Egalitaire & milieutheoretische
kansenideologie van
Nicaise, Jacobs
& veel hervormers s.o.
Woord vooraf:
Recent
onderzoek over de relatief grote invloed van de genen op de verstandelijke capaciteiten (zie vorige bijdragen) staat
haaks op de egalitaire & milieutheoretische (kansen)ideologie van een aantal
onderwijssociologen en pleitbezorgers van een gemeenschappelijke/
comprehensieve lagere cyclus s.o. In Onderwijskrant nr. 151 van november 2009
schreven we hier een bijdrage over. Gezien de actualiteit van deze thematiek,
drukken we deze bijdrage nog eens af.
1 Voorbijgestreefde
egalitaire retoriek van
sociologen/hervormers
Jantine
Kriens, projectleider onderwijsachterstandenbeleid, schreef in 2004: De Nederlandse beleidsmensen en onderzoekers
accepteren al een tijdje dat er al bij al weinig verborgen talent aanwezig is
bij de autochtone handarbeiderskinderen. De onderbenutting van talenten is veel
kleiner dan veelal werd verondersteld en de oorzaken van die onderbenutting
hebben vaak te maken met factoren waarop het onderwijs minder greep heeft. ...
De laaggeschoolde ouders behoren nu veel meer dan vroeger tot de
maatschappelijke onderklasse en tot de wereld van de marginaliteit. Het is op
vandaag dan ook veel moeilijker om leerwinst te bereiken bij kinderen van
laaggeschoolde ouders dan vroeger het geval was. Het nieuwe beleid vertrekt dus
van een realistischer standpunt (Voetsporen 4, Transferpunt
Onderwijsachterstanden, 2004, Den Haag).
De
Nederlandse onderwijssocioloog Anton Wesselingh poneerde: Bijna niemand in Nederland houdt nog vol dat selectie op school overwegend
wordt bepaald door motieven van
maatschappelijke achtergrond, de arbeidspositie van de kostwinner enzovoort
(MESO, okt. 2001).
Prof. Jaap
Dronkers schrijft: Het onderwijsbeleid
en de GOK-ideologie gingen altijd uit van dat vele ontginbare talent uit de
lagere klassen. Vanaf de jaren zestig bestaat er al een taboe op verschillen in
intelligentie en intellectuele aanleg. ...
Er zijn nog steeds mensen die niet aannemen dat momenteel de
gemiddelde intelligentiescore van autochtone leerlingen uit de lagere klassen
substantieel lager is dan die van kinderen in hogere klassen.
Straks wordt
duidelijk dat er vooral in Vlaanderen nog mensen zijn die het egalitair
fundamentalisme propageren en veel invloed hebben op het beleid. Het zijn ook
die mensen die vanuit die visie GOK-wonderen verwachten van comprehensief onderwijs
- het liefst nog tot 16 jaar.
In Onderwijskrant
nr. 4 van 1978 (!) poneerden we al wat Kriens, Dronkers, Wesselingh
bijna 30 jaar later poneerden. Het optimaal bevorderen van talenten en de
verdere democratisering staan centraal in de doelstellingen van Onderwijskrant.
Tegelijk namen we echter al vanaf de start in 1977 expliciet afstand van de
illusoire milieutheoretische kansentheorie, van het egalitaire fundamentalisme.
Redactielid Luc Heyerick maakte zijn
thesis en zijn doctoraat over de democratisering van het onderwijs. In Onderwijskrant
nr. 4 (1978) reageerde hij op de naïeve GOK-ideologie van de perfecte sociale
mobiliteit en op het egalitair fundamentalisme zoals het o.a. op de Sociale
week van het ACW tot uiting kwam.
