Niveaudaling beroepsonderwijs: eens te meer bevestiging van O-ZON-campagne-2007 van Onderwijskrant tegen de aantsting van de kwaliteit van het onderwijs
15 jaar later merken we eens te meer dat de O-ZON-camapgne en het O-ZON-manifest -2007 van Onderwijskrant tegen de aantasting van het niveau en van de kwaliteit van het Vlaams onderwijs (de ontscholing en de culturele onterving van de leerlingen)
terecht waren en een goed overzicht boden van de grote knelpunten en remedies
Voorstelling O-ZON-manifest (Onderwijs Zonder Ontscholing) op O-ZON-symposium - 5 mei 2007 in Blandijnberg-Gent : Raf Feys
1.Inleiding en situering van O-ZON-campagne 2007
Beste mensen, met Onderwijskrant maken we ons al lange tijd veel zorgen over de niveaudaling en aantasting van de kwaliteit van het onderwijs. Het debat over kennis en vaardigheden dreigde de voorbije jaren ook te verzanden in een discussie kennis-versus vaardigheden en bereikte te weinig diepgang.
Daarom hebben we met Onderwijskrant begin 2007 de actiegroep O-ZON opgericht en voeren we een O-ZON-campagne die de voorbije maanden al veel respons en instemming kreeg.
Vanaf 1989 kon Vlaanderen een zelfstandig beleid voeren. De topambtenaren dachten wat we zelf doen, dat doen we beter en kwamen in actie. Vanaf 1991 lazen we in hun rapporten dat niets deugde aan ons Vlaams onderwijs: duur, matige kwaliteit, saai, wereldkampioen zittenblijven, de lagere cyclus secundair was plots een probleemcyclus mede de schuld van de opleiding van de regenten. Schaalvergroting en enveloppenfinanciering werden voorgesteld als wondermiddelen.
Wij vonden dit een bedreiging van de ozon-laag rond het onderwijs. Wij repliceerden in 1991 al: Vlaanderen heeft een sterke traditie, en nog steeds een koppositie, -onder meer dankzij het feit dat we meer belang hechten aan instructie, basiskennis, basisvaardigheden, inspanning en discipline. In het eerste jaar secundair zitten niet 9 à 10% zittenblijvers zoalq Monard en co beweren, maar slechts 3,3 ; de lagere cyclus secundair presteert vrij sterk en is allesbehalde een kankerplek. Enzovoort.
We hebben geen omwenteling nodig, maar vernieuwing met behoud van de sterke kanten, geen totaal nieuw leren, geen afschaffing van het jaarklassensysteem, geen gemeenschappelijke lagere cyclus secundair,geen matodontscholen, geen enveloppenfinanciering, geen academisering van de lerarenopleiding. Enzovoort.
Ook de DVO-overheidsdienst =(Dienst voor Onderwijsontwikkeling) wou een omwenteling en gebruikte daarvoor de eindtermen: basiskennis was niet zo belangrijk meer, lln. moeten zelf hun kennis construeren. De eindtermen Nederlands en Frans kozen voor een breuk met het verleden. Ze krijgen momenteel veel kritiek. Enz.
Door de grotere weerstand tegen ontscholing, is er in Vlaanderen gelukkig nog steed een grotere afstand tussen de ontscholingsdruk en de feitelijke ontscholing dan in tal van andere landen. O-ZON wil die weerstand ondersteunen wil de sterke kanten van onze Vlaamse onderwijstraditie behouden en vernieuwen in continuïteit.
Actiepunt 1: respect voor de meester, voor het meesterschap van de meester
Een professional heeft ruimte nodig. Ons motto luidt: Meester, je mag weer. Je mag weer lesgeven zonder gedirigeerd te worden door:
- experts aan de zijlijn,
-leerlingen die gepamperd moeten worden,
- besturen die zich commercieel en bureaucratisch opstellen
Punt 2: herwaardering basiskennis, basisvaardigheden, vakdisciplines.
Die zaken zijn niet meer zo belangrijk, volgens de DVO-uitgangspunten bij de eindtermen, volgens de reacties op O-ZON vanwege inspecteurs en taaldidactici:
*rekenen is niet meer zo belangrijk, de kassa berekent de prijs
* kennis van gisteren is morgen verouderd, en verdampt vlug
*Een slechte spelling maakt een tekst niet slechter,als de boodschap maar overkomt; grammatica is toch overbodig, leerlingen gebruiken normaal het woord 'soupape' , woorden zoals ventiel zijn dus niet normaal-functioneel, Prof. Taeldeman bestgempelde de eindtermen Nederlands misdadig.
O-ZON verzet zich tegen de cultus van de stupiditeit . Leren lezen en rekenen, de wet van Newton, dat is geen kennis die veroudert, dat is geen kennis die vlug verdampt.
Punt 3: herwaardering instructie, contacturen, inspanning en discipline
Er wordt te veel lesgegeven; de leerlingen onthouden maar 10%, aldus inspecteurs op basis van de vermeende leerpiramide. In de nieuwe lerarenopleiding zal geen les meer gegeven worden, aldus twee departementshoofden.
Wij stellen: leerprocessen die sterk geleid worden, die renderen het meest. Dit was ook de conclusie op het leerpsychologisch congres van de AERA. Landen die hoog scoren op PISA en TIMSS Vlaanderen, Finland, Japan b.v.- besteden veel aandacht aan directe instructie en aan het leren oplossen van problemen vanuit uitgewerkte voorbeelden.
Ook prof. Bieke De Fraine stelde in haar onderzoek vast dat leerlingen beter presteren in prestatiegerichte scholen, en zich ook beter voelen. Volgens haar is het klimaat jammer genoeg prestatievijandig. De knuffelpedagogie van haar collega Laevers is ook nefast voor het doorzettingsvermogen en voor de ondernemingszin.
Punt 4: Geen individualisering & personalisering van het leerproces, geen radicaal inclusief onderwijs
Praktisch alle leerkrachten zijn voorstander van het eenvoudige jaarklassensysteem:
de indeling van de leerstof per leerjaar, die klassikale instructie mogelijk maakt en het samen leren en optrekken van de leerlingen.
Voor de nieuwlichters is het de meest verderfelijke, de oorzaak van alle kwalen. Zij willen onderwijs op maat van elk kind, personalisering, vrij initiatief, de leerling als een soort zelfstandige ondernemer, radicale individualisatie - een utopische en nefaste onderneming. Dit leidde ook tot de afschaffing van het jaarklassen- principe in het decreet basisonderwijs van 1997, dit leidde tot de keuze voor te radicaal inclusief onderwijs: leerlingen die jaren achterop zijn zullen LAT-onderwijs krijgen learning apart together - exclusie binnen de klas. Meer dan 90% van de onderwijsmensen zijn daar tegen. Dit stelden we ook vast in de O-ZON-petitie tegen radicale inclusie.
Vijfde en zesde hefboom : verhoging van het niveau; meer niveaubewaking
Vragen omtrent het niveau zijn taboe; minister Vandenbroucke bestempelt ze als een hype, tegelijk pakt hij uit met een noodplan voor Brussel. Geert Deloof leidde uit de CLB-proeven af dat het niveau voor spelling en rekenen gedaald is; hij werd het zwijgen opgelegd. Hij kreeg wel gelijk van de leerplanvoorzitter: het leerplan 1ste graad secundair wordt vereenvoudigd omdat de leerlingen minder goed zijn voor rekenen en vraagstukken.
Er is veel kritiek op het niveau van de taalkennis en taalvaardigheid, de kennis van geschiedenis, enz. , ook op het niveau van de lerarenopleiding en van de universiteit.
Als directies, als leerkrachten moeten we het niveau beter bewaken, we mogen geen nepdiploma's uitreiken. De inspectie moet haar kernopdracht uitvoeren: de productcontrole. Doorlichters doen geen uitspraken over het niveau; maar ze zeggen me wel dat er te weinig hoekenwerk is - of dat de leerkrachten meer dan 40% van de punten aan taalkennis besteden. Volgens het decreet moeten inspecteurs zich inlaten met de resultaten, en niet met de werkvormen.
De belangrijke instrumenten voor de niveaubewaking in de lerarenopleiding werden stelselmatig afgeschaft door de opeenvolgende ministers . Bij de nieuwe visitatie kijkt men niet naar het niveau van de opleiding, maar veel meer naar modieuze zaken als IKZ, competentiegericht leren, zelfstudie
7. De actiepunten 1 tot en met 6, zijn dè hefbomen voor het maximaal benutten van de talenten, het waren ook de hefbomen van de democratisering in de jaren 50,60,70.
Deze hefbomen worden jammer genoeg in vraag gesteld door beleidsadviseurs en -ondersteuners. Het beleid inzake gelijke kansen en zorgverbreding is dan ook vaak contra-productief.
In de jaren vijftig en zestig stroomden veel arbeiderskinderen door naar het aso. Als handarbeiderskind hadden we geen zorgverbreding nodig, enkel degelijk onderwijs. We lieten het niveau zakken, en merken dat veel leerlingen onderpresteren.
Zwakke leerlingen hebben meer instructie en structuur nodig , de Steunpunten pleiten voor minder instructie. NT2-kleuters hebben nood aan taalstimulering van 's morgens tot s' avonds; het Steunpunt CEGO propageert vooral het vrij initiatief. NT2-Leuven van prof. Kris Van den Branden stelt ten onrechte dat de NT2- aanpak dezelfde is de NT1. Het taalprobleem wordt onderschat.
Beter benutten van de talenten betekent ook rekening houden met het feit dat niet alle leerlingen dezelfde talenten hebben en met het feit dat de intellectuele aanleg niet evenredig verdeeld is over de verschillende bevolkingslagen.
Pleitbezorgers van gelijke kansen, Accent op talent, prof. Nicaise & andere egalitaire onderwijsideologen... negeren dit, ze pleiten voor een middenschool/brede eerste graad tot 14 -15 jaar; dit leidt tot nivellering en demotivatie.
Bij radicaal inclusief onderwijs houdt men nog minder rekening met die verschillen; zo'n inclusie zal ook het beroepsonderwijs in sterke mate ontwrichten. Dit alles in naam van het politiek correcte denken over gelijke kansen.
Het per se willen nivelleren van de kloof tussen de beste en de zwakste leerlingen is eveneens nefast. Het Vlaams onderwijs is beter dan elders, ook de zwakste leerlingen presteren beter, maar beter onderwijs betekent ook dat de beste leerlingen nog meer vooruitgang boeken en dat de kloof groot wordt. Die kloof betekent niet dat de zwakkere leerlingen hier meer gediscrimineerd worden- zoals minister Vandenbroucke en PISA-kopman Schleicher beweren. Een verkeerde diagnose, leidt tot een verkeerde aanpak.
Ook inzake de thematiek van de migranten is dit het geval. Turkse en Marokkaanse migrantenleerlingen presteren in het buitenland niet beter dan in Vlaanderen. Ook minister Vandenbroucke vergelijkt Vlaamse appels met Canadese peren, het Canadees migratiebeleid selecteert andere migranten.
Punt 8: Vernieuwing/optimalisering, maar dan wel in continuïteit
Een groot aantal beleidsambtenaren werd vrijgesteld voor de permanente revolutie van het onderwijs. De beleidsadvisering werd het monopolie van de vrijgestelden. Dit bevordert de experimenteerdrift en de vervreemding van de praktijk.
In 1992 in Nieuwpoort hoorden we de topambtenaren verkondigen dat er niets deugde aan ons onderwijs, dat zijzelf het beleid in eigen handen zouden nemen. Ik heb in Nieuwpoort mijn vrees uitgedrukt voor die revolutionaire bevlogenheid en voor het willen imiteren van het doorhollingsbeleid in Nederland.
Punt 9: De vernieuwingsdruk is ook het gevolg van de sterke toename en invloed van het aantal experts en vrijgestelden
Er kwamen veel vrijgestelden bij in de ondersteuning en begeleiding; ze zoeken werk voor de eigen winkel, ze oefenen een vernieuwingsdruk uit. Een paar boorbeelden.
*De DVO greep de eindtermen aan om een revolutie op gang te brengen.
*Het Centrum voor ErvaringsGericht Onderwijs beweert al dertig jaar dat we enkel trucjes aanleren en de leerlingen onder de knoet houden. Vorig jaar stelde Laevers nog dat ons s.o. voor de bijl moet.
* Binnen de VLOR zijn er te weinig vertegenwoordigers van het onderwijsveld, en ze kunnen niet optornen tegen het gewicht van de VLOR-ambtenaren en de vertegenwoordigers van Gezinsbond, ACW, KOOGO, ROGO, VSK, VVS, VOKA, UNIZO, Minderhedencentrum. In het VLOR-advies van 15 februari over leerzorg kwam dit weer pijnlijk tot uiting.
*Beleidsondersteunend onderzoek : hier praten de experts veelal de overheid naar de mond , anders verliezen ze hun centen.
*Er is ook nog KLASSE die jaarlijks met zijn 20 miljoen boekjes het doorhollingsbeleid mag uitdragen
10. Laatste actiepunt: afremmen grootschaligheid en bureaucratisering
Onze beleidsmensen sturen aan op schaalvergroting en enveloppenfinanciering. Schaalvergroting betekent: grote regionale koepels, veel bestuurslagen, managers, staffuncties, centrale diensten, overhead. Eindeloos onderhandelen en vergaderen, stroomlijning, planlast en dit ten koste van het lesgeven en de inbreng en betrokkenheid van de leerkrachten.
Een goede organisatie van een school is eenvoudig en transparan
Nog ontkenning van de onderwijsniveaudaling in september 2018 vanwege kopstukken onderwijsnetten, CEGO, de professoren Kris Van den Branden, Peter Van Petegem ...
Nog ontkenning van de onderwijsniveaudaling in september 2018 vanwege kopstukken onderwijsnetten, CEGO, de professoren Kris Van den Branden, Peter Van Petegem ...
Eind augustus-begin september 2018 noteerden we veel standpunten & getuigenissen omtrent de niveaudaling in het Vlaams onderwijs. Net zoals destijds bij onze O-ZON-campagne 2007 mertken we echter dat eens te meer topmensen van onderwijskoepels, CEGO-Leuven, prof. Kris Van den Branden en zijn Leuvens taalcentrum de niveaudaling & ontscholing, de
nefaste invloed van eenzijdige onderwijs- en taalvisies die ze zelf propageerden ontkennen.
Topvrouw GO! Raymonda Versyck poneerde: Ook mijn collega's van de pedagogische begeleiding hebben overigens ook niet de ervaring dat de lat lager is gelegd." Een paar maanden ervoor poneerde de GO!-hoofdbegeleider nog dat lesgeven voorbijgestreefd is!
Topman katholiek onderwijs Lieven Boeve stelde: "Er is alleszins geen wetenschappelijk onderzoek dat aantoont dat er een systematische daling van de lat is." In de krant HLN gaf Boeve wel toe dat
onze leerlingen minder goed kunnen schrijven. Hij relativeerde dit echter onmddellijk door te stellen dat ze beter met de computer overweg kunnen.
Ook volgens de directeur Leuvens taalcentrum Kris Van den Branden is de niveaudaling niet via onderzoek aangetoond (blog Duurzaam onderwijs)" Dit is ook hét argument waarmee dezelfde mensen in 2007 de O-ZON-campagne bestreden.
Ook Peter van Petegem, pedagoog UA, reageerde met de stelling dat het moeilijk te meten is of de slinger te ver is doorgeslagen. Hij stelde in Het Nieuwsblad van 6 oktober j.l. : Vandaag is er een
sterke focus op vaardigheden en competenties gekomen. Maar of de slinger te ver is doorgeslagen en of leerlingen daardoor slechter presteren is bijzonder moeilijk te meten. Nu is wel volop de polarisatie bezig. Het is natuurlijk ook een stuk gemakkelijker om klassikaal les te geven dan om
leerlingen op hun niveau in groepjes aan projecten te laten werken.
Prof. Ferre Laevers en zijn Leuvens Centrum voor Ervaringsgericht Onderwijs (CEGO) worden vaak mede verantwoordelijk gesteld voor de niveaudaling. CEGO voelde zich blijkbaar in september 2018 geroepen om dit te weerleggen. Ludo Heylen, directeur CEGO-Leuven op 17 september 2018 op VRT-website: Studenten komen vandaag met een andere bagage binnen. Ze zijn zeer goed in zoekoperaties, ze zijn meer oplossingsgericht en ze zijn creatiever in hun aanpak. Ik ben ervan overtuigd 200 procent - dat ze niet alleen met een andere maar ook met meer bagage binnenkomen dan vroeger. Misschien minder kennis, maar studenten zijn b.v. wel taalvaardiger.
Veel voorstellen momenteel in Nederland om begrijpend lezen te combineren met wereldoriëntatie. Werd in Vlaanderen in de jaren 1940-1960 ook al toegepast in hogere leerjaren lager onderwijs. Een illustratie
Veel voorstellen momenteel in Nederland om begrijpend lezen te combineren met wereldoriëntatie. Werd in Vlaanderen in de jaren 1940-1960 ook al toegepast in hogere leerjaren lager onderwijs. Een illustratie
Les begrijpend lezen in 1947 in een Brugse lagere school
Inleiding
In een dik verslagboek over de conferenties voor leerkrachten onder leiding van de kantonnale inspecteur lazen we o.a. de verslagen van een les begrijpend lezen uit 1947 en een les geschiedenis uit 1953. Ze illustreren onze sterke Vlaamse onderwijstraditie.
Begrijpend Lezen in 1947
Begrijpend lezen 74 jaar geleden in een 6de leerjaar in een dorpsschool met allesbehalve zgn. 'authentieke teksten die aansluiten bij de leefwereld van de leerlingen.' En toch leerde men destijds behoorlijk begrijpend lezen.
Vooraf: De Leuvense taalprofessor Kris Van den Branden schreef destijds dat gewerkt moest worden met authentieke teksten die aansluiten bij de leefwereld van de leerlingen en die niet te moeilijk zijn. En onlangs nog stelde hij als remedie voor de niveaudaling begrijpend lezen voor : Leerlingen moeten in de basisschool veelvuldig de kans krijgen om betekenisvolle leesopdrachten uit te voeren, waarbij ze lezen om een concreet doel te bereiken dat aansluit bij hun interesses. Elders luidt het dat gewerkt moet worden met 'authentieke' teksten die aansluiten bij de leefwereld van de leerlingen en dat die teksten niet te moeilijk mogen zijn.
75 jaar geleden - en ook wij in de jaren 1950 kregen als leerling lager onderwijs veelal andere teksten te lezen en te ontsleutelen. Ze sloten ook vaak aan bij wereldoriëntatie.
We illustreren dit even.
Een les begrijpend lezen in een Brugse school in 1947 (In: verslagboek van inspectieconferenties kanton Brugge schooljaar 1947-1948. Onderwijzer: Rudolf Van den Berghe, les gegeven in een gewone dorpsschool. Inspecteur: H. Delobel
Titel leestekst: Brugge onder het Frans bewind: een lange en moeilijke tekst.
Voorbeelden uit de lange lijst met denkvragen. Hou er rekening mee dat de leerlingen derde graad lager onderwijs in die tijd nog uitgebreid en systematisch geschiedenisonderwijs kregen.
*Waarom wonnen de Fransen in 1792 te Jemappes den slag op de Oostenrijkers en niet op de Pruisen?
*Waarom werd de rust te Brugge sedert den 7den october 1795 minder verstoord?
*Waarom verliet de Franse bezetting reeds den 2den februari 1814 Brugge?
*Welke landen behoorden zeker tot den groep der verbonden mogendheden tegen Napoleon
*Waarom werden niet alle niet-beëdigde priesters jonger dan 60 jaar naar Cayenne in Zuid-Amerika verbannen?
*Waarom zouden de Fransen de beelden van het stadhuis vernield hebben?
*Werd het standbeeld op de van Jan Breydeel en Pieter de Coninck op de Mark vernield? Verklaar je antwoord.
*Waarom moesten de Pruisische jagers te paard Brugge verlaten bij de aanval van 400 Fransen?
*Waarom zou Napoleon een concordaat met den paus Pius VII gesloten hebben?
*Hoe leg je uit dat Pruisen en Oostenrijk den oorlog aan Frankrijk verklaren, en Napoleon België binnenvalt?
*Hadden de Fransen meer godsdienstzin dan de Oostenrijkers?
*Geef aan de hand van de leestekst een chronologische samenvatting van de opeenvolgende gebeurtenissen die onder de Franse beheersing plaats grepen.
P.S. Ook een reeks lexicologische vragen als : *Een staat waar het oppergezag niet berust bij een erfelijk vorst, doch bij een of meer gekozen hoofden is een *Landen die een akkoord sluiten om een gemeenschappelijke vijand te verslaan zijn
Bijlage: Les geschiedenis in 1953
Bijlage: Les geschiedenis in 1953 over Maria Theresia in Gemeenteschool Sint-Michiels-Brugge door de heer. Janssens in 6de leerjaar (Uit verslagboek van bijscholing o.l.v. kantonnaal inspecteur A. Janssens). (De verwerking van dergelijke lessen namen ook geregeld de vorm aan van teksten begrijpend lezen)
De leerkracht vangt de les aan met een herhaling via een puike ondervraging over de vorige les en brengt di in een schema op het bord:
Het 1ste Oostenrijks tijdvak
1.Max. van Oostenrijk : 1482 2.Philips de Schoone 1494 3.Max. van Oostenriik: 1506 4. Keizer Karel: 1515
Het Spaanse Tijdvak
1.Filips II 1555-Margareta van Parma 2.Albrecht en Isabella 1598 3. Terug aan Spanje : 1621 zwakke vorsten
De nieuwe les over Het 2de Oostenrijks Tijdvak
Eerste een stukje over Karel VI 1715 en dan over de eigenlijke les: Maria Theresia
M.Th. regeert van 1740 tot 1780. Ze zendt ons Karel van Lotharingen als gouverneur. Na Krels dood valt Frankrijk ons land binnen en wint de slag te Fonteny. Lodewijk XV bezit ons land maar ontruimt het weer na de vrede van Aken in 1749
Er heerst voortaan vrede en welvaart in ons land. Op het gebied van de landbouw : vee- graan- en aardappelteelt worden uitgebreid. De Moeren bij Veurne worden drooggelegd.
Op het gebied van de nijverheid. Nieuwe fabrieken worden opgericht. Te Gent katoen, te Brussel behangpapier en rijtuigen. De linnenweverij en de kolennijverheid worden uitgebreid.
Op het gebied van de handel: Nieuwe kanalen: de vaart van Gent naar Brugge en Oostende. Nieuwe wegen naar Duitsland. Leuven is het middelpunt.
Daarna volgt een historische lezing over de Oostendse Compagnie.
De les eindigt met het bekijken van platen en invullen van tijdsbanden en het invullen van een invultekst.
Effectieve en efficiënte tweejarige Vlaamse lerarenopleiding
lager onderwijs 1970-1986.
Twee jaar Pedagogisch Hoger Onderwijs (PHO): 1970-1986:
korte, maar degelijke opleiding
Inleiding
Ik bewaar de beste herinneringen aan de 2-jarige
lerarenopleiding (1970-1986) en vind dat we daar nog veel kunnen uit leren. In 2 jaar tijd slaagden we er met de
geïntegreerde opleiding in om degelijke
onderwijzers en regenten op te leiden die achteraf ook hoge leerresultaten
behaalden met hun leerlingen (cf ook. interdiocesane en kantonale examens, lendenvergelijkende TIMSS en PISA).
1970-1986 was ook een periode waarin er op de
normaalscholen en regentaten een nog een vrij grote consensus was over degelijk
onderwijs. Zelf heb ik nooit gepleit voor een 4-jarige of 5-jarige opleiding,
en nog veel minder voor een niet-geïntegreerde universitaire lerarenopleiding.
In deze bijdrage beperkt ik me tot de opleiding voor leerkrachten lager
onderwijs. In het boek Gulden sporen voor het Torhouts en Vlaams Regentaat
(2012) sprak ik ook mijn grote waardering uit voor de 2-jarige
regentaatsopleiding.
Ikzelf en mijn collegas waren er ook van overtuigd dat we
destijds al grotendeels wisten hoe een degelijke lerarenopleiding er moest
uitzien. Nu wekt men vaak de indruk dat dit nog moet uitgevonden worden . Aangezien
ik zelf de voorbije decennia veel
bijdragen publiceerde over didactische aanpakken, vakdidactieken voor het leren lezen,
rekenen, spellen en de erin geïntegreerde leerpsychologie, ... kan men dus vrij
goed achterhalen hoe we de
lerarenopleiding destijds aanpakten. Nu wekt men m.i. al te vaak de indruk dat
we nog steeds moeten uitvinden hoe een lerarenopleiding er moet uitzien.
1. Twee jaar postsecundair - PHO: 1970-1986 & afdeling
menswetenschappen
De hervormingen van 1957 en het postsecundair speciaal
regime van 1960, en de kritiek op de te
beperkte pedagogisch- praktische vorming baanden de weg voor de nieuwe formule
van het K.B. van 20 juli 1967, waarbij de lagere normaalschool een vorm van
hoger onderwijs werd. Deze hervorming
van de liberale minister Frans Grootjans was diepgaander dan die van Léo
Collard in 1958. Het KB bepaalde dat het
normaalschoolonderwijs voortaan twee cycli zou omvatten: een hogere cyclus van
het secundair aso-onderwijs die de naam menswetenschappen kreeg, en een
postsecundaire cyclus van twee jaar. Het gevolgd hebben van die nieuwe
aso-richting was evenwel geen vereiste om te starten met de postsecundaire
opleiding. En voortaan werden ook studenten met een tso-diploma toegelaten.
2 Geïntegreerde
lerarenopleiding: waarborg voor praktijkbetrokkenheid & kwaliteit
In Vlaanderen werd dus in 1970 gekozen voor een
geïntegreerde lerarenopleiding, een combinatie van theorie en praktijk en
dit vanaf de eerste dagen van de
opleiding. Die integratie sloeg/slaat
vooral ook op het feit dat de docenten tegelijk verantwoordelijk zijn
voor het uittekenen van de lespraktijk van de studenten en voor de begeleiding
van de studenten hierbij. Docenten die
voortdurend in contact komen met de lespraktijk, veel lessen volgen op de
oefenschool en op de stagescholen, hun
studenten begeleiden bij het voorbereiden van lessen blijven met beide voeren op de grond en gaan
niet vlug zweven, uitpakken met hypes e.d.
Binnen de vijfjarige
universitaire opleiding voor leerkrachten lager onderwijs sinds 1989 in
Frankrijk was er een opsplitsing tussen de docenten/professoren die instaan
voor de theoretische opleiding en anderzijds de praktijkdocenten. Dit leidde er
toe dat de theorie/de zondagse pedagogie vaak al te ver af staat van de
klasvloer en van de alledaagse pedagogie. De studenten in opleiding kregen op
die universitaire lerarenopleidingen
lessen van professoren onderwijskunde, sociologie, taalkunde over de
vele pedagogische hypes, de visie van
Freinet, de egalitaire onderwijsvisie van Pierre Bourdieu,
whole-language-aanpak Er is/was een
afstand tussen de docenten die
verantwoordelijk zijn voor de theorie, en deze die verantwoordelijk zijn voor
de begeleiding van de lespraktijk.
Het lijkt ons geen toeval dat de afschaffing van de
normaalscholen in Frankrijk in 1989 er samen ging met een sterke niveaudaling: voor TIMSS, PISA
presteerden de Franse leerlingen vrij zwak; voor PISA-wiskunde b.v. tot 1 jaar
achterstand op de Vlaamse 15-jarigen. Wie als docent samen met zijn studenten lessen moet helpen
voorbereiden en voortdurend in de klaspraktijk komt, zal veel minder vlug
gaan zweven. In onze kritiek op de vele voorstellen voor academisering van de
Vlaamse lerarenopleidingen vanaf 1990
zijn we blijven pleiten voor geïntegreerde opleidingen, en b.v. niet voor een
start met een 2 jarige academische kandidatuur en pas dan de praktijkopleiding
voor onderwijzer.
3 Veel
lespraktijk vanaf eerste dag eerste jaar & geïntegreerde opleiding
Een andere belangrijke programmavernieuwing van 1970 betrof
het grote gedeelte dat aan de lespraktijk werd toebedeeld. Als basisprincipe
gold dat de leerkracht maar de stiel leerde in en door confrontatie met de
praktijk, via praktijkactiviteiten en oefenstages, geleidelijk toenemend in omvang en moeilijkheidsgraad. Ze vormden
vanaf het eerste jaar een belangrijke basis en toetssteen voor de theoretische
vorming en voor de motivatie en praktijkgerichtheid van de studenten.
Het leerplan van de katholieke normaalscholen omvatte vanaf
1970 veel meer type-, proef-, oefenlessen en stages dan vroeger het geval was.
In het eerste jaar startte de onderwijspraktijk met elke week observatie van
twee typelessen in verschillende klassen van de oefenschool. In de eerste week
van november volgde een observatiestage in de plaatselijke school. Tijdens die
stage moesten de studenten ook een verhaal vertellen en een les begrijpend
lezen leiden.
Vanaf het tweede semester gaven de eerstejaars één oefenles
per week op de oefenschool: in totaal dus twaalf lessen. Na de krokusvakantie
was er een observatie- en doe-stage in de tweede graad, waarin ze al zelf een
aantal lessen gaven en hetzelfde gebeurde de week na de paasvakantie (halftime
lesgeven in een tweede leerjaar). In de normaalscholen van het Rijksonderwijs
en van Steden en Gemeenten was er merkwaardig genoeg geen oefenpraktijk in het
eerste jaar.
Praktijkervaringen in het eerste jaar vormden o.i. een basis
voor het opbouwen van de theoretische en didactische vorming en waren een
criterium waaraan zowel studenten als docenten de praktijkbekwaamheid en de
motivatie konden toetsen.
In de katholieke normaalscholen vond de belangrijkste
selectie meestal op het einde van het eerste jaar plaats. Het leek ons
deontologisch niet verantwoord studenten op het einde van het tweede jaar tegen
te houden omwille van tekorten die men vroeger had kunnen opmerken.
In het tweede jaar bestond de praktijk uit type-,proef- en
oefenlessen. Elke dinsdagvoormiddag volgden de studenten twee typelessen op de
oefenschool en in de namiddag gaven ze zelf één of twee lessen. Dit laatste
vergde wekelijks een aantal uren voorbereiding. Als ex-docent bewaar ik de beste herinneringen aan de vele
type/demonstreerlessen in die tijd en aan de wekelijkse oefenlessen. Als
pedagoog bracht ik wekelijks heel wat uren door op de oefenschool. Zo kon ik
mijn studenten ook tonen wat mijn directe systeemmethodiek voor het leren
lezen betekend in de praktijk. En voor het opstellen van mijn visie haalde ik
zelf veel inspiratie uit mijn observatie
van de lespraktijk op de oefenschool en op de stagescholen.
De oefenschoolleerkrachten
konden de studenten goed begeleiden bij de voorbereiding en konden hen
vaak aan het werk zien op de oefenschool. Daarnaast was er drie maal per jaar
een stageperiode van twee weken: twee weken in het eerste leerjaar na de
herfstvakantie, twee weken in de tweede graad na de krokusvakantie en twee
weken in de derde graad na de paasvakantie. Er was ook een korte kennismaking
met het buitengewoon onderwijs. Voor de stages in de eigen streek werd een
beroep gedaan op de vrijwillige medewerking van leerkrachten lager
onderwijs.
De stagepraktijk met typelessen bestond hoofdzakelijk in het
observeren van de modelleerkracht en het achteraf grondig bespreken van de
gevolgde les. Vooraf nam de oefenschoolleerkracht of een normaalschooldocent
het verloop van de les even door. De docenten zorgden er ook voor dat
voorafgaand aan de typelessen voor bv. aanvankelijk lezen de studenten al een
stuk theorie over dit vakgebied gekregen hadden, zodat ze meer opmerkten
tijdens de les. Achteraf werd de typeles grondig besproken. Het was niet
voldoende om studenten lessen te laten volgen; veel zaken moesten hierbij
geduid worden door de docenten en de oefenschoolleerkrachten. Er werden vanaf 1980 ook typelessen op video
opgenomen.
Het toegepaste praktijkmodel lijkt op een eerste gezicht
vrij goed op het ambachtelijk meester-leerling model waarbij de leermeester
zijn beroep uitoefende en de leerling toekeek, maar in de type- en proeflessen
werd het verloop van de les wel uitvoerig geanalyseerd. Inzake de stagepraktijk
werd niet geluisterd naar onderwijskundigen als Kenneth Zeichner, die stelden
dat vroegtijdige stage nefast was. De studenten leerden dan volgens hen vooral
verkeerde (conservatieve) zaken aan, die haaks stonden op de progressieve visie
van de gangbare onderwijskunde.
We werden in die tijd al
met de andere extreme opvatting geconfronteerd: de studenten zouden
vooral leren op de werkplek en de theoretische opleiding zou minder belangrijk
zijn. Op de normaalschool experimenteerden we ook wel heel even met observaties gebaseerd op de
verbale interactie-analyse van Flanders, waarbij de studenten onder meer om de
zoveel seconden aanstippen wie op dat moment verbaal actief is, de leerkracht
of de leerling. Achteraf bleek dit een te gekunstelde benadering. Flanders ging
er bijvoorbeeld van uit dat de leerlingen maximaal verbaal actief moesten zijn
en de leerkracht minimaal. Later werd ook heel even gebruik gemaakt van
micro-teaching voor het aanleren van technieken als vraagstelling, maar ook dat
bleek achteraf nogal gekunsteld. De deelvaardigheid van bv. het stellen van
vragen is op zich geen garantie voor het bereiken van leerwinst. Er moet ook
rekening gehouden worden met welke vraag op welk moment aan welke leerling
wordt gesteld, enz.
Noot: In 1985 schafte het duo minister Daniël Coens en
kabinetschef Georgens Monard jammer genoeg en plots de oefenscholen af. De
benoemde oefenschoolleerkrachten behielden wel hun statuut en weddesupplement.
Maar op termijn betekende dit wel het einde van de zo belangrijke oefenscholen.
Doodjammer.
4. Leerplan en
opdracht van docenten en pedagogen
4.1 Veel lesuren: 34
lesuren in eerste jaar en 36 in tweede
Voor de verschillende vakken werd in 1970-1972 binnen het
Verbond van het Katholiek Normaalschoolonderwijs een lessenrooster opgesteld en
werden in vakwerkgroepen vernieuwde leerplannen ontworpen. We vermelden even
het lesrooster met naast de vakken telkens het aantal uren in het eerste jaar,
respect. in het tweede jaar.
Godsdienst: 3/3;
psychopedagogiek & praktijk 13/16, moedertaal 4/3, wiskunde 2/ 2;
milieu-exploratie 3 milieu-exploratie 3/3;
tweede taal Frans 1/1; plastische
opvoeding 2/ 2; muzikale opoeding
2/2; handenarbeid 1/1; lichamelijke opvoeding 2/ 1; sociologie 1/1;
hygiëne 1 Het eerste studiejaar omvatte een totaal van 34 lesuren, het tweede
een totaal van 36. Daarbij kwam nog wekelijks een keuze van twee uur uit
facultatieve vakken: lichamelijke expressie en sport, manuele expressie,
muzikale expressie, culturele animatie en experimenteel wetenschappelijk werk.
Al bij al dus een gevuld lessenrooster met 36 lesuren in het eerste jaar en 38
in het tweede. Het grote aantal lesuren
leidde samen met de talrijke opdrachten voor de verschillende vakken en de uren
lesvoorbereiding tot een grote belasting voor de studenten. Maar het betekende vooral ook dat we veel
tijd konden besteden aan de inhoudelijke opleiding en ook aan de
praktijkopleiding. Vanaf het eerste jaar brachten studenten veel tijd door in
de oefenschoolklassen, en er waren ook veel praktijkstages. Na een aantal jaren en na de invoering van
een vijfdagenweek in 1974 werden een drietal lesuren geschrapt.
4.2 Taak van
vakleraars en pedagogen: geen lege dozen-pedagogen
Het Torhouts normaalschoolkorps b.v. telde in 1972 vier pedagogen en een negental
vakdocenten. Het was een tijd waarin de docenten veel uren voor begeleiding van
de lespraktijk van de studenten toebedeeld kregen en nog veel tijd aan
studiewerk en publiceren konden besteden. Vanaf 1970 werd het in Torhout een
traditie dat de docenten een eigen cursus opstelden en uitschreven. Echte
cursussen, geen beperkte syllabi zoals Rijksinspecteur Louis Van Leemput ons in
1974 tevergeefs probeerde op te dringen. De jongere collegas namen het
voortouw en trokken vele anderen mee. Op dit vlak vervulde Torhout wellicht een pioniersfunctie.
Het postsecundair worden leidde ook tot een verandering in
de opdracht van de pedagogen en van de vakleraars. De leraar opvoedkunde kreeg
in het lesprogramma niet minder dan 13 uur per leerjaar toegewezen (9 lesuren
en 4 praktijkuren) en 16 uur (10 lesuren en 6 praktijkuren) in het tweede jaar.
De leraar-pedagoog was tegelijk klastitularis en coördinator/begeleider van de
lespraktijk. Ook de opdracht van de vakleraars wijzigde. De vakken Nederlands,
wiskunde, geschiedenis ... waren in principe niet meer louter bedoeld als
algemene vorming of als het aanleren van nieuwe inhouden; ze werden nu ook meer
dan voorheen afgestemd op de vakinhouden van het lager onderwijs. In de
praktijk werd ook nog wel veel tijd aan aanvulling en opfrissing van de vakinhoudelijke
kennis gespendeerd..
Door de hervorming kwam er ook een verandering inzake de
vakdidactiek. In het verleden verzorgden de vakleraren enkel de vakinhouden,
met uitzondering van de expressievakken en godsdienst. De vakdidactiek was tot
in 1970 de jaren grotendeels in handen
van de leraar-pedagogiek, die in het
verleden vaak ook een onderwijzersdiploma bezat. In een document van het
Katholiek Normaalschoolverbond uit 1970 lazen we omtrent de vakdidactiek: Het
beginsel is dat de vakmethodiek moet worden toevertrouwd aan de vakleraren in
samenwerking met en onder de pedagogische leiding van de leraar opvoedkunde.
In principe moest de vakleraar instaan voor het inhoudelijk aspecten de
pedagoog voor de methodische aanpak. Maar de scheiding tussen b.v. de inhoud en
de methodiek voor lezen, rekenen ... is gekunsteld en voor de lagere leerjaren
blijven die inhouden vrij eenvoudig.
In een bijdrage uit 1971 schreef de Torhoutse pedagoog Chris
De Graeve: De bijzondere didactiek/vakdidactiek van de vakken wordt door de
pedagoog gegeven uitgenomen voor catechese, plastische, lichamelijke,
muzikale opvoeding en tweede taal, waar de vakleraar ook de didactiek verzorgd
(Pedagogische Periodiek, april 1971). De Graeve schreef ook dat de pedagogen de
enigen waren die aan de universiteit met de vakdidactiek lezen, rekenen
geconfronteerd werden. Verderop zal blijken dat de Torhoutse pedagogen
zich intens inlieten met de vakdidactiek
en hierover veel publiceerden.
Sinds 1970 werd de vakdidactiek voor rekenen, technisch en
begrijpend lezen, spelling, schrijven, wereldoriëntatie ... ook veel
diepgaander uitgewerkt dan voorheen het geval was. Torhoutse docenten waren
hierbij heel bedrijvig. Ik integreerde
b.v. de leerpsychologie grotendeels binnen de verschillende vakdidactieken; dat
is heel anders en staat voor de studenten veel dichter bij de klaspraktijk dan
cursussen met enkel algemene leerprincipes. Ik illustreer dat even.
Zelf ontwikkelde ik
voor het aanvankelijk lezen de zgn. directe systeemmethodiek die afstand nam
van de globale leesmethodiek à la Decroly en ook van de globale aanvangsfase in
de structuurmethodes als Veilig Leren lezen die in de jaren zeventig tot
tweeduizend veelal gangbaar waren in Nederland en Vlaanderen. Vooral sinds 2000
drong de directe systeemmethodiek door in de leesmethodes in Vlaanderen en
Nederland. Voor het vak wiskunde werkte
ik als pedagoog vanaf 1970 vooral aan
het verder optimaliseren van onze sterke onderwijstraditie.
Zelf pleitte ik er in
1973 voor om de te formalistische Moderne wiskunde niet in te voeren in het
lager onderwijs, maar om het klassieke rekenen verder te optimaliseren. Ik
stelde ook dat dit soort formalistische en te abstracte wiskunde voor het lager
onderwijs in de toekomst weer zou afgeschaft worden. Ik startte wat later met een campagne om
de formalistische Moderne Wiskunde weer
af te voeren. In 1984 publiceerde ik de brochure en de campagne Moderne
wiskunde: Een vlag op een Modderschuit (Onderwijskrant nr. 24) en kon daarmee
het wiskundetij keren. In de jaren
1992-1993 werkte ik mee aan de opstelling van de eindtermen wiskunde en in
1993-1996 aan de opstelling van een nieuw leerplan wiskunde-1998 voor het
(katholiek) lager onderwijs. De Moderne wiskunde werd niet opgenomen in de
eindtermen en in het nieuw leerplan. Ik deed ook mijn uiterste best om de mode
van het contextueel en constructivistisch rekenen à la Freudenhtal Instituut
buiten het leerplan te houden. Ook mijn collegas pedagogen waren intense
begaan met de vakdidactieken.
Uit mijn vele publicaties over de didactiek en de vakdidactieken kan men
afleiden hoe mijn visie op effectief onderwijs, op degelijke leerpsychologie,
op het leren leren, rekenen, spellen er uitzag.
5 Nieuwe pedagogische
en didactische trends: vernieuwen in continuïteit, geen neomanie & hypes
De jaren zeventig waren jaren van kritische analyses van het
onderwijs en van nieuwe pedagogische en didactische ideeën. Aan de
universiteiten was de onderwijskunde in volle expansie. Het was de tijd van het
zelfontplooiingsmodel van Carl Rogers en co, de de anti-autoritaire opvoeding
en alternatieve scholen, het in vraag
stellen van het gezag, de eerste pleidooien vanaf 1976 van prof. Ferre Laevers
voor ervaringsgericht (kleuter)onderwijs
met het vrij initiatief van de leerling als belangrijkste actiepunt, de ontscholingsideeën van Paulo Freire en
Ivan Illich,
Als opleider stond ik wel
open voor vernieuwende trends van de jaren zeventig en interne
democratisering, maar echter te vervallen in antiautoritaire slogans, in
Rogeriaanse do it yourself-pedagogy, open projectonderwijs,
zelfontplooiingsmodel, didactische hypes ...; we namen daar openlijk afstand
van. Docenten die even experimenteerden met de mode van het laten lesgeven door
de studenten zelf, zagen meestal al vlug in dat zij beter zelf die
verantwoordelijkheid opnamen. Op de nationale onderwijsdag van 1981 in de
Gentse Blandijnberg nam ik afstand van het pleidooi van Theo Jansen voor open
projectonderwijs en van tal van naïeve visies omtrent ervaringsgericht onderwijs
à la prof. Ferre Laevers en co.
