Sinds 2000 al pakken de OESO- &
PISA-kopstukken als Andreas Schleicher
uit met Finland als het modelland voor de andere OESO-landen. De PISA-en OESO-kopstukken
poneerden openlijk dat het landenvergelijkend PISA-onderzoek de pretentie had
uit te maken wat de beste onderwijsaanpak en tegelijk de economisch meest
rendabele/competitieve was. Comprehensief Finland werd voorgesteld als een
mirakel op het gebied van het onderwijs. naar Finland. PISA-chef Schleicher en de
OESO misbruikten Finland in hun pogingen om overal comprehensief onderwijs op
te dringen. De Finland-cultus werd ook bevorderd door topmabtenaar Pasi
Sahlberg die met zijn Finnish Lessons overal ter wereld het Fins evangelie mocht
gaan verkondigen voor een goedgelovig publiek. Veel beleidsmakers reisden als
pelgrims naar Finland. Onderwijsverbeteraars spanden Finland en Sahlberg voor
hun kar.
De voorbije maanden en vooral na de
bekendmaking van alarmerende studies van de universiteit van Helsinki en van de
tegenvallende PISA-2012-uitslag, kwam steeds meer kritiek op het Fins onderwijs
aan de oppervlakte ook in buitenlandse kranten. De Finse onderwijsminister Krista Kiuratrok
nu ook aan de alarmbel. Finland was niet enkel van zijn PISA-voetstuk gevallen,
maar ook de binnenlandse kritiek van Finse onderzoekers en leraars drong steeds
meer door.
Al in 2005 trokken 200 Finse wiskundedocentenaan de alarmbel in hun manifest: The first place in the PISA study is a
Pyrrhic victory. Volgens die 200 docenten was de wiskunde-kennis van de
Finse leerlingen s.o. zorgwekkend en was de hoge PISA-score van 2003 totaal
misleidend. De docenten waren vooral niet te spreken over het laag
niveau in de gemeenschappelijke (comprehensieve) lagere cyclus: One reason for the increase of poor standards
in the matriculation exam and in the beginningof university studies is, undoubtedly, the weakness of the foundation
received in the comprehensive school.De comprehensieve lagere cyclus had volgens hen een nivellerend effect en
leidde ook tot het onderpresteren van de toppers.
Uit het manifest van de 200 wiskunde-docenten
(2005) en nog meer uit de grondige evaluatiestudies van de universiteit
Helsinki (2004, 2010 & 2012: zie volgende bijdrage) bleek telkens opnieuw
dat de Finse 15-jarigen vrij zwak presteerden, niet enkel voor wiskunde,maar ook voor de andere basisvakken.We gingen in Onderwijskrant 161 dan ook uitvoerig in op een alarmerende bijdrage
met als titel Shock news for nation's
admired education system, as research shows huge decline in learning ability of
15-year-olds (TES Newspaper, 27 May, 2011).
2Evangelist Sahlberg, Fourth Way & anti-GERM
Finland-propagandist en topambtenaar Pasi Sahlberg speelde graag in op de
vele lof voor Finland vanwege PISA-chef Andreas Schleicher en zijn medewerkers.
Sahlberg stelde in zijn boek Finnish Lessons (2011) zijn land als een soort
onderwijsparadijs voor met heel hoge leerprestaties (quality) gekoppeld aan een
hoge sociale gelijkheid (equity), minder lessen en prestatiedruk,geen officiële niveaucontrole en geen
inspectie, heel veel autonomie voor de
leerkrachten inzake leerinhouden, gelukkige leerlingen, ...
Volgens prof. Gabriel Sahlgren bedacht en lanceerden
Hargreaves en Sahlberg de duivelse
afkorting GERM (Global Education Reform Movement) om daarmee aanpakken te
verdoemen die belang hechten aan niveaubewaking, core curriculum, competitie,
hoge prestatie-eisen, vrije schoolkeuze (vrij initatief inzake oprichten van
scholen) ... Volgens Sahlberg en de Amerikaanse onderwijskundigeAndy Hargreaves zouden steeds meer landen
(Engeland, VS ...) en schoolsystemen geïnfecteerd worden door het GERM-virus en
dit zou enkel tot segregatie, discriminatie en lage leerprestaties leiden. Volgens Hargreaves was Finlandhet
land waar zijn fourth way allang en
volop werd toegepast metautonomie & passie en anti-GERM als
toverwoorden zijn. In
een reactie op het feit dat Finland voor PISA opvallend zwakker presteerde dan
vroeger het geval was, repliceerden Sahlberg en Hargreaves dat Finland zich
niet mocht laten verleiden om te evolueren in de richting van GERM. Zelf
betreurden we dat Hargraeves, Sahlberg en Diane Ravitch het voorbije jaar
voortdurend uitpakten met een simplistische, gekunstelde en polariserende
tegenstelling tussen hun Fourth Way
en het door hen gecreëerde acronym GERM
anderzijds. Op twitter en op blogs kon je merken hoe Sahlberg,
Hargreaves en Diane Ravitch elkaar voortdurend bewierookten. We deden ons best
om af en toe eens kritisch te reageren. Wij bestrijden de polarisering tussen
de (vage) Fourth Way en de GERM, we vinden dat GERM-aspecten het best
gecombineerd worden met Fourt Way-aspecten.
In een recente bijdrage (december 2013)
schreef Sahlberg nog dat de landen die het best presteren
voor PISA precies de landen zijn die net als Finland de scholen en leraars
enorm veel autonomie geven inzake leerinhouden (curricula) en evalueren, die
geen officiële niveaubewaking kennen via nationale tests, nieuwe leren toepassen e.d.Enkel landen die evolueerden in de richting van de Fourth Wayvan
Hargraeves en Sahlberg scoorden zogezegd goed. Landen als de VS, Engeland ...
die al besmet waren door de GERM-virus presteerden zwak. We reageerden via het
internet op deze stelling. Ook Rob
Cambell ging helemaal niet akkoord met Sahlberg. Cambell wees er terecht op
datb.v. Chinese leerlingen het hoogst
scoorden en dit niettegenstaandeeen nationwide education system homogenised and
rigidly dictated from on high. Individual schools have zero say in their
curricula. De Aziatische
PISA-toplanden zijn eerder GERM-landen. Ook de best scorende Europese landen
als Vlaanderen, Zwitserland en Nederland vertonen veel GERM-kenmerken. Volgens
Finse kritieken op het Fins onderwijs vertoont het Fins onderwijs iets te
weinig GERM, curriculumstructuur en officiële niveaubewaking, en iets te veel
Fourth Way (zie punt 3).
Finland werd door veel nieuwlichters,
aanhangers van het nieuwe leren en mode-jagers allerhande als hét ideale model
voor hun land voorgesteld en Sahlberg als hun profeet. Ze sponsorden overal ook
de vele optredens van Sahlberg. Propagandist Pasi slaagde erin om in heel veel
landen de nieuwlichters en een aantal beleidsmakers te doen geloven in het Fins
mirakel. In zijn talrijke spreekbeurten en video-sessies hing Sahlberg een idyllisch
beeld op over de realiteit in het Fins onderwijs. Hij verzweeg vooral ook de
vele binnenlandse kritiek op de zwakke leerprestaties van de Finse 15-jarigen:
de tegenvallende studies van de universiteit van Helsinki (2004, 2010 en 2012),
de vele kritiek vanwege de docenten hoger onderwijs, de kritiek op het lage
niveau van het wiskunde-onderwijs ...De
vele nieuwlichters geloofden maar al te graag de fabeltjes over Finland als een
onderwijsparadijs waar less (scholing) leidde tot more leerresultaten en
tot sterk gemotiveerde en gelukkige leerlingen. Ook in een drietal
VRT-uitzendingen in 2013 (Panorama en Ter Zake) werd het superieure Finse model
de hemel ingeprezen. Luc Pauwels liet
in Panorama (7 maart) 12-jarige Finse leerlingenlamenteren over onze 12-jarigen die al vanaf
12 jaar moesten uitmaken of ze later postbode, verpleegster ... wilden worden. We
deden de voorbije jaren en maanden ons best om geregeld te reageren op de
Finland-verheerlijking. We verwezen
op een 100-tal Finland-ophemelende sites o.a. naar de studie van de
universiteit van Helsinki (2012). Na de bekendmaking vanPISA-2012 op 3 december laten de Finland- en
Sahlberg-fans veel minder van zich horen. Ook Sahlberg, Hargreaves en Ravitch
bonden wat in.
3Kritiek
in Finland verzwegen door Sahlberg en co
In Finland zelf was er al vele jaren veel
kritiek op het onderwijs vanwege onderzoekers van de universiteit-Helsinki en
docenten hoger onderwijs. Zij wezen ook geregeld op de nivellerende
gemeenschappelijke lagere cyclus e.d. Finse topambtenaren konden voor de
publieke opinie en de vele bezoekers deze kritiek nog verdoezelen door te
wijzen op de hoge PISA-scores. Door de recente tegenvallende evaluatiestudies
van de universiteit van Helsinki en de gevoelige daling van de PISA-2012-scoreswas dit niet langer mogelijk. Vroeger stelden
Sahlberg en zijn medestanders dat het Fins onderwijsteem de oorzaak was van de
hoge PISA-score. Na de PISA-dag van 3 december probeerden ze hun gezicht te redden door de
achteruitgang op naam te schrijven van het onderwijssysteem, maar van evoluties
binnen de gezinnen en de maatschappij, het internet, de games ... Het onderwijs
zou volgens hen ook een beetje te zelfgenoegzaam geworden zijn als gevolg van
de hoge PISA-scores vanaf 2000.
Pas in november j.l. vermeldde Sahlberg voor
het eerst op zijn blog en in zijn tweets de tegenvallende scores volgens de
studie van de universiteit-Helsinki. Iets later liet hij ook doorschemeren dat
hij al wist dat ook de PISA-2012-score zou tegenvallen. De propagandist van het
Finse onderwijsmirakel, heeft die zwakke leerresultaten uit de studies van de
universiteit van Helsinki steeds en moedwillig verzwegen tijdens zijn vele
propaganda-sessies in de verschillende landen. In november j.l. twitterde een paniekerige Sahlberg dan plots: "What if Finland loses its top-notch in education?"Ideas,
please!Hij wist toen al dat
Finland voor PISA-2012 een aanzienlijke achteruitgang zou boeken en hij verwees
in zijn column (november) ook even naar de tegenvallende resultatenin het onderzoek van de universiteit van
Helsinki van 2012. In zijn voordrachten bleef hij hier echter over zwijgen.
De voorbije jaren -en nog meer na de achteruitgang in
PISA-2012werden in Finland precies de
zaken die Sahlberg voorstelde als verantwoordelijk voor de hoge PISA-score, steeds
meer in vraag gesteld: het tekort aan differentiatie in de nivellerende lagere
cyclus ( te theoretisch voor leerlingen die later een beroepsgerichte
onderwijsrichting kiezen, te gemakkelijk voor de betere leerlingen die
onderpresteerden), te weinig lessen, eisen en huiswerk, weinig of geen
officiëleniveaubewaking, het te vage nationaal curriculum, leerlingen
die te weinig gemotiveerd zijn en op PISA-2012 verklaren dat ze zich niet
gelukkig voelen op school, de te weinig praktijkgerichte lerarenopleidingen, te
weinig bevoegde leraars wiskunde, wetenschappen ... in de lagere cyclus, de
financiering die afhangt van de centen van de steden en gemeenten ... Finland
deed in 2011 nog eens mee aan TIMSS-14-jarigen. Dan ook bleek dat Finland
opvallend weinig wiskunde-toppers kende slechts 14%. Sahlberg zweeg ook
steeds over de mindere prestaties voor TIMSS.
Uit PISA-2012 bleek ook dat De Finse
15-jarigen hun school niet als een aard
paradijs beschouwen. De jongeren lieten via de PISA-enquête weten dat ze zich niet gelukkig
voelen op school.Volgens sommigen is
dit mede het gevolg van de prestatiedruk die uitgaat van de scherpe selectie
bij de overgang naar de hogere cyclus en naar het hoger onderwijs. De Vlaamse
leerlingen getuigden dat ze zich wel best gelukkig voelen op school. De Vlaamse
hervormers beweerden steeds ten onrechte dat het welbevinden zwak was en heel
hoog in comprehensief Finland. Wij
wezen er op dat uit alle Vlaamse studies gebleken was dat het welbevinden bij
onze 12- à 15-jarigen vrij hoog was.
Ook op het vlak van de (sociologische)
sociale gelijkheid presteert Finland niet uitzonderlijk ook al blijven
Sahlberg en dit nog steeds beweren. In de recente studie van de universiteit
van Helsinki werd vastgesteld dat de invloed van de familiale achtergrond er
vrij groot is.Zelf verwezen we
destijdsnaar een rapport van
OESO-waarnemers die in 2006 moesten toegeven dat de SES-relatie in de hogere cyclus s.o. in Finland vrij groot
was. We citeerden ook onderzoeker Woessmann
die in een studie vaststelde dat precies de Vlaamse autochtone leerlingen de
topscore behaalden inzake sociale gelijkheid (=beperktere invloed van familiale
achtergrond op de leerprestaties). Vorig jaar concludeerde de Nederlandse
socioloog Jaap Dronkers: Op basis van PISA-2009 behoren de
autochtone leerlingen in Vlaanderen, Finland en Nederland tot de hoogst
scorende EU landen en ze hebben alle drie een gemiddeld SES-effect (= relatie
met familiale achtergrond).
Er waren ook opvallend veel Finse
leerkrachten die reageerden op de fabeltjes van Sahlberg. Zo betreurde b.v. Daniel Kavanag dat Sahlberg in zijn
Finnish Lessons en in zijn spreekbeurten onzin vertelde over het Fins
onderwijs. Hij schreef o.a. The
articles over Finnish education Ive seen for some reason say their is no
testing in Finland. This is not true at all. Children of all ages, from
daycare in fact, are tested to their academic performance, and thoroughly so as
well. The actual tests children takes are the standard tests copied from the
few alternative official adopted textbook publishers. There is also a national
test for all 15-years. The constant testing is used every day in all schools.
There is probably a (US) teachers union of some such entity that would like to
see less testing (in the US), and therefore spreads false claims about the
state of things testwise in Finland.Hij
betreurde the high-level system Mr
Sahlberg gets his paycheck from, de fabeltjes van Sahlberg over extreme autonomy over curricula and student
assessment.Leraar Kavanag is in tegenstelling met Sahlberg ook geen
tegenstander van een core curriculum en
van voldoende evaluatie- en testcultuur. Ook Finse ouders en leerlingen
wezen er op dat er wel degelijk sprake is van huiswerk en dat de leerlingen ook
na school nog een paar uur werk voor de boeg hebben.
Er is momenteel in Finland merkwaardig genoeg
ook kritiek op de universitaire lerarenopleiding die de voorbije jaren overal
ter wereld zo geprezen werd. Voor de
Finse lagere cyclus vindt men b.v. te weinig leraars voor wiskunde,
wetenschappen ... Het is vooreerst zo dat studenten die 4 jaar hogere wiskunde/wetenschappen
gevolgd hebben, meestal willen verder studeren in die richting en niet kiezen
voor het onderwijs net zoals in Vlaanderen. We lezen ook dat toekomstige
leraars aan de universiteit te theoretisch opgeleid zijn en te weinig om les te geven in de lagere cyclus. Met hun
b.v. hogere wiskunde uit de universitaire bachelor-opleiding kunnen ze weinig
aanvangen in de lagere cyclus.Hun
specifiekelerarenopleiding- beperkt zich veelal tot 1 (master)jaar.
Finland besteedt o.i. terecht veel aandacht aan remediëring van
zwakkere leerlingen en aan het aanleren van de landstaal, maar dat betekent nog
niet dat we Finland zomaar moeten kopiëren. Zo schenkt Vlaanderen o.i. terecht meer
aandacht aan een gedifferentieerde structuur, leerplannen,voldoende huiswerk en examens, een breed gamma
van vakdisciplines, het oriënteren via B-attesten ... We hebben ook een aantal
zaken die we met Finland gemeen hebben en die beter kunnen en een aantal
gemeenschappelijke problemen. Ook bij ons werd in de eerste graad ten onrechte
een gemeenschappelijk en nivellerend leerplan wiskunde ingevoerd en werden te
vlug meer abstracte zaken geschrapt. Net zoals in Vlaanderen is het de voorbije
jaren ook in Finland moeilijker geworden om leerlingen te motiveren om zich in
te zetten maatschappelijke evoluties als jeugdwerkloosheid spelen hierbij ook
een rol. Het sterke geloof in de economische en maatschappelijke vooruitgang en
in de sociale mobiliteit dat we in Vlaanderen in de jaren vijftig tot zeventig
kenden, heeft in Finland wat langer geduurd, maar ging de voorbijejaren ook wat aan het tanen. In Finlands
buurland Estland b.v. is die hoop op
vooruitgang momenteel groter; de leerlingen zijn er ook meer gemotiveerd om te
leren. Net zoals Vlaanderen wordt Finland geteisterd door een vlugge
opeenvolging van pedagogische hypes en modes die het meest door het omvangrijke
vernieuwingsestablishment en de universitaire lerarenopleidingen gepropageerd
worden. Gelukkig zijn er zowel in Vlaanderen als Finland nog veel leraars die
lippendienst aan deze pedagogische modes bewijzen.
4Finland als hét model voor hervorming s.o.
In de context van het debat over de hervorming
van het secundair onderwijs stelden de pleitbezorgers en onze
onderwijssociologen Finlandvoor als een
te imiteren ideaal, maar dan enkel maar de Finse gemeenschappelijke
(comprehensieve) lagere cyclus. Dat Finland - zoals elk land - in de hogere
cyclus werkt met een duidelijke en klassieke opsplitsing tussen algemeen
vormende aso-studierichtingen en anderzijds meer beroepsgerichte, werd uiteraard
verzwegen. Vlaanderen wou cavalier seul spelen en als enige ter wereld die
opsplitsing wegwerken en met studiedomeinen werken.
Sinds 2000 interpreteerden en manipuleerden
de hervormers de Vlaamse PISA-uitslagen als een soort Rorschach-test. De
schitterende TIMSS-scores en de goede PISA-scores pleitten eigenlijk tegen een
radicale structuurhervorming. Voor PISA telde volgens de hervormers niet dat
zowel onze sterkere en zwakkere leerlingen beter presteerden, maar enkel de
kloof-mythe: de afstand tussen de 5%beste en de 5% zwakste leerlingen. De ministers, topambtenaren,
sociologen, hervormers ... lanceerden de dwaze slogan de kloof dempen. Ons onderwijs was enkel sterk voor de sterke
leerlingen, maar zwak voor de zwakkere. Als de critici van de hervorming
stelden dat onze sterkere leerlingen eigenlijk onderpresteerden en dat een
gemeenschappelijke eerste graad tot nog meer nivellering zou leiden, werden ze
teruggefloten veelal met een verwijzing naar Finland.
In het recente Finland-propagandanummer van
het overheidstijdschrift KLASSE - september 2013 - werd Finland eens te meer
als een onderwijsmirakel voorgesteld als model ook voor de hervorming van ons
s.o. Over het feit dat ook volgens de recente Knack-enquête meer dan 80% van de
onderwijsmensen de hervorming afkeurden, werd met geen woord gerept. Finland
combineerde volgens KLASSE de hoogste leerprestaties met een hoge mate van
sociale gelijkheid en met een aardsparadijselijk onderwijsklimaat zonder
huiswerk, examens, competitie, stress ... Dit eenzijdige en vertekend beeld van
het Fins onderwijs ging gepaard met veel kritiek op het Vlaams onderwijs: te
veel huiswerk, te veel punten en toetsen, te veel lesuren in het s.o.,
selectieve onderwijsstructuur, te laaggeschoolde leerkrachten... In reacties op de KLASSE-website en
elders werd deze fantasierijke voorstelling van Finland wel een beetje doorprikt.
Zo bleek uit getuigenissen vanuit Finland dat er wel huiswerk is, ook geregeld
toetsen, er is veel prestatiedruk in de lagere cyclus s.o. omdatmen b.v. op het einde van de middenschool een
behoorlijke puntenscore moet behalen om toegelaten te worden inde algemeen vormende studierichtingen, ...
5Besluit
De wereldverspreide Finland-hype illustreert hoe
de OESO, Vlaamse beleidsmakers, nieuwlichters, aanhangers van het nieuwe leren
en andere mode-jagers deze hype aangrepen om hun alternatief gedachtegoed en
hun (comprehensieve) hervormingsplannen te propageren. Merkwaardig genoeg waren
we in Vlaanderen en Europa wellicht de enigen die tijdig rapporteerden over de
ontluisterende Finse rapporten van 2005, 2010 en 2012. In een bijdrage over 20
jaar Onderwijskrant loofde Hein De Belder in 1997 in De Standaard onze kritisch-constructieve
betrokkenheid bij het onderwijsbeleid en hij besloot: Als hoofdredacteur Feys en zijn redactie straks onder een auto lopen,
wordt het muisstil in Vlaanderen.Het verrast ons dat het ook in het buitenland vaak muisstil is.
(Tussendoor: sinds De Belders lovende woorden is Onderwijskrant taboe in De
Standaard van Guy Tegenbos).
Als Onderwijskrant deden we ons best om via
eigen publicaties, maar ook via reacties op blogs, websites en tweets e.d. de
Finland mythes te ontmaskeren. We relativeren al vele jaren onderwijsparadijs
Finland. De voorbije maanden probeerden
we ook via het Internet e.d. het misbruik van PISA door de OESO en de
onderwijskundige polarisering tussen de modieuze Fourth Way van de Andy
Hargreaves en de door hen verzonnen GERM-virus te doorprikken.( Raf Feys, raf.feys@telenet.be)
VVKSO-voorstel invulling brede eerste graad: enkel
over 7 optie-uren,vaag, geen meerwaarde en nefast
1
Vage voorstellen opties 2de jaar, geen meerwaarde
1.1Situering
In Onderwijskrant betreuren we al jaren dat
de hervormers zich verstoppen achter mooi klinkende algemene principes, maar
steeds de concrete invulling in de praktijk uit de weg gaan.We stelden dat vooral bij de concrete invulling van de
verbrede eerste graad, de studiedomeinen en domeinscholen ... het illusoir en
nefast karakter ten volle tot uiting zou
komen.Tot nog toe (januari 2014) ontbreekt
nog steeds de eerste officiële, concrete invulling van de hervormingsplannen
die al aangekondigd waren in de beleidsverklaring van 2004 en in erbij
aansluitende uitspraken van het duo Frank Vandenbroucke Dirk Van Damme
(kabinetschef).Zo wekte men steeds de
indruk dat er een bredere basisvorming zou komen, maar tot nog toe durven de
topambtenaren dit niet uitdrukken in termen van vakken, leergebieden en aantal
lesuren. In juni 2013 pakte men uit met een (lege) matrix als toverformule,
maar ook deze blijft nog steeds leeg.
Het Verbond van het Vlaams Katholiek Secundair
Onderwijswerkt nu ook al vele jaren
aan hervormingsplannen voor het secundair onderwijs. Het was geen toeval dat de
voorbije 10 jaar telkens een VVKSO-kopstuk opgenomen werd in het kabinet van de
onderwijsminister: in 2004 Geert Schelstraete (secretaris-generaal) en in 2008
Paul Yperman. Schelstraete was vóór 2004
ook al betrokken bij Accent op talent. Ook al in 1995 bij de beleidsplannen
voor de invoering van een gemeenschappelijke eerste graad, grote scholengroepen
en enveloppefinanciering van het duo Vanden Bossche-Monardspeelde de VVKSO-secretaris-generaal Antoon
Boone een actieve rol. De onderwijskoepel manifesteert zich al lange tijd te
weinig als koepel, als vertegenwoordiger van de scholen en schoolbesturen en te
veel als beleidsmaker.
Pas op 8 mei 2012
bracht het Verbond een algemene
visietekst uit met algemene principes. Het ging er ook prat op dat de
visietekstop 8 mei onderschreven werd
door de aanwezige directies. Niets was echter minder waar zoals ook bleek uit
de verslagen van de Codis-vergaderingen met een tiental vertegenwoordigers van
de directies en uit nieuwsbrieven van DIVO, een vereniging van directies uit
het vrij secundair onderwijs (zie afzonderlijke bijdrage hierover in dit
nummer). Heel wat directeurs ondertekenden ook de Onderwijskrantpetitie van mei
2012. Uit het verslag van de Codis-vergadering van november 2002 beleek al dat
de meeste directeurs tegenstander waren van het gelijkaardig plan van minister
Marleen Vanderpoorten om een gemeenschappelijke eerste graad in te voeren. We
lezen: Dat de leerlingen vanaf 12 jaar al
gegroepeerd worden in vier onderwijsvormen, zien de directeurs niet als een
probleem. Het waren vooral een paar
VVKSO-vrijgestelden die zich manifesteerden als vurige pleitbezorgers van een
gemeenschappelijke eerste graad en de teksten opstelden.Die teksten bleven echter steeds even vaag.
