Vlaamse universiteiten als model van democratisch bestuur voor de Nederlandse. Vlaanderen als gidsland voor Nederland! ???
Vlaamse
universiteiten als model van democratisch
bestuur voor de Nederlandse. Vlaanderen als gidsland voor Nederland! ??
Deel 1. In de
periode 2003-2013 hekelde Rik Torfs nog vlijmscherp het ondemocratisch karakter
van het bestuur van de KULeuven. De
voorbije week hing Torfs in Vlaanderen en Nederland echter een heel idyllisch beeld van het bestuur op onze universiteiten op.
Kandidaat-rector Herman Nys poneerde in
mei 2013:De KUleuven is de laatste jaren
op een heel oligarchische manier bestuurd, waarbij beslissingen van boven
uit werden genomen en waarbij nauwelijks werd gecommuniceerd. Door deze
beleidsstijl vervreemden mensen van de instelling. In zijn Brief aan de
kiezers van2 mei 2013 hekelde ook Rik Torfs nog vlijmscherp het democratisch deficit en de bureaucratie
binnen de KU en de Associatie Leuven en wees hij op de vervreemding van het
bestuur (zie ook deel 2). Maar de
voorbije week werd met een beroep op recente uitspraken van Torfs - in de Nederlandse enin de Vlaamse media de indruk gewekt dat de
Vlaamse universiteiten - en de KULeuven in het bijzonder, al lang een model
zijn van democratisch bestuur en dat Vlaanderen hier als gidsland voor
Nederland kan fungeren.
Hierbij baseerde men zich enkel op het idyllische plaatje en
praatje omtrent het democratisch bestuur op de Vlaamse universiteiten van de
Leuvense rector Rik Torfs. We noteerden wel
een relativering van de enthousiaste
uitspraken van Torfs. Jan Rock, ex-student KULeuven en momenteel docent in
Nederland, repliceerde op het Internet: Wat
in dit idyllische plaatje van Torfs ontbreekt is o.m. de macht van de associaties
voor hoger onderwijs in Vlaanderen,
conglomeraten van hogescholen en universiteiten (deels geografisch, deels
levensbeschouwelijk). Daar zit een bestuurslaag die ook het beleid van de KU
Leuven bepaalt, zelfs de herbenoeming van de rector beïnvloedt, maar niet
democratisch is verkozen en veel minder zichtbaar blijft in de media en voor
inspraak dan de sterrector Torfs. Klinkt dat niet al wat vertrouwder? Torfs
wees er de voorbije week vooral ook op dat de rector, de decanen democratisch
verkozen werden. Maar ook in de periode 2003-2013waarin Torfs nog zo veel kritiek had op het
Leuvens bestuur, werden ze democratisch verkozen. Decanen en zelfs ex-rector
Marc Vervenne betreurden dat ook zij al
te weinig invloed hadden op het bestuur van de universiteit en van de
Associatie KULeuven onder het voorzitterschap van de autoritaire voorzitter
André Oosterlynck. Oosterlynck stelde zelfs op een bepaald moment dat de
decanen een hinderpaal waren voor goed
bestuur omdat ze verkozen moesten worden.
In de krant De Morgen van 27 februari j.l. hekelde Torfs
het democratisch deficit aan de Universiteit van Amsterdam en toonde hij begrip
voor de opstand en kritiek van de studenten en een groot aantal docenten (Terug
van weggeweest: het studentenprotest in Amsterdam). Tegelijk wekte hij de
indruk dat het bestuur van de Vlaamse
universiteiten heel democratisch fungeerde. Ook op de Nederlandse TV en op
Reyers Laat van 4 maartsprak Torfs
zich in dezelfde zin uit.Hij stelde o.m. in De Morgen: We zien
hier aan de Universiteit van Amsterdam een combinatie van bestuurders die naast en
boven de universiteit staan; en een
nutsdenken waarbij ook de humane wetenschappen in het gedrang komen. Dit is
technocratie in het kwadraat. de Amsterdamse studenten zitten samen met hun
docenten vast in een bestuursmodel dat niet past bij deze eeuw. Als er één
instelling is waar de interne democratie zou moeten werken, dan is het toch wel
de universiteit.Torfs wekte de
indruk dat bestuur van de Vlaamse universiteiten heel democratisch was en wars
van technocratie. De journalist van dienst concludeerde: Vlaanderen mag daarbijduseven als gidsland gelden. Ditlovend artikel in De Morgen plaatste minister Crevits dan ook prompt op haar website.
Torfs enthousiaste uitspraken verwonderden ons omdat uitgerekend Torfs in de periode
2003-2013geregeldlamenteerde over het democratisch deficit,
het centralistisch bestuur en de ermee verbonden gigantische bureaucratie aan
zijn KU-Leuven en elders. Dit
kwam ook nog in mei 2013tot uiting in
zijn verkiezingsprogramma en in zijn Brief aan de kiezers van2 mei 2013 waarin hij beloofde dat bij
verkiezing tot rector een einde zou maken aan het democratisch deficit en aan
de bureaucratie binnen de KU Leuven. In zijn Brief aan de kiezers luidde het:
Als U straks voor mij kiest, dat kiest U
voor een rector die de verouderde bestuurscultuur moderniseert, opteert voor
transparantie en openbaarheid van bestuur ende macht van de groepen afbouwt.Voor een rector dus die corporate governance invoert. In
zijn verkiezingsprogramma Moed en optimisme hekelde Torfs heel uitvoerig het democratisch deficit, de bureaucratie en
technocratie, de al te lange beleidslijnen .... binnen KULeuven &
Associatie. (zie punt 2).
In het studentenblad VETO van december 2012 beluisterden we
analoge kritiek vanwege professoren en decanen van de KU Leuven.Katlijn
Malfliet, decaan van de faculteit Sociale Wetenschappen, betreurde vooral
het gebrek aan overleg met de basis en deeconomisch-rationele visie op de universiteit. EnUA-prof.em.
Rudolf Verheyen betreurde nog in een publicatie van2014: De
Vlaamse universiteiten en hogescholen worden steeds meer als een bedrijf
beschouwd en beheerd. Het management is sterk geprofessionaliseerd. De
belangrijkste doelstelling van de universiteiten en van de hogescholen is hun
marktaandeel verhogen (Quo vadis hoger onderwijs?)
Deel 2. Kritiek van
prof.Rik Torfs in 2003-2013 op
ondemocratisch,centralistisch & bestuur van de KU Leuven
Rik Torfs wees de voorbije jaren geregeld op het
democratisch deficit en centralistisch bestuur en op het feit dat er een einde
gekomen was aan de democratische traditie. In zijn bijdrage 'Liefdesbrief' in De Standaard van 25 september 2003 uitte Torfs
zijn grote misnoegdheid over het bestuur van de universiteiten: "De universiteit
moet natuurlijk rekenschap geven aan de samenleving. Maar rekenschap geven is
nog wat anders dan onder een centralistisch
bestuur papieren invullen e.d. En rekenschap verschaft ze evenmin door haar
democratische bestuurstraditie op te geven of door te zwichten voor de zuivere
economische logica.. Rekenschap geeft de universiteit niet door het opzetten
van een gigantische interne bureaucratie,
die een eigen techniciteit met eigen specialisten vereist, maar waarvan de
buitenwereld niet eens het bestaan afweet. Hoe geeft ze dan wel rekenschap?
In Torfs verkiezingsprogramma Moed en optimisme van mei
2013 treffen we een aantal heel
kritische uitspraken aan over het bestuur van de KULeuven en over de Associatie.
Hij wees op het democratisch deficit, bureaucratie en technocratie, te lange
beleidslijnen .... op bestuursvlak. We citeren even:
(1)"Technocratische
overwegingen & administratieve overlast domineren de scène en lijken
meer onmisbaar dan professoren, onderzoekers, ondersteuners en studenten die
het inhoudelijke werk leveren. Dat is een vorm van decadentie die energiek moet
worden bestreden. Bijkomende effecten van overregulering zijn trouwens lange beleidslijnen en trage besluitvorming.
Academici moeten de kans krijgen om te doen waar ze goed in zijn: onderwijs
verschaffen, onderzoek verrichten, klinisch werk doen, zich inzetten voor
maatschappelijke dienstverlening. Wij moeten terug naar de essentie. De
administratieve omkadering moet daar volledig dienstbaar aan zijn. Niet
andersom. Ook niet gedeeltelijk andersom.
Administratieve
overlast is een rechtstreekse tegenstander van het creatieve denken. Maar alle pogingen om de administratieve
overlast in te dijken, faalden tot nog toe jammerlijk. Velen geloven dat het
daarbij om een lineaire evolutie gaat die niet te stoppen is. De tijdsgeest.
Niets aan te doen. Dat is onterecht. De vraag is niet of de administratieve
overlast een halt kan worden toegeroepen, maar hoe dat moet gebeuren. Daarom is
het belangrijk sluipende mechanismen die tot overlast leiden te ontmaskeren.
Vaak worden administratieve maatregelen uitgevaardigd, onder druk van de
overheid of op eigen initiatief van de universiteit, waarna specialisten worden
gevormd om hen in de praktijk om te zetten. Wie geen expert is in die
artificieel tot stand gekomen regelgeving haakt moedeloos af en voelt een diepe
alienatio, vervreemding, tegenover het systeem waarin zij of hij moet
functioneren.
Bijkomende effecten van overregulering zijn trouwens lange beleidslijnen en trage besluitvorming.
Zo komen we tot de vreemde paradox dat schijnbaar zorgvuldig bestuur gebaseerd
op een uitgebreide regelgeving, niet alleen traag en dus duur is, maar ook
efficiëntie mist. Juist daardoor wordt het onzorgvuldig.
(2) Universiteit en Associatie
Laten we tegelijk
vermijden dat we door de Associatie van de KU Leuvenworden verstikt, en dat we er onze identiteit
als universiteit in verliezen. Ook moeten wij ons goed bewust zijn van het democratisch deficit dat de Associatie
schept, waardoor mensen steeds sterker van hun universiteit dreigen te
vervreemden. Macht en fondsen verwerven mag niet de ultieme doelstelling zijn
van een associatie of een universiteit. Ook al omdat wie macht heeft vaak gezag
verliest, en juist dat laatste is belangrijk om de universiteit weer een
lichtbaken in de samenleving te laten zijn.
Vooraleer dieper op de rol van de associatie in te gaan,
moeten twee basisbegrippen als uitgangspunt voor elke verdere discussie naar
voren worden geschoven. Het eerste is subsidiariteit. Het tweede is niveau .Subsidiariteit
betekent dat elk probleem moet worden behandeld op het niveau waarop het best
zijn beslag kan krijgen. Heel vaak is dat het laagste niveau. Dat geldt
trouwens ook binnen de universiteit zelf. Het kan niet dat faculteiten of
groepen gebukt gaan onder vervreemdende besluitvorming die van boven komt. Ook
de KULAK en geïntegreerde opleidingen buiten Leuven moeten de nodige ruimte
krijgen om een koers te varen. Uiteraard geldt hetzelfde voor de verhouding
tussen de universiteit en de associatie. Er zijn gebieden, en die zijn talrijk,
waarop de universiteit en de associatie elkaar op geen enkele manier nodig
hebben. Dan moet deze laatste ook niet bij de besluitvorming worden betrokken,
en andersom.
Niveau betekent dan
weer dat de universiteit absoluut haar kwaliteit moet kunnen behouden. In
Vlaanderen beweren we altijd wel dat we kwaliteit en kwantiteit weten te
verzoenen, maar dat model heeft grenzen. De universiteit mag geen veredelde
hogeschool worden. Telkens wanneer samenwerking met hogescholen dreigt uit te
lopen op een vermindering van kwaliteit (bijvoorbeeld door tijdrovende vormen
van interactie en hulpverlening die academici van hun vrije ruimte beroven)
moet resoluut worden gekozen voor het niveau van de universiteit. Het kan niet
dat faculteiten of groepen gebukt gaan onder vervreemdende besluitvorming die
van boven komt
Democratizing the University: Visietekst van Rethink UvA
Democratizing the University: Visietekst van Rethink UvA March 4, 2015 /
The recent student protests, which have their roots in issues at the Faculty of Humanities, have opened the door for a discussion about much broader and more fundamental problems in the university. These problems can only be resolved by decentralizing and (re-)democratizing. Rethink UvA is committed to addressing these issues. The following short statement outlines our position.
1. Diagnosis: Whats the problem?
Universities today are increasingly run like corporations: decision-making is not in the hands of those who work and study there, but in the hands of a remote management team that often emphasizes priorities other than education and research. Running the university like a corporation not only distorts its character as a public institution embodying a community of academics, students and staff. It also negatively impacts the crucial social goods it is expected to provide for a vibrant democratic society: education, knowledge, critical and creative thinking. This bureaucratic distortion inverts these priorities: the number of diplomas, completion rates, and other output-based measurements become an end unto themselves, replacing a concern for the core issues of education and knowledge. The fundamental processes by which insight and understanding are achieved are thus made insignificant and secondary.
The inversion of university priorities is also reflected in its structure: instead of supporting students and academic staff, administration and management dominate university life more than ever, imposing these inverted priorities in a top-down manner. Increasing centralization is as much an outcome of this process as is disenfranchisement of those concerned: As responsibilities are taken away from departments and their members, and are moved up to higher administrative levels, more and more decisions are taken by managers who are removed from the concerns and needs of the students and academic staff involved.
2. The normative basis: Why democratization?
The members of a community should have a say in the rules that govern their interaction, as well as in their application. This is a widely accepted principle of democracy. If an institutions members are not able to participate in the shaping of its structures on an equal footing, they are simply subject to structures imposed from above. As a result, they become dependent on the arbitrary decisions of an unaccountable set of people with positions of power within these structures. In modern political communities, we find this unacceptable. As UvAs community of academics, students and staff, we therefore face a fundamental question about how to organize our community and what it would mean to (re-)democratize it.
But there are also more pragmatic reasons for democratization: a more democratic structure is more effective and informed than a top-down and more opaque structure. This is because democratic decisions are taken at the level where the specific knowledge and expertise of the people directly involved informs decisions. These people are not only better situated to make these decisions: they will also be more motivated to follow through on their own commitments. Decisions imposed on them by anonymous and distant administrators are unlikely to instigate the same degree of conscientiousness and loyalty. This principle also holds true for students: involving them in decisions that directly affect their studies shows them that their concerns are being taken seriously, thus increasing their involvement and motivation for learning.
Democratizing the university will also enable the local community to rethink the problems the university faces. We do not deny the necessity for reforms. However, these reforms need to be discussed and implemented in an inclusive, reasonable, and informed manner. In the current situation at UvA, students and staff are repeatedly confronted with a patchwork of unfathomable reforms from higher-up, which are presented to them as a fait accompli.
Finally, a more democratic organization of the university would be rooted in values that look beyond and reject the destructive logic of competition. Democratic organization is based on the logic of cooperation, which is much more appropriate for realizing the purposes of higher education.