Als pedagoog was ik sterk
begaan met de ontwikkelingen binnen de didactiek, maar tegelijk ook met de vakdidactische ontwikkelingen binnen
verschillende leerdomeinen: aanvankelijk en technisch lezen, rekenen, spelling,
wereldoriëntatie ... Ik confronteerde de studenten niet enkel met algemene
leerprincipes, maar integreerde de leerprincipes vooral ook binnen de
vakdidactieken voor het leren lezen, rekenen, spellen Geïntegreerde
leerpsychologie is m.i. veel belangrijker en ook anders dan een cursus met algemene
leerprincipes.
Begin de jaren zeventig werd binnen de didactiek het nieuwe
didactische model van de zogenaamde didactische analyse ingevoerd. Zon analyse
splitste het leerproces op in een groot aantal componenten en propageerde het
werken vanuit operationele doelstellingen. Zo werd ook het
lesvoorbereidingsformulier, een dubbel A4-blad, op de binnenkant opgesplitst in
zes afzonderlijke kolommen: lesfases en tijd, leerinhoud, werkvormen,
leeractiviteiten, leermiddelen en evaluatie. Daarnaast moesten op het eerste
blad in principe een aantal operationele doelstellingen en de beginsituatie
uitvoerig beschreven worden. Het aanvankelijk enthousiasme voor dit model en
voor de beloofde zegeningen, werd wel al vlug getemperd. Bij de
lesvoorbereidingen bleek het opsplitsen in die vele componenten niet zo
eenvoudig en eerder formalistisch. Bij de docenten was er discussie over de
precieze inhoud van elk van die componenten, bijvoorbeeld over de vraag of we
werkvormen en leeractiviteiten al dan niet in afzonderlijke kolommen moesten
plaatsen. Nog een discussiepunt: wat moet in de kolom leerinhoud bij een les
aanvankelijk lezen over het discrimineren van de letter r: enkel letter r (en
discrimineren twee kolommen verder bij leeractiviteiten), of: letter r discrimineren.
Met de nieuwe
structuur van didactische analyse verwachtte men volledigheid, overzicht en
uniformiteit, maar de opsplitsing in de vele componenten bood minder overzicht
dan vóór 1970 en slorpte voor de studenten meer tijd op. Het model didactische
analyse propageerde tegelijk het uit de VS overgewaaide formuleren van
operationele doelstellingen, zoals o.a. A. Mager dit rond 1970 had uitgewerkt.
De Vlaamse onderwijskundigen Alfred De Block en Eric De Corte liepen hoog op
met dit didactisch model en het formuleren van operationele doelstellingen in
het bijzonder. Het ging om een strakke
doel-middel programmering waarbij het vooraf formuleren van een aantal
makkelijk observeerbare gedragsdoelen, centraal staat. Men ging er ook ten
onrechte van uit dat men pas achteraf
uit die concrete doelstellingen de middelen (leerinhoud, werkvormen ...) kon en
moest afleiden. Per les moesten studenten/leraars dan een aantal doelstellingen
formuleren die minutieus uitdrukten uit welk observeerbaar leerlingengedrag ze
achteraf konden afleiden of het doel al dan niet was bereikt. Doelstellingen
als inzicht verwerven in de regel van drie waren volgens die theorie niet
operationeel omdat inzicht zogezegd geen observeerbaar gedrag was. Operationeel
was zon doelstelling pas als we spraken over de leerling moet de regel van
drie kunnen toepassen in die concrete situatie, bij dat soort opgave en het
liefst ook nog in zoveel tijd. In zon
doelstelling mocht ook niets vermeld worden over de middelen waarmee men dit
doel wou bereiken b.v. leergesprek, demonstratie, groepswerk ... als
werkvorm. Er ontstond begin de jaren zeventig discussie over de zinvolheid van
operationele doelstellingen, over hun aantal en over de niet realistische
doel-middel-programmering. Zelf schreef
ik in november 1974 de bijdrage Mager is mager' in het tijdschrift Persoon en
Gemeenschap. We wezen op de eenzijdigheid en het formalisme van die
operationele doelstellingen, op het te gesloten karakter van het model
didactische analyse, dat enkel oog had voor het op korte termijn waarneembare
resultaat van het onderwijs, op de doel-middel-programmering ...
Vanaf 1976 bestreden we als
Torhoutse pedagogen ook het zelfontplooiingsmodel zoals dit onder meer
gepropageerd werd door de Amerikaanse psychiater Carl Rogers en door Ferre
Laevers van het Leuvens Centrum voor Ervaringsgericht Kleuteronderwijs, met als
centrale thema het vrij initiatief, het onmiddellijk welbevinden
(knuffelpedagogiek) en de betrokkenheid op de allerindividueelste behoeften en
verlangens van elk kind.
Noot. Rond 1990 maakten veel onderwijskundigen, ook de
Leuvense prof. Eric De Corte plots een
bocht van 180 graden. Ze vervingen het gesloten model van didactische analyse
door een ander extreem: het open en constructivistisch model waarbij elke leerling/student
grotendeels zijn eigen kennis construeert. Voor het constructivisme waren ook
de vakdisciplines als cultuurproduct en de instructie niet zo belangrijk meer.
Vanaf 1988 bestreed ik ook dit extreem, zoals het tot uiting kwam binnen de
universitaire onderwijskunde, de constructivistische wiskunde van het
Freudenthal Instituut, de uitgangspunten van de eindtermen en
basiscompetenties, het studentgecentreerde competentiegericht leren en de ermee
verbonden sterke reductie van het aantal lesuren in het hoger onderwijs.
6. Besluit:
tweejarige opleiding van hoge kwaliteit: effectief en efficiënt
Zelf bewaar ik als docent-pedagoog de beste herinneringen
aan deze tweejarige opleiding. Mede
gezien grote aantal les- en praktijkuren
en stages konden we kwaliteit garanderen.
Aan de studenten werden hoge eisen gesteld. Ook tijdens het weekends besteedden ze nog veel
tijd aan hun studies; en daar de stages veelal na een vakantieperiode vielen
hadden ze ook tijdens die periodes de handen vol.
Hoewel de Vlaamse lerarenopleiding in de periode 1970-1984
(1986) maar 2 jaar duurde, konden we in de periode een vrij degelijke opleiding
bieden. Veel van hen staan momenteel nog
in het onderwijs. De laatste studenten van de 2-jarig opleiding werden
gediplomeerd in juni 1986, 36 jaar geleden. De meeste waren dan 20 jaar. We
schatten dat de laatste lichtingen rond 2030 met pensioen zullen gaan. Mede
dankzij die leerkrachten slaagde Vlaanderen er ook in zijn sterke
onderwijstraditie grotendeels op peil te houden. Het is geen toeval dat we b.v. voor
TIMSS-wiskunde 4de leerjaar in 1995 de wereldtopscore behaalden en dat landen
met een opleiding van 3, 4 en zelfs 5
jaar ook universitaire- zwakker presteerden.
De duur van een opleiding is m.i. veel minder belangrijk dan
de kwaliteit. Een langere duur garandeert ook geen kwaliteit - de leerlingen
van onze 2-jarig opgeleide studenten presteren beter dan de leerlingen van
Franse leerkrachten lager onderwijs en regenten die 5 jaar aan de universiteit
waren opgeleid.
Bij de verlenging van de opleiding tot 3 jaar vanaf 1984
merkten we overigens dat die minder aantrekkelijk werd voor kandidaat-
regenten. Die verlenging leidde voor de regenten niet tot een loonsverhoging,
maar enkel tot extra kosten: de kosten
van 1 jaar extra studies en 1 jaar
weddeverlies. Getalenteerde studenten waren dan vlugger geneigd om een 4-jarige
universitaire studie te volgen die
leidde tot een aanzienlijk hogere wedde. De 2-jarige opleiding was ook voor veel
studenten aantrekkelijk omwille van het
feit dat ze maar 2 jaar duurde en voor de studenten vrij goedkoop was (heel
weinig inschrijvingsgeld).
Criticism of Raf Feys (from 1989 onwards) on constructivist & contextual approach to mathematics education from the Dutch Freudenthal Institute
Criticism of Raf Feys (from 1989 onwards) on constructivist
& contextual approach to mathematics education from the Dutch Freudenthal
Institute
In my book' Calculating up to one hundred' (Wolters-Plantyn,
1998) and elsewhere, I made a comprehensive analysis of the disastrous aspects
of' realistic arithmetic education', of contextual & constructivist mathematics. In this contribution, we only mention a
number of conclusions.
The Freudenthal Institute made a caricature of het classic
mathematical instruction and wrongly
described it as purely mechanistic. However, it is well known that most people
used to be able to calculate quickly. According to the classical didactics of
the discipline, counting on inspiration (insight), but equally and even more so
on transpiration (exercise, automating and memorizing, ready knowledge).
The insight into the processing etc. is not as difficult as
the Freudenthals imagine and takes much less time (in the lower years of study)
than calculating the smooth learning. For the notion of adding up and
subtracting from it, one should not play endlessly in class van de Jan van den
Brink's class bus. In addition to the way from knowing to being able, there is
also the way from being able to know.
The misleading and artificial contradiction between
realistic and mechanistic mathematics education does not do justice to the
classical didactics of the subject, and the term' realistic' was given all
possible meanings (application to reality, realization, etc.).
The strengths of conventional arithmetic thus ended up in
the dark corner. This' redeeming' attitude is inherent to people who are
exempted from the permanent revolution of education and want to remain exempt
for the rest of their lives. Released people almost always come out with the
paradigm of salvation instead of' renewal in continuity'.
The FI underestimates the great importance of the smooth and
standardised master arithmetic, the fast and standardised numerical data, the
smooth and standardised metering and the great importance of the knowledge
available (table products, formulas for calculating the surface area and
content, standard sizes and Greek system for metering...).
Smooth, skilful and automated calculation and ready
knowledge is only possible with standardization and a lot of practice. The
number of partial steps must be as small as possible because the working memory
is limited.
The Freudenthals overemphasize the flexible calculation of
the head and flexible numerical calculations according to their own method
and/or context-related calculation methods. They wrongly call this' convenient'
and mistakenly regard the other approaches as awkward and mechanistic. They
also conceal the fact that such flexible counting on the back of standardized
counting is so flexible. Only those who can calculate -40 raft, may realise
that they can also calculate -39 raftily by first -40 and then +1. However,
weaker students still have problems with such simple forms of flexible
arithmetic.
In this way, the classic tables of multiplication are no
longer rehearsed and elevated in grade 2. They are wrongly shifted to grade 3
and replaced by flexible calculation methods based on properties. Students then
calculate for example 8 x 7 x 7 through 4 x 7 = 28.8 x 7 = 28 + 28 + 28 = 56.
They make many mistakes and the calculation takes too much time.
The tables of x are taught classically in the 2nd year of
study. Most students already realize grade 3 that 7 x 8 equals 7 x 8 x a group
of 8. This insight is sufficient.
Flexible attributes are presented only in higher years of
learning and in the context of larger tasks such as 13 x 7 where the
application of the attributes brings a certain skill.
Criticism on constructivist principles:
- too much construction of individual pupils, too little
mathematics as a cultural product, underestimation of the socio-cultural
character and functional significance of mathematics.
- Too much respect for the student's own constructions and
approaches: this makes learning short and fixed calculation methods, the
guidance, the internalisation and automation of the arithmetic skills
difficult. This also promotes the student's fixation on his own, informal
constructions and primitive methods of calculation. - - - unilateral' bottom-up
problem-solving', overemphasising of self-discovered and informal concepts and
calculation methods - too little guidance and structuring by the teacher, too
little' guided construction of knowledge'.
Few apprenticeships built up in stages.
Total superfluous introduction of colom-arithmetics that
confuses the pupils with regard both to the ordinary capital accounts and to
the figures that should normally also start at the beginning of group
3. When subtracting
with deficits, for example, it becomes a fuss.
Traditional figures are neglected and Freudenthalers
introduce a totally artificial alternative that has nothing to do with
mathematical numerals - based on splitting numbers into hundreds, etc. The
figures are transformed into a kind of long-drawn head arithmetic based on cute
subtractions of bites. This is an approach with many partial results that is
long-drawn-out and does not allow itself to be automated so that the figures
can never become a skill.
Revaluation for classical metering and classical geometry -
including knowledge of basic formulas for the calculation of surface area and
content.
Too much and too long' pre-mathematics', too long'
calculating in contexts' as an end in itself; too much contextualisation
(context or situational calculation methods, etc.), too little
decontextualisation. In this way, professional arithmetic and numeracy are
slowed down by a connection to a specific context. An example. By linking
subtraction to a linear context and to a calculation on the numerical line (a
trajectory of 85 km, already covered 27 km, how many km I still have to cover),
the basic insight into subtraction is obscured and the pupils are encouraged to
interpret subtractions unilaterally as additional: 85 - 27 becomes: 27 + 3 + 3
+ 10 + 10 + 10 + 10 + 10 + 5; and after that many more
No balanced and detailed vision of issues: too much criticism
of classical issues, too few valid alternatives in realistic publications and
methods. Too few applications (issues) also for meticulous arithmetic and too
few difficult tasks. We also did not understand why the clear term' issues'
should disappear. The difficulty in many context-related issues often lies more
in the insufficient knowledge of the context (e. g. experience of parking with
a car in terms of how many cars are parked at a parking space of 70 x 50
metres), the fact that the text is too long and too difficult and the fact that
too many calculations are involved in one thing.
Wrong approach to visualisation and excessively long visual
work. Fixing students on visual aids: students are allowed to use tools such as
numerical, numerical and numerical tools for far too long.... This promotes,
removes the visual support and calculates quickly and conveniently.
Gap between idealistic theory and practice. In a classroom
with 20 students, it is not feasible to respond to individual ways of thinking
and calculation.
Weak, but also better pupils are the victims.
The proponents of the realistic approach made exactly the
same mistakes as those who were in favour of' modern mathematics' at the time.
They only replaced one extreme by another. The' heavenly' (too abstract) New
Math was replaced by the other extreme, by the' earthly', contextual and
constructivist approach that pays too little attention to abstraction and
generalization, and is stuck in the stage of pre-mathematics. The opponents
were condemned. The criticism was silenced.
Maakte Onderwijskrant de actiepunten uit de beginselverklaring van 1977 - 45 jaar geleden waar? Actiepunt 2. Onderwijskrant wil zich vooral ook inzetten voor de verdere externe & interne democratisering. Maar de school kan o.i. niet zomaar de maatsch
Maakte Onderwijskrant de actiepunten uit de beginselverklaring van 1977 - 45 jaar geleden - waar?
Actiepunt 2. Onderwijskrant wil zich
vooral ook inzetten voor de verdere
externe & interne democratisering. Maar de school kan o.i. niet zomaar de maatschappelijke ongelijkheid
compenseren & wegwerken. (We namen
al van bij de start in 1977 al afstand
van de egalitaire onderwijsvisie van de Franse socioloog Pierre Bourdieu en
veel Vlaamse sociologen.)
Inzet voor verdere externe
democratisering & voor effectieve GOK-aanpak
Met Onderwijskrant stellen we al vele decennia dat het Vlaams onderwijs
in de jaren vijftig en zestig al een sterke democratisering kende van de
toegang tot het s.o. onderwijs en sociale doorstroming. Voor de verdere optimalisering van de
ontwikkelingskansen voor alle leerlingen stelden we dat prioriteit verleend
moest worden aan het conserveren en verder optimaliseren van de kwaliteit van het onderwijs en vooral in het kleuter-
en het lager onderwijs - gecombineerd
met extra zorg voor kansarmere leerlingen, anderstalige leerlingen& leerlingen buitengewoon onderwijs. We hebben
ons hiervoor in sterke mate ingezet (zie verderop).
50 jaar verkeerde en nefaste GOK-prioriteit: van VSO tot recente structuurhervorming s.o.
We verwachtten echter geenszins GOK-heil van een aso-iserende hervorming van de eerste graad s.o. en
afschaffing van de onderwijsvormen. We
waarschuwden ook tijdig dat tso/bso/kso-leerlingen steeds het meest de dupe zijn van zon
hervorming.
Sinds de jaren 1960 verwachtten beleidsmakers, onderwijssociologen, onderwijskoepels
inzake gelijke onderwijskansen echter vooral heil van een egalitaire en
nivellerende structuurhervorming van het s.o., een gemeenschappelijke lagere
cyclus/eerste graad e.d. De egalitaire
milieutheoretische benadering à la Bourdieu vanwege Vlaamse sociologen, politieke partijen & beleidsmakers leidde tot egalitaire &
nivellerende hervormingsvoorstellen en ingrepen, tot kennis - en
cultuurrelativisme.
In een interview in De Morgen van 26 januari 2018 sloot de inmiddels
bekeerde Dirk Van Damme (ex-beleidsmaker en ex-OESO) zich aan bij onze kritiek
op de egalitaire onderwijsideologie. Hij
stelde: Het mislukken van de linkse
hervormingsagenda inzake democratisering was het gevolg van het koesteren van
hervormingsvoorstellen/illusies uit het midden van de 20e eeuw (zoals invoering
van gemeenschappelijke lagere cyclus
s.o. in het VSO in 1970). Ook in de beginfase van de hervorming s.o. die
nog onder minister Vandenbroucke (op poten werd gezet (2004-2009), hadden wij
een redelijk naïef geloof in de brede eerste graad, het afschaffen van de
schotten tussen de richtingen en het uitstellen van de studiekeuze. Velen zien
dat nog steeds als de essentie van een progressief onderwijsbeleid. Ik vind het
jammer dat ook de sp.a daar nog steeds geen afstand van kan nemen. Van Damme
betreurde ook dat er destijds te weinig
werd geluisterd naar Onderwijskrant die tijdig had gewaarschuwd.
Onderwijskrant nam van bij de start in 1977 afstand van de toen meest
gangbare visie omtrent gelijke-kansen-onderwijs. We erkenden vooreerst de grote
democratisering en namen tegelijk afstand van de egalitaire onderwijsideologie
van Bourdieu en co die stelde dat het onderwijs de democratisering niet
bevorderd had en nog steeds in sterke mate verantwoordelijk was voor de
maatschappelijke ongelijkheid door het burgerlijk curriculum & de vele
aandacht voor de standaardtaal, door de gedifferentieerde lagere cyclus s.o.,
enz.
In Onderwijskrant nummer 9 van 1979 wezen we al op de illusie van de perfecte sociale mobiliteit: uit elke klasse moet
volgens de egalitaire ideologie een gelijke
proportie vertegenwoordigd zijn in elk onderwijsniveau. De vrij grote
genetische bepaling van intellectuele capaciteiten en van de sociale mobiliteit
maakt het weinig waarschijnlijk dat de verschillen in leerresultaten enkel of
vooral aan het milieu zouden te wijten
zijn. We bestempelden de egalitaire en defaitistische theorieën à la Bourdieu
als deterministisch, simplistisch en
ontmoedigend. We wezen er de voorbije decennia ook voortdurend op dat
sociologen en beleidsverantwoordelijken de SES-correlatie tussen
schoolresultaten en scholingsniveau van de ouders, ten onrechte als een puur
sociale factor voorstelden en geen rekening hielden met de intellectuele aanleg.
En in hun interpretatie van de leerresultaten van Turkse, Marokkaanse
allochtone leerlingen hielden ze ook geen rekening met de invloed van culturele factoren. We
begrepen niet dat zon simplistische en nivellerende GOK-ideologie à la Bourdieu, Standaert, Jacobs,
Nicaise, Van Houtte, Agirdag ... zoveel aanhangers telde binnen beleidskringen.
In april 1971 waarschuwde redactielid Raf Feys al in een tv-programma
voor de verkeerde GOK-gok en de egalitaire GOK-visie van Bourdieu en co. Mede op
basis van het Leuvens
CSPO-doorstromings-onderzoek van 1969-1971 waaraan hij
participeerde, poneerde hij dat de
democratisering van het onderwijs wel een groot succes was en dat weinig
GOK-heil te verwachten viel van structuurhervormingen als een gemeenschappelijke
eerste graad s.o. als in
VSO-scholen. Volgens de CSPO-studie was
er een vlotte sociale doorstroming bij de 12-jarigen; een bevestiging ook van
het Nederlands talentenonderzoek van
prof. Van Heek e.a; van 1968.
Jammer genoeg maakte Vlaanderen vanaf de invoering van het VSO in 1970
een verkeerde GOK-gok, die ook tot de
nefaste recente hervorming secundair onderwijs van 2019 leidde. Uit de
VSO-ervaring was nochtans al gebleken dat de tso/bso scholen die overstapten
naar het VSO het meest de dupe werden
van de aso-isering. Op een hoorzitting over de hervorming s.o. eind 2011 waarschuwden we namens Onderwijskrant als enige voor de
nefaste gevolgen van de hervorming en de
aso-isering van het s.o. Vanaf
1991 protesteerden we al tegen het feit dat onze sterke en passend
gedifferentieerde eerste graad s.o. ten onrechte als een kankerplek bestempeld werd door
Georges Monard e.a. We voegden eraan toe dat de hervormers tegelijk geen aandacht besteedden aan
problemen waarvan kansarmere leerlingen
het meest de dupe waren: de aantasting van de kwaliteit en de
niveaudaling.
Inzet voor optimalisering ontwikkelingskansen
Met Onderwijskrant stelden we dat we inzake GOK prioriteit moesten verlenen aan de
optimalisering van de kwaliteit van het onderwijs - en vooral van het
basisonderwijs. We pleitten tevens voor
zorgverbreding en achterstandsonderwijs;
en de voorbije 25 jaar ook voor
de invoering van een aantal intensieve NT2-lessen vanaf de eerste dag van het
kleuteronderwijs.
De voorbije 45 jaar was het ons niet enkel te doen om de juiste kijk op
faire ontwikkelingskansen, maar nog meer
om het werken eraan op het vlak van de klaspraktijk. Bij het ontwikkelen van
methodische aanpakken voor
lezen, rekenen ... zochten we steeds
naar aanpakken waar ook de zwakkere leerlingen optimaal profijt konden uit halen, een vorm
van preventieve zorgverbreding. We besteedden in die context ook veel aandacht
aan onderwijsvoorrangsbeleid, zorgverbreding en achterstandsdidactiek. We
kwamen/komen op voor de invoering van
intensief NT2-onderwijs vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs en
bestreden in dit verband de vele
(taal)achterstandsnegationisten. We verzetten ons tegen de afbraak van ons buitengewoon
onderwijs en streefden naar
optimalisering ervan. We namen afstand van het ervaringsgericht
kleuteronderwijs van prof. Laevers en CEGO en stelden een meer evenwichtige en
gerichte aanpak voor. Ook het Brinckman-rapport sluit zich nu aan bij onze
visie.
Pleidooi voor zorgverbredings- en voorrangsbeleid & effectieve
achterstandsdidactiek & NT2
Vanuit onze grote bezorgdheid om de ontwikkelingskansen van sociaal en/of
cognitief kansarmere leerlingen besteedden we extra aandacht aan het uittekenen van een
zorgverbredings- en voorrangsbeleid. 38 jaar geleden hielden we in
Onderwijskrant al een gestoffeerd pleidooi voor een doorgedreven
onderwijsvoorrangsbeleid (OVB) voor allochtone leerlingen en voor
zorgverbreding in het algemeen voor kansarmere leerlingen. We verwezen hierbij
in 1984 naar het in Nederland opgestarte OVB waarbij b.v. een allochtone
leerling een coëfficiënt van 1,9 kreeg.
Voor kansarmere leerlinge vroegen we ook meer leertijd voor de
basisvaardigheden, en b.v. ook een uur extra-zorg buiten de schooluren. We
wezen hierbij ook op het feit dat het modieuze ontplooiingsmodel tot
onderbenutting van talenten leidde waarvan achterstandsleerlingen het meest
de dupe worden.
In een themanummer van september 1991 werkten we onze visie op
zorgverbreding verder uit, een pleidooi voor een intensief en effectief
achterstandsbeleid met inbegrip van het toekennen van extra
zorgverbredingsuren voor de doelgroepleerlingen. We sloten ons aan bij de
gangbare invulling van zorgverbreding: het voorkomen en/of reduceren van de
achterstand zodat (achterstands)leerlingen meer profijt kunnen halen uit de
gewone lessen. We stuurden ons voorstel in 1991 naar minister Van den Bossche
en zijn kabinetschef Roger Peeters antwoordde dat er inderdaad nood was aan
zon zorgverbredingsbeleid.
Jammer genoeg gaf het ministerie vanaf 1991 de ondersteuning van het onderwijsvoorrangsbeleid, van de
zorgverbreding en het gelijke-kansen-onderwijs in handen van drie universitaire
steunpunten die visies propageerden die haaks staan op effectieve
achterstandsdidactiek als de ervaringsgerichte aanpak van het Leuvens CEGO, de
uithollende taalvisie van het Leuvens
Taalsteunpunt,
We protesteerden ook toen rond 1994 plots de term zorgverbreding werd
vervangen door de allesomvattende en vage term zorgbreedte voor alle
leerlingen. Ook inspecteur F.E. Willems bekritiseerde terecht de wollige
benadering van zorgverbreding en de invoering van de term zorgbreedte: Middelen
bestemd voor de opvang van leerlingen met ernstige problemen worden nu
overgeheveld voor welzijn van alle leerlingen;
leerlingen om wie het oorspronkelijk te doen was blijven zo in de kou
staan. Het was ook niet meer duidelijk waarvoor en voor welke leerlingen die middelen
ingezet moesten worden. Een HIVA-evaluatiestudie van het
zorgverbredings- en GOK-beleid wees uit dat
dit al te weinig effectief was. Ook minister Crevits gaf dit drie jaar
geleden toe.
We opteerden voor een duidelijke/afgelijnde omschrijving van zorgverbreding, van
de doelgroep en aangrijpingspunten. Extra zorg voor lezen, taal, rekenen stond
in functie van het hoger rendement van de gewone lessen. Preventieve
zorgverbreding waarbij men problemen probeert te voorkomen was o.i. hierbij ook
heel belangrijk. We opteerden in dit verband voor een sterk gestructureerde en
gestuurde aanpak en niveaubewaking als belangrijke GOK-hefbomen, en tegen het
zelfontplooiingsmodel en de ontscholing. Zorgverbreding en herscholing van het
onderwijs gingen o.i. hand in hand.
Onze inzet voor faire onderwijskansen kwam ook tot uiting in de
bekommernis om het lot van allochtone en anderstalige leerlingen. We pleitten
de voorbije 25 jaar voor het dringend invoeren van extra NT2-taallessen vanaf
de eerste dag van het kleuteronderwijs. Ook Hannah Arendt vond dit in haar
essay The crisis in education van 1954
al een belangrijke opdracht voor het onderwijs in de VS. Ze schreef: It is
obvious that the enormously difficult melting together of the most diverse
ethnic groups can only be accomplished through the schooling and Americanization of the immigrants
children. Arendt vond de kennis van het Engels (de landstaal) ook heel belangrijk voor de integratie vaan de
allochtone leerlingen in de maatschappij.
Jammer genoeg stootten we in onze inzet voor anderstalige en allochtone
leerlingen op het verzet van de vele
taalachterstandsrelativisten. Sommigen namen ook afstand van de stelling dat de kennis van het Nederlands
ook heel belangrijk is voor de integratie. De weerstand tegen NT2 kwam
merkwaardig genoeg vooral uit de hoek van het Leuvens Steunpunt NT2 van prof.
Kris Van den Branden dat stelde dat NT2 overbodig was en dat NT2=NT1. Maar in een recente reactie op het
regeerakkoord-2019 vond Van den Branden extra NT2-lessen nu plots wel
belangrijk.
Interne democratisering én tegelijk meesterschap van de meester behouden & democratisch bestuur van scholen
In de beginselverklaring van 1977 stelden we eveneens dat voor ons ook de verdere interne
democratisering belangrijk was. We ijverden voor meer inspraak van de leraren
en leerlingen, en lieten geregeld de
stem van de leraren beluisteren. We maakten een humanisering van de relaties
mee, de relaties van de leerlingen met de leraren en de relaties van de leraren
met de directies. In ons eigen optreden als leraar, docent zetten we ons ook
hier voor in.
Tegelijk klaagden we de aantasting van het gezag van de school als
maatschappelijke instelling en van het gezag van de leraren aan - net als Hannah Arendt in The crisis in
education. We protesteerden toen in
Klasse van januari 2000 gesteld werd dat
de leerlingen nog steeds in sterke mate onderdrukt en gedisciplineerd
werden en dat met een beroep op de visie van de filosoof Michel Foucault. We
reageerden op de stelling van Jacques Rançière die in De onwetende
meester beweerde dat leraargeleide
instructie onderdrukkend was.
Inzake democratisch bestuur hebben
we ons ook ingezet voor inspraak en voor het meer luisteren naar de praktijkmensen; en ook tegen de
invoering van grootschalige schoolbesturen die een goed bestuur en de
betrokkenheid van leraars en directeurs afremmen. We waarschuwden in 1993 dat
die multisectorale schaalvergroting in het hoger onderwijs zou leiden tot een
aantasting van de betrokkenheid van de docenten en vooral ook tot een
aantasting van de specifieke identiteit van de lerarenopleidingen. Gelukkig
werden de schaalvergrotingsplannen van de ministers Smet &
Crevits, van de koepel van het katholiek
onderwijs, ... afgezwakt. We
verzetten ons destijds ook tegen het afschaffen van de afzonderlijke verbonden
binnen de koepel van het katholiek onderwijs, de hiërarchisering van het
bestuur van de onderwijskoepel.
Actiepunt 1 uit beginselverklaring Onderwijskrant van 1977: Actiepunt 1. We willen actief bijdragen tot de optimalisering & vernieuwing van het onderwijs. We betreuren tegelijk het sloganeske karakter van veel hervormingsplannen.
We nemen de vier actiepunten uit intentieverklaring uit het nulnummer van Onderwijskrant van
september 1977 integraal op en plaatsen
er telkens commentaar bij. Actiepunt 1
Actiepunt 1. We
willen actief bijdragen tot de optimalisering & vernieuwing van het
onderwijs. We betreuren tegelijk het
sloganeske karakter van veel hervormingsplannen.
Conserveren en
optimaliseren
Met Onderwijskrant streefden we de voorbije 45 jaar
optimalisering en vernieuwing in continuïteit na waarbij het behoud en het
optimaliseren van aanpakken die in het verleden hun deugdelijkheid bewezen
hebben, heel belangrijk zijn: Aufhebung
à la Hegel: verder bouwen op de verworvenheden en opgeslagen ervaringswijsheid,
op de rug van de voorgangers. We waren ervan overtuigd dat Vlaanderen een lange
en sterke onderwijstraditie kende waarvan
we zelf destijds als leerling de vruchten mochten plukken. We merkten in
1977 echter al veel beeldenstormerij en neomanie.
Onderwijskrant ijverde voor het verder optimaliseren van de
sterke kanten en tegelijk voor het tijdig inspelen op nieuwe evoluties en
mogelijkheden, voor vetera et nova. Voor
Onderwijskrant zijn conservering en
welbegrepen vernieuwing twee kanten van dezelfde medaille. We pleit(t)en voor conservering van de sterke
kanten en voor vernieuwing in continuïteit, voor integratie van nieuwe
elementen binnen een veelzijdige aanpak,
met respect voor de vele beproefde
waarden, de ervaringswijsheid en de
grammatica van degelijk onderwijs.
We namen tegelijk afstand van reactionaire
restauratiebewegingen die ook positieve
ontwikkelingen als b.v. de humanisering van de relaties tussen leraren en
leraren als nefast bestempelden - als in het boek Geen zachte hand van prof.
Ignace Verhack van 1983. We
protesteerden tegen het blad KLASSE dat in zijn
balans van de 20ste eeuw in januari 2000 beweerde dat we nog les gaven
als in de 19de eeuw, en dat er ook geen positieve evolutie was op het vlak van
de relatie tussen leraren en leerlingen. We bestreden de stelling van
sociologen e.a. dat er geen sprake geweest was van echte externe democratisering
van ons onderwijs.
Pieter Vanholme
schreef in zijn essay 'Cultuur van de waarheid' dat de onderwijsvisie
van Onderwijskrant veel verwantschap vertoonde met die van Hannah Arendt: We vinden bij Hanne Arendt
in haar The crisis in education van 1954 dezelfde bedenkingen ten
opzichte van ons schoolsysteem terug als diegene die volop in de publieke belangstelling
kwamen sinds de oproep en campagne van O-ZON & Onderwijskrant in januari
2007 (in: Sampol, maart 2008).
Ook volgens Hannah Arendt heeft het onderwijs in de eerste
plaats de taak om de sterke kanten van de onderwijstraditie te bewaren en zo de
menselijke beschaving aan de nieuwe generaties over te dragen. Arendt: Als de
scholen het vertikken het oude mee te delen/over te dragen, nemen ze
eigenlijk ook tegelijk de kans van de jongere generatie af om zelf de wereld te verkennen en op hun manier te
vernieuwen. Via cultuuroverdracht moet school het mogelijk maken dat elke
komende generatie zich tegelijk kan ervaren als nieuwe generatie. Enkel zo
krijgen de jongeren/de nieuwelingen tegelijk de kans om op hun beurt de
samenleving te vernieuwen door zichzelf een eigen bestemming te geven, een
eigen vorm te geven.
Arendt vond dan ook dat onderwijs altijd het verleden moest conserveren, dat de
kennis en de vaardigheden uit het verleden absoluut nodig zijn om later een
betere toekomst te kunnen realiseren. Arendt maakte zich veel zorgen over de
nefaste invloed van reformpedagogen als Dewey en Kilpratrick die de schoolse
kennis en het intellectueel gezag van de school sterk relativeerden, en die op
het vlak van de lerarenopleiding zich vooral bekommerden om de vorm en niet om
de vakinhouden. Arendt vond o.i. ook
terecht dat in 1954 het onderwijs
in Europa veel meer de reformpedagogische ontscholingsdruk had afgewezen. Zo
lieten b.v. de Vlaamse leerkrachten het reformpedagogisch leerplan van 1936-1958 à
la Decroly en Dewey - met zijn totalitietsonderwijs, globale leesmethodiek e.d. links liggen. In mijn eigen lagere schooltijd 1952-1958 heb ik er niets van gemerkt. De leerkrachten bleven werken met het leerplan van 1922 - ook al pleitten kopstukken van de inspectie nog in 1952 voor de globale leesmethodiek, totaliteitsonderwijs e.d.
We wezen in Onderwijskrant op de sterke kanten van onze
Vlaamse onderwijstraditie en pleitten in dit verband b.v. voor het behoud van het eenvoudige en
effectieve jaarklassensysteem, van het
meesterschap van de meester & gezag van de school, van onze goed
presterende eerste graad s.o. & geïntegreerde lerarenopleidingen en
oefenscholen, , We namen de voorbije decennia tegelijk afstand van de
vele nieuwlichters en verlossingsideologen,
en we ontkrachtten tijdig de vele pedagogische hypes.
Veel redactieleden zetten al die jaren ook in voor het verder optimaliseren van de
onderwijspraktijk & het vertalen/instrumentaliseren van die visie naar de
concrete klaspraktijk. We tekenden een
veelzijdige visie en aanpak uit inzake
effectieve didactiek, vakdidactische aanpakken voor het leren lezen, rekenen,
spellen, wereldoriëntatie , zorgverbreding en GOK, Zo zorgden we bijvoorbeeld met onze
fonetische directe systeemmethodiek voor het leren lezen voor een
brede consensus in Vlaanderen én in Nederland en dit na een eeuw van
leesstrijd. Deze methodiek wordt
momenteel in de meeste leesmethodes grotendeels toegepast.
Vier redactieleden waren ook lange tijd betrokken bij de oprichting en redactie van
de Praktijkgids voor de Basisschool; ze
publiceerden er zelf tal van praktijkgerichte bijdragen in. Redactieleden
werkten ook mee aan het opstellen van de eindtermen, van het leerplan wiskunde lager onderwijs van
1998, van spellingmethodes, of gaven adviezen.
Keep it simple i.p.v. voortdurende complicering
Keep it simple was hierbij ook steeds een devies van Onderwijskrant, in
plaats van de voortdurende complicering die we de voorbije decennia
meemaakten. Die complicering leidde de aandacht af van de essentie van het
onderwijs en maakte tevens het beroep
van leraar en directeur minder doenbaar
en aantrekkelijk. Keep it simple
betekende o.a. behoud het jaarklassenprincipe - dat niet enkel interactieve
groepsinstructie toelaat i.p.v.
gecompliceerde individualisering en personalisering, maar ook de
opstelling van duidelijke leerstof-curricula per leeftijdsgroep.
Ook de taak van de directeur werd steeds complexer: tot 1990
kon een directeur van een grote basisschool nog met een halftime-secretaresse
een grote school met 600 leerlingen runnen en ook nog pedagogisch begeleiden.
We protesteerden eveneens tegen de juridisering, de te complexe dubbele
boekhouding, de oprichting van te grote
scholengroepen die het werk van de directie te complex maakten, en er ook toe
leiden dat directies te veel afwezig zijn op hun school.
Keep it simple stond ook centraal in onze (vak)didactische
visies en publicaties; we ontwikkelden
een simpele methodiek b.v. voor het leren lezen, leren rekenen zonder franjes en
materiaalfetisjisme, recht op het doel af. Een methodiek waarmee ook zwakkere leerlingen beter vlotter
leren lezen, rekenen en ook de sterkere leerlingen het meest profijt kunnen
halen. Zo pakten we in 1991 ook voor de spelling van de werkwoordvormen uit met
meer simpele spellingregels.
Strijd tegen beeldenstormerij en nieuwlichterij
We betreurden bij de start van Onderwijskrant in 1977 het vaak ongenuanceerd sloganeske en
kortzichtige karakter van goedbedoelde vernieuwingspogingen. In onze
beginselverklaring vonden we het belangrijk om afstand te nemen van de in die
tijd dominerende vernieuwingstendensen die aanstuurden op ontscholing,
antiautoritaire opvoeding, kennisrelativisme, prestatievijandigheid Aan dit
actiepunt en aan die strijd hebben we de voorbije 45 jaar jammer genoeg veel aandacht moeten besteden.
In Onderwijskrant nummer 4 van april 1978 stelden we als
redactie ook kritische vragen bij de opkomst en de radicale en ontscholende
filosofie van de methodescholen en het zelfontplooiingsmodel. We schreven: Waarom vervalt men zo vlug in het andere uiterste met b.v. veronachtzaming van
de cognitieve ontwikkeling? Er worden ook allerlei mythes opgebouwd zoals de
idee dat men de hiërarchische relatie volledig uit de weg kan ruimen, dat men
als leerkracht niet de eigen waarden en inzichten mag presenteren, dat een
niet-autoritair optreden en een niet voorgestructureerde leersituatie de meest
aangewezen methode is.
In 1984 waarschuwden we in Onderwijskrant nr. 35 eens
te meer: Rages & hypes en de verabsolutering van deelaspecten leiden die
tot elkaar snel afwisselende modeverschijnselen. Dit remt ook de motivatie van
de leraren en tegelijk hun vernieuwingsbereidheid af, en het leidt uiteindelijk
tot een niveaudaling.
We stonden niet alleen in dit verzet. In Où vont les
pédagogies non-directives?, PUF, formuleerde de Franse & linkse
prof.-filosoof Georges Snyders in 1973 al
zijn vlijmscherpe kritiek op reformpedagogiek van (kameraad) Freinet,
de antiautoritaire opvoeding, de ontscholing à la IIlich Ontplooiingsmodel, kennisrelativisme en
prestatievijandigheid kwamen in de jaren zeventig al in de meeste pedagogische
tijdschriften tot uiting en nog het meest in publicaties van Ferre Laevers
over zijn ervaringsgericht onderwijs vaanf 1976.
Jammer genoeg namen de voorbije decennia de pedagogische
hypes en de nefaste hervormingsplannen nog toe. Het roer moet om en alles moet
anders, was gedurende decennia het motto van de nieuwlichters en van het
doorhollingsbeleid. De mantra van de vernieuwing viel overal te beluisteren:
wat u nu doet beste leerkrachten deugt
geenszins: jaarklassenprincipe, klassikale groepsinstructie, eisen stellen en discipline, leerkrachtgestuurd onderwijs,
differentiatie in onderwijsvormen in het
secundair onderwijs, apart buitengewoon onderwijs Enkel een radicale ommekeer kon de verlossing uit al
die ellende brengen. Die sterke verlossingsdrang ging ook gepaard met
voortdurende stemmingmakerij tegen het
onderwijs. Met Onderwijskrant namen
we het voortouw in de strijd tegen de
ontspoorde onderwijskunde en de vele
pedagogische hypes, en ook tegen de
vele kwakkels over zittenblijven,
sociale discriminatie, e.d.
We zagen de voorbije decennia de kloof tussen de wereld van
de bobos en deze van de veldwerkers steeds groter worden. Dit leidde niet
enkel tot een ware inflatie aan nieuwe regelgeving en aan pedagogische richtlijnen voor de leraren, maar evenzeer
tot de aantasting van de sterke kanten van ons onderwijs en van belangrijke
hefbomen van de democratisering en volksverheffing - en ook tot niveaudaling.
We waarschuwden tijdig, gingen in verzet en organiseerden campagnes.
Ons onderwijs werd de voorbije decennia al te veel de dupe
van de onkunde van de vele stuurlui aan wal,
van hun hervormingsdrift, en van
de druk vanvanuit het brede vernieuwingsestablishment. Voortdurend werden de sterke kanten van onze
Vlaamse onderwijstraditie in vraag gesteld, en werd tegelijk uitgepakt met
kwakkels over onze sterke eerste graad s.o. als kankerplek, over
zittenblijvers, sociale discriminatie, ongekwalificeerde uitstroom, over ons
voorbijgestreefd taalonderwijs ...
Tegelijk besteedde men geen aandacht aan de echte problemen als b.v.
kennisrelativisme en prestatievijandigheid, de niveaudaling...
Het primaat van de politiek en het omwentelingsbeleid
leidden tot vervreemding van de praktijk, hervormingen zonder draagvlak- haaks
op de visie van de praktijkmensen, escalatie van vernieuwingsideeën, nefaste
hervormingen op alle onderwijsniveaus.
De nefaste gevolgen van het doorhollingsbeleid zijn voldoende bekend:
ontscholing en nivellering, niveaudaling, verwaarlozing van niveaubewaking,
verwaarlozing van planificatie met als gevolg wildgroei in het secundair en
hoger onderwijs, opleggen van zachte didactiek en van een constructivistische
en competentiegerichte aanpak, aantasting gezag en meesterschap van
leerkrachten en vakdisciplines, minder aantrekkelijk worden van het lerarenberoep.
John en Evelyn Dewey & pleitten in 1915 in hun boek âSchools of to-morrowâ voor het ontplooingsmodel, voor natuurlijk leren à la Rousseau, voor radicale ontscholing. + Toepassing in lagere school.
