingen als
de leerling construeert zelf zijn kennis, de optie voor een eenzijdige
constructivistische aanpak nergens voor kwam. In dit leerplan namen we afstand
van de constructivistische wiskunde van het Freudenthal instituut. Dit bleek
o.a. uit het feit dat we het gestandaardiseerd en geautomatiseerd berekenen,
het klassieke cijferrekenen, het klassieke metend rekenen, formules voor de
berekening van oppervlakte en inhoud ... ook nog steeds belangrijk vinden.
Veel Vlaamse leerkrachten menen verder dat de
'realistische principes' nadelig zijn voor de zwakke leerlingen. In een
onderzoek van Milo en Ruijssenaars (Universiteit Leiden) bleek dat deze
principes ook niet haalbaar zijn in het BLO (zie punt 5). Dit laatste is een
bevestiging van de conclusies in veel Angelsaksische studies.
De in dit nummer beschreven onderzoeken (Gent
& Leiden) bevestigen wat we destijds schreven in bijdragen als 'Hoe realistisch is het realistisch
wiskunde-onderwijs?' (O.Kr. 98, 1997) en in het boek Rekenen tot honderd,
Basisvaardigheden en zorgverbreding, Wolters-Plantyn, 1998.
Geregeld lezen we kritiek vanwege
onderwijsdeskundigen op het zgn. realistisch reken-wiskundeonderwijs van het
Freudenthal Instituut en op de constructivistische uitgangspunten van bepaalde
Freudenthalers. Indeze bijdrage
vermelden we een aantal van die kritieken.
2 Kritiek van Bastiaan
Braams
"Beste collega's, het Freudenthal
Instituut (FI) in Utrecht is vaak vermeld in samenhang met de
constructivistische plannen voor de onderwijshervorming in ons (Manhattan)
School-District 2. Ik bezocht het instituut onlangs. Dit is een informeel
verslag. Ik hield er gesprekken met Koeno Gravemijer e.a. en bestudeerde enkele
publicaties en rapporten.
De onderwijsfilosofie van het FI heet Realistisch Reken- en Wiskunde-Onderwijs
(in het Engels: Realistic Mathematics Education, RME). Een onderdeel van deze
filosofie is het benadrukken van wiskundige problemen in de vorm van kleine
realistische verhaaltjes. Een ander onderdeel is een nadruk op een gestuurd
zelf-ontdekkend leerproces: de leerlingen dienen de wiskunde zelf te ontdekken
met behulp van weloverwogen begeleiding van de kant van de docent. Ik heb wel
de indruk dat de Freudenthalers in de jaren tachtig heel wat radicaler waren
dan nu.
Uit een PPON peilingsrapport (1997) blijkt
dat op bijna alle scholen nu gebruik gemaakt wordt van lesmateriaal op
realistische grondslag. Op het niveau van het middelbaar onderwijs heeft het FI
ook invloed, maar minder dan op de lagere school. (NvdR in 2015: de voorbije jaren is de invloed
op het basisonderwijs al sterk afgenomen.)
Tijdens mijn bezoek werd ik getroffen door een
aantal zaken die minder gunstig uitvallen voor hun realistische aanpak. Het treft me b.v. dat de effectiviteit van
de principes van het realistische reken-wiskundeonderwijs niet echt wordt
onderbouwd. Integendeel, er lijkt geen ernstige belangstelling te bestaan voor
het doen van zorgvuldig onderzoek waarin de uitkomsten van verschillende
onderwijskundige benaderingen met elkaar vergeleken worden.
Ik was nogal getroffen door deze aanvaarding
van RME als geopenbaarde filosofie. De enige beoordeling die ik gevonden heb
staat in het al eerder vermelde PPON-1997. De conclusie is dubbelzinnig: de
studie meldt aan de ene kant dat het algemeen niveau omlaag is gegaan naarmate
de realistische methodes meer gebruikt werden, maar anderzijds dat scholen die
de realistische methodiek gebruiken beter presteren dan andere scholen. In een
reactie van prof. Treffers (FI) bij deze tegenstrijdige conclusies haalde hij
gewoon de schouders op.