Het VVKSO kondigde op
8 mei 2012 aan dat een concretisering van de algemene principes weldra zou
volgen.Die concretisering liet op zich
wachten, maar tijdens de CODIS-bijeenkomst van november 2013 werdeneen 15-tal vertegenwoordigers van de
directies dan toch geconfronteerd met een eerste voorstel voor de invulling van
de eerste graad. Naast de voorstelling kregen ze ook even de tijd om enkele
vragen te stellen. Uit die vragen bleek dat de directies het voorstel op veel
scepticisme onthaalden.
1.2Enkel vage voorstellen over 7 optie-uren. Meerwaarde?
Tot onze verwondering
vinden we in het VVKSO-voorstel niets over de invulling van de 51 lesuren
basisvorming en van het keuzepakket van 5 lesuren in het eerste jaar. Het gaat
uitsluitend over de invulling van de opties in het tweede jaar.
Uit de vragen van de
directeurs na het beluisteren van het VVKSO-voorstelwerd duidelijk dat dit voorstel vooreerst
veel te vaag is om echt te kunnen beoordelen en dat veel directeurs twijfelen
aan de meerwaarde van zon soort opties. We lezen in het verslag: De heer Smits (secretaris-generaal) besluit dat het VVKSO-voorstel op
een aantal belangrijke punten dient te worden bijgestuurd. ... De cruciale
vraag blijft echter of dit concept een meerwaarde biedt voor de leerling. Het
VVKSO kan ofwel het voorstel van de overheid afwachten, ofwel kan het zelf een
voorstel uitwerken, maar dan enkel indien dat voldoende gedragen is door de
achterban.
Het VVKSO-voorstel en
de kritsche reacties van de directeurs bevestigen onze (voor)spelling dat
vooral bij de concretisering van de algemene principes, de niet
realiseerbaarheid en de nefaste gevolgen zouden blijken. In een volgende Onderwijskrant hopen we concrete
voorstellen voor de invulling van de 2de en 3de graad te
kunnen analyseren.
2Enkel vage contouren voor de 7
optie-uren
Het meest opvallende is dus dat het voorstel
zich beperkt tot een invulling van vier opties voor het tweede jaar, om van 7
van de in totaal 64 lesuren. Die opties worden met nog voorlopige omschrijvingen aangeduid: (1) aspecten
van cultuur, wetenschap en techniek; (2)
accent op onderzoekende en technische aspecten;(3) accent op culturele en
humane aspecten; (4) Klassieke talen. Deze
opties worden in het VVKSO-document nog heel vaag beschreven en enkel de optie
onderzoekende en technische vaardigheden werd wat nader toegelicht.
Volgens het verslag werd de vergadering
ingeleid met een verwijzing naar de basisdoelstelling van de eerste graad: alle leerlingen moeten alle vormingscomponenten aangereikt
krijgen en telkens op een voor hen passend beheersingsniveau: Het
VVKSO heeft zijn principes voor de eerste graad vastgelegd in de brochure
Toekomst SO inKleuren deze principes heeft het nu uitgediept in het document
(Basis)opties in de toekomst: een voorstel, en nadien verder geconcretiseerd
in Basisoptie met accent op onderzoekende en technische aspecten: voorbeelden
van verdere uitwerking. Deze documenten worden nu voor advies voorgelegd aan
Codis. Bij deze uitdieping en concretisering zag het VVKSO zich genoodzaakt om
rekening te houden met het gegeven van het Masterplan. Vooral de eerste graad
lag immers erg gevoelig voor de politiek; principiële afwijkingen op dat punt
zijn dan ook uitgesloten. Het Masterplan poneert voor de eerste graad een
reductie van het aantal basisopties, en tevens een verbrede en
gedifferentieerde basisvorming; dit houdt in dat alle leerlingen alle
vormingscomponenten aangeboden krijgen, zonder dat ze daarom allen hetzelfde
beheersingsniveau moeten bereiken. Het VVKSO maakt hiermee ook duidelijk
dat het Masterplan afwijkt van de VVKSO-visie van mei 2012 waarin geen opties
voorzien waren.
3Niets over basispakket (27 + 24 uren)
in eerste graad en keuzepakket 1ste jaar
3.1Niets over bredere basisvorming(27 + 24 lesuren)
Het meest opvallende en teleurstellende in
het VVKSO-voorstel is dus wel het feit dat het VVKSO met geen woord rept over de aangekondigdebrede(re) invulling van het gemeenschappelijk
pakket basisvorming van 27 lesuren in het eerste jaar en 24 in het tweede jaar.
Het Masterplan en de hervormers willen principieel een verbreding van de
basisvorming, maar wij hebben steeds gesteld dat daar geen ruimte voor
was.
Inhoudelijke verbreding volgens de
hervormingsplannenbetekent vooreerst
dat een aantal lesuren besteed worden
aan nieuwe vakken/leerdomeinen: economie, techniek, Engels, cultuur, meer uren ook
voor wetenschappen- de
Science-component binnen STEM. Ook de vakkenoverschrijdende eindtermen (VOETEN:
leren leren plus allerhande educaties) zouden in de toekomst
verbonden worden aan concrete en dwingende leerinhouden.Dit zou eveneens tot een uitbreiding van het
curriculum leiden. Als het bestaande pakket uitgebreid moet worden, dan betekent dat ook
dat een aantal uren voor de basiscompetenties voor taal, wiskunde,
geschiedenis, aardrijkskunde ...moeten sneuvelen.Het katholiek onderwijs zou er ook nog het
vak Engels moeten bijnemen, dat nu niet voorzien is in de eerste graad. Over de
vakken wil het VVKSO in het nieuwe document enkel dit kwijt:De basisvorming
blijft het uitgangspunt voor de observatie en oriëntering van de leerling: in
de leerplannen van de vakken van de basisvorming zijn alle curriculumdoelen van
de eerste graad vervat. Welke vakken tot de basisvorming behoren, kan
verschillen van de huidige situatie; wellicht zal Economie er deel van
uitmaken.
De verbreding die het Masterplan en het VVKSO
beogen is absoluut niet haalbaar.Voor
dit pakket zijn er in de eerste graad zelfs een paar lesuren minder voorzien
dan nu het geval is. Het VVKSO slaagt er dan ook blijkbaar niet in om de inhoud
van het basispakket van51 lesuren in te
vullen. Het enige wat de directies vernamen was dat het nieuwe vak Economie tot het pakket zou behoren.
Men schermt nu al jaren met een verbreding van het curriculum in de eerste
graad als éénvan de belangrijkste doelstellingen, maar slaagt er nog steeds
niet in om dit te concretiseren. Een verbreding zou uiteraard minder verdieping
van de basisvaardigheden betekenen, maar het Masterplan wil naar eigen zeggen
ook verdieping nastreven. Terloops: economie behoort volgens ons niet tot de
basisvorming voor 12- à 13-jarigen.
3.2 Niets over keuzepakket van 5 lesuren 1ste
jaar
Het recente VVKSO-voorstel voorziet ook niets
over de invulling van het keuzepakket van 5 lesuren in het eerste jaar. De
scholen mogen dat alle op hun eigenzinnige manier invullen. Een directeur
steldede vraag:Dit VVKSO-voorstel heeft vooral betrekking op het
2de leerjaar van de eerste graad. Hoe worden de leerlingen in het 1ste leerjaar
dan begeleid naar de keuze van een basisoptie in het 2de leerjaar? Antwoord van VVKSO.: Het belangrijkste is de observatie van de leerling met het oog
op zijn oriëntering. De studiekeuzebegeleiding vertrekt vanuit de brede
basisvorming die gedifferentieerd wordt aangeboden. In de invulling van het
keuzegedeelte in het 1ste leerjaar laten we de schoolbesturen of
scholengemeenschappen vrij.(NvdR:
hoe kunnen de leerlingen uitmaken welke optie ze in het 2de jaar het
best kiezen als het keuzepakket in het 1ste
jaar geen verband houdt met de specifieke opties in het tweede jaar.)
Omtrent dit keuzepakket stelt Masterplan: In
het eerste leerjaar van de eerste graad worden naastde basisvorming (27 lesuren) in het
keuzegedeelte verschillende differentiatiemogelijkheden aangeboden, zowel
uitdagende pakketten voor wie meer aankan, als remediërende pakketten
voor wiehet moeilijk
heeft om de sleutelcompetenties van de
basisvorming te bereiken. Op die manierworden alle leerlingen uitgedaagd
op hun niveau. Het
VVKSOspreekt zich niet
uit over de invulling en functie van het keuzegedeelte. We vernemen enkel nog: Het keuzegedeelte wordt door de school zelf
ingevuld, rekening houdend met haar visie op de eerste graad en met de lokale
situatie. Wat betekent hier rekening
houden met de lokale situatie? Volgens het VVSKO mag men het keuzepakket
niet afstemmen op de opties in het 2de jaar en studierichtingen in
de 2de en 3de graad.Allelatere keuzes moet men nog
openhouden.
De vrijheid inzake invulling zal leiden tot
de meest uiteenlopende keuzepakketten. Voor deleerkrachten, de CLB-mensen, de ouders, de leerlingen ... zal het ook uiterst
moeilijk worden om te weten wat elke school aanbiedt en welke de verschillen
zijn tussen dit aanbod. Voor dit pakket kunnen ook geen leerplannen worden
opgesteld en is dus ook een echte evaluatie en eventuele sanctionering niet
mogelijk?
Tijdens de onderwijscommissievergadering van
27 juni zei minister Smet opeens dat 5 uur Latijn als keuzepakket toch mogelijk
was maar dan als uitzondering op de regel.Ook het VVKSO gaat hiermeeakkoord.
Dat zou een echte optie en de enige optie zijn. Dat heeft als gevolgdat sterkere leerlingen die tot nog toe kozen
voor de optie moderne wetenschappen zich genoodzaakt zullen voelen om toch
maar te kiezen voor de optie Latijn. Dit zou dan ook nadelig zijn voor
arbeiderskinderen die toch minder vlug voor Latijn zullen kiezen. Leerlingen
voor wie er al in de derde graad teveel theorie was, zullen niet langer de kans
krijgen om een volwaardig pakket techniek te volgen en zullen gedemotiveerd
geraken. Het zal ook leiden tot een sterke vermindering van het aantal
leerlingen in tso-scholen.
4 VVKSO-opties 2de jaar:
vaag en verwarrend
4.1 Opties
in zekere zin begrepen in de basisvorming ? Verwarring troef.
Tijdens de bespreking stelde het VVKSO vast
datdedirecteurs veel moeite hadden met het verschil tussen de doelstellingen
van de basisvorming én de basisopties in het 2de
jaar.Een directeur merkte op: De VVKSO-tekst laat nog vele vragen
onbeantwoord. Zo is de relatie tussen basisvorming en basisoptie niet
duidelijk. De basisopties mogen geen voorafname zijn op de studiedomeinen, maar
wat wordt er dan eigenlijk wel mee bedoeld?VVKSO.: Het
curriculum wordt volledig gerealiseerd in de basisvorming; de basisoptie
daarentegen is vakoverschrijdend.
Volgenshet VVKSO zijn de basisopties zelfs in zekere zin begrepen in de
basisvorming. VVKSO: De basisopties
in het tweede jaar (buiten Klassieke talen) leggen verbanden tussen
verschillende vakken van de basisvorming. Men zou dus kunnen stellen dat de
basisopties in zekere zin inbegrepen zijn in de basisvorming: ze bieden een
andere mogelijkheid tot verkenning van die componenten.... In onze initiële VVKSO-visie onderscheidden
we geen basisopties: de opdeling in basisvorming en basisoptie is artificieel.
Door het gegeven van het Masterplan van de overheid kunnen we echter niet om
die begrippen heen. Dat maakt het moeilijk om de studiekeuze op een
transparante wijze te realiseren. We kunnen nu niet anders dan een strategische
houding aan te nemen: indien wij zelf geen voorzet geven voor de eerste graad,
zullen we niet méér kunnen doen dan reageren op een voorstel van de overheid.
4.2Voorstellen: te vaag om te kunnen beoordelen, meerwaarde?
Uithet
verslag van de bespreking van de voorgestelde opties, zal straks heel duidelijk worden dat de VVKSO-vrijgestelden
(en de directies) niet weten welke opties het best voorzien worden en ook niet
hoe die dan concreet ingevuld moeten worden. Voor de invulling van dit
belangrijk pakket van 7 lesuren zouden de scholen blijkbaar grotendeels hun
plan moeten trekken.De algemene
conclusiesop het einde van het overleg
met de directeurs spreken voor zich: *het
ontbreekt deze (VVKSO-)tekst aan helderheid*de cruciale vraag blijft of dit concept een meerwaarde biedt voor de
leerling *het concept moet grondig worden herwerkt.
Het probleem is ook dat het Masterplan wel
spreekt over opties, maar dat het eigenlijk geen opties mogen zijn die
vooruitlopen op keuzes in het derde jaar. Klassieke talen mogen dan wel weer
eenspecifieke optie blijven in het
tweede jaar, en zelfs in het eerste jaar waar opties in principe verboden zijn.
De specifieke technische opties moeten dan weer alle verdwijnen. Dit laatste
betekent ook dat leerlingen die al in de derde graad lager onderwijs
gedemotiveerd werden door de vele theorie en zich in de eerste graad konden
optrekken aan technische opties, straks
in de kou staan. Het betekent ook een bedreiging voor de tso- en nijverheidstechnische
scholen.
5Problemen met meer heterogene A-stroom &
inclusie-leerlingen
In het verslag lezen we ook tussendoor een
paar uitspraken over de heterogene A-stroom:Ook stelt het Masterplan dat elke
leerling die het getuigschrift van basisonderwijs bezit, doorstroomt naar de
A-stroom.... Daar het Masterplan heeft
vastgelegd dat alle leerlingen die het getuigschrift van basisonderwijs
bezitten terechtkomen in het 1ste leerjaar A. Terechte reactie van
directeurs: Dan zal de heterogeniteit daar sterk toenemen. Dan
zal het alles behalve gemakkelijk zijn om dit voor de leerkrachten organisatorisch en structureel haalbaar te
maken.Een consequentie is dat ook elke
basisoptie zal moeten worden aangeboden op elk abstractieniveau. Een andere
directeur: Dat houdt
een enorme verandering in.
Commentaar: *De A-stroom wordt vooreerst
te heterogeen. En dan verzweeg het VVKSO nog de gevolgen van het door het VSKO
goedgekeurde BNM-decreet: inclusie van
leerlingen die moeilijk gemeenschappelijk programma zullen kunnen volgen, maar
allerhande vrijstellingen kunnen krijgen? Die leerlingen zullen vermoedelijk belanden in tso-scholen en
vooral in de bso-richtingen vanaf de 2de graad. Dit zal het lesgeven
in het bso nog moeilijker maken en tot een niveaudaling leiden. *Het aanbieden van debasisvorming en van de opties op
verschillende abstractieniveaus en ook afgesteld op de uiteenlopende
interesses, wordt voorgesteld als één van de belangrijkste hervormingen. Uit
enkele tussenkomsten van de directeurs leiden we af dat ook zij deze sprookjes
niet geloven.
6 Masterplanover opties in 2de jaar
Vooraleer we de
VVKSO-voorstellen voor de invulling van de opties in het 2de jaar
onder de loepe nemen,bekijken we vooraf
even wat het Masterplan hier over stelt. We citeren: In het 2de leerjaar
worden de bestaande basisopties gescreend, geüpdateten gereduceerd tot een kleiner aantal.Deze
herwerkte basisopties, waaruit de leerling kiest,
maken samen met de remediëring/verdieping deel uit van de 7
uur bovenop de basisvorming. Scholen organiseren dit volgens eigen pedagogische aanpak.
De differentiatiemogelijkheden kunnen zich situeren in techniek, wiskunde/wetenschappen, kunst, economie, Nederlands, moderne
vreemde talen (Frans/Engels) en Klassieke Talen (zowel uitdagend als remediërend).
Dus in totaal 7
lesuren voor basisopties gecombineerd met uren remediëring voor de zwakkere
leerlingen en verdieping voor de sterkere. Volgens een tussenkomst van minister
Smet tijdens de commissievergaderingvan
juni 2013 stelde minister Smet plots dat
de scholen ook alle leerlingen mogen confronteren met alle
belangstellingsgebieden tegelijk. Optie is dus een wollig begrip.Aangezien de invulling van 5 uur keuzepakket
en de invulling van 7 uur opties door de scholen naar eigen aanpak mogen
ingevuld worden, zullen de leerlingen ook met een sterk verschillende beginsituatie
de 2de graad aanvatten. Het Masterplan stelt wel tegelijk dat de
opties geen voorafname mogen zijn op de richtingen in de 2de graad.
Dit alles is niet realiseerbaar en wekt de indruk dat de inhouden van die
opties niet zo belangrijk zijn, aangezien er niet wordt op verder gebouwd in de
tweede graad.Ook volgens het VVKSO
zullen er geen specifieke doelstellingen voor die 7 optie-uren (én voor het
keuzepakket van 5 lesuren in het 1ste jaar) meer zijn. Op die manier
kan men ook geen doorzichtigheid en niveau bereiken en geen resultaten meer
evalueren.De opties mogen ook niet
vooruitlopen op het derde jaar. Zo zal men ook na twee jaar moeilijk kunnen
uitmaken welke studierichting een 14-jarige het best kiest.
We concludeerden in Onderwijskrant 166 : Het Masterplan zal tot zoveel lokale variaties
en ondoorzichtigheidleiden dat het voor
de leerlingen, de ouders, het CLB bijna onmogelijk zal worden een school te
kiezen in functie van de aangeboden opties. In de huidige structuurmaakten de opties in de eerste en tweede
graad een vroege differentiatie, vlotte heroriëntering, passend onderwijs mogelijk.
Dit zal straks niet meer mogelijk zijn. Het 2de jaar zal ook
minder kunnen verder bouwen op het eerste en het derde minder op de eerste
graad. Dit leidt tot een enorme niveaudaling ook voor tso/bso-leerlingen die
inzake technische kennis en (hand)vaardigheden een grote achterstand zullen
hebben. De kritiek naar aanleiding van zwakke PISA-prestaties in landen met een
gemeenschappelijke (comprehensieve) lagere cyclus luidt precies dat er ook
tso/bso-opties zouden moeten zijn vanaf 12 jaar.
7VVKSO - opties 2de jaar; geen
talen; vaarwel technische opties
7.1Vier opties
In het Codis-verslag lezen we: In het 2de
leerjaar van de eerste graad kiezen de leerlingen voor een basisoptie. De
uitwerking daarvan ziet het VVKSO als een geïntegreerde aanpak van de
leerplandoelstellingen van meerdere vakken van de basisvorming. Binnen de
basisoptie kunnen de verschillen naar abstractieniveau worden geëxploreerd:
niet elke leerling hoeft hetzelfde te realiseren. Dit brengt mee dat leerlingen
niet voor een basisoptie kunnen worden uitgesloten op basis van hun
abstractieniveau. (Commentaar: maar voor de optie Klassieke Talen zullen ze
toch 5 uur Latijn in het eerste jaar gevolgd moeten hebben.)
Het VVKSO stelt vier basisopties voor en hun
bedoeling.
(1)een
ruime basisoptie waarin zowel aspecten van cultuur, van wetenschap als van
techniek aan bod komen; (2) een meer gerichte basisoptie met het accent op
onderzoekende en technische aspecten;(3) een andere meer gerichte basisoptie
met het accent op culturele en humane aspecten;(4) de door het Masterplan
expliciet geponeerde basisoptie Klassieke talen die in tegenstelling tot de
andere basisopties niet in de volle breedte wordt aangeboden (NvdR: dus enkel
op hoog abstractieniveau.)
Voor de leerling zijn de belangrijkste
wijzigingen dat hij breder zal worden gevormd volgens zijn mogelijkheden, dat
hij zijn talenten kan verkennen in een van de vier omschreven basisopties, en
dat hij pas na de eerste graad een keuze maakt voor een studiedomein, en
daarbinnen voor een studierichting.
Ter verdere verduidelijking overloopt dhr.
Van Autreve de uitwerking van de basisoptie met
accent oponderzoekende en technische
aspecten. Het leerplan van een basisoptie wil de leerling verschillende
aspecten van vorming (in deze basisoptie steekt voornamelijk ICT,
Natuurwetenschappen, Techniek en Wiskunde) overeenkomstig zijn interesses en
zijn beheersingsniveau laten exploreren door verbreding, verdieping en
inkleuring.
Naast de algemene doelstellingen heeft de basisoptie geen eigen
leerplandoelstellingen. Het leerplan van de basisoptie moet de school toelaten
om rekening te houden met een grote verscheidenheid aan leerlingenprofielen en
keuzes te maken in functie van haar leerlingenpopulatie. Door een
verscheidenheid aan themas worden alle leerlingen uitgedaagd om te ontdekken
wat ze graag doen en waar zij goed in zijn. In de basisoptie met accent op
onderzoekende en technische aspecten zal de fysische wereld benaderd worden op
experimentele manier, via mathematische aspecten of via planmatig construeren.
Het hanteren van een wetenschappelijke methodiek of het doorlopen van een
technisch proces is geen doel op zich, maar wel een didactisch hulpmiddel om de
interesse van de leerlingen te observeren. Het abstractieniveau van de leerling
wordt geëxploreerd door doelen van de basisvorming te verbreden, te verdiepen
of in te kleuren.
Commentaar:
De
opties met uitzondering van Klassieke Talen klinken heel vaag en rekbaar. Uit
de vragen van de directeurs zie punt 8 zal blijken dat ook zij de VVKSO-
voorstellen al te vaag vinden. In tegenstelling met het Masterplan merken we
dat het VVKSO geen opties voorziet waarin moderne talen voorkomen. De eerste
graad is nochtans een ideale leeftijd voor onderwijs van vreemde talen, Engels
b.v. Er zijn geen eigen
leerplandoelstellingen, maar er istoch
sprake van een leerplan? De invulling van de opties kan dus sterk verschillen
van school tot school. Leerplannen en een echte beoordeling/sanctionering voor
die 7 lesuren is dus ook niet mogelijk. Waarom zouden de leerlingen zich
hiervoor nog inspannen?)
7.2Vaarwel technische opties
We kunnen ons
voorstellen dat de directies tso/bso het minst gelukkig zullen zijn met dit
VVKSO-voorstel. Een directeur (tso?) merkte op de Codis-vergadering terecht op:
Er zijn toch ook leerlingen die op de
leeftijd van twaalf jaar bewust kiezen voor een technische richting; het zou
niet verantwoord zijn om hen nog twee jaar op hun honger te laten zitten.De VVKSO- mensen beantwoordden deze vraag
niet. Op een vorige Codis-vergadering werd al een analoge vraag gesteld: Het VVKSO-voorstel gaat uit van de veronderstelling dat een twaalfjarige
wel in staat is om al dan niet Latijn te kiezen, maar die keuze-rijpheid niet
heeft voor andere vakken. ... Het is niet eerlijk dat we een voorafname doen
voor Latijn, maar niet voor de andere vakken.
De optie (2) -met accent op onderzoekende en technische
aspecten - werd wel wat concreter toegelicht, maar kon die directeur blijkbaar
niet bekoren. Die optie klinkt op een eerste gezicht iets minder vaag dan (1)
en (3), maar het gaat toch om een enorm brede optie met minstens 4 leergebieden
en die niettegenstaande technische aspecten, duidelijk maakt dat de specifieke technische opties sneuvelen.
Lhistoire-tso se répète; het VVKSO houdt
geen rekening met de geschiedenis. Het Verbond van het katholiek technisch
onderwijs was in 1970 sterk gekant
tegen de invoering van het VSO. In 1975
voerde minister Herman De Croo in het
2de jaar VSO opnieuw technische opties (zelfs 9 lesuren) in om de
leegloop van de tso-scholen te doen stoppen. In 1998 wou het duo Van den
Bossche-Monard een soortgelijke optie invoeren, een combinatie van de opties
Moderne wetenschappen, Industriële wetenschappen en Techniek wetenschappen onder
de naam Wetenschappelijke vorming.