John Dewey & Evelyn Dewey pleitten in 1915 in hun boek Schools
of to-morrow voor het ontplooingsmodel, voor natuurlijk leren à la Rousseau,
voor radicale ontscholing
Eerste 2 hoofdstukken (computervertaling) : SCHOLEN VAN
MORGEN
HOOFDSTUK I :ONDERWIJS
ALS NATUURLIJKE ONTWIKKELING à la Rosseau
"We weten niets van de kindertijd, en met onze
verkeerde opvattingen erover, hoe verder we gaan in het onderwijs, hoe meer we
afdwalen. De wijste schrijvers wijden zich aan wat een man zou moeten weten
zonder te vragen wat een kind kan leren." Deze zinnen zijn typerend voor
de "Émile" van Rousseau. Hij benadrukt dat het bestaande onderwijs
slecht is omdat ouders en leraren altijd denken aan de prestaties van
volwassenen, en dat alle hervormingen afhankelijk zijn van het richten van de
aandacht op de krachten en zwakheden van kinderen. Rousseaus aandringen dat onderwijs gebaseerd zou zijn op
de inheemse capaciteiten van degenen die onderwezen moesten worden en op de
noodzaak om kinderen te bestuderen om te ontdekken wat deze inheemse krachten
zijn, klonk de belangrijkste noot van alle moderne inspanningen voor onderwijs.
Het betekende dat onderwijs niet iets is
dat van buitenaf aan kinderen en jongeren moet worden opgedrongen, maar de
groei van capaciteiten waarmee mensen bij hun geboorte zijn begiftigd. Uit deze
opvatting vloeien de verschillende overwegingen voort die onderwijshervormers
sinds zijn tijd het meest hebben benadrukt.
Het vestigt in de eerste plaats de aandacht op een feit dat
professionele opvoeders altijd vergeten: wat op school wordt geleerd, is in het
beste geval slechts een klein deel van het onderwijs, een relatief oppervlakkig
deel; en toch maakt wat op school wordt geleerd kunstmatig onderscheid in de
samenleving en markeert het mensen van elkaar. Bijgevolg overdrijven we het
leren op school in vergelijking met wat er in de normale loop van het leven
wordt gewonnen. We moeten deze overdrijving echter corrigeren, niet door het
leren op school te verachten, maar door die uitgebreide en efficiëntere
training die door de gewone gang van zaken wordt gegeven, te onderzoeken om
licht te werpen op de beste manieren van lesgeven binnen de schoolmuren. De
eerste jaren van het leren verlopen snel
en veilig voordat kinderen naar school gaan, omdat dat leren zo nauw samenhangt
met de motieven die door hun eigen krachten worden geleverd en de behoeften die
worden gedicteerd door hun eigen omstandigheden. Rousseau was bijna de eerste
die dat leren zag als een kwestie van
noodzaak; het maakt deel uit van het proces van zelfbehoud en groei. Als we dus
willen weten hoe onderwijs het meest succesvol verloopt, laten we dan naar de
ervaringen van kinderen gaan waar leren een noodzaak is, en niet naar de
praktijken van de scholen waar het grotendeels een versiering, een overbodigheid
en zelfs een onwelkome oplegging is.
Maar scholen gaan altijd in een richting die tegen dit
principe ingaat. Ze nemen het geaccumuleerde leren van volwassenen, materiaal
dat niets te maken heeft met de eisen vanfrrihrn groeivan het kind, en proberen het aan
kinderen op te dringen, in plaats van erachter te komen wat deze kinderen nodig
hebben terwijl ze zich verderontplooiren. Een mens moet inderdaad veel dingen
weten die voor een kind nutteloos lijken. Moet het kind leren, kan het leren,
alles wateen mens moet weten? Probeer
een kind te leren wat voor hem als kind van nut is. Waarom zou je hem aansporen
tot de studies voor een leeftijd die hij misschien nooit zal bereiken, tot het
verwaarlozen van die studies die aan zijn huidige behoeften voldoen? Maar,
vraag je je af, zal het niet te laat zijn om te leren wat hij zou moeten weten
als het tijd is om het te gebruiken? Een kind weet dat het een mens moet
worden; alle ideeën die hij kan hebben over de nalatenschap van de mens zijn
zoveel mogelijkheden voor zijn instructie, maar heen kind moet niet lastig gevellan woren met ideeën
die buiten zijn bereik liggen. Mijn hele boek is een doorlopend argument ter
ondersteuning van dit fundamentele principe van onderwijs."
Waarschijnlijk de grootste en meest voorkomende fout die we
allemaal maken, is te vergeten dat leren een noodzakelijk incident is om met
echte situaties om te gaan. We gaan zelfs zo ver om aan te nemen dat de geest
van nature wars is van leren wat hetzelfde is als aannemen dat de spijsverteringsorganen
wars zijn van voedsel en ofwel moeten worden overgehaald of gepest om er iets
mee te maken te hebben. Bestaande instructiemethoden geven veel bewijs ter
ondersteuning van een overtuiging dat demenselijke geest tegen leren zou zijn - tegen de eigen
ontwikkeling rnn ontplooing. We zien
niet in dat een dergelijke afkeer in werkelijkheid een veroordeling van onze
methoden is; een teken dat we kinderen materiaal presenteren waar de kinderlijke
geest in zijn huidige staat van groei geen behoefte aan heeft, of anders het op
zo'n manier presenteren dat het de werkelijke behoefte verdoezelt. We geloven
al te vlug dat alleen een volwassene echt de dingen kan (zzn)leren
die de volwassene nodig heeft. Zeker, de volwassene heeft veel meer kans om de
dingen te leren die bij hem passen wanneer zijn honger is voortdurend in leven
gehouden dan nadat een voortijdig dieet van volwassen voeding het verlangen om
te weten heeft doodgedoofd.. We voelen ons voortdurend ongemakkelijk over de
dingen die wij volwassenen weten en zijn bang dat het kind ze nooit zal leren,
tenzij ze door instructie in hem worden gedrild en voor hij er enig intellectueel of praktisch
gebruik van heeft. Als we echt zouden kunnen geloven dat het voldoen aan de
behoeften van de huidige groei zowel het kind als de leraar bezig zou houden,
en ook de best mogelijke garantie zou bieden voor het leren dat in de toekomst
nodig is, zou transformatie van onderwijsidealen snel kunnen worden bereikt en
zouden andere wenselijke veranderingen grotendeels voor zichzelf zorgen.
Het is dan ook geen wonder dat Rousseau de noodzaak predikt
om bereid te zijn tijd te verliezen. De grootste, de belangrijkste, de
nuttigste regel van het onderwijs is: Bespaar geen tijd, maar verlies die. Als
het kind uit de borst van zijn moeder naar de leeftijd van de rede sprong, zou
de huidige opvoeding heel geschikt zijn; maar de natuurlijke groei vraagt om
een heel andere training." En hij zegt nogmaals: "Onze hele huidige
methode is wreed, want die bestaat uit het opofferen van het heden aan de verre
en onzekere toekomst. Ik hoor van veraf het geschreeuw van de valse wijsheid
die ons altijd voortsleept, het heden als niets telt en ademloos een toekomst
nastreeft die vliegt terwijl we nastreven; een valse wijsheid die ons weghaalt
van de enige plek die we ooit hebben en ons nooit ergens anders brengt.
Kortom, als het in het onderwijs gaat om fr juiste
groei van tendensen en krachten, is aandacht voor het groeiproces in de
specifieke vorm waarin het van dag tot dag doorgaat de enige manier om de
prestaties van het volwassen leven veilig te stellen. Volwassenheid is het
resultaat van de langzame groei van krachten. Rijpen kost tijd; het kan niet
zonder schade worden gehaast. De betekenis van de kindertijd is dat het de tijd
is van groei, van ontwikkeling. Het verachten van de krachten en behoeften van
de kindertijd, ten behoeve van de verworvenheden van het volwassen leven, is
daarom suïcidaal. Vandaar: Houd de
kindertijd in eerbied en wees niet gehaast om het ten goede of ten kwade te
beoordelen. Geef de natuur de tijd om te werken voordat je haar zaken op je
neemt, anders bemoei je je met haar handelen. Je beweert dat je de waarde van
tijd kent en bang bent om het te verspillen. Je ziet niet in dat het een
grotere verspilling van tijd is om het slecht te gebruiken dan om niets te
doen, en dat een kind dat slecht wordt onderwezen verder van uitmuntendheid is
dan een kind dat helemaal niets heeft geleerd. Je bent bang om te zien7 hij
bracht zijn vroege jaren door met niets doen. Wat! Is het niets om gelukkig te
zijn, niets om de hele dag te springen en te rennen? Hij zal zijn hele leven
nooit meer zo druk zijn.... Wat zou je denken van een man die weigerde te
slapen om geen deel van zijn leven verspillen?
Eerbied voor de
kindertijd is identiek aan eerbied voor de behoeften en mogelijkheden van
groei. Onze tragische fout is dat we zo bezorgd zijn over de resultaten van
groei dat we het groeiproces verwaarlozen. De natuur zou kinderen kind
laten zijn voordat ze mannen zijn. Als we proberen deze orde om te keren,
zullen we een geforceerde vrucht produceren, onvolwassen en smaakloos, vrucht
die rot voordat het kan rijpen. De kindertijd heeft zijn eigen manieren van
denken, zien en voelen.
Fysieke groei is niet identiek aan mentale groei, maar de
twee vallen samen in de tijd, en normaal gesproken is de laatste onmogelijk
zonder de eerste. Als we eerbied hebben voor de kindertijd, is onze eerste
specifieke regel om te zorgen voor een gezonde lichamelijke ontwikkeling. Zelfs
afgezien van zijn intrinsieke waarde als een bron van efficiënte actie en
geluk, hangt de juiste ontwikkeling van de geest direct af van het juiste
gebruik van de spieren en de zintuigen. De organen van actie en van ontvangst
zijn onmisbaar om in relatie te komen met de materialen van kennis. De eerste
zaak van het kind is zelfbehoud. Dit betekent niet dat hij zichzelf nauwelijks
in leven moet houden, maar dat hij zichzelf als een groeiend, zich ontwikkelend
wezen moet behouden. Bijgevolg zijn de activiteiten van een kind niet zo
doelloos als ze voor volwassenen lijken, maar zijn ze het middel waarmee hij
kennismaakt met zijn wereld en waarmee hij ook het gebruik en de grenzen van
zijn eigen krachten leert kennen. De constante rusteloze activiteiten van
kinderen lijken zinloos voor volwassen mensen, simpelweg omdat volwassen mensen
gewend zijn geraakt aan de wereld om hen heen en daarom niet de behoefte voelen
om voortdurend te experimenteren. Maar wanneer ze geïrriteerd zijn door de
onophoudelijke bewegingen van een kind en proberen hem te reduceren tot een
staat van rust, interfereren ze allebei met het geluk en de gezondheid van het
kind en snijden ze hem af van zijn belangrijkste middelen van echte kennis.
Veel onderzoekers hebben gedacht dat een gezonde
lichamelijke toestand een negatieve toestand is van normale mentale
ontwikkeling; maar Rousseau anticipeerde op onze huidige psychologie over de
mate waarin de werking van de organen van zin en beweging een positieve oorzaak
is van de ontplooiing van intelligentie. Rousseau: Als
je regels volgt die het tegenovergestelde zijn van de gevestigde praktijk en in
plaats van je leerling ver weg te brengen, zwervend naar verre oorden, verre
landen, afgelegen eeuwen, de uiteinden van de wereld en naar de hemel zelf, je
houdt hem voor zichzelf, voor zijn eigen zorgen, hij zal in staat zijn om waar
te nemen, te herinneren en te redeneren in de volgorde van ontwikkeling van de
natuur. Naarmate het bewuste kind uitgroeit tot een actief wezen, houdt zijn
onderscheidingsvermogen gelijke tred met zijn toename in kracht. Pas als kracht
verder is ontwikkeld dan de behoeften van zelfbehoud, manifesteert het vermogen
van speculatie zich, want dit is het vermogen om overbodige kracht voor andere
dan noodzakelijke doeleinden te gebruiken. Daarom, als je de intelligentie van
je leerling zou cultiveren, cultiveer dan de kracht die het moet beheersen.
Geef zijn lichaam constante oefening, maak het sterk en gezond om hem goed en
wijs te maken; laat hem werken, laat hem dingen doen; laat hem rennen en
schreeuwen; laat hem onderweg zijn.... Het is een betreurenswaardige vergissing
om te denken dat lichamelijke activiteit de werking van de geest belemmert,
alsof de twee soorten activiteit niet hand in hand zouden moeten gaan, en alsof
de ene niet bedoeld is om als gids voor de ander te fungeren.
In de volgende passage is Rousseau specifieker over de
manier waarop de fysieke activiteiten die bijdragen aan gezondheid en de groei
van de geest elkaar versterken: Lichaamsbeweging
leert ons om onze kracht te gebruiken, om de relatie tussen onze eigen en naburige
lichamen, om natuurlijke hulpmiddelen te gebruiken die binnen ons bereik liggen
en aangepast zijn aan onze zintuigen.... Op ons achttiende leren we op onze
scholen het gebruik van de hendel; elke dorpsjongen van twaalf weet een hendel
beter te gebruiken dan de slimste monteur van de academie. De lessen die de
geleerde kinderenn elkaar op de speelplaats geven, zijn honderd keer meer
waard dan wat ze in de klas leren. Kijk naar een kat wanneer ze voor het eerst
een kamer binnenkomt. Ze gaat van plaats naar plaats; ze snuffelt rond en
onderzoekt alles. Ze is geen moment stil. Zo is het ook met een kind als hij
begint te lopen en als het ware de kamer van de wereld om hem heen betreedt.
Beiden gebruiken zicht en het kind gebruikt zijn handen als de kat haar
neus."Zoals de eerste natuurlijke impuls van de mens is om
zichzelf te meten aan zijn omgeving, om in elk object de kwaliteiten te vinden
die hem kunnen bezighouden, zo zou zijn eerste studie als kind een soort experimentele fysica voor zijn eigen
behoud moeten zijn. Hij wordt hiervan afgekeerd en naar speculatieve studies
gestuurd voordat hij zijn eigen plek in de wereld heeft gevonden. Terwijl zijn
delicate en flexibele ledematen en scherpe zintuigen zich kunnen aanpassen aan
de lichamen waarop ze van plan waren te handelen, is het tijd om zintuigen en
ledematen in hun juiste zaken uit te oefenen - de tijd om de relatie te leren
kennen tussen zichzelf en de dingen. Onze eerste leraren in de natuurfilosofie
zijn onze voeten, handen en ogen. Het vervangen van boeken leert ons niet om te
redeneren; het leert ons om de rede van anderen te gebruiken in plaats van de
onze; het leert ons veel te geloven en weinig te weten.
Voor je een praktische competentie kan verwerven, moet je eerst je gereedschap pakken; en als u
goed gebruik wilt maken van uw gereedschap, moeten ze voldoende sterk zijn
gemaakt om te kunnen worden gebruikt. Om te leren denken, moeten we
dienovereenkomstig onze ledematen, onze zintuigen en onze lichaamsorganen
oefenen, want dit zijn de hulpmiddelen van het intellect. Om het beste gebruik
van deze hulpmiddelen te krijgen, moet het lichaam dat ons van deze
hulpmiddelen voorziet, sterk en gezond worden gehouden. Het is niet alleen een vergissing
dat de ware rede los van het lichaam wordt ontwikkeld, maar het is ook een
goede lichamelijke constitutie die de werking van de geest gemakkelijk en
correct maakt.
Deze passage laat zien hoe ver Rousseau verwijderd was van het
beschouwen van lichamelijke ontwikkeling als een volledig doel op zich. Het
geeft ook aan hoe ver hij vooruit was op de psychologie van zijn eigen tijd in
zijn opvatting van de relatie van de zintuigen tot kennis. Het vigerende idee (en een idee dat zelfs in onze eigen tijd
te veel de overhand heeft) was dat de zintuigen een soort poort en weg waren
waar indrukken doorheen reisden en vervolgens opgebouwde kennisbeelden van de
wereld. Rousseau zag dat ze deel uitmaken van het actieapparaat waarmee we ons
aanpassen aan onze omgeving, en dat ze in plaats van passieve recipiënten
direct verbonden zijn met motorische activiteiten met het gebruik van handen
en benen. In dit opzicht was hij verder gevorderd dan sommige van zijn
opvolgers die het belang van zintuigcontact met objecten benadrukten, want de
laatsten dachten dat de zintuigen eenvoudigweg leveranciers van informatie over
objecten waren in plaats van instrumenten van de noodzakelijke aanpassingen van
mensen aan de wereld om hen heen.
Bijgevolg, hoewel Rpsseau
de zintuigen heel belqngrijk vindt en veel spelletjes suggereert om ze
te cultiveren, maakt hij nooit de loutere training van de zintuigen tot een
object op zichzelf. Het is niet genoeg", zegt hij, "om de
zintuigen te gebruiken om ze te trainen; we moeten leren oordelen op hun manier
we kunnen niet echt zien, horen of aanraken, behalve zoals we hebben geleerd.
Een louter mechanisch gebruik van de zintuigen kan het lichaam versterken
zonder het oordeel te verbeteren. Het is allemaal heel goed om te zwemmen,
rennen, springen, een top te zwepen, stenen te gooien. Maar we hebben ogen en
oren, evenals armen en benen, en deze organen zijn nodig om het gebruik van de
rest te leren. Oefen dus niet alleen kracht uit, maar oefen de zintuigen uit
als de krachten waardoor kracht wordt geleid. Maak optimaal gebruik van elk van
hen en controleer de resultaten van de ene door de andere. Laat kinderen Meten,
tellen, wegen, vergelijken. Gebruik geen geweld totdat je de weerstand hebt
ingeschat; laat inschatting van het effect altijd voorafgaan aan de toepassing
van de middelen. Zorg ervoor dat het kind geïnteresseerd is in het vermijden
van overbodige inspanningen. Als je het kinf traint om de gevolgen te berekenen
van wat hij doet en vervolgens de fouten van zijn voorvisie door ervaring te
corrigeren, hoe meer hij doet, hoe wijzer hij zal worden.
Er moet nog een contrast worden aangestipy tussen onderwijs
dat de natuurlijke groei begeleidt en onderwijs dat volwassen prestaties
oplegt. De laatste methode zet een premie op het verzamelen van informatie in
de vorm van symbolen. Kwantiteit in plaats van kwaliteit van kennis wordt
benadrukt; resultaten die kunnen worden getoond wanneer daarom wordt gevraagd
in plaats van persoonlijke houding en methode worden geëist. Ontwikkeling benadrukt
de noodzaak van interne en uitgebreide persoonlijke kennismaking met een klein
aantal typische situaties met het oog op het beheersen van de manier waarop met
de problemen van ervaring wordt omgegaan, niet het opstapelen van informatie.
Zoals Rousseau opmerkt, is de mogelijkheid waarmee kinderen zich lenen voor onze
valse onderwijs methoden een constante bron van misleiding voor ons. We weten of
denken dat we weten wanneer het kind de juiste vorm van woorden gebruikt, en we
schrijven dan hetzelfde begrip aan hem
toe. Het schijnbare gemak waarmee
kinderen leren is hun ondergang. We zien niet in dat juist dit gemak bewijst
dat ze niet leren. Hun glanzende, gepolijste brein weerspiegelt slechts, als in
een spiegel, de dingen die we hen laten zien." Rousseau beschrijft in
een zin het gebrek van het onderwijzen over dingen in plaats van een
kennismaking met de relaties van de dingen zelf tot stand te brengen. "Je denkt dat je de leerling leert hoe de wereld is, maarhij
leert alleen het plaatje. Breid de illustratie uit van aardrijkskunde naar het hele brede rijk van
kennis, en je hebt de kern van veel van ons onderwijs van de basisschool tot
het college.
Om te leren denken, moeten we onze ledematen oefenen.
(Francis Parker School, Chicago.)
Rousseau heeft de tegenovergestelde methode in gedachten als
hij zegt: "Onder de vele short cuts naar de kennis hebben we er dringend
een nodig om ons de kunst van het leren met moeite te leren." Natuurlijk
is zijn idee niet om dingen moeilijk te maken om ze moeilijk te maken, maar om
de simulatie van leren te vermijden die te vinden is in het herhalen van de
formules van leren, en om het langzame en zekere proces van persoonlijke
ontdekking te vervangen. Studieboeken en
lezingen geven de resultaten van andere de ontdekkingen van de mens, en lijken
dus een kortere weg naar kennis te bieden; maar de uitkomst is slechts een
nietszeggende terugkaatsing van symbolen zonder begrip van de feiten zelf. Het
verdere resultaat is mentale verwarring; de leerling verliest zijn
oorspronkelijke mentale trefzekerheid; zijn realiteitszin wordt ondermijnd. De eerste betekenisloze zin, het eerste dat op gezag van een ander als
vanzelfsprekend wordt beschouwd zonder dat de leerling de betekenis ervan voor
zichzelf ziet, is het begin van de ondergang van het eigen oordeel. En
nogmaals: Waar zou je hem aan laten
denken, als je al het denken voor hem doet? (En we moeten niet
vergeten dat het georganiseerde materiaal van onze teksten en vaste lessen het
denken van anderen vertegenwoordigt.) Je
voltooit dan de taak om de rede in zijn geest in diskrediet te brengen door hem
de rede te laten gebruiken die hij heeft op de dingen die hem het minst nuttig
lijken.
Als het in Rousseau's tijd waar was dat informatie, kennis,
als doel op zich, een ondoorgrondelijke en kustloze oceaan is, is
het veel zekerder dat de toename van de wetenschap sinds zijn tijd de
identificatie van onderwijs met de loutere accumulatie van kennis absurd heeft
gemaakt. De frequente kritiek op het bestaande onderwijs op grond van het feit
dat het een klein en oppervlakkig beeld geeft van een grote en diverse aantal onderwerpen, is rechtvaardig. Maar de
gewenste remedie zal niet worden gevonden in een terugkeer naar mechanische en
magere leer van de drie R's, maar eerder in een overgave van ons koortsachtige
verlangen om het hele veld van kennis in verschillende studies te verdelen, om de grond te bedekken. We moeten dit nutteloze en schadelijke doel
vervangen door het betere ideaal om grondig om te gaan met een klein aantal
typische ervaringen op een manier die de leermiddelen onder de knie krijgt, en
situaties presenteren die leerlingen hongerig maken om extra kennis te
verwerven. Door de conventionele manier van lesgeven leert de leerling plaatjes
in plaats van de wereld het symbool in plaats van het feit. Wat de leerling
echt nodig heeft, is niet exacte informatie over topografie, maar hoe hij er
zelf achter kan komen. Kijk wat een verschil er is tussen de kennis van
jouw leerlingen en de onwetendheid van mij. Ze leren kaartjes; hij maakt
zezelf. Om erachter te komen hoe je kennis kunt maken wanneer het nodig is,
is het ware einde van het verwerven van informatie op school, niet de
informatie zelf.
HOOFDSTUK II
EEN EXPERIMENT IN
ONDERWIJS ALS NATUURLIJKE ONTWIKKELING
Rousseau's leer dat onderwijs een proces van natuurlijke
groei is, heeft sinds zijn tijd de meeste theoretiseringen op het onderwijs
beïnvloed. Het heeft de praktische details van het schoolwerk in mindere mate
beïnvloed. Af en toe hebben experimentatoren hun plannen echter gebaseerd op
zijn principes. Onder deze experimenten is er een uitgevoerd door mevrouw
Johnson in Fairhope, Alabama. Naar deze plek hebben studenten en experts de
afgelopen jaren pelgrimstochten gemaakt en de invloed van het model van mevrouw
Johnson heeft geleid tot de start van vergelijkbare scholen in verschillende
delen van de Verenigde Staten. Mevrouw Johnson voert een zomercursus voor het
trainen van leraren door een werkobjectles in haar ideeën te geven in
Greenwich, Connecticut, waar een school voor kinderen als model is uitgevoerd.
Haar belangrijkste onderliggende principe is Rousseau's
centrale idee; namelijk: Het kind is het best voorbereid op het leven als
volwassene door het ervaren van wat betekenis heeft voor hem als kind; en verder
heeft het kind het recht om van zijn jeugd te genieten. Omdat hij een groeiend dier is dat zich moet ontwikkelen om succesvol
te leven in de volwassen wereld, mag er niets worden gedaan om de groei te
verstoren en moet alles worden gedaan om de volledige en vrije ontwikkeling van
zijn lichaam en zijn geest te bevorderen. Deze twee ontwikkelingen gaan
samen verder; het zijn onafscheidelijke processen en beide moeten voortdurend
in gedachten worden gehouden als van even groot belang.
Mevrouw Johnson bekritiseert de conventionele school van
vandaag. Ze zegt dat het zo geregeld is dat het de leraar die snelle en
tastbare resultaten wenst, makkelijk maakt; dat het voorbijgaat aan de
volledige ontwikkeling van de leerlingen. Het is gerangschikt op het fatale plan
van een broeikas, waardoor een steriele show wordt gedwongen, in plaats van de
algehele groei te bevorderen. Het bevordert geen individualiteit die in staat
is tot een blijvend verzet en tot creatieve activiteiten. Het negeert de
huidige behoeften van het kind; het feit dat een kind al elk jaar en elk uur
een vol leven leidt, niet wachtend om te leven in een periode die door zijn
ouders wordt gedefinieerd, wanneer school tot het verleden behoort. De afkeer
van kinderen voor school is een natuurlijk en noodzakelijk gevolg van
dergelijke fouten als deze. De natuur heeft het jonge dier niet aangepast aan
het smalle bureau, het overvolle
curriculum, de stille opname van ingewikkelde feiten. Zijn leven en groei zijn
afhankelijk van beweging, maar de school dwingt hem urenlang in een krappe
positie, zodat de leraar er zeker van kan zijn dat hij luistert of boeken
bestudeert. Korte periodes van lichaamsbeweging zijn toegestaan als omkoping om
hem de rest van de tijd stil te houden, maar deze versoepelingen compenseren
niet de inspanningen die hij moet leveren. Het kind wil zowel mentaal als
fysiek graag bewegen. Net zoals de fysieke groei samen met het mentale moet
verlopen, zo is het in de afzonderlijke handelingen van een kind. Zijn
lichamelijke bewegingen en zijn mentale ontwaken zijn wederzijds afhankelijk
van elkaar.
Het is niet genoeg om dit principe te verkondigen zonder het
bewijs ervan in de praktijk te brengen, zegt mevrouw Johnson. Het kind met het
goed gevoede, actieve lichaam is het kind dat het meest angstig is om dingen te
doen en te weten. Aan de behoefte aan activiteit moet worden voldaan in de
uitoefening van de school, van uur tot uur; het kind moet zich zowel op het
werk als in het spel kunnen bewegen, imiteren en zelf kunnen ontdekken. De
wereld van objecten om hem heen is een onontgonnen halfrond voor het kind,
zelfs op de leeftijd van zes jaar, een wereld die zich voortdurend uitbreidt
tot zijn kleine visie terwijl zijn activiteiten hem steeds verder in zijn 20
onderzoeken, een wereld die voor hem lang niet zo alledaags is als voor de
volwassene. Laat het kind daarom, terwijl zijn spieren zacht zijn en zijn geest
vatbaar, voor zichzelf kijken naar de wereld van dingen die zowel natuurlijk
als kunstmatig zijn, die voor hem de bron van kennis is.
In plaats van deze kans op groei en ontdekking te bieden,
maakt de gewone school indruk op de kleine in een smal gebied, in een
melancholische stilte, in een geforceerde houding van geest en lichaam, totdat
zijn nieuwsgierigheid wordt afgestompt tot verbazing over de vreemde dingen die
hem overkomen. Al snel is is het lichaam
van een kind zijn taak beu en begint een leerling manieren te vinden om zijn
leraar te ontwijken, om om hem heen te zoeken voor een ontsnapping uit zijn
kleine gevangenis. Dit betekent dat hij rusteloos en ongeduldig wordt, in de
taal van de school, dat hij zijn interesse verliest in de kleine taken die hem
zijn gesteld en bijgevolg in die nieuwe wereld die een tijdje geleden zo
aantrekkelijk was. De ziekte van onverschilligheid heeft zijn gevoelige ziel
aangevallen, voordat hij redelijk op weg is naar kennis.
.Mevrouw Johnson heeft geprobeerd een plan te vinden dat de
grootst mogelijke vrijheid van individuele ontwikkeling biedt. Omdat het jonge
kind niet geschikt is vanwege zijn zachte spieren en zijn onvolwassen zintuigen
voor de moeilijke taak om zich te settelen om fijn werk te maken van de details
van dingen, moet hij het schoolleven niet beginnen door te leren lezen en
schrijven, noch door te leren omgaan met kleine speeltjes of gereedschappen.
Hij moet de natuurlijke koers voortzetten die hij thuis is ingeslagen om van
het ene interessante object naar het andere te rennen, om de betekenis van deze
objecten te onderzoeken en vooral om de relatie tussen de verschillende
objecten te traceren. Dit alles moet op een grote manier gebeuren, zodat hij de
namen en betekenissen van de voor de hand liggende feiten krijgt zoals ze in
hun volgorde verschijnen. Zo komen de obscure en moeilijke feiten de ene na de
andere aan het licht zonder door de leraar aan de aandacht van het kind te
worden gedwongen. De ene ontdekking leidt tot de andere, en het belang van
achtervolging leidt het kind uit eigen beweging naar onderzoeken die vaak
neerkomen op ernstige intellectuele discipline.
Door dit pad van natuurlijke groei te volgen, wordt het kind
geleid naar lezen, schrijven, rekenen, aardrijkskunde, enz., Door zijn eigen
verlangen om te weten. We moeten wachten op het verlangen van het kind, op het
bewustzijn van nood, zegt mevrouw Johnson; dan moeten we onmiddellijk de
middelen verschaffen om het verlangen van het kind te bevredigen. Daarom wordt
de leeftijd van het leren lezen uitgesteld totdat het kind goed gegrond is in
zijn ervaring en kennis van de grotere verhoudingen der dingen. Mevrouw Johnson gaat zelfs zo ver dat ze
voorkomt dat kinderen op te jonge leeftijd leren lezen. Op acht of negenjarige
leeftijd denkt ze dat ze graag boeken willen verkennen, net zoals ze eerder
dingen hebben verkend. Tegen die tijd herkennen ze de behoefte en het gebruik
van de informatie in boeken; ze zijn erachter gekomen dat ze deze informatie op
geen andere manier kunnen krijgen. Vandaar dat het daadwerkelijk leren lezen
nauwelijks een probleem is; kinderen leren zichzelf. Onder de stimulans van
interesse om tot de kennis van een bepaald onderwerp te komen, overwinnen ze de
mechanische moeilijkheid om gemakkelijk en snel te lezen. Lezen is voor hen
geen op zichzelf staande oefening; het is een middel om een zo gewenst object
te verwerven. Net als het beklimmen van de voorraadkasten, worden de
moeilijkheden en gevaren ervan uit het oog verloren in het absorberende
verlangen om de mentale eetlust te bevredigen.
Elk van de onderwerpen van het curriculum moet aan het kind
worden gegeven om te voldoen aan een vraag van zijn kant naar een grotere
kennis van relaties dan hij kan krijgen door zelf objecten te bestuderen. Rekenkundige en abstracte noties weergegeven door cijfers zijn
betekenisloos voor het kind van zes, maar getallen als onderdeel van de
dingen waarmee hij elke dag speelt of gebruikt, zijn zo vol van betekenis dat
hij al snel vindt dat hij niet met elkaar overweg kan zonder dat hij van hen op
de hoogte is.
Mevrouw Johnson probeert een experiment onder omstandigheden
die gelden op openbare scholen, en ze gelooft dat haar methoden haalbaar zijn
voor elk openbaar schoolsysteem. Ze noemt haar onderwijsmethoden
"organisch" omdat ze de natuurlijke groei van de leerling volgen. De
school streeft ernaar om het kind de beroepen en activiteiten te bieden die in
elk stadium van ontwikkeling nodig zijn om zich in dat stadium te ontvouwen.
Daarom dringt ze erop aan dat de algemene ontwikkeling in plaats van de
hoeveelheid verkregen informatie, de classificatie van de leerlingen zal
beheersen. Indeling in groepen wordt gemaakt waarbij geconstateerd wordt dat de
kinderen zich van nature verdelen. Deze groepen worden leefgroepen genoemd in plaats van jaarklasses. De eerste leefgrope eindigt tussen het achtste en negende jaar; de tweede tussen de elfde en
twaalfde, en aangezien een nog duidelijkere verandering van interesses en
smaken optreedt in de periode van de adolescentie, zijn er verschillende
middelbare schoolklassen. Het werk binnen de groep wordt vervolgens geregeld om
de leerlingen de ervaringen te geven die op die leeftijd nodig zijn voor de
ontwikkeling van hun lichaam, geest en geest.
Het doen van gedwongen taken, het toewijzen van lessen om te
studeren en gewone examens hebben geen aandeel in het Fairhope-curriculum.
Vandaar dat de kinderen niet die afkeer van leren en wantrouwen verwerven van
wat een leraar of tekstboek zegt, die helaas zo vaak voorkomen onder geleerden
op de gewone school. Ze oefenen hun instincten uit om op natuurlijke wijze te
leren, zonder dat zelfbewustzijn dat voortkomt uit het feit dat ze gedwongen
zijn om hun gedachten bij onderzoeken en promoties te houden.
Slimme en intelligente kinderen krijgen vaak een afkeer van
het schoollokaal en wat eruit komt, die ze niet alleen nooit helemaal
ontgroeien, maar die een echte handicap voor hen is als ze opgroeien, waardoor
ze vaak hun universiteitswerk niet serieus nemen en ze achterdochtig worden van
alle ideeën die niet daadwerkelijk uit hun eigen ervaring buiten het klaslokaal
zijn afgeleid. Misschien worden ze zo volgzaam dat ze zich neerleggen bij alle
gezaghebbende uitspraken en hun realiteitszin verliezen. We vertellen onze
kinderen dat boeken de opslagplaatsen van de wereld zijn en dat ze het erfgoed
van het verleden bevatten zonder welke we wilden zouden zijn; dan leren we ze
zodat ze een hekel hebben aan informatieboeken en verdisconteren wat een leraar
hen vertelt. Incompetentie is algemeen, niet omdat25 mensen worden als kind
niet genoeg geïnstrueerd, maar omdat ze geen gebruik kunnen en willen maken van
wat ze leren. De mate waarin dit te wijten is aan een vroeg wantrouwen tegen
school en het leren dat ermee gepaard gaat, kan niet worden overschat.
De studenten van Fairhope zullen nooit met deze handicap te
kampen hebben. Ze zijn uniform gelukkig op school en verkondigen enthousiast
hun liefde ervoor. Niet alleen is het werk interessant voor de
groep als geheel, maar geen enkel individueel kind wordt gedwongen tot een taak
die niet aanspreekt; elke leerling mag doen wat hij wil, zolang hij zich niet
met iemand anders bemoeit. De kinderen zijn echter niet bevrijd van alle
discipline. Ze moeten aan het werk blijven terwijl ze op school zijn en leren
om hun buren niet lastig te vallen, maar ook om hen te helpen wanneer dat nodig
is. Grilligheid of luiheid verontschuldigt een kind er niet van om een gezond
of nuttig regime te volgen.
Mevrouw Johnson vindt dat kinderen in hun jonge jaren niet
moreel of immoreel zijn, maar gewoon amoreel: hun gevoel voor goed en kwaad is
nog niet begonnen zich te ontwikkelen. Daarom moeten ze zoveel mogelijk
vrijheid krijgen; verboden en bevelen, waarvan zijzelf of hun metgezellen het
resultaat niet kunnen begrijpen, zijn onvermijdelijk zinloos; hun neiging om het kind te maken is geheimzinnig en
bedrieglijk. Geef een kind voldoende gezonde activiteit. Wanneer hij
gedisciplineerd moet worden, doe dan geen beroep op een gevoel dat hij niet
heeft, maar laat hem desnoods met een beetje pijn zien wat zijn ondeugende daad
voor zijn speelkameraad betekende. Als hij leuke en goede dingen wil delen met
zijn familie en vrienden, moet hij zich zo gedragen dat ze zijn gezelschap
willen. Dit is een motief dat een jong kind kan begrijpen, want hij weet
wanneer zijn vrienden aangenaam of onaangenaam voor hem zijn. Er is minder in
zo'n schema van discipline dat het kind ertoe aanzet om zich te onttrekken of
te verbergen, om te liegen of om zich te bewust te worden van zijn daden, dan
in een discipline gebaseerd op morele gronden, die voor het kind slechts een
excuus lijkt te zijn om hem te dwingen iets te doen, simpelweg omdat een
volwassen persoon wil dat het wordt gedaan.
Gebrek aan zelfbewustzijn is een positieve winst aan de kant
van geluk. Het disciplineschema van mevrouw Johnson draagt bij aan die liefde
voor school en werk die alle onderwijsprogramma's willen vestigen. Wanneer werk
interessant is, is het niet nodig om kinderen te belemmeren in hun uitvoering
ervan door zinloze beperkingen en kleine verboden. Wanneer kinderen vrijwillig
werken, gaan ze leren associëren met het doen van wat sympathiek is. Dit is
ongetwijfeld van positieve morele waarde. Het helpt bij het ontwikkelen van een
zelfverzekerde, vrolijke houding ten opzichte van werk; een vermogen om een
taak onder ogen te zien zonder afkeer of afkeer, wat van meer echte waarde is
bij karaktervorming dan het doen van harde, onsmakelijke taken of het afdwingen
van aandacht en gehoorzaamheid.
De indeling in leefgroepen neemt die nadruk op de mislukkingen en tekortkomingen van de leerlingen weg,
die ongetwijfeld min of meer duidelijk zal zijn wanneer leerlingen worden
beoordeeld op basis van hun vaardigheid in boeken. Het kind dat mentaal traag
is, krijgt niet het gevoel dat hij in ongenade valt. De aandacht wordt niet op
hem gevestigd en hij wordt niet geprikt, uitgescholden of 'geflikt'. Zich niet
bewust van zijn eigen zwakheden, behoudt hij de morele steun van vertrouwen in
zichzelf; en zijn handwerk en fysieke prestaties geven hem vaak prestige onder
zijn medemensen. Mevrouw Johnson is van mening dat de recitaties en het
onderzoek van het gewone schoollokaal slechts hulpmiddelen zijn om het werk
voor de leraar gemakkelijker te maken; terwijl het bewustzijn van wat hij wel
of niet "weet", als gevolg van cijfers en cijfers, schadelijk is voor
het kind, net zoals een nadruk op zijn mislukkingen schadelijk is.
Vooral opvallend is het contrast van de klassikale
oefeningen op Fairhope met recitaties waarbij de kinderen, stilzittend met hun
boeken dicht, onderworpen zijn aan een vuur van vragen van de leraar om
erachter te komen hoeveel ze zich herinneren van een les die ze geacht worden
alleen te hebben gestudeerd. Om nogmaals uit Rousseau te citeren: Hij (de leraar) maakt er een punt van om te laten zien dat er geen tijd
is verspild; hij voorziet zijn leerlingen van goederen die gemakkelijk in de
etalages kunnen worden uitgestald, prestaties die naar believen kunnen worden
getoond.... Als de kennis van het het
kind moet worden onderzocht, is het kind ingesteld om zijn waren uit te
stallen; hij spreidt ze uit; bevredigt degenen die hen aanschouwen, pakt zijn
bundel en gaat zijn eigen weg. Te veel
vragen zijn vervelend en weerzinwekkend voor de meesten van ons en in het
bijzonder voor kinderen. Na een paar minuten vermindert hun aandacht; ze houden
op te luisteren naar je eeuwige vragen en ze antwoorden willekeurig.
Bij
Fairhope doen de kinderen het werk en de leraar is er om hen te helpen weten,
niet om ze terug te laten geven wat ze uit het hoofd hebben geleerd. Tests
worden vaak uitgevoerd met boeken open, omdat ze niet zijn om de leraar te
laten zien wat het kind zich kan herinneren, maar eerder om zijn vooruitgang in
het vermogen om boeken te gebruiken te ontdekken. Lessen worden niet gegeven,
maar de boeken liggen open in de handen van de leerlingen en met de leraar
bespreken ze de tekst, waardoor ze er alle vreugde en informatie uit halen. Dit
stimuleert een echte liefde voor boeken, zodat deze kinderen die nooit
toegewezen zijn gekregen, een les om te
studeren, vrijwillig de tekst te bestuderen na het schoolwerk. Ze komen niet in
de verleiding om vals te spelen, want ze worden niet in de positie gebracht dat
ze moeten pronken.
Het resultaat van dit systeem van discipline en studie,
naast bevredigende vooruitgang in de drie R's, is vrijheid van
zelfbewustzijn aan de mentale en morele kant; het vermogen van een kind om al
zijn eigen initiatief en enthousiasme in zijn werk te stoppen; de kracht om
zijn natuurlijke verlangen om te leren te bevredigen; zo behoudt hij de vreugde
in het leven en een vertrouwen in zichzelf dat al zijn energie voor zijn werk
vrijmaakt. Hij houdt van school en vergeet dat hij aan het 'leren' is; want
leren komt onbewust als een bijproduct van ervaringen die hij voor eigen rekening
als de moeite waard erkent.
De volgende activiteiten zijn uitgewerkt in Fairhope als
vervanging voor het gebruikelijke curriculum: lichaamsbeweging, natuurstudie,
muziek, handwerk, veldgeografie, verhalen vertellen, zintuiglijke cultuur,
fundamentele opvattingen over getallen, dramatiseringen en spelletjes. In de
tweede klas worden kaarttekening en beschrijvende geografie toegevoegd, voor
lezen wordt verworven en het getalwerk wordt gewijzigd door de kennis van
cijfers. Elke les is gepland als een concrete ervaring met een duidelijk einde
in zicht, aantrekkelijk to the child as
desirable.
De waarde van handwerk wordt sterk benadrukt in de
Fairhope-school, consequent met de nadruk op fysieke groei. Het kleine kind
moet blijven leren coördineren met meer en meer vaardigheid zijn gespierde
bewegingen als zijn lichaam moet worden ontwikkeld volgens de hoogste normen
van gezondheid en efficiëntie, en niets draagt hier beter aan bij dan de
gecontroleerde en nogal delicate bewegingen die nodig zijn om dingen met de
handen te maken. Het feit dat hij dingen maakt, geeft precies de stimulans die
het kind nodig heeft om hem in staat te stellen de taak voort te zetten, om
steeds dezelfde inspanningen van geest, hand en oog te herhalen, om hem echte
controle over zichzelf te geven in het proces. De voordelen van handwerk aan de
utilitaire kant zijn net zo groot. Het kind leert hoe het de gewone
gereedschappen van het leven moet gebruiken, de schaar, het mes, de naald, het
vliegtuig en de zaag, en krijgt een waardering van de gereedschappen, verf en
klei van de kunstenaar, die de rest van zijn leven meegaat.
Als hij een kind is
met initiatief en inventiviteit vindt hij een natuurlijke en aangename
uitlaatklep voor zijn energie. Als hij dromerig of onpraktisch is, leert hij
respect voor handwerk en wint hij iets om een goed afgerond mens te worden.
