IQ en statistiek
Wanneer we de IQ's van een aselecte proefgroep uittekenen als een frequentieverdeling,
krijgen we een vrij goede benadering van de Gausscurve of normaalverdeling (zie onderstaande figuur).
Op de horizontale as staan de IQ-scores. Bij een degelijke IQ-test zal men ervoor zorgen dat de gemiddelde testscore gelijk is aan 100
en dat de standaardafwijking (= de gemiddelde afwijking t.o.v. het gemiddelde) gelijk is aan 15.
Op de verticale as staan de overeenkomstige percentages (deel van de bevolking met een bepaald IQ).
Doordat de normaalverdeling symmetrisch is, wil dit zeggen dat 50% van de mensen een IQ hebben dat kleiner of gelijk is aan 100.
Ongeveer 84% mensen hebben een IQ kleiner of gelijk aan 115.
Slechts 2,5% heeft een IQ hoger dan 130. Ongeveer 68% van de bevolking heeft een IQ tussen 85 en 115.
Traditioneel worden een aantal categorieën onderscheiden.
Aan het ene eind van de verdeling vinden we de groep van de minstbegaafden, dit zijn de personen met een IQ van minder dan 70 (ongeveer 2,5% van de bevolking).
Binnen deze groep maakt men soms het onderscheid tussen idioten (IQ < 30), imbecielen (IQ tussen 30 en 50), debielen (IQ tussen 50 en 70).
Naast deze groep van minstbegaafden onderscheiden we nog de minderbegaafden (70-85), de gemiddeld (85-115) en meerbegaafden (115-130) en de hoogbegaafden (> 130).