Er kwam veel kritiek op dit voorstel en het werd terug afgevoerd. In het
verslag van de Codis-bijeenkomst van december 1998 lezen we: Het contactcomité van de directies tso/bso
(CODI-T) staat negatief tegenover de samentrekking van de 3 bestaande opties
tot één, nl. Wetenschappelijke vorming. We lezen verder dat ook de
CODIS-leden liever de huidige 3 opties behielden, i.p.v. de tussenoplossing
waarbij enkel Industriële en Technische wetenschappen zouden samen smelten. Ook
de voorbije jaren werd voor een soort versmelting tussen die drie opties
gepleit, en dat zou ook doorgetrokken worden in de 2de en 3de
graad.
Het zou dus volgens
het VVKSO-voorstel zelfs in het tweede jaar niet langer mogelijk zijn om een aantal lesuren specifieke techniek te volgen zoals in de huidige technische
opties. Leerlingen die techniek lusten, maar absoluut niet gediend zijn met een
extra pakket wiskunde en wetenschappen, zullen dus met heel wat meer theorie
dan voorheen geconfronteerd worden. Voor volwaardige en interessante
techniek-pakketten is er dus geen ruimte meer. Het Masterplan en het VVKSO
hebben de mond vol van opwaardering van techniek en meer
leerlingen voor tso/bso, maar voeren hervormingen in die hier haaks op
staan.De tso- en nijverheidsscholen zullen van dit alles het
meest de dupe worden. Anderzijds zullen aso-scholen ook lokalen en technische
apparaten/machines nodig hebben voor het onderdeel techniek. Door de aanbieding
van uren techniekzullen ook een aantal
leraars hun werk in de aso-school verliezen en zal men mensen uit een
tso-school moeten vinden die bereid zijn over te stappen naar een aso-school.
8Kritische vragen directeurs bij
VVKSO-opties
8.1Vragen over identiteit en doelstelling
van nieuw optie-concept
*De eerste graad mag geen voorafname doen op
de studiedomeinen van de tweede en derde graad, maar toch wordt er gesproken
van basisopties, ook van Klassieke talen. Daardoor is het niet meer duidelijk
hoe een leerling zal kiezen na het 1ste leerjaar A. Wat nu de visie is achter
dit concept. Antwoord VVKSO: De ambitie
is duidelijk om de basisopties los te koppelen van abstractieniveaus én van de
studiedomeinen (vanaf 3de jaar).
*De visie is onvoldoende transparant; o.a. de
gebruikte terminologie basisvorming/basisoptie moet worden uitgeklaard.
*Voor de herkenbaarheid van de opties is het
belangrijk om de huidige situatie (opties) bij wijze van simulatie in te passen
in het model dat nu wordt voorgelegd. Vanuit het veld en het middenkader rijzen
er immers vele vragen. VVKSO: Bij het creëren van een nieuw concept mag men
niet te snel beginnen vertalen naar wat nu bekend is. (NvdR: hoe zo? Waarom verdoezelen dat vooral de specifieke technische
opties sneuvelen en dat vooral kinderen die het best zon optie volgen entso/bso-scholen de dupe zullen zijn.
*Het is nog niet duidelijk op basis waarvan
de leerling na het eerste jaar een keuze zal kunnen maken voor een van de
studiedomeinen. Doorheen de eerste graad moet hij zich immers kunnen/leren
situeren binnen de matrix 2de en 3de graad, dus niet
enkel naar abstractieniveau maar ook naar studiedomein. VVKSO: In onze initiële visie onderscheidden
we geen basisopties: de opdeling in basisvorming en basisoptie is artificieel.
Door het Masterplankunnen we echter
niet om die begrippen heen. Dat maakt het moeilijk om de studiekeuze op een
transparante wijze te realiseren. We kunnen nu niet anders dan een strategische
houding aan te nemen: indien wij zelf geen voorzet geven voor de eerste graad,
zullen we niet méér kunnen doen dan reageren op een voorstel van de overheid.
*Te verwachten valt dat vele scholen de
basisopties van het 2de leerjaar toch zullen doortrekken naar het 1ste
leerjaar.
*Uiteindelijk zullen de basisopties dan toch
een link moeten hebben met de studiedomeinen (in 2de/3de
graad): zij moeten het middel bieden om de interesse te exploreren. VVKSO: In
de visie van het Verbond zoals uiteengezet in de brochure Toekomst SO
inKleuren hebben we de band met de studiedomeinen van de tweede en derde graad
bewust doorgeknipt. (NvdR: 2de
graad moet kunnen voortbouwen op 1ste graad; dit zal enkel nog
mogelijk zijn voor Kl. Talen.)
*Misschien is het beter om de basisopties
voor te stellen als keuzemodules naar
de tweede graad toe. De terminologie moet dit duidelijker maken. VVKSO: politiek
is het niet haalbaar om af te wijken van de terminologie van het Masterplan.
8.3 Vragen bij brede & vage opties & beheersingsniveaus
*De sterk gerichte basisoptie Klassieke talen
verschilt principieel van de andere basisopties die immers veel breder zijn.
Het zal een grote uitdaging zijn om de leerlingen (voor die brede opties) goed
te oriënteren! VVKSO : Als de
basisopties geen voorafname zijn van de studiedomeinen, heeft de specifieke
keuze slechts een beperkt belang. (NvdR:
VVKSO zwijgt over vaag karakter en wekt de indruk dat die 7 optie-uren al bij
al niet zo belangrijk zijn.)
*Volgens het Verbond verkennen we in de
verschillende basisopties dus gelijkaardige doelstellingen, maar op een andere
manier. Vandaag kijken we toch totaal anders tegen een basisoptie aan.
*De ruime basisoptie (1) cultuur, wetenschap en techniek is weinig geprofileerd, zodat het
risico bestaat dat het beheersingsniveau wordt vermengd met de thematiek. ...Is Klassieke talen die ruime basisoptie
waar alles in zit? VVKSO: De basisopties gaan nader in op elementen van de
basisvorming, die ook culturele aspecten bevat, maar Klassieke talen vormt de
enige basisoptie die gekoppeld is aan één abstractieniveau.
*Het zal niet eenvoudig zijn om ook de eerste
3 basisopties op een hoog abstractieniveau aan te bieden. Een andere: Met uitzondering van de optie Klassieke
Talen, zal het dus moeilijk zijn om de andere opties ook op een abstract niveau
aan te bieden. VVKSO: Dat is inderdaad een uitdaging, maar in de huidige
situatie is het helemaal niet zeker of we de 50 % van de leerlingen die nu de
basisoptie Moderne wetenschappen bevolken, voldoende breed vormen.
*De basisvorming houdt vast aan de indeling
in vakken (of componenten). Die afgrenzing kan wel worden doorbroken in drie
van de vier basisopties, maar het is jammer dat dit niet mogelijk is in
Klassieke talen: de mogelijkheid om vakken te combineren is daar niet aanwezig.
Commentaar:Als het gaat om zo breed mogelijk vormen, dan moeten we
uiteraard in de eerste plaats de optie Klassieke
Talen schrappen.Het probleem met
moderne wetenschappen is ook niet dat
die optie onvoldoende breed is. De sterkste leerlingen van de huidige optie Moderne
wetenschapen zulle niet voor de nieuwe optie (2) kiezen. Ze zullen zich
genoodzaakt voelen om voor de optie Latijn te kiezen omdatin optie (2) meer zwakkere leerlingen terecht
zullen komen. Daarom stelden we zelf voor om voor die sterkere leerlingen moderne
wetenschappen nog een extra sterke optie in te lassen- naast de bestaande.
*Het lijkt me beter om de ruime basisoptie
(aspecten van cultuur, wetenschap en techniek) niet te behouden. (NvdR: We kunnen ons inderdaadmoeilijk voorstellen wat optie (1) zoal kan
inhouden. Wetenschap en techniek komt ook in optie (2) voor en cultuur in optie
(3).
*Voor de ruime basisoptie (1) bestaat het
risico dat tijdsgebrek het niet zal toelaten om te verbreden, te verdiepen en
in te kleuren; daardoor dreigt deze ruime optie alle eigenheid te verliezen.
Misschien is het beter om naast de sterk gerichte basisoptie (Klassieke talen)
en de twee bredere (onderzoekende en technische aspecten; culturele en humane
aspecten) te voorzien in een vierde basisoptie die even concreet is als de twee
voorgaande. (NvdR: voor ons zijn optie 2
en 3 ook allesbehalve concreet.
*De voorgelegde tekst suggereert om in de
basisopties rekening te houden met de leerlingenprofielen. Houdt dat niet het
risico in dat men opnieuw komt tot schoolprofielen? VSKO: Als Verbond kunnen we moeilijk opkomen
voor de vrijheid van de onderwijsverstrekkers en tegelijk een bepaald
schoolprofiel opleggen. Ons voorstel pleit voor een breedheid in de eerste
graad.
*De meeste studiedomeinen van de tweede en derde
graad zijn terug te vinden in de basisopties in het tweede jaar, maar niet het
studiedomein Economie. In welke basisoptie kan een leerling terecht die
interesse heeft voor het economische? VVKSO: We wilden vermijden dat de
basisopties in de eerste graad een voorafspiegeling zijn van de studiedomeinen
in de tweede graad. De basisopties willen de basisvorming verbreden, verdiepen
of inkleuren, maar zijn geen voorafname van de studiedomeinen. De oriëntering
vertrekt vanuit de basisvorming, waar Economie waarschijnlijk deel zal van
uitmaken. Vraag directeur: maar binnen welke optie in het 2de jaar situeert
economie zich dan? VVKSO: De economische component wensen ook wij toegevoegd te
zien aan de basisvorming in de eerste graad; alle leerlingen zullen er dus
kennis mee maken.
*Om dit voorstel volledig te realiseren moet
een school een aanzienlijke schaalgrootte hebben. VVKSO: Het is zeker niet zo
dat elke school alle basisopties moet aanbieden: we doen geen uitspraak over
wie wat moet aanbieden.
Commentaar: Volgens de geest van het Masterplan en van de verbrede eerste graad moeten
er op elke school zoveel mogelijk opties aangeboden
worden. Aso-scholenworden dus gestimuleerd om ook
tso-ingrediënten aan te bieden en het omgekeerde voor de tso-scholen. Dat betekent ook dat de realisatie ervan een zekere
schaalgrootte vereist. Voor de vele scholen
meteen relatief kleine eerste graad zal
er dus geen toekomst meer zijn. Aangezien de specieke en volwaardige tso-opties
verdwijnen, zullen tso-scholen minder leerlingen rekruteren. Het wordt een
schooloorlog tussen de scholen.
*Wordt er voor de basisopties een aantal
lesuren vastgelegd? Zal het mogelijk zijn om de basisvorming in minder lesuren
te realiseren? VVKSO: Voor de basisvorming is 24 lesuren het minimum, maar
niets verbiedt een school om dat aantal op te trekken. Dat is overigens ook nu
al toegelaten.
*Uiteindelijk is toch de vraag wat er voor de
leerlingen verbetert in de toekomst. En
wat zal het gevolg zijn van het werken met beheersingsniveaus? VVKSO : Bij het
uitschrijven van de eindtermen voor de eerste graad had men de gemiddelde
leerling voor ogen, maar in de leerplannen is het wel mogelijk om met
beheersingsniveaus te werken. Dit gebeurt nu reeds in het leerplan Wiskunde
voor de eerste graad. (NvdR: leerkrachten wiskunde zijn niet tevreden over het
gemeenschappelijk leerplan wiskunde; het leidt ook tot niveaudaling.)
*Het begrip werken met beheersingsniveaus
overlapt met de begrippen verbreden, verdiepen, inkleuren; daardoor verliest
het voorstel aan transparantie.
*Het is vervelend dat men op de website van
de overheid stellingen terug vindt waarover
het VKSO in zijn voorstel uitspraak doet, bv. over attestering.
*Is het zo dat de basisvorming voor alle
leerlingen dezelfde is, en er enkel een verschil bestaat tussen de basisopties?
VVKSO: Het VVKSO vertrekt voor zijn visie op de eerste graad inderdaad uit van
dezelfde basisvorming; deze wordt gedifferentieerd aangeboden, in verschillende
beheersingsniveaus. Naast de basisvorming wou het VVKSO initieel geen
basisopties in de eerste graad, maar in het voorstel dat nu voorligt hebben we
rekening moeten houden met het vaststaande gegeven dat het Masterplan van de
Vlaamse regering wél basisopties onderscheidt.
9Besluiten opCodis-vergadering
Verslag: De
heer Smits (secretaris-generaal) besluit dat het VVKSO-voorstel op een aantal
belangrijke punten dient te worden bijgestuurd. Het is zeker mogelijk om de
tekst transparanter te maken en de terminologie uit te zuiveren (bv. De overlap
tussen beheersingsniveau en verbreden / verdiepen / inkleuren). De ruime
basisoptie (1) kan ofwel worden weggelaten, ofwel worden vervangen door een
andere, meer gerichte basisoptie.
De
cruciale vraag blijft echter of dit concept een meerwaarde biedt voor de
leerling. Het VVKSO kan ofwel het voorstel van de overheid afwachten, ofwel kan
het zelf een voorstel uitwerken, maar dan enkel indien dat voldoende gedragen
is door de achterban. Daarbij moeten we ons ervan bewust zijn dat structuren
dingen kunnen faciliteren, maar op zich niet doorslaggevend zijn.
Reactiesvan directies op samenvatting
*Wat is eigenlijk de kern van het concept?
Waarop moeten we ja of neen zeggen?*De kritische
vragen impliceren niet dat het concept wordt afgekeurd, maar het ontbreekt deze
tekst aan helderheid om voldoende gedragen te kunnen worden. VVKSO: De kern is
dat we starten vanuit de basisvorming die gedifferentieerd wordt aangeboden,
d.w.z. op verschillende beheersingsniveaus, en dit om tegemoet te komen aan het
profiel van de leerling. De basisopties in de eerste graad zijn niet gekoppeld
aan een abstractieniveau en doen geen voorafname op de studiedomeinen, maar op
het einde van de eerste graad willen we de leerling duidelijk kunnen situeren
op het continuüm. Welke de basisopties dat dan wel zijn, is minder essentieel.
*Kan Codis volgende vergadering terugkomen op
een herwerkte versie van dit voorstel? VVKSO: We worden gedwongen snelheid te
ontwikkelen omdat het Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming
(AKOV) reeds in december met het VVKSO in gesprek wil gaan over de eerste
graad. Indien wij hun voorstel afwachten, zullen we daarop enkel beperkte
reacties kunnen bieden.
*Het zou veel duidelijker zijn indien de
studiedomeinen goed herkenbaar zouden zijn in de basisopties van de eerste
graad, zonder daarom een voorafname te zijn. VVKSO: Het is moeilijk om af te
wijken van de principes die we hebben vastgelegd in de brochure Toekomst SO
inK
Onderwijs: Finse 15-jarigen zwak voor wiskunde. En Vlaamse?
Finse 15-jarigen
scoren volgens Finse onderzoekers en docenten wiskunde zwak voor wiskunde en
PISA is misleidend. En onze Vlaamse
14-jarigen? (Raf Feys)
1.Uit Evaluatiestudies van
de universiteit van Helsinki (2004, 2010, 2012) bleek telkens opnieuw dat de Finse leerlingen secundair onderwijs
opvallend zwak scoorden voor wiskunde e.d. en dat de PISA-scores misleidend
waren. Zelf stellen we ons ook ernstige vragen over de resultaten wiskunde in
de eerste graad s.o.
In Onderwijskrant berichtten we destijds ook over een
manifest van 200 Finse docenten uit 2005met als titel :The first place in the PISA study is a Pyrrhic victory. Volgens
die 200 docenten was de wiskunde-kennis van de Finse leerlingen s.o. zorgwekkend
en werd Finland misleid door PISA. De docenten waren vooralniet te spreken over het lage niveau in de
gemeenschappelijke (comprehensieve) lagere cyclus.
2.Dit betekent uiteraard ook dat we de
goede PISA-score voor Vlaanderen moeten relativeren - ook al zijn we tevreden
met het feit dat we voor PISA-2012samen
met Zwitserland de hoogste Europese score behaalden(als we even abstractie maken van het kleine
en rijke Lichtenstein.)
Er zijn volgens ons voldoende redenen om ons toch zorgen te
maken over de leerresultaten wiskunde in de eerste graad s.o. - los nogvan de daling in PISA-2012 in vergelijking
met 2003.
De TIMSS-evaluatiestudie sluit beter aan bij de
'school-wiskunde', maar na 2003 mochten we vanwege de minister van onderwijs
niet meer participeren. In TIMSS 2003 behaalden we nog de topscore - een flink
stuk hoger dan Finland- en dit
niettegenstaande Vlaanderen veel meer anderstalige allochtone leerlingen en
veel meer armoede telt dan Finland.
Het was wel zo dat het aantal toppers met een heel hoge
score (minstens 625 punten) in 2003 met de helft was gedaald in vergelijking
met 1999 (in 4 jaar tijd). Ook op de één na hoogste standaard werd een
belangrijke daling opgetekend. We vermoed(d)en dat de invoering in 1998 van de
nivellerende en constructivistisch getinte eindtermen en de erbij aansluitende
leerplannen hiereen rol speelde.
3.Mede op basis
van de achteruitgang voor TIMMS,van de
vele klachten van Vlaamse docenten wiskunde en van de tegenvallende evaluatie
van de eindtermen wiskunde eerste graad,schreven we destijds in Onderwijskrant nummer 146 een kritische bijdrage
over het wiskunde-onderwijs in de lagere cyclus. We gingen ook niet akkoord met
de professoren Lieven Verschaffel, Dirk De Bock en Dirk Janssens die destijds
in het tijdschrift 'Karakter' de hervorming van 1998en de invloed erop van de constructivistische
wiskunde van het Nederlandse Freudenthal-Instituut de hemel in prezen. De
auteurs verwezen ook even naar de goede score voor PISA 2003, maar intussen
wisten we al dat PISAweinig zegt over
de toestandvan de 'echte' (school-)
wiskunde. Ze verzwegenwel de daling
voor TIMSS 2003 in vergelijking met 1999.
4. De
leerkrachten eerste graad zijn er ook van overtuigd dat de invoering van een
gemeenschappelijk eenheidsleerplan in 2009 tot een verdere niveaudaling heeft
geleid. Met die aanpassing wou de VVKSO- onderwijskoepel vooruitlopen opdeinvoering van een gemeenschappelijke eerste graad (middenschool). We
moeten o.i. dringend het leerplanen de
eindtermen voor de eerste graad bijwerken en opnieuw meer vak-wiskunde -
aansluitende bij de wiskunde als cultuurdiscipline - invoeren. Destijds steunde
de Gentse prof. Leo Apostel mij in de strijd tegen de constructivistische
wiskunde van het Freudenthal-Instituut.In Nederland weerklonk er de voorbije 15 jaar veel kritiek op de visie
en invloed van het Freudenthal-Instituut,die er een kleine schooloorlog uitlokt(e).
5.Voor het lager
onderwijs deden we in de periode 1988-1998 ons uiterste best om zoveel mogelijk
de constructivistische en realistische wiskunde-aanpak à la
Freudenthal-Instituut en Amerikaanse Standards ('doing mathematics')buiten de eindtermen en de leerplannen te
houden.Dat is ook grotendeels gelukt.
We waren dan ook wel tevreden dat onze 10-jarigen voor TIMSS-2011 als de beste
presteerden - iets beter ook dan de Finse .(TIMMS-2011 was geen initiatief van
minister Smet, maar van de KU-Leuven.)
Verheugend was ook dat de Vlaamse 10-jarigenzelfs stukken beter presteerdendan in de meeste landen met een universitaire
lerarenopleiding.Ook uit andere studies
bleekdat de duizenden oud-studenten van
onze geïntegreerde en praktijkgerichtenormaalschool blijkbaarniet zo
slecht presteren. (Dit alles belet nietdat we ons moeten inspannen om het niveau (van de voorbije jaren) weer
wat op te krikken.)
Bijlagen over Finland
1.Manifest van 200 docenten:The
PISA survey tells only a partial truth of Finnish children's mathematical
skills
The results of the PISA survey (http://www.jyu.fi/ktl/pisa/)
have brought about satisfaction and pride in Finland. Newspapers and media have
advertised that Finnish compulsory school leavers are top experts in
mathematics.
However, mathematics teachers in universities and
polytechnics are worried, as in fact the mathematical knowledge of new students
has declined dramatically. As an example of this one could take the extensive
TIMSS 1999 survey, in which Finnish students were below the average in geometry
and algebra. As another example, in order not to fail an unreasonably large
amount of students in the matriculation exams, recently the board has been
forced to lower the cut-off point alarmingly. Some years, 6 points out of 60
have been enough for passing.
This conflict can be explained by pointing out that the PISA
survey measured only everyday mathematical knowledge, something which could be
- and in the English version of the survey report explicitly is - called
"mathematical literacy"; the kind of mathematics which is needed in
high-school or vocational studies was not part of the survey. No doubt,
everyday mathematical skills are valuable, but by no means enough.
Out of the 85 assignments in the survey about 20 have been
published. The assignments are simple numerical calculations, minor problems or
deductions, interpretation of statistical graphics and evaluation of situations
where text comprehension is an essential part. However, hardly any algebra or
geometry is included. Nevertheless, the assignments are well in agreement with
the goals of the survey; in fact, the goal was to study everyday mathematical
knowledge.
The PISA-survey leaves us, thus, with unanswered questions
regarding many skills, like computing with fractions, solving elementary
equations, making geometrical deductions, computing volumes of solid objects,
and handling algebraic expressions. Still algebra is perhaps the most important
subtopic in mathematical studies after the compulsory comprehensive school.
In comprehensive school, the goal should be to learn the
basic concepts of mathematics so that they can be used as a basis for more.
Even the use of calculators does not change this situation: although
calculators nowadays might be able to handle fractions, manual computation is
essential to master since it is part of the foundations in handling algebraic
expressions. Further study becomes impossible if the basics are not learned
properly.
One reason for the increase of poor standards in the
matriculation exam and in the beginning of university studies is, undoubtedly,
the weakness of the foundation received in the comprehensive school. New, more
difficult concepts are hard to learn because still in upper secondary school
much energy is spent in reviewing concepts that should have been learned in the
comprehensive school. This vicious circle continues in tertiary education: the
high-school concepts are not properly learned, and further learning becomes
more difficult. The PISA survey provides us with useful information regarding
the mathematical literacy needed in everyday life and the ability to solve
simple problems. These skills are simply not enough in a world which uses and
utilizes mathematics more and more.
A proper mathematical basis is needed especially in
technical and scientific areas, biology included. The PISA survey tells very
little about this basis, which should already be created in comprehensive
school. Therefore, it would be absolutely necessary that, in the future,
Finland would participate also in international surveys which evaluate
mathematical skills essential for further studies.
Kari Astala, Professor of Mathematics, University of
Helsinki, President of Finnish Mathematical Society
Simo K. Kivelä, Senior Lecturer, Helsinki University of
Technology, Pekka Koskela, Professor of Mathematics, University of
JyväskyläOlli Martio, Professor of Mathematics, University of Helsinki; Dr.
Marjatta Näätänen, Senior Lecturer, University of HelsinkiDr. Kyösti Tarvainen,
Senior Lecturer, Helsinki Polytechnic Stadia;and 201 mathematics teachers in universities and polytechnics
2. Severe
shortcomings in Finnish mathematics skills
Basic school teacher Antero Lahti expressed (HS 28.2.) the
opinion that the concern of over 200 university teachers for the mathematics
teaching (HS 17.2.) were merely academic criticism.
In fact, about one half of those signing are teachers at
polytechnics (universities of applied sciences) and technical universities.
They do not teach "academic" mathematics but mathematics needed in
technical practice and engineering sciences. Over 12 000 students start
engineering studies yearly.
The mathematics skills of new engineering students have been
systematically tested during years 1999-2004 at Turku polytechnic using 20
mathematical problems. One example of poor knowledge of mathematics is the fact
that only 35 percent of the 2400 tested students have been able to do an
elementary problem where a fraction is subtracted from another fraction and the
difference is divided by an integer.
Every important field of mathematics in engineering studies.
It was not properly tested in the PISA study. Finnish basic school pupils have
not done well in many comparative tests in algebra (IEA 1981, Kassel 1994-96,
TIMSS 1999).
The polytechnic teachers of professional subjects are
astonished at how poorly students can handle algebraic expressions and solve
equations. The decreased mathematical skills of the students have forced to
reduce the teaching material in those engineering courses that most heavily
rely on mathematics. This is a serious matter taking into account the
importance of engineering knowledge to the Finnish economy and welfare.