Zowel jongens als meisjes doen kook- en timmerwerk, want het doel van het werk
is niet om hen op te leiden voor een beroep of beroep, maar om hen op te leiden
tot capabele, gelukkige leden van de samenleving. Schilderen of klei boetseren
spelen een even grote rol, zelfs met de kleintjes, als timmeren of naaien, op
voorwaarde dat ze een doel dienen of voldoende verbonden met ander werk om de
interesse van de leerling vast te houden. Een gevoel van het mooie is niet
bewust aanwezig bij kleine kinderen en moet worden ontwikkeld door hun omgang
met alledaagse voorwerpen als het een echte kracht in hun leven wil worden.
Daarom wordt kunst onderwezen als onderdeel van het handwerk, het
vertellen van verhalen, de dramatisering of de natuurstudie. De jongste kinderen
in klei boetseren, schilderen, papiermatten weven, papier of houten speelgoed
maken, etc., worden zoveel mogelijk gevraagd om dingen voor te stellen die ze
willen maken. Met het verwerven van vaardigheden blijven ze steeds moeilijkere
objecten maken; leerlingen van negen of tien maken raffiamanden, boten en
poppenmeubels.
As would be expected from the emphasis put upon following
the development of the child, physical exercise plays an important part in the
days work. It comes every day, during the regular school hours and usually in
the first part of the morning while the children are fresh and energetic. For
an hour the school is outdoors in a field the children call the gym. Bars,
horses, etc., are scattered about, and there is some one there to help them try
new things and see that the work is well balanced, but formal gymnastics in the
accepted meaning of the term do not exist. Mrs. Johnson believes that the
distaste of children is sufficient reason for doing away with them, and that,
since the growing child is constantly seeking of his own accord opportunities
to stretch and exercise his muscles, all the school needs to do is to supply
the opportunity, seeing to it that this is not indulged to the point of harming
the child. The children fall naturally into groups; those who want to swing on
the bars and rings, those who want to climb, to jump, or run, or throw, etc.
Running usually takes the form of races; a tree is used as a target in the
stone throwing contests. The children themselves have invented games to use on
the apparatus, and the hour in31 the gym is one of the busiest in the day. It
leaves the children eager and stimulated for their mental work, since it has
meant no overworking of one set of muscles, no dull repetition of meaningless
movements at some one elses command. Besides this regular time for exercise,
the children may study outdoors, and many of the classes are conducted in the
open air. Indoors there are games, handwork, and dramatizations, all of which
contribute to the physical well-being of the children. There are no cramping
desks, the pupil may sit where or how he pleases, or even move from place to
place if he does not disturb his fellows. The classes go on in a room in which
two groups, each of fifteen or more children, are working, and the necessary
quiet and order exist.
Natuurstudie en veldgeografie worden bijna volledig buiten
de school uitgevoerd. De kinderen gaan de velden en bossen in en kijken naar de
bomen en bloemen, stellen er vragen over, onderzoeken de verschillen in schors,
bladeren en bloemen, vertellen elkaar wat ze denken en gebruiken hun boeken om
vragen te beantwoorden die de bomen en planten hen hebben voorgesteld. Ze leren
de betekenis van de woorden stampers, meeldraden en bloemblaadjes met bloemen
die ze hebben verzameld, of kijken naar een bij die stuifmeel van plant naar
plant draagt. Individuele leerlingen worden aangemoedigd om de klas te
vertellen wat ze thuis hebben geleerd, om bloemen uit hun tuin te brengen of om
te vertellen over dingen die ze hebben gezien.
De klas bezoekt een naburige boerderij, herkent zoveel mogelijk groenten als ze kunnen en leert
de namen en kenmerken van de nieuwe. Als ze weer in het schoollokaal zijn,
maken degenen die kunnen schrijven een lijstje van alle groenten die ze zich
kunnen herinneren, en combineren zo met hun natuurles een lesje schrijven. Er
is een tuin op het schoolterrein waar de leerlingen leren ploegen, harken en
planten, hun zaden zien opkomen en groeien en bloeien. In een klein stukje
grond dat hun eigen is, observeren ze alle fasen in de cyclus van het
plantenleven en krijgen ze bovendien de voordelen van de morele training die
voortkomt uit het uitvoeren van een werkstuk dat enkele maanden duurt en
constante aandacht en zorg vereist. Dit soort werk speelt een grote rol in het
curriculum van de jongere kinderen, want het lijkt vooral bij hun wereld te
horen; naar de wereld van concrete objecten die ze elke dag om zich heen zien,
die ze kunnen hanteren en waarmee ze kunnen spelen, en die bijgevolg hun
nieuwsgierigheid opwekken..
De leerlingen mogen pas in het achtste of
negende jaar boeken gebruiken en tegen die tijd hebben ze zich zo sterk bewust
van hun behoefte dat ze smeken om hulp bij het leren. De lange, vermoeiende
oefening die nodig is voor zesjarige kinderen wordt geëlimineerd. Elk kind is
angstig om een bepaald boek te lezen, dus het is niet of nauwelijks nodig om
zijn aandacht vast te houden of aan te dringen op een eindeloze herhaling.
Mevrouw Johnson gelooft ook dat het beter is voor de natuurlijke fysieke en
mentale ontwikkeling van het kind, als het leren schrijven en figureren zo laat
mogelijk wordt uitgesteld. Dan benaderen leerlingen het met een bewustzijn
van hun werkelijke behoefte eraan, van de hulp die het voor hen zal zijn in hun
dagelijks leven. Hun achtergrond van kennis van dingen en vaardigheden
verworven door handwerk maakt de eigenlijke processen van leren relatief
eenvoudig. Mevrouw Johnson is ervan
overtuigd dat een kind dat pas op haar school leert lezen en schrijven als hij
tien jaar oud is, net zo goed kan lezen op zijn veertiende, en schrijft en
spreekt evenals een kind van veertien op een school waar het gebruikelijke/klassieke curriculum wordt gevolgd.
De fundamentele conceptie van het getal wordt mondeling
onderwezen. De kleinste kinderen beginnen met het tellen van elkaar of de
dingen over hen. Dan zullen ze misschien op het schoolbord een lijn in tweeën
delen, dan in drie delen, dan kwartalen. Door middel van objecten of lijnen op
het schoolbord beginnen ze vervolgens op te tellen, af te trekken, driekwart te
nemen, zelfs te delen. De mondelinge oefening in dit soort werk is constant en
de kinderen raken grondig vertrouwd met de fundamentele processen van rekenen,
voordat ze een getal kunnen schrijven of de betekenis van het optel- of
vermenigvuldigingsteken kennen. Wanneer dan de tijd komt, rond de leeftijd van
negen jaar, om getallen te leren schrijven, wordt de oefening herhaald door de
conventionele wiskundetekens te gebruiken in plaats van lijnen of objecten. De school
heeft ontdekt dat deze methode de gebruikelijke worstelingen wegneemt, vooral
in het leren van fracties en hun omgang. Lange cijfrdelingen en de andere
gecompliceerde processen worden aangeleerd nadat de leerlingen goed en
gemakkelijk kunnen schrijven, en er wordt geen nadruk gelegd op formele analyse
totdat herhaalde oefeningen de kinderen redelijk vertrouwd en bekwaam hebben
gemaakt in het proces. Spelletjes en wedstrijden van allerlei door de
individuele leerkracht bedachte soorten worden gebruikt om deze oefening
interessant te maken voor de leerlingen.
De vertelling en dramatisering zijn zeer nauw met elkaar
verbonden en nemen (tot de leeftijd van een jaar of tien) de plaats in van het
gebruikelijke boekenwerk. Verhalen van literaire waarde, qua onderwerp
aangepast aan de leeftijd van de leerlingen, worden aan hen verteld of
voorgelezen, en zij worden op hun beurt gevraagd om verhalen te vertellen die
ze buiten school hebben gehoord. Na het negende of tiende jaar, wanneer de
kinderen hebben leren lezen, lezen ze verhalen uit boeken voor, hetzij voor
zichzelf of hardop, en dan bespreekt de hele klas ze. De school gelooft dat dit
de ware manier is voor jongeren om literatuur te benaderen, als ze willen leren
liefhebben en waarderen, niet alleen om de tekst te bestuderen op vreemde
woorden en spraakfiguren
Zintuiglijke cultuur
betekent de specifieke training van het lichaam en de spieren van het kind om
nauwkeurig te reageren op de wens om bepaalde spier- of andere zintuiglijke
handelingen uit te voeren; of meer technisch betekent het motorisch-sensorische
coördinatie. Naast de algemene training die voortkomt uit handwerk en
lichaamsbeweging, zijn er speciale spellen georganiseerd om de verschillende
zintuigen te oefenen. De jongste klas doet relatief veel van dit gevoel aan
gymnastiek. De hele klas zit roerloos en in absolute stilte; een kind tipt van
zijn stoel naar een ander deel van de kamer, en dan met zijn ogen dicht probeert
elk ander kind te vertellen waar het is; of het ene kind zegt iets en de
anderen proberen te raden wie het was, door de stem.
Om de tastzin te trainen,
krijgt een geblinddoekt kind enkele gewone voorwerpen en door ze aan te raken
probeert ze te herkennen. Een van de favoriete spellen van de hele school is
uitgevonden om spiernauwkeurigheid te trainen. Kinderen van verschillende
leeftijden, verdeeld in groepen, gooien stenen naar een grote boom in de tuin.
Dit spel heeft alle kracht van competitie, terwijl het oog en de hand leren
samenwerken en het hele lichaam trainen. De ongewone fysieke controle van de
Fairhope-leerlingen is het best te zien in de timmermanswerkplaats, waar zelfs
de jongste kinderen werken en hanteren gereedschap, hamers, zagen en vliegtuigen
en doen zichzelf geen pijn. Er is een voetkrachtige decoupeerzaag in de winkel
en het is een leerzaam gezicht om een kind van zeven te zien, te klein om het
pedaal te bedienen, zijn stuk hout vast te houden, het in de zaag te draaien en
te vormen zonder zichzelf te verwonden.
De Fairhope-leerlingen steken gunstig af bij leerlingen op
de gewone openbare scholen. Wanneer ze om welke reden dan ook van school veranderen, hebben ze altijd zonder extra moeite met andere kinderen van hun
leeftijd kunnen werken; ze zijn geneigd om fysiek sterker te zijn en zijn veel
capabeler met hun handen, terwijl ze een echte liefde voor boeken en studie
hebben die hen even sterk maakt aan de puur culturele kant van hun werk.
Het
organische curriculum is in detail uitgewerkt en het langst in gebruik voor de
jongere kinderen, maar mevrouw Johnson is ervan overtuigd dat het principe van
haar werk even goed van toepassing zal zijn op middelbare scholieren en begint
een experiment met middelbare schoolkinderen. Onder haar leiding is de school
een groot succes gebleken. Tijd en grotere kansen zullen ongetwijfeld de zwakke
plekken en discrepanties corrigeren die onvermijdelijk zullen verschijnen
terwijl elke school zich in de experimentele fase bevindt.
De school heeft voorwaarden
geschapen voor gezonde, natuurlijke groei, genoeg voor de leraar (als leider in
plaats van als instructeur) om kennis te maken met de zwakheden van elk kind
individueel en vervolgens het werk aan te passen aan de individuele behoeften. Het
heeft aangetoond dat het mogelijk is voor kinderen om op school hetzelfde
natuurlijke leven te leiden als in goede huizen buiten schooltijd; om
lichamelijk, mentaal en moreel vooruitgang te boeken op school zonder
feitelijke druk, beloningen, examens, cijfers of promoties, terwijl ze
voldoende controle krijgen over de conventionele hulpmiddelen voor het leren en
bestuderen van boeken - lezen, schrijven en uitzoeken - om ze onafhankelijk te
kunnen gebruiken.
Interview 25 jaar geleden over toestand van het Vlaams onderwijs & 20 jaar Onderwijskrant en: âRaf Feys, gedreven criticus Vlaams onderwijs: vernieuwen is niet hetzelfde als vernielen.â
Interview 25 jaar geleden over 20 jaar Onderwijskrant en
toestand van het Vlaams onderwijs: Raf Feys,
gedreven criticus Vlaams onderwijs: vernieuwen is niet hetzelfde als
vernielen. Mijn analyse en waarschuwingen een kwarteeuw geleden: terecht?
Interview van Hein De
Belder op 8 december 1997 in De Standaard
Inleiding
interview
Hein De Belder: Er wordt in Vlaanderen veel achter de hand gemopperd over het
onderwijs. Maar er is alvast één uitzondering: Raf Feys, de hoofdredacteur van
Onderwijskrant. Zijn hele leven lang al formuleert hij zijn kritiek openlijk en
hij zorgt bijna als enige voor het nodige zout in de pap. Rode draden hierbij
zijn Feys basisprinciepen: Kijk bij hervormingen eerst naar het goede, naar
de sterke kanten van ons onderwijs, maak een inventaris op en conserveer deze
i.p.v. ze in vraag te stellen, en houd
bij ingrepen meer rekening met de werkelijkheid in klas. Nu eens
leverde hem dat het etiket progressief op, dan weer het etiket conservatief.
Feys was in 1977 medestichter van het tijdschrift
Onderwijskrant. Dit tijdschrift bestaat nu - 20 jaar later nog. Feys is er de
drijvende kracht van. Het is ook de tribune van waaraf hij geregeld zijn
vermaningen uitspreekt en ervoor zorgt dat in het vlees van de beleidsvoerders
en nieuwlichters er steeds een angel zal
zitten. Hij telt een 260 publicaties van zijn hand, ook over zijn directe
systeemmethodiek voor het leren lezen, straks ook een nieuw boek over wiskunde
en een over wereldoriëntatie, ook een veertig leerpakketten voor
wereldoriëntatie.
Zijn sterkte is zijn intense betrokkenheid bij de
onderwijspraktijk ook als hij kritiek uitbrengt. Hij rekent het tot zijn verdienste dat zo enkele
beleidsontsporingen werden voorkomen of ingedijkt. Hij slaagde er b.v. met zijn
campagne Moderne wiskunde: een vlag op een modderschuit van 1982 in om het wiskundetij te keren. Hij publiceerde als
alternatief bijdragen over effectief wiskundeonderwijs die aansloten bij de
sterke rekentraditie. Feys stelde in 1992-93 mede de eindtermen wiskunde
basisonderwijs op en iets later ook het leerplan wiskunde voor het lager
(katholiek) onderwijs. Hij werd ook
sporadisch bij het beleid betrokken, direct of via politiek lobbywerk. Als
lerarenopleider participeerde hij de voorbije jaren ook heel betrokken &
kritisch in het debat over de hervorming van het hoger onderwijs en van de
lerarenopleidingen.
De Belder besloot zijn lang interview (zie verderop) zo. Raf Feys is het blijvende zout in ons
onderwijs. Zijn inzet voor goed onderwijs is bewonderenswaardig, en zijn kritische zin slaapt niet zoals ook
blijkt uit dit interview. Iedereen die
met het onderwijs begaan is, kan alleen profijt halen uit de confrontatie met
zijn kritiek en publicaties, als toetssteen voor de eigen opvattingen. Tussen
Feys woorden valt geen speld te krijgen. Als hij tijdens het interview
uiteindelijk toch zijn eigen koffie opmerkt, dient er zich alweer een ander
onderwerp aan. Blijvend? Feys is eenenvijftig!
Als hij straks onder een auto loopt, wordt het muisstil in onderwijsland.
De Belder voegde er in de marge ook nog aan toe: Raf Feys
(51) is pedagoog. Hij was CSPO-onder-zoeker in 1969-1971 in Leuven, een onderzoek over de doorstroming naar het
secundair onderwijs. Sinds 1971 geeft
hij les aan de normaalschool van Torhout als docent-pedagoog en coördinator.
Zijn eigen vorming beleefde hij in het tijdsklimaat van mei 1968. Jean-Luc
Dehaene betrok hem in 1970 bij de stichting van het maatschappijkritische blad De Nieuwe Maand. Feys kwam als jonge
pedagoog o.m. ook op voor het pluralistische project van de open
gemeenschapsschool (cf. zijn publicatie: Naar een open gemeenschapsschool, De
Nieuwe Maand, januari 1973).
Interview van De Belder
De Belder: Wat moet
er eerst van uw lever?
Het Vlaams onderwijs kent een sterke traditie en sterke
leerkrachten; het is geenszins hopeloos verouderd. Toenemende stemmingmakerij
en neomanie tast(t)en wel de kwaliteit aan.
Feys: Ik wil vooreerst stellen dat ons Vlaams onderwijs
niet hopeloos verouderd is. In tegenstelling met de stemmingmakerij van topambtenaar Georges
Monard en vele anderen die beweren dat het slecht gesteld is met ons onderwijs
en dat enkel copernicaanse hervormingen nog soelaas kunnen brengen, vind ik
dat ons onderwijs een heel sterke
traditie kent en dat klassieke aanpakken niet zomaar voorbijgestreefd
zijn.
Ook internationaal gezien scoort ons onderwijs nog vrij goed -
b.v. zelfs de wereldtopscore wiskunde voor TIMSS-1995; maar topambtenaren
als Monard en co bleven ook dan verder
mekkeren dat b.v. onze eerste graad s.o. en de leraren-regenten slecht
presteerden; onze eerste graad was volgens hen een echte kankerplek en de
lerarenopleiding deugde niet.
(Commentaar: dit leidde tot opeenvolgende hervormingsplannen voor de
structuur van het s.o. en voor de lerarenopleidingen.)
We hadden anno 1997 veel verder kunnen staan. Dat we weinig vooruitgang boekten en er zelfs
op achteruit gaan, komt omdat
beleidsmakers en veel zgn. onderwijsexperts altijd opnieuw denken dat klassieke
aanpakken niet deugen, dat ze het bestaande moeten wegvegen, dat ze dringend de
school van vele kwalen moeten verlossen. (Commentaar: in de VSO-brochure van miister Vermeylen van 1971 werd al gepleit voor een verregaande ontscholing van het onderwijs, voor kennisrativisme, prestatievijandigheid, leerlinggestuurd leren ...)
Ons onderwijs heeft de voorbije
vijfentwintig jaar op bepaalde vlakken
ook wel vooruitgang geboekt; ik denk
aan de humanisering van de relaties met
leerlingen en de relaties leerkrachten-directies. Het is ook inhoudelijk wat
levensnabijer geworden. Maar we gingen
er de voorbije jaren jammer genoeg op tal van vlakken op achteruit i.p.v.
vooruit ook inzake onderwijskansen voor kansarmere leerlingen.
We kregen de voorbije jaren te maken met al te veel modes en
rages, met al te veel verlossers uit de ellende. Efficiënte didactische
aanpakken recht op het doel af - die hun deugdelijkheid al bewezen hadden, werden al te vlug in vraag gesteld. Het kan
toch niet dat het klassiek onderwijs dat we vroeger zelf genoten, zo slecht
was. Mensen die veraf staan van de alledaagse onderwijspraktijk, worden al te
vlug gecharmeerd door nieuwe visies en rages - mede omdat ze zich zo menen te
moeten waarmaken, en/of omdat ze als
vrijgestelden voor de permanente vernieuwing werk zoeken voor de eigen winkel.
Veel zgn. onderwijsexperts en beleidsmakers participeerden aan die
beeldenstormerij.
(Commentaar: Door overdrijvingen en eenzijdigheden in tal
van richtingen, hebben we ook de
voorbije 25 jaar nog meer achteruitgang
op tal van vlakken gekend. Onze
sterke eerste graad s.o. werd b.v. vanaf
1991 door topambtenaar Georges Monard en co zelfs als een kankerplek
bestempeld. Er was ook de nivellerende eindtermen- en leerplannenoperatie van
de jaren negentig. In de Uitgangspunten bij de eindtermen van 1996 stuurden
Roger Standaert en zijn DVO aan op een
pedagogische revolutie, constructivistische aanpak e.d. Vanaf 1993 waarschuwen
we ook al in Onderwijskrant voor de
uitholling van het taalonderwijs zoals toen al bleek uit de ontwerpeindtermen
Nederlands. )
Aantasting
pedagogische aanpak & meesterschap van de meester & verlossingsideologie
Feys: De aantasting van de pedagogische aanpak startte
eigenlijk al in de jaren zeventig. In de ministeriële brochure over het VSO van
1971 stond ook al het kennisrelativisme centraal, en het klassieke lesgeven was zogezegd
voorbijgestreefd en onderdrukkend. Denk
ook maar aan de opkomst van het
zelfontplooiingsmodel; cf. b.v. het ervaringsgericht onderwijs van prof. Ferre
Laevers en zijn Leuvens CEGO. Volgens die visie kunnen en moeten kinderen zich
vanuit zichzelf kunnen ontplooien. Denk ook aan de opvatting dat in de klas het
welbevinden/de intrinsieke motivatie vooraf moet gaan aan het verwerven van
kennis en vaardigheden.
Afwijzing van jaarklassen: ook in decreet basisonderwijs 1997
Feys: Een andere grote dwaalweg is b.v. de afwijzing vanaf
de jaren zeventig van het klassikaal onderwijs en de jaarklassen (met hun
activerende directe instructie & klassikale interactie); gepaard met het promoten van doorgedreven
individualisering en zelfsturing. Nu heeft ook de overheid onlangs het
jaarklassenprincipe in vraag gesteld en meteen ook afgeschaft in het recente
decreet basisonderwijs van 1997. Maar ik hoop en vermoed dat de scholen en
leerkrachten die visie niet zullen volgen;
het jaarklassensysteem met de eraan verbonden leerplannen per
leeftijdsgroep is nu eenmaal het beste en meest efficiënte en eenvoudige
systeem.
Kritiek op
universitaire steunpunten voor onderwijsvoorrang, GOK, NT2 en zorgverbreding
Feys: Als pleitbezorger vanaf de jaren tachtig van de
zorgverbreding voor kansarmere
leerlingen betreur ik ook dat die zorgverbreding vanaf 1991 grotendeels
uitbesteed werd aan universitaire steunpunten als CEGO-Leuven, Steunpunt
NT2-Leuven en Steunpunt ICO-Gent die een visie propageren die haaks staat op
een effectieve aanpak. Het Leuvens Steunpunt NT2 vond na een paar jaar extra
NT2-lessen overbodig en propageert volop
zijn eenzijdige communicatieve en
vaardigheidsgerichte visie op het taalonderwijs.
Onhaalbare differentiatie,
onderwijs op maat van elk kind , therapeutisering,
overbevraging: keep it simple!
Feys: Het nieuwe leren en de zorgverbreding ging ook al te vlug
de kant op van leerlinggestuurd leren en van differentiatie en personalisering van het
leerproces. Men tast de klassikale instructie en interactie in groep aan en
gooit de leerlingen, ook de zwakkere, meer op zichzelf terug. Onderwijs is
vooral interactie met de leraar, en niet van de leerling met zichzelf; leren in
groepsverband is heel belangrijk. De leerkracht zou alle leerlingen meer individueel moeten
aanpakken en daarnaast ook de zwakkere leerlingen individueel moeten
helpen. Zon verregaande
individualisering kan een leerkracht ook gewoon niet aan. En velen vragen
tevens dat de leerkracht ook nog als een soort therapeut optreedt, zoals prof.
Ferre Laevers en zijn CEGO.
Dit zijn enkele van de toenemende vormen van overbevraging
van het onderwijs. En er zijn nog tal van andere situaties waarin men
onrealistische verwachtingen stelt aan de leraar. In zon situaties gaan/moeten
leerkrachten maar hun plan trekken, se
débrouiller zoals men in Congo zou zeggen. Maar dit alles tast het meesterschap
en het gezag van de leerkrachten aan en maakt alles veel te gecompliceerd. En
zo wordt het lerarenberoep tegelijk ook
minder aantrekkelijk.
(Commentaar: sinds het interview eind 1997 namen de werkdruk
en de ontscholingsdruk b nog verder toe.).
Inzet voor het wiskundeonderwijs: noch
moderne wiskunde, noch constructivistische
De Belder: U was
destijds tegen de invoering van de Moderne wiskunde, nu wordt de Moderne
Wiskunde in de eindtermen ook afgeschaft, maar
nu lees ik in een recente Onderwijskrant, dat u nu weer uitpakt met
nieuwe waarschuwingen.
Feys: Velen opteren nu als alternatief voor de
formalistische moderne wiskunde voor een andere extreme aanpak, het contextueel
en constructivistisch rekenen zoals het
Nederlandse Freudenthal Instituut dat propageert. Een leerling zou nu zelf zijn
wiskundekennis, b.v. zijn specifieke
berekeningswijze van 72-28,
moeten construeren; en het moet nu doing mathematics zijn i.p.v.
knowing. Bij het opstellen van de
eindtermen was die strekking volop aanwezig. Ik deed de voorbije twee jaar
mijn best om het zgn. constructivistisch en contextueel rekenen buiten
het leerplan lager onderwijs te houden.
(Commentaar: dit is
me ook gelukt, maar de constructivistische aanpak drong wel volop door in de
leerplannen wiskunde voor het s.o. en in
de leerplannen voor tal van andere vakken. Volgens het rapport Brinckman is dit
een van de belangrijkste oorzaken van de niveaudaling).
Kritiek op onderwijsbeleid
van de overheid , & acties i.v.m.
hervorming lerarenopleidingen Vervreemding van
onderwijspraktijk, overrompelingsbeleid en al te weinig inspraak praktijkmensen
De Belder: Je bent
blijkbaar ook ontevreden over het onderwijsbeleid en over veel hervormingen.
Feys: Veel grote hervormingen en projecten van de overheid
zoals het VSO (Vernieuwd secundair onderwijs), het VLO (Vernieuwd lager onderwijs), de invoering
van de Moderne wiskunde, het zorgverbredings- en GOK-beleid
waarin veel geld wordt geïnvesteerd, zijn grotendeels mislukt, of aan
het mislukken.
De Belder: In een
opiniebijdrage in september 1992 in de krant De Standaard en in Onderwijskrant
betreurde u dat beleidsmensen, beleidsadviseurs en ondersteuners te sterk
vervreemd zijn van de klaspraktijk en al te weinig rekening houden met de visie
van de praktijkmensen.
Feys: Ik betreurde in september 1992 dat het beleid het
monopolie dreigde te worden van een
beperkt aantal mensen die elkaar in
Brusselse cenakels/ivoren torens frequenteren. Een beperkt aantal mensen
maken uiteindelijk de dienst uit. Binnen die Brusselse cenakels worden radicale
hervormingen bedisseld zonder voldoende rekening te houden met de visie van de
praktijkmensen. Bovendien hanteren beleidsmakers de tactiek van de overrompeling:
als ze een hervorming hebben uitgedacht, willen ze die er zo vlug mogelijk
doorjagen.
Feys: Een te beperkt aantal beleidsmakers speelden de
voorbije jaren een hoofdrol in de beleidsbepaling; ik denk aan minister Van den
Bossche, maar evenzeer aan secretaris-generaal Georges Monard en Roger Standaert, de DVO-directeur van de
Dienst voor Ontwikkeling van het onderwijs die ook de opstelling van de
eindtermen patroneert en er ook zijn simplistische stempel probeert op te
drukken. De onderwijsadministratie van Monard en de DVO leveren alleen maar
hand en spandiensten voor het beleid. Vooral enkele topambtenaren stippelen nu
het beleid uit, waar men zou mogen
verwachten dat de onderwijsadministratie vooral ten dienste zou staan van de
scholen zoals vroeger meer het geval was. Maar topambtenaren als Monard
vinden dat zij vooral het onderwijsbeleid moeten uitstippelen en tegelijk dat
er minder geluisterd moet worden naar de (conservatieve) praktijkmensen. En
jammer genoeg spelen een aantal zgn. onderwijsexperts als adviseurs dit
spelletje mee.
Het lijkt me ook niet wenselijk dat een paar mensen als Georges Monard en
Roger Standaert te lang en ononderbroken
aan de top de plak mogen zwaaien en hun stempel mogen drukken op het
onderwijs. Ook de DVO (Dienst voor
Onderwijsontwikkeling) van Roger Standaert
doet volop aan staatspedagogiek, en vermindert zo de pedagogische
autonomie van de scholen en leerkrachten denk maar aan het opdringen van de DVO- Uitgangspunten bij de eindtermen die een controversiële pedagogische aanpak opdringen, een aanpak die de DVO ook
oplegde via de inspectiecriteria.
Het wordt gevaarlijk als een beperkt aantal mensen te lang
ononderbroken aan de top blijven en samen
het beleid in sterke mate mogen bepalen. Als ik zoals Georges Monard
meer dan vijftien jaar aan de top alles zou mogen regelen, dan zou ik wellicht
o zelfgenoegzaam worden en het debat met de praktijkmensen niet zo belangrijk
vinden. Tegelijk merk ik dat de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) niet genoeg een
tegengewicht vormt en onvoldoende rekening houdt met de visie van de
praktijkmensen. Ik betreur ook dat de vroegere specifieke onderwijsraden als
b.v. de Hoge raad voor de
lerarenopleidingen werd afgeschaft. Binnen de VLOR-raad hoger onderwijs
moesten mensen die de lerarenopleidingen geenszins kennen de vorige jaren hun
advies geven over de hervorming van de lerarenopleidingen.
Beleidsmedewerkers en onderwijsondersteuners vertrekken voor
hun vaak gecompliceerde vernieuwingen ook al te veel van het model van een
bedrijf en bedrijfsmanagement. In een bedrijf maakt men mensen vrij voor de
invoering van een vernieuwing, werkt men met vijfjarenplannen en met vrij concrete (productie)doelen. Maar een
school functioneert anders dan een bedrijf. Een school is een eerder
losjesgekoppelde organisatie; de doelen
zijn ook complexer, minder vanzelfsprekend en minder voorspelbaar dan in een
bedrijf, en de klanten zijn niet zomaar de leerlingen/studenten en de ouders.
Inzet i.v.m.
hervorming hoger onderwijs en lerarenopleidingen
De Belder: U was de voorbije jaren ook heel sterk begaan
met de hervorming van het hoger onderwijs en van de lerarenopleidingen en liet
ook daar uw kritische stem beluisteren
Feys: Via verzet en lobbywerk konden we gelukkig een en
ander afdingen op de hervormingsplannen voor het hoger onderwijs en voor de
lerarenopleidingen. Zo hebben we ons b.v. krachtig verzet tegen de plannen om
de lerarenopleidingen te academiseren en met succes.
Inzake de hervorming van de hogescholen kon ik mede via
lobbywerk bij de oppositiepartij VLD toch enkele nefaste voorstellen inzake
lineaire betoelaging (hoe meer leerlingen, hoe meer centen per leerling) e.d.
doen schrappen.
Ik verzette me ook tegen de opname van de lerarenopleidingen
binnen multisectorale hogescholen omdat hierdoor de specifieke identiteit van
de lerarenopleidingen werd aangetast. Ik
opteerde voor regionale samenwerking van b.v. de drie West-Vlaamse
lerarenopleidingen i.p.v. multisectorale hogescholen. In de meeste landen vormen
de lerarenopleidingen ook nog steeds een aparte sector met eigen reglementen en
passend toezicht.
(Commentaar: Onlangs las ik nog in een publicatie dat Vlaamse
lerarenopleiders betreurden dat ze sinds de hogeschool hervorming veel van hun
identiteit verloren zijn en minder kwaliteit kunnen bieden. De 8 Nederlandse
PABOs-lerarenopleidingen die niet
opgenomen werden binnen brede hogescholen presteren veelal beter dan de andere
lerarenopleidingen. In de jaren negentig werden we voortdurend
geconfronteerd met hervormingsplannen voor de lerarenopleidingen en met het
decreet basiscompetenties voor toekomstige leraren-1998 dat een
constructivistische en competentiegerichte aanpak opdrong. In het recente
rapport-Brinckman van de commissie Beter onderwijs wordt bevestigd dat dit
een belangrijke oorzaak is van de daling van de kwaliteit van de
lerarenopleidingen. Als lerarenopleider en coördinator van een normaalschool
ging ik in verzet tegen dit decreet en bewees ik de nodige lippendienst. Ik heb
me in 1984ook verzet tegen de afschaffing van de belangrijke oefenscholen.
Nefaste bedrijfsmanagement-
en kwaliteitscultuur
Feys: De nieuwe managementstructuur en- cultuur in de grote
hogescholen heeft er ook toe geleid dat we in plaats van een centrale
regelgeving op Vlaams niveau, nu een regionale regelgever kregen. Dan verkies
ik een beperkt aantal centrale regels voor alle Vlaamse lerarenopleidingen dan
de regelgeving door een regionale hogeschool. We kregen nu ook een
hogeschoolbestuur dat weinig affiniteit en kennis heeft met het onderwijs en de lerarenopleidingen. We
kregen een aantal regionale
ministeries/overheden die veel meer en
meer dwingend regels opleggen en met elk
een eigen administratie, uitgebreide en dure waterhoofden- dit alles ten koste
van de zelfstandigheid van de aparte scholen en ten koste van het aantal
docenten. Zon regionale, meer nabije koepels leidden/leiden ook tot meer
zelfcensuur; als docent ben je kwetsbaarder dan voorheen met een ventrale Brusselse
koepel het geval was.
En elke hogeschool moet nu
ook zelf uitmaken hoeveel procent
van de toelagen er geïnvesteerd worden in de docenten, welke de plichten
en rechten zijn van de docenten, enz.
Zon regionale koepels leidden/leiden ook tot meer zelfcensuur; als
docent ben je kwetsbaarder dan weleer.
Ik heb ook veel problemen met de opgedrongen modellen en dikke boeken voor de interne kwaliteitszorg zoals die uit het bedrijfsleven overgewaaid zijn,
maar helemaal niet geschikt zijn voor het onderwijs. Denk b.v. aan het dikke
PROZA-boek met honderden kwaliteitsindicatoren.
De te bereiken doelen in een lerarenopleiding zijn ook veel complexer
dan in een bedrijf, en hebben we als
lerarenopleiders ook geen specifieke klanten zoals in het bedrijfsleven. Als we
te veel de studenten beschouwen als onze klanten en te veel naar hun pijpen
dansen, houden we straks minder kwaliteit over. De docenten geloven niet in die
IKZ-modellen, maar toch moeten ze er veel tijd in investeren. Het vroegere
kwaliteitstoezicht met b.v. een
inspecteur die de examens en stagepraktijk kwamen volgen en beoordelen werd ook
zomaar afgeschaft.
Teloorgang van de open
debatcultuur & tegensprekelijke debatten
De Belder: Feys betreurt
ten slotte ook de teloorgang van de debatcultuur in onderwijszaken.
Vroeger was er volgens meer open en controversieel debat. Hij heeft in
dit verband ook heimwee naar de open en tegensprekelijke onderwijscolloquia van
de Stichting Lodewijk de Raet die hij zelf in de periode 1972-1992 hielp inrichten en stofferen. Die tijd van open en
tegensprekelijk debat is volgens hem grotendeels voorbij.
Verder stelt Feys ook vast dat academici zich meer dan
ooit door het onderwijsdepartement laten
inpalmen dan voorheen, mede omdat ze er voor de financiering van hun
onderwijsonderzoek er te veel van afhangen. Ze durven minder vrijuit spreken
dan weleer en ontwijken onderlinge debatten.
Als hoofdredacteur van Onderwijskrant betreurt Feys ten slotte ook dat het ministerie veel
geld stopt in het overheidstijdschrift Klasse als spreekbuis van het
ministerie, maar niet bereid is onafhankelijke onderwijstijdschriften als
Onderwijskrant te steunen. Financieel heeft ook het tijdschrift Onderwijskrant
het moeilijk om te overleven.
Wim Van den Broeck & Frank Furedi over ont- en her-scholing, kennisrelativisme, enz. Bevestiging van onderwijsvisie en onderwijscampagnes van Onderwijskrant de voorbije decennia
Frank Furedi en Wim Van den Broeck over ont- en her-scholing, kennisrelativisme e.d.
Becestiging van Onderwijsvisie en onderwijscampagnes van Onderwijskrant van de voorbije decennia
Woord vooraf
De Brusselse prof. Wim Van den Broeck gaf op 20 oktober 2010 een opgemerkte lezing in de KaHO Sint-Lieven. Deze bijdrage bevat de tekst van die lezing. Van den Broeck sloot zich in sterke mate aan bij de inspirerende visie van de Engelse socioloog Frank Furedi in zijn recent werk Wasted. Why education isnt educating? Het boek kreeg in het Nederlands de titel: De terugkeer van het gezag. Waarom kinderen niets meer leren (Meulenhoff, 2009).
Van den Broeck en Furedi beschrijven tal van vormen van ontscholing - met als centraal thema de aantasting van het gezag en het prestige van de leerkracht en van de leerinhoud. De maatschappij en de school hebben het belang van cultuuroverdracht als een intrinsiek waardevolle activiteit uit het oog verloren. Daarmee verspillen ze een groot deel van de middelen en energie die in het instituut onderwijs gestopt worden. Furedi merkte in zijn lezing in Antwerpen wel op dat de ontscholing en de aantasting van het gezag en het curriculum in Vlaanderen wel iets minder doorgedrongen zijn dan in landen als Engeland, Nederland, de Verenigde Staten ... Wellicht heeft ook Onderwijskrant hier toe bijgedragen.
Van den Broeck behandelde themas die de voorbije decennia centraal stonden binnen Onderwijskrant en in ons O-ZON-manifest van januari 2007 tegen de ontscholing en niveaudaling.. Omdat we die onderwerpen zo belangrijk vinden, nemen we de tekst van de lezing bijna integraal op. We brachten hier en daar wat tussentitels aan.
1 Intergenerationele overdracht van intellectueel erfgoed
1.1 Intellectueel erfgoed en cultuuroverdracht versus zelfgestuurd & individueel leerproces
Meer en meer wordt onderwijs beschouwd als een individueel en zelfgestuurd leerproces en wordt de cultuuroverdracht en de autoriteit van de volwassenen en leerkrachten in vraag gesteld. Dit staat haaks op de essentie van het onderwijs. In het onderwijs gaat om het proces waarbij de ene generatie de andere inwijdt in hoe de wereld eruit ziet.
De filosofe Hannah Arendt drukte het destijds zo uit: Educatie is het moment waarop we beslissen of we de wereld in voldoende mate liefhebben om de verantwoordelijkheid ervoor op te nemen. ... Het is precies door educatie/onderwijs dat volwassenen ervoor zorgen dat de jongere generatie cultureel, moreel en intellectueel voorbereid wordt om onze gemeenschappelijke wereld te vernieuwen. Het gaat bij educatie en onderwijs dus zowel om verantwoordelijkheid opnemen voor de jongeren als voor de wereld en de toekomst. Zowel bekende linkse als rechtse denkers zagen onderwijs als de intergenerationele overdracht van het intellectueel en cultureel erfgoed. Antonio Gramsci, een Italiaanse marxistische denker, stelde dat elke generatie de nieuwe generatie moet opvoeden, en hij beklemtoonde heel sterk de rol van onderwijs voor de zwakkeren in de samenleving.
De conservatieve Engelse filosoof, Michael Oakeshott, kwam tot dezelfde conclusie. En de liberaal politiek filosofe Hannah Arendt beschouwt de intergenerationele overdracht als een belangrijke zaak - die niet kon overgelaten worden aan beroepspedagogen. Arendt stelde dan ook dat educatie altijd het verleden moet conserveren, de kennis van het verleden absoluut nodig is om de toekomst te kunnen hernieuwen. Een pleidooi voor conserverenheeft niets te maken met één of andere reactionaire politieke agenda of met sociaal conservatisme, maar wel met het zelfbewust opnemen van onze verantwoordelijkheid. Dit is echte progressiviteit: het inzicht dat we maar vooruitgang kunnen boeken indien we recht doen aan de verworvenheden van het verleden. Diegenen die in de illusie leven dat hun postmoderne en flinterdunne hervormingsideeen progressief zouden zijn, noem ik regressieven: ze gooien de verworvenheden van het verleden en van de liberale democratie zo maar te grabbel.
1.2 Verschil tussen onderwijzen en leren
De voorbije decennia werd voortdurend geponeerd dat we moeten evolueren van onderwijzen naar leren, van een système denseignementnaar een système dapprentissage. Onderwijs heeft echter te maken met een doelbewuste initiatie door volwassenen, dat is het verschil met leren in de brede zin van het woord. Onderwijs is dus niet zomaar een variant van leren, zoals de voorstanders van het levenslange leren en van het informele en dagelijkse leren vooropstellen.
Het verschil tussen onderwijzen en leren is dat onderwijzen gaat over dingen die niet direct tot de leefwereld van het kind behoren. Wat een leraar een kind bijbrengt is gebaseerd op het intellectuele erfgoed van de mensheid als geheel en sluit meestal niet zomaar aan bij de spontane interesses of vragen van een kind. Dat is dus iets anders dan de inzichten die een kind oppikt door de interacties met vrienden, familie en eigen ervaringen. Onderwijs draagt kennis en inzichten over die het resultaat zijn van de ervaringen van anderen in plaatsen ver weg van hier en in verschillende historische contexten. Deze kennis is in grote mate contextonafhankelijk en stelt jonge mensen net in staat om deze kennis te generaliseren en eventueel toe te passen in nieuwe contexten. Vanuit het perspectief van onderwijs als intergenerationele overdracht is onderwijs een afzonderlijke fase in het leven van jonge mensen, met een duidelijk begin en een eindpunt. Verderop in deze bijdrage wordt de aantasting van het klassieke onderwijsmodel uitvoerig geconcretiseerd.
Precies omdat onderwijs een unieke rol speelt in de kennismaking van kinderen met het erfgoed uit het verleden, werkt het instituut onderwijs ook het beste los van al te veel externe druk. De politieke en sociale agendas die voortdurend het onderwijs binnendringen, hebben veelal een negatieve invloed op het onderwijs. (In punt 9 wordt deze thematiek verder uitgediept.) Het verwezenlijken van politieke doeleinden is overigens ook moeilijk omdat dit een symmetrische relatie van gelijkheid tussen de verschillende deelnemers veronderstelt. Onderwijs impliceert echter een asymmetrische
relatie tussen de volwassene en het kind, tussen de leraar en de leerling, tussen het oude en het nieuwe. Men probeert die asymmetrische relatie tegelijk op te heffen - en dit zolang het onderwijs duurt. Zolang de educatie van kinderen niet voltooid is, kan er geen (politieke) dialoog zijn tussen gelijken; als men hier wel naar streeft, kan er alleen maar sprake zijn van indoctrinatie.
1.3 Volksverheffing en emancipatie i.p.v. onderdrukking
Cultuuroverdracht en schoolse/academische kennis worden door nieuwlichters vaak voorgesteld als elitair en vooral unfair ten aanzien van kansarme kinderen of kinderen wier interesse elders ligt. (NvdR: cf. visie van de Franse socioloog Pierre Bourdieu en veel Vlaamse GOK-ideologen.) Veel opvoedingstheorieën verwarren al te vaak de rol van de politiek met die van het onderwijs. Ze stellen dan de school voor als dé plaats waar sociale ongelijkheden en allerhande andere onbillijkheden aangepakt en weggewerkt kunnen worden. Ze concluderen dan veelal dat de school hierin niet slaagt en dat ze dus de leerlingen sociaal discrimineert en de ongelijkheid reproduceert.