Wat dit PPON-onderzoek betreft, verschafte
projectleider dr. Frank van der Schoot me achteraf waardevolle nadere
informatie en correcties i.v.m. de vergelijking tussen de realistische en de
oudere traditionele methoden. Van der
Schoot schrijft o.a.: "In de
peiling van 1997 bleek dat de verschillen of effecten tussen individuele
methoden binnen de categorie methoden groter zijn dan de effecten tussen
categorieën van methoden realistisch/traditioneel. Wel is gebleken dat twee
(toen)relatief recent uitgegeven methoden (Wereld in Getallen herziene versie)
en Pluspunt relatief vaak tot de betere methoden behoorden."(NvdR: dit laatste is o.i. een gevolg van
het feit dat de recente versies van methodes minder wiskundig 'realistisch' à
la Freudenthal Instituut zijn opgesteld; dus meer gestructureerd en
evenwichtig, meer didactisch 'realistisch'.)
Wat betreft de projecten in New York district 2 en
constructivistische lesmethoden beweegt het Freudenthal
Instituut zich op de rand. Ze nemen deel aan Catherine Frosnot's 'Mathematics in the City' project, maar
niet aan het wat meer intens constructivistische 'Reconceptualizing Mathematics Teaching', dat een radicaal
constructivisme propageert waarin in de limiet de sturing verdwijnt. Het
Freudenthal Instituut blijft op een goede afstand van die limiet. Anderzijds
treft men bij de mensen van het FI geen kritiek aan wat betreft de
constructivistische inslag van de projecten van Catherine Frosnot."
3Kritiek van A. Langendijk
De kritiek van Bastiaan Braams stemt in grote mate
overeen met deze die A. Langendijk een
paar jaar geleden in de 'Volkskrant'
(21 juni 2002) formuleerde over de filosofie achter het realistisch en
constructivistisch wiskundeonderwijs. Langendijk betoogde vooral dat het maar
eens afgelopen moet zijn met de mooie sprookjes omtrent het 'ontdekkend leren'
en de constructie van eigen kennis. In navolging van enkele vooraanstaande
Amerikaanse wiskundigen en onderwijskundigen pleitte hij ook voor een
hernieuwde aandacht voor het automatiseren en inslijpen van berekeningswijzen.
Langendijk schreef verder dat de nieuwste
reken-wiskundemethoden overdreven concreet zijn en dat het lijkt of elke som
moet worden teruggebracht tot een praktische ervaring van de leerling (cf.
visie omtrent 'gesitueerd' en contextverbonden leren). In de ogen van
Langendijk wordt daarbij voorbijgegaan aan het feit dat de kracht van de exacte
vakken ook gelegen is in het denken in algemene concepten en abstracties. Er
bestaat volgens Langendijk een afstand tussen het laten aangrijpen van
leerprocessen in betekenisvolle situaties en het ontwikkelen van formele en
abstracte concepten.
4
Kritiek vanwege lerarenopleiderMarjolien Kool
Marjolein Kool, hoofdredacteur wiskundetijdschrift 'Willem Bartjens',
hield onlangs een scherp pleidooi voor meer 'aanbodgestuurd wiskundeonderwijs'
en tegen allerhande modieuze aanpakken (Willem Bartjens, maart 2004). Ze maakt
zich als PABO-docente (lerarenopleider Normaalschool) ook veel zorgen over de
nieuwe trends in de lerarenopleiding: zelfsturing, competenties, assesments,
portfolio
Marjolein Kool schrijft: "De mode
schrijft nog steeds korte truitjes voor, maar ik heb geen zin om mijn
vetrolletjes in de etalage te leggen. Ik ben bovendien te laf voor een piercing
of een tattoo. Dus ik doe niet mee met deze modetrend. In onderwijsland is ook
een modetrend gesignaleerd. Onderwijs mag
niet meer aanbodgestuurd zijn, onderwijs moet leervraaggestuurd worden. De
lerende kiest zelf wat hij of zij wil leren. Dan wordt onderwijs betekenisvol
en ontstaat er betrokkenheid. Prachtig! Alle leraren -of ze nu voor de
kleutergroep staan of op de lerarenopleiding lesgeven, worden geacht aan deze
vernieuwing van het onderwijs mee te doen. Maar kunnen al die leraren dat wel,
leervraaggestuurd onderwijs geven, competenties opstellen, portfolio's
beoordelen, assessments afnemen? Nee, dat kunnen ze nog niet, maar dat zouden ze
moeten leren."