Luc Heyerick
betoogde o.a.: De vrij grote genetische bepaaldheid van de intellectuele capaciteiten
binnen een maatschappelijk systeem met sociale mobilteit, maakt het weinig
waarschijnlijk dat de verschillen tussen sociale klassen enkel aan het milieu
zouden te wijten zijn: de meest
intelligente leden uit de onderste klassen krijgen de kans om te stijgen in de
sociale hiërarchie, waardoor er op het niveau van de volwassenen steeds meer
een verschil in intelligentie ontstaat tussen de sociale lagen.. ... Het aldus
ontstane onderscheid in intelligentie wordt doorgegeven aan de kinderen. Kinderen van intelligente ouders hebben
gemiddeld genomen een beter erfelijk potentieel dan kinderen van minder
intelligente ouders. ... Als het waar is dat er niet in elke sociale klasse
evenveel kinderen met een hoge intelligentie zitten, dan moeten we ook het in
onze maatschappij gehanteerde ideaalbeeld van een perfecte sociale mobiliteit
sterk relativeren. Dit ideaal luidt: uit elke sociale klasse moet een gelijke
proportie vertegenwoordigd zijn in elk onderwijs- en beroepsniveau.
We hebben
ons de voorbije 32 jaar niet bezig gehouden met ideologische discussies over klassenloze participatie e.d. Ook de
precieze I.Q-correlatie ( 0,6 ...) (met leerresultaten) is voor ons niet echt belangrijk.
We waren zelf steeds sterk begaan met het conserveren en optimaliseren van de
kwaliteit van het onderwijs, met talentontwikkeling - en in het bijzonder met
het uitwerken van een achterstandsdidactiek & preventieve zorgverbreding
voor sociaal en/of cognitief benadeelde leerlingen.
2 Egalitair
fundamentalisme bij GOK-ideologen en comprehensieven
In Vlaanderen pakken anno 2009 mensen als
Nicaise, Hirtt & Jacobs, topambtenaren, beleidsmensen, Steunpunt GOK ...
nog steeds uit met een totaal illusoir GOK-ideaalbeeld. In Nederland nemen beleidsmensen
& onderzoekers de visie van Nicaise, Hirtt ... niet au serieux. In
Vlaanderen worden egalitaire fundamentalisten als Nicaise door beleidsmensen,
Accent-op-talent, Welzijnsinstellingen, Monard en co ... als een orakel beschouwd.
Ides Nicaise & Nico Hirtt beweren b.v. nog
steeds: Het onderwijs moet gelijke uitkomsten nastreven. Dit betekent dat elke
bevolkingsgroep evenredig participeert aan alle onderwijsniveaus (De
school van de ongelijkheid, EPO-boek, o.c., p. 81).
Egalitaire GOK-ideologen houden ook
nog steeds vol dat de selectie op school overwegend bepaald wordt door de
maatschappelijke achtergrond. In het regeerakkoord
2004 lazen we bijvoorbeeld: "De
verhoogde onderwijsparticipatie heeft geen einde gemaakt aan de sociale ongelijkheid
op het vlak van de toegang tot het onderwijs. Ondanks alle inspanningen blijft
het onderwijs de sociale ongelijkheid reproduceren, eerder dan te zorgen voor
een betere sociale mobiliteit. De kloof tussen hoger- & lager opgeleiden
wordt scherper. Het wordt een maatschappelijke breuklijn."
Volgens het
rapport-Monard luidt het belangrijkste uitgangspunt voor de dringende
hervorming s.o.: het onderwijssysteem (re)produceert sociale ongelijkheid, veeleer dan
ze te milderen. Elk scharniermoment in de onderwijsloopbaan werkt als een
filter die ongelijke kansen in de hand werkt (Bijlagen p. 73).
De tweede
premisse luidt dat de sociale discriminatie zich vooral bij de overgang naar -
en in het secundair onderwijs
situeert. Ides Nicaise verwoordt dit als
volgt: "Als kinderen s.o. langer de tijd krijgen om te ontdekken waar ze
goed in zijn en zich pas op latere leeftijd oriënteren, pas dan kun je de
problematische intellectuele en sociale segregatie milderen en zullen ook meer
leerlingen uit lagere sociale milieus naar het ASO gaan en omgekeerd
(I. Nicaise, DM, september 2004).