Het onderwijsmodel dat we in deze bijdrage bepleiten, heeft in het verleden wel degelijk emancipatorisch gewerkt: het heeft er in de 20ste eeuw o.a. voor gezorgd dat arbeiderskinderen degelijk onderwijs kregen en dat sociale mobiliteit voor velen een realiteit werd. Paradoxaal genoeg kunnen sociale ongelijkheden nog het beste gereduceerd worden door dit niet als een expliciet en primoridiaal onderwijsdoel te beschouwen, maar wel door er vanuit te gaan dat quasi alle kinderen in staat zijn kennis te nemen van ons intellectueel en cultureel erfgoed. De algemene kwaliteit van het onderwijs is het belangrijkste. Deze onderwijsopvatting delen we met Gramsci, Arendt en veel andere denkers.
We merken dat ook mensen die achterdochtig staan t.o.v. de technocratische manipulatie van het curriculum, tegelijk dat curriculum aantasten door de schoolse kennis als elitair en voorbijgestreefd te bestempelen. Zon anti-elitaire bekommernis en kritiek op het klassieke onderwijs spelen dus in de kaart van de instrumentele en competitieve economische agenda die eveneens aanstuurt op flexibele kennis en vaardigheden. We krijgen dus een merkwaardig verbond, een gemeenschappelijke aanval op het schoolse, inhoudsgebaseerde onderwijs.
De klassieke onderwijsopvatting staat ook haaks op de opvattingen van de radicale bevrijdingspedagoog Paulo Freire. Volgens Paulo Freire en co werkt het (klassieke) onderwijs onderdrukkend door het opleggen van de normen en waarden van de burgerlijke klasse aan hen die niet tot die klasse behoren. Er bestaat volgens hem niet zoiets als een neutraal onderwijs omdat alle onderwijs politieke en ideologische keuzes maakt. Men herkent hier de subjectivistische inslag en de ontkenning van de mogelijkheid van de mens om de rede te laten zegevieren. Freire heeft zijn eigen ideeën in de praktijk kunnen brengen toen hij door de Braziliaanse militairen gevraagd werd minister van onderwijs te worden van Sao Paulo; maar de ongelijkheden zijn daar duidelijk niet weggewerkt.
2 Gezags- en verantwoordelijkheidscrisis
Momenteel zijn de volwassenen nogal vervreemd geraakt van hun taak om verantwoordelijkheid op te nemen voor de wereld en voor de jongere generaties. Het lijkt erop alsof volwassenen tegen kinderen zeggen: wij weten het ook niet meer, zoek het zelf maar uit. De meesten hebben ook weinig contacten met jongeren (buiten hun eigen kinderen). De hedendaagse maatschappij maakt het de volwassenen en de leerkrachten daarbij niet gemakkelijk. Het gezag van ouders en leerkrachten werd de voorbije decennia vaak in vraag gesteld. We krijgen voortdurend de boodschap om ons niet al te veel te bemoeien met de jongeren; de kinderen van andere mensen zijn je zaken niet, zegt men dan bijvoorbeeld. De taak kinderen en jongeren te onderwijzen wordt verder ook steeds meer uitbesteed en toevertrouwd aan curriculumexperten en peda- gogen van alle slag; onderwijs wordt vaak voorgesteld als een aparte en gespecialiseerde activiteit die van hun expertise afhankelijk is. Onderwijs is echter veel meer dan een activiteit die overgelaten kan worden aan een kleine groep van professionele experts. Dit alles heeft verreikende gevolgen: een conversatie tussen de generaties is een essentiële component van educatie. Het begrip volwassenheid heeft maar betekenis door de relatie die volwassenen onderhouden met de niet- (of nog niet) volwassenen. Bij educatie/onderwijs gaat het om diverse zaken, maar in eerste instantie om het opnemen van verantwoordelijkheid voor de wereld én voor de jongeren.
Op het eerste gezicht lijken alleen de ouders en de leerkrachten verantwoordelijk te zijn voor de opvoeding van de kinderen. Maar volwassenen zijn niet alleen individuen, ze zijn ook leden van een gemeenschappelijke volwassenenwereld en vertegenwoordigen voor de jongere generatie de volwassenheid; via hun gedrag drukken volwassenen uit wat ze van kinderen verwachten. Overigens blijft het gedrag van volwassenen voor de kinderen niet onopgemerkt. Als ouders gezag afdwingen in de thuissituatie en in situaties daarbuiten, dan zullen leerkrachten wellicht weinig moeite hebben om gezag uit te oefenen in het klaslokaal. Als volwassenen in het algemeen weigerachtig staan of twijfelend om leiding te geven aan de jongere generatie, dan dreigt het afdwingen van gezag in klas ook heel moeilijk te worden.
Het probleem van de intergenerationele relaties en van de verantwoordelijkheid van de volwassenen wordt te zelden gezien als een probleem dat op zich én gezamenlijk aangepakt moet worden. Het wordt dan veelal gezien als een probleem van de leerkrachten, of van de ouders, of van de politici. Daardoor wordt er niets opgelost. Het gaat nochtans om een zaak die elk aspect van het onderwijs beïnvloedt.
De verantwoordelijkheid van volwassenen wordt ook al te vaak op een eenzijdige en negatieve manier uitgedrukt. Ouders worden dan bekritiseerd omdat ze zelf het slechte voorbeeld geven aan hun kinderen die als gevolg daarvan storend gedrag vertonen in klas, en ze worden gesommeerd om hun verantwoordelijkheid op te nemen. Voor sommige leerkrachten zijn de ouders zelfs de vijand, vooral als het gewelddadige gedrag van kinderen gezien wordt als een nabootsing van het gedrag van de ouders. Maar het kan ook omgekeerd. Sommigen zien ouders net als de redders van het onderwijs.
Volgens de Engelse onderwijsminister dwingen wakkere ouders zwakke staatsscholen om beter te presteren. Vorig jaar kondigde de Britse regering een systeem aan waarbij ouders en leerlingen tevredenheidsratings over hun school kunnen invullen. Iedereen weet ook dat ouders meer en meer optreden als advocaat van hun kind en ze beschouwen de kritiek die een leerkracht heeft op een kind als een kritiek op henzelf. In plaats van de autoriteit van de leerkracht te ondersteunen en te versterken (zoals dat vroeger veel meer het geval was), wordt hun autoriteit gewild of ongewild ondermijnd. Dit naar elkaar toespelen van de zwarte piet, toont aan dat volwassenen niet voldoende bereid zijn om samen te werken en hun gemeenschappelijke verantwoordelijkheid op te nemen voor de jongere generatie.
De crisis van de autoriteit van de volwassenen heeft zelfs geleid tot een soort omkering van de autoriteit. Meer en meer worden volwassenen aan de kinderen voorgesteld als de verantwoordelijken en schuldigen voor allerlei kwalen van onze samenleving, bijv. voor de opwarming van de aarde, voor de armoede, oorlog etc. Kinderen daarentegen worden geromantiseerd en opgehemeld door hun waarden voor te stellen als puur en onbedorven (cf. Rousseau). Er gaan nu ook al expliciet stemmen op om kinderen te gebruiken in de socialisering van hun ouders, bijv. om hun milieuverantwoordelijkheid bij te brengen, gezonde levensgewoonten, etc. Een omkering dus van alle waarden, een aantasting zonder voorgaande van de ouderlijke autoriteit.
3 Aantasting van gezag en belang van schoolse vorming
Door het gezag van de leerkrachten niet duidelijk te waarderen en te bevestigen, ondermijnen we de ontwikkeling van het potentieel van jonge mensen. Het werk van leerkrachten kan pas gedijen als hun autoriteit gewaardeerd wordt. De dubbelzinnigheid en onzekerheid die daarover momenteel heerst, levert enkele nefaste effecten op.
Het gezag van leerkrachten om vakinhoudelijke kennis over te dragen wordt meer en meer in vraag gesteld - vooral ook door allerlei experten. Het leren uit eigen ervaringen zou meer waarde hebben. Vakinhoudelijke kennis wordt vaak voorgesteld als eng en droog; ervaringskennis zou veel breder en rijker zijn.
Door voortdurend te spreken over de kennismaatschappij en over het vluchtig en relatief karakter van de schoolse kennis, wordt het gezag en het belang van de formele scholing ondermijnd. Informele vormen van leren zouden superieur zijn gedurende het levenslang leren, de 'lifelong learning'. Door onderwijs voor te stellen als een levenslang project, vermindert automatisch het gewicht van de formele scholing in het onderwijs.
De erosie van het gezag heeft ook een direct effect op de status van de leraar. Terwijl de term 'leraar' de betekenis in zich draagt van gezag (iets te zeggen hebben), bestaat er nu een tendens om zowel leerlingen als leerkrachten 'Ierenden' te noemen. De leraar mag geen gezagsfiguur meer zijn, maar moet een soort coach zijn, een facilitator.
De verwarring over gezag zorgde voor een verminderd vertrouwen in het vermogen van de samenleving om jongeren te socialiseren. Scholen worden daardoor meer en meer belast met de taak om jongeren te socialiseren en oplossingen te vinden voor problemen die de samenleving niet opgelost krijgt. Het lijkt er zelfs op dat naarmate de volwassen autoriteit afneemt, de (maatschappelijke) rol van de school toeneemt (zie verder punt 6 en 9).
Het verlies van autoriteit leidde ook tot disciplineproblemen. Leerkrachten worden in toenemende mate blootgesteld aan allerlei vormen van agressie. Er ontstaat bij sommige leerkrachten zelfs 'efebifobie' (angst voor jongeren). Pesten, spijbelen en storend of agressief gedrag, daar kun je natuurlijk niet naast kijken. Bij het bevorderen van discipline gaat het echter niet alleen over het beheersen van storend gedrag. Discipline heeft ook een creatieve dimensie. Het zich eigenmaken van discipline, geeft de jongere een gevoel van onafhankelijkheid en zelfbeheersing; het leidt tot het cultiveren en disciplineren van hun smaak en gevoeligheden.
Van de vijf genoemde effecten staan disciplineproblemen wel het meest in de kijker. De problematiek van het aangetast gezag is echter veel ruimer. Tal van onderwijsproblemen zijn een gevolg van de aantasting van het gezag van de leerkracht. Vaak wordt bijvoorbeeld gediscussieerd over de vraag of er sprake is van een algemene niveaudadaling van het onderwijs. Of men vraagt zich af of ons onderwijssysteem wel voldoende voorbereidt op de arbeidsmarkt, of waarden en normen nog wel aan bod mogen (of moeten) komen. Ook de problemen inzake disciplinering komen ruimschoots aan bod. Dergelijke discussies brengen op zich weinig verduidelijking, omdat ze eerder symptomen zijn en niet de echte oorzaak: het probleem van de aangetaste autoriteit. Niveaudaling bijvoorbeeld en afname van het gezag van de leerkracht en van de leerinhoud en vakdisciplines ... zijn met elkaar verbonden. Veel leerkrachten schijnen nu ook te denken dat ze niet goed genoeg opgeleid zijn om het hoofd te bieden aan storend gedrag in de klas. Fundamenteel weerspiegelt dit echter een crisis van het gezag. Dat lost men niet op door het toepassen van gedrags- en motivatietechnieken, integendeel ze maken het in feite vaak erger.
4 Verslaafd aan verandering = afbraak vaste waarden
De belangrijkste rechtvaardiging voor de kritiek op onderwijs als cultuuroverdracht en voor de constante stroom onderwijshervormingen is de stelling dat scholen irrelevant dreigen te worden indien ze zich niet aanpassen aan een snel veranderende wereld. Bijna elk nieuw initiatief wordt voorafgegaandoor de bedenking dat we in een snel veranderende wereld leven. Constante verandering wordt niet alleen gezien als een feit, maar ook als de belangrijkste positieve of drijvende kracht in het onderwijs. Zo hecht men veel belang aan levenslang, zelfgestuurd en individueel leren.In het wereldbeeld van het onderwijskundige establishment is verandering een bijna heilig begrip dat bepaalt wat er geleerd moet worden.
Verandering wordt gepresenteerd op een dramatische en haast mechanische manier; de nieuwheid van het huidige moment wordt fel overdreven. Beleidsmakers en hervormers hanteren vaak een retoriek waarbij niets is wat het vroeger was (een breuk met het verleden, cultuuromslag); ze zien het heden als losgekoppeld van het verleden. Dit geloof in een fundamentele breuk tussen het oude en het nieuwe maakt hen blind voor allerlei belangrijke historische ervaringen die doorwerken in het heden. De discussie over het belang van verandering voor het onderwijs wordt vaak overschaduwd door de waan van de dag, of de gril van het moment, met zijn typische oppervlakkigheden, eigen aan nieuwlichterij. Men vergeet daarbij dat de fundamentele onderwijsbehoeften van leerlingen bijvoorbeeld ook niet veranderen telkens een nieuwe technologie onze samenleving beïnvloedt. De vragen opgeworpen door de Griekse denkers, door de dichters uit de Renaissance, door de wetenschappers uit de Verlichting, of door de romans van Shakespeare, Cervantes, van het Reve en Elsschot zijn nog steeds relevant voor leerlingen en studenten van vandaag, en niet alleen voor de periode die het digitale tijdperk voorafging.
Verandering en transformatie worden veelal voorgesteld als een uniek kenmerk van onze tijd, een fenomeen dat zich niet eerder op deze wijze heeft voorgedaan. Een citaat van een veranderingsgoeroe: We weten misschien niet precies welke vorm de toekomst zal aannemen, maar we weten zeker dat de toekomst van de huidige studenten niet veel zal gelijken op het verleden. Maar wanneer hebben we voor de laatste keer gedacht dat de toekomst van onze kinderen er hetzelfde zou uitzien als deze van ons? Zeker niet in 1968, ook niet in 1938, en evenmin in 1908. Allerlei beleidsdocumenten herhalen steeds dit zelfde refreintje: We leven in een tijdperk waarin het tempo van verandering hoger is dan in om het even welke historische periode. Deze retoriek van nooit geziene verandering is niet meer dan retoriek. Ze is niet gebaseerd op een zorgvuldige evaluatie van de manier waarop samenlevingen in het verleden veranderden.
Die zienswijze verdeelt de wereld op een mechanische manier in twee periodes: het verleden waarin weinig of niets veranderde, en het heden waarin verandering onophoudelijk plaats heeft. Het oordeel over de huidige problemen wordt aangetast door historische amnesie. De stellige bewering dat de huidige globale veranderingen zonder voorgaande zijn, is immers een steeds weerkerende stelling in pedagogische discussies van de voorbije eeuw. Bij het begin van de twintigste eeuw gebruikte John Dewey, een bekend Amerikaanse filosoof en pedagoog, precies hetzelfde argument. Zijn reformpedagogiek is overigens in essentie nog altijd dezelfde als deze van de huidige hervormers die denken dat hun visie zo nieuw en vooruitstrevend is. Sinds de jaren 80 en nog meer de jaren 90 heeft de fetisj van verandering de vorm aangenomen van een onaanvechtbaar dogma. Veel beleidsmakers en pedagogen stellen dan ook de toekomst voor als onvoorspelbaar en chaotisch. We moeten dus de leerlingen vooral flexibel maken en de oude pedagogische recepten vaarwel zeggen. De vraag is uiteraard of we de leerlingen op die manier echt flexibel maken en of ze wel goed voorbereid zijn op de toekomst. Wat een dergelijke boodschap van voortdurende verandering sociaal-emotioneel doet met onze kinderen is nog een andere vraag.
Deze dramatisering van verandering maakt het verleden volkomen irrelevant. Het onophoudelijke herhalen van deze stelling heeft blijkbaar als doel mensen ongevoelig te maken voor het besef dat alle verworvenheden (en beperkingen) van onze huidige samenleving het gevolg zijn van ons gemeenschappelijk erfgoed.
Een kritische geest stelt zich hierbij de vraag hoe nieuw de laatste versie van de new age nu eigenlijk wel is. Het idee van onophoudelijke verandering krijgt het karakter van een soort van natuurkracht of natuurwet waaraan mensen zich alleen maar kunnen onderwerpen. Mensen maken dan geen geschiedenis meer, maar passen zich aan, aan deze natuurkrachten die buiten hun controle liggen. Waar mensen vroeger bij confrontatie met drastische veranderingen, zich terugplooiden in de zekerheden van het verleden - een natuurlijke conservatieve neiging, lijkt het nu de dominante tendens te zijn om te vluchten van het verleden. Dat zien we ook terug in de huidige pedagogiek die voortdurend flirt met allerlei nieuwigheidjes.
De idee van voortdurende en onvoorspelbare verandering is allesbehalve nieuw. In 1897 schreef Dewey al: Met de komst van de democratie en de moderne industrialisering is het onmogelijk om te voorspellen welke beschaving we binnen 20 jaar zullen hebben. Het is dus ook onmogelijk om het kind voor te bereiden op deze condities. Het als vanzelfsprekend beschouwen van de onvoorspelbare verandering, plaatst het buiten elke vorm van debat. Verandering kan dan alleen maar gezien worden als een feit waaraan men zich moet aanpassen. De ironie is dat verandering en onzekerheid voorgesteld worden als absoluut zeker: in deze wereld van onzekerheid is één ding zeker, de onvermijdelijkheid van nog meer verandering.
De mens wordt hier in een passieve rol gedwongen: verandering is een machtige kracht die onophoudelijk aan het werk is en waarop de mens geen controle heeft. Het enige wat je dan kan doen is volgen. We worden dus tot volgzaamheid aangemaand. Deze retoriek van verandering ontkoppelt ons niet alleen van het verleden, het maakt de toekomst tevens tot een vreemd en onvoorspelbaar terrein. De rol die onderwijs dan nog kan spelen is niet langer om mensen te helpen hun eigen beslissingen te nemen, maar om jongeren te leren hoe ze zich aan deze natuurwet kunnen aanpassen.
Het verlangen om zich af te scheiden van het verleden wordt ook weerspiegeld in de post-industriële en post-moderne terminologie. Men definieert zich dan niet in positieve zin: men zegt vooral wat men niet is. Hannah Arendt noemde dit alles de pathos van het nieuwe. Hervormingspleidooien zijn ook vaak geformuleerd in een dramatische taal die verwijst naar de sfeer van economische survival. Het zich kunnen aanpassen aan een steeds veranderende omgeving wordt dan gezien als noodzakelijk voor de economische competitiviteit.
Vanuit het perspectief van de flexibele aanpassing worden gedragsmodificatietechnieken heel belangrijk. Leerlingen moeten niet zozeer kennis opdoen, maar hun gedrag moet worden beïnvloed. Langetermijnkennis wordt dan overbodig en het frontaal of klassikaal lesgeven wordt als voorbijgestreefd beschouwd. Leren gebeurt nu toch levenslang, en dus speelt de schoolse vorming nauwelijks nog een rol. Leren, niet onderwijzen is het motto; en een didactiek waarbij er zekere antwoorden bestaan wordt verworpen. In een wereld waarin geen zekerheden meer bestaan is de klassieke rol van de leerkracht in feite uitgespeeld. Coach mag hij of zij nog spelen.
Volgens de hervormers leven we nu in de eeuw van het leren, of in een kennismaatschappij of kenniseconomie waarin de economische competitiviteit centraal staat. Termen als levenslang leren, leren i.p.v. onderwijzen, leren leren ... verwijzen naar die competitiviteit, maar ze worden ook gebruikt om de waarde van kennisoverdracht in het onderwijs onderuit te halen. De leerenthousiasten reflecteren ook zelden over wat ze verstaan onder inhoudelijke kennis. Hun stilzwijgen over de inhoud hoeft niet te verwonderen omdat ze uitsluitend geïnteresseerd zijn in het gebruik van kennis. In het onderwijs hoort men voortdurend de klacht dat de ene hervorming nog niet is doorgevoerd als de volgende er al staat aan te komen. Dit is ook een gevolg van het feit dat er een uitgebreid vernieuwingsestablishment bestaat dat veel mensen werk verschaft, niet door voor de klas te staan, maar door allerlei vernieuwingen en hervormingen voor te stellen. Die beleidsmakers en het hele onderwijsestablishment zijn veelal verslaafd aan verandering.
5. Als gezag van leerinhoud en leerkracht is aangetast, brengen motivatietechnieken geen soelaas
Termen als Ieren leren, reflectief leren, levenslang leren, 'e-Iearning, ervaringsleren ... drukken alle een verschuiving uit van onderwijzen naar leren, en een gezagsverschuiving van leraar naar leerling. Het zijn vormen van leren die niet afhangen van de gezagsvolle leiding van een leraar. Dit wordt vaak ook voorgesteld als een meer democratische manier van lesgeven. Kinderen en jongeren moeten hun stem kunnen laten horen. Tot het modieuze pedagogische vocabularium behoren dus allerlei begrippen die uitdrukken dat men zich neerlegt bij de teloorgang van het gezag van de leerkracht en van de klassieke leerinhouden. Beleidsmakers en pedagogen stellen ook al te vlug dat veel jongeren onvoldoende gemotiveerd zijn om te leren en dat dus het motiveren van de leerlingen en het verleuken centraal moeten staan. Zo wordt momenteel de nadruk gelegd op het toepassen van allerlei motivatiebevorderende technieken. Dergelijke pedagogische praktijken en beleidsadviezen zijn een poging om de gezagsproblemen te compenseren of te omzeilen. Als het gezag van de leerkracht en van de leerinhouden wordt aangetast, dan brengen motivatietechnieken geen echte oplossing.
Het motiveren van leerlingen is altijd al een uitdaging geweest. Hoe deden we dat in het verleden, vóór de komst van de vermelde technieken? Verschillende factoren speelden daarbij een rol. Levenservaringen en het verlangen om de kansen in het leven te verbeteren motiveerden kinderen om hun scholing ernstig te nemen. Binnen de school was er de motiverende autoriteit van de leraar, die leiding en inspiratie gaf aan zijn leerlingen en hoge eisen stelde. Ook hoge verwachtingen van ouders, familie en gemeenschap speelden een belangrijke rol. Motivatietechnieken kunnen en mogen wel een rol spelen om leerlingen aan te moedigen, maar op zich zijn ze zelden in staat een effectieve leeromgeving te scheppen. De huidige tendens om motivatie te zien als een probleem op zich, iets waaraan apart gewerkt moet worden, leidt tot een eenzijdig steunen op deze technieken en trucjes, die kinderen juist afleiden van het zich inzetten voor een uitdagend curriculum. Zo heeft men ook te veel verwacht van ICT-toepassingen om kinderen te motiveren.
De huidige motiveerpedagogie(k) draagt precies bij tot het verzwakken van het academische (prestatie-) ethos van een school, van het stellen van eisen en van de bijhorende discipline. Die pedagogie(k) moedigt een cultuur aan waarin de vraag hoe je kinderen geïnteresseerd houdt, domineert op de vraag wat we kinderen willen en moeten bijbrengen (de inhoud van het onderwijs). Wat te denken van de volgende stelling: omdat het moeilijk is om sommige kinderen te motiveren tot het lezen van een boek, kun je maar beter een DVD tonen of eenvoudige werkblaadjes laten maken. Met zon opstelling is het niet verwonderlijk dat er kinderen zijn die gedurende hun hele schoolloopbaan nooit één boek helemaal uitgelezen hebben. Dat soort ideeën vervreemdt kinderen van de wereld van de boeken.
De verplichting om kinderen te motiveren en het onderwijs vooral leuk te maken en te infantiliseren, heeft ook een negatieve invloed op de leraar-leerling relatie. Leraren die saai lesgeven, worden al te vlug verantwoordelijk gesteld voor het ongepaste gedrag van leerlingen, vanuit de veronderstelling dat er een relatie bestaat tussen de saaiheid van de lessen en de prestaties van leerlingen. Iedereen heeft wel eens een saaie leraar gehad, maar de overgrote meerderheid van leerkrachten doet zijn uiterste best.
Het belangrijkste criterium is dat een leraar zijn vak met liefde geeft en dan speelt het niet zo'n rol of zij of hij al dan niet een geboren lesgever is. In dezelfde lijn situeert zich de tendens dat leerlingen en studenten hun leraren en docenten mogen evalueren. Dat beoordelen werkt gezagsondermijnend. We geven leerlingen daarmee immers de boodschap dat zij in staat zouden zijn om uit te maken wat goed onderwijs is. Uiteindelijk hebben leerlingen het toch niet voor het zeggen, ook niet in de lespraktijk van de (post) moderne (progressieve) pedagogen. Een goede leraar heeft dat soort evaluatie ook niet nodig. Die heeft allang door hoe de stof geland is bij de leerlingen.
Het is ook onmogelijk om alle kinderen op alle momenten te boeien. Episodes van saaiheid zijn eigen aan onderwijs; in het leven is het overigens ook zo. Als verantwoordelijke volwassenen een kind horen zeggen Ik verveel me, dan veranderen ze hun gedrag toch ook niet in dat van een clown. Dat is ook zo in het onderwijs. De eenzijdige obsessie met motivatie gaat verder ook voorbij aan het feit dat kinderen en jongeren ook zelf een verantwoordelijkheid hebben voor hun eigen scholing. Niet elke les moet volgestouwd zijn met opwindende elementen. Onderwijs is geen entertainment. Pedagogiek moet altijd zoeken naar praktijken die het enthousiasme van leerlingen bevorderen, maar het slagen hangt vooral van de autoriteit van leerkrachten en van de leerinhoud af. (Noot: de hierbij aansluitende thematiek van de infantilisering, therapeutisering en personalisering van het onderwijs behandelen we verderop in de punten 8 & 10. Daar wordt duidelijk dat van de leerkrachten wordt verwacht dat ze de leerlingen moeten motiveren via het infantiliseren en verleuken van de leerinhoud, het bevorderen van het eigenwaardegevoel en momentaan welbevinden, het vermijden van stress, het afstemmen op de persoonlijke leerstijl of soort intelligentie, ...).
6. Overtrokken maatschappelijke verwachtingen; te lage prestatieverwachtingen
6.1 Geen instituut om maatschappelijke problemen op te lossen
Het verval van het gezag van volwassenen leidde ook tot een enorme expansie aan taken die het onderwijs worden opgelegd. Omdat de samenleving niet langer in staat is om een alsmaar groeiende lijst van sociale problemen zelf op te lossen, moeten scholen daar blijkbaar een oplossing voor bieden. Zo wordt de oproep om op school de hele persoonlijkheidsontwikkeling van kinderen ter harte te nemen, verantwoord op grond van de vaststelling dat de maatschappij niet langer in staat is om het goede voorbeeld te geven aan kinderen. Scholen kunnen echter slechts een beperkte rol spelen in het oplossen van al die maatschappelijke problemen. In plaats van die problemen maatschappelijk aan te pakken, probeert men ze te omzeilen door op school motivatietechnieken en pedagogische expertise in te zetten. Sommige trucjes om kinderen te motiveren verraden een stuk wanhoop. Sommige scholen belonen kinderen die beloven zich te zullen gedragen. Wellicht gebeurt dat uitzonderlijk, maar als omkopen niet lukt, dan staan gedragspsychologen klaar met een heel arsenaal aan gedragstechnieken om de orde op school te bewaren.
Het onderwijs is de vergaarbak geworden van alle problemen van de volwassenenwereld. De constante zoektocht naar substituten voor de autoriteit van volwassenen is een van de belangrijkste drijfveren voor de expansie van de onderwijsdoelstellingen. Scholen bezitten echter geen magische krachten om die problemen even op te lossen. Motivatietechnieken en pedagogische expertise zijn geen compensatie voor de ambigue wijze waarop volwassenen omgaan met hun autoriteit. Door alle problemen naar het onderwijs door te schuiven, wordt het leraarsberoep hopeloos gecompliceerd. Als onderwijs alles wordt, dan houdt het op onderwijs te zijn. Het onderwijs moet dan ook gered worden van diegenen die er een instituut willen van maken dat alle problemen kan oplossen.
6.2 Maatschappelijke dienstmaagd, geen doel op zich?
We worden geconfronteerd met een op het eerste gezicht tegengestelde tendens: hoe meer de maatschappij verwacht van het onderwijs, hoe minder we verwachten van de kinderen. Hoe meer verwachtingen de maatschappij koestert t.a.v. het onderwijs, hoe minder we het onderwijs waarderen als iets dat belangrijk is op zich en hoe meer onverschilligheid ook omtrent het curriculum. Furedi neemt het in zijn boek vooral op tegen de lage verwachtingen in het onderwijs, een ingesteldheid die een groot deel van het huidige pedagogische denken beïnvloedt en de onderwijscultuur een beperkt en anti-intellectueel karakter verleent.
Het instituut onderwijs wordt enerzijds ernstiger genomen dan ooit tevoren; het wordt gezien als een instrument voor maatschappelijke mobiliteit, maatschappelijke gelijkheid, burgerzin, milieubewustzijn ... enz. De grootste hap in het budget van de Vlaamse regering gaat naar onderwijs en de overheid doet steeds meer een beroep op het onderwijs om allerlei positieve effecten te verkrijgen. In heel de westerse wereld valt het op dat onderwijs een primordiale rol speelt in het politieke beleid. Hoe meer er echter politiek te doen is over onderwijs, hoe minder onderwijs beschouwd wordt als een waarde op zich. Onderwijs wordt dan vaak gezien als een belangrijk middel voor de economische ontwikkeling, of als een instrument voor het aanmoedigen van sociale inclusie en sociale mobiliteit. Momenteel doet het ook dienst als promotor van waarden als multiculturalisme en milieubewustzijn.
Dit alles heeft weinig of niets te maken met de intrinsieke kwaliteit van het onderwijs.
Onderwijs wordt dus steeds meer gezien als een middel om een doel te bereiken dat buiten het onderwijs zelf gelegen is. Tal van commentatoren bekritiseerden al het idee van de school als een voor alle doelen inzetbaar politiek instrument om allerlei maatschappelijke problemen op te lossen. Ook al kan het onderwijs ongetwijfeld een gunstige rol spelen in bijvoorbeeld het bevorderen van sociale mobiliteit (gelijke kansen zeggen we nu), toch blijkt uit sociologisch onderzoek dat die effecten verre van eenduidig zijn. Betere onderwijskansen geven aan meer mensen is een lovenswaardig doel op zich, maar het onderwijs alleen is niet in staat sociale ongelijkheden op te heffen. Hetzelfde geldt voor de vermeende gunstige effecten op de economie.
6.3 Onverschilligheid voor leerinhoud en te lage prestatie-eisen
Het probleem is vooral dat deze instrumentele visie samengaat met een onverschilligheid over de inhoud van het onderwijs. Pragmatische belangen ondermijnen in feite de integriteit van de vakinhouden. Al te vaak worden deze vakinhouden ook onderhandelbare materie. De nagestreefde politieke doeleinden overschaduwen de schoolse vorming. Het schoolcurriculum wordt daarmee gedegradeerd tot het strijdveld van allerlei belangengroepen. Deze verwarring tussen de problemen van de samenleving en de essentie van onderwijs creëert het risico dat scholen afgeleid worden van hun taak, het cultiveren van de intellectuele en morele ontwikkeling van de hun toevertrouwde kinderen. Als onderwijs een antwoord moet bieden op alle problemen, dan lost het geen enkel probleem echt op en wordt de rol ervan hoogst onduidelijk.
Onderwijs kan maar goed functioneren als het een waarde op zich kan zijn en als kinderen onderwezen wordt dat leren iets is dat belangrijk is op zich. Het gaat hier om de klassieke of liberale-humanistische interpretatie van onderwijs, een visie ook die gedragen zou kunnen worden door mensen van alle politieke strekkingen. Dit heeft dus weinig te maken met politiek links of rechts. De humanistische interpretatie van de school weet de culturele verworvenheden te waarderen waardoor een samenleving zichzelf kan vernieuwen, en is ook in staat de intellectuele en morele bronnen te verwerven die nodig zijn om zichzelf te begrijpen en de toekomst tegemoet te zien. Door sommigen wordt dit afgedaan als een elitaire gedachte die hopeloos voorbijgestreefd is. Zelfs op universiteiten wordt soms zo gedacht. Men wil liever allerlei dringende praktische problemen oplossen via het onderwijs; zon onderwijs heeft een voorkeur voor activiteiten die onderwijskundig zijn qua vorm maar niet qua inhoud. De verwachte effecten zijn vaak meer denkbeeldig dan reëel. Het belangrijkste doel van educatie is een goed gevormd (opgevoed) volk en maatschappij. Alle energie die men in het onderwijs stopt om doelen buiten het onderwijs te verwezenlijken, is in feite veelal verloren moeite: verloren kansen, verloren potentieel, en een verloren generatie, dat zijn de symptomen van het onvermogen van de volwassen wereld om betekenis te geven aan zijn autoriteit en zijn onderwijs.
7.1 Klassiek onderwijsmodel & belang van schoolse kennis
Formeel (klassiek) onderwijs heeft altijd te maken gehad met het overdragen van kennis die niet toegankelijk is via directe ervaringen in het dagelijks leven. De waarde van deze kennis ligt precies in het feit dat het jongeren in staat stelt verder te komen dan hun eigen ervaringen en begrip te verwerven over de natuurlijke en sociale wereld waarin ze leven. Het is precies de ervaringswereld van kinderen die te beperkt is en die moet worden uitgebreid door schoolse kennis.
Als de hervormers het dan al over kennis hebben, dan hebben ze het bijvoorbeeld eerder over kennis over wat te zeggen, kennis over hoe het te zeggen, kennis van zichzelf, en vooral over het vermogen om iets te doen of kennis toe te passen in nieuwe situaties. Volgens dit kennismodel houdt kennis op een betekenis op zich te hebben en wordt kennis simplistisch getransformeerd in een vaardigheid (skill) om iets te doen; een soort vaardigheidsonderwijs dus. Men slaat hier gemakshalve een
belangrijke vraag over. Wie beweert dat leerlingen moeten leren hoe kennis toe te passen in nieuwe situaties, zou zich ook moeten afvragen: welke kennis men hier denkt toe te passen? Dit soort (vaardigheids)pedagogiek is dus in feite leeg; men weigert de vraag te beantwoorden welke kennisinhouden belangrijk zijn. De enige kennis die men de moeite waard vindt is die kennis die relevant is in functie van een of ander doel. Wat relevant is, wordt al vlug als achterhaald beschouwd en de oude kennis moet plaats ruimen voor de nieuwste gril. Niet toevallig haalt het onderwijsestablishment zijn mosterd in de bedrijfswereld en vooral in het managementjargon.
Van het model van kennisoverdracht wordt meestal een karikatuur gemaakt door te stellen dat wat vandaag voor ware kennis wordt aangenomen, morgen in onze snel veranderende informatiewereld al voorbijgestreefd kan zijn. Kennisverwerving wordt voorgesteld als het van buiten leren van stupide feiten; transfereerbare vaardigheden zouden veel beter zijn (de zgn. competenties). Men ziet hier het fundamentele verschil tussen kennis en informatie over het hoofd. Het is in feite omgekeerd: informatie is van voorbijgaande aard, kennis groeit en is altijd mede gebaseerd op de al aanwezige kennis. Nieuwe informatie kan maar begrepen worden indien ze kan geplaatst worden tegen de achtergrond van kennis. Vandaar dat leren leren niet werkt indien het losgekoppeld wordt van een leerinhoud - zoals meestal gepromoot wordt. Kennis is cumulatief en is de enige valide basis voor transfer. Vaak wordt ook beweerd dat jongeren beter in staat zijn om te leren via het internet. Maar om goed en efficiënt te kunnen zoeken via internet heb je weer heel wat kennis nodig. Men stelt het ook voor alsof kennisoverdracht de creativiteit zou doden. Het is opnieuw omgekeerd: om creatief te kunnen zijn heb je heel wat kennis nodig. Inhoud en proces zijn onscheidbaar in het leerproces.
In deze context situeert zich ook het (sociaal) constructivisme als nieuwe heilsleer. In de psychologie zijn er ongetwijfeld constructivistische elementen aanwezig, maar de radicale constructivistische opvattingen die meestal gepropageerd worden, staan ver af van de wetenschappelijke psychologie. Wat wordt er zoal beweerd in dit constructivisme? In zijn meest radicale vorm (en dat is helaas een populaire) wordt de stelling verdedigd dat de werkelijkheid niet bestaat en dat ieder persoon ( en iedere leerling) zijn eigen werkelijkheid construeert. Ieder heeft dan zijn eigen waarheden en zijn eigen waarden. Dat leidt tot een erg subjectivistische en individualistische invalshoek. Men denkt dat alles uit het kind zelf moet komen, dat het kind zelf zijn kennis moet construeren en dat sturing door de volwassene of leerkracht zelfs fout is. De huidige ervaringsgerichte stroming in het onderwijs sluit hier bij aan al valt ze er niet mee samen.
In tegenstelling met het (sociaal)constructivisme gaan wij ervan uit dat de lessen die de mensheid doorheen de geschiedenis geleerd heeft, opgeslagen zijn in de kennis die we beschikbaar willen stellen aan onze jongeren. De waarheden die de mensheid in het verleden ontdekt heeft door een antwoord te zoeken op de meest diepe en eeuwige vragen, hebben we ook nodig om veranderingen in de wereld te kunnen plaatsen, begrijpen en er oplossingen voor te vinden. Uiteraard moeten kennis en onderwijs voortdurend vernieuwd worden, maar altijd via het verder ontwikkelen van ons intellectueel erfgoed.
De huidige klemtoon op het zelf construeren van zijn kennis en op het leren uit ervaringen die direct relevant zijn voor de jongeren, het ervaringsgerichte leren dus, onterft onze jongeren van hun rechtmatig intellectueel erfgoed. Scholen moeten het verleden ook bewaren omwille van het nieuwe. Indien ze dit niet doen, onthouden ze jonge mensen de grondslagen die ze nodig hebben om hun eigen weg in de wereld te vinden. Vertrouwdheid met de wereld zoals hij is, geeft jongeren de existentiële zekerheid die ze nodig hebben om er iets nieuws en beters van te maken. Het voortdurende gepruts aan curricula geeft jongeren dan ook een verkeerd signaal.
Deze weggooi - pedagogiek heeft nog de meest schadelijke gevolgen voor diegenen die uit economische of culturele achterstandsgroepen afkomstig zijn. Meer dan om het even welke andere maatschappelijike groep hebben deze jongeren er nood aan vertrouwd te geraken met het culturele en intellectuele erfgoed van het verleden, zo dat ze maximaal profijt kunnen halen uit het geboden onderwijs. Eén van de belangrijkste voorspellers van onderpresteren op school is de relatieve ontoegankelijkheid tot het culturele en intellectuele kapitaal.
De constructivistische denkbeelden ondervonden jammer genoeg te weinig tegenkanting. Het zijn nochtans claims met verreikende gevolgen. Een consequentie van radicaal constructivisme is zelfs dat de hele grondslag van onze westerse beschaving verworpen wordt. De mogelijkheid rationeel te denken en het idee dat er een werkelijkheid bestaat die we kunnen leren kennen (zij het vaak met veel moeite), vormt immers de grondslag van de wetenschap en heeft geleid tot het succes van de industriële en technologische ontwikkeling. Maar ook het ontstaan van een democratische samenlevingsvorm dankt hieraan zijn bestaan. Deze is maar mogelijk indien mensen in staat zijn met elkaar op een redelijke manier van gedachten te wisselen en indien opvatting en persoon van elkaar gescheiden worden. Als alles subjectief is, is er geen redelijke communicatie meer mogelijk.
Het spreekt ook voor zich dat de wetenschappelijke psychologie nooit kan ingeroepen worden als basis voor deze radicale constructivistische ideeën. Vooraanstaande psychologen (bv. Simon & Andersen) hebben er zich ook tegen gekant. (NvdR: In Onderwijskrant nummer 113 september 2000 hebben we een themanummer aan het constructivisme besteed; zie www.onderwijskrant. be).
Een kritiek luidt ook dat het onderwijs te formeel en abstract is, en onvoldoende aansluit bij de leefwereld van het kind. Hoe denkt men echter via ervaringsgerichte methoden kinderen het alfabetisch schriftsysteem te laten ontdekken of de reken- en wiskunde te laten herontdekken? Het gaat hier om prestaties waar de mensheid eeuwen over gedaan heeft? Dat kennis niet altijd direct bruikbaar of praktisch relevant is, moet men ook niet voorstellen als een nadeel. Het is er precies de kracht van: we komen zo los van het onmiddellijke hier en nu, het verruimt dus de blik, het maakt ons tot mensen. Begrijpen hoe de werkelijkheid in elkaar zit, vereist juist het kunnen loskomen van het direct observeerbare, dat is de zin van wetenschap: de diepere lagen van de werkelijkheid onthullen. Ook de antwoorden die grote denkers in het verleden op de diepere levensvragen hebben proberen te geven, zijn nog altijd relevant voor de mens van vandaag. We moeten ze niet klakkeloos overnemen, maar de jonge generatie moet er kennis van nemen om er nadien haar eigen antwoorden op te kunnen formuleren. Dit is de manier waarop we de capaciteiten moeten ontwikkelen van jonge mensen om na te kunnen denken, vragen te stellen, kritisch te oordelen.
7.3 Achteruitgang basiskennis & basisvaardigheden
De weggooi-pedagogen zijn in feite niet echt geïnteresseerd in de ontwikkeling van kennis op zich. Denken zonder inhoud/kennis is echter leeg: de holle technieken van leren leren, thinking skills, zelfgestuurd leren, enz. kunnen dat nooit verwezenlijken. De resultaten van de wegwerppedagogiek zijn ernaar: veel studenten hoger onderwijs beschikken niet meer over de broodnodige basiskennis en basisvaardigheden. Blijkbaar hebben het lager en het secundair onderwijs hun werk niet goed gedaan. Onderwijs gaat niet zozeer over het aanleren, het trainen van een aantal nuttige levensvaardigheden (sociale vaardigheden, omgaan met geld, relatievaardigheden, etc.).
Precies deze klemtoon op onmiddellijk praktisch bruikbare vaardigheden maakt het voor leerkrachten tegenwoordig zo moeilijk om interesse te wekken voor vragen die niet direct gerelateerd zijn aan hun leefwereld. Om het met Hannah Arendt te zeggen: De functie van de school is kinderen te onderwijzen hoe de wereld in elkaar steekt en niet hen te onderwijzen in de kunst van het leven. De hervormers vergeten maar al gemakkelijk dat dit laatste de taak is van de hele samenleving, en in de eerste plaats van de ouders.
Dit is geen pleidooi voor een rigide pedagogiek waarbij alles volgens vastomlijnde regeltjes verloopt, of waar alleen maar feiten ingeramd worden. Er mag best plaats zijn voor allerlei creatieve vormen van leren waarbij kinderen kunnen experimenteren en uiteindelijk hun gaven (en beperkingen) leren ontdekken. Dat kan echter alleen maar werken als deze leerprocessen gestuurd worden door leerkrachten die zelfbewust weten wat belangrijk is als bijdrage tot de kennis, door leerkrachten dus met autoriteit. Bovendien is de zgn. kindgerichte pedagogiek waarbij kinderen de richting van hun leerproces in handen zouden mogen nemen, niet minder autoritair dan de klassieke. In werkelijkheid is ook daar de leraar degene die uiteindelijk bepaalt wat er gebeurt, via manipulatieve gedragsmodificatietechnieken. Het verschil is dat het hier verdoezeld wordt. Je zou kunnen stellen dat de leraar hier controle heeft, maar geen autoriteit. Laten we er gewoon voor uitkomen en het begrip gezag in de pedagogiek niet langer als iets vies beschouwen. Dit alles belet niet dat het een goede zaak is geweest dat er in de geschiedenis afstand is genomen van allerlei nefaste vormen van autoriteit in het maatschappelijke leven.