3. What forms should the democratization of the university take?
There is no ready-made one-size-fits-all model of democracy for restructuring the university. We believe that the democratization of the university requires a complex mix of democratic procedures. These include not only control and accountability over output, as in transparency in decision-making, power to recall etc. They even more prominently include input democracy: participation of those concerned with democratic processes, such as making the rules, deliberation, electing representatives, etc. Participation is therefore no longer reducible to stakeholder representation, or having ones interests represented, as is currently the case with powerless UvA bodies like the student council (studentenraad) and works council (ondernemingsraad).
Two points therefore make up the core of our demands for democratization: firstly, decentralization, and secondly, the election of the university board and by extension, all other positions with the authority to make binding decisions on departmental, faculty, and university levels. It is imperative that staff and students are represented in all bodies that deliberate and implement decisions affecting them, and that their elected representatives participate on a par with all other members of these bodies (and not simply in an advisory role).
4. How can the democratization of the university be institutionally realized?
The concrete institutional implications will be worked out in further detail. However, the above does suggest the following demands for reform demands that are not utopian since they have been at least partly achieved in the past at our university and at other universities elsewhere.
We call for: Decentralization: Decisions should be taken in a democratic way, at the lowest possible level, i.e. the departments (or program teams) or the faculties, rather than the central administration. Elections: All positions (e.g. the board of the university, deans, heads of departments etc.) with the authority to make binding decisions should be elected either directly by the relevant constituency (staff, both permanent and temporary, and students) or by representative bodies (e.g. university, faculty and departmental councils) that have been directly elected. Power of recall: There have to be effective procedures for deposing elected representatives/executives in case of incompetence or loss of confidence. Deliberation: Within elected bodies and assemblies especially within the university, faculty and departmental councils , decisions should be made in a public, inclusive and discussion-oriented way that takes into account and seeks to remedy existing inequalities and asymmetries of gender, race, and class. Power of information and investigation: All documents should be publicly accessible. Elected bodies have the right to receive and debate all documents relevant to their decision-making, and to appeal to an independent committee or ombudsperson to start an investigation. Academic control: Academic staff should have direct control over teaching and curriculum development (including viability thresholds of courses, output indicators etc.). as well as over research priorities. Funding allocations: Decisions about funding allocations within the university should be taken in a transparent, democratic, and accountable way.
Passend onderwijs (cf. M-decreet): vooral extra papierwerk en inclusiekinderen krijgen geen paramedische hulp meer
Passend onderwijs (cf. ons M-decreet) levert vooral extra papierwerk en planlast op' - 03 maart '15 (Beloofde minister Crevits een reductie van de Planlast?) + inclusiekdn krijgen geen (gratis) paramedische hulp meer zoals vroeger in b.o.-onderwijs (zie punt 2)
(1) Vooral extra papierwerk Sinds de invoering van de wet passend onderwijs is het voor scholen lastiger om een leerling te weigeren of van school te verwijderen. Scholen moeten nu meer feiten en onderbouwing gev...en voor zo'n beslissing. De Geschillencommissie passend onderwijs vraagt in dergelijke zaken meer bewijslast van scholen. Dit meldt de Algemene Onderwijsbond (AOb).
Scholen moeten volgens strenge criteria voor elk individueel kind uitzoeken wat precies de 'ondersteuningsbehoefte' is. Vervolgens moet de school kijken of zij zelf in die behoefte kan voorzien. Is speciaal onderwijs (so) voor de betreffende leerling toch beter, dan moet de school de werkwijze van de so-school (=bo-school) in de buurt uitzoeken. Het opstellen van een onderzoeksdocument is nieuw voor de scholen en zou vooral een hoop werk zijn. Tot nu toe levert passend onderwijs vooral een hoop extra papierwerk op. De leraren zijn zo gefocust op hun relatie met de kinderen in de klas, op hun dagelijkse werk dat alles wat daar buiten valt aan papierwerk en documenten gewoon minder belangrijk is, aldus Ina van der Schuur, AOb-consulent die voorlichting geeft over passend onderwijs.
(2) Geen gratis paramedische hulp meer in gewoon onderwijs
Noodklok geluid over begeleiding zorgkinderen - 04 maart '15 Belangenorganisaties maken zich zorgen over zorgverzekeraars die niet willen betalen voor begeleiding in de klas, terwijl dit wel hun taak is. Ieder(in), de organisatie voor mensen met een beperking en chronisch zieken, stuurt daar vandaag een brandbrief over naar de Tweede Kamer. Sinds begin dit jaar komen kinderen die veel zorg nodig hebben in de klas steeds vaker in de knel. Door veranderingen in de zorg en het passend onderwijs is in de praktijk onduidelijk wie hun intensieve zorg of begeleiding in de klas moet betalen. Dit meldt NOS.
Volgens Martijn Klem van ouderorganisatie BOSK heeft het probleem ook te maken hebben met het passend onderwijs. Ieder kind moet passend onderwijs kunnen krijgen. Als het kan op een reguliere basisschool en anders op het speciale onderwijs. Daardoor komt de vraag naar boven waar onderwijsondersteuning eindigt en zorg begint en daarmee de vraag wie wat moet betalen.
Belangenorganisaties willen dat er snel betere informatie komt over wie welke rekening moet betalen. Ook moet er een vaste plek komen waar ouders naar toe kunnen voor vragen.mm
Centralistische n bureauvratisch bestuur van universiteit (en hogescholen)
HET ACADEMISCH MANIFEST
VAN EEN BEZETTE (managersuniversiteit)
NAAR EEN PUBLIEKE UNIVERSITEIT
Prof. Willmem Halffman en prof. Hans Radder
Krisis, Issue 3, 2013 -Tijdschrift voor actuele filosofie
(Enkel sassages over de hiërarchische managersuniversiteit).
De universiteit is bezet niet (zoals in 1969) door inspraak eisende
studenten, maar dit keer door de veelkoppige wolf van het Management. Die heeft de academie gekoloniseerd met een
huurlingenleger van professionele bestuurders, gewapend met spreadsheets,
outputindicatoren en auditprocedures,
onder luidkeelse begeleiding van de Efficiëntie- & Excellentiemars. Het
Management heeft daarbij de academicus tot interne vijand uitgeroepen: hij moet
voortdurend worden gewantrouwd, getest en gecontroleerd, onder de permanente
dreiging van reorganisatie, opheffing en ontslag. De wetenschappers laten zich
daarbij gedwee tegen elkaar uitspelen, als angstige, makke schapen, die enkel
hopen zelf nog de dans te ontspringen door hun buurman op het cruciale moment
een slag voor te zijn.
Om controle te houden zet de wolf de meest absurde middelen in, zoals
geldverslindende hele en halve fusies, steeds verfijndere en dus kostbare verantwoordingssystemen
en peperdure prestigeprojecten.Voor het Management is een universiteit in
essentie niet anders dan een bedrijf (of elke andere organisatie). Managen is
een vak en universitair management moet professionaliseren. Met
professionaliseren bedoelt men eigenlijk dat de academische professionals
moeten deprofessionaliseren: zij moeten worden gedegradeerd tot uitvoerder,
onderworpen aan een streng regime van controle door een andere groep
professionals: onderwijskundigen, marketing- en communicatiemedewerkers,
juristen, accountants en bovenaan de professionele topbestuurders. ...
De wolf kwam in schaapskleren: het Management beweert er te zijn om de arme
academicus te helpen in deze barre tijden van budgettaire krapte. De arme
academicus zal worden ontlast van bestuurstaken, van papierwinkel, van
vergaderwerk, om zich op de eigenlijke taak te richten. Maar wie de wolf in
huis laat, zit vervolgens elk weekend rapporten en smeekbeden te schrijven
waaruit moet blijken dat het schaap nog niet rijp is voor de slacht en krijgt
er al het papierwerk van het georganiseerde wantrouwen bij.
Hoe dat helemaal misloopt, is duidelijk gebleken aan de VU, alias de
koekjesfabriek. Daar werd de universiteit steeds meer gezien als een
professioneel gemanaged bedrijf dat publicaties en diplomas produceert van
passabele kwaliteit, maar tegen zo laag mogelijke kosten.Kennis die niet in
deze
fabriekslogica past, krijgt het dan moeilijk. De managersuniversiteit is
dus helemaal geen inhoudsloze organisatie, maar heeft juist grote gevolgen voor
de aard van het werk aan universiteiten. Haar visie leidt tot
grootschaligheid, scheiding van onderwijs en onderzoek, een voorkeur voor instrumentele
skills gericht op specifieke arbeidsmarkten en voor lucratief onderzoek dat
meesurft op de volgende hype en opdrachtgevers vooral niet te kritisch
benadert.
Concrete voorstellen
(1)Van hiërarchie naar zeggenschap.
De conditio sine qua non voor iedere universitaire vernieuwing is het doorbreken
van de huidige hiërarchische top-downstructuur en het toewerken naar een
bestuursvorm waarin wetenschappers, studenten en ondersteunend personeel mee
kunnen spreken en besluiten over die zaken
waarvan zij het meeste verstand hebben. Formeel vereist dit een
substantiële wijziging van de wet op het hoger onderwijs. Maar niets belet afdelingen
en faculteiten om, zo lang die nieuwe wet er nog niet is, alvast te gaan
experimenteren met nieuwe, informele vormen van inspraak en zeggenschap.
(2) Verbod op fusies
De schaal is al groot genoeg: een verbod op fusies binnen en tussen
universiteiten spaart mensen, motivatie en geld. Stimulering van samenwerking in
plaats van bestuurlijke schaalvergroting. Grotere instellingen leiden tot een
versterking van het Management.
(3)Bovengrens aan de
studentenpopulatie
Een maximum aan de studentenpopulatie van een opleiding, gelijk aan de omvang
van de beschikbare collegezalen en in verhouding tot wat doceerbaar is door de
beschikbare docenten. Als de populatie groter wordt, is het tijd voor een extra
opleiding of voor doorverwijzing naar een andere instelling. Als universiteiten
te krap bemeten raken, is het tijd voor een nieuwe universiteit, niet voor
verdere schaalvergroting.
(4)Bestuur als facilitaire dienst
De campusorganisatie wordt een facilitaire dienst, waar de bestuurder hoort
bij de portier en de schoonmaker, allemaal betaald door deze organisatie en
niet door een halflegaal uitzendbureautje.
(5). Grenzen aan verspillende controlesystemen
Een substantiële vereenvoudiging en reductie van controlesystemen. Niet meer
dan 10% van de tijd wordt besteed aan administratieve overhead, zoals
auditprocedures, BKO-portfolios, cursusdossiers, visitatierapporten en het
schrijven van onderzoeksvoorstellen. Wat binnen die 10% niet kan, kan niet.
(6) Vakbonden
Nadat het universitaire zelfbestuur aan de meeste universiteiten werd vervangen
door een ondernemingsraad, bleven slechts vakbonden over als collectieve
vertegenwoordiging van het personeel. In de ondernemingsraad mochten
vakbonden vervolgens alleen nog meepraten over
arbeidsomstandigheden en niet meer over de inhoud van het proces. Aangezien
vooral de oudere generatie nog lid is van een vakbond, richten de klassieke,
servicegerichte vakbonden zich vooral op hun belangen. Zo gaat het bij de
grote universitaire vakbonden al decennia vooral over behoud van (vaste) banen,
pensioenen en uittredingsregels, in plaats van over de bezetting en de
managersuniversiteit ...
(6) Parlementair-politieke actie
Universiteiten staan hooguit in de politieke belangstelling als het om
studiefinanciering gaat. Wetenschapsbeleid is al gauw te technisch, te moeilijk
te verpakken in simpele soundbites of in de clichés van de dagelijkse nieuwssoaps.
Alleen als we zelf ook nieuwswaardige feiten creëren, volgt de politiek. Valse
beloften, misbruik van middelen, corruptie, belangenverstrengeling, arrogante
machthebbers, kafkaëske bureaucratie, schandalen. Maar we moeten ook laten zien
dat dit geen geïsoleerde incidenten
zijn, maar gevolgen van structurele fouten in het concept van de hiërarchische
managersuniversiteit. We moeten met politici meedenken over een nieuwe
bestuursvorm die nodig is voor de realisering van de publieke universiteit.
Tot zover elf voorbeelden van acties waarmee emancipatorische bewegingen geprobeerd
hebben de bezetter van zich af te schudden. Het zal duidelijk zijn dat de weg
lang is, zelfs zonder einde. Tegelijk is duidelijk dat de nood aan collectieve
weerstand hoog is, want aan argumenten en manifesten heeft het Management lak.
Opstand tegen centralistisch en bureaucratisch bestuur van universiteiten in Nederland
Opstand tegen centralistisch en bureaucratisch bestuur van universiteiten Docenten richten 'Platform Hervorming universitair onderwijs' en 'Rethink UvA' op . Is het bestuur van onze Vlaamse hogescholen en universiteiten minder centralistisch en bureaucratisch?
De botsing op de UvA staat model voor de grote ideologische strijd van deze tijd Commentaar maagdenhuis Casper Thomas (De Groene) Na de Maagdenhuisbezetting, die vrolijk aanhoudt, heeft nagenoeg iedere Nederlandse universiteit een club studenten onder de vlag De Nieuwe Universiteit.
Bedenking vooraf: Ook in Vlaanderen is er veel kritiek op het centralistisch en bureaucratisch bestuur van de hogescholen en (in iets mindere mate) van de universiteiten. Maar dit ongenoegen komt te weinig aan de oppervlakte. De voorbije 13 jaar waren het vooral professoren en kandidaat-rectoren van de KULeuven die hun ongenoegen lieten blijken, Rik Torfs op kop.
Wetenschappers verenigen zich in initiatieven als het Platform Hervorming Nederlandse Universiteiten en Rethink UvA. 2015 kan zomaar de geschiedenis in gaan als het jaar van de universiteitsrevolutie. De grote vraag die volgt na het enthousiasme dat zulk engagement verdient: heeft deze protestbeweging ook daadwerkelijk een alternatief voor het bedrijfsmatige universiteitsmodel dat ze zo verafschuwt? Het antwoord is ja, maar niet van vandaag op morgen....
Waarom zwijgen professoren al te vaak?
Dat deze protestgolf moest worden ontketend door studenten is overigens logisch. Zij zijn de enig overgebleven partij die geheel vrijblijvend onvrede kan uiten over het academisch bestel. Een bestuurder heeft de politiek in de nek hijgen. Veel docenten zitten op een tijdelijk contract. Wetenschappers moeten over elkaars werk oordelen bij het toekennen van onderzoeksgelden. Kort samengevat hangt de universiteit die een bastion van het vrije denken moet zijn aan elkaar van de afhankelijkheidsrelaties. In die cultuur is er niemand te vinden die zijn positie niet op het spel zet als hij in verzet komt, behalve de student. Kort samengevat hangt de universiteit die een bastion van het vrije denken moet zijn aan elkaar van de afhankelijkheidsrelaties
Daarbij zitten de demonstranten op het juiste spoor met hun kritiek op het marktmodel in academia. De Nederlandse universiteiten worden als een bedrijf gerund met alle tierlantijnen die daarbij horen. De UvA heeft aparte bvs, corporate risk managers, een ingewikkelde vastgoedportefeuille ondersteund door rentederivaten, consultants die langskomen om de organisatiestructuur tegen het licht te houden en een zware bedrijfsvoering met ruim 1800 man (m/v) ondersteunend personeel op iets meer dan 2500 wetenschappers. Blijkbaar hebben alle bestaande vormen van inspraak deze koers onvoldoende kunnen remmen.