"Leerlingen mogen hun eigen leervragen
opstellen, leraren krijgen een leervraag opgedragen, want koning Mode schrijft
voor dat onderwijs moet kantelen, dus zal het onderwijs kantelen. Maar iets wat
kantelt kan omvallen. Ik hou mijn hart vast. Natuurlijk zie ik de voordelen:
Leerlingen werken aan echte, aan eigen leervragen, zijn gemotiveerd en
enthousiast. Natuurlijk hangt ook bij mij de spreuk aan de wand: 'Onderwijs is
niet het vullen van een emmer, maar het ontsteken van een vuur." Maar ik
hoorde laatst ook een collega zeggen: 'Als
ik vroeger mijn eigen keuzes had mogen maken, dan had ik twintig werkstukken
over voetbal gemaakt en nooit de tafels van vermenigvuldiging geleerd.' Er
zijn nou eenmaal dingen, ook in ons mooie rekenvak, die nou eenmaal moeten terwijl geen leerling of student
er spontaan voor zou kiezen. Leren kan
niet altijd leuk zijn.
"Binnen onze PABO (=lerarenopleiding)
doen we erg ons best om met de laatste mode mee te kantelen. Studenten krijgen in het derde jaar de kans
om met zelfgekozen leervragen aan de slag te gaan. Die leervragen zitten
niet zo vaak op het terrein van rekenen-wiskunde. En als dat wel het geval is,
is het meestal een leervraag over dyscalculie, want dat is een andere
modetrend, maar laat ik het daar nu niet over hebben. Vrijwel nooit kiest een
student voor didactische verdieping, zelden wil een student de leerlijn
'breuken' uitpuzzelen. Terwijl dat zo goed voor ze zou zijn. Maar wie ben ik om
dat te vinden? 'Zelf leervragen bedenken',
is het parool! Maar het paradoxale aan dat parool is: Je moet eerst veel weten over rekenonderwijs voordat je goede
leervragen over rekenen kunt stellen. Zelf sturen is prachtig, maar je moet
weten waarheen."
"Hans Bögemann schrijft in dit nummer van
Willem Bartjens over zelfgestuurd leren in de reken-wiskundeles
op de basisschool. Hij heeft een soort compromis bedacht. De doelen staan
vast, maar de leerlingen mogen meebepalen hoe de route naar die doelen eruit
zal zien. En dat kan per kind verschillen. Het klinkt als de reclameleus van de
soepfabrikant: 'Een beetje van mezelf en
een beetje van de meester;' Misschien is deze soep voldoende afgekoeld om hem
wél te kunnen eten? Mode is altijd extreem. Nu zijn de truitjes kort,
volgend jaar struikel je er weer over. Mijn
advies luidt: Laat het reken-wiskundeonderwijs asjeblieft niet te veel met alle
modetrends in onderwijsland meewaaien.De
waarheid ligt zoals altijd ergens in het midden."
5.Rekeninstructie in BLO: wat is realistisch?
Conclusies
uit onderzoek van B.F. Milo & Ruijssenaars
5.1 Inleiding
Is het verstandig dat scholen voor
buitengewoon onderwijs voor het rekenen tot 100 een diversiteit aan
berekeningsstrategieën stimuleren en de leerlingen laten aansluiten bij hun
informele en specifieke voorkeur zoals de aanpak van het 'realistisch
wiskundeonderwijs' propageert? Of is het gestructureerd aanleren van een
gestandaardiseerde berekeningswijze effectiever? Deze vragen stonden centraal
in het doctoraatsonderzoek van B.F. Milo:
Math instruction for special-needs
students. Effects of instructional variants in addition
and substraction up to 100(universiteit Leiden); promotor:
prof. A. Ruijssenaars).
De 'realistische' filosofie beklemtoont o.a.
dat moet worden uitgegaan van de informele rekenkennis en berekeningswijzen van
de leerlingen en dat leerlingen hun eigen rekenwijzen mogen ontwikkelen.
Zelf kiezen wij voor een meerfunctionele en traditionele benadering die
vooreerst een duidelijk onderscheid maakt tussen gestandaardiseerd en flexibel
berekenen. Wij beklemtonen heel sterk het gestructureerd aanleren van één
gestandaardiseerde korte berekeningswijze: b.v. bij 6527: het doorrekenen
(rijgen) vanuit het eerste getal (65) en het aftrekken met grote sprongen (-20,
-7). Flexibel berekenen dat sterk afhankelijk is van de opgegeven getallen komt
later aan bod en op dit vlak mag men van de zwakkere leerlingen en BLO-kinderen
geen wonderen verwachten.