In technical universities the situation is not as bad, but
it has been noticed also there that especially algebraic skills have weakened
and that students have difficulties to handle comprehensive mathematical structures.
The same deficiencies are noticed in the matriculation examinations for the
graduates of the upper secondary schools.
There are positive aspects in mathematical knowledge and
teaching in Finland. The success of basic school pupils in the practice-oriented
numerical problems of the PISA study is fine. A contributory factor to this
success is basic school mathematics books, which include excellent examples of
everyday life. In addition to the compulsory courses, upper secondary school
students have the possibility to deepen their knowledge in good optional
mathematics courses. In Finland, the teachers are known to be motivated and
they have obtained a good education.
However, it is undeniable that new students in universities
and in polytechnics have poor mathematical skills on the average. To improve
the situation, Ministry of Education should appoint a working group to find out
what are the reasons for the deficiencies in the skills and to suggest measures
for improvement. In this group, there should be a considerable representation
of university and polytechnic teachers, since they know what kind of
mathematics is really needed in follow-up studies and various applications.
At the same time, one has to consider the possibility that
the first place in the PISA study is a Pyrrhic victory: are the Finnish basic
schools stressing too much numerical problems of the type emphasized in the
PISA study, and are other countries, instead, stressing algebra, thus
guaranteeing a better foundation for mathematical studies in upper secondary
schools and in universities and polytechnics.
The effect of the present upper secondary school practices
to the poor average knowledge has to be examined, too. It is clear that a
serious mistake is the practice of most upper secondary schools that one can
get a final pass, even if he or she has failed some of the courses, and that
one can be absent from many classes without a reason.
These things hamper the follow-up studies. Especially in
polytechnics, it is apparent that the students do not any more have a common
mathematical knowledge base, upon which to build. Students have different gaps
even in important basic knowledge according to which upper school courses they
failed or followed only partly. This causes inefficiency in teaching: a great
part of the first-year mathematical teaching in polytechnics is a review of
upper school mathematical subjects.
The mathematics of the upper secondary school and also that
of engineering mathematics requires no special mathematical talents. We see
this clearly from the fact that also those students (a third of all students)
that come from vocational schools to polytechnics learn these mathematical
skills.
The following fact has also to be considered. The national
LUMA development project set a target of 17 000 advanced syllabus examinations
in upper secondary school mathematics. This target is far off; for example,
last year 12 000 graduates passed this examination. The difficulties culminate
in polytechnics, where about 40 percent of the students coming from upper
secondary schools have passed only the basic syllabus examination.
Kyösti Tarvainen principal lecturer in mathematics Helsinki
Polytechnic Stadia
Simo K. Kivelä, Helsinki University of Technology
See also The PISA survey tells only a partial truth of
Finnish children's mathematical skills by Kari Astala, Simo K. Kivelä, Pekka
Koskela, Olli Martio, Marjatta Näätänen, Kyösti Tarvainen, and 201 mathematics
teachers in universities and polytechnics.
Commentaar bij splitsing leergebied wereldoriëntatie - Raf Feys
Omtrent splitsing van
leergebied wereldoriëntatie
We lazen daarnet het volgende bericht: De Vlaamse regering besliste vandaag om het leergebied
Wereldoriëntatie te schrappen en op te splitsen in Wetenschappen en
techniek en Mens en maatschappij. Een beslissing die in de onderwijswereld
op nogal wat onbegrip kan rekenen.De plannen om het leergebied
Wereldoriëntatie te schrappen en op te splitsen zijn ondergebracht in
onderwijsdecreet XXIV, een verzameldecreet met allerhande maatregelen voor het
volgende schooljaar, dat de Vlaamse regering vrijdag heeft goedgekeurd.
Onze commentaar bij
dit bericht
Zelf hebben we er
steeds voor gepleit om in de hogere leerjaren - naast het aanbieden van rijke
en vakkenoverschrijdende thema's - ook voldoende cursorisch onderwijs voor de
zaakvakken natuurkennis, geschiedenis en aardrijkskunde te behouden. We
protesteerden dan ook al in 1993 tegen de (ontwerp)eindtermen die de
vakkenopsplitsing volledig lieten vallen. Voor TIMSS-wiskunde 2011 behaalden
onze 10-jarigen nog de hoogste Europese score. Voor wetenschappen was de score
maar matig en dit was mede het gevolg van het feit dat er sinds de invoering
van de nieuwe (nivellerende) eindtermen en leerplannen minder aandacht was voor
natuurkennis/wetenschappen. In de vroegere lessen natuurkennis over b.v. de
hefbomen, eigenschappen van lucht ... werd er ook tegelijk veel aandacht
besteed aan de technische toepassingen. We zijn dus op zich niet ongelukkig met
de nieuwe maatregel, maar wel met het feit dat de onderwijswereld te weinig
werd geraadpleegd.
Vroeger was het in de
lagere school ook een goede gewoonte dat een leerkracht zich specialiseerde in
een van de drie zaakvakken en dan in meerdere klassen b.v. het vak natuurkennis
verzorgde. Zo bereikten we meer deskundigheid.
Zelf heb ik als
lerarenopleider destijds honderden lessen natuurkennis/geschiedenis/
aardrijkskunde gevolgd en met de studenten helpen voorbereiden. Naast het
uitwerken van rijke W.O.-thema's binnen ons Torhouts thematisch
Wereldoriëntatiefonds besteedden we ook aandacht aan de vakdidactiek voor
natuurkennis/geschiedenis ... Na het verschijnen van de nieuwe leerplannen
namen we het initiatief om toch nog een cursorisch leerpakket voor geschiedenis
en voor aardrijskunde samen te stellen (Uitgeverij Pelckmans). Jammer genoeg
kregen leerkrachten die ermee werkten vaak de kritiek van de inspectie dat men
niet meer cursorisch mocht werken. Hopelijk geraken we weer op het goede spoor.
Ook in de buurlanden Nederland en Frankrijk werd de cursorische aanpak allang
weer ingevoerd. Jammer genoeg ging er in Vlaanderen veel ervaring verloren.
(Raf Feys)De Vlaamse regering besliste vandaag om het leergebied
Wereldoriëntatie te schrappen en op te splitsen in Wetenschappen en
techniek en Mens en maatschappij. Een beslissing die in de onderwijswereld
op nogal wat onbegrip kan rekenen
Interview met prof. Wim Van den Broeck over zittenblijven en wetenschappelijk onderzoek
Interview van Peter De Roover met prof. Wim van den Broeck in 'Doorbraak'
Elke vorm van mislukken uit het kinderleven willen bannen is kortzichtig
Prof Wim Van den Broeck over zittenblijven en wetenschappelijk onderzoek
Zittenblijven nefast voor schoolkinderen? In 2012 werd het wetenschappelijk bewezen, in 2013 staat de stelling op losse schroeven. Een vraaggesprek met Wim Van den Broeck, de man die de bewering onderuithaalde.
- Peter De Roover (18.12.2013)
In 2012 voerde het Leuvense Centrum voor Onderwijseffectiviteit en evaluatie in opdracht van het Vlaamse ministerie van Onderwijs en Vorming een onderzoek uit naar het fenomeen zittenblijven. De resultaten van dat OBPWO-onderzoek Zittenblijven in vraag gesteld klonken fors. De praktijk om leerlingen een jaar te laten overdoen werd zo goed als taboe verklaard. De beleidssamenvatting is nog steeds terug te vinden op de officiële webstek van het ministerie van onderwijs.
Wim Van den Broeck professor bij de vakgroep Klinische en Levenslooppsychologie van de VUB - analyseerde wat daarover gepubliceerd werd in de wetenschappelijke wereld en stelt vast dat de studie van 2012 heel kort door de bocht ging. Hij besluit dat zittenblijven voor sommige leerlingen de beste oplossing blijkt. In een aansluitende mailwissel met professor Bieke De Fraine, promotor van het OBPWO-onderzoek, erkende die laatste dat ze vandaag die drastische aanbeveling ( ) niet meer (zou) doen. Opmerkelijk, dat is het minste dat kan gezegd worden, als we weten welk groot effect die drastische aanbeveling had. Hoog tijd voor een gesprek met Wim Van den Broeck.
Doorbraak (DB): De studie werd uitgevoerd in opdracht van het ministerie van onderwijs. Hoe worden zon studies eigenlijk toegewezen?
Wim Van den Broeck (WVdB): De administratie Onderwijs Vlaanderen besteedt opdrachten uit. De keuze van de vraagstelling is daarbij niet geheel neutraal omdat ze aansluit bij de onderwijsvisie die leeft bij de administratie. Zo wil men bijvoorbeeld via studies neurologisch bewijzen dat kinderen van 12 jaar geen keuzes kunnen maken en dat past dan wonderwel in de doelstelling om de studiekeuze te verlaten. Op zich hoeft dat nog geen probleem te zijn, indien men tenminste meerdere onderzoekscentra bij een dergelijk project zou betrekken om de objectiviteit ervan te waarborgen. Nu is dat niet het geval en koopt men in feite wetenschappelijke ondersteuning voor opvattingen die men toch al koestert.
DB: De studie waar we het nu over hebben, kwam met stevige beleidsadviezen op de proppen.
WVdB: In de beleidssamenvatting staat expliciet dat het zittenblijven in het lager onderwijs moet worden afgeschaft. Dat krijgt nu zijn vertaling in de praktijk. Zittenblijven wordt geproblematiseerd en projecten als samen tot aan de meet gaan daar nadrukkelijk van uit. Die projecten voorzien bijscholingen van leerkrachten en laten de besluiten van die studie zo doorsijpelen tot ver in de onderwijsgeledingen.
DB: U had twijfels bij de besluiten.
WVdB: Ik wilde wel eens weten welke wetenschappelijke argumenten men heeft om dergelijke drastische besluiten te kunnen formuleren. Ik heb het rapport opgevraagd en de wetenschappelijke artikelen daarover gelezen. Die internationale literatuur is een stuk genuanceerder en vindt in de methodologisch betere studies in elk geval geen negatieve effecten van zittenblijven. Daar komt nog bij: hoe maakt men de vergelijkingen? Zittenblijvers zijn wellicht ook de zwakkere leerlingen, dus is het niet onlogisch dat ze later minder scoren. In de wetenschap spreken we dan van selectie-bias, de startongelijkheid bij verschillende groepen die onderzocht worden. We moeten dus voorzichtig zijn. Globaal vindt men een nul-effect, maar zelfs deze conclusie is verre van zeker, juist vanwege die selectie-bias. Voor sommigen is zittenblijven geen goede zaak, voor anderen zeker wel. We zouden ons moeten richten op onderzoek naar wie er beter van wordt en hoe we het instrument goed kunnen gebruiken.
DB: Bieke De Fraine zegt nu dat ze niet meer hetzelfde besluit zou trekken. Wat is er dan veranderd?
WVdB: Uit de discussie die ik had met Bieke Defraine ben ik daar niet achter gekomen. Ze verwijst naar recente studies. Intussen verscheen de studie van Goos e.a., waarvan de inhoud echter al bekend was toen het rapport verscheen. Die studie komt tot het besluit dat zittenblijven slechtere resultaten oplevert dan wat leerkrachten doorgaans aannemen. Wat nemen leerkrachten doorgaans aan? Dat lijkt mij geen hanteerbare wetenschappelijke maatstaf. Die studie werpt geen ander licht op de zaak. Ik weet dus niet waarom al niet in 2012 had kunnen vermeden worden om die radicale boodschap te brengen. Het ontbreekt onderzoekers soms alvast aan passende voorzichtigheid. Met radicale adviezen, die kennelijk gebaseerd zijn op onderzoeken die nog geen eensluidende conclusies mogelijk maken, gooit men bestaande onderwijspraktijken overhoop. Wat sommigen hopen wordt dan verkocht als een wetenschappelijke zekerheid.
DB: De gevolgen zijn niet gering op de werkvloer van het onderwijs.
WVdB: Pleiten voor een individueel leertraject voor ieder kind, als alternatief voor zittenblijven, klinkt misschien mooi. Maar hoe moet zoiets gebeuren in de praktijk, vraag ik me dan af, en ik denk met mij vele leerkrachten. Je kunt natuurlijk niet bij elk kind een leerkracht zetten met een apart programma per kind? Typisch is dat men een bekende praktijk wil uitbannen, maar vervolgens blijft men wel heel vaag over de oplossingen. Als zittenblijven moet worden afgeschaft, dan laten we dus overgaan ongeacht de prestaties? Dat zijn wel heel ingrijpende maatregelen die steunen op een bijzonder smalle wetenschappelijke basis.
DB: Spontaan denk je dan: overgaan los van de resultaten stimuleert niet meteen de inzet?
WVdB: In de Verenigde Staten kent men de verschillende praktijken. In de jaren 70, 80 was men daar al bijzonder gevoelig voor de psycho-sociale gevolgen van mislukken. Kinderen zouden daar zeer onder gebukt gaan, dus moest iedereen overgaan naar het volgende jaar. Later onderzoek en de praktijk leerden dat social promotion, zoals dat heet, kinderen en jongeren juist ook kansen ontneemt omdat ze dan basiskennis missen. Het was Bill Clinton die daar in een State of the Union een punt achter zette. In sommige Amerikaanse staten steunen de scholen zich louter op de schoolresultaten om te laten overgaan. Daar wordt niet gedelibereerd. Daar blijkt dat als zittenblijven gecombineerd wordt met extra remediëring dit heel goede resultaten oplevert.
DB: Kunnen kinderen voldoende motivatie vinden als er geen punten worden gegeven?
WVdB: Men vergeet in het huidige onderwijskundige denken gemakkelijk dat leren geen strikt persoonlijke zaak is. Het sociale aspect mag niet uit het oog verloren worden. Elk kind wil in een groep functioneren, gaat met anderen vergelijken. Je kan niet uitsluitend mikken op de intrinsieke motivatie, op de eigen goesting als het ware. Zelfs studenten op de universiteit, die we toch sterk gemotiveerd mogen achten, redden het niet alleen met intrinsieke motivatie. Die geven we ook taken, deadlines en examens waarop ze kunnen zakken. Je verwacht teveel van een kind als je denkt dat het zonder externe prikkels kan functioneren. Dat leert de kinderpsychologie toch echt wel. Ouders zijn belangrijke motiveerders, leerkrachten ook. Die horen opdrachten te geven en daar een oordeel over te vellen. Daardoor geven leerkrachten en ouders ook de duidelijke boodschap dat zij het ook belangrijk vinden dat het kind dat allemaal leert, en zo gaat het kind of jongere dat ook belangrijk vinden. Intrinsieke motivatie voor een stuk leerstof ontstaat niet uit het niets, daar wordt een kind niet mee geboren.
DB: Maar dan kan het kind ook mislukken?
WVdB: Ik heb de indruk dat we elke vorm van mislukken uit het kinderleven willen bannen, elke frustratie ook. Het idee dat we een kind niets mogen aandoen is erg kortzichtig, want zo bouwt het geen weerbaarheid op. Mislukken is een onderdeel van de weg naar het succes. Elke grote prestatie vraagt doorzettingsvermogen. Zich goed voelen klinkt mooi maar als we kinderen zich tot elke prijs willen laten goed voelen dan wreekt zich dat op termijn. Op oudere leeftijd is hun welbevinden dan naar de vaantjes. Het geven van kansen moet een zaak zijn van bagage meegeven, geen pamperverhaal dat kinderen losrukt van de realiteit.
DB: Sommigen lazen uw analyse ook als een pleidooi voor meer nederigheid van de kant van onderzoekers.
WVdB: Wetenschappers worden door hun academische overheden ook steeds meer aangepord om in de media te komen met hun onderzoek. Op zich is het natuurlijk goed dat wetenschap ook uitgelegd wordt aan een breder publiek, maar het probleem is dat de manier waarop dat gebeurt vaak geen recht doet aan de wetenschappelijke nuances. De wetenschap is doorgaans veel genuanceerder dan de krantenkoppen die er uit voortvloeien. De meeste onderzoeken zijn niet spectaculair genoeg om correct op te nemen in de media. Wat mij daarbij stoort is dat de status van wetenschap en wetenschapper daardoor eerder ondermijnd wordt, precies omdat grondigheid en degelijkheid van onderzoek niet van tel zijn in de media. En dat hebben onze academische overheden, die vooral zijn gaan denken in management termen, helemaal niet in de gaten. Media zijn vooral op zoek naar ongenuanceerde standpunten. Dat verlies aan inhoudelijke kwaliteit en ook het gebrek aan waardering voor die kwaliteit is vaak heel ontmoedigend en is m.i. een groot probleem aan het worden.
DB: Publish or perish?
WVdB: Het heeft te maken met de postmodernistische neiging om elk verhaal dezelfde waarde toe te kennen. Wetenschap werkt met argumenten en stellingen die worden bevestigd of niet. Zo merk ik dat de media gretig elk onderzoekje breed uitsmeren, gewoon omdat het een mooie kop oplevert, of in de maatschappelijk-ideologische kraam past, ook al gaat het dan vaak over een scriptie of masterthesis waarvan de wetenschappelijke kwaliteit soms bedenkelijk is (natuurlijk zijn er ook goede thesissen).
Het maatschappelijk debat wordt niet gediend met een dergelijk kwaliteitsverlies. De grondigheid moet je ver gaan zoeken. Onlangs verscheen een interviewtje met mij in een krant, nadat ik lang aan de lijn had gehangen met de journalist. Toen ik het artikel las, dacht ik: daar gaat mijn reputatie.
DB: Wetenschappelijk onderzoek moet toch breed verspreid worden bij het publiek.
WVdB: Zeker, maar waarom moet het altijd spectaculair zijn? Het moet dikke koppen opleveren, in de aard van Zittenblijven is slecht voor kinderen. In ons onderwijs bestaat het zittenblijven al sinds mensenheugenis. Als dat dan nefast is voor kinderen, is dat natuurlijk spectaculair nieuws. Maar onlangs hoorde ik het verhaal van een moeder die een zoon heeft in het bijzonder onderwijs. Die jongen is daar zeer tevreden, door de uitstekende aanpak daar. Haar jongere dochter die in het gewoon onderwijs zit presteert ook slecht maar ze liet het kind overgaan omdat de school dat adviseerde. Dat meisje zit nu doodongelukkig in de klas, waar ze absoluut niet kan volgen. Dit is uiteraard geen uitzondering. Zulke praktijken gebeuren vanuit het dogmatisme: zittenblijven mag niet, en doorverwijzen naar het BO moet vermeden worden.
DB: Inclusief onderwijs, alle kindjes samen, is toch het ideaal?
WVdB: Het nieuwe decreet van Smet voorziet dat leerlingen van type1 (= licht mentaal gehandicapt) en type8 (leerstoornissen) nog maar heel moeilijk kunnen worden doorverwezen naar het bijzonder onderwijs. Daar zit het dogma van het inclusief onderwijs achter. Maar in de praktijk gaat het vaak over louter fysieke inclusie, geen echte. De kinderen zitten dan wel bij elkaar maar stellen daar de onderlinge verschillen zelf vast. Ik zie ook ongerijmdheden tussen het idee van gelijke kansen, iedereen mee, en het diversiteitsverhaal, iedereen is individueel verschillend. Maar als iedereen verschillend is, dan kunnen er uiteraard sommigen achterblijven. Kinderen moeten gerespecteerd worden in hun eigenheid maar wel allemaal samen gezet worden. Kinderen moeten het recht hebben om te kiezen maar als ze kiezen, is het ook weer niet goed want ze kunnen eigenlijk niet kiezen, heet het dan. Dit soort inconsistenties weerspiegelen het gebrek aan een coherente onderwijsvisie. Het onderwijsbeleid is duidelijk op de dool.
DB: De sociale achtergrond zou toch geen rol mogen spelen in de schoolloopbaan.
WVdB: Ons Vlaamse onderwijs behoort al decennia tot de wereldtop wat sociale mobiliteit betreft. Kinderen met arbeidersachtergrond gingen massaal studeren aan universiteiten vanaf de jaren 60, 70. Dat was een ongelofelijk succesverhaal waar we heel erg trots op mogen zijn maar we beseften dat amper en nu zijn we dat helemaal vergeten door de niet aflatende negatieve berichtgeving over ons onderwijssysteem. Vlaanderen was een gidsland, dus aan de structuren zal het zeker niet liggen. Blijkbaar gaan beleidslieden ervan uit dat dit succesverhaal niet meer mogelijk is met de huidige achterstandskinderen en jongeren, bijv. bij anderstaligen en migranten. Daaruit spreekt een dodelijk pessimisme dat die jongeren voortdurend bevestigt in hun negatieve toekomstverwachtingen. Hoezo gelijke kansen? Deze onderwijsideologie werkt dan ook in sterke mate zelfbevestigend.
We moeten vooral investeren in hulp bij de oriëntering. Een goede IQ-test blijft de beste voorspeller, intelligentie speelt wel degelijk een rol wat er ook beweerd wordt. Omgevingsfactoren spelen ook mee en dus worden kinderen met een armere sociaal-economische achtergrond best geholpen met een goede onderwijskeuze en inhoudelijk degelijk onderwijs. Vlaanderen heeft daar veel te bieden, laten we daar voorzichtig mee omspringen.
Over nascholing,
zelfstudie en professionalisering van leerkrachten (+lerarenopleiders,
inspecteurs, CLB-mensen): veel geblaat, maar weinig wol, en vooral: veel
stappen achteruit!
We lazen over het thema professionalisering en nascholing
een rake reactie van prof. Wim van den Broeck op de website Duurzaam
onderwijs. Van den Broeck schrijft: Ik zou vooral aanraden heel erg selectief
te zijn in het kiezen van nascholingen. De overgrote meerderheid is immers van
bedenkelijke kwaliteit. Maar er wordt natuurlijk wel goed aan verdiend. Vele
nascholingen hebben ook niets te maken met onderwijs: leerkrachten leren er
vooral te problematiseren, te psychologiseren, etc. Dan is het beter dat
leerkrachten zo weinig mogelijk dergelijke nascholingen volgen.
Het begrip professionalisering is dan ook een leeg begrip.
Welke professionalisering? Wat leert men er eigenlijk? In een tijdperk waarin
beleidsmakers zelf vergeten zijn wat onderwijs nu ook al weer was, is het
wellicht beter om daar eerst eens goed over na te denken, in plaats van de waan
van de dag na te hollen om toch maar mee te zijn met de tijd. Onderwijs
verdient beter.
Ook ik maak me zorgen over de echte professionalisering en
vooral over het feit dat zoveel klassieke vormen van professionalisering of
beroepsvervolmaking geruisloos werden opgedoekt.
*Zelf vind ik
vooreerst dat we het begrip bijscholing moeten verruimen. De belangrijkste vorm
van professionalisering is nog steeds de zelfstudie. Ik vermoed dat ook prof.
Van den Broeck het daarmee eens is. Dit wordt jammer genoeg officieel niet
als bijscholing beschouwd. Je mag dit niet op je lijstje van bijscholingen
vermelden; bij doorlichtingen telt dat soort bijscholing niet. Leraars zijn in
staat zijn om zich zelfstandig bij te scholen via het lezen en bestuderen van
publicaties - via zelfstudie.
Als lerarenopleider vond ik het dan ook mijn plicht om naast
het geven van nascholingssessies, vooral aandacht te besteden aan het
publiceren van bijdragen over de kern van het onderwijs: hoe kinderen lezen,
rekenen, spellen, stellen Ook dat is professionalisering.
Jammer genoeg merk ik dat de voorbije 15 jaar veel minder
gepubliceerd wordt over dergelijke onderwerpen door lerarenopleiders,
inspecteurs (zie volgend punt) e.d. Als gevolg van de vele hervormingen van de
lerarenopleidingen, kregen de opleiders minder de kans om geregeld in de pen te
kruipen. En waar vroeger een leraar-pedagoog ook sterk begaan was met de leerinhouden
en vakdidactiek, is dit als gevolg van de hervormingen op vandaag veel minder
het geval. Ook de pedagogen houden zich nu meer bezig met modieuze onderwerpen
en veel minder met het leren lezen, rekenen ... . Als pedagoog-lerarenopleider
voelde ik me destijds door mijn verantwoordelijkheid voor vakdidactische zaken
gestimuleerd om me in deze onderwerpen te verdiepen en er over te publiceren.
Gezien de meeste invalshoeken bij het wetenschappelijk onderzoek van het leren
lezen, rekenen ...in het basisonderwijs van psychologisch-didactische aard
zijn, voelde ik me als pedagoog ook goed geplaatst om die taak te behartigen.