De botsing op de UvA staat model voor de grote ideologische strijd van deze tijd. Die gaat over de grondslagen waarop instituten gebaseerd zijn, of dat nu het zorgstelsel, de banken of een universiteit betreft. Aan de critici van het marktmodel de taak om een programma te ontwikkelen dat meer behelst dan aangeven wat er verkeerd gaat. Niet alleen de clichés herhalen over het neoliberalisme, maar een duidelijke eigen taal ontwikkelen. Wat de studenten en hun -sympathisanten daarvoor nodig hebben is tijd. Tijd om verder te praten over hoe een universiteit volgens hen moet functioneren.
Universiteitsbesturen moeten hier volop de ruimte aan geven. Pas dan vervult de academie zijn publieke rol als platform voor nieuwe ideeën.
De botsing op de UvA staat model voor de grote ideologische strijd van deze tijd
Onvrede werkt aanstekelijk. Na de Maagdenhuisbezetting, die vrolijk aanhoudt, heeft...
Minder zittenblijvers in lager onderwujs dan algemeen verspreid wordt
Percentage zittenblijvers in lager onderwijs 2013-2014 : lager dan algemeen verspreide opvatting dat er in ons lager onderwijs heel veel zittenblijvers zijn.
1ste kolom: met Belgische nationaliteit 2de kolom: met vreemde nationaliteit t 3de kolom: gemiddelde (1ste kolom: met Belgische nationaliteit: hier zitten dus ook leerlingen bij van allochtone afkomst, Belgische die thuis een andere taal spreken .).
Commentaar: *Deze officiële cijfers weerleggen de algemeen verspreide stelling dat er in Vlaanderen in het lager onderwijs enorm veel zittenblijvers zijn. (Er zijn er in het eerste leerjaar wel opvallend meer dan in Finland, maar de Vlaamse eersteklassertjes zijn meer dan een jaar jonger en leren lezen in het Fins is ook veel eenvoudiger. In Vlaanderen zitten veel minder leerlingen de 3de kleuterklas over dan in Vlaanderen - en dat lijkt ook beter.)
*Veel meer leerlingen van vreemde nationaliteit zijn zittenblijvers. Hier zitten ook laat-instromers bij.
*Al bij al zijn relatief weinig leerlingen met Belgische nationaliteit zittenblijvers. Indien we binnen deze groep leerlingen abstractie zouden maken van het aantal leerlingen die van allochtone afkomst zijn en/of thuis een andere taal spreken, dan zou het aantal zittenblijvers nog een flink stuk lager zijn.
*Indien we in het kleuteronderwijs intensief NT2 zouden geven, dan zouden we het aantal zittenblijvers bij anderstalige leerlingen in het eerste leerjaar nog sterk kunnen verminderen. Waarom is er nog steeds geen intensief NT2 vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs?mmm
Aandachtspunten voor bouw/inrichting van klaslokalen : Checkpoints for designers Clever Classrooms Summary report of the HEAD Project
1.Light Large glazing is welcomed when it is towards the North, East or West which receives abundant daylight and has a low risk of glare during the normal hours of occupation. Oversize glazing should be avoided when the room is orientated towards the suns path and in this situation external shadin...g should be provided. High quality electrical lighting is essential to provide a natural light alternative.
2.Air Quality Big window opening sizes and at different levels, provide varying ventilation options. Controls should be easy to access and use. Where possible, increasing the ceiling height can mitigate air quality issues because of a larger classroom volume, but effective ventilation is still needed. Mechanical ventilation may sometimes be necessary if window options are reduced owing due to noise or security reasons. An air quality monitor in the room can indicate a problem to the occupants. Air cooling (but not renewal) can mask poor air quality and create cold spots.
3.Temperature Radiators with thermostats in each room give users better opportunities to dynamically maintain the temperature at a comfortable level. Underfloor heating systems have merits, but lack of individual room controls and response lags need very careful consideration For those classrooms facing towards the suns path, an external shading device is needed to combat unwanted sun heat.
4.Sound Schools should be sited away from busy roads or neighbourhoods, or (secondary orientated to mitigate problems. factor) Planning measures can integrate site features, such as embankments, to diminish the intrusion of noise. If these are covered with plants, then the noise can be further reduced. Sensitive spaces, such as classrooms can be carefully separated from noisy areas using buffer zones such as toilets, storerooms or corridors.
5.Links to Nature Where possible, the view through the window should be plentiful, (secondary providing a wide-field vision of landscape and green areas. ) The windows sills need to be at or below the childrens eye level. A door directly towards an external play area can give pupils easy access to nature.mmm
Buitegewoon of gewoon onderwijs voor mijn kind met een beperking: afwegingen
Buitengewoon of gewoon onderwijs voor mijn kind met beperking? Afwegingen voor een verantwoorde keuze bij invoering van M-decreet.
Inklusion oder Förderschule? (Selma Lagerlöf-schule)
1.Welche Bedingungen bieten die verschiedenen Schulen?
Die Bedingungen können sich grundsätzlich deutlich unterscheiden. Sie müssen vorab die richtigen Fragen stellen, von denen wir hier einige aufführen. Danach geben wir einen groben Rahmen an, wie die Bedingungen an den verschiedenen Schularten sind. Gerade wenn Sie über eine inklusive Beschulung nachdenken, ist die Klärung der Bedingungen aus unserer Erfahrung besonders wichtig. Denn auch wenn gesetzlich geregelt ist, dass Ihr Kind auf eine Grundschule gehen darf, ist jedoch nicht festgeschrieben, dass ihm dort die gleichen Ressourcen und Bedingungen zustehen, die es an einer Förderschule bekommen würde.
1.bis Wie groß ist die Klasse, in die mein Kind kommt? An Förderschulen sind grundsätzlich die Klassen kleiner als an der Grundschule. Wie klein sie sind, hängt von der jeweiligen Förderschule ab. An der Selma-Lagerlöf-Schule liegt die durchschnittliche Klassenstärke bei 7 Schülerinnen und Schülern. Natürlich kann es - gerade im ländlichen Bereich - auch in der Grundschule zum Teil sehr kleine Klassen geben. Fragen Sie, wie groß die Klasse sein wird, in die ihr Kind kommen soll.
2.Wer wird mein Kind unterrichten? In der Förderschule wird ihr Kind von einer besonders ausgebildeten Förderschullehrkraft unterrichtet. Zudem unterstützt in jeder Klasse eine qualifizierte pädagogische Mitarbeiterin die Arbeit in der Klasse. In Grundschulen unterrichten generell Grundschullehrkräfte. Geht ihr Kind an die Grundschule, erhält die Grundschullehrkraft Unterstützung durch eine Förderschullehrkraft. Bei einem Kind mit Bedarf an sonderpädagogischer Unterstützung im Bereich Geistige Entwicklung beträgt dies 5 Stunden pro Woche. Bekommt mein Kind zusätzliche, intensive Förderung im Schulunterricht? Auch hier sind die Bedingungen sehr unterschiedlich. An der Förderschule ist die individuelle Förderung gut verankert und eine wesentliche Basis dieser Schulart. So gibt es prinzipiell die Möglichkeit von zusätzlicher Förderung in Kleingruppen oder manchmal sogar in der Einzelförderung. Solche Möglichkeiten für Zusatz-Förderung sind an den Grundschulen noch selten. Die zugewiesenen Förderschullehrerstunden pro Kind mit Bedarf an sonderpädagogischer Unterstützung werden sehr unterschiedlich eingesetzt (im Klassenverband oder in der Einzelförderung) Letztlich verteilt die Schule die zusätzlichen Ressourcen immer selbst. Ob Ihr Kind davon profitieren könnte, müssen Sie erfragen.
3.Bekommt mein Kind noch weitere Unterstützung? Abhängig von der Art und Schwere der Behinderung hat Ihr Kind an der Regelschule als auch an der Förderschule Anspruch auf einen Schulbegleiter.
4. Ich kenne mein Kind. Wo kann es wohl am besten lernen?Aus unserer Sicht ist die Entscheidung, auf welche Schule ein Kind mit Behinderung geht, neben den Bedingungen vor Ort vom Kind abhängig. Sie kennen ihr Kind am besten und können am besten einschätzen, unter welchen Rahmenbedingungen es ihm gut gehen würde und es am besten lernen könnte.
5. Wie selbständig kann mein Kind arbeiten? In der Grundschule wird von den Kindern relativ schnell erwartet, dass sie Dinge selbständig erledigen: Schuhe und Jacke an- und ausziehen, beim Sportunterricht umziehen, ein Arbeitsblatt von oben bis unten bearbeiten, bald schon selbst erlesen, was zu tun ist, sich und das eigene Arbeiten gar selbst zu organisieren. Allein wegen der Anzahl der Kinder ist intensive Unterstützung hier in der Grundschule in der Regel nicht (lange) zu erwarten. In der Förderschule ist das meist besser möglich, weil der Betreuungsschlüssel durch die deutlich kleineren Klassen und durch den Einsatz von Förderschullehrkräften und pädagogischen Mitarbeiterinnen in einer Klasse sehr gut ist.
6. Von welchen Mitschülern würde es profitieren? Eine Besonderheit der Förderschule ist es, dass alle Schüler in einer Klasse eine Behinderung haben oder entwicklungsverzögert sind. Es gibt also im Vergleich zur Grundschule vor Ort eine Häufung von Kindern mit besonderen Schwierigkeiten im Lernen oder auch im Verhalten. Eltern, die eine inklusive Schulform wählen, nennen dies häufig als Argument dafür, dass die Vorbilder "schlechter" sind oder der Unterricht nicht so konzentriert abläuft. Solche Klassen und Konstellationen gibt es. Auch deshalb lohnt sich nachzufragen: Welche Mitschüler wird mein Kind haben? Auch an der Grundschule. Denn auch hier sind Mitschüler mit besonderen Schwierigkeiten durchaus möglich. Was die Schulleistung angeht, ist das Umfeld ebenfalls vom Kind abhängig: Manche Kinder lassen sich durch stärkere Mitschüler inspirieren oder lernen von ihnen, manche ziehen sich gänzlich zurück, weil sie immer das Gefühl haben, sie können gar nichts.
7.Wird Therapie angeboten? Kinder mit Behinderung können häufig von therapeutischer Unterstützung profitieren. Je nach Art der Entwicklungsrückstände haben Sie Anspruch auf Ergotherapie, Logopädie oder Physiotherapie. Hier werden wiederum wichtige Voraussetzungen für den Schulerfolg geschaffen. Denn wie soll ein Kind z.B. schreiben lernen, wenn es seine Finger und seine Hand noch nicht im nötigen Maße bewegen kann? Förderschulen mit dem Schwerpunkt Geistige Entwicklung bieten Therapien in der Schule an und sichern so eine gute Zusammenarbeit zwischen Lehrern und Therapeuten.
Kritische reactie Finse leerkrachten op idyllische voorstelling Fins onderwijs
Kritische reacties van Finse leerkrachten op idyllische voorstelling van Fins onderwijs in Is this School Heaven? No, its Finland op blog Lilys Blacckboard
1.Nina Melander February 11, 2015 I wish the truth be told about some of the shortcomings of our system..About how many of us teachers feel that integration and equal opportunity for all means that we have very few measures to challenge the gifted, differenciate upwards. Rather we have to drag everyone along, offer everything to everyone even if they themselves do not want to! But godforbid no one should be left behind, everyone has to have the same rights even if they are not willing to work for them! We dont emphasize public speaking, debating or being able to present your work and that one of the possible reasons for our success in PISA could partially be explained by our countrys homogenous population profile with very few children with immigrant background.
About how Finnish children hate school, about how we dont have circle time, or assemblies to teach social skills and togetherness to our students, about how the students on the hall ways of our schools do not greet their teachers and how too many of them just lack basic good manners. Many of the methods Finnish teachers use are old fashioned and we teach by the book and with the book rather than by doing or we think that our books = the curriculum. Our students ICT skills are some of the poorest in Europe. Yes we have nailed it on many levels but it certainly is not heaven in Finland either
2.Kia Siven February 17, 2015 One big minus for Finnish school system is lack of support for gifted students. Finland has concentrated so much to make equal possibilities for everyone, education system has no paths for gifted students. These students are often left to boredom and unfortunately many loose interest in learning. And even if teachers wanted to help, there really isnt much they can do.
3. Ameilia Väätäinen February 12, 2015 As a North American Mom, raising children in Finland, I have often thought about the differences between the Canadian and the Finnish educ systems. There is good and bad in both the educ system in BC and the system in Finland. No child is left behind in comprehensive school and support is there for a child who struggles in any subject. The children who do not struggle are perhaps not encouraged enough to challenge themselves. Good or bad? Depends where one stands I suppose.
It would benefit Finnish children to be encouraged to develop critical thinking skills and to clearly communicate their views, projects, ideas, etc. Perhaps not going as far as to take on the US habit of debate, but to feel confident and to project this.
The majority of Finnish children are very very passive and, quite literally, have no voice in the classroom. This society is socialistic and the school system, with its no children left behind, supports the ideology of a thoughtful society. However, is it realistic for Finland to remain as insular as it is? Our Finnish children should be more encouraged to look outside of the box if they are going to compete in the global markets for jobs, sales, education, etc.
4.Martti Muukkonen February 11, 2015 As a Finn, who have gone throught the whole system from the ground school to doctorate and with a teachers education, Id like add my comment. Positive aspects naturally exist and Im not downplaying them. I value them highly and am grateful for the possibility to get my high education.
However, in spite of all this, after two first years, less than 1/3 of Finnish schoolchildren are satisfied to the teaching. In the case of boys, situation is even more catastrophic: in 7-10th grades satisfaction is even negative. So it is not such a heaven as often claimed. So, there is something seriously wrong that our schoolsystem has not been able to pinpoint.
5. Partow Izadi - February 13, 2015 I am a teacher trainer and specialist in global education working at the University of Lapland, Rovaniemi. I have been in Finland for almost 40 years now, have studied and worked in the field of education for over 30 years.., Im in fact somewhat afraid of what will become of this bubble image we have created about the supremacy of our educational system, even our society. We live in a society with so many time bombs ticking away that, when these bombs go off, we will face a reality that might rock us to our cores. According to some studies, for instance, when the current generation of teenagers will be in their 30s, 40s and 50s and in charge of running this society there will be such a huge percentage of them that are incapable of taking care of even their own basic needs, let alone the running of society. This means a smaller and smaller number of people will have to be taking responsibility of growing percentage of socially/mentally/practically incapacitated citizens.