We beluisteren ook voortdurend vurige pleidooien voor gepersonaliseerd en geïndividualiseerd leren, onderwijs op maat van elk kind, passend onderwijs, individuele handelingsplannen. Ook dit alles leidt tot een uitholling van het collectieve curriculum en van het gezamenlijk optrekken van de leerlingen, van het leren als een collectief gebeuren. Bij gepersonaliseerd en gedifferentieerd leren, bij onderwijs op maat van elk kind, heeft wat in de klas aan bod komt niet meer zozeer te maken met de vakinhoud en cultuuroverdracht, maar meer met het inspelen op de individuele capaciteiten, leerstijlen en noden van elk kind. Bijna elk kind heeft dan ook nog één of ander defect dat moet geremedieerd worden. Dit alles leidt tot gedragsmodificatietechnieken i.p.v. lesgeven. Het model van kinderen die speciale noden hebben (leermoeilijkheden) wordt ook uitgebreid naar ieder kind, ook naar de hoogbegaafden. Vaak wordt de personalisering van het leren ook verantwoord door de stelling dat niet elk kind een intellectueel hoeft te worden. In feite is dit niets anders dan het aloude elitaire onderscheid dat men maakte tussen denkers en doeners. Het leerproces is o.i. echter in grote mate hetzelfde voor alle leden van de menselijke soort. Pedagogiek moet vertrekken van wat alle kinderen als leden van de menselijke soort gemeenschappelijk hebben en van een gemeenschappelijk curriculum. Daarna kunnen we - waar nodig - nog aanpassingen maken.
In de hervormingspedagogiek worden de verschillen sterk als van nature voorgesteld. Kinderen worden netjes ingedeeld in allerlei aangeboren categorieën, op basis bijvoorbeeld van hun leerstijlen of soorten intelligentie die ze zouden hebben Daarmee sluit men opnieuw aan bij verouderde elitaire denkbeelden.
Destijds (vóór WOII) ging men er vanuit dat er kinderen waren die goed waren met het hoofd, anderen met de handen, en nog anderen die gewoon goed waren. Het onderwijssysteem was zo georganiseerd dat kinderen met zgn. aangeboren schoolse kwaliteiten gescheiden werden van diegenen die alleen goed waren voor een training van hun handvaardigheden. Deze hiërarchie, die in feite grotendeels een weerspiegeling was van sociale omstandigheden, werd gelegitimeerd door de stelling dat kinderen geschikt waren voor verschillende rollen in de maatschappij. In de periode erna heeft men gelukkig dit elitaire denkbeeld verlaten, mede door de kennis in de wetenschap over de cognitieve capaciteiten van de mens. Maar nu zijn we precies terug naar af. We spreken over kinderen met allerlei leerstijlen, allerlei soorten intelligenties, beelddenkers, auditief ingestelde typen, en uiteraard alle psychopathologische diagnoses (dyslexie, dyscalculie, ADHD, ASS, hoogbegaafden, etc.)
Tweehonderd Onderwijskranten: 10.000 paginaâs, sinds 2013 dagelijks fb, blog, tweets.45 jaar engagement âvoorâ degelijk onderwijs & âtegenâ aantasting van de kwaliteit & ontscholingsdruk
Tweehonderd
Onderwijskranten: 10.000 paginas, sinds 2013 dagelijks fb, blog, tweets
1. 45 jaar engagement voor degelijk onderwijs
& tegen aantasting van de kwaliteit
De 200ste editie van Onderwijskrant is naar de drukkerij Acco.
We zijn fier u dit jubileumnummer straks te kunnen aanbieden. Binnenkort staat ook op onze website www.onderwijkrant.be
We maken in dit jubileumnummer een
balans op. Onderwijskrant produceerde de
voorbije 45 jaar 10.000 paginas bijdragen.
Vanaf 2013 maken we ook dagelijks gebruik
van de mogelijkheden van de sociale
media: berichten, bijdragen, links naar interessante lectuur, op blog,
facebook en ook via twitter-al 35.000
tweets. Zo werd Onderwijskrant de voorbije
acht jaar een echte krant met dagelijkse berichten, signalementen en bijdragen (zie
punt 9).
Vanaf 2007 staan een 600 bijdragen op onze website www.
onderwijskrant.be - die druk wordt bezocht.
Via de website en de sociale media bereiken we zo veel meer mensen, en kunnen we het
onderwijsdebat beter stimuleren en stofferen. Het bijna dagelijks signaleren van interessante
onderwijsbijdragen is ook een vorm van
bijscholing. Niettegenstaande we sinds
2007 Onderwijskrant gratis op onze website
plaatsen, behielden we de papieren versie. We zagen
de voorbije 20 jaar tal van tijdschriften verdwijnen en vreesden in 2007 al dat
een uitgave op papier in de toekomst
financieel nog moeilijk haalbaar zou
zijn. We wilden een alternatief achter de hand
hebben om Onderwijskrant in geval van nood elektronisch te kunnen verder
zetten. Die tijd is nabij.
Het nulnummer verscheen in september 1977; het eerste Onderwijskrantnummer in oktober
1977. Zelfs de grootste optimist binnen
de redactie had nooit gedacht dat we
ooit de 200 zouden halen. Toen we in
1988 het jubileumnummer nr. 50 samenstelden, vroegen sommige redactieleden zich
al af of we er niet beter mee ophielden,
of we er nog zouden in slagen om
jaarlijks een 200 paginas te
produceren, en of het nog financieel haalbaar was.
Een aantal redactieleden bleven echter ook na nummer 50,
geloven in het unieke en waardevolle van
het Onderwijskrantproject: een tijdschrift, een actiegroep en een project
die o.i. nog steeds in vrij sterke mate beantwoorden aan de
intentieverklaring van 1977.
Onderwijskrant was tegelijk voortdurend
in beweging. Niet enkel het onderwijslandschap veranderde, maar ook
redactieleden die er al van bij de start
bij waren haakten om diverse redenen af. Enkele maakten promotie en vonden het
te delicaat om geassocieerd te worden
met een kritisch tijdschrift. Er waren
steeds voldoende doorzetters die
probeerden om telkens nog een nummer samen te stellen. Bepaalde redactieleden werden in tijden
van nood zelfs superproductief. Na een
aantal jaren moesten redactieleden bij
gebrek aan centen ook het typewerk en de
lay-out voor hun rekening nemen. We betaalden destijds per nummer 500 euro voor het type- en lay-outwerk. De
redactieleden en andere auteurs
betaalden de voorbije 45 jaar ook steeds
de eigen kosten voor hun eigen documentatie, schrijfwerk, verplaatsingen e.d.
Aan de hand van de 200 nummers van Onderwijskrant kan men het
debat over het Vlaams onderwijs en over
de vele hervormingsplannen vanaf de jaren 1970 vrij goed reconstrueren. In dit nummer van Onderwijskrant maken we vooral de
balans op van 45 jaar Onderwijskrant.
2 45 jaar engagement van Onderwijskrant als tijdschrift
en actiegroep
In een interview van 8 december 1997 naar aanleiding van 20
jaar Onderwijskrant loofde redacteur
Hein De Belder de inzet van Onderwijskrant. Hij besloot: Als
hoofdredacteur Raf Feys en co straks
onder een auto lopen, dan wordt het muisstil in onderwijsland. Ze zijn de luis in de pels van de
beleidsmakers. Het is verder de grote verdienste van Onderwijskrant dat een aantal ontsporingen in
het onderwijs werden voorkomen en/of
achteraf weer afgezwakt of rechtgezet.
De Belder loofde ook de grote inzet van Onderwijskrant voor
de optimalisering van de onderwijspraktijk: voor het beter leren rekenen,
lezen, enz. . We zijn best tevreden over
het werk dat we inzake stapsgewijze
optimalisering van de klaspraktijk gepresteerd hebben. Veel van onze ideeën
over effectieve didactische aanpakken, over beter leren lezen, rekenen, spellen, drongen door in de
klaspraktijk. Zo wordt b.v.
onze fonetische en directe systeemmethodiek voor het leren lezen in de meeste
leesmethodes in Vlaanderen én Nederland grotendeels toegepast. We zorgden ook
voor meer consensus inzake het rekenonderwijs. Enz.
We lieten de voorbije 25 jaar onze klokkenluidersstem nog
luider horen. We probeerden meer dan
ooit ontsporingen te voorkomen of af te zwakken. We schuwden hierbij de risicos niet en legden
ons zo weinig mogelijk zelfcensuur op.
Dit was meer dan ooit belangrijk; de
voorbije 25 jaar nam de open
debatcultuur immers verder af, en tegelijk nam de zelfcensuur bij leraren en directies toe. We
waren de voorbije decennia niet enkel de luis in de pels van de beleidsmakers,
maar ook van de vele onderwijsexperts en
nieuwlichters die voortdurend uitpakten met pedagogische hypes en
beeldenstormerij. We gingen in verzet tegen de vervreemding van het onderwijsbeleid
en tegen de vele vormen van aantasting
van de kwaliteit van het onderwijs. Het
behoud en het verder optimaliseren van
onze sterke Vlaamse onderwijstraditie stonden
hierbij centraal.
50 jaar verzet tegen
ontscholing en ontscholingsdruk
We introduceerden de termen ontscholing & ontscholingsdruk als overkoepelende termen voor een aantal nefaste
pedagogische evoluties als kennisrelativisme, constructivisme,
eenzijdig vaardigheidsonderwijs, afbraak van leraargestuurde instructie De
ontscholers kozen voor het zelfontplooiingsmodel waarbij afstand genomen werd
van de traditie van gestructureerde
vakdisciplines en leerinhouden, leerkrachtgestuurd onderwijs, jaarklassen, klassikale instructie, hoge prestatieverwachtingen, enz. Vanaf de jaren zeventig drongen het
prestatievijandig, anti-intellectueel en antiautoritair klimaat en het
ontplooiingsmodel ook in Vlaanderen door.
Ontscholingsdruk, opdringen van de zachte didactiek stond b.v. ook al centraal binnen de
officiële VSO-visie 1971 vanminister Vermeylen. In de
ministeriële brochure over het Vernieuwd Secundair Onderwijs van 1971 werd al
de toon gezet voor het
ontscholingsdiscours en de neomanie van
de voorbije 50 jaar. We lazen: In
het onderwijs is het verwerven van
kennis niet langer het hoofddoel. De
vroegere weetjesopstapeling ruimt meer en
meer plaats in voor adequate inwerkstelling van de intellectuele eigenschappen. Een zuiver
dogmatische werkwijze die op het reproduceren van leer stof gericht is, moet
men voortaan tot elke prijs ver mijden. De kinderen moeten voortaan leren,
leren zelf vinden. Inductieve en actieve
methodes zijn vanzelfsprekend. Hoe meer
het kind leert zich actief te ontwikkelen en hoe minder het de les passief ondergaat, des te doeltreffender, kan het
onderwijs worden geacht. De nadruk valt
niet langrr op het kennen, maar voortaan op het kunnen, het ontwikkelen van
vaardigheid. Er zal zoveel mogelijk
uitgegaan worden van de belangstellingssfeer, wat de leeractiviteit
aantrekkelijker en zinvoller maakt. De moderne pedagogiek legt ook de nadruk op het belang van de zelfwerkzaamheid
en groepswerk.
Recente bevestiging van
Onderwijskrant-analyses & nieuwe (herscholings)wind
in het onderwijs
We vonden de voorbije
45 jaar veel bevestiging van onze visie en analyses bij de praktijkmensen; en
de voorbije jaren ook in het regeerakkoord & in de beleidsverklaring van
minister Ben Weyts, in het rapport Brinckman van de commissie Beter ondewijs, in het recente
Zwartboek Progressief achteruit van de Nederlandse
professoren Jaap Scheerens en Paul Kirschner, in de referaten op de Research Ed Belgiëdag
van 23 oktober j.l., Onderwiskrant zorgde in sterke mater voor de huidige nieuwe wind in het onderwijs. Ex-beleidsmakers als
Dirk Van Damme en bepaalde nieuwlichters bekennen nu dat ze de voorbije decennia
meer naar Onderwijskrant hadden moeten luisteren.
Conserveren én
optimaliseren & verzet tegen stemmingmakerij tegen sterke onderwijstraditie
Onderwijskrant was de voorbije 45 jaar wellicht het enige Vlaams onderwijstijdschrift dat zich
verzette tegen de mantra van de
vernieuwing & vernieling, en dat de
vele sterke kanten van ons onderwijs bleef
waarderen en verdedigen. Conserveren van
de sterke kanten en van het meesterschap van de meester, optimaliseren in continuïteit en keep it
simple waren belangrijke deviezen. De voorbije 50 jaar beluisterden we voortdurend: wat u nu
doet beste leerkrachten deugt niet:
indeling in jaarklassen, leerkrachtgestuurde groepsinstructie, eisen stellen en discipline, hoge verwachtingen stellen, rapporten en evalueren, differentiële
onderwijsvormen in s.o., vakdisciplines,
Enkel radicale hervormingen
konden verlossing uit al die ellende brengen. Kurieren
am Symptom volstaat niet langer, stelde
het duo Van den Bossche-Monard in 1995. De voorbije 50 jaar was er weinig respect voor
onze sterke onderwijstraditie. Onze wereldtopscores
voor TIMSS en PISA vanaf 1995 waren
zelfs een doorn in het oog van de vele
lamenteerders die hun uiterste best deden om ze te verdoezelen en ze zelfs als negatief voor te stellen. De leerkrachten
en lerarenopleiders kregen allesbehalve felicitaties voor de prestaties van hun leerlingen of
oud-studenten.
Naarmate de stemmingmakerij toenam, gingen we met
Onderwijskrant meer in verzet. De dweperige
beeldenstormers hebben voortdurend geschopt en getrapt tegen het onderwijs, maar ze hebben o.i. weinig of niets blijvends neergezet; ze
hebben veel verwarring gesticht bij de
praktijkmensen, en het niveau van het
onderwijs aangetast. Het duurt een tijd
vooraleer rages weer uitgeraasd zijn. Vooral de
voorbije jaren kwam er weer een brede herwaardering van beproefde en
oerdegelijke aanpakken.
Met Onderwijskrant besteedden we de voorbije decennia veel
aandacht aan het conserveren, heropvissen, verder onderhouden en optimaliseren
van beproefde en eenvoudige/doenbare
aanpakken. We dont need many innovations now, but conservation, repair & simplifying.
The obsession with innovation and hypes has led us to ignore maintenance
& repairing and maintainers, lazen we ergens; inderdaad.
Onderwijskrant koos voor vernieuwing in continuïteit, voor
orde in de vooruitgang. Redactieleden hebben
uiteraard in de loop van de voorbije 45 jaar
een aantal opvattingen en prioriteiten bijgesteld. Het feit dat redactieleden ouder werden en meer
ervaringswijsheid opdeden, leidde tot het sterker beklemtonen van de veelzijdigheid
van het onderwijs en van het belang van
het behouden en verdedigen van de
beproefde waarden. Naarmate we merkten dat
het niveau van de leerresultaten erop achteruit
ging, dat benadeelde leerlingen het moeilijker kregen in klas, ... gingen
we de beproefde waarden meer waarderen en
nog meer de propaganda voor ontscholende
wondermiddelen bestrijden.
We zagen ook al vlug in dat we weinig GOK-heil mochten verwachten van de VSO-structuur-hervorming
s.o. en dat het tso/bso het meest de dupe
waren van de aso-isering van het s.o. We namen in dit verband al in 1979 afstand van de
egalitaire onderwijsideologie van
Bourdieu en veel sociologen. Toen vanaf 1991
onze sterke eerste graad s.o. plots als een
ware kankerplek bestempeld werd, namen
we de volgende 30 jaar de verdediging op van onze passend gedifferentieerde eerste graad en van onze onderwijsvormen aso,
tso, bso,en kso. Onze campagne tegen de structuurhervormingsplannen van mei 2012 werd door 13.000 personen ondertekend. En zo konden we ook de
nefaste gevolgen van de
hervormingsplannen inperken.
Actietijdschrift,
actiegroep, campagnes
Onderwijskrant was en is een project dat verder reikte dan het uitgeven van een tijdschrift,
het was/is ook een actietijdschrift en
een actiegroep. We pakten geregeld uit met
campagnes en petities en wa]ren actief binnen actiegroepen
rond de hervorming van de
lerarenopleidingen e.d.. We besteedden ook aandacht aan politiek lobbywerk, ...
Onderwijskrant was bij de start in 1977 mede
een product van de sociaal bewogen
mentaliteit en open debatcultuur van de
jaren zestig en zeventig. De redactie
wou impulsen geven voor verdere optimalisering van het Vlaams onderwijs, en zo
tegelijk optimale en faire ontwikkelingskansen
bieden aan alle leerlingen - en de
kansarmere in het bijzonder. Bij de
enthousiaste start van Onderwijskrant in 1977
voelden nog veel mensen zich rechtstreeks betrokken
bij de onderwijsbeweging vanuit de basis; dit
was 10 jaar later al veel minder het geval. Na tien jaar Onderwijskrant bleek het al veel
moeilijker om mensen te mobiliseren voor
de onderwijszaak dan bij de start in
1977. Het werd steeds moeilijker om vrijwilligers
en redactieleden te vinden die zich voor
een langere periode en intensief wilden engageren. Het klimaat was in 1988 sterk veranderd en
het aantal abonnees was ook
gedaald.
Goete inzet voor
(vak-)didactische aanpakken, optimalisering van pedagogische aanpak
Bij de start van Onderwijskrant in 1977 schreven we dat we ook de instrumentalisering/materialisering van vernieuwingen belangrijk vonden zoals
het opstellen van doorwrochte
methodieken en leerpakketten. We publiceerden veel (vak)didactische bijdragen;
werkten mee aan de opstelling van eindtermen, leerplannen wiskunde e.a.,
systematische spellingmethodes, leerpakketten voor wereldoriëntatie e.d.,
verzorgden bijscholingen, adviseerden educatieve uitgeverijen, ...
Naast gestoffeerde en onderbouwde bijdragen en analyses wilden we aanvankelijk ook veel
praktijkverslagen publiceren.
We namen de eerste jaren een aantal
praktijkverslagen op, werkmateriaal voor
thematische wereldoriëntatie e.d.
We stelden echter vast dat een tijdschrift zich niet goed leent voor dergelijk materiaal en
anderzijds dat praktijkmensen niet vlug
in de pen kruipen. Voor het samenstellen
en publiceren van lijvige ideeënbundels voor thematische wereldoriëntatie,
geschiede[1]nis en natuurkennis
richtten we in 1980 een apart (Projecten)fonds
op. Dit fonds verspreidde in de periode
1980-1996 een 30.000 thematische ideeënbundels over heel
Vlaanderen.
Redactieleden publiceerden de voorbije decennia hun meer uitgebreide vakdidactische visies
ook in de vorm van boeken over leren
lezen, rekenen, werken met kinderboeken, e.d. Vier redactieleden engageerden
zich gedurende vele jaren voor de Praktijkgids voor de basisschool (Kluwer,
later Plantyn). Een van hen nam het
initiatief. 45 jaar is een lange tijd,
lang genoeg om te beseffen dat je om iets te bereiken in het onderwijs
over een lange adem moet beschikken.
Doorzetten is de kunst; het sorteert op termijn
effect en leidt tot verdiend welbevinden.
3 Stimuleren van
open/tegensprekelijk debat
Onderwijskrant stimuleert al 45 jaar een open debat over onderwijs; confrontatie van
verschillende meningen stond en staat centraal. In zijn interview met Onderwijskrant in 1997 bestempelde Hein De
Belder dat als een belangrijke
en unieke bijdrage. Sinds 2013 maken we
hierbij ook dagelijks gebruik van de
sociale media: blog, facebook en twitter. Onderwijskrantmedewerkers deden hun
best om hun stem in het onderwijsdebat
te laten horen - ook via colloquia, de
krant, TV, Radio, politiek lobbywerk, petities...
Om debatten te lanceren en te stofferen organiseerden we ook
geregeld campagnes en maakten we gebruik van petities. Zo betekende onze O-ZON-campagne begin 2007
de start van een belangrijk en nog steeds durend debat over
kennisrelativisme, ontscholing,
aantasting van de kwaliteit en niveau[1]daling, Vier redactieleden waren overigens al sinds
1972 lid van de onderwijsstuurgroep van
de Stichting Lodewijk de Raet en
organiseerden mede de open en tegensprekelijke
onderwijscolloquia in de periode 1972-1992.
We organiseerden destijds ook mede de
Nationale Onderwijsdagen, met 1100 deelnemers
in 1981 in de Blandijnberg-Gent. Twee redactieleden , Raf Feys en Jef wellens richtten in 1970 ook mede het politieke tijdschrift 'De Nieuwe Maand' op.
Zoals al gezegd stimuleren en stofferen we vanaf 2013 ook dagelijks het open debat via een
eigen blog, facebook en twitter. Zo
bereiken we veel mensen en kunnen we ook
beter aansluiten bij de actualiteit. In
Onderwijskrant verwezen/verwijzen we ook naar
standpunten en publicaties van anderen, van leraren, van beleidsmakers,
van onderwijsexperts, van andere
tijdschriften. Met deze waarmee we het geenszins
eens waren gingen we de open confrontatie aan; du choque des idées jaillit la lumière. De voorbije decennia was er voortdurend choque
des idées, teveel choque en onenigheid
zelfs, de onderwijsboot kwam in
woelige wateren terecht.
Bij de start
van Onderwijskrant in 1977 was er ook al veel
discussie, maar we hadden nooit gedacht dat de daarop volgende decennia de onrust en
onderwijsstrijd nog gevoelig
zouden toenemen. Dankzij die woelige
wateren en vele nieuwlichters/beeldenstormers, hadden we steeds voldoende stof/
inspiratie om Onderwijskrant te vullen. Ons Vlaamse onderwijs kent een sterke traditie,
democratisering en we weten al lang wat
effectief onderwijs, een effectieve
lerarenopleiding, betekent. Door de ervaringen
met het onderwijs in de moeilijke coronajaren beseffen we nu b.v. nog beter hoe
belangrijk onderwijs als groepsgebeuren is voor de leerlingen en voor de
leraren.
Zuiloverstijgend
karakter en stimulering zuiloverstijgende samenwerking
Onderwijskrant drong de voorbije 45 jaar ook steeds aan op zuiloverstijgende samenwerking,
ook bij het opstellen van leerplannen wiskunde e.d. In Onderwijskrant nummer 50
van augustus 1988 loofde de Leuvense
prof. Jan Van Damme het open, onafhankelijk
en zuiloverstijgend karakter van Onderwijskrant. Hij schreef: In Vlaanderen een onderwijstijdschrift met
redactieleden uit de drie onderwijsnetten,
is op zich al een uitzonderlijke en unieke prestatie. Herhaaldelijk werden ook bijdragen geleverd die groeiden in het kader van het pluralistisch
onderwijsproject van de Stichting Lodewijk de Raet. Wie de samenstelling van de Stuurgroep van de
Stichting en van de redactie van Onderwijskrant overloopt, zal vaststellen dat
er zelfs van een personele unie gesproken
kan worden.
Het blijven stimuleren van het open debat werd nog belangrijker toen vanaf de late jaren tachtig
de open debatcultuur in sterke mate
afnam. En ook in de pers was er inzake onderwijs
vooral aandacht voor de visie van de
machtshebbers. We stelden de voorbije 30
jaar inzake open debat jammer genoeg ook
de abdicatie van veel onderwijskundigen vast.
Met Onderwijskrant bleven we ons onafhankelijk opstellen en zo weinig mogelijk zelfcensuur
opleggen. Bij de leraren en directies nam de zelfcensuur de voorbije decennia flink toe. In b.v. het
debat over de herstructurering van het
secundair onderwijs merkten we dat veel
directeurs en leerkrachten slechts
anoniem durfden getuigen, of achteraf vroegen om hun naam bij de ondertekenaars
van onze petitie te schrappen. Veel
onderwijsmensen zeggen ons dat ze b.v.
ook onze standpunten op ons blog, facebook
& twitter niet eens durven liken.
Opvallend
was ook dat de voorbije 30 jaar verwijzingen naar standpunten en campagnes van
Onderwijskrant en zelfs de naam Onderwijskrant steeds meer taboe werden. Zo slaagde de koepel van
het katholiek onderwijs erin om in
september 2007 in Nova et Vetera 100
paginas te besteden aan reacties/weerleggingen van onze O-ZON-campagne 2007 zonder de namen
O-ZON & Onderwijskrant te vermelden.
Ook voor het overheidsblad Klasse was Onderwijskrant
taboe. Analoge censuur stelden we vast
in de kranten, in veel pedagogische tijdschriften, Men vond het niet
opportuun dat de leerkrachten/directies,
de burgers geconfronteerd zouden
worden met de kritische analyses en campagnes van Onderwijskrant.
4 Ongebonden tijdschrift en luis in de pels van brede onderwijsestablishment
Onderwijskrant wou ook een ongebonden en netoverschrijdend/pluralistisch
onderwijstijdschrift zijn - in
Vlaanderen nog steeds een zeldzaam product.
Onderwijskrant had/heeft geen opdrachtgever en geen binding met een of ander onderwijsnet,
begeleiding, inspectie, politieke partij, expertisegroep, uitgeverij ... Er waren/zijn geen
hoofdkwartieren die vertelden wat mocht
en niet mocht. We wilden niet zomaar de
spreekbuis zijn van een bepaalde onderwijskoepel, van de
beleidsmakers, van expertisegroepen ... En zo konden we de voorbije decennia ook
fungeren als de luis in de pels van de beleidsmakers, de onderwijsverantwoordelijken, de universitaire
ondes]wijsexperts en het
brede onderwijsestablishment. Het kritisch volgen van het beleid van de onderwijskoepels belette de redactielden niet om te participeren aan het opstellen van leerplannen van onderwijskoepels.
Het beïnvloeden en kritisch volgen van het onderwijsbeleid
was van meet af aan een heel belangrijke
doelstelling. Als tijdschrift dat een kritische waakhond- en
klokkenluidersfunctie wou vervullen, lieten
we telkens op tijd onze stem horen, meestal tijdig en niet achteraf als het kalf al verdronken
is. Zo anticipeerden we in Onderwijskrant
al vanaf 2002 op het debat over de
hervorming van het secundair onderwijs.
Op die wijze konden we het ook beter stofferen en beïnvloeden.
Met Onderwijskrant voelden we ons de voorbije decennia
genoodzaakt om geregeld afstand te nemen
van visies en initiatieven van beleidsmakers, onderwijsexperts,
onderwijskoepels, Dienst voor Onderwijsontwikkeling ,
inspectieleden, begeleiders die o.i.
een aantasting betekenden van de kwaliteit
van het onderwijs. De vele onheilsprofeten-verlossers stellen al vanaf
1989 de sterke kanten van ons onderwijs voortdurend in vraag. Alleen
copernicaanse hervormingen konden ons onderwijs nog verlossen uit de diepe
ellende. In een opinie-bijdrage van
september 1992 in de krant De Standaard
trokken we al aan de alarmbel. We
waarschuwden Georges Monard en de vele beleidsbepalers voor hun gevaarlijke
vernieuwingsdrift &
verlossingsideologie, voor hun negatie van de
hoge kwaliteit van ons onderwijs, voor de door hen ontketende hetze tegen onze sterke eerste
graad s.o., voor hun vervreemding van de
praktijk.
Ons optreden als luis in de pels van het ondewijsestablishment
& als klokkenluider, werd uiter[1]aard niet in dank
afgenomen. Onze massaal ondertekende petitie van
mei-2012 tegen de structuurhervormingsplannen s.o. b.v. viel niet in goede
aarde bij de beleidsmakers en grote
onderwijskoepels. Mieke Van Hecke stelde
op 28 juni 2014 als kop[1]stuk van het
katholiek onderwijs dat het afschieten van
de hervorming s.o. misdadig was - in de krant
Het Laatste Nieuws. Een gesprek met de koepel over de hervorming werd ook steeds afgewezen.
Een ander voorbeeld. In 1982 werd vanuit de onderwijskoepel
gesteld dat het niet kon dat een lerarenopleider
met de campagne Moderne wiskunde: een vlag
op een modderschuitafstand nam van de visie
en het leerplan van de eigen koepel.
5 Optimaliseren
sterke onderwijstraditie en belang van ervaringswijsheid
5.1 Conserveren en
optimaliseren sterke traditie
We besteedden de voorbije 45 jaar heel veel aandacht aan het
onderwijs- en vernieuwingsbeleid, maar evenzeer aan alles wat te maken heeft
met de curricula, de pedagogische aanpak en de vakdidactieken. We gingen er
hierbij vanuit dat het Vlaams onderwijs
een vrij sterke traditie kent en dat we
dus al heel lang weten welke de belangrijkste
kenmerken van effectief onderwijs zijn. Veel redactieleden beseften ook
dat zij als kind van de democratisering van het onderwijs, veel te danken hadden aan de hoge kwaliteit
van het onderwijs dat ze zelf destijds
genoten hadden. Met onze klassieke opgeleide
onderwijzers en regenten behaalden we lange
tijd wereldtopscores voor PISA en TIMSS.
Mede dankzij onze grote bevolkingsdichtheid konden we in Vlaanderen
sterke VTI-scholen & passend buitengewoon onderwijs uitbouwen.
Tim Surma, hoofd expertisecentrum ExCELL stelde in de krant De Tijd van 23 oktober j.l. :
Veel dingen in het onderwijs zijn
vanzelfsprekend: een goede uitleg van
wat een leerling te weten wil komen; veel
vragen, veel herhaling, en veel activering van de voorkennis. Met een stuk of tien zon
bouwstenen kan je een goede lessenreeks
uitbouwen Goed lesgeven hoeft niet ingewikkeld te zijn. Veel leraren doen het trouwens, soms ook onbewust. Met
de nodige uitleg en demonstratie aan de
hand van goede voorbeelden, de nodige
herhaling en een doordachte evaluatie
kom je al heel ver. Voor klassiek opgeleide leraren en voor klassieke
lerarenopleiders waren/zijn die zaken inderdaad vanzelfsprekend - ook het jaarklassenprincipe
& het meesterschap van de meester. Onze sterke onderwijstraditie is er op
gebaseerd.
Gelukkig hebben de meeste leraren, lerarenopleiders in het
verleden niet zomaar de vele academische publicaties en rapporten gevolgd - ook
al werden ze veelal als wetenschappelijk
voorgesteld: over constructivisme &
competentiegerichte aanpak, globaal
leren lezen & taalvaardigheidsonderwijs,
contextueel en zelfontdekkend rekenen, opdoeken jaarklassen en zittenblijven, De
belangrijkste inzichten omtrent effectief leren lezen, rekenen, taalonderwijs,
jaarklassensysteem, ... zijn niet
gebaseerd op strikt wetenschappelijk onderzoek,
maar op eeuwenlange praktijkervaringen - die doorgegeven moeten worden van
generatie op generatie.
Zelf stopten we veel energie in de studie
en explicitering van de effectiviteit van die praktijkervaringen en aan observatie van
effectieve aanpakken in de klaspraktijk.
Onze directe systeemmethodiek voor het leren
lezen is grotendeels gebaseerd op praktijkervaringen, op afkijken in klas
bij ervaren leerkrachten en op grondige
studie van leesmethodes van de voorbije
200 jaar. Onze methodiek sluit aan bij de wijze waarop we zelf lange tijd geleden leerden lezen.
Een aantal cognitieve wetenschappers pakten de voorbije jaren gelukkig uit met theorieën en
bevindingen die een bevestiging betekenen van al lang gekende en gepratikeerde praktijken. De
relatief recente bevindingen b.v. van
Sweller en co over de beperking van het werkgeheugen
en het belang van het vastzetten van kennis, bevestigen
oerdegelijke praktijken als de
stapsgewijze aanpak, het belang van automatiseren & herhalen, enz.
Recentere studies over het leren lezen
bevestigen principes van onze directe systeemmethodiek.
Maar er is ook nog een grote afstand
tussen algemene leerprincipes en anderzijds het
gecombineerd toepassen van principes binnen
methodieken voor het leren lezen, rekenen , principes die veelal ook onderling
gecombineerd en afgewogen moeten worden.
5.2 Degelijke &
evidente klassieke aanpakken voortdurend in vraag gesteld voorbije eeuw
Jammer genoeg werden onze sterke onderwijstraditie en veel
evidente zaken de voorbije decennia voortdurend
in vraag gesteld. Tim Surma, coördinator expertisecentrum EXCEL, getuigde
onlangs nog: Ik herinner me b.v. een
omzendbrief, midden jaren 2000, waarin
ons leraren werd opgedragen om maximaal
op Begeleid Zelfstandig Leren (BZL) in te
zetten. Klassikale uitleg moest tot een minimum beperkt blijven, leerlingen
moesten zo snel mogelijk aan de slag met
werkbladen die aan het begin van de les
werden uitgedeeld. Vanaf 1994 legden leerplanvoorzitters
katholiek onderwijs taalrichtlijnen op waarin
gesteld werd dat taalkennis niet zo belang[rijk
was en dat er een strikt onderscheid was tussen
taalvaardigheid en taalkennis. Enzovoort.
In het rapport-Brinckman van de commissie onderwijs lezen
we: De onderwijsfocus is de voorbije decennia verschoven van kennisgericht
naar (be)leefonderwijs en naar competentiedenken waarbij de klemtoon lag op vaardigheden en minder
op kennisopbouw en attitudetraining.
Deze evolutie is te ver doorgeschoten ten
koste van aandacht en tijd voor
basiskennis en -vaardigheden. Constructivistische methodes waarbij kinderen hun
eigen leerpad kunnen kiezen, zijn meestal inefficiënt en vertrekken vanuit onrealistische
aannames omtrent de voorkennis,
metacognitie, zelfcontrole en het leervermogen van kinderen
en jongeren. Ze zijn dan ook niet
geschikt als dominante didactiek of algemeen
onderwijsmodel. In de onderwijspraktijk
dient de neomanie waarbij steeds meer nieuwe methodes uitgeprobeerd worden, te stoppen . (Voldoende) directe instructie is de meest efficiënte vorm van onderwijs. Dit betekent geenszins
dat enkel aan frontaal lesgeven wordt
gedaan. Gelukkig hebben veel
leerkrachten de opgelegde richtlijnen
niet zomaar gevolgd en in de mate van het
mogelijke lippendienst bewezen. In een getuige]nis
van een onderwijzer met 40 jaar ervaring verderop
in dit nummer, komt dit ook tot uiting. In inspectierapporten werd overigens
betreurd dat de meeste leerkrachten niet zomaar de visie in b.v. de Uitgangspunten
van de eindtermen volgden.
Jaarklassensysteem,
spil van klassieke schoolgrammatica permanent in vraag gesteld
Met Onderwijskrant voeren we al 45 jaar een continue strijd
voor het behoud van het o.i. superieure jaarklassensysteem met de eraan verbonden
gestructureerde leerplannen
per leeftijdsgroep en de groepsinstructie, en tegen gepersonaliseerd onderwijs-op-maat van elk kind.
Niet enkel veel onderwijskundigen als Roland Vandenberghe, Marc Depaepe ...
maar ook de Freinet- en Jenaplanscholen hekelden het jaarklassenprincipe. Ook
onderwijstijdschriften als IVO en Impuls hielden geregeld pleidooien voor het afschaffen
ervan. IVO-redactielid Paul
Raman schreef in 2009: De verderfelijke jaarklassen moeten dringend vervangen worden
door leefgroepen met jongeren van verschil[1]lende
leeftijd met verschillende vorderingen inzake
leerprestaties. Men gaat vandaag op zoek naar onderwijs- op-maat van elk kind. De leerling
is diegene die steeds op zijn
eigen wijze, op grond van wat hij
belangrijk vindt, op grond van wat hij kan,
zijn eigen leerproces stuurt en actief kennis opbouwt (IVO, nummer 114
- maart 2009, p. 71 e.v).
Ook de voorbije jaren zetten we de strijd voor het behoud van het jaarklassenprincipe -
gekoppeld aan groepsinstructie,
leerplannen en methodes per leeftijdsgroep
verder. Zowel in de ZILL-onderwijsvisie van het katholiek
onderwijs als in de Poolstervisie van het GO! wordt gepleit voor onderwijs-op-maat van elk kind, zelfsturing,
doorgedreven personalisering/individualisering van het leerproces. De voorbije
decennia waarschuwden we voortdurend voor het kennis- en prestatierelativisme
en het constructivisme, ... in het zelfontplooiingsmodel van prof. Ferre Laevers vanaf 1976, in de
Uitgangspunten bij de eindtermen van 1996, in de recente ZILL-onderwijsvisie en GO!-Poolstervisie, ...
6 Inzet voor didactiek,
methodiek leren lezen, rekenen, spellen, wereldoriëntatie
Heel wat redactieleden waren de voorbije decennia ook in sterke mate begaan met het
optimaliseren van de methodische aanpak
van didactische werkvormen & klasmanagement,
van het leren lezen, rekenen, begrijpend
lezen, spellen (o.a. vereenvoudigde regels voor de werkwoordspelling),
werken met kinderboeken, wereldoriëntatie,
filosoferen met kinderen,
milieu-educatie, vredesopvoeding ...
Opvallend was onze grote inzet voor het taalonderwijs, voor
het belang van het AN, en voor het invoeren van extra NT2-lessen vanaf de
eerste dag van het kleuteronderwijs. We
werkten lange tijd aan het opstellen van
onze directe en fonetische systeemmethodiek voor het
leren lezen, die momenteel in de meeste
leesmethodes in Vlaanderen én Nederland wordt gevolgd. We toonden aan dat de
lange tijd gehanteerde structuurmethodes
à la Veilig leren lezen met hun globale-lezen-inslag
in de startperiode geenszins veilig waren. Rond 2000 bestempelde VVL-hoofdauteur C.
Mommers onze kritiek op zijn VLL-structuurmethode
nog als pure onzin, maar in de recente KIM-versie
van 2014 schakelden zijn opvolgers over
op onze directe systeemmethodiek. We zorgden zo voor een grote consensus
en zo kwam in het Nederlands taalgebied
een einde aan de permanente leesoorlog
van de voorbije eeuw.
We waren ook intens begaan met het spelling- en grammatica-onderwijs, het werken met goede
kin Al sinds 1993 voeren we ook acties tegen de uitholling van het taalonderwijs
in de eindtermen en taal[leerplannen, tegen de
relativering van het belang van de
standaardtaal en de eenzijdige vaardigheidsgerichte & communicatieve
taalvisie van het Leuvens taalcentrum
van prof. Kris Van den Branden en van de Taalunie, en tegen de vele taalachterstandsrelativisten
die zich al 25 jaar verzetten tegen de
invoering van extra NT2-taallessen vanaf
de eerste dag van het kleuteronderwijs, We slaagden er na een lange kruistocht in het
wiskundeonderwijs in Vlaanderen weer op het juiste spoor te krijgen; en zowel afstand te nemen
van het extreem van de formalistische en
hemelse/ zwevende moderne wiskunde, als van het andere extreem van de aardse wiskunde die blijft
steken in contextueel en
constructivistisch rekenen.
Onze visie op passend wiskundeonderwijs kon op veel instemming rekenen - ook Nederlandse wiskundigen
en didactici verwezen er naar. Het leerplan wiskunde-1998 van het (katholiek)
lager onderwijs dat redactielid Raf Feys mede opstelde kon ook op veel waardering rekenen vanwege de leerkrachten
en de inspectie en dat in tegenstelling met de leerplannen voor de taalvakken e.d. Voor
wereldoriëntatie en de zaakvakken werkten we destijds een 40-tal leerpakketten uit en deze werden breed
verspreid via ons Projectenfonds
met veel aandacht ook voor de zgn.
educaties, milieueducatie e.d. Een van
ons stimuleerde de opstelling van systematische en cursorische pakketten voor
de zaakvakken tegen de filosofie van
de eindtermen en leerplannen in. Hij werkte mee aan de opstelling van Tijdwijzer en
Ruimtewijzer (Uitgeverij Pelckmans).
In Onderwijskrant nr. 197 formuleerden we onlangs nog 50 paginas met voorstellen voor de
nieuwe eindtermen basisonderwijs, voor
het wegwerken van de uitholling van het
taalonderwijs, enz. We zijn dus best
tevreden over het werk dat we in[1]zake stapsgewijze vernieuwing/optimalisering
in continuïteit gepresteerd hebben.
Veel van die idee[1]en drongen ook door
in de klaspraktijk. Vernieuwers in
continuïteit en leerkrachten die veelal in stilte werken aan het optimaliseren
en verspreiden van beproefde waarden en aan de aanvulling met nieuwe elementen, komen wel zelden of nooit in de
schijnwerpers en kapen geen
prijzen weg.
8 Nieuwe wind & herscholing ontscholers ongelukkig
8.1 Onderwijskrant
bevorderde nieuwe (herscholings)wind
De voorbije jaren stelden we met genoegen vast dat de onderwijsvisie en de standpunten die we
de voorbije decennia propageerden steeds
breder en luider onderschreven werden,
niet enkel door praktijkmensen, maar recentelijk b.v. ook in het regeerakkoord-2019, in het
recente Brinckman-rapport van de
commissie Beter Onderwijs, in publicaties
van het nieuwe ExCEL- expertisecentrum voor effectief onderwijs, enz.
We vonden de voorbije 45 jaar veel gehoor bij de praktijkmensen en konden zo toch heel wat
nefaste hervormingen voorkomen,
afzwakken of achteraf weer recht zetten
en zo ook ontmoediging bij de leraren
afremmen. We slaagden er ook in om vroegere tegenstanders op andere ideeën te
brengen.
Dirk Van Damme (ex-OESO -kopstuk) geeft nu toe dat tal van beleidsmensen en universitaire
onderwijsexperts zich in het verleden deerlijk hebben vergist; en hij sloeg zelf mea culpa. Het
onderwijstij wa/iss de voorbije jaren aan het keren. Ook veel beeldenstormers en
ontscholers laten minder van zich horen.
De kopstukken van de onderwijsnetten en van de inspectie erkenden eindelijk dat er sprake is
van niveaudaling. De koepel van het
katholiek onderwijs pakte ook niet langer uit met zijn eenzijdige en uithollende taalvisie.
Sommige beeldenstormers wekken nu zelfs de indruk dat ze steeds
een evenwichtige taalvisie gepropageerd hebben, dat ze geenszins problemen hadden met taalkennis, met expliciete
instructie, enz. . Nu huidige
beleidsmakers afstand namen van tal van
vormen van ontscholing en aantasting van
de kwaliteit van het onderwijs, vinden sommigen het opportuun om vlug hun kar
te keren en te vergeten wat ze in het
verleden verkondigd hebben.
Maar de strijd is wel nog lang niet gestreden (zie. 8.2). En door Corona zijn het onderwijsdebat
en de aangekondigde bijsturingen van het
M-decreet e.d. de voorbije 2 jaar wat
stilgevallen.