De voorbije 100 jaar werd de vakdidactiek voor het basisonderwijs vooral door
pedagogen-psychologen uitgebouwd. Door de hervorming van de lerarenopleidingen
zijn er nog weinig pedagogen die zich met de vakdidactiek inlaten. Hierdoor
verschijnen er ook veel minder vakdidactische publicaties. Een domper voor de
professionalisering.
*Prof. Van den Broeck
heeft gelijk waar hij stelt: We leven in een tijdperk waarin beleidsmakers (en
ook veel nascholers) zelf vergeten zijn wat onderwijs nu ook al weer was.
Als we de lijstjes van nascholingssessies bekijken, dan gaat het inderdaad al
te vaak om hypes als meervoudige intelligentie e.d. Ik heb zelf in het verleden
als lerarenopleider nascholing verzorgd over hoe de kinderen leren lezen,
rekenen, spellen, stellen . en over themas wereldoriëntatie.
Het publiceren over
dergelijke themas in Onderwijskrant en elders, vond ik al bij al nog belangrijker
dan het geven van nascholingssessies.
*Zelf volgde ik ook geregeld de Pedagogische Week die
jaarlijks ingericht werd door de inspectie vooral de sessies over
leerplanonderwerpen. Van de inspecteurs nieuwe stijl wordt sinds 1991 niet meer
verwacht dat ze zich ook verder bekwamen in de vakdidactiek en leerinhouden en
dat ze daarover zelf nascholing geven. Vroeger moesten de inspecteurs ook
zorgen voor nascholing van de leerkrachten uit hun kanton. Heel wat inspecteurs
kropen ook geregeld in de pen. De inspectiehervorming had als gevolg dat de
Pedagogische Week wegviel en dat nog zelden een inspecteur een didactische
onderwijsbijdrage schreef. Ze werden dus ook niet verplicht om zichzelf verder
te bekwamen. Een domper dus voor de professionalisering van de inspecteurs
zelf, én van de leerkrachten.
*Daarnaast merken we
ook dat ook de CLB-centra - in tegenstelling met de PMS-centra van vroeger -
nog weinig begaan zijn met de leerinhouden, leerresultaten en vakdidactiek, de
essentie van het onderwijs. Destijds stond dit in het kader van het project
leerzorg van de PMS-centra vrij centraal.
Besluit: er werd de voorbije 20 jaar veel geschreven over
professionalisering en er ontstond ook een nascholingsindustrie en een breed
vernieuwingsestablishment. Maar al bij al zij we er inzake effectieve
professionalisering sterk op achteruit gegaan.
De overheid investeert wel meer centen in nascholing, maar
tal van hervormingen (lerarenopleidingen, inspectie, CLB, toename planlast ...
) waren nefast voor de echte professionalisering. Prof. Van den Broeck komt
terecht op voor een ander soort professionalisering. Wij betreuren ook dat
zoveel belangrijke vormen van professionalisering verloren gingen.
Invloed van onderwijsvisie van Pierre Bourdieu in Vlaanderen
Invloed van
onderwijsvisie van Pierre Bourdieu in Vlaanderen
We signaleren vooreerst een interessante bijdrage over het
gedachtegoed van Bourdieu, Foucault ... op
de blog Kwestie van verwondering) van Bart Haers
We voegen er nog wat commentaar aan toe over de invloed van
de onderwijsvisie van Bourdieu in Vlaanderen (Raf Feys)
Vlaanderen nog steeds
in de ban van de onderwijsvisie van Bourdieu
De Franse socioloog Pierre Bourdieu poneerde al in de jaren 1960 de deterministische en
fatalistische stelling dathet onderwijs
steeds de sociale ongelijkheid reproduceert en zelfs nog versterkt. Er was
volgens hem ook nooit sprake geweest van democratisering in de jaren vijftig en
zestig. Critici verweet hij dat ze
geloofden in de mythe du don de
lélève.Vanaf de jaren zestig
bestaat er een taboe op verschillen in intelligentie en intellectuele aanleg-
vooral bij (Vlaamse) sociologen die de
Bourdieu-onderwijsvisie ingeslikt hebben. Er zijn ook nog steeds wetenschappers (?) die
niet aannemen dat momenteel de gemiddelde intelligentiescore van autochtone
leerlingen uit de lagere klassen substantieel lager is dan die van kinderen in
hogere klassen.
We bestrijden de Bourdieu-ideologie al sinds 1968, maar
tevergeefs.De Bourdieu-ideologie van de
sociale discriminatie en het negeren van de verschillen in intellectuele
aanlegvinden westeevast terug in de publicaties van onze Vlaamse
onderwijssociologen, in beleidsverklaringen, in de uitgangspunten voor de
structuurhervormingvan het secundair onderwijs
In het regeerakkoord 2004 lazen we bijvoorbeeld: "De verhoogde onderwijsparticipatie heeft geen einde gemaakt aan de
sociale ongelijkheid op het vlak van de toegang tot het onderwijs. Ondanks alle
inspanningen blijft het onderwijs de sociale ongelijkheid reproduceren, eerder
dan te zorgen voor een betere sociale mobiliteit. De kloof tussen hoger- &
lager opgeleiden wordt scherper. Het wordt een maatschappelijke
breuklijn."In 2004 was Frank
Vandenbroucke minister van onderwijs en Dirk Van Damme (momenteel
onderwijsexpert bij de OESO) was zijn kabinetschef. Aansluitende bij de
regeringverklaring formuleerden Vandenbroucke-Van Damme ook de eerste plannen
voor een structuurhervorming in het s.o, voor de invoering van een
gemeenschappelijke eerste graad e.d. Ze pakten ook uit met de (dwaze) slogan: de kloof dempen (de kloof tussen de sterkere
en de zwakkere leerlingen.
Volgens het rapport-Monard luidde het belangrijkste
uitgangspunt voor de dringende hervorming s.o.: Het onderwijssysteem (re)produceert sociale ongelijkheid, veeleer dan
ze te milderen. Elk scharniermoment in de onderwijsloopbaan werkt als een
filter die ongelijke kansen in de hand werkt (Bijlagen p. 73).
Ides Nicaise fulmineerde: 'Het is de bedoeling van egalitair onderwijs
dat elkebevolkingsgroepevenredig participeertaanalleonderwijsniveaus . De verouderde theorie over
aanleg leidt een hardnekkig bestaan.IQ
meet geen aangeboren capaciteit, maar enkel aanpassing aan IQ-test ( De
school van de ongelijkheid, Epo,p.88).. Volgens hemsitueerde de sociale discriminatie zich
vooral bij de overgang naar - en in hetsecundair onderwijs: "Als
kinderen s.o. langer de tijd krijgen om te ontdekken waar ze goed in zijn en
zich pas op latere leeftijd oriënteren, pas kun je de problematische
intellectuele en sociale segregatie milderen en zullen ook meer leerlingen uit
lagere sociale milieus naar het aso gaan ( De Morgen, september 2004). Handarbeiderskinderen
moeten volgens Nicaise en co bij gelijke onderwijskansen proportioneelvertegenwoordigdzijninhetaso, aan de universiteit (Gelijkheid in
diversiteit, Hogelijn, nr. 15, 2007).Niemand mag volgens hem zelfs de toegang tot het aso en de universiteit
geweigerd worden.
Ook de kopstukken van het GOK-Steunpunt, de professoren Mark
Van den Branden, Piet Van Avermaet & Ferre Laevers beweerden in 2005: Het leervermogen is bij de geboortegelijk verdeeldoveralle socialeklassen . De
ongelijke deelname aan het aso was ook volgens hen een gevolg van sociale
discriminatie.
Ook prof. Mark
Elchardus poneerde op 28.06.12 inDe
Morgen: 'Een storend element dat opduikt
in het hervormingsdebat betreft de erfelijkheid van cognitieve vaardigheden.
Dat cognitieve vaardigheid sterk genetisch bepaald is, is louter een
veronderstelling. Dat weten we niet. Hij schreef dit als kritiek op de
critici van een gemeenschappelijke eerste graad s.o. die wezen op de grote
cognitieve verschillen tussen de leerlingen. 'Dirk De Zutter , mede-auteur van
het boek De school van de ongelijkheid, schreef in Visie IQ is louter een cultureel gegeven
(21.09.07).
En wat verderop in De school van de ongelijkheid
bestempelden Nicaise en De Zutterde
critici die wezen op de relatief grote invloed van de verstandelijke aanleg
zelfs als sociaal-racisten: De ideologie
van aanleg draagt een ideologie uit die te bestempelen is als sociaal racisme
(School v.d. ongelijkheid', Epo, 2007 p. 93). Socioloog Dirk Jacobs schreef in zijn KBS-studie van2009: Het
is onverantwoord teveronderstellen
datkinderen vanlaaggeschooldeouders gemiddeld minder intellectuele aanleg
hebben.
Bourdieu en
ontscholing
In het zog van Pierre Bourdieu staarden Nicaise en co zich
ookblindophetzogenaamde symbolischgeweld - opleggen van de hoge cultuur - dat
dédominanteklasseviahaargreepophetonderwijszouuitoefenenenwaardoorinprincipehet onderwijs nooit kan leiden tot emancipatie en socialedoorstroming;eennefastdeterministischendefaitistisch denken. .Ook professor
Roger Standaert , directeur Dienst voor
Onderwijsontwikkeling (DVO),schreef in
2007 met een verwijzing naar Bourdieu: Kennis die bij een bepaald gevormde elite hoort,
wordt jammer genoeg hoger aangeslagen dan de kennis die circuleert in het
volkshuis. Weten wie Rubens was, wordt hoger aangeslagen dan weten wie David
Beckham is. Kritische sociologen als Bourdieu heeft boeken volgeschreven over la distance
inégale à la culture van een grote meerderheid van kinderen op school. Vaak is die dominantie ook te vinden in de
verbale sector. De verbale cultuur wordt torenhoog hoger geacht dan de
technische cultuur. Het foutloos beheersen van de regels van de uitgangen d en
dt, wordt waardevoller aangezien dan de kennis van de automotor. De
Bourdieu-ideologie bevorderde dus ook de ontscholing van het onderwijs (zie
www.onderwijskrant.be)
Finse reacties op zwakke leerprestaties Finse 15-jarigen
Enkele Finse reacties op PISA-achteruitgang & op zwakke leerprestaties volgens evaluatiestudie van onderzoekers van de universiteit van Helsinki
*Niveauverlagende (egalitaire) gemeenschappelijke cyclus: Others are beginning to wonder whether the egalitarian nature of Finnish education might be an underlying problem. Juha Yla-Jaaski, who runs a technology project to stretch the academically able, worries that a focus on raising the achievement of the majority of pupils shortchanges the cleverest. The country is kidding itself, Mr Yla-Jaaski says, if it thinks they can catch up at university.
(Commentaar: de Vlaamse pleitbezorgers van structuurhervormingen in ons s.o. verwezen steeds naar de comprehensieve middenschool in Finland.)
*Te weinig leraars voor wiskunde, wetenschappen ... in lagere cyclus s.o.!
Leena Krokfors, an academic there, blames declining motivation and a failure of maths teachers and the curriculum to inspire enthusiasm.
Commentaar: *We beluisterden de voorbije jaren voortdurend dat de hoge Finse PISA-score veel te maken had metde universitaire opleiding van de leraars (masteropleiding). Nu stelde de universiteit van Helsinki echter vast dat de Finse 15-jarigen vrij zwak presteerden voor wiskunde, wetenschappen, taal en veel zwakker ook dan vroeger het geval was. Dit blijkt ook deels uit PISA.
*We beluisterden ook steeds dat er in Finland een overvloed aan kandidaat-leraars was. Nu blijkt dat er voor de lagere cyclus veel te weinig leraars zijn voor vakken als wiskunde, wetenschappen Die leraars voor de lagere cyclus blijken nu ook slecht opgeleid te zijn voor die leeftijdsgroep. Ze kunnen vooreerst weinig aanvangen met de 4 jaar hogere wiskunde die ze aan de universiteit gevolgd hebben. Een jaar (5de jaar) lerarenopleiding blijkt ook veel te kort te zijn. De kritiek luidt ook dat de studenten tijdens de universitaire lerarenopleiding al te veel met pedagogische hypes geconfronteerd werden.
Egalitaire kansenideologie van Nicaise, Jacobs ... en veel hervormers s.o.
Egalitaire & milieutheoretische
kansenideologievan
Nicaise, Jacobs & veel hervormers s.o.
Woord vooraf:
Recent
onderzoek over de relatief grote invloed van de genen op de verstandelijke capaciteiten (zie vorige bijdragen) staat
haaks op de egalitaire & milieutheoretische (kansen)ideologie van een aantal
onderwijssociologen en pleitbezorgers van een gemeenschappelijke/
comprehensieve lagere cyclus s.o. In Onderwijskrant nr. 151 van november 2009
schreven we hier een bijdrage over. Gezien de actualiteit van deze thematiek,
drukken we deze bijdrage nog eens af.
1Voorbijgestreefde
egalitaire retoriek van
sociologen/hervormers
Jantine
Kriens, projectleider onderwijsachterstandenbeleid, schreef in 2004: De Nederlandse beleidsmensen en onderzoekers
accepteren al een tijdje dat er al bij al weinig verborgen talent aanwezig is
bij de autochtone handarbeiderskinderen. De onderbenutting van talenten is veel
kleiner dan veelal werd verondersteld en de oorzaken van die onderbenutting
hebben vaak te maken met factoren waarop het onderwijs minder greep heeft. ...
De laaggeschoolde ouders behoren nu veel meer dan vroeger tot de
maatschappelijke onderklasse en tot de wereld van de marginaliteit. Het is op
vandaag dan ook veel moeilijker om leerwinst te bereiken bij kinderen van
laaggeschoolde ouders dan vroeger het geval was. Het nieuwe beleid vertrekt dus
van een realistischer standpunt (Voetsporen 4, Transferpunt
Onderwijsachterstanden, 2004, Den Haag).
De
Nederlandse onderwijssocioloog Anton Wesselingh poneerde: Bijna niemand in Nederland houdt nog vol dat selectie op school overwegend
wordtbepaald door motieven van
maatschappelijke achtergrond, de arbeidspositie van de kostwinner enzovoort
(MESO, okt. 2001).
Prof. Jaap
Dronkers schrijft: Het onderwijsbeleid
en de GOK-ideologie gingen altijd uit van dat vele ontginbare talent uit de
lagere klassen. Vanaf de jaren zestig bestaat er al een taboe op verschillen in
intelligentie en intellectuele aanleg. ...Er zijn nog steeds mensen die niet aannemen dat momenteel de
gemiddelde intelligentiescore van autochtone leerlingen uit de lagere klassen
substantieel lager is dan die van kinderen in hogere klassen.
Straks wordt
duidelijk dat er vooral in Vlaanderen nog mensen zijn die het egalitair
fundamentalisme propageren en veel invloed hebben op het beleid. Het zijn ook
die mensen die vanuit die visie GOK-wonderen verwachten van comprehensief onderwijs
- het liefst nog tot 16 jaar.
In Onderwijskrant
nr. 4van 1978 (!) poneerden we al wat Kriens, Dronkers, Wesselingh
bijna 30 jaar later poneerden. Het optimaal bevorderen van talenten en de
verdere democratisering staan centraal in de doelstellingen van Onderwijskrant.
Tegelijk namen we echter al vanaf de start in 1977 expliciet afstand van de
illusoire milieutheoretische kansentheorie, van het egalitaire fundamentalisme.
RedactielidLuc Heyerick maakte zijn
thesis en zijn doctoraat over de democratisering van het onderwijs. In Onderwijskrant
nr. 4 (1978) reageerde hij op de naïeve GOK-ideologie van de perfecte sociale
mobiliteit en op het egalitair fundamentalisme zoals het o.a. op de Sociale
week van het ACW tot uiting kwam.
Luc Heyerick
betoogde o.a.: De vrij grote genetische bepaaldheid van de intellectuele capaciteiten
binnen een maatschappelijk systeem met sociale mobilteit, maakt het weinig
waarschijnlijk dat de verschillen tussen sociale klassen enkel aan het milieu
zouden te wijten zijn: de meest
intelligente leden uit de onderste klassen krijgen de kans om te stijgen in de
sociale hiërarchie, waardoor er op het niveau van de volwassenen steeds meer
een verschil in intelligentie ontstaat tussen de sociale lagen.. ... Het aldus
ontstane onderscheid in intelligentie wordt doorgegeven aan de kinderen.Kinderen van intelligente ouders hebben
gemiddeld genomen een beter erfelijk potentieel dan kinderen van minder
intelligente ouders. ... Als het waar is dat er niet in elke sociale klasse
evenveel kinderen met een hoge intelligentie zitten, dan moeten we ook het in
onze maatschappij gehanteerde ideaalbeeld van een perfecte sociale mobiliteit
sterk relativeren. Dit ideaal luidt: uit elke sociale klasse moet een gelijke
proportie vertegenwoordigd zijn in elk onderwijs- en beroepsniveau.
We hebben
ons de voorbije 32 jaar niet bezig gehouden met ideologische discussies over klassenloze participatie e.d. Ook de
precieze I.Q-correlatie ( 0,6 ...) (met leerresultaten) is voor ons niet echt belangrijk.
We waren zelf steeds sterk begaan met het conserveren en optimaliseren van de
kwaliteit van het onderwijs, met talentontwikkeling - en in het bijzonder met
het uitwerken van een achterstandsdidactiek & preventieve zorgverbreding
voor sociaal en/of cognitief benadeelde leerlingen.
2Egalitair
fundamentalisme bij GOK-ideologen en comprehensieven
In Vlaanderen pakken anno 2009 mensen als
Nicaise, Hirtt & Jacobs, topambtenaren, beleidsmensen, Steunpunt GOK ...
nog steeds uit met een totaal illusoir GOK-ideaalbeeld. In Nederland nemen beleidsmensen
& onderzoekers de visie van Nicaise, Hirtt ... niet au serieux. In
Vlaanderen worden egalitaire fundamentalisten als Nicaise door beleidsmensen,
Accent-op-talent, Welzijnsinstellingen, Monard en co ...als een orakel beschouwd.
IdesNicaise & Nico Hirtt beweren b.v. nog
steeds: Het onderwijs moet gelijke uitkomsten nastreven. Dit betekent dat elke
bevolkingsgroep evenredig participeert aan alle onderwijsniveaus (De
school van de ongelijkheid, EPO-boek, o.c., p. 81).
Egalitaire GOK-ideologen houden ook
nog steeds vol dat de selectie op school overwegend bepaald wordt door de
maatschappelijke achtergrond.In het regeerakkoord
2004 lazen we bijvoorbeeld: "De
verhoogde onderwijsparticipatie heeft geen einde gemaakt aan de sociale ongelijkheid
op het vlak van de toegang tot het onderwijs. Ondanks alle inspanningen blijft
het onderwijs de sociale ongelijkheid reproduceren, eerder dan te zorgen voor
een betere sociale mobiliteit. De kloof tussen hoger- & lager opgeleiden
wordt scherper. Het wordt een maatschappelijke breuklijn."
Volgens het
rapport-Monard luidt het belangrijkste uitgangspunt voor de dringende
hervorming s.o.:het onderwijssysteem (re)produceert sociale ongelijkheid, veeleer dan
ze te milderen. Elk scharniermoment in de onderwijsloopbaan werkt als een
filter die ongelijke kansen in de hand werkt (Bijlagen p. 73).
De tweede
premisse luidt dat de sociale discriminatie zich vooral bij de overgang naar -
en in hetsecundair onderwijs
situeert.Ides Nicaise verwoordt dit als
volgt: "Als kinderen s.o. langer de tijd krijgen om te ontdekken waar ze
goed in zijn en zich pas op latere leeftijd oriënteren, pas dan kun je de
problematische intellectuele en sociale segregatie milderen en zullen ook meer
leerlingen uit lagere sociale milieus naar het ASO gaan en omgekeerd
(I. Nicaise, DM, september 2004).
3Naïeve
en nefaste milieutheoretische kansenideologie
De
egalitaire kansentheorie is een typisch milieu-theoretische kansenideologie.
Ides Nicaise verwoordt die milieutheoretische ideologie als volgt: Aanleg is
relatief. Er is geen plafond aan de ontwikkelingskansen van mensen. Alles hangt
af van hoeveel je erin investeert. We moeten er dus naar streven dat alle sociale
groepen proportioneel vertegenwoordigd zijn aan het eind van de onderwijsrit.
De bedoeling van een egalitair onderwijsbeleidis om zoveel mogelijk de kloof tussen individuen te dichten aan het
einde van de rit (Gelijkheid in diversiteit, Hogelijn, nr. 15, 2007). Volgens
Nicaise ontbreekt het fundamenteel geloof dat kinderen uit zwakkere sociale
milieus dezelfde potentialiteiten bezitten als andere kinderen
(Persoon en Gemeenschap, februari 2003, p. 157). En in Visie (24.10.03) stelde
hij zelfs dat iedereen die aso of hoger onderwijs wil volgen, daartoe ook het
recht heeft. Dat is een heel ander uitgangspunt dan: die jongere is
slim genoeg om aso te doen, aldus Nicaise.
Dirk De
Zutter poneert: IQ is louter een cultureel
gegeven (Visie, 21.09.07). Ook Dirk Jacobs (ULB) vertrekt in zijn recentste
KBS-studie nog van de stelling dat het totaal onverantwoord is te
veronderstellen dat kinderen van laaggeschoolde ouders gemiddeld minder
intellectuele aanleg bezitten (Sociale lift blijft steken, KBS, 2009).
Het Steunpunt
GOK formuleerde de milieutheoretische kansenideologie in de visietekst2005 als volgt: "Het leervermogen, het
talent en de natuurlijke aanleg zijn gelijk verdeeld over de sociale klassen
bij de geboorte van de kinderen. Dit is niet meer het geval bij de uitstroom
van de kinderen uit het leerplichtonderwijs. We kunnen dus spreken van
systematische kansenongelijkheid."
Ook in de
beleidsnota 2004 wordt de ondervertegenwoordiging van de arbeiderskinderenop naam gebracht van sociaal-economische
discriminatie. In ons interview met minister Vandenbroucke gaf deze na enig
aandringen wel toe dat de handarbeiders-klasse als gevolg van de
democratisering inderdaad was afgeroomd: De eerste democratiseringsgolf heeft
ongetwijfeld geleid tot een stuk afroming van mensen met cognitieve talenten
uit de arbeidersklasse (Onderwijskrant nr. 137, april 2006).
Omdat Onderwijskrant afstand neemt
van het egalitair fundamentalisme bestempelde fysicaleraar Nico Hirtt ons
onlangs als een rechts tijdschrift (De Democratische School, september 2009). De egalitaire ideologie is volgens ons niet
progressief of links, maar totaal voorbijgetreefd.Onze eigen opvatting is o.i. progressiever
omdat we rekening houden met de realiteit en de conclusies uit wetenschappelijk
onderzoek.Terloops: Onderwijskrant was
mede-oprichter van de actiegroep Oproep voor een democratische school (OVDS).
We namen na een paar jaar afstand van OVDS omwille van de extreme, PVDA-minded,
standpunten zoals het egalitair fundamentalisme.
In
Franstalig België is het egalitarisme sterker verspreid dan in Vlaanderen en
vooral ook bij de PS die al 50 jaar de onderwijstouwtjes in handen heeft.
3.2Kritiek
op milieutheoretische en egalitaire GOK-ideologie
De sociale
discriminatie wordt binnen de milieu-theoretische kansentheorie enkel
veroorzaakt door milieu-invloeden en vooral door de school die een groot aantal
kinderen discrimineert. Die theorie negeert dat mensen van nature
niet gelijk zijn, dat de erfelijkheid bij intelligentie een grote rol speelt en
dat de natuurlijke aanleg niet gelijk verdeeld is over alle bevolkingsgroepen.
De GOK-illusie was/is vooral typisch voor een aantal onderwijssociologen die
moeilijk overtuigd konden worden van de invloed van de aanleg en erfelijkheid.
Zij miskennen de ongelijke verdeling van de natuurlijke aanleg, de hoge relatie
tussen scholingsgraad van de ouders en de intellectuele aanleg van hun
kinderen, de grote democratisering en het afromend effect ervan bij de
handarbeidersklasse,...
Het is
bijvoorbeeld ook bekend dat Vlaanderen vooral ongeschoolde migranten aantrekt
en dat landen alsCanada vooral geschoolde
toelaten.Volgens Ides Nicaise (Hiva),
Nico Hirtt, Dirk Jacobs (ULB) ... is het echter onverantwoord en racistisch te
veronderstellen dat ook erfelijke en culturele verschillen mede
verantwoordelijk zijn voor de lagere prestaties van Vlaamse
migrantenleerlingen.
