Korte
historiek van leerdomein 'meten en metend rekenen' (passages uit mijn boek Meten en Metend Rekenen, Plantyn,
Mechelen, 2004)
1 Ter Heege (Freudenthal Instituut) : arme
traditie en zorgwekkende praktijk?
Over de historiek van het leerdomein 'meten en metend rekenen' lopen de
opvattingen nogal uiteen. Het verbaast ons bijvoorbeeld dat vertegenwoordigers
van het 'Freudenthal Instituut'
(Nederland) zich vaak zo vernietigend uitlaten over het verleden en zelfs over
het heden. Hans ter Heege (2001
a) schrijft: "Het
onderdeel meten in het onderwijs in rekenen-wiskunde is op de (Nederlandse)
basisschool nog nauwelijks ontwikkeld." In een andere publicatie werkt
ter Heege (2001b) deze stelling verder uit. Volgens hem kwamen nog tot voor
kort in het rekenwiskundeonderwijs nauwelijks
realistische meetproblemen en praktische meetervaringen voor. In de
traditionele leerboeken beperkte men zich tot oefeningen in het metrieke
stelsel. Een liniaal was het enige meetapparaat dat kinderen gedurende hun
basisschooltijd in handen kregen. Er was geen aandacht voor informele
meetprocedures met natuurlijke maten.
Het verwondert ons dat ter Heege zich zo
negatief uitlaat over het verleden en zelfs over de huidige toestand van het 'meten en metend rekenen' in Nederland.
We geloven wel dat er in Vlaanderen meer aandacht is voor 'interactieve
werkvormen' en in de nieuwe leerplannen is de leerlijn ook duidelijk
uitgewerkt. Wellicht is ter Heege ontgoocheld omdat het Freudenthal Instituut
na de publicatie van een inspirerend lespakket over 'oppervlakte' (Ter Heege
& de Moor,1977), het domein van het 'meten' links liet liggen. Pas nu wordt
de draad opnieuw opgenomen door het zgn. TAL-team
dat leerlijnen voor de verschillende wiskundedomeinen ontwikkelt. Terloops: in
Franse onderzoeken waarbij men het leerplan wiskunde van 1923 vergelijkt met
dit van 2002 merkt men dat het leerplan van 2002 veel minder ver gaat dan dit van 1923 -ook
inzake metend rekenen.
2 Rijke traditie, New-Math-verdrukking en recente herwaardering
We zijn verrast door de denigrerende toon
waarop ter Heege over het (verre) verleden van het onderwijs in 'meten en metend rekenen' spreekt. Zelf
kijken we respectvol terug op de lessen 'metend
rekenen' die we als basisschoolleerling kregen tussen 1952 en 1958. We
hebben gedurende de voorbije 48 jaar geregeld gebruik gemaakt van die
basiskennis en zelfs heel intensief toen we een huis lieten bouwen. Onze
buurman, een schrijnwerker van 58 jaar, vertelde onlangs dat de jonge
schrijnwerkers veel minder de elementaire basiskennis 'metend rekenen' onder de knie hebben dan onze generatiegenoten. In
tegenstelling met ter Heege hebben we
de voorbije dertig jaar steeds gepleit voor vernieuwing in continuïteit - met behoud van oude waarden en voor herwaardering
van dit leerstofonderdeel dat in het tijdperk van de 'moderne wiskunde' in de
verdrukking was geraakt.
De
invoering van het metriek stelsel in Frankrijk in 1793 leidde tot het decreet
van 28 januari 1794 dat voorschreef dat het metriek stelsel moest opgenomen
worden in de nieuwe schoolboeken. Inspecteur Barbry schreef over de verdere
ontwikkeling in Vlaanderen: "De term
'metriek stelsel' komt sinds 1897 regelmatig in de leerplannen voor. Er wordt
een sterke nadruk gelegd op de kennis van het systeem, maar dan vooral als een
noodzakelijke voorwaarde voor het praktisch gebruik van maten en gewichten in
het dagelijkse leven. In het leerplan van 1922 wordt dit omschreven als
'talrijke oefeningen en vraagstukken'. Een eeuw lang werd in alle leerplannen
gepleit voor: -een aanschouwelijke en praktische kennis van maateenheden,-
praktijkgerichte meetactiviteiten, -het veelvuldig doen meten, wegen, tellen,
-het regelmatig maken van toepassingen. Het ligt dan ook voor de hand dat in
1936 de nadruk op deze activiteiten gelegd wordt. In dit 'Leerplan en Leidraad'
vinden we voor het eerst de term 'metend rekenen' 'i.p.v. 'metriek stelsel'.
Deze term is vooral vanaf de Pedagogische Week van 1961 ingeburgerd
geraakt" (Barbry, 1988).
Bij
de voorstelling van het VVKBaO-leerplan (1998) wezen we de toehoorders op onze
sterke traditie inzake metend rekenen. We confronteerden de toehoorders met een
vakdidactische publicatie uit 1922 van Arseen Vandevelde (pedagoog
normaalschool Torhout) in samenwerking met drie oud-studenten. Bij de
beschrijving van de pijlers van het zgn. 'Metriek
Stelsel' beklemtoonden de auteurs o.m. volgende zaken:
*
Werk voldoende met natuurlijke maten naast standaardmaten.
*
De leerlingen moeten een nauwkeurige voorstelling van maten verwerven: bv.
liter: literflesch, are:
klasvloer.