9 Onderwijskrant nu
ook echte krant: eigen website, blog,
facebook en twitter
Onderwijskrant is een tijdschrift dat in zijn bestaan nog niet van het eigenzinnig formaat - 265 x
195 veranderde en dat qua layout vrij sober
oogt. Bij gebrek aan middelen kon
Onderwijskrant zich ook geen flitsende
layout leveren. Daarnaast voelden we ook
weinig voor de blitse layout en de opper[1]vlakkige
bijdragen van b.v. het overheidstijdschrift KLASSE. De inhoud vonden we steeds belangrijker
dan de vorm.
Onderwijskrant is sinds januari 2007 niet enkel een tijdschrift, maar ook een website waarmee we
een veel groter lezerspubliek bereiken.
Op www. onder[1]wijskrant.be plaatsen
we ook gratis bijdragen en themanummers van vroegere jaargangen. Momenteel een
3.400 paginas vanaf nr. 133, een 600 bijdragen.
Sinds januari 2007 werd de website al 640.000
keer bezocht. We moeten hierbij uiteraard rekening houden met het feit dat een aantal
mensen toevallig op onze
website belanden en/of er geen artikels
lezen. Bij Onderwijskrant hebben we ook
steeds afgezien van copyright en de lezers aan[1]gespoord
om onze bijdragen en berichten te helpen verspreiden.
Nieuwe initiatieven
vanaf 2013 op de sociale media : website, blog, facebook, twitter
Sinds Raf Feys als hoofdredacteur met pensioen ging en in 2013 ook stopte als
coördinator-docent van een Hoger Instituut
voor Opvoedkunde investeerde hij veel tijd en energie in een aantal nieuwe initiatieven in de sociale media: de
facebook-pagina van Raf Feys, en tweets
@FeysRaf (35.000), de blog
Onderwijskrant Vlaanderen (momenteel: Onderwijskrant2
Vlaanderen, https://www.bloggen.be/ onderwijskrant2/reageer.php?postID=3196792)
.
Vanaf 2013 werd Onderwijskrant dus ook een echte dagelijkse krant met dagelijks meerdere
berichten en korte bijdragen over
actuele onderwerpen. Via de sociale
media kunnen we vlot inspelen op de actualiteit
en de aandacht vestigen op evoluties en interessante
onderwijsbijdragen uit Vlaanderen en de
wijde wereld. Naast de 200 paginas die we jaarlijks
in het tijdschrift publiceren, verspreidden we er de voorbije jaren enkele duizenden via de
blog, facebook en twitter. Via blog,
facebook en twitter leren we overigens zelf
veel bij: onderwijsnieuws, standpunten,
interessante bijdragen en boeken over het
onderwijs, contacten met inspirerende onder[1]wijsmensen.
Ook twitter als sociaal medium vinden we een belangrijk
kanaal om ideeën te verspreiden en het onderwijsdebat te stofferen. Met zijn
momenteel 35.000 tweets kon
hoofdredacteur Raf Feys sinds mei 2013
heel veel mensen bereiken en informeren; het gaat niet enkel om eigen
standpunten en verwijzingen naar Onderwijskrantpublicaties,
maar nog meer om verwijzingen naar
relevante stand[1]punten en publicaties
van anderen. Het is ook een vorm van
gratis bijscholing en maatschappelijke dienstverlening.
Deze tweets bevatten ook veel links naar
bijdragen in de internationale onderwijspers
en andere onderwijstweeteraars.
Met tweets kan je dagelijks veel mensen bereiken, soms maar een paar honderd, maar af en toe ook
veel meer. Zo bereikten we in een paar dagen 68.000 'impressies' bij een tweet over de
belangrijk[1]ste oorzaak van de aantasting
van het lerarenambt. We hopen dat er op
termijn nog een breder netwerk van
onderwijstwitteraars, onderwijsblogs, facebookpaginas,
... ontstaat. Jammer genoeg zijn de
mogelijkheden om op het internet
gestoffeerde Vlaamse onderwijsbijdragen te vinden nog te schaars. Veel onderwijskundigen
en docenten pakken wel uit met de
informatieve functie van het internet, maar verzaken zelf aan het stofferen ervan. Onderwijskrant probeert die
leemte wat op te vullen en roept anderen
op dit voorbeeld te volgen. We zouden
ook kunnen samenwerken en een
gezamenlijke onderwijswebsite, onderwijsblogpagina
... creëren. Kwalitatief hoogstaande internetpublicaties
lijken ons heel belangrijk. Veel mensen publiceren
artikels en boeken die weinig gelezen worden
en/of enkel gelezen worden door gelijkgezinden. Vlaamse leerkrachten kruipen
ook nog te weinig in de pen.
Woord van dank en
grote financiële problemen
We blikken in dit themanummer met veel voldoening terug op de voorbije 200 nummers en maken een balans op. We zijn ervan overtuigd dat we de
voorbije 45 jaar het denken over onderwijs en ook de onderwijspraktijk zelf positief hebben
beïnvloed. We menen ook dat de vele
mensen die in het verleden aan
Onderwijskrant meewerkten in deze voldoening mogen delen en onze dank verdienen. 200 maal dank. We danken ook de trouwe abonnees. We danken ook al de mensen die interesse tonen
voor de Onderwijskrant-website en voor
onze bijdragen op de sociale media.
45 jaar financiële zorgen
Onderwijskrantnummer 1 dateert van oktober 1977. We ontvingen al die jaren geen subsidie. Door
het dalend aantal abonnees kregen we al
vlug financiële problemen. In de periode
1980- 1997 hielden we ons financieel recht door de opbrengst van de verkoop van
de ideeënbundels thematische wereldoriëntatie van ons Projectenfonds.
Enkele redactieleden investeerden veel geld in Onderwijskrant.
We hebben destijds de onderwijsminister om wat financiële steun gevraagd;
tevergeefs. We zorgden nochtans de voorbije 45 jaar wel voor werk voor de drukkerij Acco, de Post, en
gedurende een aantal jaren ook voor iemand die het typewerk en de layout verzorgde. Elk nummer
dat we de voorbije jaren publiceerden
was verlieslatend. Papier en verzending
zijn ook duurder geworden.
Zoals het er nu uitziet zullen we ons moeten beperken tot de elektronische uitgave. Alle abonnees ontvangen nog dit jubileumnummer
en een afsluitend dubbelnummer. Daarna
kan men gratis terecht op onze website
& sociale media.
Rapport-Brinckman van commissie âBeter onderwijsâ: overzicht belangrijke stellingen/adviezen: bevestiging van visie van Onderwijskrant (www.onderwijskrant.be)
Rapport-Brinckman van
commissie Beter onderwijs: overzicht belangrijke
stellingen/adviezen
De voorbije 45 jaar formuleerden we met Onderwijskrant veel
analyses over effectief onderwijs, ontscholing, aantasting van de kwaliteit,
inclusief onderwijs & b.o., structuur van het s.o., lerarenopleiding,
taalonderwijs, kleuteronderwijs We stellen met genoegen vast dat de meeste
bevestigd worden in het recente Brinckman-rapport van oktober 2021.
Een overzicht van een aantal belangrijke stellingen
1
Leerkrachtgestuurdeonderwijs
en voldoende directe instructie, geen
zelfontdekkend leren & constructivisme
"Al decennia wordt zelfontdekkend leren &
constructivistische aanpak als progressief voorgesteld. Wetenschappelijk
onderzoek én klaspraktijk toonden aan dat klassieke aanpakken vaak beter
werken. Directe instructie is echter de
meest efficiënte aanpak. Dit betekent geenszins enkel frontaal onderwijs . Hernieuwde
nadruk op goed presteren gaat niet ten koste van welbevinden. (Commentaar: ook
in verleden ging het trouwens om
leraargestuurde instructie die het denken & meewerken van leerlingen
activeert, om interactief onderwijs, ook geleid-ontdek-kend leren van b.v.
eigenschappen van het geluid. Ook een boeiend
verhaal over b.v. wereldoorlogen stimuleert de leerlingen om geconcentreerd
en inlevend te luisteren.)
2. Geen eenzijdig vaardigheidsonderwijs
en geen kennisrelativisme
Verschuiving naar vaardigheden/vaardigheidsonderwijs
(=kennisrelativisme) heeft geleid tot dramatische val in de leerprestaties
& tot toename van ongelijkheden. Er is meer aandacht nodig voor specifieke
kennis en vaardigheden.
3. Leerlinggecentreerd
leren vergroot de ongelijkheid
Leerlinggecentreerd leren blijkt ook de ongelijkheid te
vergroten, terwijl ironisch genoeg het vaak ingezet wordt vanuit goedbedoelde
sociale beweegredenen. Zo leer je b.v. sneller lezen e.d. op basis van meer
directe instructie.
4 Rustige klasomgeving,
gezag en discipline
Een rustige, veilige en overzichtelijke school- en
klasomgeving biedt de noodzakelijke voedingsbodem voor de cognitieve,
affectieve en sociale groei van de leerlingen. Achtergrondgeruis
verstoort de aandacht. Het menselijk vermogen om te focussen is immers
begrensd. Structuur in het klasgebeuren
moet ertoe bijdragen dat er de nodige rust en orde is wanneer leerlingen leren
en werken. Om dat te realiseren dient de leerkracht voor duidelijke en
consistente regels te zorgen die op een consequente manier opgevolgd moeten
worden. Leren stilzitten, op tijd komen, zwijgen als iemand aan het woord is of
iemand laten uitpraten, je huistaak keurig maken en op tijd inleveren: het zijn alle routines die het leren gemakkelijker maken,
voor de nodige rust zorgen en vooral ook de kwetsbare leerlingen tot steun
kunnen zijn.
5. Afstand van eenzijdig kindontwikkelend kleuteronderwijs à la CEGO e.a.
Kwaliteitsvol kleuteronderwijs steunt op twee pijlers. Het
moet zowel affectief ontwikkelingsgericht als cognitief ruimtelijk, cijfer- en
taalgericht. Ook meer schoolse vaardigheden
moeten dus aangeleerd worden: letterkennis, klankbewustzijn, cijfervaardigheid.
(Commentaar: hopelijk wordt hier in de nieuwe ontwikkelingsdoelen voor het
kleuteronderwijs rekening mee gehouden. Vanaf 1977 namen we het voortouw in de strijd tegen het
eenzijdige ervaringsgericht en kindontwikkelend kleuteronderwijs van prof.
Laevers en CEGO.)
6. Meer investeren in taalvaardigheid, uitholling
taalonderwijs wegwerken
Meer investeren in taalvaardigheid versterkt op termijn ook
de arbeidsmarktkansen van alle leerlingen in Vlaanderen. De eerste stap die een
lezertje in het leerplichtonderwijs doorloopt, is het technisch lezen. Dit is
van primordiaal belang en vormt de basis voor de latere leescultuur Daarnaast is het nodig de leertijd opnieuw te verhogen.
Ook
onderzoek toont aan dat leesmotivatie/plezier veel meer een gevolg zijn van
leesvaardigheid dan omgekeerd. Vooruitzicht & ervaring van een bepaalde
vorm van meesterschap zijn aantrekkelijk.
7. Onderwijs is
groepsgebeuren: opgepast voor sterk gedifferentieerd, gepersonaliseerd leren
Onderwijs is in de eerste plaats een groepsgebeuren. In
klasverband met de leerkracht als sturende
instantie ondersteunen leerlingen elkaar in
het leerproces. Daarom moet voorzichtig en selectief met de techniek van het
differentiëren worden omgegaan.
8. Huiswerk is
belangrijk
In Vlaanderen wordt het nut van huiswerk regelmatig in vraag
gesteld. Toch zijn er zeer goede argumenten om
huiswerk als didactisch instrument in het onderwijs een belangrijke plaats te
blijven geven. Onderzoek wijst uit dat het leereffect van huiswerk reëel, betrouwbaar en voldoende groot is. Als
je het ook nog eens afweegt tegen de beperkte investering die het vergt, is
huiswerk een zeer eenvoudige en kostenbesparende interventie om leerprestaties
te bevorderen.
9. Geen brede eerste
graad s.o., geen te heterogene klassen in s.o.
Een groot aantal studies wijzen uit dat het groeperen van
leerlingen s.o. in aparte klassen zeer bevorderlijk is voor de leerresultaten,
zowel van de begaafde als van de minder goed presterende leerlingen. Leerlingen
van verschillende cognitieve niveaus ook nog na het basisonderwijs systematisch
in dezelfde klassen zetten, moet dus vermeden worden. (Commentaar: hier neemt
het rapport afstand van een brede/gemeenschappelijke 1ste graad s.o., een bevestiging van onze kruistocht vanaf 1991 tegen de
invoering van een brede eerste graad.)
10 Over inclusief en buitengewoon onderwijs: afstand van
M-decreet & alternatief
Elke Vlaamse leerling heeft recht op kwaliteitsvol
onderwijs binnen een rustige, veilige en vooral stimulerende leeromgeving. De leraar krijgt de
pedagogische en didactische vrijheid om een uitdagend en doelgericht onderwijsaanbod te creëren met een brede
waaier aan leerinhouden, leerlingenactiviteiten en leermiddelen. Kinderen zijn verschillend in aanleg en
tempo. Daarnaast spelen bij sommigen nog andere factoren die het leren beïnvloeden. Via de hefboom van het
inclusief onderwijs wordt van de school verwacht om rekening te houden met alle vormen van diversiteit.
Niettegenstaande de verschillende leersnelheden blijft naar
school gaan een sociaal gebeuren. In eenzelfde
richting en jaar krijgen leerlingen eenzelfde curriculum aangeboden. De
verschillen tussen leerlingen enerzijds
en het gemeenschappelijk (sociaal) einddoel dat ze dienen te halen
anderzijds, creëren het spanningsveld
waarop inclusief onderwijs een antwoord probeert te geven. De leerkracht
wordt uitgedaagd om binnen een klasgroep
met verschillende leersnelheden en omstandigheden gelijke onderwijskansen te
creëren zodat iedereen het
gemeenschappelijke curriculum haalt, bijvoorbeeld via convergerende
differentiatie.
Voor leerlingen voor wie de gemeenschappelijke doelen niet
haalbaar zijn, werd in 1970 het buitengewoon onderwijs opgericht. Dit bleek in
Vlaanderen een groot succes dankzij de sterke omkadering en vooral dankzij de grote professionaliteit en
toewijding van de leerkrachten. Na de goedkeuring en ratificering van het
VN-Verdrag/2006 inzake de rechten van personen met een handicap werd in 2015 het M-decreet ingevoerd. Dit
decreet ondersteunde het inschrijfrecht van vrijwel alle leerlingen in het reguliere onderwijs. Doorverwijzing
naar het buitengewoon onderwijs moest eerder uitzondering worden. Iedere leerling kreeg recht op
redelijke aanpassingen om binnen het reguliere onderwijs school te lopen. Het
was de initiële bedoeling om zo de deur te openen voor meer inclusie in het
reguliere onderwijs en het buitengewoon
onderwijs af te bouwen.
Deze accentverschuiving werd mee ondersteund door de
toegenomen individualisering, zowel in de maatschappij als op school, waarbij
leren op maat van de leerling meer en meer de norm werd. De reguliere scholen
kregen een inspanningsverplichting om voor (meer) kinderen met een cognitieve
en lichamelijke beperking onderwijs
afgestemd op hun specifieke noden aan te bieden. De term redelijke aanpassingen creëerde onduidelijkheid
waardoor het M-decreet voor onvrede zorgde bij de leerkrachten in het regulier
onderwijs. Op maat van ieder kind kwam op gespannen voet te staan met het
sociale, gemeenschappelijke karakter van samen naar een gemeenschappelijk
einddoel toe te werken.
Ook in het buitengewoon onderwijs ontstond onrust en vreesde
men veel expertise te zien verloren gaan. De verschuiving van leerlingen en
personeel zorgde voor bijkomende onzekerheid.
Leren op maat had bovendien een aantal onbedoelde neveneffecten. Zo
werden de hoge verwachtingen voor
sommige (kwetsbare) leerlingen naar beneden bijgesteld. Op zoek naar passend
onderwijs voelden de leerkrachten ook de
werkdruk toenemen. De te grote (cognitieve) verschillen binnen een klasgroep
konden niet meer overbrugd worden via
convergerende differentiatie.
Om uit de impasse te geraken en alle leerlingen faire kansen
te geven, werd het nieuw begeleidingsdecreet
uitgewerkt, het Leersteundecreet (Concept- nota decreet Leersteun/juni 2021).
Deze conceptnota moet bij het schrijven van
dit rapport nog goedgekeurd worden door de Vlaamse regering, maar de
nuanceverschillen met het M-decreet lijken alvast duidelijk. Wat overeind blijft, is het principe van de waarde van inclusief
onderwijs, namelijk zoveel mogelijk leerlingen volwaardig laten participeren aan het reguliere onderwijs via
(een) brede basis- en verhoogde zorg. Anderzijds is de toon van de nieuwe conceptnota ook realistischer. Er
wordt uitgegaan van een gedeelde verantwoordelijkheid om een kwaliteitsvolle ondersteuning in de
leerlingenbegeleiding te voorzien, in het bijzonder voor leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte (SOB).
De centra voor leerlingenbegeleiding, de begeleidingsdiensten en de nieuw op te richten onbemind. Er moeten mogelijkheden gecreëerd
worden zodat leerlingen ook tijdelijk de
overstap kunnen maken naar een ander type onderwijs en dit in beide richtingen.
Er moeten ook voldoende kansen zijn tot
wederzijds overleg tussen het regulier en buitengewoon onderwijs. Een eerste
aanzet hiertoe is werk maken van een heldere omschrijving van de gewenste beginsituatie
bij de start van 1 B in het secundair onderwijs. Dit is zowel voor het regulier
als voor het buitengewoon onderwijs belangrijk.
11 Kritiek op eenzijdige basiscompetenties lerarenopleiding-1998
& belang van oefenscholen
Invoeren van vernieuwde basiscompetenties met juiste accenten voor de lerarenopleiding
De curricula van de lerarenopleiding zijn gebaseerd op tien
decretaal vastgelegde basiscompetenties. Ze worden beschreven in tien
functionele gehelen en een aantal attitudes die normerend zijn voor de Vlaamse
lerarenopleidingen. De basiscompetenties voor leraren geven aan welke eisen
het onderwijs en de maatschappij stellen
aan pas afgestudeerde leraren. Ze zijn zowel een referentiekader voor de
curriculumontwikkeling van de lerarenopleidingen als een individueel
toetsingskader voor elke student in de lerarenopleiding (Besluit van de
Vlaamse Regering betreffende de basiscompetenties van de leraren, 2018). (De
eerste versie van decreet basiscompetenties verscheen in 1998, en een eerste
ontwerp van de VLOR al in 1992).
De commissie stelt
een aantal problemen vast bij de huidige basiscompetenties. Sommige ervan
behoren tot de kern van het leraarschap
- met name vakkennis en onderwijskundig vakmanschap - andere hebben meer te maken met de context (ouders,
samenleving). Ze dekken weliswaar het gehele speelveld van het lerarenberoep, maar ze suggereren dat
alle tien functionele gehelen eenzelfde gewicht, belang en haalbaarheid hebben doorheen de loopbaan van
de leraar. Dat is niet zo. Ervaring leert dat domeininhoudelijke kennis en het
didactisch handelen van de leraar cruciaal zijn. We merken echter dat van de 44
items in de tien functionele gehelen
slechts vijf onderdelen betrekking hebben op de vakinhoudelijke kennis van
de leraar en het aanleren van kennis en
vaardigheden aan de leerlingen. Ook in de tien aanvullende attitudes wordt weinig nadruk gelegd op die
vakinhoudelijke kennis.
We stellen voor om de
basiscompetenties van de leraar te
herwerken en aan te passen rekening houdend met het relatieve belang van elke
component bij het uitoefenen van
succesvol leraarschap. De curriculumroute gebaseerd op het ITT, ECF en
NPQ-framework uit het Verenigd
Koninkrijk kan hierin misschien mee
opgenomen worden, cf. volgend advies.
De oefenschool: terug van weggeweest
Om dit complex proces van leraren opleiden optimaal te laten
verlopen en om docenten, aspirant-leraren en ervaren leerkrachten met elkaar in contact te brengen, strekt het
tot aanbeveling dat de lerarenopleidingen samenwerken met daartoe aangeduide basis- en secundaire
scholen in de omgeving van de hogeschool of universiteit.
In deze oefenscholen kunnen modellessen gevolgd
en stagelessen gegeven worden onder begeleiding van expertleerkrachten.
Omgekeerd kunnen deze expertleerkrachten zelf mee lesgeven als (deeltijds)
docent in de lerarenopleiding. Op die
manier ontstaat een kruisbestuiving en kan de expertleerkracht de
leerkracht in opleiding sterker opvolgen.
Het is in dat opzicht uitstekend nieuws dat de Vlaamse regering werkt aan partnerschappen om de verbinding tussen
praktijk en theorie te versterken, onder meer door de oprichting van oefenscholen voor de beroepspraktijk.
(Commentaar: daarom precies protesteerde ik in 1985 tegen de afschaffing van de
oefenscholen door het duo Coens-Monard.)
Een ander voorbeeld is de oproep voor pilootprojecten ter
versterking van de lerarenopleidingen, in nauwe relatie met actoren die instaan
voor het verdere professionele continuüm van de leraar. Sterke en
wederzijds voordelige partnerschappen
tussen scholen en lerarenopleidingen dragen bij tot een effectievere
begeleiding van kandidaat-leraren en tot
de ontwikkeling van vaardigheden voor expertleraren.
Bijlage: mijn strijd tegen de constructivistische aanpak opgelegd in decreet basiscompetenties
Zelf waarschuwde ik al
in 1992, 30 jaar geleden, bij het
verschijnen van de eerste ontwerptekst over de basiscompetenties. Ik
stelde dat het werken vanuit enkele vage
basiscompetenties gekoppeld aan een onderwaardering van kennis en theorie,
samen met een competentiegerichte, studentgecentreerde &
constructivistische methodiek tot een niveaudaling zou leiden.
In de uitgangspunten
bij het decreet over de basiscompetenties (1998) legden de beleidsmakers ook
een competentiegerichte & constructivistische aanpak op. DVO-directeur
Roger Standaert en de DVO poneerden: Bij het formuleren van het beroepsprofiel
en de basiscompetenties is uitgegaan van een optimistische visie op leren en
ontwikkeling, vertrekkend van de groeikracht van kinderen. Onderwijsleer-
situaties moeten beantwoorden aan de persoonlijke leer- en
ontwikkelingsbehoeften. Kennis staat minder centraal. De nadruk ligt op
probleemoplossende inzichten en vaardigheden. Leren moet tevens opgevat worden
als een actief en constructief proces. Dit alles werd verder verduidelijkt
door de beschrijving van een aantal verschuivingen als voorrang voor vaardigheden
t.o.v. kennis, minder vakgericht, minder cognitief en minder sequentieel leren.
In een bijdrage van 2001 formuleerden we met enkele
Torhoutse pedagogen een reeks analoge bezwaren: We schreven o.a.: In het
decreet Basiscompetentiesstaat de
centrale leertaak en de vereiste basiskennis van de leraar al te weinig centraal. Veel van de
basiscompetenties klinken verder evident en vaag (bv. beschikken over de
inhoudelijke kennis van de leerdomeinen), en een aantal kunnen o.i. ook pas
blijken na voldoende ervaring in de praktijk en/of hangen niet in de eerste
plaats van de opleiding af.. Een lijst met vage basiscompetenties biedt ook al
te weinig houvast om er een curriculum op te baseren (Vage basiscompetenties
als ideale basis voor de lerarenopleiding van de 21ste eeuw?, in:
Onderwijskrant, maart 2001).
De topambtenaren Georges Monard, Jan Adé en Roger Standaert
verordenden in 2000 dat de opleidingen zo vlug mogelijk de basiscompetenties en de onderwijsvisie in de
tekst Uitgangspunten bij de basiscompetenties moesten vertalen in nieuwe opleidingsprofielen en nieuwe curricula. Vertrekken
dus van de basiscompetenties en daaruit de leer- en kennisinhouden afleiden.
Dit moest volgens Monard, Standaert en Adé leiden tot een opleiding die totaal
afweek van de opleidingen-oude stijl van vóór de nieuwe competentiebijbel.
Roger Standaert, Georges Monard & Jan Adé poneerden ook: De klemtoon ligt voortaan in alle
duidelijkheid op de vaardigheden. Eerst stelt men de lijst met vaardigheden
vast, en dan pas gaat men op zoek naar de kennis en de attitudes die vereist
zijn om de vaardigheden te kunnen uitvoeren (Rapport van de stuurgroep, 2002, p. 11).
De
doorlichtingsrapporten (Regentaat: 1999 & Normaalschool 1995) waren
volgens minister Marleen Vanderpoorten, Georges Monard ... niet langer
relevant, omdat die zogezegd sloegen op het pre-competentietijdvak. We hadden
ander onderwijs nodig (voor de 21ste eeuw) en dus ook anders opgeleide leraren.
Enkele lerarenopleidingen maakten in de late jaren negentig openlijk propaganda
met hun totaal nieuwe competentiegerichte & constructivistische aanpak.
Twee stelden zelfs dat er op hun school
nog heel weinig les gegeven werd en dat hun evaluatiesysteem voortaan vooral
gebaseerd was op portfolio e.d.
Victor DâEspallier ( mijn latere prof. onderwijskunde KULeuven) 93 jaar geleden over de reformpedagogiek van Ellen Key, John Dewey ⦠als een soort afgodendienst: Alles vom Kinde aus!
Victor DEspallier (latere prof. onderwijskunde KULeuven) bijna 100 jaar geleden over reformpedagogiek van Ellen Key, John Dewey ... in Vlaamsch Opvoedkundig tijdschrift, februari 1929.
Na de emancipatie van de vrouw, na de emancipatie van de werkman, is nu de tijd van de emancipatie van het kind.
In de moderne pedagogische literatuur heeft men het nu steeds over Zijne majesteit het kind: volgens Ellen Key wordt De eeuw van het kind niet ingeluid Bevor Vatter und Mutter ihre Stirne (voorhoofd) vor de Hocheit der Kinder in den Staub beugen.
Pedocentrisme is de signatuur aller modern getinte didactiek. Alles vom Kinde aus de alleenzaligmakende leer. Een afgodendienst bewezen aan het kind in de extreemste gevallen.
De Amerikaanse John Dewey vergelijkt de omwenteling in de pedagogiek, de pedocentrische geest in het algemeen, in de didactiek in het bijzonder, met die van Copernicus. De onderwijzer, heer en meester van de klas wordt de dienaar; het kind wordt de hoofdfiguur waaromheen alles wentelt. Zijn spontaneïteit regelt de keuze van de leerstof, enkel zijn belangstelling is nog van tel. Een Dewey, een Claparède en anderen zijn tekenend in dit opzicht. Hier heerst de autonomie van het kind-zijn!
En ook de jeugd is geen overgangsstadium meer; ze vindt de reden van haar bestaan in zichzelf. Ook dat is een kenmerkende gedacht die we steeds terugvinden en met de uiterste consequenties bij de Duitse rvolutionaire pedagogen ; bij een Wijneken, een Oestrich, een Gürlitt, een Kawerau.
Ellen Key schrijft in De eeuw van het kind (1900): Vooraleer vader en moeder hun voorhoofd voor de hoogheid van hun kind niet in het stof neerbuigen, vooraleer ze niet inzien dat het de toekomst is die in de gestalte van een kind in hun armen sluiert, zullen zij evenmin begrijpen dat zij ook niet de macht of het recht hebben aan dit nieuwe wezen wetten voor te schrijven, Wanneer de vader in zijn kind de koningszoon ziet welke hij in deemoed en volgens zijn beste kunnen dienen zal, dan zal het kind tot zijn recht komen.
Wat moet onze houding zijn tegenover die refompdagogische strekking?
De moderne pedagogiek beweert de eigen aard van het kind ontdekt te hebben, van de knaap en het meisje; beweert de eigen aard te eerbiedigen; beweert het kind vrijgemaakt te hebben van de al te ambitieuze tussenkomst van de volwassene. Ze heeft naar eigen zeggen de jeugd geëmancipeerd.
Maar er is goede en slecht emancipatie is.
De moderne auteurs beweren steeds de kindernatuur te respecteren.
* Zijn het niet de extremisten inzake selfgovernment, die aan de kinderen lasten opleggen waaronder een doorsnee-volwassene bezwijkt?
*En wat met de mannen van de pedanalyse die de kinderlijkheid eerbiedigen?
*En is het de communistische school in Rusland en Duitsland die met haar productivisme en haar school-fabriek (arbeidsschool) de kindernatuur eerbiedigt?
Sedert de Zweedse revolutionaire Ellen Key haar boek schreef over De eeuw van het kind is dat woord tot een vlag geworden. Er is veel rijp naast veel groen in de pedagogische innovaties.
Foerster schreef: Men spreekt steeds over de eeuw van het kind. Er is ongetwijfeld nog geen eeuw geweest waarin zoveel grote kinderen het woord hebben gevoerd om hun kinderachtigheden in de plaats van de beproefde wijsheid van eeuwen te stellen.
Lovend relaas van reformpedagoog Dewey over zijn studiereizen naar Rusland in 1925-1928 en het nieuwe collectivistisch onderwijs in boek van 1929. Merkwaardig hoeveel pedagogen, filosofen ... Dewey als boegbeeld van democratisch onderwijs en inspiratiebr
Lovend relaas van prof. en reformpedagoog John Dewey over zijn studiereizen naar Rusland & vooral over zijn bezoek aan Russische scholen rond 1925-1928 in zijn boek: Impressions of Soviet Russia and the revolutionary world - van 1928.
Rond 1925 was er in Europa en de VS veel kritiek op het politiek sovjet-systeem in Rusland en op de indoctrinatie in het Russisch onderwijs. Maar Reformpedagogen als John Dewey en Célestin Freinet verwachtten veel heil van studiereizen naar Rusland en spraken zich achteraf vrij lovend uit over de evolutie in Rusland en over het Russisch onderwijs.
John Dewey, boegbeeld van de reformpedagogiek, prees nog in een publicatie van 1929 de Russische revolutie en schoolsysteem m.i.v. politieke indoctrinatie en van vooral van het scheppen van een collectief bewustzijn - als belangrijke vorm van burgerschapsvorming
In recente publicaties over onderwijs, over de relatie onderwijs en maatschappij, burgerschapsvorming, democratisch onderwijs wordt door profs. als Biesta, Loobuyck en vele anderen vaak verwezen naar de inspirererende visie van Dewey.
(Tussendoor: in een vorige bijdrage stelden we Deweys boek 'Onderwijs en maatschappij' voor. Voor mensen die graag dwepen met Dewey en met dit boek moet de voorstelling wel een ontnuchtering betekenen.)
Viijf hoofdstukken in Deweys boek over zijn reiservaringen in Rusland: Hoofdstuk I Leningrad geeft de aanwijzing Hoofdstuk II Een land in een staat van flux Hoofdstuk III Een nieuwe wereld in de maak Hoofdstuk IV Wat doen de Russische scholen? Hoofdstuk V Nieuwe scholen voor een nieuw tijdperk Hoofdstuk VI Het grote experiment en de toekomst
Impressies van Sovjet-Rusland en de revolutionaire wereld
We drukken even het hoofdstukken 4 tot en met 6 af, vooral over Dewey's visie/lovende woorden i.v.m. het onderwijs in Rusland in dienst van de maatschappelijke transformatie. (Vertaling mede via Google-vertaling).
Hoofdstuk IV
Wat gebeurt er op de Russische scholen?
Ik heb in mijn laatste artikel enkele redenen gegeven om te geloven dat in de overgangstoestand van Rusland in de richting van marxisme de belangrijkste betekenis gehecht wordt aan de mentale en morele marxistische verandering die plaatsvindt; dat hoewel deze transformatie uiteindelijk een middel moet zijn tot economische en politieke verandering, voor het heden, maar het is ook andersom. Dit betekent dat het belang van alle instellingen eigenlijk educatief moet zijn in de brede zin dat ze alle de gezindheid en houding moeten bevorderen. Hun functie is om gewoonten te creëren, zodat mensen net zo gemakkelijk coöperatief en collectief zullen handelen als mensen nu in kapitalistische landen die 'individualistisch' handelen.
Dezelfde overweging wijst in het bijzonder op het grote belang en het doel van de scholen in Rusland. Zij vertegenwoordigen een directe en geconcentreerde inspanning om het effect te verkrijgen dat andere instellingen op een diffuse en omslachtige/indirecte manier ontwikkelen. De scholen zijn, in de huidige zin, de ideologische arm van de revolutie. Bijgevolg sluiten de activiteiten van de scholen op de meest buitengewone manier, zowel in administratieve organisatie als in doel en geest, aan op alle andere maatschappelijke instellingen en belangen.
Het grote verband dat in de visie van sovjetopvoeders bestaat tussen de vorming van wenselijke attitudes en ingesteldheden van de burgers door politieke instellingen en anderzijds door de school kan verduidelijkt worden door een verwijzing naar het verslag dat door een van de leiders van het nieuwe onderwijs van zijn eigen ontwikkeling is gegeven. Zijn inspanningen voor onderwijshervorming dateren uit de vroege jaren van de 20ste eeuw, toen hij samen met een mede-Rus een sociale acie uitvoerde in de arbeiderswijk van Moskou. Ze werden jammer genoeg gedwongen om te opereren langs niet-politieke lijnen en op de neutrale gebieden van kinderclubs, recreatie, gezondheid, enz. . Toch stuitten ze op constante tegenstand en onwil van het oude regime. Bijvoorbeeld De opvoeder/leraa die mij zijn levenverhaal verhaal vertelde, was een van de eersten die b.v. voetbal in Rusland introduceerde; als gevolg daarvan bracht hij enkele maanden in de gevangenis door. De toenmalige autoriteiten waren ervan overtuigd dat er maar één doel kon zijn bij het spelen van het spel: namelijk jonge mannen trainen zodat ze nauwkeuriger bommen konden gooien! In 1911 begon hij een educatief experiment in het land, zo'n tachtig of honderd mijl van Moskou verwijderd, waarbij hij hulp kreeg van welgestelde Russen met een liberale ingestemdhied. Deze school was dus gebaseerd op een combinatie van Tolstojs versie van Rousseau's vrijheidsleer en het idee van de educatieve waarde van productief werk ontleend aan Amerikaanse bronnen.
Zijn verhaal en evolutie is van enige historische betekenis bij het verduidelijken van enkele van de oorzakelijke factoren van het huidige Sovjet-onderwijssysteem. De opvoeder/leraar over wie ik het heb begon dus als een liberale hervormer, geen radicale maar een constitutionele democraat. Hij werkte vanuit het geloof dat de school door het geven van een nieuw soort onderwijs, vreedzaam en geleidelijk de vereiste transformaties in andere instellingen zou kunnen realiseren. De evolutie van deze hervormingspedagoog tot overtuigd communist illustreert de huidige sociale fase van de hele Sovjet-beweging.
In de eerste plaats was er het opvallende en onontkoombare feit dat zijn hervormingsgezinde en progressieve inspanningen destijfs op alle mogelijke manieren werden belemmerd door het regime van de tsaar, een feit dat veel liberale intellectuelen ertoe aanzette om naderhand hun medewerking te verlenen aan de bolsjewistische regering. Een van die intelectuelen vertelde me dat hij dacht dat de intellectuelen die hadden geweigerd om samen te werken met de nieuwe regering een tragische fout hadden gemaakt; ze hadden hun eigen macht tenietgedaan en Rusland van hun medewerking beroofd net op het moment dat die mdewerkinh hardst nodig was. Wat hemzelf betreft had hij ontdekt dat de huidige regering/communistische partij de weg vrij gemaakt had voor de zaken die hij in het oude regime voor ogen had en waarvan de vooruitgang altijd hopeloos werd tegen gewerkt door het regime. Hij was zelf aanvankelijk geen communsit, maar stelde vast dat zijn advies en zelfs zijn kritiek welkom was van zodra de autoriteiten erkenden dat hij oprecht probeerde met hen samen te werken. Ik trof in Rusland twee soorten liberale intellectuelen aan: zij die zich opstelden als hij en samen werkten met het nieuwe regime, en zij die het tegengestelde deden. Er is geen ongelukkiger en futieler klasse op aarde dan de tweede soort, en geen enkele meer volledig levend en gelukkig ondanks de eng beperkte economische omstandigheden, woonruimten, salarissen, enz. dan de eerste.
Deze eerste overweging, het bijna onvoorstelbare contrast tussen de carrière en het lot van sociale aspiraties onder het oude regime en onder de Sovjetregering, is iets waaraan ik in ieder geval niet voldoende gewicht had toegekend in mijn eerdere schattingen van bolsjewistisch Rusland. En ik kan me voorstellen dat er velen zijn die, hoewel ze zich in het algemeen bewust zijn van het repressieve en despotische karakter van de regering van de tsaar, onbewust hun beoordeling van het huidige Russische systeem vormen en dit eveneens als despotisch voorstellen door het in contrast te stellen met een denkbeeldig democratisch systeem in het Westen. Ze vergeten dat voor de vele miljoenen Russicsche mensen er een groot contrast bestaat met het tsaristisch systeem waarvan ze zelf al feitelijke ervaring hadden gehad. Het Russische regeringssysteem is op dit moment deels welvergelijkbaar met dat waaraan de bevolking al eeuwenlang gewend is, namelijk een systeem met veel repressieve trekken, maar het nieuwe systeem heeft voor hen deuren geopend die voorheen gesloten waren; het is interested in giving them access to sources of happiness as the only other government with which they have any acquaintance was to keep them in misery.
This fact explains the stability of the present government, in spite of the comparatively small number of communists in the country. It relegates to the realm of pure fantasy those policies for dealing with Russia that are based on the notion that the present government is bound to fall from internal causes if only it can be sufficiently boycotted and isolated externally. I know of nothing that is more indicative of the state of illusion in which it is possible for isolated groups to live than the fact that, of five or six Russian dailies published by the émigrés in Paris, three are devoted to restoration of the monarchy.
I have become involved in a diversion, though one naturally suggested by the marvelous development of progressive educational ideas and practices under the fostering care of the Bolshevist governmentand I am speaking of what I have seen and not just been told about.
However, the second factor that operated in the transformation of the educator takes us out of the region of reforming and progressive ideas into that of communism proper. It is the factor that would, I am sure, be emphasized by every communist educator rather than that which I have just mentioned. The frustration of educational aims by economic conditions occupied a much larger place in the story of the pilgrims progress from pedagogy to communism than did explicit and definite political and governmental opposition. In fact, the latter was mentioned only as an inevitable by-product of the former.
De school moet de nefaste invloed op opvoeding vanwege gezin en omgeving wegwerken
Er zijn twee soorten opoeding, de grotere en de kleinere. De kleinere opvoeding/vorming wordt door de school gegeven; het grotere, en het laatste en nog meer invloedrijkr, wordt gegeven door de feitelijke levensomstandigheden, vooral die van het gezin en de buurt. En volgens zijn eigen verhaal ontdekte de al vermelde ze opvoeder/leraar waarmee ik sprak dat het werk dat hij destijds op school probeerde te realiseren , zelfs onder de relatief zeer gunstige omstandigheden van zijn experimentele school, ongedaan werd gemaakt door de invloed van nefaqte educatieve vorming van de ingesteldheden en mentale gewoontes binnen de gezinsopvoeding en de invloed van de omgeving.
Zo geraakte hij ervan overtuigd dat het sociale/politieke systeem en de progressieve school moesten samenwerken, in harmonie moesten opereren, elkaar moeten versterken, om te voorkomen dat het doel van de progressieve school voortdurend zou worden ondermijnd en verdreven door de invloed van de opvoeding thuis en in de omgeving van de kinderen. Naarmate deze overtuiging groeide werd hij onbewust een communist. Hij raakte ervan overtuigd dat de centrale kracht in het ongedaan maken van de egoïstische en particuliere idealen die jongeren werden ingeprent door de instelling van privé-eigendom (winst en verworven bezit) precies bereikt konden worden door gesocialiseerde heropvoeding die hij probeerde te bereiken door middel van de school.
Het verhaal van die evolutie bij die leerkracht is leerzaam vanwege het typisch symbolische karakter; als het zou worden uitgebreid, zou het ook leiden tot een verslag van de invloed van volgehouden sovjetschoolactiviteiten. Inzake de invloed van deze specifieke leraar blijkt hier de invloed van de onderwijsmethoden en de geest van schoolbestuur en de discipline als manieren om een harmonieuze samenwerking te realiseren tussen concrete sociale omstandigheden en de schoolaanpak. Tijdens het overgangsregime dat Rusland momenteel meemaakt kan de school er nog niet op rekenen dat het bredere onderwijs op een oprechte manier de vereiste collectieve en coöperatieve mentaliteit bij de leerlingen creëert. De traditionele gebruiken, de negatieve invloed van thuis en van de kerk, de toestand van de landbouwers (bv. hun kleine landbouwoppervlakte) creëren alle automatisch een individualistische ideologie. En nttegenstaande de grotere neiging van de stadsarbeider tot collectivisme, werkt zelfs zijn sociale omgeving in veel opzichten dit nog tegen. Daarom is het de belangrijke taak van de school om de invloeden te bestrijden van de thuissituatie en van buurt - die nog steeds zo sterk zijn, zelfs in een collectivistisch regime.
Om dit doel te bereiken, moeten de leraar in de eerste plaats precies achterhalen wat de omstandigheden zijn waaraan leerlingen thuis worden onderworpen, zodat hij in staat is om de handelingen van de leerling op school te interpreteren in het licht van die omgevingsomstandigheden - en dit, niet alleen op een algemene en vage manier, maar zo trefzeker als een bekwame arts diagnosticeert in het perspectief van de oorzaken van de zieke aandoeningen waarmee hij te maken heeft. (Commentaar: Dewey beschreef zijn filosofie als "Sociaal Behaviorisme.
Wat de leraar observeerde bij de studie avan de omstandigheden, de manier van landbouw, de landbouwwerktuigen, de stijl van woningbouw, de huishoudelijke industrie, jhet kerkgebouw, enz., moest leiden naar de vraag om het vermeodlelijke effect ervan op het gedrag van degenen die onderworpen waren aan de invloed. Anderzijds moest de leraar bij confrontatie met een vorm van ongewenst gedrag van de kant van een leerling ernaar streven te achterhalen hoe dit terug te voeren was op zijn sociale oorzaak, nefaste invloed van thuis e.d. (Commentaar: volgens velen gebruikte De overheid deze spionage op ouders ook om hen politiek te controleren. )
Dewey: Zon aanbeveling blijft natuurlijk onvruchtbaar zonder een passende techniek . En een van de meest interessante pedagogische vernieuwingen die ik ken, is de techniek die is uitgewerkt om leraren in staat te stellen de feitelijke omstandigheden te ontdekken die leerlingen in hun buitenschoolse leven beïnvloeden. Hier kan ik alleen maar zeggen dat het onder andere gaat om kritische discussies in verband met geschiedenis en aardrijkskunde, de analyse van themas in het geschreven werk van de leerlingen en in de verhandelingen van leerlingen, en ook pm een gedetailleerde studie gedurende het hele jaar van de huis- en gezinsbudgetten van het gezin va, elke leerling. Nog afgezien van elke economische theorie, communistisch of individualistisch, zijn de resultaten van zo'n stude al van grote pedagogische waarde en bieden ze een nieuwe en vruchtbare methode van sociologisch onderzoek.