3 Naïeve
en nefaste milieutheoretische kansenideologie
3.1 Milieutheoretische
kansenideologie & klassenloze
participatie
De
egalitaire kansentheorie is een typisch milieu-theoretische kansenideologie.
Ides Nicaise verwoordt die milieutheoretische ideologie als volgt: Aanleg is
relatief. Er is geen plafond aan de ontwikkelingskansen van mensen. Alles hangt
af van hoeveel je erin investeert. We moeten er dus naar streven dat alle sociale
groepen proportioneel vertegenwoordigd zijn aan het eind van de onderwijsrit.
De bedoeling van een egalitair onderwijsbeleid
is om zoveel mogelijk de kloof tussen individuen te dichten aan het
einde van de rit (Gelijkheid in diversiteit, Hogelijn, nr. 15, 2007). Volgens
Nicaise ontbreekt het fundamenteel geloof dat kinderen uit zwakkere sociale
milieus dezelfde potentialiteiten bezitten als andere kinderen
(Persoon en Gemeenschap, februari 2003, p. 157). En in Visie (24.10.03) stelde
hij zelfs dat iedereen die aso of hoger onderwijs wil volgen, daartoe ook het
recht heeft. Dat is een heel ander uitgangspunt dan: die jongere is
slim genoeg om aso te doen, aldus Nicaise.
Dirk De
Zutter poneert: IQ is louter een cultureel
gegeven (Visie, 21.09.07). Ook Dirk Jacobs (ULB) vertrekt in zijn recentste
KBS-studie nog van de stelling dat het totaal onverantwoord is te
veronderstellen dat kinderen van laaggeschoolde ouders gemiddeld minder
intellectuele aanleg bezitten (Sociale lift blijft steken, KBS, 2009).
Het Steunpunt
GOK formuleerde de milieutheoretische kansenideologie in de visietekst 2005 als volgt: "Het leervermogen, het
talent en de natuurlijke aanleg zijn gelijk verdeeld over de sociale klassen
bij de geboorte van de kinderen. Dit is niet meer het geval bij de uitstroom
van de kinderen uit het leerplichtonderwijs. We kunnen dus spreken van
systematische kansenongelijkheid."
Ook in de
beleidsnota 2004 wordt de ondervertegenwoordiging van de arbeiderskinderen op naam gebracht van sociaal-economische
discriminatie. In ons interview met minister Vandenbroucke gaf deze na enig
aandringen wel toe dat de handarbeiders-klasse als gevolg van de
democratisering inderdaad was afgeroomd: De eerste democratiseringsgolf heeft
ongetwijfeld geleid tot een stuk afroming van mensen met cognitieve talenten
uit de arbeidersklasse (Onderwijskrant nr. 137, april 2006).
Omdat Onderwijskrant afstand neemt
van het egalitair fundamentalisme bestempelde fysicaleraar Nico Hirtt ons
onlangs als een rechts tijdschrift (De Democratische School, september 2009). De egalitaire ideologie is volgens ons niet
progressief of links, maar totaal voorbijgetreefd. Onze eigen opvatting is o.i. progressiever
omdat we rekening houden met de realiteit en de conclusies uit wetenschappelijk
onderzoek. Terloops: Onderwijskrant was
mede-oprichter van de actiegroep Oproep voor een democratische school (OVDS).
We namen na een paar jaar afstand van OVDS omwille van de extreme, PVDA-minded,
standpunten zoals het egalitair fundamentalisme.
In
Franstalig België is het egalitarisme sterker verspreid dan in Vlaanderen en
vooral ook bij de PS die al 50 jaar de onderwijstouwtjes in handen heeft.