GOK-ideologen overschatten ook schromelijk de
invloed van het onderwijs als dé grote gelijkmaker; ze denken meer in termen
van abstracte theorieën in plaats van realiteiten. Tegelijk minimaliseren ze
vaak de milieufactoren buiten de school: de invloed van de ouderlijke educatie
- met inbegrip van de ambitie en ondersteuning van de ouders, de invloed van
het niet of gebrekkig kennen van de schooltaal, de invloed van culturele en
etnische verschillen, ...
Deze
GOK-ideologen wekken ook de illusie dat de school de invloed van een lagere
educatieve ondersteuning thuis volledig kan compenseren. Uit onderzoek en
ervaring blijkt echter dat wat er thuis geleverd wordt aan kwaliteit van
instructie, gelegenheid tot talig interacteren en de wijze van omgang met elkaar
van invloed zijn op de ontwikkeling van de taal & wordenschat, lezen ...
Veel
GOK-ideologen vrezen blijkbaar - en terecht -dat er met het verlaten van de milieutheoretische GOK-ideologie veel
minder toekomst zou zijn voor hun voorbijgestreefd sociologisch GOK-onderzoek.
Zij stellen
b.v. al decennia vast dat er een sterke (cor)relatie is tussen het
scholingsniveau van de leerlingen en dit van hun ouders. Maar ook binnen
vijftig jaar zal dit nog zo zijn. Enkel in de periode vóór de grote democratisering
en vóór de grote sociale mobiliteit was die relatie kleiner. Toen wij als
arbeiderskinderen in 1958 het aso instapten, was die relatie nog kleiner. Dit
betekent niet dat het onderwijs sindsdien minder democratisch werd. Benadeelde
leerlingen waren wel het meest de dupe van de daling van de onderwijskwaliteit
de voorbije decennia.
Zij
interpreteren de relatie met het scholingsniveau van de ouders louter als een 'sociale' invloed/factor. Die relatie
drukt uiteraard ook de invloed van de erfelijke aanleg uit. Jacobs en co gaan
er dus ook ten onrechte van uit dat die relatie regelrecht wijst op sociale
discriminatie. Die relatie is in alle landen vrij hoog. Zo bleek ze in de
hogere cyclus s.o. in Finland volgens PISA-waarnemers en volgens de
universiteit van Helsinki even hoog als in andere landen. Ook in comprehensief
land Zweden is de correlatie heel hoog.
3.3 Comprehensieve
illusies versus realistische aanpak
Volgens de
egalitaire GOK-ideologen en comprehensieven is vooral ons gedifferentieerd s.o.
de grote oorzaak van sociale discriminatie en lage leerresultaten. Ze verwachten
alle GOK-heil van comprehensief s.o.Ze
willen dat elke leerling ook in het s.o. tot 14 en zelfs 16 jaar hetzelfde
aanbod krijgt en dit in eenzelfde soort onderwijsomgeving. Aangezien veel
12-jarige leerlingen en vooral hun ouders momenteel vaak een verkeerde keuze
zouden maken, moeten we die keuze zo lang mogelijk uitstellen. Tegelijk negeren
veel GOK-ideologen de vroege bekwaamheidsverschillen (zie pagina 8).
Veruit de
meeste mensen willen dat elke leerling s.o. datgene aangeboden krijgt wat voor
hem/haar nu en met het oog op zijn verdere toekomst het meest geschikt is. Ze
gaan ervan uit de meeste 12-jarigen al nood hebben aan een gedifferentieerd en
geschikt leerpad. Tegelijk verwachten ze veel meerGOK-heil van een vroegtijdig
achterstandsbeleid voor cognitief, sociaal of talig benadeelde kinderen om ook
voor hen op 12 jaar een verantwoorde keuze mogelijk te maken.
In een
spreekbeurt in Leuven in 1968 hoorden we prof. Ph. Idenburg al kritiek
formuleren op de uitdrukking gelijke kansen.Gelijke kansenwordt al te zeer
geïdentificeerd met individuele competitie en met gelijke behandeling (b.v.
gemeenschappelijke middenschoool), gelijke leerresultaten, gelijke doorstromingskansen,
opheffen van verschillen ... Uitdrukkingen als faire (onderwijs)kansen,
optimale leerkansen of talentontwikkeling, ... zouden volgens Idenburg en
volgens ons beter zijn. Het gaat om het wegwerken van onrechtvaardige
verschillen, maar niet om verschillen die een gevolg zijn van bijvoorbeeld
verschil in aanleg.
We verkiezen
dus FOK (= Faire OnderwijsKansen) of optimale talentontwikkeling (OTO) boven
GOK.Bij FOK of OTO viseren we ook
maximale ontplooiingskansen voor excellente leerlingen. Als Katrien veel beter
is voor wiskunde dan Wim, dan mag dit tot uitdrukking komen in verschillende
waarderingscijfers en in een verschillende leerroute in het s.o. Het is niet
onrechtvaardig dat iemand intelligenter is dan de andere,een ander soort s.o. volgt, ... Een egalitair
eenheidsprogramma voor alle 12- à 14(16)-jarigen leidt tot verveling en
onderpresteren voor getalenteerde leerlingen én tot frustratie voor zwakkere
leerlingen.
Nicaise
hangt vanuit zijn egalitaire visie een karikatuur op van het meritocratische
onderwijsprincipe. Dit principe wil o.i. vooral recht doen aan relevante
prestatieverschillen. Het wil het principe van de gelijkheid combineren met het
principe van behoefte. Voor zover er sprake is van irrelevante verschillen
(afkomst, huidskleur ...),wordt gelijke behandeling bepleit. Als er sprake is
van relevante verschillen, wil men die waarderen met het principe van behoefte:
achterstanden wegwerken bij achterstandsleerlingen, een universitaire opleiding
voor de theoretisch sterkste leerlingen ...Een bepaalde meritocratische theorie negeert wel te weinig de invloed
van de erfelijkheid en wekt aldus de indruk dat het enkel gaat om persoonlijke
verdienste.
Meritocratie
als onderwijsprincipe houdt niet in dat men stelt dat iemand met een
universitaire opleiding later veel meer moet verdienen dan een kleuterleidster
of loodgieter. Enkel als de maatschappelijke ongelijkheid (in macht en inkomen)
kleiner wordt, als fraternité belangrijker wordt dan égalité, zal automatisch
de ongelijke waardering van de onderwijsvormen afnemen. We moeten dus naast het
meritocratisch onderwijsprincipe tegelijk meer maatschappelijke broederlijkheid
nastreven.
De term
kansen suggereert ook te veel dat het om individuele kansen gaat, kansen om
individueel te stijgen op de maatschappelijke ladder, sociale mobiliteit ten
koste uiteraard van anderen. Gelijkheid van kansen is dan een soort pervers
spel waarbij hetgeen gewonnen wordt door de ene, weer verloren wordt door de
anderen. Het nastreven van een rechtvaardige, solidaire en broederlijke maatschappij
lijkt ons veruit het belangrijkste. Enkel vanuit zon maatschappij zal ook de
dualiteit tussen werken met het hoofd en werken met de handen grotendeels verdwijnen.
Zolang succes of mislukking in het leven te sterk verbonden zijn met succes of
mislukken op school, zullen de verschillende onderwijsvormen of opties een
hogere of lagere maatschappelijke waardering krijgen. Het vervangen van termen
als aso, tso en bso door andere termen, zal hier niets aan veranderen.
Bijlage: De dominantie van de
egalitaire retoriek (Miel Swillens, Tertio 23 september)
Achter het
maatschappelijke debat schuilt dikwijls een vraag die maar zelden wordt
geëxpliciteerd. Wat willen we: een democratische of een egalitaire samenleving?
... Wat een open en complexloos debat bemoeilijkt, is de dominantie op het
publieke forum van een egalitaire retoriek. Wie daarop kritiek levert, wordt
meteen als conservatief bestempeld. Ook al wordt die kritiek alleen maar
ingegeven door realiteitszin. Neem nu het debat over het onderwijs. Een doorn
in het oog van de voorstanders van een radicale hervorming is de fameuze
waterval in ons onderwijs. Daarmee wordt vooral het onderscheid bedoeld
tussen algemeen vormend, technisch en beroepsonderwijs. ... De radicale
oplossing is die grote selecterende onderwijsgeledingen gewoonweg afschaffen.
Wanneer er geen hoogteverschil meer is, kan het water niet meer vallen.Maar is die remedie niet erger dan de kwaal?
Het onderscheid tussen algemeen vormend, technisch en beroepsonderwijs heeft
niet alleen een lange staat van dienst, het beantwoordt ook aan duidelijke
verschillen in begaafdheid, aanleg en interesse. Er bestaat een hemelsbreed
verschil tussen intellectuele vorming en vakopleiding. Allemaal goede redenen
om die indeling, mits enige aanpassing, te behouden. Maar de afschaffing van de
waterval biedt het voordeel dat die met egalitaire retoriek kan worden
gepromoot. Een verdere stap die de hervormers voor ogen hebben, is een nieuwe
invulling van het begrip gelijke kansen. Terecht aanvaarden we niet dat geld of
herkomst drempels leggen. Iedereen moet aan de meet kunnen verschijnen en
deelnemen aan de race. Huidskleur of de portefeuille van papa mogen daarbij
geen rol spelen. Maar voor de hervormers volstaat dat niet. Iedereen die aan de
meet verschijnt, moet ook de eindstreep halen. Selectie is uit den boze, want
sociale en culturele factoren spelen daarbij een rol. Vanuit een utopische
mindset wil men alle onvolmaaktheden en ongelijkheden van het leven uit de
school bannen. Zo evolueren we van een democratisch naar een egalitair
onderwijs.Wat is het verschil? In een
egalitair systeem krijgt gelijkheid absolute voorrang. Elke vorm van
ongelijkheid wordt geïnterpreteerd als discriminatie en moet worden bestreden.
In een democratisch systeem wordt gestreefd naar een compromis tussen vrijheid
en gelijkheid, maar met respect voor de natuurlijke verschillen tussen mensen.
Interssante bedenkingen bij PISA-2012 op www.bocobrussel.be
Op www.bocobrussel.be troffen we daarnet interessante vragen en bedenkingen aan bij PISA-2012.
PISA 2012 ENKELE VRAAGJES
Om de drie jaar wordt uitgekeken naar de wereldwijde doorlichting van het onderwijs op basis van drie testgebieden voor 15-jarigen: wiskunde, wetenschappen en leesvaardigheid. In de pers werd uitvoerig aandacht besteed aan de resultaten en werd vastgesteld dat het Vlaamse onderwijs aan de top blijft, maar sedert 2000 zowel bij de toppresteerders als de middengroep een achteruitgang te constateren valt. Verder blijft de kloof tussen de beste presteerders en de zwakste bij ons sterk gelinkt aan de socio-economische achtergrond van de leerlingen. Reden genoeg volgens de onderwijsminister en prof. Nicaise om een radicale hervorming van het secundair onderwijs als onafwendbaar voor te blijven stellen. We klikten de link www.pisa.ugent.be aan en konden daar vaststellen dat een aantal trends uit de persberichten inderdaad blijken uit de internationaal vergelijkende tests. Maar er staan ook cijfers te lezen die vragen oproepen over een toch wel zeer eenzijdige interpretatie van deze cijfers. In losse volgorde:
- Het grote gidsland Finland, waar we ons in de voorbije doorlichtingen moesten aan spiegelen is ondertussen zwaar naar beneden geduikeld: terwijl Vlaanderen nog steeds op een score van 531 voor wiskunde blijft is Finland gezakt tot 519. Toegegeven, tegenover 2003 is Vlaanderen gezakt van 553 tot 535. - Anderzijds is een dergelijke daling niet echt fenomenaal en zou ze ook kunnen te wijten zijn aan andere factoren dan een sterke kwaliteitsdaling van het onderwijs: moeilijkere vragen, toeval Overigens: op de aangehaalde website vindt u ook enkele voorbeelden van testen.
- Het is juist dat Vlaanderen niet opkan tegen een aantal resultaten uit Oost-Azië. Maar in de kritiek op vorige onderzoeken kan men erop wijzen dat cijfers uit grote steden als Shangai, Hongkong, Singapore, Macao, Taipei niet noodzakelijk representatief zijn voor het hele achterland; zou het kunnen dat de leerlingen vooral uit hoger opgeleide midden- en hogere stedelijke klassen komen ?
- Wat echter opvalt is dat ons Vlaamse onderwijs er nog steeds in slaagt om dubbel zoveel toppresteerders voor wiskundige geletterdheid voort te brengen dan het gemiddelde in de OESO (25,30 % t.o. 12,60% !). Hun gemiddelde score komt volledig overeen met die in Oost-Azië. Toch klopt het dat die groep in 2003 nog 34,30% bedroeg. Voor wetenschappelijke geletterdheid waar we iets minder sterk op presteren echter blijft het aantal leerlingen dat aan de top presteert wel constant.
- Wie onderaan kijkt naar de zwakste presteerders voor wiskunde merkt dan dat de twee laagste niveaus (15 % + 8% = 23% in de OESO) in Vlaanderen een beduidend lager percentage aangeven: 9,9% + 5,5% = 15,4%. Voor leesvaardigheid wordt gesteld: dat België het laagst aantal laagpresteerders heeft van alle PISA-cycli. Wel wordt geconstateerd dat de middenmoot en de beste presteerders wel in aantal en resultaten gedaald zijn: worden die groepen dus te weinig uitgedaagd ?
- Blijft dan het feit dat die kloof tussen best en zwakst presterenden toch wel gelinkt is aan de sociaal-economische thuissituatie. Indien men echter een onderwijssysteem heeft dat ook de meer getalenteerde leerlingen toelaat gedifferentieerde trajecten te laten volgen (wat ook in de hervormingsplannen SO een duidelijke optie is), dan kan een dergelijke kloof moeilijk vermeden worden. We citeren letterlijk: Landen met de grootste spreiding in hun wiskundescores zijn Taipei-China, Singapore, Israël, België en Shangai-China. Zowel in Vlaanderen als in de Franstalige Gemeenschap is het verschil tussen de top en de onderste 10% van de leerlingen heel groot. De Vlaamse spreiding is met een verschil van 271 punten tussen percentiel 10 en 90 zelfs de vierde grootste van alle landen. Opvallend is dat tot de groep met een grote spreiding heel wat van de hoogst presterende landen behoren (met name Taipei-China, Signapore, Shangai-China en Korea). Zou een conclusie dus niet moeten zijn dat er nood is aan een radicale omgooiing van onze onderwijsstructuren, maar eerder aan een gerichtere begeleiding van de zwakker presterende groepen, die overigens reeds kleiner in omvang zijn in Vlaanderen dan het OESO-gemiddelde ?
De tekst www.pisa.ugent.be vervolgt met de in vet gestelde bedenking : er wordt minder spreiding vastgesteld bij de laagst presterende landen dit komt hoofdzakelijk doordat er in deze landen minder gepresteerd wordt op de hoogste vaardigheidsniveaus waardoor de prestaties geconcentreerd blijven op de lagere niveaus. Is het kort door de bocht om hieruit af te leiden dat een onderwijs dat om sociale redenen toppresteerders minder kansen wil geven om eigen moeilijkere trajecten te volgen (wat dus een segregatie en waterval kan inhouden, die niet noodzakelijk hoeft gelinkt te zijn aan de SES-achtergrond van de leerlingen) inderdaad tot niveauverlaging zou kunnen leiden ?
- Het blijft ook in dit PISA-onderzoek wel een onomstotelijk vaststelling dat autochtone leerlingen overal ook na controle voor SES nog steeds significant hoger presteren dan leerlingen van buitenlandse herkomst. Maar dat heeft ook zeer veel , maar niet alles, te maken met de thuistaal: zelfs leerlingen met een buitenlandse achtergrond die Nederlands spreken thuis scoren gemiddeld beduidend lager (476,90 punten) dan autochtonen (549,90).
- Er moet duidelijk nagedacht worden over de redenen waarom we wel bij de top blijven voor wiskunde (alleen nog de loef afgestoken door Oost-Azië), maar minder voor wetenschappen en leesvaardigheid, hoewel we ondanks een terugval toch ook daar bij de best presterenden blijven.
- Tussen al de testcijfers door ontdekte lerarenopleider Pedro de Bruyckere inderdaad dat er zeer hoge waarderingscijfers van de leerlingen werden opgetekend: er is eer ruimer gevoel van erbij te horen en 88% vindt wat er op school geleerd wordt nuttig voor de job.
- Nu Finland qua wiskunde vrij diep gevallen is en het voor wetenschappen en leesvaardigheid niet beter doet dan Vlaanderen is er een nieuw gidsland opgedoken : Polen. Dat land heeft in de PISA-metingen inderdaad een enorme sprong voorwaarts gemaakt, maar blijft voor wiskunde en leesvaardigheid toch rond 515-520 hangen en benadert Vlaanderen alleen voor wetenschappen iets waar we blijkbaar wel zwakker in scoren. Waarom Polen wordt aangehaald: wel, in 1999 hebben ze daar een grote onderwijshervorming doorgevoerd
Wie even googlet, ontdekt vrij snel dat het Poolse onderwijs in het communistisch regime enorm selectief was: slechts 10% werd toegelaten tot het hoger onderwijs en er waren geen herkansingen voor het toelatingsexamen. Er bestond ook een comprehensief basisonderwijs van 8 jaar. De hervorming bestond er ondermeer uit dat men dat onderwijs opsplitste in zes jaar Bao en dan drie jaar (tot de leeftijd van 15) een comprehensieve eerste graad. (Commentaar Onderwijskrant: we lazen ook dat de zwakkere leerlingen destijds het vak wiskunde in het 7de en 8ste leerjaar lager onderwijs mochten laten vallen.)
Zou het kunnen dat men voor die laatste hoger opgeleide leraren aangetrokken heeft ? Kan de combinatie hiervan met een veel grotere minder selectieve toegang voor alle leerlingen tot het onderwijs ook dat voorbereidend op hogere studies een belangrijker factor zijn geweest dan de structuurhervorming op zich ? Tot slot: na de leeftijd van 15 behoudt men in Polen wel degelijk het onderscheid tussen Lyceum en Technikum, tussen doorstromings- en arbeidsmarktgericht , zeg maar: beroepsonderwijs.
Vragen bij geloofwaardigheid van Pasi Sahlberg's Finnish lessons
Vragen van Edusceptic bij geloofwaardigheid van Pasi Sahlbergs
Finnish lessons.
Sahlberg is al een
paar jaar Fins onderwijsambassadeur (= propagandist van Fins onderwijsparadijs).
Op de onderwijsblog
van prof. em. Diane Ravitch reageert eduscpetic op de voortdurende
loftuitingen van Ravitch aan het adres van Sahlberg en de door Pasi gepropageerde
onderwijsvisie. De Amerikaanse prof.
Ravitch behoort van de fanclub van Pasi Sahlberg samen met prof. Andy
Hargreaves. Deze 3 mensen drukken in hun
tweets bijna dagelijks hun onderlinge bewondering voor elkaar uit.
Edusceptic reageert vandaag op een bijdrage op de blog van
Ravitch: Pasi Sahlberg Explains Finnish Philosophy of Education to Rhode Island
Policymakers http://wp.me/p2odLa-6Dt
1.Kritiek
van eduskeptic :
NOT MANY FINNS agree with Mr. Sahlbergs interpretations.
Mr. Sahlberg please identify the Finnish body that authorized you to speak
about national education system. For such high-level representation, some
guarantees of accuracy are required.
2.Reply dianer ravitch
I dont think Pasi Sahlberg needs to get government approval
to describe Finnish education. Did he get government approval to write a book
about Finnish education. I write about U.S. education and I dont have
government approval. That is called censorship.
3. Verdere
kritiek van eduskeptic
Some guys use such enticing language about a favorite topic
that we tend to believe them instinctively. Then we form opinions on the basis
of what they say. Some of the people that are currently ruining US education
sound just as attractive as Mr. Sahlberg when they praise TFA.
Finland is not a country that many people know, so the
influence of one photogenic spokesman has had quite an effect. Please consider
asking:
-Which references does Mr. Sahlberg cite for the description
of the Finnish system, its policies and labor effects? -Which data does he use other
than international tests? -In which peer-reviewed journals has he published
about these topics? -What do credible academics (or even Finnish embassy staff)
think of his pronouncements regarding their system?-How credible is this work
in Finland? Which entities finance his travels around the world?
Finland is a very
minor issue in this debate of course. The centerpoint is willingness to believe
people who sound very confident about issues people know very little. This how
industrialists who masquerade as philanthropists manage to run the US education
system.
School systems of any country are like the elephant that
blind people are trying to describe. ANY conclusions are possible, and reams of
books are written on this basis. Similarly admiring conclusions have been
written about the US system. And if you read them, you would not recognize the
country.
The issue of course is not Finland. It is the speakers,
financiers, and your conclusions after hearing them. Thats because nothing is
left to chance in the big privatization game. If you dig a bit into the
financing sources, you may be surprised.
BNM-inclusiedecreet: dringende oproep tot verzet en actie!
BNM-inclusiedecreet op 1 september 2014 wordt een ramp! Kritiek van COC-lerarenbond op BNM-decreet (LAT-inclusie). Oproep tot actie!
1.Kritiek van COC-lerarenvakbond
In het decembernummer van Brandpunt, maandblad van de COC-vakbond, lezen we: "Er komt dus geen decreet hervorming secundair onderwijs en er komt geen decreet bestuurlijke schaalvergroting. Er komt nog wel een decreet over maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Volgens Minister Smet is dit een grote stap naar meer inclusief onderwijs. Of dat decreet ook een grote stap is naar een verhoging van de kwaliteit van het onderwijs, hangt af van het antwoord op de vraag wat men juist met onderwijs beoogt. Wanneer is onderwijs kwaliteitsvol?
Dit decreet werd langdurig en diepgaand met het onderwijsveld overlegd. De Vlaamse Regering heeft uiteindelijk de knopen doorgehakt. Ook al ging COC niet akkoord met dit decreet[1], het kan niet ontkend worden dat deze manier van besluitvorming beter is. (Commentaar R.F. : leerkrachten, directies en schoolbesturen werden o.i. niet echt betrokken in debat!)
Dat betekent nog niet dat de Vlaamse Regering de juiste beslissing heeft genomen. Het Vlaams Parlement heeft hier het laatste woord, maar zal wellicht slaafs de Vlaamse Regering volgen. In dat geval zullen de gevolgen over enkele jaren duidelijk worden als blijkt dat dit onderwijsbeleid ertoe geleid heeft dat leerlingen en studenten nog meer dan nu getuigschriften en diplomas behalen waarvan de vlag de lading niet dekt. De schuld hiervoor moet men niet bij de leraar leggen, maar bij onderwijsbeleid dat tot dit resultaat leidt.
2. Onderwijskoepels en vakbonden laten achterban in de steek
We appreciëren de kritiek van het COC op het BNM-ontwerpdecreet en het feit dat de COC niet akkoord ging. We betreuren dat de onderwijskoepels en de COV-vakbond van het lager onderwijs wel akkoord gingen - ook al zullen de leerkrachten basisonderwijs het meest de dupe zijn.
Op de bijeenkomst van de Brugse St. Donaas-scholengemeenschap spraken ook de vertegenwoordigers van de schoolbesturen en directies van een 10-tal scholen vorige week hun grote bezorgdheid uit. Ook de directies en schoolbesturen kregen geen inspraak - ook niet in het standpunt van de eigen koepels.
3. BNM-decreet wordt een ramp! Dringend actie nodig!
De nefaste gevolgen van het BNM-decreet zijn even groot als deze van de structuurhervormingen in het s.o. Vanaf het eerste VLOR-advies van 1998 hebben ook de vakbonden al te vlug de opeenvolgende VLOR-adviezen over inclusie en leerzorg ondertekend. We betreuren dat de onderwijsvakbonden ook dit keer niet oproepen tot actie - ook al weten ze dat hun leden niet akkoord gaan met het decreet.
Onderwijskrant heeft steeds gesteld dat alle leerlingen die voldoende profijt kunnen halen uit de gewone lessen en de eindtermen kunnen halen, thuishoren in het gewone onderwijs. Het BNM-decreet zal ertoe leiden dat al te veel leerlingen die grotendeels de gewone lessen niet kunnen volgen en meer profijt kunnen halen uit een 'buitengewone' aanpak, toch in het basisonderwijs en in het s.o. - vooral in het bso - zullen terecht komen.
Het recht op 'aangepast' onderwijs heeft o.i. voorrang op het recht op fysische LAT- inclusie (= learning apart together) .