Voor de bespreking van het onderzoek van Milo
baseerden we ons vooral op volgende bijdrage:B. Milo & A. Ruijssenaars, Rekeninstructie
op scholen voor speciaal basisonderwijs, wat is realistisch?, in: Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 42
(2003), 423-435.
De belangrijkste bevinding van Milo luidt dat
leerlingen uit het buitengewoon onderwijs veel meer profiteren van het
gestructureerd aanleren van een gestandaardiseerde berekeningswijze dan van het
aansluiten bij en stimuleren van een diversiteit van oplossingsstrategieën
(berekeningswijzen).
Deze conclusie sluit aan bij de bevindingen
van veel didactici en bij de mening van de meeste praktijkmensen. Zij menen dat
de flexibele aanpak van het Freudenthal Instituut niet interessant is voor de
zwakkere leerlingen. In het boek 'Rekenen
tot 100' ( Kluwer, 1998, Wolters-Plantyn 2002) omschreven we uitvoerig onze
kritische bedenkingen bij de flexibele benadering van het Freudenthal Instituut
en bij hun onderschatting van het belang van het gestandaardiseerd en
geautomatiseerd berekenen. Dit belet niet dat ook wij daarnaast aandacht
besteden aan het flexibel rekenen; we
stellen wel duidelijk dat dit voor risicoleerlingen vaak te hoog gegrepen zal
zijn.
Vooraleer we op het onderzoek van Milo ingaan
stellen we samen met prof. Ruijssenaars (Dyslexie
en dyscalculie, Acco, 2002, p. 169) dat de bevindingen van Milo ook
aansluiten bij de onderzoeksconclusies van Swanson, Hoskyn en Lee, Interventions for students with learning
disabilities. London,
The Guilford Press, 2000 en van Butler, Miller, Lee en Pierce, Teaching mathematics to students with
mild-tomoderate mental retardation, in: Mental retardation, 2001, 39, 20-31. Deze
auteurs stellen dat zeker voor kinderen met leerproblemen een voldoende mate
van didactische sturing wenselijk is. Hun analyses van tal van studies lieten
zien dat bij deze leerlingen de beste resultaten worden behaald met een
didactiek waarin elementen van directe instructie duidelijk herkenbaar zijn.
Expliciet instructie, uitgebreide inoefening, sturende opmerkingen over
strategiegebruik en het opdelen van de vaardigheid blijken de
instructiecomponenten te zijn die een sterke bijdrage leveren aan de positieve
effecten.
Ook prof. Van Lieshout stelt in het boek 'Dyslexie en dyscalculie'(o.c.) op basis van recente onderzoekingen: "Geheel overstappen naar het toelaten
of aanmoedigen van eigen inbreng van de leerlingen, zoals bij het
constructivisme en het Realistisch Rekenen wordt bepleit, lijkt (...) geen
optie voor zwak presterende leerlingen."
Onderzoek van Milo
De kernvraag luidde: "Welke van de twee instructional designs
levert de beste resultatenop?"
Milo onderscheidt in dit verband een structurerende (directe) instructie en een
meer begeleidende (banende) didactiek met veel ruimte voor eigen inbreng van de
leerlingen en keuze van eigen berekeningswijzen.Het getallengebied waar het onderzoek op is
gericht, loopt van 20 tot 100. Er staan een tweetal rekenstrategieën centraal,
namelijk de uit eerdere studies bekende (Rijgstrategie (68-20 = 48, 48 3 =
45) en de Splitsstrategie (6823; 60 20 = 40; 8 3 = 5, 40 + 5 = 45).
Milo heeft voor de volgende onderzoeksopzet
gekozen. De leerlingen die in de groep zaten waarin structurerende (directe)
instructie werd gegeven, kregen één van beide strategieën voorgeschreven. Met
de andere leerlingen (banende instructie) werden beide strategieën besproken en
vergeleken en elke leerling mocht uiteindelijk zelf, naar eigen voorkeur, voor
een bepaalde strategie kiezen en deze gebruiken. In een pilotstudie (16
leerlingen) is eerst nagegaan of de beide instructievormen werden uitgevoerd
zoals bedoeld en dit bleek in redelijke mate het geval.
In een vervolgonderzoek kregen een 70-tal
leerlingen gedurende een half jaarinstructie in groepjes van drie tot vijf leerlingen volgens de boven
beschreven condities.