3.2 Kritiek
op milieutheoretische en egalitaire GOK-ideologie
De sociale
discriminatie wordt binnen de milieu-theoretische kansentheorie enkel
veroorzaakt door milieu-invloeden en vooral door de school die een groot aantal
kinderen discrimineert. Die theorie negeert dat mensen van nature
niet gelijk zijn, dat de erfelijkheid bij intelligentie een grote rol speelt en
dat de natuurlijke aanleg niet gelijk verdeeld is over alle bevolkingsgroepen.
De GOK-illusie was/is vooral typisch voor een aantal onderwijssociologen die
moeilijk overtuigd konden worden van de invloed van de aanleg en erfelijkheid.
Zij miskennen de ongelijke verdeling van de natuurlijke aanleg, de hoge relatie
tussen scholingsgraad van de ouders en de intellectuele aanleg van hun
kinderen, de grote democratisering en het afromend effect ervan bij de
handarbeidersklasse, ...
Het is
bijvoorbeeld ook bekend dat Vlaanderen vooral ongeschoolde migranten aantrekt
en dat landen als Canada vooral geschoolde
toelaten. Volgens Ides Nicaise (Hiva),
Nico Hirtt, Dirk Jacobs (ULB) ... is het echter onverantwoord en racistisch te
veronderstellen dat ook erfelijke en culturele verschillen mede
verantwoordelijk zijn voor de lagere prestaties van Vlaamse
migrantenleerlingen.
GOK-ideologen overschatten ook schromelijk de
invloed van het onderwijs als dé grote gelijkmaker; ze denken meer in termen
van abstracte theorieën in plaats van realiteiten. Tegelijk minimaliseren ze
vaak de milieufactoren buiten de school: de invloed van de ouderlijke educatie
- met inbegrip van de ambitie en ondersteuning van de ouders, de invloed van
het niet of gebrekkig kennen van de schooltaal, de invloed van culturele en
etnische verschillen, ...
Deze
GOK-ideologen wekken ook de illusie dat de school de invloed van een lagere
educatieve ondersteuning thuis volledig kan compenseren. Uit onderzoek en
ervaring blijkt echter dat wat er thuis geleverd wordt aan kwaliteit van
instructie, gelegenheid tot talig interacteren en de wijze van omgang met elkaar
van invloed zijn op de ontwikkeling van de taal & wordenschat, lezen ...
Veel
GOK-ideologen vrezen blijkbaar - en terecht -
dat er met het verlaten van de milieutheoretische GOK-ideologie veel
minder toekomst zou zijn voor hun voorbijgestreefd sociologisch GOK-onderzoek.
Zij stellen
b.v. al decennia vast dat er een sterke (cor)relatie is tussen het
scholingsniveau van de leerlingen en dit van hun ouders. Maar ook binnen
vijftig jaar zal dit nog zo zijn. Enkel in de periode vóór de grote democratisering
en vóór de grote sociale mobiliteit was die relatie kleiner. Toen wij als
arbeiderskinderen in 1958 het aso instapten, was die relatie nog kleiner. Dit
betekent niet dat het onderwijs sindsdien minder democratisch werd. Benadeelde
leerlingen waren wel het meest de dupe van de daling van de onderwijskwaliteit
de voorbije decennia.
Zij
interpreteren de relatie met het scholingsniveau van de ouders louter als een 'sociale' invloed/factor. Die relatie
drukt uiteraard ook de invloed van de erfelijke aanleg uit. Jacobs en co gaan
er dus ook ten onrechte van uit dat die relatie regelrecht wijst op sociale
discriminatie. Die relatie is in alle landen vrij hoog. Zo bleek ze in de
hogere cyclus s.o. in Finland volgens PISA-waarnemers en volgens de
universiteit van Helsinki even hoog als in andere landen. Ook in comprehensief
land Zweden is de correlatie heel hoog.