And why? Because we believe that humans can indefinitely pursue a selfish agenda of personal happiness at the cost of fundamental social morality and a sense of community responsibility. So this is not at all just the dilemma of the educational system, but concerns the whole societal paradigm. The one-eyed and lop-sided philosophy of unbridled individualism and materialism being dogmatically pursued by our society (including also the rest of Europe, and I guess somewhat also America and Australia) has unwittingly eroded our moral sensibilities, both individually and collectively. The empirical indications of this are seen in the collapse in the sense of community, self-destructive behaviours, and the damage done to generations of youth who learned to believe that violence, indecency, and selfishness are triumphs of personal liberty. I sincerely hope that those time bombs are not as destructive as they seem they can be!
6.Liisa Sirkkola February 7, 2015 I was an English and Swedish language teacher in a primary school in the Metropolitan Helsinki area for 33 years. Everything Lily tells rings true in my ears. Children in the Finnish schools do learn what they are taught very well. The only problem I know of is that inquiries into how pupils like schools and the atmosphere there always show they don´t like school, they don´t feel happy there. It is a mystery to me why this is. Are we perhaps demanding too many intellectual skills and giving too little time to do things like arts, music, drama
7.Samuel Orvomaa - February 11, 2015 Not all teachers here are the creme de la creme of their age group as they are made out to be, but they are the most suitable for the job. The entrance rate for teacher training programs is constantly around 15%. I have a permanent position, and hell, ask anyone, I was a terrible student as a teenager. I entered high school with an average of 7,6 (on a scale of 4-10, with 7,0 being the lowest grade you can usually get into high school with in the Helsinki area)
Onderwijs. Eigenzinnige interpretatie van M-decreet : ook vanwege CLB-koepel
Eigenzinnige interpretatie van M-decreet : ook vanwege
CLB-koepel
In de bijdrage M-decreet: vraag en antwoordin Caleidoscoop van eindfebruari 2015 besteedt Tine Geysenaandacht aan vragen over het M-decreet
waarmee CLBers nog zitten over de concrete uitwerking van het M-decreet.
Tine Geysen is binnen de Vrije CLB-koepel verantwoordelijk voor de sector leerlingen
met specifieke zorgen. Op bepaalde vragen kan ze naar eigen zeggen een
concreet antwoord geven, maar op andere nog niet. We bekijken even een paar van
die vragen. We kunnen ons niet van de indruk ontdoen dat ook Geysen het vage
M-decreet eigenzinnig interpreteert.
Op 12 februarigaf
minister Crevits nog in de commissie onderwijs toe dat het M-decreet heel vaag
is en veel interpretatie toelaat. Zelf vond ze die vaagheid en
interpretatievrijheidveelal zelfs goed
en vertrouwt zenaar eigen zeggen op de
interpretatievrijheid- en wijsheid van deCLB-mensen ( zie bijlage).Uit de
bijdrage van Tine Geysen blijkt o.i. alvast dat ook zij als M-decreet-expert
dit decreet op een eigenzinnige wijze interpreteert.
Vraag 1.Kan een leerling verwezen worden naar het type
'basisaanbod' in de loop van het schooljaar en tot wanneer is zijn attest
geldig?
Vooraf: zoals bekend MOETEN leerlingen starten in het gewoon
onderwijs en kunnen ze pas overgaan naar het basisaanbod als gebleken is dat
ze het gewone programma niet aankunnen ....We merken welin Duitsland waar
sinds september 2014 een analoog M-decreet geldt - ouders dit betwist hebben
voor de rechter en vaak gelijk kregen. Zij eisten het recht op om zelf te
beslissen dat hun kind naar het buitengewoon onderwijs ging. Het is best
mogelijk dat ook in Vlaanderen ouders naar de rechter zullen stappen.
Geysen:
liefst geen overgang naar basisaanbod in loop van schooljaar
Tine Geysen: Een eerste verwijzing naar het type
basisaanbod in de loop van het schooljaar kan, al moet steeds goed overwogen
worden of dit wel wenselijk is. Commentaar: een kind kan uiteraard pas
verwezen worden als aangetoond wordt dat het kind weinig kan opsteken in b.v.
het eerste leerjaar. Voor een aantal leerlingen waarvan men al in de
kleuterschool weet dat het gewoon onderwijs moeilijk haalbaar is, zal uiteraard
al heel vlug blijken dat hetgewoon
volgen vanhet eerste leerjaar niet
wenselijk is. Bij zon afweging na 1 of een paar maanden speelt vooral ook mee
dat men denkt dat dit kind ook in de erop volgende maanden weinig zal opsteken
in dit eerste leerjaar en dat het verder volgen van dit leerjaar geenszins
zinvol is.
Geysenponeert echter dat men er gelijk hoe moet
naar streven datzon kind toch het
volledige schooljaar in het eerste leerjaar blijft. Geysen dringt er op aan dat
eenoverstap naar het basisaanbod pas op
het einde van leerjaar plaatsvindt.Ze
poneert: Het streefdoel is om een overstap naar buitengewoon onderwijs te
laten ingaan op 1 september. Commentaar: waar haalt Geysen die eigenzinnige
interpretatie vandaan?
Noot: Scholen die
gedurende de eerste maanden van b.v. het eerst leerjaar veel energie
geïnvesteerd hebben in zon probleemleerling en hem vóór 1 februari laten
vertrekken, zullen al die inspanningen gratis geleverd hebben. Dit lijkt ons
totaal onverantwoord.
2.Attest geldt wel voor (maximaal) 2 schooljaren,
maar in de praktijk zal leerling volgens Geysen geen 2 jaar in basisaanbod
mogen blijven, maar b.v. slechts 1,5 jaar
Vanuit haar interpretatie spoort ze de CLB-mensen ookaan om een ander voorschrift eigenzinnig te
interpreteren. Ze schrijft: Een inschrijving in het type basisaanbod is
maximum twee schooljaren geldig. Aan het einde van deze periode volgt een
evaluatie door de klassenraad en het CLB. Leerlingen die in januari 2016
instromen in type basisonderwijs, krijgen dus ( ten laatste) een evaluatie in
juni 2017. Er zijn uiteraard ook nog
leerlingen die in februari instromen.Nahoogstens anderhalf jaar
basisaanbod zal dus opnieuw al een overweging moeten, gebeuren. Dit lijkt ons
te vroeg en niet zinvol.Een leerling
eerste leerjaar waarvan men al van bij de start weet dat hij weinig kan
opsteken in een eerste leerjaar, laat men dus volgens Geysen het best nog het
volledige schooljaar zijn broek verslijten in het eerste leerjaar. Maar al na
hoogstens anderhalf jaar basisaanbod moet al dringend overwogen worden of een
leerling niet terug moet naar het gewoon onderwijs. (Nog dit: Als die leerling
pas in de maand februari in het basisaanbod gestart is, riskeert het
buitengewoon onderwijs dat ze maar 1 jaar subsidie ontvangen zullen
hebben.)
Vraag 2.Welke
redelijke aanpassingen mag men van scholen verwachten? Wat met individueel
aangepast curriculum?
(1)In het M-decreet vinden we merkwaardig genoeg geen
antwoord op die vragen - net zoals het vaag M-decreet niets zegt over de inhoud
van het zgn. basisaanbod. (Volgens minister Crevits was het ook niet
wenselijk dathet M-decreet zich zou
uitspreken over de inhoudelijke invulling van het basisaanbod. Raar maar
waar).
Geysen schrijft: Een eenvoudig antwoord is er niet, om twee
redenen. (1) Over aanpassingen kan jet het niet in algemene termen hebben. Een
aanpassing is altijd een antwoord op de onderwijsnood van deze leerling, in
deze klas, in deze school. (2) een maatregel die op school A heel vlot verweven
is in de dagelijkse praktijk, kan voor school B erg lastig zijn om uit te
voeren. Het is dus mogelijk om lijstjes te maken met nette kolommen van
redelijk en onredelijke maatregelen waar men altijd en overal kan op
terugvallen.Geysen concretiseert die
stellige uitspraak niet en ze is daar blijkbaar ook niet toe in staat. Het
opmaken van zon nette lijstjes is uiteraard niet mogelijk!
Geysen: Er zijn wel een aantal richtlijnen om te bekijken
of een maatregel/aanpassing die nodig is voor een leerling ook haalbaar, dus
redelijk of proportioneel, is binnen de school.-Een te dure aanpassing kan als onredelijk worden beschouwd.-De aanpassing mag de klas- of schoolorganisatie niet overmatig
belasten.-De impact van de aanpassing op de omgeving en op de andere leerlingen
wordt zo klein mogelijk gehouden.(Commentaar: het kan toch ook zijn dat bij ernstige gedragsproblemen en
storend gedraghet leren van de andere
leerlingen in het gedrang komt.)-
Een aanpassing wordt sneller als redelijk beschouwd wanneer gelijkwaardige
alternatieven ontbreken. Commentaar: we vragen ons ernstigaf wat Geysen hier bedoelt.
Geysen stelt verder dat alle partijen moeten betrokken
worden bij de vraag of redelijke aanpassingen nodig zijn: leerling, ouders,
school en CLB. Dit maakt het uiteraard
heel omslachtig. De finale beslissing rond het onredelijk zijn van bepaalde
aanpassingen ligt bij de klassenraad, maar het CLB heeft de
eindverantwoordelijkheid om een verslag op te maken. Commentaar:het is dus mogelijk dat het CLB in dit
verslag schrijft dat de school de aanpassing onredelijk vindt, maar dat het CLB
vindt van niet. En dan krijgen de ouders/leerlingen zon verslag in handen. Dat
kan tot heel wat betwistingen en rechtspraak leiden
(2)Individueel aangepast curriculum
Geysen
voegt er ook nog volgende verregaande uitspraak aan toe: Een beslissing van de
school dat aanpassingen onredelijk zijn, betekent echter niet automatisch dat
het CLB een verslag aflevert. Na het afleveren van een verslag kan er een vraag
komen om de leerling studievooruitgang te laten maken op basis van een
individueel aangepast curriculum. Hier neemt de school de finale beslissing.
Kan de vraag ook komen van het CLB? Wat houdt een individueel curriculum in? (Tussendoor: Mieke Van Hecke suste vorig jaar
nog de leerkrachten en scholen met de stelling dat inclusie enkel mogelijk was
voor leerlingen die het gewone programma kunnen volgen.)
Uit dit alles blijkt vooreerst dat het M-decreet heel vaag
is en tot allerlei interpretaties aanleiding zal geven.Ten tweede blijkt dat alles hopeloos
gecompliceerd is en aanleiding zal geven tot heel veel planlast voor de
leerkrachten en directies en voor de CLB. Ten derde blijkt dat het optreden en
de verantwoordelijkheid van de CLB ook heel vaag blijft en tot allerhande
uiteenlopende praktijken aanleiding zal geven.
Bijlage over commissievergadering van 12 februari
Tijdens de bijeenkomst van de commissie onderwijs van 12
februari bleek dat er volgens een aantal commissieleden nog veel
onduidelijkheid bleef omtrent de interpretatie van het M-decreet: bij de
scholen, het CLB, de begeleidingsdiensten.We brachten hierover al verslag uit.Minister Crevits antwoordde eerder ontwijkend, maar gaf ook een en ander
toe: Er moet welnog een goede
taakafspraak zijn over wat het CLB doet, hoe de inspectie ermee omgaat, hoe de
pedagogische begeleidingsdiensten en de CLBs samenwerken enzovoort. Er is snel
ongerustheid bij de CLBs e.d.Dat heb
ik ook al gemerkt. Ja, maar ze moeten ook zelf actie durven ondernemen. Ik
vindt overigens dat de CLBs ter zake een schitterende taak krijgen. Ze moeten
tonen dat ze dat willen doen. En morgen wordt hetformulier (voor CLB-advies) definitief
vastgesteld. Ik voel dat er nog heel wat zaken zijn waarvan men denkt dat er
een nieuw besluit of reglement zal komen.Ze voegde er nog aan toe dat de overheid wel niet zal bepalen hoe het
basisaanbod-type inhoudelijk ingevuld moet worden. Raar maar waar!
Democratisch deficit bestuur KU-Leuven volgens verkiezingsprogramma van Rik Torfs (mei 2013)
In mei 2013 wees Rik Torfs op het democratisch deficit, bureaucratie en technocratie, te lange beleidslijnen .... binnen KULeuven & Associatie
In Moed en optimisme, het verkiezingsprogramma van Rik Torfs als kandidaat rector (mei 2013) treffen we een aantal kritische uitspraken aan over het bestuur van de KULeuven en over de Associatie. Hij wees op het democratisch deficit, bureaucratie en technocratie, te lange beleidslijnen .... op bestuursvlak. We citeren even:
1."Technocratische overwegingen & administratieve overlast domineren de scène en lijken meer onmisbaar dan professoren, onderzoekers, ondersteuners en studenten die het inhoudelijke werk leveren. Dat is een vorm van decadentie die energiek moet worden bestreden. Bijkomende effecten van overregulering zijn trouwens lange beleidslijnen en trage besluitvorming.
Academici moeten de kans krijgen om te doen waar ze goed in zijn: onderwijs verschaffen, onderzoek verrichten, klinisch werk doen, zich inzetten voor maatschappelijke dienstverlening. Wij moeten terug naar de essentie. De administratieve omkadering moet daar volledig dienstbaar aan zijn. Niet andersom. Ook niet gedeeltelijk andersom.
Administratieve overlast is een rechtstreekse tegenstander van het creatieve denken. Ieder weldenkend mens beseft dat. Maar alle pogingen om de administratieve overlast in te dijken, faalden tot nog toe jammerlijk. Velen geloven dat het daarbij om een lineaire evolutie gaat die niet te stoppen is. De tijdsgeest. Niets aan te doen. Dat is onterecht. De vraag is niet of de administratieve overlast een halt kan worden toegeroepen, maar hoe dat moet gebeuren. Daarom is het belangrijk sluipende mechanismen die tot overlast leiden te ontmaskeren. Vaak worden administratieve maatregelen uitgevaardigd, onder druk van de overheid of op eigen initiatief van de universiteit, waarna specialisten worden gevormd om hen in de praktijk om te zetten. Wie geen expert is in die artificieel tot stand gekomen regelgeving haakt moedeloos af en voelt een diepe alienatio, vervreemding, tegenover het systeem waarin zij of hij moet functioneren.
Voor nieuwe regels moet het principe gelden: als het niet nodig is een regel te maken, is het nodig er geen te maken. Maar ook oude regels moeten een voor een en met een open geest op hun onmisbaarheid worden beoordeeld. Het is niet genoeg dat een regel een zeker nut vertoont om hem te behouden, want zijn zuivere bestaan is een vorm van overlast. Een regel moet dus heel nuttig zijn, wil hij geen schade berokkenen. Soms heeft een regel, op zichzelf beschouwd, een zeker nut, maar bevestigt hij een systeem dat schadelijk is.
Bijkomende effecten van overregulering zijn trouwens lange beleidslijnen en trage besluitvorming. Zo komen we tot de vreemde paradox dat schijnbaar zorgvuldig bestuur gebaseerd op een uitgebreide regelgeving, niet alleen traag en dus duur is, maar ook efficiëntie mist. Juist daardoor wordt het onzorgvuldig.