Het decreet zal ook leiden tot veel administratieve rompslomp, tot eindeloze discussies en tot veel conflicten. Dit blijkt ook uit wat er zich momenteel afspeelt in Nederland waar op 1 september 2014 'passend onderwijs' wordt ingevoerd. Zelfs na een jarenlange voorbereiding van de invoering van dit decreet, wordt het volgens de meeste onderwijsmensen op 1 september één chaos. Ze vrezen ook dat veel leerlingen geen plaats zullen vinden, noch in het gewoon, noch in het buitengewoon onderwijs. In Vlaanderen staat ons nog een grotere chaos te wachten, maar de onderwijskoepels en de (meeste) vakbonden zwijgen.
Hiermee roepen we de onderwijsmensen, de politici, de bonden, de burgers ... nog eens op om dringend te reageren op het BNM-ontwerpdecreet. Op korte termijn moeten we minstens eisen dat het decreet uitgesteld wordt, dat het decreet niet per 1 september 2014 wordt ingevoerd.
Noot. In Onderwijskrant volgen we dit dossier al vanaf 1996. Zo protesteerden we al in 1998 tegen het VLOR-advies waarin geopteerd werd voor 'radicale' inclusie. We toonden ook aan dat de vele VLOR-citaten uit standpunten dienaangaande van prof. A. Ruijssenaers totaal vervalst waren (door de adjunct-secretaris-generaal van de VLOR, André X). De inclusie-kritische Ruijssenaers werd er als een grote voorstander voorgesteld. De toenmalige VLOR-voorzitter (LVB) heeft dit in april j.l. ook toegegeven in een gesprek op de COV-dag in Kortrijk. Het VLOR-secretariaat weigerde destijds een rechtzetting.
Kritische vragen bij voorleessoftware(op website van Klasse)
LaptopVoorleessoftware kan nadelige effecten hebben voor
leerlingen met dyslexie. Dat blijkt uit onderzoek van doctoraatsstudent Eva
Staels en ontwikkelingspsycholoog professor Wim Van den Broeck (Vrije
Universiteit Brussel).
Voor het onderzoek, dat deel uitmaakt van haar
doctoraatsonderzoek en dat onlangs gepubliceerd werd in het wetenschappelijk
tijdschrift Journal of Learning Disabilities, liet Staels 65 zwakke lezers
uit het vierde of vijfde leerjaar nieuwe woorden leren.De helft van de leerlingen moest de nieuwe woorden, die
verwerkt werden in enkele eenvoudige teksten, leren met ondersteuning van
voorleessoftware. De andere leerlingen kregen geen ondersteuning bij het lezen
van de teksten. Een aantal dagen later bleek dat de leerlingen die geen gebruik
hadden gemaakt van voorleessoftware, de nieuwe woorden beter geleerd hadden dan
de andere.
Leerproblemen aanpakken, niet omzeilen
De onderzoekers denken dat het laten horen van nieuwe
woorden via software een negatief effect heeft op het onthouden van de woorden.
De lezer moet de woorden dan niet actief decoderen, zegt Staels. Uit ander
wetenschappelijk onderzoek is al gebleken dat een woord letter voor letter
verklanken cruciaal is voor het memoriseren van het letterbeeld waaruit een
woord is opgebouwd.
Je mag kinderen dit soort software daarom pas laten
gebruiken nadat de leesontwikkeling in grote mate voltooid is, zegt Staels.
Zwakke lezers al in de basisschool voorleessoftware laten gebruiken, raad ik
daarom sterk af. Het is ontzettend belangrijk dat zij zoveel mogelijk actief
bezig zijn met lezen om hun leesvaardigheden te verbeteren.
Met voorleessoftware omzeil je de lees- en
spellingproblemen van deze leerlingen, in plaats van ze aan te pakken.
Wetenschappelijk onderzoek toont nochtans aan dat dat leerlingen met dyslexie
wel degelijk vorderingen kunnen maken, als hun problemen effectief aangepakt
worden. Scholen moeten vooral daarop inzetten en het gebruik van compenserende
hulpmiddelen zo lang mogelijk uitstellen.
Eva Staels: Dit onderzoek is het eerste internationale
onderzoek dat de effecten van het gebruik van voorleessoftware op de
leesvaardigheid nagaat. De verzameling wetenschappelijke artikels waar naar
verwezen wordt zijn geen internationale onderzoeken die verschenen zijn in
peer-reviewed wetenschappelijke tijdschriften. De kwaliteit van die studies is
dan ook onbekend en zowel wetenschappers als mensen uit het praktijkveld kunnen
dan ook maar beter niet voortgaan op de resultaten van die studies.
In dit onderzoek werd
aangetoond dat de leesvaardigheid van een zwakke lezer niet verbetert wanneer
die gebruik maakt van voorleessoftware bij het lezen van teksten. Wanneer
zwakke lezers teksten lezen zonder hulp van voorleessoftware zien we echter dat
hun leesvaardigheid wel toeneemt. Dit komt doordat een leerling die een tekst
leest met behulp van voorleessoftware zelf niet actief betrokken zal zijn in
het leesproces. De leerling moet de geschreven woorden immers niet zelf
decoderen. Wanneer men leerlingen met dyslexie dus gebruik laat maken van
voorleessoftware zullen ze eigenlijk minder leeservaring opdoen dan hun
medeleerlingen zonder leesproblemen. Terwijl het juist voor deze zwakke lezers
uitermate belangrijk is dat zij zoveel mogelijk actief betrokken worden in het
leesproces. Uit onderzoek blijkt immers dat de leesvaardigheid, zelfs van
zwakke lezers (en dyslectici), blijft toenemen tot een leeftijd van 15 jaar. Ook
al zal de leesvaardigheid van dyslectici nooit hetzelfde niveau bereiken als de
leesvaardigheid van leeftijdsgenoten, er is wel degelijk verbetering mogelijk
mits voldoende en effectieve remediëring. Wij geven dan ook het advies om het
gebruik van voorleessoftware zoveel mogelijk te beperken in de lagere school.
Voorleessoftware
wordt inderdaad ook vaak gebruikt als compenserend hulpmiddel wanneer het
bijvoorbeeld gaat om begrijpend lezen, lezen van vraagstukken/opdrachten bij
wiskunde of wanneer nieuwe leerstof wordt aangeboden aan de hand van een
leestekst (vb: wereldoriëntatie). Leerlingen met dyslexie krijgen dan vaak de
mogelijkheid om die tekst te lezen met behulp van voorleessoftware. Het spreekt
voor zich dat het gebruik van voorleessoftware hier inderdaad een positief
effect heeft op het begrijpen van de tekst en op de snelheid waarmee de tekst
gelezen wordt. Het gebruik van voorleessoftware heeft dus zeker een aantal
voordelen maar men moet er zich van bewust zijn dat deze voordelen ten koste
gaan van de leesvaardigheid van de leerling. Want ook teksten die aangeboden
worden in het kader van begrijpend lezen hebben een invloed op de
leesvaardigheid van alle leerlingen en het zijn juist de zwakke lezers die
extra nood hebben aan leeservaring om hun leesvaardigheid te verbeteren.
Voorleessoftware kan in sommige gevallen dus zeker wel gebruikt worden maar we
raden toch aan om het gebruik ervan te beperken en zwakke lezers zoveel
mogelijk actieve leeservaring te laten opdoen. Zwakke lezers extra tijd geven
bij het lezen van een tekst lijkt ons dan bijvoorbeeld ook een betere maatregel
dan ze gebruik te laten maken van voorleessoftware.
Reactie van leerkracht Anne:
Op onze type 8-school werken we al een hele tijd met
voorleessoftware. We doen dit dan bij kinderen met een ernstige dyslexie, dus
meer dan een zwakke lezer. Mijn ervaring is dat kinderen die 10-11, jaar zijn
en nog steeds op een niveau M3,E3,M4 zitten hun leesvaardigheid verhoogt door
voorleessoftware in te schakelen. In eerste instantie mag je de factor
motivatie niet vergeten die een enorme schakel is om tot leerwinst te komen.
Bovendien betrekken we onze leerlingen actief bij het gebruik van leessoftware.
We laten de kinderen niet gewoon luisteren naar de tekst maar ze moeten
actief meekijken, meewijzen tikken, met de stem. Deze manier van werken wordt
ondersteund door Braams en Smits. We
blijven steeds op de techniek werken. het is dus een en en verhaal.
Antwoord: vanprof.
Van den Broeck
Dit is natuurlijk al
een ander verhaal en het is duidelijk dat er niet veel verkeerd gaat als zowel
de leestechniek als de leesmotivatie de nodige aandacht krijgen. Toch zal ook
hier het remediërend effect niet komen van de voorleessoftware op zich (daar is
deze overigens ook niet voor bedoeld). Braams en Smit hebben daar geen
onderzoek naar gedaan.
Secundair onderwijs
is NIET dé grote sociale filter ! Reactie op standpunt van Ides Nicaise over
sociale discriminatie in s.o. (zie bijlage)
Volgens Nicaise is ons secundair onderwijs dé grote sociale
filter - maar blijkbaar niet ons lager en hoger onderwijs. Ons hoger onderwijs
zou zelfs vrij hoog scoren inzake 'onderwijskansen.
De relatie met het scholingsniveau van de ouders isvooreerst praktisch even hoog bij de start
van het secundair. Ook de Leuvense prof. Jan Van Damme heeft hier herhaaldelijk
op gewezen en dit op basis van het longitudinaal loso-onderzoek.
Ons secundair
onderwijs zou volgens Nicaise kampioen zijn inzake ongelijkheid of sociale
discriminatie, maar dat zou dan plots in het hoger onderwijsniet meer het geval zijn. Hij schrijft: Een kwart van de kinderen van
laaggeschoolde ouders haalt een diploma hoger onderwijs. In de EU zijn er maar
vier landen die hierop beter scoren. En bijna de helft (47 procent) van de
kinderen van middengeschoolden haalt een hoger diploma: hier doen slechts vijf
landen het beter. Zon betoog klinkt niet logisch en geloofwaardig: in ons
s.o. is de sociale discriminatie heel groot, maar het hoger/universitair
onderwijs trekt dat weer recht.Is het
overigens niet de eindmeet die telt: wat de Vlaamse leerlingen aan de eindmeet
bereiken?
Nicaise en cobaseren
zich vooral op een bepaalde interpretatie van PISA. De Nederlandse prof. Jaap
Dronkers berekende dat onze 'autochtone' 15-jarige leerlingen inzake relatie
met SES (= gelijkheid volgens egalitaire sociologen) voor PISA even goed scoren
als de Finse. Volgens prof. Woessmann behalen we dan zelfs de beste Europese
score inzake gelijkheid. Waarom krijgen we in Vlaanderen nooit een aparte
berekening voor de autochtone leerlingen? Zo weten we niet eens of onze
autochtone leerlingen wel achteruitgang voor PISA-wiskunde -2012 boekten in
vergelijking met PISA-2003.
Nicaise veronderstelt ook ten onrechte dat het bij de
invloed van het scholingsniveau van de ouders (als SES-factor) louter gaat om
sociaal-economische factoren. Dat kinderen van hooggeschoolde ouders (op
vandaag) gemiddeld een hogere intellectuele aanleg hebben, is volgens de
egalitaire ideologen uitgesloten.
Nicaise en co verwachten ookdat de school de invloed van de sociale omgeving (cognitieve impulsen,
verwachtingen t.a.v. onderwijs ...) zomaar kan en moet neutraliseren. Niets is
minder waar; de school is niet almachtig.
Nicaise beweert dus ten onrechte dat de gedifferentieerde
structuur van het s.o. dé oorzaak is van de SES-correlatie. Hij pleit voor een
gemeenschappelijke (comprehensieve) lagere cyclus, maar verzwijgt dat de
ongekwalificeerde uitstroom hoger is in praktisch alle landen met een
comprehensieve lagere cyclus. De leerlingen presteren er ook lager voor PISA
& TIMSS. Het is ook precies door die gedifferentieerde structuur dat
Vlaanderen bijna de laagste ongekwalificeerde uitstroom telt (8,7 % volgens
Eurostat), dat minder leerlingen vroegtijdig afhaken. Ons
Vlaams s.o. is niet de grote sociale filter!
Tegelijk stelde ook Nicaise in zijn boek 'De school van de
ongelijkheid' dat de taalproblemen niet zo'n grote rol spelen bij de problemen
van anderstalige allochtone leerlingen. Hij sloot zich aan bij de vele
taalachterstandsnegationisten die mede verantwoordelijk zijn voor het
uitblijven van intensief NT2-onderwijs vanaf de eerste dag van de
kleuterschool.
Bijlage: Secundair onderwijs nog altijd bepaald door sociale
afkomst"
Voor Ides Nicaise van HIVA, het Onderzoeksinstituut voor
Arbeid en Samenleving aan de KU Leuven, zijn de resultaten van het
Eurostat-onderzoek een duidelijk signaal dat er dringend nood is aan een
radicale hervorming van het secundair onderwijs. "Het secundair onderwijs
is de grote sociale filter", zegt hij. .
Want Ides Nicaise ziet genoeg kansen in het hoger onderwijs.
"Ons hoger onderwijs is zeer liberaal waar mensen uit een lagere sociale
klasse gemakkelijk toegang tot krijgen. Dat blijkt ook uit de Eurostat-cijfers.
Een kwart van de kinderen van laaggeschoolde ouders haalt een diploma hoger
onderwijs. In de EU zijn er maar vier landen die hierop beter scoren. En bijna
de helft (47 procent) van de kinderen van middengeschoolden haalt een hoger
diploma: hier doen slechts vijf landen het beter. Spijtig genoeg is het
secundair onderwijs de grote sociale filter", zegt Nicaise.
Sociale kloof
Dus is er nood aan
een radicale hervorming van het secundair onderwijs want "ons secundair
onderwijs wordt nog steeds bepaald door sociale afkomst", zegt Nicaise.
"Er is een te vroege oriëntering die bovendien wordt bepaald door
leerkrachten en ouders. Enerzijds mikken hooggeschoolde ouders hoger dan
laaggeschoolde ouders. Anderzijds beslissen leerkrachten op basis van
toetsresultaten, waarbij ze niet beseffen hoezeer toetsresultaten op hun beurt
bepaald worden door de sociale herkomst van leerlingen. Zo wordt de sociale
kloof in stand gehouden", besluit Nicaise.
(Toevoeging van DM? : Ook Pascal Smet, Vlaams minister van
Onderwijs, ziet een trendbreuk als noodzaak. "Dat is het opzet van het
masterplan hervorming secundair onderwijs. Het belang van
competentie-ontwikkelend onderwijs, taalontwikkeling, een brede basisvorming
worden erin onderstreept om net die sprong op de sociale levensladder te faciliteren.
Verder bevestigen de Eurostat-resultaten het belang van levenslang leren",
aldus minister Smet.)
*Socioloog Jaap Prof. Dronkers:Vlaanderen, Finland en Nederland behoren tot
hoogst scorende EU landen en hebben gemiddeld SES-effect voor autochtone ll
#pisa (Dronkers berekende terecht een aparte score voor de autochtone
leerlingen. Onze sociologen berekenen nooit een aparte score!)
*Johansson & Larsson (Zw) Dassgemeins Lernen bis zur 9ten Klnicht zu mehr Chancengleichheit führt zeigt
Beispiel Schweden deutlich.
*Frank Furedi: Belangrijkste oorzaak hoge PISA Oost-Az.
landen: culture of high expectation idd
http://independent.co.uk/voices/comment/the-pisa-global-league-table-overlooks-cultural-factors-that-incentivize-learning-8982654.html
#pisa #Onderwijs
*Furedi:The Pisa global league table overlooks cultural
factors (h. verwacht in Az l) that incentivize learning
http://www.independent.co.uk/voices/comment/the-pisa-global-league-table-overlooks-cultural-factors-that-incentivize-learning-8982654.html
#pisa
*Min. Smet in commissie onderwijs:goedede PISA-scores ook te danken aan ond. +
regenten. Monard +univ. lerarenopleiders beweren al 25 j dat NS en Regentaten
helling op m. #pisa
*@HargreavesBC @pasi_sahlberg @ssatSelf serving article P.S., neglectingproblems Finnish edu, full of
rationalisation? #pisa#onderwijs
*67 %*Finse 15j.
meisjes inHBSC-onderzoek voelt z onder
druk gezetdoor huiswerk. In
Vlaanderen: 37% @CarlvKeirsbilck#onderwijs (We lazen voortdurend dat er geen huiswerk was in Finland.)
*Voor 'I am happy at school'(PISA) scoren Vl 15-jarigen heel hoog en lln Z-Korea & Finland heel
laag. Betekenis??? Maar wat indien Vl laag? (Dan zouden hervormers s.o. dit
aangegrepen hebben. Nu zwijgen ze daar over.)
*Strenge selectieovergang naar hoger secundair aso in Finland:scholen selecterenop basis van eindrapport lagere cyclus #pisa
@brmmddl Evaluatiestudies van Unv. Helsink in '10 & '12:
Finse 15-jarigen vrij zwak basisvaardigheden& gr achteruitgang sinds '01 #pisa
*bram middel @brmmddl6uFinland is niet het beste
jongetje van de klas, goede nuancering van #PISA scores.
https://decorrespondent.nl/446/finland-is-niet-het-beste-jongetje-van-de-klas/16003372-108bd97c
*Students in S-Korea do so well academically because, all
they do is study. Twelve hours a day, six days a week, year-round #pisa
#onderwijs
*DiePoland-Schülerkonnten das Fach
Math. früher links liegen lassen. Dit verklaart mede de lage PISA-score
destijds.#pisa
*WährendSchweden den Grund für Absturz PISA 2012 in
der Einheitsschule sieht, erklärteSchleicher (PISA-chef) die Privatisierung zum Sündenbock "#pisa
*AndreasSchleicher
(PISA-chef)interpretiert die PISA-Daten
sehr frei #pisa #Onderwijs Vlaanderen #pisa
*Andreas Schleicher (PISA-chef) hält die europäische
Bildungspolitik mit linker Ideologie auf Trab. Er schadet damit PISA. #pisa
*Pas in 2008 werdin
Polen wiskunde een verplicht vak, enz. « http://DiePresse.comhttp://diepresse.com/home/bildung/schule/1502853/Wie-Polen-sich-auf-den-Weg-an-die-Spitze-
*Schleicher misbruiktPISA Mr. PISA auf zweifelhafter Mission « http://DiePresse.comhttp://diepresse.com/home/bildung/schule/1502856/Mr-PISA-auf-zweifelhafter-Mission
via @DiePressecom #pisa
*PISA-kopstukken zwijgen over invloed vanintellectuele aanleg!Warning on PISA: Intelligence may be involved
http://drjamesthompson.blogspot.com/2013/12/warning-on-pisa-intelligence-may-be.html?spref=tw
#pisa
Student learning cant be only on the teachers.
Parents/students must follow common approach to educating. All must have
coherent plan.
*Manuel Sintubin : @RaymondaVerdyck Akkoord met focus op
ieders talent, maar dat is iets anders dan 'graag doen' (wat ik toch duidelijk
gehoord heb in #7dag) In Wiskunde zijn we top, maar leerlingen doen het niet
graag (@RaymondaVerdyck) ... dus wel goede voorbereiding op 'echte' leven? #dtv
#7dag Manuel Sintubin @RaymondaVerdyck
waarom scoren sterke wiskunderichtingen in SO dan toch zo goed in HO, in alle
studierichtingen? Leren doorzetten misschien?
*Sahlberg pronkte met
superieure kwaliteit Finse lkn, Nu niet meer. (Te weinig lkn vr wis, wet.. te
theor opgleid) #onderwijs Vlaanderen
@HargreavesBC @pasi_sahlberg @ssatSelf serving article P.S., neglectingproblems Finnish edu, full of
rationalisation? #pisa#onderwijs
*Self-serving bijdrage Pasi Sahlberg waarin problemen Finl
ond weggemoffeld wordenhttp://www.theguardian.com/commentisfree/2013/dec/08/pisa-education-test-scores-meaning
#pisa #Onderwijs Vlaanderen
*TED talk orPEP talk? by Andy Hargreaves on Uplifting
your performance, your people and yourself
http://www.youtube.com/watch?v=zw3BmmsJd0I&feature=youtu.be #pisa #onderwijs
*In Vlaand. maken buso-lln deel uit van PISA-populatie in
veel landen nt Singapore does nt accept spec educat students into sch! #pisa
Waarom wordt niet meegedeeld dat de deelname van buso-lln tot een
onderschatting van de score leidt?
*'Pisa' Sahlberg's Finnish. Lessons (fata morgana) for
others, neglected F. low performances (Univ Hels), + no analysis of prop. probl
#pisa
*PISA-wisk:discussie
in tal van landen over soort wisk-ond . In Okrant 146 besteedden we hier een
themanr aan: http://www.onderwijskrant.be#pisa
*PISA lässt # Aussage über ein Schulsystem zuP ist Spielfeld für Erziehungswissenschaftl,
für ihr Fachgebiet Gelder zu lukrieren #pisa
*Die ÖVP warnt vor der Eintopfschule und beharrt auf einem
differenzierten System. Die SPÖ will
*Schlechtes Abschneiden beim Schulvergleich: Pisa-Absturz
schockiert Schweden http://spon.de/ad5Vqvia @SPIEGELONLINE
Vroegtijdige schoolverlaters in 'De sociale staat in Vlaanderen'
Vroegtijdige schoolverlaters in het recente rapport De sociale staat in Vlaanderen' (2013) (Prima score Vlaamse jongeren! Relatie met gedifferentieerde structuur?)
Onlangs verscheen het rapport 'De sociale staat van Vlaanderen 2013', een rapport van de Vlaamse Overheid. We staan even stil bij het hoofdstuk over de vroegtijdige schoolverlaters (= zonder einddiploma), veelal ...en ten onrechte ongekwalificeerde uitstroom (=OU) genoemd.
We lezen dat Vlaanderen hier een prima score behaalt. We analyseren de cijfers en gaan vervolgens in op de relatie met de structuur van het s.o. Het rapport werd opgesteld door Carl Lamote, Georges Van Landeghem, Marc Blommaert, Ides Nicaise, Bieke De Fraine & Jan Van Damme.
1 Vroegtijdige schoolverlaters in de Europese context: prima-score voor Vlaanderen
Inzake OU is Vlaanderen een van de best presterende Europese landen : volgens Eurostat: 8,7%. Er zijn tal van EU-landen met meer dan 20%. De hervormingsrapporten van Monard (2009) en minister Pascal Smet wekten de indruk dat Vlaanderen kampioen O.U. was en dat comprehensieve landen (met gemeenschappelijke lagere cyclus veel beter presteerden. Het is dus omgekeerd.
We lezen verder: Vlaamse Gewest leunt aan bij Finland - dat nochtans veel minder leerlingen telt met een allochtone achtergrond. Dat betekent dus dat er bij de Vlaamse allochtone leerlingen minder leerlingen zijn zonder einddiploma dan in Finland dat door de hervormers s.o. steeds als een modelland werd voorgesteld.
2 Grote verschillen tussen autochtone en allochtone leerlingen
We lezen: Allochtone/ autochtone leerlingen: 30,1% van de allochtone jongens versus 13% van de allochtone jongens sluit de schoolloopbaan af zonder enige kwalificatie. (Lees: met tal van competenties, maar zonder einddiploma!). Verder: Het probleem is het meest prominent te bij jongens van Noord-Afrikaanse (45,5% ) en Turkse herkomst (45,6%).
Commentaar: waarom concluderen de onderzoekers niet dat we bij de interpretatie van de OU die factor in rekening moeten brengen en dat men bij het voortdurend stijgend aantal allochtone leerlingen zou mogen verwachten dat het OU-percentage toeneemt. Aangezien het totale precentage O.U. blijkbaar niet steeg, is het aantal allochtone leerlingen met een einddiploma dus de voorbije jaren gestegen.
3. Grote geografische schommelingen
Oudenaarde: 7,5% versus Antwerpen 28,1%. De onderzoekers leiden uit deze geografische variatie echter niet af dat O.U. weinig of niets te maken heeft met de structuur van het s.o. Dezelfde gepografische spreiding heb je overigens ook inzake zittenblijven e.d. Jammer genoeg wordt er bij de interpretatie van O.U., zittenblijven, PISA-uitslagen zelden rekening gehouden met de grote regionale verschillen en met de verschillen tussen autochtone en allochtone leerlingen. Zo is het ook niet zeker dat de PISA-score wiskunde van de allochtone leerlingen de voorbije jaren is gedaald of gevoelig is gedaald.