We zetten de algemene conclusies van Milo en
Ruijssenaars op een rijtje:
*De directieve rijginstructie leidt tot de
beste resultaten: leerlingen die direct
geïnstrueerd werden op de rijgstrategie, volgens een prestatietest en een
transfertest, presteerden beter dan de leerlingen die zelf een strategie
mochten kiezen.
*Ook andere vaststellingen wijzen er op dat
het aan de leerling overlaten van de strategiekeuze niet de gewenste effecten
sorteert. Milo en Ruijssenaars
schrijven "In de eerste plaats kozen
de meeste leerlingen voor het gebruik van één specifieke oplossingsstrategie.
In veel gevallen was dit de splitsstrategie, die bij aftrekopgaven met
tientalpassering problemen oplevert. Daarnaast bleek de interactie beperkt te
blijven tot presentatie en bespreking van verschillende oplossingsstrategieën.
De bedoelde reflectie op strategieën, waardoor inzicht in de efficiëntie van de
verschillende strategieën en hierop volgend flexibel strategiegebruik zou
ontstaan, lijkt (te) veel gevraagd. Mogelijk levert vrijheid van
strategiekeuze en bespreking van verschillende oplossingsstrategieën voor een
aantal kinderen vooral verwarring op."
Met betrekking tot het strategiegebruik is de
conclusie dus dat de meeste leerlingen een voorkeur ontwikkelen voor één
bepaalde strategie, ook bij een open (banende) aanpak. Weinig leerlingen in beide condities (sturend en banend)
gebruiken meer dan één strategie. Sommige leerlingen gebruiken wel strategieën
die niet tijdens de lessen waren toegestaan en dit leidde in de meeste gevallen
niet tot de juiste oplossing. Milo besluit dan dat flexibele rekenaars niet zonder meer ook goede rekenaars zijn.
*De splitsstrategie
is weinig effectief. Bij de directieve aanpak presteerden de leerlingen die een
splitsstrategie werden aangeleerd minder dan deze die een rijginstructie
kregen, en minder dan de leerlingen die zelf een strategie mochten kiezen. In
de groep die zélf een van beide strategieën mocht kiezen (de banende conditie
dus) bleken ook de leerlingen met een rijgende strategie het meest succesvol.
De leerlingen die moesten rijgen en de leerlingen die zelf een aanpak mochten
kiezen, presteerden op de transfertoets beter dan de 'gedwongen splitsers'. Als
een splitsstrategie wordt gehanteerd die denkfouten uitlokt, dan is dit niet
interessant en nog minder voor zwakke rekenaars.
*Uit het onderzoek bleek verder dat de
leerlingen die in de sturende conditie volgens de rijgstrategie te werk moesten
gaan binnen die strategie meer variaties bedachten dan de leerlingen die
volgens de splitsstrategie moesten rekenen. (NvdR: Dat is begrijpelijk omdat de
rijgstrategie meer variaties toelaat b.v. inzake grootte van de stappen dan
de splitsstrategie.)
De eindconclusie luidt dat kinderen in het
buitengewoon onderwijs meer baat hebben bij een gestuurde didactiek waarbij één
effectieve strategie aangeleerd wordt. Dit betekent dat volgens Milo de aanpak
van de realistische didactiek en van het constructivisme niet geschikt is voor
leerlingen in het buitengewoon onderwijs. De vaardigheden die verwacht worden
bij zo'n didactiek (de banende conditie) zijn voor deze leerlingen te hoog
gegrepen. De conclusies van het onderzoek sluiten perfect aan bij de visie die
we in 'Rekenen tot honderd'
propageerden en bij de visie van de meeste praktijkmensen.
De onderzoekers besluiten verder nog dat er
een opvallend verschil is tussen lom-leerlingen (type 8) en mlk-leerlingen
(type 1). Ten aanzien van het al dan niet kunnen bereiken van inzicht is er een
groot verschil. Hoewel de typering in Nederland formeel niet meer bestaat,
wijst het onderzoek volgens Milo en Ruijssenaars op het belang van de erkenning
van de verschillen tussen type 8 en type 1. In 1998 zijn in Nederland de lom-
en de mlk-scholen samengevoegd tot scholen voor speciaal basisonderwijs.
(SBO). Daardoor is o.i. de instructie aan die
heterogene groep veel moeilijker geworden.