2. Universiteit en Associatie
De associatie van de KU Leuven is een realiteit. Laten we positief van haar gebruik maken. Maar laten we tegelijk vermijden dat we er door worden verstikt, en dat we er onze identiteit als universiteit in verliezen. Ook moeten wij ons goed bewust zijn van het democratisch deficit dat zij schept, waardoor mensen steeds sterker van hun universiteit dreigen te vervreemden. Macht en fondsen verwerven mag niet de ultieme doelstelling zijn van een associatie of een universiteit. Ook al omdat wie macht heeft vaak gezag verliest, en juist dat laatste is belangrijk om de universiteit weer een lichtbaken in de samenleving te laten zijn.
Vooraleer dieper op de rol van de associatie in te gaan, moeten twee basisbegrippen als uitgangspunt voor elke verdere discussie naar voren worden geschoven. Het eerste is subsidiariteit. Het tweede is niveau.
Subsidiariteit betekent dat elk probleem moet worden behandeld op het niveau waarop het best zijn beslag kan krijgen. Heel vaak is dat het laagste niveau. Dat geldt trouwens ook binnen de universiteit zelf. Het kan niet dat faculteiten of groepen gebukt gaan onder vervreemdende besluitvorming die van boven komt. Ook de KULAK en geïntegreerde opleidingen buiten Leuven moeten de nodige ruimte krijgen om een koers te varen. Uiteraard geldt hetzelfde voor de verhouding tussen de universiteit en de associatie. Er zijn gebieden, en die zijn talrijk, waarop de universiteit en de associatie elkaar op geen enkele manier nodig hebben. Dan moet deze laatste ook niet bij de besluitvorming worden betrokken, en andersom.
Niveau betekent dan weer dat de universiteit absoluut haar kwaliteit moet kunnen behouden. In Vlaanderen beweren we altijd wel dat we kwaliteit en kwantiteit weten te verzoenen, maar dat model heeft grenzen. De universiteit mag geen veredelde hogeschool worden. Telkens wanneer samenwerking met hogescholen dreigt uit te lopen op een vermindering van kwaliteit (bijvoorbeeld door tijdrovende vormen van interactie en hulpverlening die academici van hun vrije ruimte beroven) moet resoluut worden gekozen voor het niveau van de universiteit. Het kan niet dat faculteiten of groepen gebukt gaan onder vervreemdende besluitvorming die van boven komt.
Oproep Nederlandse onderzoeker om te ageren tegen democratisch deficit in besturen hoger onderwijs
Oproep Nederlandse onderzoeker om te ageren tegen democratisch deficit in besturen hoger onderwijs . Vraag: hoe zit het met de besturen in het hoger onderwijs in Vlaanderen?
Matthias van Rossum Onderzoeker en FNV-lid 27 februari 2015 Reageer (7) 1330 x bekeken Leven
Vooraf: basiskritieken: Punt 1: Het gebrek aan controle van bestuur en het gebrek aan zeggenschap van de academische gemeenschap. Misschien wel de belangrijkste oorzaak is dat universiteitsbesturen niet gecontroleerd worden door echte tegenmachten of via democratische mechanismen. Raden van Toezicht Universiteitsbesturen worden voornamelijk gecontroleerd en aangesteld door Raden van Toezicht, die op zichzelf weer bestaan uit leden uit de bestuurlijke elite van het Nederlandse bedrijfsleven en de politiek. . Deze Raden van Toezicht hebben doorgaans niet alleen weinig affiniteit met wetenschappelijk onderzoek en onderwijs, maar ook met democratie binnen bedrijven en instellingen. De verbedrijfsmatiging van de universiteit staat hoger op hun prioriteitenlijst dan de zeggenschap van werknemers en studenten.
Punt 2: De doorgeslagen verbedrijfsmatiging van de universiteit en het bestuurlijke wantrouwen. De overhead van universiteiten is afgelopen jaren gegroeid dat lijkt in tegenspraak met het bedrijfsmatige werken dat aan de universiteiten wordt gepredikt. Maar eigenlijk zijn de managementslagen juist gegroeid vanwege het bedrijfsmatige werken van universiteiten ingezet door de laatste generaties universiteitsbestuurders. Dit proces werkt door op zowel centraal bestuurlijk niveau als op facultair niveau, en heeft alles te maken met het gebrek aan academische zeggenschap. Waar werknemers minder zeggenschap krijgen over de inrichting van hun werk, moet immers meer en meer beleid gemaakt moet worden om hun gedrag te sturen.
Waarom zouden we staken aan de universiteit?
De FNV heeft bij de Nederlandse universiteiten te lang in de overlegmodus gezeten Waarom zouden we gaan staken aan de universiteit? Waarom zouden we aan de slag gaan met het opbouwen van een breed verzet tegen universiteitsbesturen, met het organiseren in vakbonden, met het steunen van de studentenbeweging of met het debatteren over hoe het anders moet?
Acuut probleem In een universitaire wereld die wordt beheerst door een acuut tekort aan tijd zullen veel academici téveel academici deze vragen in eerste instantie beantwoorden met een vluchtig: geen tijd! Of soms met iets meer toelichting: weet je wel dat iedere minuut die ik aan iets anders besteed, verloren tijd is? Als ik nu niet genoeg tijd besteed aan het schrijven van mijn volgende wetenschappelijke artikel, boek of aanvraag, heb ik straks minder of zelfs géén kans op een volgende baan.
Ondanks offers moeten we aan de slag En toch moeten we aan de slag: ook al kost dat ons academici wellicht die kostbare tijd die nodig is om mee te blijven doen in de academische ratrace.. De reden daarvoor is eigenlijk al vaak genoeg gegeven: omdat de universitaire wereld aan het ontsporen is. Studenten en medewerkers hebben de zeggenschap over de universiteiten verloren, en universiteitsbestuurders rijden een roekeloze koers.
Ingrijpende gevolgen De gevolgen zijn ingrijpend: ongekende schaalvergroting, intensivering van de onderwijslast, dalende kwaliteit van het onderwijs en een vergaande toename van de werkdruk. Deze ontwikkelingen hebben alles te maken met de verandering van financieringsstromen aangestuurd vanuit Den Haag, maar goedgekeurd en vaak besproken met de samenwerkende universiteitsbesturen. De vaste financiering van onderwijs en onderzoek is veranderd in prestatiefinanciering: het onderwijs wordt betaald op basis van aantallen diplomas en studiepunten, het onderzoek via fondsen van waaruit onderzoeksgeld wordt verdeeld op basis van voortdurende competitie.
Perverse prikkels Dit leidt tot perverse prikkels, zoals het 'opkrikken van studierendementen' in het onderwijs (ofwel: zoveel mogelijk studenten moeten zo snel mogelijk afstuderen). Maar het leidt ook tot een enorme verspilling van tijd en talent doordat onderzoekers nu soms bijna een derde van hun tijd besteden aan het zoeken naar geld in plaats van het verrichten van onderzoek. En dat terwijl de slagingskansen van een onderzoeksaanvraag door de gestegen aanvraagdruk gedaald zijn tot een minimum (regelmatig zelfs minder dan vijf procent). Wetenschappers die misschien briljant zijn in onderzoek, maar net iets minder in het schrijven van een sexy aanvraag vallen buiten de boot.
Meten en sturen Om te zorgen dat dit circus blijft draaien marktwerking nabootsen in publieke sectoren die géén markten zijn, vraagt immers een extreme bureaucratisering en controledrift, de paradox van het neoliberalisme, zullen we dat maar noemen zijn nieuwe, machtige managementlagen ingericht om alles te controleren, meten en te 'sturen'. Vanuit het idee dat academici onmogelijk zichzelf kunnen besturen worden deze managers vaak uit het bedrijfsleven gehaald met bijbehorende gebrek aan kennis en agressieve stijl van management tot gevolg (zoals duidelijk werd bij de protesten van de Verontruste VUers in 2012).
Outsourcing De Brave New World die op deze manier ontstond, is vervolgens verder op drift geraakt door zoveel mogelijk personeel te outsourcen en te flexibiliseren. De outsourcing heeft vooral betrekking gehad op de catering, beveiliging, schoonmaak en payrolling van tijdelijke contracten voor docenten. De gevolgen van deze uitbesteding hebben zich vervolgens aan het blikveld van studenten en academici onttrokken, maar zijn in sommige gevallen vergaand. Zo bleek bij de schoonmaakstakingen dat schoonmakers ook op universiteiten vaak op eindeloze reeksen jaarcontracten werken voor een zeer karig minimumloon van zon 10 tot 12 euro per uur.
Tijdelijke dienst De gevolgen van de flexibilisering zijn meer bekend. Onderzoekers werken grofweg de eerste 10 tot vaak zelfs 20 jaar in tijdelijke dienst áls zij deze afvalrace al volhouden. Het grootste deel van het onderzoekend personeel promovendi en postdocs zijn standaard in tijdelijke dienst. Volgens een snelle schatting zijn zij alleen al goed voor zon 30 tot 40 procent van het academisch personeel. Hoewel het ondertussen al normaal lijkt, is de tijdelijkheid van deze functies eigenlijk niet vanzelfsprekend. Ondanks de projectmatige financiering vinden de meeste projecten plaats binnen onderzoekslijnen en onderzoekstradities die vaak een zeer lange looptijd hebben soms wel decennia. Er valt best wat voor te zeggen om daar eens het principe 'vast werk op vaste dienstverbanden' tegen aan te houden.
Weinig kansen op een contract Eenzelfde vertijdelijking heeft zich voorgedaan binnen het onderwijs. Jonge docenten van recent gepromoveerden tot promovendi en zelfs masterstudenten draaien het meeste onderwijs overwegend in de eerste, vormende jaren van bacheloropleidingen. Dit tijdelijk personeel wordt aangesteld op jaarcontracten en bij een aantal universiteiten (zoals de UvA) zelfs op contracten per cursus door middel van uitzendbureaus. Kansen op een vast contract zijn er amper. De zogeheten 'flexibele schil' heeft ongekende proporties aangenomen: bijna zestig procent in sommige onderwijsinstellingen. Alleen hoogleraren, bestuurders en ondersteunend personeel (maar dan weer zónder de werknemers waarvan het werk al uitbesteed is) lijken de dans ontsprongen.
De gevolgen van deze 'losgeslagen academie' hebben niet alleen betrekking op de kwaliteit van het onderzoek, het onderwijs of de prestatiedruk waaronder academici moeten werken. Het werkt ook door in de verhoudingen op de werkvloer (van een marginale positie ten aanzien van besluitvorming tot verminderd wederzijds begrip tussen oudere en jongere werknemers, en werknemers met een vast en een tijdelijk contract). Maar misschien nog wel belangrijker: het leven van contract naar contract heeft ook grote gevolgen voor het privéleven van de vele universitaire medewerkers die zich in dit krachtenveld proberen staande te houden (van het uitstellen van gezinsvorming tot moeilijkheden bij het vinden een huis). Het gaat daarbij niet alleen om 'jongeren' tot een jaar of veertig werken op tijdelijke contracten is doodnormaal geworden.
Op hol geslagen wetenschap Daarmee komen alle problemen samen: een op hol geslagen wetenschap graaft haar eigen graf. Vanuit de meest optimistische bril zou gezegd kunnen worden dat de huidige academie té brave wetenschappers creëert, die hun publicatielijst belangrijker vinden dan het nadenken over de inrichting van de academische wereld waarin zij leven. Met een meer pessimistische blik lijkt de wetenschap niet zozeer brave wetenschappers, maar eerder zwaar overspannen psychopaten te creëren: wetenschappers die M&Ms-etend carrière maken op vervalste onderzoeksresultaten, hoogleraren die alleen in hun fantasie op veldwerk zijn gegaan, en onderzoekers met zoveel stress in hun lijf dat ze voor de deur van een bezet Bungehuis hun woede richten op studenten die zeggen dat de wetenschap anders kan én moet in plaats van zich te richten tot een universiteitsbestuur dat niet bereid is om met haar eigen competente rebellen in gesprek te gaan.
De oorzaken Iedere uiteenzetting van de universitaire problematiek legt een warboel aan door elkaar werkende complexe processen en factoren bloot. Het is dan ook niet gemakkelijk om door de bomen het bos te zien laat staan om uit het niets te formuleren wat de oplossing zou moeten zijn, of waar we tegen zouden moeten vechten op een oplossing dichterbij te brengen.
Het kan helpen om een aantal van de belangrijkste oorzaken kort uit te lichten.
Punt 1: Het gebrek aan controle van bestuur en het gebrek aan zeggenschap van de academische gemeenschap. Misschien wel de belangrijkste oorzaak is dat universiteitsbesturen niet gecontroleerd worden door echte tegenmachten of via democratische mechanismen de bevoegdheden van de universitaire studenten- en medezeggenschapsraden zijn sinds de late jaren 90 tot op het bot uitgekleed.
Raden van Toezicht Universiteitsbesturen worden voornamelijk gecontroleerd en aangesteld door Raden van Toezicht, die op zichzelf weer bestaan uit leden uit de bestuurlijke elite van het Nederlandse bedrijfsleven en de politiek. Niet zo vreemd dat onder hun toezicht de salarissen van universiteitsbesturen de voorbije jaren in hoog tempo konden stijgen tot 'marktniveau' zeg maar honderdvijftig- tot driehonderdduizend euro per jaar. Deze Raden van Toezicht hebben doorgaans niet alleen weinig affiniteit met wetenschappelijk onderzoek en onderwijs, maar ook met democratie binnen bedrijven en instellingen. De verbedrijfsmatiging van de universiteit staat hoger op hun prioriteitenlijst dan de zeggenschap van werknemers en studenten.
Punt 2: De doorgeslagen verbedrijfsmatiging van de universiteit en het bestuurlijke wantrouwen. De overhead van universiteiten is afgelopen jaren gegroeid dat lijkt in tegenspraak met het bedrijfsmatige werken dat aan de universiteiten wordt gepredikt. Maar eigenlijk zijn de managementslagen juist gegroeid vanwege het bedrijfsmatige werken van universiteiten ingezet door de laatste generaties universiteitsbestuurders. Dit proces werkt door op zowel centraal bestuurlijk niveau als op facultair niveau, en heeft alles te maken met het gebrek aan academische zeggenschap. Waar werknemers minder zeggenschap krijgen over de inrichting van hun werk, moet immers meer en meer beleid gemaakt moet worden om hun gedrag te sturen.
De oorzaken liggen niet alleen in de regeldrift en sturing op prestatie-indicatoren. Het heeft ook alles te maken met het wantrouwen onder bestuurders, managers en directeuren bedrijfsvoering. Zo heb ik aan de VU meegemaakt dat een directeur bedrijfsvoering in een centrale beleidscommissie over het masteronderwijs zich verbaasde wat er mis was met onze docenten dat het de universiteit toch maar niet lukt om een honderd procent slagingspercentage te halen zoals in het middelbaar onderwijs. In hetzelfde overleg grapte een decaan soms bloedserieus dat beleid vooral dwingend moest zijn, omdat docenten 'de richtlijnen anders regelrecht in hun bureaula mikken'.