4. Verband tussen OU en onderwijssysteem : tegengestelde uitspraken
We lezen: Kenmerken van ons systeem die verantwoordelijk zijn voor die relatief lage ongekwalificeerde uitstroom in Vlaanderen: (1) de leerplicht tot 18 jaar, en (2) het goed uitgebouwde beroepsonderwijs. Over het algemeen is er in landen met goed uitgebouwde systemen van beroepsvoorbereidend onderwijs (zoals het BSO en de praktijkgeoriënteerde richtingen in het TSO, maar ook deeltijdse vormen van onderwijs, vorming of opleiding) minder ongekwalificeerdeuitstroom."
Onderzoekers: Dit impliceert dat we genuanceerd moeten denken over onze vorm van early tracking (vergelijk onze differentiatie in onderwijsvormen zoals ASO, TSO en BSO).
De opstellers durven hier blijkbaar niet expliciet stellen dat de (vroege) differentiatie in onderwijsvormen zorgt voor minder uitval dan in landen met een gemeenschappelijke eerste graad.
De opstellers willen precies twee tegenstrijdige visies verzoenen en blazen dan maar koud en warm tegelijk, maar eerst wel koud. Ze schrijven: Op korte termijn leidt die tot een grotere sociale ongelijkheid meer specifiek als men nagaat hoe de samenhang is tussen algemene vaardigheden en de sociaal-economische herkomst. Op lange termijn echter zorgt beroepsgericht secundair onder-wijs voor een betere maatschappelijke integratie van kansarme leerlingen
Het zijn volgens ons in de eerste plaats de lange-termijn-effecten die de belangrijkste zijn. Het klinkt verder niet logisch dat de (gedifferentieerde) structuur op lange termijn voordelig uitvalt voor de (zwakkere) leerlingen, maar op korte termijn heel nadelig zou zijn. Het is evenens zo dat uit de cijfers zelf blijkt dat de O.U. groter is in landen met een gemeenschappelijke lagere cyclus. De opstellers blazen dus warm en koud tegelijk. Vermoedelijk is het gekomen tot een compromis, waarbij medeauteur Ides Nicaise ook per se zijn sociologische refreintjes over sociale discriminatie in het rapport wou.
We gaan nog even in op de samenhang met de sociaal-economische afkomst (SES-correlatie; vooral met scholingsniveau van de ouders). Die samenhang is er vooreerst al voor de aanvang van het s.o - en grotendeels ook al bij de aanvang van het lager onderwijs. Die samenhang is dus niet veroorzaakt door de structuur van de eerste graad.
De SES-correlatie drukt ook niet zomaar - en niet in de eerste plaats - uit dat de school(structuur) leidt tot sociale ongelijkheid en discriminatie. Het gaat bij de invloed van het scholingsniveau om factoren die zich grotendeels buiten de invloed van het onderwijs situeren: de gemiddeld grotere verstandelijke aanleg en de gemiddeld grotere steun van huis uit. Het onderwijs kan zelfs bij positieve discriminatie de invloed van die factoren niet wegwerken. De school is niet almachtig.
Daarna krijgen we in het rapport nog eens de klassieke kritiek op de gedifferentieerde structuur vanwege de voorstanders van de comprehensieve hervorming van het s.o. We zijn het daar absoluut niet mee eens en hebben dit in Onderwijskrant al herhaaldelijk weerlegt. Toch citeren we nog even de kritiek van egalitaire ideologen als Nicaise.
We lezen: We formuleren hier enkel de belangrijkste negatieve kenmerken van de huidige structuur van het secundair onderwijs die leiden tot minder schoolse betrokkenheid bij een substantieel deel van de leerlingen. In de eerste plaats hecht men nu in heel wat scholen onvoldoende waarde aan technische vorming en praktijkvakken (maar ook aan kunstzinnige vorming) in de 1ste graad. Bovendien is er in veel scholen een sterke hiërarchie tussen studierichtingen die leerlingen in de 1ste graad het signaal geeft: als je zwak bent voor algemene vakken, kies dan maar technische vakken of een beroepsrichting. Ook de 2de graad ASO is geen volwaardig algemeen onderwijs (dat zou immers ook technische en kunstzinnige vorming inhouden). Tot slot wordt in de structuur zelf de keuze voor een technische of beroepsrichting na 4 jaar algemeen secundair onderwijs niet als een normale loopbaan beschouwd, maar eerder als iets dat aan een waterval doet denken en dat bestemd is voor wie mislukt is.
5 Nefaste gevolgen van leerplicht tot 18 jaar
We lezen ook nog in het rapport: Aanvullend moeten we nog één relevant systeemkenmerk van ons secundair onderwijs noemen, namelijk het gebrek aan een aantrekkelijke en succesvolle vorm van deeltijds onderwijs (nu: leren en werken). Als het om ongekwalificeerd uitstromen gaat, is dit een belangrijke negatieve factor. Al in 1983 formuleerden politici als Roger Windels en Onderwijskrant kritiek op het zomaar verlengen van de leerplicht tot 18 jaar zonder volwaardige alternatieven voor leerlingen waarvoor het onderwijs op die leeftijd niet meer geschikt is. Hierdoor kregen die leerlingen door de ondoordachte verlenging van de leerplicht in 1983 minder i.p.v. meer vormingskansen.
Kritiek op Pasi Sahlbergs voorstelling van goed presterende landen
Kritiek op wijze waarop Pasi Sahlberg het onderwijs in Finland en in goed presterende PISA-landen voorstelt : wel examens, gestandaardiseerde tests & curricula, competitie en prestatiedruk in Finland en in goed presterende landen
1. Kenmerken van goed presterende landen volgens Sahlberg In de bijdrage The PISA 2012 scores show the failure of 'market based' education reform (The Guardian, 8 dec) wekte Pasi Sahlberg de indruk dat in Finland en in goed presterende PISA-landen het gebruik van gestandaardiseerde tests, nationale curricula en van competitie (en hoge eisen) uit den boze is. Zijn simplistische conclusie luidde: Countries that give schools autonomy over curricula and student assessments often perform better. In reacties van lezers werd hier op kritisch gereageerd.
2. Fin Darrell Kavanag: stop met fabels over Fins onderwijs
Darrell Kavanagh (Finland) stelt dat in Sahlbergs bijdrage (en in zijn Finnish Lessons) en in veel (buitenlandse) bijdragen over het Fins onderwijs ten onrechte de indruk gewekt wordt dat examens, gestandaardiseerde tests en competitie grotendeels afwezig zijn in het Fins onderwijs.
Darrell Kavanagh schrijft: The articles on Finnish education I've seen for some reason say "there is no testing in Finland". This is not true at all. Children of all ages, from daycare in fact, are tested for their academic performance, and thoroughly so as well. The actual tests the children take are the standard tests copied from the few alternative officially adopted textbook publishers. There is also a national test for all 15-year olds. The constant testing is used every day in all schools for the 'no child left behind' supplementary teaching. There is probably a (US) teachers' union of some such entity that would like to see less testing (in the US), and therefore spreads false claims about the state of things testwise in Finland.
Darrell Kavanagh staat niet negatief ten aanzien van voldoende evaluatie- en testcultuur, die volgens hem ook nodig is om tijdig de zwakkere leerlingen op te sporen. Ook andere Finse waarnemers stellen dat de leerlingen in de lagere cyclus onder prestatiedruk staan om goed te presteren en zo toegelaten te worden tot de aso-richtingen in de hogere cyclus. De prestatiedruk in de hogere cyclus is vooral ook een gevolg van de selectieve toegangsexamens voor het hoger/universitair onderwijs.
Hij besluit: "The secret to high achievements is not in the high-level system Mr Sahlberg gets his paycheck from , but rather in the low-level mutual interaction between the child, the teacher and the general cultural attitude in society. This vital point is hardly researched at all. If one of the key points I mentioned above is not in perfect order, we will get only mediocre results."
3. Kritiek van Rob Campbell: hoogscorende landen met testcultuur & gestandaardiseerd curriculum
"Central to the article of Sahlberg seems to be the sentence: "Countries that give schools autonomy over curricula and student assessments often perform better." Now this may be true, but some analysis of the data to back up this point is missing. My recollection is that the Chinese students scored highly in the PISA rankings, yet there the nationwide education system is homogenised and rigidly dictated from on high. Individual schools have zero say in their curricula.. I'm not saying Pasi sahlberg is wrong, I'm just saying that the data must be are out there, but I don't see them."
Onderwijs: Self-servin -bijdrage van PISA Sahlberg over PISA
Self-serving -bijdrage van PISA Sahlberg over PISA met als
ttiel The PISA 2012 scores show the failure of 'market based' education
reform (The Guardian van 8 december).
Pasi Sahlberg, de auteur van Finnish Lessons, ging op basis
van een goede PISA-score en loftuitingen van het PISA-hoofdkwartier, een jaar lang overal ter wereld verkondigden
hoe degelijk het Fins onderwijs wel was: gemeenschappelijke lagere cyclus,
minder uren lessen, geen niveaubewaking door de overheid, kwaliteit van de
leraars, less is more, . Ook onze
beleidsmensen, hervormers s.o., Klasse stelden Finland voor als een te
imiteren onderwijsparadijs. Zo werd voor de vele zegeningen van een gemeenschappelijke eerste graad steevast
naar Finland verwezen.
Sahmberg verzweeg tijdens zijn vele optredens dat volgens studies van de universiteit van
Helsinki van 2010 al gebleken was dat de Finse leerlingen al bij al vrij zwak
presteerden voor de basisvakken en veel zwakker ook dan in 2001. In een
grootscheeps onderzoek van 2012 werd dit door de universiteit van Helsinki
bevestigd. Hij verzweeg ook dat 200 docenten wiskunde al in 2005 aan de
alarmbel trokken en stelden dat de PISA-score totaal misleidend was,omdat deze niet gebaseerd was op het toetsen
van de prestaties voor wiskunde als vak (cultuurproduct). Hij
verzweeg verder dat zelfs PISA-onderzoekers hadden vastgesteld dat bij
onderzoek in de hogere cyclus s.o. de relatie met de SES (b.v.
scholingsgraadvan de ouders) even hoog
was als in andere landen. Hij bleef pronken met de high quality en equity in
Finland. Hij verzweeg ook dat de hoge PISA-score te maken had met het geringe
aantal allochtone leerlingen in Finland en de homogene cultuur.
Sahlberg zit nu heel verveeld met de gevoelige achteruitgang
van Finland voor PISA-2012. Zijn reactie in The Guardian en elders is
merkwaardig, een mooi voorbeeld van rationalisatie. Waar zijn Finnish lessons
een beroep deden op de PISA-score, relativeert hij nu in sterke mate de waarde
van het landenvergelijkend PISA-onderzoek. Hij verzwijgt ook de vele kritiek op
het onderwijs in eigen land die de voorbije week te beluisteren viel: te weinig
differentiatie in de nivellerende gemeenschappelijke lagere cyclus, te weinig
eisen aan de leerlingen, te weinig lesuren, verwaarlozing van culturele
vakken, te weinig leraars wiskunde, wetenschappen . voor de lagere cyclus
secundair onderwijs en leraars die aan de universiteit te theoretisch zijn
opgeleid, lage prestaties van allochtone
leerlingen .
In de voorliggende
bijdrage in The Guardian (zie
bijlage) verzwijgt Sahlberg opnieuw de zwakke Finse leerprestaties volgens de
universiteit van Helsinki. Hij moffelt ook de achteruitgang voor PISA en de kritische
reacties erop in eigen land weg. Hij
wekt ook ten onrechte de indruk dat alle landen met nationale onderwijstests - niveaubewaking
door de overheid - slecht presteerden
voor PISA. Voor de Aziatische landen is dit in elk geval geenszins het geval. Het
is precies jammer dat er in Finland de voorbije jaar te weinig niveaubewaking
was door de overheid waardoor de niveaudaling van het onderwijs al te laat officieel werd
vastgesteld. Sahlberg kon evengoed een bijdrage geschreven hebben over landen met te weinig niveaubewaking door de overheid die achteruitgang boekten voor PISA.
Bijlage: The PISA 2012 scores show the failure of 'market
based' education reform
Pasi Sahlberg
theguardian.com, Sunday 8 December 2013
When PISA results were first presented 12 years ago, the
participating countries were excited to see how their school systems perform
compared to one another. Now the launch of the fifth PISA results is
accompanied by more criticism than before due to the issues with cross-country
comparisons and the dominant role that PISA plays in determining priorities for
national education policies. Whatever its limitations are, the data from more
than half a million 15-year-olds around the world is now here, and we should
try to make the best out of them.
An appropriate use of PISA data is not to create global
league tables that praise or shame countries for their performances in
standardized mathematics, reading literacy and science tests. But this is still
the most common way to report PISA results. In Finland, media bluntly concluded
that Finnish school system has collapsed pointing to country's drop from 6th
best in the world in mathematics in 2009 to 12th three years later. Swedish
newsagents went even further stating that Sweden's all-time-low PISA scores are
a "national disaster" that puts the future of the nation at risk. It
was a similar story of concern in Canada. In the US, authorities were concerned
about widening learning gap between American and Asian youth and how it is
harmful to America's economic competitiveness. Many others seem to draw their
conclusions of PISA by a glance at the league tables.
Another handicap of using PISA to inform national policies
is to admire the highest scoring school systems and thereby fail to see the
common patterns from the data. PISA consumers should note that not every
high-scoring school system is successful. A school system is
"successful" if it performs above the OECD average in mathematics,
reading literacy and science, and if students' socio-economic status has a
weaker-than-average impact on students' learning outcomes. The most successful
education systems in the OECD are Korea, Japan, Finland, Canada and Estonia.
My personal takeaway from the PISA 2012 study is how it
proves that fashionable Global Educational Reform Movement (GERM) is built on
wrong premises. GERM, that emerged from England's Education Reform Act 1988 and
was further accelerated by the No Child Left Behind and the Race to the Top
reforms in the US, assumes that market mechanisms are the best vehicles for
whole system improvements. GERM has acted like a virus that "infects"
education systems as it travels around the world. The infection can be
diagnosed by checking the state of the following five symptoms.
First is increased competition between schools that is
boosted by school choice and related league tables offering parents information
that helps them make the right "consumer" decisions. Second is
standardization of teaching and learning that sets detailed prescriptions how
to teach and what students must achieve so that schools' performance can be
compared to one another. Third is systematic collection of information on
schools' performance by employing standardized tests. These data are then used
to hold teachers accountable for students' achievement. Fourth is devaluing
teacher professionalism and making teaching accessible to anyone through
fast-track teacher preparation. Fifth is privatizing public schools by turning
them to privately governed schools through charter schools, free schools and
virtual schools.
In 2012 when the OECD collected the latest PISA data from 65
education systems, GERM had already spread to become a global pandemic. The
most notable victims of GERM are schools and communities in the US, England,
New Zealand, Australia, Sweden and Chile. The wealth of fresh data available
now begs an interesting question: do PISA findings reinforce the premises of
GERM being right? Well, let's take a look at three key findings of PISA 2012 to
see how GERM contradicts with that evidence.
Countries that give schools autonomy over curricula and
student assessments often perform better. This finding is orthogonal to the
basic premise of GERM that assumes that externally set teaching standards and
aligned standardized testing are preconditions for success. PISA shows how
success is often associated with balanced professional autonomy with a
collaborative culture in schools. Evidence also shows how high performing
education systems engage teachers to set their own teaching and learning
targets, to craft productive learning environments, and to design multiple
forms student assessments to best support student learning and school
improvement.
High average learning outcomes and system-wide equity are
often interrelated. Equity in education means that students' socio-economic
status has little impact on how well they learn in school. Equity is high in
the agenda in all successful school systems. Focus on equity means to give high
priority to universal early childhood programs, comprehensive health and
special education services in schools, and balanced curriculum that has equal
weight in arts, music, and sports, and academic studies. Fairness in resource
allocation is important for equity, too. PISA 2012 shows that fair resourcing
is related to the success of the entire school system: High student performance
tends to be linked to more equitably resource allocation between advantaged and
disadvantaged schools.
School choice does not improve the performance of education
system. School choice and competition between schools are related to greater
levels of segregation in the education system. That, in turn, may have adverse
consequences for equity in learning opportunities and outcomes. Indeed,
successful education systems do better than those that have expanded school
choice. All successful school systems have a strong commitment to maintain
their public schools and local school control. PISA 2012 data show that the
prevalence of charter and free schools with related competition for students have
no discernible relationship with student learning.
PISA 2012 also reaffirms the appeal by millions of teachers
worldwide: pay us better. While paying teachers well is only part of the story,
higher salaries can help countries to attract more young people to choose
teaching as their lifelong career. PISA results show that more successful
countries pay more to their teachers and give them higher status in society.
Countries that want to be higher on the PISA tables should
understand what it truly takes to get there.
* Raf Feys @FeysRaf 17m 7dedag: Go-chef Verdyck manifesteert zich tijdens het dat eens te meer als beleidsmaker en niet als vertegenwoordiger van het onderwijsveld en van haar achterban. Vervreemding van de koepels is een groot probleem! #pisa #onderwijs
*Raf Feys @FeysRaf 29m 7de dag De Roover: 'Door tendentieuze term 'waterval' tasten vooral de beleidsmakers zelf de waardering voor tso/bso aan'. idd #pisa #Onderwijs Vlaanderen
*Raf Feys @FeysRaf 32m 7de dag: Smet:'In 20 jaar niets hervormd?' Niet akkoord: nivellerende & gemeenschappelijke eindtermen/leerplannen (1ste gr), planlast, nefaste hervormingen van de lerarenopleiding, enz. (In 1989 is jammer genoeg ook de nefaste 3X2-jaar-structuur van het VSO ingevoerd. Overal is er lagere en hogere cyclus van 3 jaar. Ook volgens Jan Van Damme is dit veel beter, maar Vlaanderen wou cavalier seul spelen - net zoals bij domeinscholen.)
*Raf Feys @FeysRaf 35m 7de dag: De Bruycker: We mogen niet vergelijken met Polen: sprong van 5 naar 8, is gemakkelijker dan sprong van 8 naar 8,5 . Inderdaad. (Ter info: Polen verving 4de graad lager onderwijs door 1ste gr s.o., meer discipline ook ) #pisa #Onderwijs Vlaanderen
*Raf Feys @FeysRaf 37m 7de dag: Smet:" Landen die structureel hervormden boekten alle grote vooruitgang". Omgekeerd! Landen als Finland, Canada ... die Smet en co als te imiteren voorbeeldlanden bestempleden, gingen achteruit! #pisa In Finland, Zweden ... brengt men de PISA-achteruitgang - en nog veel meer de zwakke leerprestaties op nationale tests - in verband met de gemeenschappelijke lagere cyclus.
*Raf Feys @FeysRaf 40m 7de dag: Verdyck brengt niveaudaling wiskunde NIET in verband met nivellerende en gemeenschappelijke leerplannen 1ste gr en constructivistische inslag (cf. evaluatie eindtermen 1ste graad). Ze wil meer constructivisme met 'problemen oplossen'' als abstracte doelstelling #pisa
*Raf Feys @FeysRaf 43m 7de dag: De Bruycker: 'Vlaamse leerlingen voelen zich gelukkig op school= ook positieve PISA-vaststelling' .(Haaks op Masterplan waarin ten onrechte gesteld wordt dat het slecht gesteld is met het welbevinden) #pisa #Onderwijs Vlaanderen
*Raf Feys @FeysRaf 45m 7de dag: Smet:" Lerarenopleidingen worstelen nog steeds met dezelfde problemen als in (rapport Monard) 2001. De eigenzinnige conclusies van Monard stonden haaks op de conclusies van officieel rapport o.l.v. VUB-prof. Volgens officieel rapport en inspectierapport was stage een sterke kant van de geïntegreerde opleidingen, Monard fantaseerde dat het een zwakke kant was. Het officieel rapport stelde terecht dat de docenten van de lerarenopleidingen gekant waren tegen de eenzijdige basiscompetenties en de competentiegerichte aanpak. Monard en co stelden dat de opleidingen de competentiegerichte moesten toepassen. Precies de competentiegerichte aanpak leidde in Nederlandse opleidingen en elders tot een aanzienlijke niveaudaling.
*Raf Feys @FeysRaf 48m 7de dag: Smet: 'We hervormen ook de lerarenopleiding'. Maar Vlaamse leraars eerste graad (regenten) behaalden betere leerlingresultaten dan in landen met universitaire & hervormde opleidingen als Frankrijk, Finland #pisa (In reacties op PISA wijst Finland op problemen met leraars lagere cyclus s.o: moeilijk om masters voor wiskunde, wetenschappen ... te vinden en deze zijn te theoretisch en praktijkvreemd opgeleid.)
*Raf Feys @FeysRaf 51m 7de dag: De Bruycker: niveaudaling ook te maken met diverser worden van de maatschappij: (meer anderst. alloch ..). Structuurhervorming zal weinig effect hebben op ni veau #pisa #onderwijs
*Raf Feys @FeysRaf 54m 7de dag Peter De Roover: niveaudaling heeft niets te maken met de structuur. Deze is dezelfde als in 2003. De voorbije jaren was er jammer genoeg wel minder aandacht voor kennis, meer planlast... Laat de leraars les geven!#pisa
*Raf Feys @FeysRaf 56m 7de dag: zwakkere Pisa-uitslag in Finland, Canada: volgens veel insiders is dit een gevolg van verwaarlozen van wiskunde-kennis (wiskunde als cultuurproduct). Raymonda Verdyck (GO!) beweert net het omgekeerde: teveel aandacht voor kennis binnen ons wiskundeonderwijs #pisa #Onderwijs
*Raf Feys @FeysRaf 3u Modieus wiskundeond= lagere prestaties Canadas (Fl?) fall math-education ranking sets off alarm bells http://fw.to/iPndCig #pisa #Onderwijs
*7de dag Smet pakt tussendoor ook uit met hervorming buitengewoon onderwijs (=BNM-decreet, LAT-inclusie). Jammer genoeg was er blijkbaar geen ruimte voor repliek op deze nefaste hervorming. #Onderwijs Vlaanderen
*Raf Feys @FeysRaf 13m @thebandb Daling PISA-prestatiekloof is niet als positief te bestempelen, eerder negatief (onderpresteren sterkere leerlingen). De kloof-mythe van OESO, Vandenbroucke-VanDamme, beleidsmensen moet worden bestreden #pisa
Onderwijs: VLOR-advies: geen decreet meer over scholengroepen, BNM (inclusie) en loopbaanpact
VLOR-advies: geen BNM-decreet (inclusie), geen decreet scholengroepen, geen loopbaanpact! meer!
Kritische passages in VLOR-advies over de beleidsbrief 2013-2014, in het bijzonder over de beleidsplannen inzake BNM(inclusie), scholengroepen en loopbaanpact.
1.Een van de dossiers dat met een gebrek aan tijd kampt, is de vooropgestelde inwerkingtreding van het ontwerp van decreet betreffende maatregelen voor ...leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften (M-decreet) op 1 september 2014 (BNM-decreet) Dat is zowel op het vlak van schoolorganisatie als het op het vlak van competentieontwikkeling van leerkrachten veel te snel. Op zon korte tijd is het onmogelijk om een school en haar leerkrachten voor te bereiden op zon ingrijpende veranderingen.
Daarnaast zijn er ook te weinig middelen om een aantal doelstellingen te realiseren. In de lijn van het vorige voorbeeld verwijst de Vlor naar het gebrek aan middelen om de professionalisering van leerkrachten en clb-medewerkers te organiseren. Die professionalisering is net een essentiële hefboom om het M-decreet te doen slagen.
(Commentaar: minister Smet is nog steeds vast van plan het BNM-decreet op te leggen. De ondertekening zou al in januari het geval kunnen zijn. Aangezien de onderwijskoepels geen verzet plegen, roepen we de onderwijsbonden en alle onderwijsmensen en burgers op om dringend in actie te komen tegen dit decreet. Er staat dit keer heel veel op het spel.)
2. Tot slot is er voor een aantal cruciale dossiers onvoldoende tijd om draagvlak te creëren en ze nog in deze legislatuur uit te voeren. Zo bestaan er bij de betrokkenen verschillende visies overbestuurlijke schaalvergroting en rest er onvoldoende tijd om een consensus te bereiken over een decreet. Daarnaast vindt de Vlor het niet opportuun om een dergelijk ingrijpend decreet in sneltempo af te werken. Bovendien zijn de implicaties van de bestuurlijke schaalvergroting op andere dossiers nog onvoldoende doorgedacht.
3. Een tweede (derde?) voorbeeld waarvoor er onvoldoende tijd rest om draagvlak te creëren, is het loopbaanpact.