3.3 Comprehensieve
illusies versus realistische aanpak
Volgens de
egalitaire GOK-ideologen en comprehensieven is vooral ons gedifferentieerd s.o.
de grote oorzaak van sociale discriminatie en lage leerresultaten. Ze verwachten
alle GOK-heil van comprehensief s.o. Ze
willen dat elke leerling ook in het s.o. tot 14 en zelfs 16 jaar hetzelfde
aanbod krijgt en dit in eenzelfde soort onderwijsomgeving. Aangezien veel
12-jarige leerlingen en vooral hun ouders momenteel vaak een verkeerde keuze
zouden maken, moeten we die keuze zo lang mogelijk uitstellen. Tegelijk negeren
veel GOK-ideologen de vroege bekwaamheidsverschillen (zie pagina 8).
Veruit de
meeste mensen willen dat elke leerling s.o. datgene aangeboden krijgt wat voor
hem/haar nu en met het oog op zijn verdere toekomst het meest geschikt is. Ze
gaan ervan uit de meeste 12-jarigen al nood hebben aan een gedifferentieerd en
geschikt leerpad. Tegelijk verwachten ze veel meer GOK-heil van een vroegtijdig
achterstandsbeleid voor cognitief, sociaal of talig benadeelde kinderen om ook
voor hen op 12 jaar een verantwoorde keuze mogelijk te maken.
4 FOK
(faire onderwijskansen) i.p.v. GOK &
fraternité i.p.v. louter égalité
In een
spreekbeurt in Leuven in 1968 hoorden we prof. Ph. Idenburg al kritiek
formuleren op de uitdrukking gelijke kansen.
Gelijke kansen wordt al te zeer
geïdentificeerd met individuele competitie en met gelijke behandeling (b.v.
gemeenschappelijke middenschoool), gelijke leerresultaten, gelijke doorstromingskansen,
opheffen van verschillen ... Uitdrukkingen als faire (onderwijs)kansen,
optimale leerkansen of talentontwikkeling, ... zouden volgens Idenburg en
volgens ons beter zijn. Het gaat om het wegwerken van onrechtvaardige
verschillen, maar niet om verschillen die een gevolg zijn van bijvoorbeeld
verschil in aanleg.
We verkiezen
dus FOK (= Faire OnderwijsKansen) of optimale talentontwikkeling (OTO) boven
GOK. Bij FOK of OTO viseren we ook
maximale ontplooiingskansen voor excellente leerlingen. Als Katrien veel beter
is voor wiskunde dan Wim, dan mag dit tot uitdrukking komen in verschillende
waarderingscijfers en in een verschillende leerroute in het s.o. Het is niet
onrechtvaardig dat iemand intelligenter is dan de andere, een ander soort s.o. volgt, ... Een egalitair
eenheidsprogramma voor alle 12- à 14(16)-jarigen leidt tot verveling en
onderpresteren voor getalenteerde leerlingen én tot frustratie voor zwakkere
leerlingen.
Nicaise
hangt vanuit zijn egalitaire visie een karikatuur op van het meritocratische
onderwijsprincipe. Dit principe wil o.i. vooral recht doen aan relevante
prestatieverschillen. Het wil het principe van de gelijkheid combineren met het
principe van behoefte. Voor zover er sprake is van irrelevante verschillen
(afkomst, huidskleur ...),wordt gelijke behandeling bepleit. Als er sprake is
van relevante verschillen, wil men die waarderen met het principe van behoefte:
achterstanden wegwerken bij achterstandsleerlingen, een universitaire opleiding
voor de theoretisch sterkste leerlingen ...
Een bepaalde meritocratische theorie negeert wel te weinig de invloed
van de erfelijkheid en wekt aldus de indruk dat het enkel gaat om persoonlijke
verdienste.
Meritocratie
als onderwijsprincipe houdt niet in dat men stelt dat iemand met een
universitaire opleiding later veel meer moet verdienen dan een kleuterleidster
of loodgieter. Enkel als de maatschappelijke ongelijkheid (in macht en inkomen)
kleiner wordt, als fraternité belangrijker wordt dan égalité, zal automatisch
de ongelijke waardering van de onderwijsvormen afnemen. We moeten dus naast het
meritocratisch onderwijsprincipe tegelijk meer maatschappelijke broederlijkheid
nastreven.