Punt 3 Het destructieve personeelsbeleid van universiteiten. Ondanks alle mooie woorden in caos, beleidsstukken, jaarrapporten, enzomeer, komt het personeelsbeleid van de Nederlandse universiteiten in de kern eigenlijk niet verder dan: 'presteren of wegwezen'. De vertijdelijking van werk binnen universiteiten en onderzoeksinstellingen is daarin het krachtigste middel: iedereen die na zijn huidige tijdelijke contract niet genoeg heeft gepresteerd (in publicaties, onderwijsresultaten, fondsenwerving) zal het afleggen in de race om een volgende tijdelijke baan. De problemen die daaruit voortkomen zijn al aan bod geweest (overwerkte en uitgebluste medewerkers, ondermijning van loyaliteit tussen werknemer en werkgever, problemen met de kwaliteit van onderwijs en onderzoek, enzovoort). Dat universiteiten zich het personeelsbeleid van een gemiddelde supermarkt aanmeten is mogelijk door de vertijdelijking en gebrekkige collectief kracht van universitaire werknemers, maar heeft ook alles te maken met de uitvoerende macht van afdelingen Human Resource Management (HRM) of personeelszaken.
Punt 4: De perverse prikkels van academische financiering. De financiering van onderwijs en onderzoek op basis van onderwijsoutput en onderzoekscompetitie is dodelijk voor de kwaliteit. Bovendien worden de landelijke financieringsmechanismen vaak binnen universiteiten weer gekopieerd en gebruikt als dwingende financieringsinstrumenten om te zorgen dat opleidingen meer studenten binnenhalen, minder studenten uit laten vallen en meer studenten laten slagen.
Opleidingen die niet voldoen aan de vereisten die uit deze rekenmodellen komen rollen worden bedreigd met reorganisaties, gedwongen ontslagen en opheffing. Rekenmodellen en sturingsmechanismen klinken voor de buitenstaander op het eerste gezicht misschien vertrouwenwekkend, maar niet als je weet dat deze modellen vaak amper op de realiteit zijn gebaseerd het zijn van bovenaf vastgestelde inschattingen van de kosten van onderwijs per student. De relatie tussen onderwijs- en onderzoeksgeldstromen wordt daarbij bijvoorbeeld volledig buiten beschouwing gelaten.
Natuurlijk kan nog een hele reeks andere factoren worden genoemd die hebben bijgedragen aan de destructieve hervorming van de Nederlandse universiteiten in de afgelopen decennia. Maar de meeste van de processen die daaraan ten grondslag liggen zijn eigenlijk wel bekend. Verschillende studies, rapporten en manifesten maken de problematiek pijnlijk duidelijk. Denk aan het boek If your so smart van Chris Lorenz, of de vele stukken van Platform Hervorming Nederlandse Universiteiten, Science in Transition, de Verontruste VU'ers, de VAWO, en ga zo maar door.
Wat te doen? Maar het is belangrijk dat we aan de slag gaan met de oplossingen. Laten we beginnen met wat wij ons moeten realiseren: Het eerste dat wij ons moeten beseffen is wie nu eigenlijk de verantwoordelijken zijn binnen dit krachtenveld. Uiteraard is dat politiek Den Haag maar let op, het Haagse beleid is vaak niet veel meer dan de uitkomst van een beleidsvoorbereiding vanuit de ministeries in intensieve samenwerking met de Vereniging van Samenwerkende Universiteiten (VSNU) de universiteitsbesturen dus. Zij verschuilen zich graag achter 'Haagse regels', maar zijn zowel in hun eigen universiteiten als in de Haagse overlegcircuits voor een belangrijk deel aan zet.
Het tweede dat wij ons moeten realiseren is dat deze universiteitsbestuurders het helemaal niet zo goed voor hebben met 'ons' de universitaire werknemers en studenten. Het UvA-bestuur wilde het gesprek niet aangaan met de competente rebellen die het Bungehuis bezetten. In plaats daarvan daagden zij direct een aantal willekeurige studenten voor de rechter één van hen zat tijdens de bezetting in Engeland en vroeg zich verwonderd af wat er gaande was. Het UvA-bestuur beloonde de kritische geest van haar studenten met een dwangsom van maar liefst 100.000 euro per persoon per dag als zij niet zouden vertrekken.
Dit is symptomatisch.
Ook nieuwe, meer vriendelijk-ogende universiteitsbestuurders houden zich blind voor de realiteit van de universitaire onderwijsvloer. Zo gaf de voorzitter van het College van Bestuur van de Vrije Universiteit tijdens de bijeenkomst van Platform Hervorming Nederlandse Universiteiten in januari te kennen in reactie op de discussie over de uit de klauwen gegroeide flexibele schil 'dat hij zich niet kon vinden in het geschetste beeld'. Dat is vreemd, want iedereen kan de flexschil van de VU (ergens tussen de 50 en 60 procent, inclusief promoverende onderzoekers) gemakkelijk uitrekenen op basis van de openbare cijfers van de VSNU.
Duidelijk maar nu? We moeten verandering afdwingen uit alles blijkt dat praten met deze universitaire bestuurders geen zin meer heeft. We moeten dus zorgen dat we op andere manieren de verandering van de Nederlandse universiteiten vorm gaan geven. We moeten daarvoor de krachten bundelen. Verschillende organisaties en groepen zijn al in beweging gekomen tegen de academische realiteit. Maar de academische protestbewegingen zijn nog veel te versnipperd. Sommige organisaties zeggen dat ze op landelijk niveau werken om het academische protest te bundelen, maar functioneren praktisch gezien op enkele plaatsen.
Andere organisaties hebben zich tegen plaatselijke ontwikkelingen verenigd en zijn er, ondanks pogingen hun protest in een landelijk kader te plaatsen, nog niet in geslaagd hun strijd en organisatie naar andere plaatsen uit te breiden. De tegenbeweging is ruimtelijk (verschillende universiteiten, plaatselijke en landelijke niveaus) en organisatorisch gefragmenteerd. Dat moeten we doorbreken het verzet moet worden samengebracht.
We moeten bovendien de krachten versterkten. De basis van de organisaties die nu de tegenbeweging vormen is vaak nog te dun. Er zijn nog niet genoeg medewerkers en studenten echt betrokken bij de strijd voor verandering. In de drukke dagelijkse werkelijkheid van het wetenschappelijke werk leidt dit niet alleen tot te weinig steun voor en betrokkenheid bij het doel om het academische landschap te veranderen, maar eenvoudig ook in te weinig organisatorische slagkracht. We moeten dus méér mensen betrekken bij het bevechten van de universitaire problematiek. We moeten ook méér acties voeren en méér leden werven voor de organisaties die de tegenbeweging dragen. In beide punten kan de vakbeweging een centrale rol vervullen juist door de combinatie vam landelijke en lokale aanwezigheid van de vakbeweging, maar ook door haar mobiliserende kracht.
Het is vooral de grootste vakbond in universitair Nederland, de nieuwe FNV Overheid waar de universitaire bedrijfsledengroepen van de FNV onder vallen, die zich de problematiek en het uitblijven van fundamentele verandering moet aantrekken. De FNV heeft bij de Nederlandse universiteiten te lang in de overlegmodus gezeten. De gevolgen kunnen groot zijn. Zo mobiliseerden lokale kaderleden van de bedrijfsledengroep van de FNV bij de Vrije Universiteit in 2012 honderden collegas via het platform Verontruste VU'ers (VVU). Zij verzetten zich lange tijd succesvol tégen de aangekondigde grootschalige reorganisatie en tégen de gedwongen ontslagen. De alliantie tussen de VVU, Ondernemingsraad en de gezamenlijke vakbonden in het Lokaal Overleg (de lokale overlegtafel tussen werknemers en vakbonden) leek succesvol te zijn in het tegenhouden van de gedwongen ontslagen.
Strategie succesvol totdat.. Tegelijkertijd werden de eisen breder: hervorming van de universiteit; terugdringen van flex; democratisering; een einde aan de 'koekjesfabriek'. En toch De strategie was succesvol tótdat de verantwoordelijke landelijke vakbondsbestuurder een akkoord sloot voor de afvloei,- en van-werk-naar-werk-regeling voor de medewerkers die ontslagen dreigden te worden. De Ondernemingsraad stond vervolgens tegen de muur en moest wel akkoord met de reorganisatie. De VVU zag zich buitenspel gezet. De gedwongen ontslagen waren een feit. Dit mag zich niet herhalen.
De vakbeweging moet dus uit de overlegmodus en in een actieve verandermodus. Daarbij moeten de opbouw van organisatiemacht en het inzetten van krachtige actiemiddelen centraal staan in het bewerkstelligen van een progressieve agenda die aanstuurt op fundamentele verandering van de Nederlandse universiteit. Deze agenda moet een programma voor radicale verbeteringen van arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen (op het gebied van baanzekerheid; kwaliteit van werk; verdwijnen van de managementlaag) combineren met een programma voor radicale veranderingen van de machtsstructuren aan de universiteiten democratisering van bestuur; zeggenschap over financiën).
Lering trekken Universitaire medewerkers vakbondsleden, maar ook (nog-)niet-leden én studenten moeten daarbij niet vergeten lering te trekken uit de lessen van het recente verleden in de strijd voor verandering. Aan de faculteit Geesteswetenschappen van UvA, bijvoorbeeld, zal primair gestreden moeten worden tégen gedwongen ontslagen en tégen kwalijke reorganisatieplannen. Dat betekent dat juist ook de vakbonden zich eerst voor deze strijd moeten inzetten in plaats van zich al te richten op het afsluiten van akkoorden of plannen die aansturen op goede afvloeiregelingen voor ontslagbedreigden, maar en passant de daadwerkelijke ontslagen dichterbij brengen.
Staken dus! De vakbeweging is dus te lang onzichtbaar geweest, maar het tij lijkt te keren. Het besef dat de vakbonden het in de afgelopen decennia over de verkeerde boeg hebben gegooid dringt steeds verder door. De kritiek op het teveel aan overleg en tekort aan actie is nergens zo sterk als onder kaderleden. Ook binnen de FNV Universiteiten is de roep om verandering hoorbaar. De kadergroepen van FNV-medewerkers aan de Universiteit van Amsterdam, de Vrije Universiteit en University College Amsterdam verklaarden zich solidair met de bezetters van het Bungehuis.
Kritiek op vakbondsbestuurders die liever willen 'pappen en nathouden' om in het gevlij te blijven van universiteitsbestuurders neemt toe. Nieuwe ideeën voor lokale en landelijke onderwijsacties doen al in hoog tempo de ronde. Deze nieuwe vakbeweging is onmisbaar, want juist een vakbond gedragen en gestuurd door de leden kan acties afdwingen en kracht opbouwen op zon manier dat het ongekende verandering teweeg zal kunnen brengen. Dat begint bij nieuwe en oude actiemethoden.
Maagdenhuisbezetting Tijdens de Maagdenhuisbezetting hebben studenten hun docenten opgeroepen om te staken. Deze oproep moeten werknemers serieus nemen. De studentenbeweging komt in actie voor beter onderwijs, maar ook voor onder meer de democratisering van de universiteit, het verbeteren van de werkomstandigheden en het beëindigen van flex. Daarmee strijden de studenten voor zaken die van groot belang zijn voor medewerkers en de vakbeweging.
De FNV moet de handschoen oppakken Een staking is binnen de Nederlandse regelgeving niet zomaar mogelijk werknemersacties zijn aan specifieke regels gebonden. Een wilde staking door universiteitsmedewerkers, dus een staking zonder de vakbeweging en zonder deze regels in acht te nemen, is onverstandig. Maar de FNV is het aan de universiteitsmedewerkers, de studenten én aan zichzelf verplicht om juist nu de contouren te gaan verkennen van wat een nieuwe vakbeweging kan gaan doen.
Het is tijd voor de FNV om échte acties uit te roepen in de universitaire sector. Het is tijd voor kaderleden van de FNV om te zorgen dat deze acties snel van de grond komen. En het is tijd voor universiteitsmedewerkers om zich aan te sluiten en de nieuwe vakbeweging mede vorm te geven. Deze acties kunnen niet anders leiden dan tot verbetering, democratisering en een nieuw academisch bestel! En als dat niet lukt, richten we desnoods onze eigen democratische nieuwe universiteit op.
Maar wat er ook kan gebeuren: we moeten nú aan de slag. Met studenten en medewerkers. Met activisten en overleggers. Met de vakbond én binnen de vakbond! Dat gaat veel tijd kosten. Maar we kunnen voor ogen houden waar we het voor doen: wetenschap en universitair onderwijs. Bovendien zullen straks zeggenschap, kwaliteit én meer tijd onze beloning zijn.
Vlaamse universiteiten als model van democratisch en on-bureaucratisch bestuur!???
De Vlaamse universiteiten als model van democratisch en on-bureaucratisch bestuur?
Rector Torfs in de krant De Morgen: Als er één instelling is waar de interne democratie zou moeten werken, dan is het toch wel de universiteit . Vlaanderen mag hier al gidsland gelden.
1.Deze stellige en boude uitspraak van Torfs verwondert ons een beetje omdat de voorbije 10 jaar uitgerekend Torfs en een aantal professoren en decanen van de KULeuven scherpe kritiek formuleerden omtrent het democratisch deficit, het centralistisch bestuur en de gigantische bureaucratie aan de KULeuven en binnen de Associatie KU-Leuven (o.l.v. André Oosterlinck). Zie punt 3
2. In de krant De Morgen hekelt de Leuvense rector Rik Torfs het democratisch deficit aan de Universiteit van Amsterdam en toont hij begrip voor de opstand en kritiek van de studenten en aantal docenten (Terug van weggeweest: het studentenprotest in Amsterdam). Torfs stelt :We zien hier een combinatie van bestuurders die naast en boven de universiteit staan en een nutsdenken waarbij de humane wetenschappen in het gedrang komen. Dit is technocratie in het kwadraat en ik begrijp de reactie van de Amsterdamse studenten. Zij zitten samen met hun docenten vast in een bestuursmodel dat niet past bij deze eeuw. Dat werkt vervreemdend. Als er één instelling is waar de interne democratie zou moeten werken, dan is het toch wel de universiteit. Vlaanderen mag daarbij even als gidsland gelden.