*
Besteed veel aandacht aan het praktisch karakter: veel meten en schatten.
*
De behoefte aan een nieuwe maat moet je doen voelen.
*
De leerlingen moeten beseffen dat de oppervlakte van 1 m2 onafhankelijk van den vorm is.
*
Laat ervaren dat vlakke figuren (bv. driehoek) uit een rechthoek kunnen
gesneden worden.
*
Werk met toepassingen uit het dagelijksch leven.
De
rekendidactici uit die tijd maakten wel nog geen gebruik van modieuze termen
als metacognitie, maar braken ook al een lans voor bijvoorbeeld reflectie en leergesprekken.
Bij onze eerste stagebezoeken in het begin van de jaren zeventig werden we vaak geconfronteerd met een veelzijdig
en rijk 'metend rekenen'. We merkten bv. bij meester Depotter in Bulskamp dat
de leerlingen van de derde graad al de tijd kregen om zelf één of meerdere
berekeningswijzen voor de oppervlakte van de ruit te bedenken en achteraf werd
dit uitvoerig besproken. Voor de leerlingen van de hogere leerjaren bevatten de
leerboeken ook veel vraagstukken metend rekenen en dat was eveneens het geval
in de kantonnale en interdiocesane examens op het einde van het zesde leerjaar.
In de lagere leerjaren werd er destijds wel iets te weinig aandacht besteed aan
het meten met 'natuurlijke maateenheden' en aan grootheden zoals oppervlakte en
volume. In de hogere leerjaren was er te weinig aandacht voor diagrammen en
grafieken. Al bij al zien we echter geen reden om meewarig te spreken over het
verleden van het 'metend rekenen'. In paragraaf
9 zullen we erop wijzen dat o.i. de medewerkers van het Freudenthalinstituut
te weinig een aantal 'oude waarden' waarderen.
3 Moderne wiskunde:
metend rekenen op achtergrond
Door
de invoering van de 'moderne wiskunde' vanaf 1976 merkten we dat de uitbreiding
van het leerplan en de theoretische benadering van de wiskunde nadelig was voor
het domein 'metend rekenen': er resteerde minder tijd voor probleemoplossend
leren, daadwerkelijk meten en toepassingen. In onze kruistocht tegen de 'New
Math' wezen we er herhaaldelijk op dat het 'metend rekenen' in de verdrukking
kwam (Feys, 1982). Dit kwam ook omdat dit leerdomein zich minder leende tot
toepassing van de verzamelingenleer. (De meetkundige begrippen bv. werden wel
in het keurslijf van de moderne wiskunde gestopt.) Ook op de interdiocesane
examens bv. kwamen veel minder opgaven 'metend rekenen' voor. Met de invoering
van de nieuwe leerplannen in 1998 nam de
status van 'meten en metend rekenen' weer toe en dat domein krijgt in de nieuwe
leerboeken ook meer aandacht.
4 Nieuwe leerplannen: vernieuwing in
continuïteit en herwaardering
Als
medeontwerper van de eindtermen en van een nieuw leerplan was onze stelling
steeds: 'Laat ons een aantal oude waarden
herwaarderen en tegelijk nieuwe elementen en evoluties integreren'. Inzake
die nieuwe elementen denken we bv. aan een aantal nieuwe ideeën omtrent de
verkenning van 'oppervlakte', meer aandacht voor maatgevoel en werken met diagrammen en grafieken, vlugger werken
met conventionele maten en meetinstrumenten voor lengte,
Op de normaalschool
propageerden we al in 1978 het gebruik van een aantal creatieve ideeën over
oppervlakte uit een Wiskobaspublicatie van ter Heege en de Moor (1977), maar
het leerplan bood te weinig ruimte. De nieuwe (Vlaamse) leerplannen bieden een
goede synthese van oude waarden en meer recente, vernieuwende ingrediënten. Ook
in de nieuwe wiskundemethodes krijgt 'metend rekenen' weer de aandacht die het
verdient. In 1.9 maken we duidelijk dat de Vlaamse aanpak evenwichtiger en
rijker is dan deze die in Nederland in de zgn. 'Proeve van een nationaal programma' gepropageerd wordt (Treffers
e.a., 1989).
5.Goede score in TIMSS 2003
Als
leerplanmedewerkers verheugen we ons ook over het feit dat de Vlaamse
leerlingen als de beste van Europa scoorden op de het landenvergelijkend
onderzoek TIMSS 2003 waaraan de 10-
en 14- jarigen deelnamen. In Vlaanderen namen 149 lagere scholen aan de toetsing deel.
Vlaanderen behaalde een gemiddelde score van 551 op een internationaal
gemiddelde van 495. Ook op de items metend rekenen scoorden de Vlaamse
leerlingen vrij goed. Niettegenstaande deze relatief
gezien uitstekende score, waren er wel een paar vragen metend rekenen bij
waarvoor minder dan de helft van de leerlingen het juiste antwoord kende. Er is
dus reden tot vreugde, maar niet tot zelfgenoegzaamheid. In het verleden
stelden we al te vaak vast dat de kennis metend rekenen bij een aantal
eerstejaarsstudenten van de normaalschool beneden peil was. We hopen dat de
nieuwe leerplannen, de nieuwe wiskunde-methodes, de vakdidactische publicaties
... zullen bijdrage tot het verder
verhogen van de vaardigheid in rekenen en meten.
|