De term
kansen suggereert ook te veel dat het om individuele kansen gaat, kansen om
individueel te stijgen op de maatschappelijke ladder, sociale mobiliteit ten
koste uiteraard van anderen. Gelijkheid van kansen is dan een soort pervers
spel waarbij hetgeen gewonnen wordt door de ene, weer verloren wordt door de
anderen. Het nastreven van een rechtvaardige, solidaire en broederlijke maatschappij
lijkt ons veruit het belangrijkste. Enkel vanuit zon maatschappij zal ook de
dualiteit tussen werken met het hoofd en werken met de handen grotendeels verdwijnen.
Zolang succes of mislukking in het leven te sterk verbonden zijn met succes of
mislukken op school, zullen de verschillende onderwijsvormen of opties een
hogere of lagere maatschappelijke waardering krijgen. Het vervangen van termen
als aso, tso en bso door andere termen, zal hier niets aan veranderen.
Bijlage: De dominantie van de
egalitaire retoriek (Miel Swillens, Tertio 23 september)
Achter het
maatschappelijke debat schuilt dikwijls een vraag die maar zelden wordt
geëxpliciteerd. Wat willen we: een democratische of een egalitaire samenleving?
... Wat een open en complexloos debat bemoeilijkt, is de dominantie op het
publieke forum van een egalitaire retoriek. Wie daarop kritiek levert, wordt
meteen als conservatief bestempeld. Ook al wordt die kritiek alleen maar
ingegeven door realiteitszin. Neem nu het debat over het onderwijs. Een doorn
in het oog van de voorstanders van een radicale hervorming is de fameuze
waterval in ons onderwijs. Daarmee wordt vooral het onderscheid bedoeld
tussen algemeen vormend, technisch en beroepsonderwijs. ... De radicale
oplossing is die grote selecterende onderwijsgeledingen gewoonweg afschaffen.
Wanneer er geen hoogteverschil meer is, kan het water niet meer vallen. Maar is die remedie niet erger dan de kwaal?
Het onderscheid tussen algemeen vormend, technisch en beroepsonderwijs heeft
niet alleen een lange staat van dienst, het beantwoordt ook aan duidelijke
verschillen in begaafdheid, aanleg en interesse. Er bestaat een hemelsbreed
verschil tussen intellectuele vorming en vakopleiding. Allemaal goede redenen
om die indeling, mits enige aanpassing, te behouden. Maar de afschaffing van de
waterval biedt het voordeel dat die met egalitaire retoriek kan worden
gepromoot. Een verdere stap die de hervormers voor ogen hebben, is een nieuwe
invulling van het begrip gelijke kansen. Terecht aanvaarden we niet dat geld of
herkomst drempels leggen. Iedereen moet aan de meet kunnen verschijnen en
deelnemen aan de race. Huidskleur of de portefeuille van papa mogen daarbij
geen rol spelen. Maar voor de hervormers volstaat dat niet. Iedereen die aan de
meet verschijnt, moet ook de eindstreep halen. Selectie is uit den boze, want
sociale en culturele factoren spelen daarbij een rol. Vanuit een utopische
mindset wil men alle onvolmaaktheden en ongelijkheden van het leven uit de
school bannen. Zo evolueren we van een democratisch naar een egalitair
onderwijs. Wat is het verschil? In een
egalitair systeem krijgt gelijkheid absolute voorrang. Elke vorm van
ongelijkheid wordt geïnterpreteerd als discriminatie en moet worden bestreden.
In een democratisch systeem wordt gestreefd naar een compromis tussen vrijheid
en gelijkheid, maar met respect voor de natuurlijke verschillen tussen mensen.
|