3. Kritiek op democratisch deficit en bureaucratie KULeuven en Associatie-Leuven
Niet enkel een aantal professoren en decanen, maar ook de huidige Rector Rik Torfs wees de voorbije jaren geregeld op het democratisch deficit, het centralistisch bestuur en de ermee verbonden gigantische bureaucratie aan zijn KU-Leuven. Dit kwam in mei 2013 nog tot uiting in zijn Brief aan de kiezers voor het rectorschap van 2 mei 2013 waarin hij beloofde dat bij verkiezing tot rector een einde zou maken aan het democratisch deficit en aan de bureaucratie binnen de KU Leuven : Als U straks voor mij kiest, dat kiest U voor een rector die de verouderde bestuurscultuur moderniseert, opteert voor transparantie en openbaarheid van bestuur ren de macht van de groepen afbouwt. Voor een rector dus die corporate governance invoert
In vroegere bijdragen als 'Liefdesbrief' in DS van 25 september 2003 uitte Torfs ook al zijn bezorgdheid over de bureaucratisering van de universiteit, het centralistisch bestuur en de gigantische interne bureaucratie : "De universiteit moet natuurlijk rekenschap geven aan de samenleving, accountability behoor ik duidelijkheidshalve te zeggen. Maar rekenschap geven is nog wat anders dan onder een centralistisch bestuur papieren invullen, interne documenten vervolledigen, vragenlijsten beantwoorden, met nu eens een beetje follow-up en dan weer wat feedback. Rekenschap geeft de universiteit niet door het opzetten van een gigantische interne bureaucratie, die een eigen techniciteit met eigen specialisten vereist, maar waarvan de buitenwereld niet eens het bestaan afweet. En rekenschap verschaft ze evenmin door haar democratische bestuurstraditie op te geven of door te zwichten voor de zuivere economische logica
Verschillende professoren en decanen van de KU Leuven lieten zich eind 2012 in VETO ook nog heel kritisch uit over de nefaste gevolgen van de schaalvergroting en centralistische bestuursvormen binnen de KU Leuven en Associatie Leuven.
In een artikel in VETO wezen net als Torfs op het democratisch deficit , de bureaucratisering e.d. (Grootheidswaanzin of efficiëntiewinst? -Sam Snijders). We citeren even: Vooral de economisch-rationele visie op de universiteit baart Malfliet; de decaan van de faculteit Sociale Wetenschappen, veel zorgen. Mijn grootste zorg is dat de universiteit niet enkel mensen opleidt voor bepaalde beroepen, maar een kritische stem binnen de samenleving blijft. De mercantilisering is begonnen met Bologna; je komt snel in dat vaarwater.
Prof. Nicolas Standaert gooide in september 2012 de knuppel in het hoenderhok met een opmerkelijk opiniestuk in De Standaard. In zijn opiniestuk merkt Standaert op hoe de schaalvergroting (en inlijving van de hogescholen binnen de Associatie) gedreven wordt door economische motieven. Die schaalvoordelen zijn ook volgens van prof. Van der Horst onzeker:: Je krijgt heel wat bureaucratie en overhead aan algemene diensten. In de hele operatie kruipt ook enorm veel tijd van docenten en administratief personeel. Decaan Katlijn Malfliet hekelt vooral het gebrek aan overleg met de basis. Dit is geen natuurlijk fenomeen van onderuit, maar een topdownbeslissing. Dus is veel energie nodig om alles duidelijk te maken, aldus Malfliet. Volgens Malfliet is ook de associatievorming er dan ook gekomen onder impuls van de territoriumdrang van twee individuen. Dat is uitgegaan van Oosterlinck en Luc Van den Bossche (voorzitter Gentse associatie, red.). Het uitstippelen van territorium heeft daarbij zeker meegespeeld. Veel collega's aan de KU Leuven kunnen zich niet vinden in dit discours, schrijft Standaert, zeker niet omdat de huidige rector in zijn verkiezingsprogramma en -campagne nog voor een confederaal model' pleitte en een integratie afwees.
(Ook de schaalvergroting via de vorming van de Associatie-KU-Leuven krijgt dus veel kritiek.) Door de associatievorming en integratie groeien hogescholen en universiteiten naar elkaar toe. Niet wenselijk, volgens van der Horst. Het is een misverstand dat hogescholen en universiteiten op elkaar lijken. Volgens Malfliet moet men vermijden dat beide soorten instellingen hun eigen identiteit verliezen. Goed overleg is daarbij noodzakelijk. In het Ottomaanse en Russische rijk wou men afzonderlijke volkeren een eigen identiteit geven, maar voor zover de heersers dat toelieten. Anders valt het rijk uiteen, wat uiteindelijk gebeurd is.
We verwijzen ook nog even naar een passage uit Quo vadis hoger onderwijs' van Rudolf Verheyen, prof. em. UA waarin hij stelt: De universiteiten en hogescholen worden steeds meer als een bedrijf beschouwd en beheerd. Het management is sterk geprofessionaliseerd. De belangrijkste doelstelling van de universiteiten en van de hogescholen is hun marktaandeel verhogen: dit betekent competitie met de andere Vlaamse universiteiten en hogescholen voor aantallen studenten (niet voor de beste studenten). Zonder tussenkomst van de Overheid kan vermarkting leiden tot schaalvergroting, globalisatie, afname van differentiatie en daling van de kwaliteit (onderwijs, onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening)
Nefaste gevolgen van enveloppefinanciering en grootschalige scholengroepen in s.o. Nederland
Nefaste gevolgen van enveloppefinanciering en grootschalige scholengroepen
Kamervragen in Nederland naar aanleiding van BON onderzoek over nefaste gevolgen van enveloppefinanciering en grootschaligheid in voortgezet onderwijs
Naar aanleiding van het BON smile-emoticon Beter Onderwijs Nederland) onderzoek naar de gevolgen van de lumpsum heeft SP kamerlid Jasper van Dijk vragen gesteld over de besteding van onderwijsgeld in het Voortgezet Onderwijs. (Analoge vragen kunnen gesteld worden omtrent de gevolgen van enveloppefinanciering en grootschalig bestuur in ons hoger onderwijs. Belangrijke vraag Jasper van Dijk:Hoe staat het eigenlijk met de normen die borg moeten staan voor de menselijke maat in het onderwijs en voor minder overhead zoals beloofd in het Regeerakkoord (p.16)? Wanneer ontvangen we de voorstellen hiertoe? Zo'n soort belofte ontbreekt helaas in beleidsverklaring van minister Crevit en in het Regeerakkoord.)
1Wat is uw oordeel over het onderzoek Lumpsum kost duizenden onderwijsbanen
van Beter Onderwijs Nederland (BON), waaruit blijkt dat driekwart van de VO-scholen minder leraren in dienst heeft dan waarvoor ze worden bekostigd? (1)
2Deelt u de stellingname van BON dat als de lumpsum in het VO niet zou zijn ingevoerd, er eind 2013 ruim 4.000 docenten meer werkzaam zouden zijn dan nu het geval is? Zo nee, waarom niet?
3Deelt u de zorg van BON en vakbonden dat schoolbesturen regelmatig taken van docenten verzwaren met een beroep op een tekort aan middelen? Zo ja, waarom slaagt u er niet in de werkdruk te verlagen?
4Hoe is volgens u te verklaren dat de afgelopen twintig jaar als gevolg van de lumpsum een verschuiving heeft plaatsgevonden van Onderwijzend Personeel (OP) naar het Onderwijs Ondersteunend Personeel (OOP)? Wat voor OOP betreft het hier?
5Hoe beoordeelt u de stelling van BON dat Schoolbesturen die extra bezuinigen op docenten 27% meer winst maken dan de overige schoolbesturen? Kunt u uw antwoord toelichten?
6Beschikt u over informatie waarmee u de conclusies uit het onderzoek van BON kunt onderschrijven, nuanceren of weerleggen? Zo ja, van welke informatie maakt u gebruik? Zo nee, wat onderneemt u om deze informatie te verkrijgen?
7Bent u bereid te onderzoeken of de financiering van leraren buiten de lumpsum gehouden kan worden? Zo nee, hoe voorkomt u de breed gedeelde ergernis dat onderwijsgeld verkeerd wordt besteed, zoals recent ook weer blijkt uit het drama met het ROC Leiden? (2)
8Hoe beoordeelt u de reactie van de VO-Raad, waarin staat dat scholen tegenwoordig meer gebruik maken van ondersteunend personeel als lesassistenten, surveillanten en conciërges? Begrijpt u dat dit precies de reden is waarom veel mensen zich zorgen maken over een dalende onderwijskwaliteit? (3)
9Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te doen naar de resultaten van het BON-onderzoek? Zo ja, wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
10Heeft u al bij de koepels gevraagd hoeveel leraren werkelijk zijn aangenomen voor de 150 miljoen euro uit het Onderwijsakkoord, die bedoeld waren voor 3000 extra leraren? Erkent u dat het vanwege de lumpsum op zijn minst onhandig was om met veel tamtam aan te kondigen dat er 3.000 extra leraren bij zouden komen? (4)
11Hoeveel extra leraren zijn aangenomen met de 650 miljoen euro uit het Herfstakkoord? (5)
12Hoe staat het eigenlijk met de normen die borg moeten staan voor de menselijke maat in het onderwijs en voor minder overhead zoals beloofd in het Regeerakkoord (p.16)? Wanneer ontvangen we de voorstellen hiertoe?
13Erkent u dat u nauwelijks iets kunt vertellen over het aantal (extra) docenten op scholen, als gevolg van de lumpsumfinanciering? Wat onderneemt u om een groeiende ergernis over verkeerd besteed onderwijsgeld weg te nemen?
Kritiek op grootschalige scholengroepen/besturen op Hoorzitting over schaalvergroting
Kritiek op grootschalige scholengroepen /besturen op Hoorzitting over schaalvergroting (17-24 januari 2013, commissie onderwijs)
1.Professor Peter Vlerick prof. UGent
Schaalvergroting heeft, theoretisch gezien, een aantal positieve economische effecten, bijvoorbeeld budgettair. Tegelijk kunnen er evenwel heel wat minder positieve sociale effecten opduiken. Uit eerder wetenschappelijk onderzoek en ervaring weet en vermoed de spreker dat schaalvergroting in het onderwijslandschap, om redenen van bestuurlijke efficiëntie, gepaard kan gaan met een verhoogde mate van formalisatie of bureaucratisering (bijvoorbeeld regels, procedures enzovoort), een verhoogde mate van decentralisatie (bv. meer delegeren), en een toename van de horizontale (bijvoorbeeld grotere teams of werkeenheden/meer studenten /meer personeel) en verticale (bijvoorbeeld meer hiërarchische niveaus) complexiteit. Dit alles neemt toe, terwijl tegelijk elke school deels afstand moet doen van de eigen autonomie en cultuur, met implicaties voor de arbeidscontext van de leerkrachten (bijvoorbeeld jobvereisten). De heer Vlerick vreest dan ook op termijn voor nog meer demotivering en hij ziet weinig gegadigden om in een dergelijk multinational-concept als CEO op te treden.
2. Uiteenzetting door de heer Roland Vermeylen (zelfstandig HRM- en organisatieconsulent)
Hoe groter de systemen worden, hoe meer vervreemding men krijgt. Niet minder dan zeventig tot tachtig percent van de fusies in het bedrijfsleven mislukken. Ze kosten veel geld, en ze lukken niet vanzelf. Dat moet men beseffen als men in het onderwijs naar schaalvergroting/ associaties streeft. Fusies zijn altijd heel moeizame processen die nooit van zelf gaan. De directeur dreigt daarbij ook en wellicht terecht de buffer te worden tussen de hogere overheid en de leraren. Het gevaar bestaat ook dat de directies gaan denken in economische en organisatorische wetmatigheden. Wie zal daar nog zorgen voor het aanstekelijke vuur? Voor het verhogen van het beleidsvoerend vermogen vertrekt de nota van een individueel competentieprofiel. Het dient echter meer te gaan over groepscompetenties en processen van eigenheid. Een groep, een beleidsteam, is veel belangrijker dan een directeur. Als de groep niet meewil, krijgt de directeur te maken met sabotage of andere vormen van weerstand.
.Met betrekking tot de schaalgrootte, meent ook de heer Vermeylen dat de corporate spirit op zeer grote schaal niet mogelijk is. Hij kleurt die gedachte met voorbeelden van wat decanen en rectoren van de Ierse universiteit in een sessie tekenden bij de vraag om te tekenen hoe ze zich voelden. Iemand tekende een enorm huis met een grote voordeur en piepkleine achterdeur en stelde dat zijn leven erin bestond via de grote deur binnen te komen maar vooral te weten dat bij te grote druk er een kleine ontsnappingsmogelijkheid was. Iemand anders tekende het achterwerk van een olifant en liep erachter met een schepje dat veel te klein was om de grote uitwerpselen op te ruimen. Als directeur voelde hij zich als iemand die continu achter de drollen aanliep zonder ze de baas te kunnen. Dat is het gevolg van te grote systemen.
Reactie prof. Boudewijn Boeckaert (voorzitter onderwijscommissie): Bij de schoolgrootte is er sprake van een brutale schaalvergroting van de scholen. De top zou dan volgens de heer Vermeylen alleen nog oog hebben voor relatief abstracte en kwantificeerbare elementen, wat uitmondt in vervreemding van de basis. Voor de heer Bouckaert lijkt het vooral van belang dat de corporate spirit aanwezig is en blijft, met name dat men zich goed voelt als de school het goed doet, dat een leerkracht zich met de school identificeert. Er leeft een vrees dat een schaalvergroting juist dat groepsgevoel nog meer zal afbouwen.
3. Peter Verleg (ex-directeur lerarenopleiding Nederland)
In de nota leest Peter Verleg dat een scholenassociatie/scholengroepen wenselijk is/zijn. Soms is schaalvergroting inderdaad noodzakelijk. Het moet echter overzichtelijk blijven. Operaties van schaalvergroting zijn echter vaak moeilijk te managen, zowel financieel als bestuurlijk. De menselijke maat verdwijnt. Daarom is men in Nederland momenteel bezig bepaalde fusies ongedaan te maken. Hij is het ermee eens dat er aandacht moet worden besteed aan het beleidsvoerend vermogen van de scholen. Hij waarschuwt echter voor een te formele bureaucratische structuur. Hij hecht meer belang aan de autonomie van de scholen en aan de professionaliteit van de leerkracht.
Operaties van schaalvergroting zijn ook vaak moeilijk te managen, zowel financieel als bestuurlijk. De menselijke maat verdwijnt. Daarom is men in Nederland momenteel bezig bepaalde fusies ongedaan te maken. Het is volgens de heer Verleg niet aantoonbaar dat schaalvergroting leidt tot de gewenste kwaliteitsverbetering. Ook een betere financiële sturing is niet aantoonbaar.
Bij hele grote associaties wordt juist duidelijk dat de verhouding tussen wat naar het primaire proces gaat en de overhead volkomen uit balans is. Schaalvergroting kan nodig zijn, maar het blijft voor de spreker zeer de vraag of dat tot fusies moet leiden. Hij ziet meer in wat hij het Rabobankconcept noemt, met een rist hogescholen die autonoom zijn en centraal een vorm van coöperatieve aansturing. Fusies slorpen veel tijd en energie op en brengen niet wat men ervan verwacht, stelt hij, zeker niet in een tijd waarin men snakt naar erkenning en dichter staan bij de samenleving, gezien worden en vertrouwen krijgen en geven. De samenleving in al zijn economiseringsprocessen heeft volgens de heer Verleg te weinig aandacht voor de burgers en staat te ver van alles af.
Kritiek op nascholingssessie: Beatrijs: historisering en actualiseering
Vraagtekens bij modieuze nascholingen. Kritisch commentaar bij nascholingssessie: Werken met Beatrijs in klas waarbij historisering en actualisering centraal staan.
Conclusie over sessie op zevenentwintigste conferentie Het Schoolvak... Nederlands op 29 en 30 november 2013 in Utrecht: De Beatrijs fungeerde in deze lessenreeks puur als aanleiding voor iets wat geacht werd de leerlingen te boeien en op die manier de lectuur van enkele fragmenten uit de Beatrijs verteerbaar te maken. Op het eerste gezicht leek het wel alsof hier gebeurde wat in het leerplan Nederlands van het VVKSO de actualisering van historische teksten wordt genoemd, maar in feite werd het Middelnederlandse verhaal voortdurend gebanaliseerd en geridiculiseerd. Mijn conclusie is dan ook dat deze nascholing zowel op wetenschappelijk als op didactisch gebied ver beneden de maat en in sommige opzichten zelfs totaal onverantwoord was. In het verslagboek daarvan vinden we een iets meer uitvoerige samenvatting, waaruit we citeren: Beatrijs is zowel kosteres, minnares, prostitué (sic) als moeder. Een ongewone combinatie, al volgen enkele popsterren haar voorbeeld. Aan de hand van een wetenschappelijke tekst bestuderen we de dubbelzinnige relatie van onder andere zangeressen Lady Gaga en Madonna met geloof en seksualiteit. Beide dames spelen in hun shows en clips met religieuze symbolen en verkleden zich maar al te graag als sexy priesteres. (p. 188)Nascholingen laten meestal niet zien hoe het onderwijs er in de praktijk al aan toegaat, maar hoe het eraan toe zou moeten gaan. De expliciete goedkeuring van het publiek in Antwerpen en de herhaling van deze nascholing op HSN bewijzen dat men vindt dat hier good practices worden gedemonstreerd. Als deze nascholing representatief is voor de wijze waarop men denkt dat in het onderwijs van oude teksten met historisering en actualisering moet worden omgegaan, dan maak ik me grote zorgen.Meer weergeven
Problemen met inclusief onderwijs à la M-decreet in Duitsland
Problemen met inclusie (M-decreet) in Duitsland: Gemeinsames Lernen ist umstritten (SWR:Fernsehen:25.02.'15).
Behinderte und nicht behinderte Kinder sollen künftig in eine Klasse gehen können. Doch obwohl die Umsetzung der Inklusion in Ar...beit ist, sind noch viele Fragen offen.
(1)Integration oder Ausgrenzung
Viele Kritiker sehen im gemeinsamen Unterricht aber auch einen Nachteil. Wenn ein behindertes Kind trotz Sozialpädagogen keine Chance hat, dem Stoff zu folgen, geschweige denn den Abschluss zu schaffen, können sich daraus Frustrationen ergeben. Denn die individuellen Stärken und Schwächen des Kindes so zu fördern wie in einer Sonderschule, ist in integrativen Klassen beinahe unmöglich.
Es bleibt den Kindern nicht verborgen, dass ihnen das Lernen deutlich schwerer fällt als den gesunden Klassenkameraden. Dadurch könnte statt einem Zusammengehörigkeitsgefühl genau das Gegenteil erreicht werden. Während das Anderssein in Sonderschulen für alle Kinder normal ist, befürchten Eltern, dass die Mitschüler ihre Kinder auf Regelschulen als "behindert" ausgrenzen würden. Gleichzeitig befürchten Eltern gesunder Kinder einen Qualitätsverlust im Unterricht.
(2)Die Rolle der Lehrer
Befürworter sehen in der Inklusion auch große Chancen für das Kollegium: Teamteaching ist hier das Zauberwort, denn eine Schule für alle ist nur möglich, wenn vom Schulamt bis zum Kollegium alle mitziehen. Wenn plötzlich Zivildienstleitende, Pflegekräfte für schwerbehinderte Kinder und Physiotherapeuten mit im Schulalltag involviert sind, kann das auch für die Lehrer ein großer Gewinn sein.
Auf der anderen Seite ist eine Neuüberdenkung des Unterrichts nötig und auf die Lehrer kommt ein völlig neues Anforderungsfeld zu, was große Herausforderungen mit sich bringt. Für die betroffenen Klassen ist eine komplette Umstrukturierung unvermeidbar.
(3)Die Frage der Kosten
Die behindertengerechte Umgestaltung der Schulen versursacht enorme Kosten.Die gegenwärtige Doppelstruktur von Sonder- und Regelschule verursacht immense Kosten, so Inklusions-Befürworter. Die einmalige Investition in die Umstrukturierung könnte langfristig gesehen kostengünstiger sein und außerdem einen größeren Gestaltungsraum schaffen. Dies kann aber nur funktionieren, wenn das Land, die Kreise und die Kommunen an einem Strang ziehen. Inklusion sei zu teuer, behaupten Kritiker. Das Kultusministerium schätzt, dass allein in Baden-Württemberg Kosten über 100 Millionen Euro anfallen würden. Dabei spielt vor allem die behindertengerechte Umgestaltung der Schulen eine große Rolle. Gleichzeitig müssten in den nächsten acht Jahren knapp 1.400 neue Lehrerstellen geschaffen werden. Das Land wird dabei Kosten von bis zu 30 Millionen Euro im Schuljahr für Schulassistenten, Schülerbeförderung und bauliche Maßnahmen übernehmen. Mit neun Millionen im Jahr kommen aber immer noch große Mehrkosten auf die Kommunen zu, die noch nicht wissen, ob sie diese tragen können.Meer weergeven
Gentse universitaire lerarenopleiders verzwijgen kritiek op universitaire lerarenopleiding
Gentse universitaire lerarenopleiders verzwijgen kritiek op universitaire lerarenopleiding
(1)Inhoudelijke kritiek op universitaire lerarenopleiding vanwege Brusselse prof.-psycholoog Wim Van den Broeck en Gentse docent (taalkunde) Steven Delarue
(2)*Kritiek op feit dat prof. Marin Valcke -zelf docent universitaire opleiding Gent - het evalautie-onderzoek van de lerarenopleidingen mocht uitvoeren. De universitaire onderzoekers zagen de splinter in het oog van de CVO-opleiding...en en Normaalscholen, maar zagen de balk niet in hun eigen oog.
(1) Woord vooraf: gisteren besteedden we al aandacht aan de vele oorzaken van het leeglopen van de universitaire opleidingen.Als eén van die oorzaken vermeldden we: " Cursussen didactiek/opvoedkunde die te ver afstaan van de praktijk en al te veel hypes propageren (o.a. competentiegerichte en constructivistische aanpak, eenzijdige visie op didactiek talen e.d).
Die stelling werd ook bijgetreden in een tweet van de Brusselse prof.psycholoog Wim Van den Broeck:"De leegloop universitaire lerarenopleidingen is mede gevolg van de afkeer van studenten voor pedagogiek 'nieuwe leren' waarvan alleen docenten het vernieuwende zien!"
Vandaag lazen we nog een hierbij aansluitende kritiek op het programma van die universitaire opleiding vanwege de Gentse docent Steven Delarue.
Een citaat: "De universitaire lerarenopleidingen kunnen beter de hand in eigen boezem steken, in plaats van het curriculum en de aanpak van anderen af te kraken. .... Zo heb ik de indruk dat studenten uit de universitaire lerarenopleiding theoretisch erg sterk staan, met een uitgebreid inzicht in de fundamentele structuren van de pedagogiek, de psychologie van de adolescent en de didactiek van het eigen vakgebied. Uit mn eigen ervaring ik heb zelf tussen 2011 en 2013 een SLO gevolgd aan een cvo in Gent heb ik de indruk dat studenten die hun lerarenopleiding aan een cvo hebben behaald die theoretische ondersteuning misschien nét iets minder hebben, maar is dat wel écht een nadeel? Het dwingt je als cursist om zelf uit je comfortzone te treden (outside the box, zou je zelfs kunnen zeggen!) en zelf dingen uit te zoeken, met een lerarenopleider die veel meer coacht dan lesgeeft. Bovendien is een lerarenopleiding aan een cvo ook een stuk praktischer, en daardoor vaak ook vernieuwend
(2) Het is ook opmerkelijk en totaal onaanvaardbaar dat uitgerekend prof. Matin Valcke die zelf docent is aan de universitaire lerarenopleiding Gent de evaluatiestudie van de lerarenopleidingen mocht uitvoeren. Dat de grootste problemen zich situeren binnen hun eigen universitaire lerarenopleidingen hadden Valcke en co niet eens gemerkt. Valcke en co zagen de splinter in het oog van de andere opleidingen, maar zagen de balk niet in de eigen opleiding. Hun kritiek op de cvo-lerarenopleidingen en op de geïntegreerde opleidingen (Normaalscholen) werd ook geformuleerd vanuit een verkeerde visie op een degelijke en praktijkgerichte opleiding
Hoofdinspecteur Engeland: strijd tegen zgn. 'progressieve' onderwijsvisies
Belangrijkste onderwijsproblemen volgens Sir Michael Wilshaw, hoofdinspecteur van onderwijsinspectie Engeland: kritiek op de zgn. progressieve aanpak van het nieuwe leren e.d. - ook haaks op wat Vlaams onderwijsestablishment en Vlaamse inspectie de voorbije decennia propageerde
(1) Challenging tired teaching orthodoxies, that children learn best by self-discovery, informal or individualised .academic rigour is undervalued; basic literacy and numeracy are neglected; subject specialism is relegated in favour of cross-curricula muddle. Its echoes are particularly apparent in the continued resistance to exams and any form of meaningful qualification.
First, they have to challenge tired teaching orthodoxies.There are many schools, some with incredibly challenging intakes, which provide a demanding intellectual education for their students. Unfortunately, there are others that do the opposite. They still indulge in attitudes and practices that are far from exceptional and are a throwback to the 60s and 70s. Informal or individualised learning is a case in point. This once-fashionable concept was based on the belief that children learn best by self-discovery, that criticism and adult supervision stifle youthful creativity. Its legacy still lingers in some schools today: academic rigour is undervalued; basic literacy and numeracy are neglected; subject specialism is relegated in favour of cross-curricula muddle. Its echoes are particularly apparent in the continued resistance to exams and any form of meaningful qualification.
(2)Challenging the view that competition is an ugly word
Third, good leaders challenge the view that competition is an ugly word. One of the most enduring legacies of the educational upheaval of 40 years ago is the effect it had on competitive sports. Sporting competitions, leagues, house games and all the other activities that underpinned a successful school ethos were jettisoned. In the eyes of many they were fore ver tainted with the elitism associated with grammar and independent schools. Competition itself was regarded with distrust because it divided children into winners and losers. And that contradicted the warped version of equality many at the time held. The pride sporting teams contribute to a schools ethos was dismissed. The fact that children thrive and like competition was ignored. Yes, some children inevitably fail. But learning to deal with and move on from failure is one of the biggest lessons sport can teach. We have to get rid of this curious leftover from the 70s that competition has no place in schools. Of course it does. The best headteachers are highly competitive people. The best schools aim to win. Competition isnt incompatible with collaboration; its a necessary component of it. If youre not good, you have little of value to share. We need to celebrate schools competitive instincts. Competition shouldnt be an ugly word. Competition is good.
(3) Insisting on the school being an orderly place: discipline e.d.
Finally, good leaders insist that the school is an orderly place. In the popular mind one of the biggest problems of the early comprehensives was poor student behaviour. It was obvious to me as a teacher in London that in many schools good behaviour was notable by its absence. Discipline evaporated as tradition was trashed and instruction was supplanted by indulgence. In many schools the child was a partner and the teacher a friend. The idea that a teacher could insist that a student follow his or her instructions was therefore moot. This environment allowed weak teaching to flourish. Weakness was dressed up as respect for a childs innate difference. It was in truth a refusal to be professional, a refusal to take responsibility. And In the worst cases, it bred not respect for the child but disdain. What can we do with kids like these? became an all too familiar excuse as behaviour deteriorated and exam results fell off a cliff. But it wasnt the kids who were at fault. We, the supposed professionals, were. We had abrogated our duty to be experts and authority figures. They hadnt stopped being children; we had ceased to be teachers.
Although the excesses of the past are thankfully rare now, the notion that firm discipline is somehow unjust persists. I still see articles today with headlines such as Do strict behaviour policies make for happy schools? and comments like children must be able to discover what rules are appropriate for themselves. What nonsense. Children, especially those who lack structure at home, want and expect teachers to give them rules. In their absence, they do not sit around politely debating the most appropriate ones to follow. And they certainly dont think much of teachers who give them the option.
Yet some teachers remain reluctant to say: Im in charge, these are my rules and you will follow them. Phrases such as behaviour management are still bandied around as if a childs conduct is something to be negotiated. It smacks of compromise and containment. It undermines authority and it implies that discipline cannot be imposed.
Schools must accept that discipline is not a dirty word. A good school is a well-disciplined school where important rules are non-negotiable. They are as much about protecting the child as any safeguarding policy. Children are happiest in a school that is calm and well ordered and where they feel safe. Its the only environment in which learning can flourish. Without it, teaching becomes impossible, learning dissolves; staff become disillusioned and too often leave.
(4)Leadership is key: headteachers must attend to the small details as well as the big picture. They must not become absentee managers, addicted to networking but averse to spending time in their school ...
As I said earlier, the main reason I believe comprehensives schools have improved so much is that they now enjoy a quality of leadership that they lacked before. In the past, senior leaders were often complicit in their own enfeeblement. They thought they lacked the legitimacy to lead. Most headteachers today do not lack self-belief. But if we are to entrench the gains we have made, all school leaders must learn to lead from the front. They must radiate authority. They must attend to the small details as well as the big picture. They must not become absentee managers, addicted to networking but averse to spending time in their school. They, and we, must learn the lessons of where school reform went wrong.
I have a suspicion that even now, for all the progress we have made, effective management is still seen in some quarters as marginal to the real purpose of schools that good learning and teaching can happen miraculously without it. Well it cant. And unless all comprehensives become synonymous with excellent leadership they will never be able to provide the education their students deserve.
(5) Confronting parents who refuse to take responsibility
We need leaders who are prepared to confront parents who refuse to take responsibility. One of the less talked about consequences of the move to comprehensives was that the relationship between schools and parents was often severed. Parents expected little of their local comprehensives and schools expected little of them.As any successful headteacher knows, the engagement and support of parents and carers is crucial to the success of a school. They have to be told how important they are to the education of their children. Education is a compact; both parties have a role to play. Too many comprehensives ignored this partnership. And this neglect had a corrosive consequence: parents were infantilised because they were rarely reminded of their responsibilities or engaged in an effective way.Too few comprehensive headteachers thought it was their job to tell parents that they expected homework to be completed, or books to be brought in, or that it was unacceptable for children to be absent during term time.
Im glad to say the situation has improved markedly since those days. Home-school agreements are common, parental engagement is a priority for most school leaders and public trust in the profession is high. But some schools still fail to tell parents how vital they are to the process of education and some parents fail to understand what exactly is expected of them.This is most commonly seen in the opposition of some parents to strict uniform policies. How dare they send my Oliver home because he has the wrong colour socks! they complain to the local paper. Its not vital to his education! Oh yes it is.
And if you want your children to attend, you will abide by them. In my view, heads should not balk at telling parents when they fail in their duties to the school or their children. Poverty, or for that matter wealth, does not excuse parents from the responsibility to support their child or their school. And if they are not doing it, they should be told.