De aldus opgedane kennis van de thuisconditie en van hun effect op het gedrag (en ik kan terloops zeggen dat dit sociaal behaviorisme mij intellectueel veel veelbelovender lijkt dan enig exclusief fysiologisch behaviorisme ooit kan blijken te zijn) is een voorbode van de ontwikkeling van methoden die scholen in staat zullen stellen gunstig te reageren op de ontdekte ongewenste leefomstandigheden, en tegelijk om aanwezige wenselijke omstandigheden te versterken. Hier is natuurlijk het punt waarop het sociaal constructieve werk van de school tot uitdrukking komt. Straks meer hier over wanneer ik het zal hebben over de idee van "sociaal nuttig werk als een criterium voor het beslissen over de waarde van "projecten" - want Sovjet-onderwijs is afgestemd op de "projectmethode". Maar afgezien van de praktische uitwerking, is het ook interessant omdat het gaat om een van de centrale ideeën van het huidige Russische pedagogische theoretische onderwijs Er is wel nog steeds een denkschool die stelt dat onderwijsprincipes kunnen worden afgeleid uit psychologie en biologie hoewel het gewicht van citaten van Marx nu hun invloed overschaduwt en dat correcte onderwijsmethoden het gewenste effect zullen produceren, onafhankelijk van concrete kennis van de huiselijke en lokale omgeving. Niets is minder waar.
Ik heb nogal lang stilgestaan bij bepaalde algemene overwegingen, ten koste van wat scholen eigenlijk doen en hoe ze dat doen. Maar met betrekking tot de hele Russische situatie, zijn deze generieke punten inzake de sociale/maatschappelijke aspiratie heel belangrijk. Dat wat de Sovjetscholen onderscheidt van zowel andere nationale systemen als van de progressieve scholen in andere landen (waarmee ze wel een en ander gemeen hebben) is precies de bewuste maatstaf van elke onderwijsprocedure in Rusan, hun verwijzing naar een enkel alomvattend sociaal doel.
Dat verklaart de sociale/maatschappelijke verwevenheid van het onderwijs waar ik het in het begin over had.. Dat doorgedreven collectivisten het traditionele gezin beschouwen als exclusief en isolerend en dus als vijandig tegenover een echt gemeenschappelijk leven, is bekend. Afgezien echter van het effect van de vaak gereciteerde bolsjewistische opvattingen inzake huwelijk en echtscheiding, wordt het instituut van het gezin eerder indirect dan door frontale aanvallen ondermijnd; de historische steun, economisch en kerkelijk, is immers verzwakt. Zo wordt de beperking van woonruimte, die in Rusland net als in andere landen door de oorlog werd afgedwongen, bewust misbruikt om sociale combinaties te creëren die breder zijn dan die van het gezin en die de gezinsbanden doorsnijden.
Er is geen woord dat men in Rusland meer hoort dan het woord groep, en allerlei actiegroepen pleiten tegen het primaire sociale belang van de gezinseenheid. Voor iedereen die de zaak nuchter bekijkt, vrij van sentimentele associaties rond de historische familie-instelling, vindt er dus een zeer interessant sociologisch experiment plaats, waarvan het effect zou moeten kunnen uitwijzen in hoeverre de banden die het traditionele gezin bij elkaar houden intrinsiek zijn en in hoeverre ze te wijten zijn aan externe oorzaken; en hoeverre het gezin in zijn gebruikelijke vorm niet-sociale belangen voedt, en in hoever het een socialiserende instelling is.
The central position of the schools in the production of a communist ideology as a condition of the successful operation of communist institutions
Onze bijzondere aandacht gaat hier uit naar de rol van de scholen bij het opbouwen van krachten en factoren waarvan het natuurlijke effect is dat het belang en het unieke karakter van het gezinsleven wordt ondermijnd. Het is voor elke waarnemer duidelijk dat in elke western country the increase of importance of public schools has been at least coincident with a relaxation of older family ties. What is going on in Russia appears to be a planned acceleration of this process. For example, the earliest section of the school system, dealing with children from three to seven, aims, in the cities, to keep children under its charge six, eight and ten hours per day, and in ultimate ideal (although far from present fact) this procedure is to be universal and compulsory. When it is carried out, the effect on family life is too evident to need to be dwelt uponalthough at present even in Moscow only one-tenth of the children of this age are in such schools. Nor does the invasion of family life stop at this point in dealing with young children. There are in contemplation summer colonies in the country, corresponding to our fresh-air homes for children from slums, in which children from these all-day kindergarten schools will spend a large part of the summer months. Some of the summer colonies are already in existence; those visited compare favorably with similar institutions anywhere, with respect to food, hygiene, medical attention and daily nurture. Now, it would be too much to say that these institutions are deliberately planned with sole reference to their disintegrating effect upon family life; there are doubtless other more conspicuous causes. They are part of a whole network of agencies by means of which the Soviet government is showing its special care for the laboring class in order to gain its political support, and to give a working object-lesson in the value of a communistic scheme.
One derives from this, as from many other social undertakings, the impression that the Soviet authorities are trying to forestall, in deliberately planned and wholesale manner, those consequences of industrialization which in other countries have crept upon society piece-meal and unconsciously. For every large industrial center in any western country shows that in fact the effect of machine industrialization has been to disintegrate the traditional family.
From this point of view, the Russian government is doing on a large scale what private philanthropy has done in our cities by means of crèches, etc. But even when these allowances are made, it remains true that we have here a striking exemplification of the conscious and systematic utilization of the school in behalf of a definite social policy. The broad effort to employ the education of the young as means of realizing certain social purposes cannot be dismissed as propaganda without relegating to that category all endeavor at deliberate social control.
Reference to this phase of Soviet education may perhaps be suitably concluded by a quotation from Lenin that has become a part of the canonical scriptures of Bolshevist educational literature. For it indicates that, were it necessary, official authority could be cited for the seemingly extreme statements I have made about the central position of the schools in the production of a communist ideology as a condition of the successful operation of communist institutions. The school, apart from life, apart from politics, is a lie, a hypocrisy. Bourgeois society indulged in this lie, covering up the fact that it was using the schools as a means of domination, by declaring that the school was politically neutral, and in the service of alle. We moeten openlijk verklaren wat zon visie verhulde, namelijk de politieke functie van de school. Terwijl het doel van onze vorige strijd was om de bourgeoisie omver te werpen, is het doel van de nieuwe generatie veel complexer: het is om de communistische samenleving op te bouwen.
(Commentaar: . Lenin uitte vaak dergelijke ideeën over onderwijs. Een ander voorbeeld, uit zijn toespraak op het Eerste Al-Russische Onderwijscongres, 28 augustus 1918: "Wij zeggen dat ons werk op het gebied van onderwijs deel uitmaakt van de strijd voor de omverwerping van de bourgeoisie. We verklaren publiekelijk dat onderwijs gescheiden van leven en politiek een leugen en hypocrisie is." V. I. Lenin, Verzamelde werken: Deel XXIII, 1918-1919, p. 215.)
Voor een nieuw tijdperk zijn nieuwe scholen nodig
Het idee van een school waarin leerlingen, en dus ook leerinhouden en methoden, verbonden zijn met het sociale leven, in plaats van geïsoleerd te zijn, is een bekend idee in de onderwijstheorie. In een of andere vorm is het dit idee dat ten grondslag ligt van alle pogingen tot grondige onderwijshervormingen. Wat kenmerkend is voor het Sovjetonderwijs is niet het idee van een combinatie van schoolactiviteiten en buitenschoolse sociale activiteiten, maar het feit dat er voor het eerst in de geschiedenis een onderwijssysteem is dat officieel op basis van dit principe is georganiseerd. In plaats van te worden nagestreed in een paar verspreide scholen die particuliere ondernemingen zijn zoals in de VS, wordt zon schoolconcept in Rusland gepromoot door het hele politieke regime. Dat de Russische beleidsmakers erin slaagden om in een korte tijd dit soort onderwijs te ontwikkelen, is te danken aan het feit dat ze aan het onderwijs in de economische en industriële fase van het sociale leven zon centrale plaats toekenden. In dat feit ligt het grote voordeel dat de revolutie heeft toegekend aan onderwijshervormers in Rusland, in vergelijking met onderwijshervormers in de rest van de wereld. Een eerlijke onderwijshervormer in westerse landen kan moeilijk ontkennen dat het grootste praktische obstakel in de weg om op scholen die verbinding met het sociale leven te introduceren die hij wenselijk acht, de grote rol is die persoonlijke concurrentie en het verlangen naar privé-gewin in ons economisch leven spelen. De Russische onderwijssituatie is voor mij al voldoende om me in te zetten voor het idee dat alleen in een samenleving gebaseerd op het coöperatieve principe de idealen van onderwijshervormers adequaat in werking kunnen worden gesteld. (Commentaar: alleen in een communistische samenleving kunnen onderwijshervormers dus volgens Dewey hun idealen realiseren.)
De centrale plaats van economische verbindingen in de afstemming van schoolwerk op het sociale leven buiten de school wordt overigens expliciet vermeld in de officiële documenten van commissaris Loenatsjarski. Hij schrijft: De twee belangrijkste huidige vraagstukken van sociale opvoeding zijn: (1) De ontwikkeling van de openbare economie met betrekking tot de socialistische wederopbouw in het algemeen en de efficiëntie van arbeid in het bijzonder; (2) de ontwikkeling van de bevolking in de geest van het communisme." De doelstellingen van het onderwijs worden als volgt uiteengezet: "(1) De vereniging van algemene cultuur met efficiëntie van arbeid en macht om te delen in het openbare leven; (2) voorzien in de werkelijke behoeften van de nationale economie door voorbereiding van werknemers in verschillende branches en categorieën kwalificaties; (3) tegemoet te komen aan de behoefte van verschillende plaatsen en verschillende soorten werknemers.
Zoals alle formele verklaringen moeten deze stellingen begrepen worden in het licht van de praktijken waarmee ze gerealiseerd worden . De combinatie van algemene cultuur met efficiëntie van arbeid is nog iets anders dan in een school die rechtstreeks de leerlingen vormt voor specifieke technische noden/ beroepen. Het meest opvallende in het Russiche onderwijssysteem is precies dat het niet beroepsmatig is in de enge zin die die woorden vaak bij ons hebben, namelijk een technische opleiding die gespecialiseerde werknemers op het oog heeft. Integendeel, een dergelijke tehnische opleiding wordt in Rusland overal uitgesteld en ondergeschikt gemaakt aan de eisen van de algemene cultuur, die echter zelf in sociaal industriële zin wordt opgevat; dat wil zeggen, als ontdekking en ontwikkeling van de capaciteiten die een individu in staat stellen om op een coöperatieve manier te werken, en aan werk dat sociaal nuttig is, sociaal nuttig wordt opgevat - in de genereuze zin van alles wat het menselijk leven voller en rijker maakt. Voorbereiding op speciale beroepen wordt uitgesteld tot het stadium van speciale scholen - genaamd Technicums, die pas kunnen worden ingevoerd nadat zeven jaar van de openbare eenheidsschool zijn voltooid (tot 13 jaar?). Deze scholen worden "polytechnisch" genoemd, maar het woord is misleidend in de gewone Engelse betekenis. Want bij ons betekent het een school waarin individuele leerlingen een specialisatie een aanzienlijk aantal technologieën kunnen selecteren en volgen, terwijl het in het Russische systeem een school betekent waarin leerlingen, in plaats van een monotechnische opleiding te krijgen, worden onderwezen in de zaken die fundamenteel zijn voor een aantal speciale industriële technieken. Met andere woorden, zelfs in de scholen voor beroepsonderwijs wordt de gespecialiseerde opleiding voor een bepaalde roeping uitgesteld tot de latere jaren, nadat een algemene technologische en wetenschappelijk-sociale basis is gelegd.
Voor zover kan worden vastgesteld, zijn er twee redenen voor de goedkeuring van deze brede opvatting van industrieel onderwijs, in samenhang met de algemene cultuur die geschikt is voor een gezamenlijk geleide samenleving. Een daarvan staat in verband met de progressieve onderwijstheorie in andere landen, met name de Verenigde Staten tijdens de vroege jaren na de revolutie. Want een leidend beginsel van deze geavanceerde leer was dat deelname aan productief werk de belangrijkste stimulans en gids is voor zelfopvoedende activiteiten van de kant van leerlingen, aangezien dergelijk productief werk zowel in overeenstemming is met het natuurlijke als psychologische leerproces; en bihet tevens o de meest directe weg is om de school te verbinden met het sociale leven, vanwege de rol die beroepen in de laatste spelen. Sommige van de liberale Russische opvoeders voerden op deze basis particuliere experimentele scholen uit in de tijd vóór de revolutie; die visie had het prestige van de meest geavanceerde te zijn onder de onderwijsfilosofieën, en het beantwoordde aan onmiddellijke Russische behoeften.
Zo stond vanaf een vroege periode het idee van de arbeidsschool"(Arbeitschule, école du travail, activiteitsschool) ook vrij centraal in de postrevolutionaire schoolondernemingen. En een belangrijk kenmerk van deze doctrine was dat, hoewel productief werk bij uitst k educatief is, het in een brede sociale zin moet worden opgevat en als een middel om een sociale nieuwe orde te creëren en niet alleen als een aanpassing aan het bestaande economische regime. Deze factor verklaart echter alleen de eerste periode van de groei van het Sovjet-onderwijs, bijvoorbeeld tot 1922 of 1923, een periode waarin de Amerikaanse invloed, samen met die van Tolstoj, over het algemeen overheersendwas. Toen kwam er een reactie, vanuit een marxistisch standpunt.
De reactie hierop nam echter niet de vorm aan van het verwerpen van het idee van productief werk als centraal principe in het onderwijs. Het gaf die idee alleen een uitgesproken socialistische vorm door het idee van arbeid te interpreteren op basis van de nieuwe visie op de arbeider die door de proletarische revolutie tot stand werd gebracht. De verandering verliep min of meer geleidelijk, en zelfs nu is er nauwelijks nog een volledige doorvoering Maar de geest van de verandering wordt goed aangegeven in de woorden van een van de leiders van het educatieve denken: Een school is een echte werk-school in de mate waarin het de leerlingen voorbereidt om de ideologie van de arbeiders te waarderen en te delen of het nu een school te lande of stad is. En met de arbeider wordt hier natuurlijk bedoeld dat de arbeider zich bewust is geworden van zijn positie en functie door middel van de Revolutie. Deze transformatie van het vroegere burgerlijke hervormingsidee van de arbeidsschool door de nadruk te leggen op de ideologie van de arbeidersbeweging legde dus de nadruk op het algemene idee van de verbinding van de school met de industrie/arbeid en versterkte deze idee.
Dit verslag beperkt zich noodzakelijkerwijs tot een verklaring van algemene beginselen, maar ik wil toch maar mijn hulde brengen aan het bevrijdende effect van actieve deelname aan het sociale leven op de houding van leerlingen. De leerlingen die ik ontmoette hadden een vitaliteit en een soort vertrouwen in het leven niet te verwarren met louter zelfvertrouwen die een van de meest stimulerende ervaringen van mijn leven bood. Hun geest kwam goed tot uiting in de inscriptie die een jongen van veertien schreef op de achterkant van een schilderij dat hij me voorlegde: de "school die mijn ogen opende. Die jingen zat op een van de scholen waar de nieuwe onderwijsvisie net was ingevoerd.
Alles wat ik ooit, op theoretische gronden, had geloofd over de mate waarin de saaie en moedeloze houding van de gemiddelde school te wijten is aan het isoleren van school van het leven, werd meer dan bevestigd door wat ik zag van het tegenovergestelde op Russische scholen.
Er zijn drie of vier speciale aandachtspunten bij de identificatie tussen cultureel en industrieel onderwijs. Een daarvan wordt gesuggereerd door de officiële verklaring met betrekking tot de bijeenkomst door de scholen van lokale omstandigheden en behoeften. Het Sovjetonderwijs heeft niet de fout gemaakt om eenheid van onderwijs te verwarren met uniformiteit: integendeel, centralisatie is beperkt tot de kwestie van het uiteindelijke doel en de geest, terwijl diversificatie in detail is toegestaan, of liever aangemoedigd.
Dit principe van het leggen van verbindingen met het sociale leven op basis van het starten vanuit de directe omgeving wordt op zijn breedst geïllustreerd in het educatieve werk dat wordt gedaan with the minority populations of Russiaof which there are some fifty different nationalities. The idea of cultural autonomy that underlies political federation is made a reality in the schools. Before the Revolution, many, most of them had no schools, and a considerable number of them not even a written language. In about ten years, through enlisting the efforts of anthropologists and linguistic scholarswhich branch of science Russia has always been strongall the different languages have been reduced to written form, textbooks in the local language provided, each adapted to local environment and industrial habits, and at least the beginnings of a school system introduced. Aside from immediate educational results, one is impressed with the idea that the scrupulous regard for cultural independence characteristic of the Soviet régime is one of the chief causes of its stability, in view of the non-communist beliefs of most of these populations. Going a little further, one may say that the freedom from race- and color-prejudice characteristic of the régime is one of the greatest assets in Bolshevist propaganda among Asiatic peoples. The most effective way to counteract the influence of that propaganda would be for western nations to abandon their superiority-complex in dealing with Asiatic populations, and thereby deprive Bolshevism of its contention that capitalism, imperialistic exploitation and race prejudice are so inseparably conjoined that the sole relief of native peoples from them lies in adoption of communism under Russian auspices.
The central place of human labor in the educational scheme is made manifest in the plan for the selection and organization of subject-matter, or the studies of the curriculum.
Deze aanpak wordt officieel de totale onderwijsaanpak/totaliteitsonderwijs genoemd. Dit betekent het verlaten van het opsplitsen van leerinhouden in geïsoleerde studies/disciplines, zoals in de conventionele school, en het vervangen door totaliteitsonderwijs over het totale menselijk leven - inclusief de natuur in de relaties die de natuur heeft met het leven van de mens in de samenleving.
In de officiële verklaring klinkt het zo:Aan de basis van het hele programma ligt de studie van de menselijke abeid en de organisatie ervan: het uitgangspunt is de studie van alles wat te maken heeft met arbeid in zijn lokale manifestaties. Observaties van de laatste moeten echter mede worden ontwikkeld door "een beroep te doen op de ervaring van de mensheid dat wil zeggen ook boeken, zodat de lokale verschijnselen van de arbeid verbonden kunnen worden met het nationale en internationale industriële leven."
Om deze opvatting van het juiste studieonderwerp uit te voeren is het noodzakelijk is dat de leraren zelf weer leerling worden. Ze zijn verplicht om zowel hun lokale omgeving te bestuderen als om vertrouwd te raken met de gedetailleerde economische plannen van de centrale overheid. Zo wordt in het onderwijsprogramma het grootste belang gehecht aan natuurwetenschap en wat wij natuurstudie noemen. Maar volgens het heersende principe moet dit materiaal niet worden behandeld als geïsoleerde leerinhoud die op zichzelf moet worden geleerd, maar worden beschouwd op de manieren waarop de arbeid daadwerkelijk in het menselijk leven komt door middel van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en energieën in de industrie voor sociale doeleinden.
Ook kennis van meerjarenplannen van overheid is belangijk voor de leerkrachtenen voor hun onderwijs
Afgezien van de vitalisering van fysieke kennis die wordt geleverd door het zo in zijn menselijke context te bekijken, dwingt deze manier van presenteren leraren ook om op de hoogte te zijn van het zgn. Gosplan, meerjarenplan vna de regering, van de gedetailleerde meerjarenprojecten, van de regering voor de economische ontwikkeling van het land.
Een opvoeder uit een burgerlijk land als de VS kan jaloers zijn op de extra waardigheid die de functie van de leraar krijgt wanneer hij wordt beschouwd als partner in plannen voor de sociale ontwikkeling van zijn land. Zo iemand ontkomt er nauwelijks aan zich af te vragen of dit partnerschap alleen mogelijk is in een land waar de industrie een publieke functie heeft in plaats van een particuliere onderneming; hij vindt misschien geen zeker antwoord op die vraag, maar de voortdurende aanwezigheid van de vraag in zijn geest zal zeker dienen als een eye-opener.
In de Amerikaanse literatuur over Sovjet-onderwijs wordt " de totale onderwijsaanpak
(totaliteitsonderwijs) vaak geïdentificeerd met de zgn. "projectmethode" omdat dat het gelijkt op de aanpak ontwikkeld in ons eigen land, in de VS. Voor zover de project-aanpakken in beide landen afstand doen van het starten met vaste lessen in geïsoleerde studies, en ze dit vervangen door een poging om leerlingen door hun eigen activiteit in contact te brengen met een relatief totaal deel van het leven of de natuur, is er sprake van gelijkenissen..Over het algemeen is de vergelijking met projecten in de VS echter misleidend, en dit om twee redenen.
* In de eerste plaats omvat het bij het totaliteitonderwijs gaat om de studie van menselijke arbeid in zijn verbinding aan de ene kant met natuurlijke materialen en energieën, en aan de andere kant met de sociale en politieke geschiedenis en instellingen. Vanuit deze achtergrond betekent dit dat Russische leraren wel een oorspronkelijke schatplichtigheid aan de Amerikaanse theorie over pojetonderwijs erkennen, maar dat ze tegelijk veel van de projecten die op onze scholen worden gebruikt, bekritiseren als casual en als triviaal, omdat ze niet een algemeen maatschappelijk doel nastreven, geen duidelijke sociale gevolgen hebben. Voor hen is een educatief project het middel waarmee het principe van een complex of verenigd geheel van sociale zaken worden gerealiseerd. Het criterium van de waarde van projectwerk is de bijdrage aan maatschappelijk nuttige werken en doelen.
De werkelijke projecten variëren naargelang van de bijzondere omstandigheden, in de stad of op het platteland, en naargelang van de specifieke behoeften en tekortkomingen van het plaatselijke milieu. In het algemeen omvatten ze bijdragen tot de verbetering van sanitaire voorzieningen en hygiënische omstandigheden, die helpt bij de campagne tegen analfabetisme; het voorlezen van kranten en boeken aan analfabeten; het helpen in clubs, excursies, enz., Jongere kinderen & onwetende volwassenen dus helpen om intelligent te kunnen deelnamen aan het beleid van lokale Sovjets, zich bezighouden met communistische propaganda en, aan de industriële kant, deelnemen aan een veelheid van uiteenlopende activiteiten die bedoeld zijn om de economische omstandigheden te verbeteren.
In een plattelandsschool die werd bezocht, bijvoorbeeld, observerden en bestudeerden leerlingen onder experimentele omstandigheden de relatie van bloemen e.d. met insecten , schadelijk en nuttig, om vervolgens de resultaten bekend te maken aan hun ouders en andere boeren, verbeterde zaadstammen te verdelen, enz. In elk geval is het de bedoeling dat het werk vroeg of laat eindigt in een daadwerkelijke deelname aan het grotere sociale leven, al was het maar door jonge kinderen die bloemen dragen naar een invalide of naar hun ouders. In een van de stadsscholen waar dit werk het langst is uitgevoerd, zag ik bijvoorbeeld interessante grafieken die de transformatie toonden van gedetailleerde hygiënische en leefomstandigheden van de huizen in een arbeiderswijk, een studie gedurende een periode van tien jaar door de jongens en meisjes van de school.
Over het systeem van bestuur en discipline op Sovjetscholen
Gedurende een bepaalde periode had het idee van vrijheid en discipline van studenten de neiging om op hol te slaan. Maar blijkbaar is het idee van auto-organisatie/ zelfregulering (dat fundamenteel is in het officiële schema) nu in een positieve vorm uitgewerkt, zodat over het algemeen de bekrtisiseerde excessen van de eerdere periode verleden tijd zijn. Het verband met wat zojuist is gezegd, ligt in het feit dat de organisatie van leerlingen waarop wordt vertrouwd om zelfdiscipline te bereiken, zoveel mogelijk niet zijn gecreëerd in het belang van de school of overheid , maar groeien uit het voortzetten van een of andere lijn van werk die nodig is in de school zelf, of in de buurt.
Ook hier, terwijl het idee van zelfbestuur ontwikkeld in Amerikaanse scholen de oorspronkelijk stimulerende factor was, wordt de gewone Amerikaanse praktijk bekritiseerd als te veel imitatie van volwassen politieke vormen (in plaats van te groeien uit de eigen sociale relaties van de leerlingen), en dus als kunstmatig en extern. In het licht van het heersende idee in andere landen over het totale gebrek aan vrijheid en de totale veronachtzaming van democratische methoden in het bolsjewistische Rusland, is het op zijn zachtst gezegd verontrustend voor iedereen die in dat geloof heeft gedeeld, dat Russische schoolkinderen veel democratischer georganiseerd zijn dan de onze; en om op te merken dat ze via het systeem van schoolbestuur een training krijgen die bij hen past voor latere actieve deelname aan de zelfsturing van zowel lokale gemeenschappen als industrieën.
Eerlijkheid vereist dat ik tot slot moet zeggen dat het beschreven onderwijssysteem op dit moment kwalitatief bestaat in plaats van kwantitatief. Statistisch gezien is de realisatie ervan nog steeds zeer beperkt maar eigenlijk ook niet verrassend wanneer men rekening houdt met de zowel de externe moeilijkheden van oorlog, hongersnood, armoede, met leraren destijds opgeleid met vreemde ideeën en idealen, als met de interne moeilijkheden van het initiëren en ontwikkelen van een onderwijssysteem op een nieuwe sociale basis beschouwt. Gezien deze moeilijkheden ben ik inderdaad nogal verbaasd over de geboekte vooruitgang.
Terwijl een Amerikaanse bezoeker als ik een zekere patriottische trots kan voelen om te merken in hoeveel opzichten an initial impulse came from some progressive school in our own country, he is at once humiliated and stimulated to new endeavor to see how much more organically that idea is incorporated in the Russian system than in our own. In any case, if his experience is at all like mine, he will deeply regret those artificial barriers and that barricade of false reports that now isolates American teachers from that educational system in which our professed progressive democratic ideas are most completely embodied, and from which accordingly we might, if we would, learn much more than from the system of any other country. I understand now as I never did before the criticism of some foreign visitors, especially from France, that condemn Soviet Russia for entering too ardently upon an Americanization of traditional European culture.
The Great Experiment and the Future
To sum up ones impressions about Russia is of necessity to engage in speculations about its future. Even the belief that has inspired what I have hitherto written, namely, that the most significant aspect of the change in Russia is psychological and moral, rather than political, involves a look into an unrevealed future. While the belief is doubtless to be accounted for by contacts that were one-sided, with educational people, not with politicians and economists, still there is good authority for it. Lenin himself expressed the idea that with the accomplishment of the Revolution the Russian situation underwent a great transformation. Before it had taken place, it was Utopian, he said, to suppose that education and voluntary coöperation could achieve anything significant. The workers had first to seize power. But when they had the reins of government in their hands, there took place a radical change in our point of view toward Socialism. It consists in this, that formerly the center of gravity had to be placed in the political struggle and the conquest of power. Now this center of gravity is displaced in the direction of pacific cultural work. I should be ready to say that it is now moving toward intellectual work, were it not for our international relations, and the necessity of defending our position in the international system. If we neglect that phase and confine ourselves to internal economic relations, the center of gravity of our work already consists in intellectual work. He went on to say that the cause of Socialism is now, economically speaking, identical with that of the promotion of coöperation, and added the significant words: Complete coöperation is not possible without an intellectual revolution.
Further testimony to the same effect developed in an interview some of us had with Krupskaia, Lenins widow, an official at the head of one branch of the government department of education, and naturally a person with great prestige. She summed up the task of the present régime: Its purpose is, she said, to enable every human being to obtain personal cultivation. The economic and political revolution that had taken place was not the end; it was the means and basis of a cultural development still to be realized. It was a necessary means, because without economic freedom and equality, the full development of the possibilities of all individuals could not be achieved. But the economic change was for the sake of enabling every human being to share to the full in all the things that give value to human life.
Even in the economic situation the heart of the problem is now intellectual and educational. This is true in the narrower sense that the present industrial scheme and plan cannot possibly be carried through without preparation of skilled technicians in all lines, industrial and administrative. What Wells said about the world is peculiarly true of Russia; there is a race between education and catastrophethat is, industrial breakdown. It is also true in the fundamental sense that the plan cannot be carried through without change in the desires and beliefs of the masses. Indeed, it seems to me that the simplest and most helpful way to look at what is now going on in Russia, is to view it as an enormous psychological experiment in transforming the motives that inspire human conduct.
There are, of course, two points of view from which it is not a genuine experiment, since its issue is foredoomed. The fanatic of individual capitalistic business for private gain and the Marxian dogmatic fanatic both have the answer ready in advance. According to the first, the attempt is destined to failure; it is fated to produce, in the words of Mr. Hoover, an economic vacuum; according to the latter, the transformation from individualism to collectivism of action is the absolute and inevitable result of the working of laws that are as positively known to social science as, say, the law of gravitation to physical science. I find it more instructive to regard it as an experiment whose outcome is quite undetermined, but that is, just as an experiment, by all means the most interesting one going on upon our globethough I am quite frank to say that for selfish reasons I prefer seeing it tried in Russia rather than in my own country.
Both beliefs in their dogmatic form have served a purpose. The firstthe individualistic philosophyhas enabled men to put up with the evils of the present order of things. If this is as fixed as human nature, and if human nature is built upon the pattern of the present economic order, there is nothing to do but bear up as best we can. The Marxian philosophy gave men faith and courage to challenge this régime. But ignoring both of these dogmatic faiths, I should say that what there is in Russia is an experiment having two purposes. The first and more immediate aim is to see whether human beings can have such guarantees of security against want, illness, old-age, and for health, recreation, reasonable degree of material ease and comfort that they will not have to struggle for purely personal acquisition and accumulation, without, in short, being forced to undergo the strain of competitive struggle for personal profit. In its ulterior reaches, it is an experiment to discover whether de vertrouwde democratische idealen althans bekend in woorden van vrijheid, gelijkheid en broederschap zullen niet het meest volledig worden gerealiseerd in een sociaal regime dat gebaseerd is op vrijwillige samenwerking, op gezamenlijke arbeiderscontrole en -beheer van de industrie, met een daarmee gepaard gaande afschaffing van privé-eigendom als een vaste instelling een iets andere zaak natuurlijk dan de afschaffing van privébezit als zodanig. Het eerste doel is het duidelijk economische doel. Maar het verderop idee is dat wanneer economische zekerheid voor iedereen is gewaarborgd, en wanneer arbeiders de industrie en de politiek beheersen, er voor iedereen de mogelijkheid zal zijn om vrij en volledig deel te nemen aan een gecultiveerd leven. Dat een natie die streeft naar een privécultuur waarvan velen door economische stress worden uitgesloten, geen gecultiveerde natie kan zijn, was een idee dat vaak uit de mond van zowel opvoeders als werkende mensen werd gehoord.
Het was op dit punt dat mijn eigen vroegere opvattingen/ vooroordelen hun meest complete omkering ondergingen. Ik had het idee dat het socialistisch communisme in wezen een puur economische zaak was. Het idee werd gevoed door de bijna exclusieve aandacht van socialisten in westerse landen voor economische kwesties, en door het luid zelfverklaarde 'economisch materialisme' van marxistische communisten. Ik was daarom bijna totaal niet voorbereid op wat ik eigenlijk vond: namelijk dat, althans in de kringen waarmee ik in contact kwam, de ontwikkeling van "cultivatie" en het besef van de mogelijkheid dat iedereen erin deelt, de dominante noot was. Het bleek, het meest verbazingwekkende, dat alleen in "burgerlijke" landen socialisten vooral bezig zijn met het verbeteren van de materiële omstandigheden van de arbeidersklasse, alsof ze bezig zijn met een soort publiek in tegenstelling tot particuliere filantropie in het verhogen van lonen, het verbeteren van de huisvestingsomstandigheden, het verminderen van arbeidsuren, enz. Natuurlijk is he t niet zo dat het huidige Russische regime niet ook met dergelijke zaken bezig is, maar het is wel ook zo dat het tegelijk beaan is met het uitbreiden en vergroten van de werkelijke inhoud van het leven. Ik kon inderdaad niet anders dan het gevoel hebben dat buitenlandse bezoekers die de nadruk hebben gelegd op wijdverspreide armoede als grond voor het voorspellen van de ondergang van het huidige regime, het verkeerd voor hebben. In de eerste plaats wordt de armoede vooral ervaren als het historische erfgoed van de massa's , en in de tweede plaats zijn er er veel mensen , vooral van de jongere generatie, die zo toegewijd zijn aan het menselijke en morele Sovjet-ideaal van het bevorderen van en univerle cultivatie universeel dat ze bereid zijn een offer te brengen.
Dat de maatschappelijke revolutie in Rusland intrinsiek religieus is, was iets wat ik vaak had gehoord en waarvan ik dacht dat ik het begreep en geloofde. Maar toen ik oog in oog stond met de werkelijke omstandigheden, werd ik gedwongen om te zien dat ik dit helemaal niet had begrepen. En voor deze misvatting waren er twee oorzaken. Een daarvan was dat ik, nooit eerder getuige geweest was van een wijdverspreide en ontroerende religieuze realiteit, en dus niet wist wat die eignelijk was. De andere reden was dat ik het idee van het Sovjetcommunisme als religie, te veel associeerde met intellectuele theologie, het geheel van marxistische dogma's, met zijn beleden economisch materialisme, en te weinig met een ontroerende menselijke aspiratie en toewijding. Maar nu heb ik het gevoel dat ik voor het eerst enig idee heb van wat de de begeestering en en kracht van het primitieve christendom kan zijn geweest.. Ik ben best bereid te horen dat ik deze fase van de zaken overdrijf; Ik ben bereid te geloven dat ik, vanwege de onverwachtheid van de indruk, het relatieve belang ervan heb overdreven. Maar ik ben ik er nog steeds zeker van dat niemand de huidige reolutie in Rusland kan begrijpen die geen rekening houdt met deze religieuze vurigheid. Dat mannen en vrouwen die 'materialisme' belijden in feite vurige 'idealisten' zouden moeten zijn, is ongetwijfeld een paradox, maar wel een die aangeeft dat een levend geloof belangrijker is dan de symbolen waarmee het zich probeert uit te drukken. In elk geval is het moeilijk om geen afgunst te voelen voor de intellectuele en educatieve werkers in Rusland; niet, inderdaad, vanwege hun materiële en economische status, maar omdat een verenigd religieus sociaal geloof een dergelijke vereenvoudiging en integratie van het leven met zich meebrengt. 'Intellectuelen' in andere landen hebben een taak die, als ze oprecht zijn, vooral kritisch is; degenen die zich in Rusland met de nieuwe orde hebben geïdentificeerd, hebben een taak die totaal en constructief is. Ze zijn organische leden van een organische beweging.
Het gevoel van ongelijkheid tussen de officiële Sovjettheologie, de marxistische doctrines en het levende religieuze geloof in menselijke mogelijkheden wanneer het wordt bevrijd van kromtrekkende economische omstandigheden, blijft bestaan. Een soortgelijke ongelijkheid lijkt hebben alle vitale bewegingen meegemaakt die tot nu toe zijn ondernomen. Ze hebben hun intellectuele formuleringen gehad; maar het gebruik van dit laatste had als functie een beschermende schil voor emoties te bieden. Elke voorspelling over de Russische toekomst moet rekening houden met de tegenstrijdigheid en het conflict tussen rigide dogma's aan de ene kant en een experimentele geest aan de andere kant.. Maar ik kan niet anders dan veronderstellen dat het Russische volk uiteindelijk, door een reeks aanpassingen aan de werkelijke omstandigheden terwijl ze zich ontwikkelen, iets nieuws zal opbouwen in de vorm van menselijke associatie. Dat deze communistisch zullen zijn in de zin van de leiders van de revolutie, betwijfel ik; dat zij gekenmerkt zullen worden door een hoge mate van vrijwillige samenwerking en door een hoge mate van sociale controle op de accumulatie en het gebruik van kapitaal, lijkt hoogst waarschijnlijk. Symbolen hebben echter een geweldige manier om te volharden en zich aan te passen tot veranderingen in feite, zoals de geschiedenis van het christendom en de democratie beide laten zien. Dus, tenzij er een opmerkelijke schending van de continuïteit is, is het waarschijnlijk dat de uitkomst, wat het in feite ook mag zijn, communisme zal worden genoemd en zal worden opgevat als een realisatie van de geloofsbelijdenis van de oorspronkelijke auteurs.
Het onderwijs biedt eens te meer het materiaal voor een treffende illustratie van de rol van het experiment in de toekomstige evolutie van Sovjet-Rusland. In een regio op iets minder dan honderd mijl van Moskou, is er een district vrij typisch voor het noordelijke platteland van Rusland, waarin zich een educatieve kolonie bevindt onder leiding van Schatzsky. Deze kolonie is het centrum van een veertiental scholen verspreid over een reeks dorpen, die samen een uitgebreid (en intensief) educatief experimenteerstation vormen voor het uitwerken van materialen en methoden voor het Russische plattelandssysteem. Er is bij mijn weten niets vergelijkbaars met elders in de wereld. Omdat de zomerkolonie in bedrijf was, hadden we de voldoening om het station te bezoeken en ook het effect ervan op de dorpen die onder zijn invloed zijn gekomen op te merken. Een enigszins soortgelijke onderneming onder Pistrak bestaat in Moskou om de problemen van stedelijke arbeiders aan te pakken. Het was gesloten vanwege de vakantieperiode, en dus is mijn kennis uit de eerste hand minder. Maar het is in actieve en succesvolle werking. Vervolgens heeft, zoals is opgemerkt, elke provincie zijn eigen experimentele station om specifiek lokale problemen aan te pakken. Deze ondernemingen vallen onder de overheid, met zijn sanctie en gezaghebbende prestige. Er bestaat ook een opperste wetenschappelijke raad met een pedagogische afdeling. De taken van deze Wetenschappelijke Raad zijn in economische ontwikkeling van Rusland; het programma, hoewel flexibel, kijkt vooruit over een periode van jaren en bevat veel details op basis van onderzoeken die continu worden uitgevoerd. Van deze onderneming, waarschijnlijk de eerste ter wereld die wetenschappelijke regulering van sociale groei probeert te bewerkstelligen, is de pedagogische sectie een organisch lid; het is haar taak om de resultaten van de onderwijsexperimenten die worden uitgevoerd te zeven en te controleren en ze een vorm te geven waarin ze rechtstreeks in het schoolsysteem van het land kunnen worden opgenomen. Het feit dat zowel Schatzsky als Pistrak lid zijn van deze Raad zorgt ervoor dat conclusies die in de experimenteerstations worden bereikt, de volle aandacht krijgen. *
Deze kwestie wordt hier eerder genoemd dan in het verslag van het Sovjet-onderwijs waartoe het eigenlijk behoort, om door middel van praktijken worden beïnvloed door een experimentele factor die flexibel, vitaal, creatief is.
In dit verband is het misschien de moeite waard om Pistrak te citeren, waarbij de woorden des te belangrijker zijn omdat hij een streng partijlid is. "We kunnen niet op elke school dezelfde regels toepassen; die procedure zou in strijd zijn met de essentie van onze school. Het is absoluut noodzakelijk om bij leraren de aanleg voor pedagogische creatie te ontwikkelen; zonder dit zal het onmogelijk zijn om de nieuwe school te creëren. Het idee dat pedagogen ambachtslieden zijn in plaats van makers, lijkt ons onjuist. Ieder mens is min of meer een schepper, en terwijl een individu in afzondering er misschien niet in slaagt een creatieve oplossing voor een probleem te vinden, zijn we in collectiviteit allemaal scheppers." Niemand zou beweren dat dit ideaal van de schepping al is gerealiseerd, maar niemand kan in contact komen met educatieve activiteiten zonder het gevoel te hebben dat deze geest de Russische schoolleiders markeert in een mate die in andere landen onbekend is. In mijn eerste artikel, voordat ik in nauw contact kwam met educatieve inspanningen, schreef ik over het gevoel van vitaliteit en bevrijding dat werd verkregen door contact met het gezicht van de Russische scène. De latere educatieve contacten bevestigden deze erste e indruk, terwijl ze ook het gevoel achterlieten ingewijd te zijn in de definitieve beweging waardoor de beweging van bevrijding werd geïntensiveerd en geleid.
Ik geloof niet dat iemands specifieke inschatting over de exacte vorm van de uitkomst van de huidige Russische evolutie van enig belang is; er zijn te veel onbekenden in de vergelijking. Als ik me in de richting van een voorspelling waag, is dat alleen om aandacht te vragen voor twee bewegingen die al gaande zijn. De factor van het grootste belang lijkt mij de groei van vrij
Over John Deweyâs boek De school en de samenleving( 1899) en zijn universitaire Laboratoriumschool/experimenteerschool die na 8 jaar werd opgedoekt
John Dewey School and Society (De school en de samenleving) 1899) (
Over ideeën voor zijn universitaire lagere 'Laboratory School' - die al vlug weer werd opgedoekt)
Centrale idee: Dewey betreurt dat door de komst van het industriële tijdperk veel traditionele onderwijsleerprocessen als handenarbeid verloren waren gegaan.
Uit Wikipedia (computervertaling)
The School and Society: Being Three Lectures (1899) was John Dewey's eerste gepubliceerde werk over onderwijs. Een zeer invloedrijke publicatie op zich,het zou ook de basis leggen voor zijn latere werk. In de lezingen die in de eerste publicatie zijn opgenomen, stelt Dewey een psychologisch, sociaal en politiek kader voor progressief onderwijs voor. Dit omvat met name handenarbeid en collaboratieve praktische experimenten als het centrale element van schoolwerk.
Hij stelt dat de progressieve benadering zowel een onvermijdelijk gevolg is (1)van de industriële revolutie waardoor kinderen thuis niet meer geconfronteerd worden met de belangrijke handenarbeid als een natuurlijke afstemming op de psychologie van kinderen.
Een laatste hoofdstuk beschrijft enkele van de experimenten die zijn uitgevoerd aan de laboratoriumschool van de Universiteit van Chicago.
1. Achtergrond
Experimenten in het onderwijs waren wijdverspreid in de 19e eeuw, en veel van de experimenten aan het einde van de 19e eeuw betroffen de introductie van "hands-on" activiteiten (handwerk) in de klas. Louisa Parsons Stone Hopkins vatte de tijdgeest in haar toespraak tot de Boston Mechanic's Fair van1890:
Het is moeilijk geweest om te ontsnappen aan de tradities van een exclusief boekenonderwijs. De gymnasia, zoals hun naam al aangeeft, hebben het kind gebonden aan het dode verleden en hem beperkt tot de middeleeuwse vorm van hersenactiviteit en gedachte-expressie, totdat zijn bindweefsels niet langer gevoelig zijn voor de omgeving van de natuur, en hij vergeet het materiaal en de wetten die hem aan alle kanten raken: hij observeert niets ; hij ontdekt niets ; hij construeert niets.
Er waren veel experimenten met leren al doende op het moment dat Dewey zijn lezingen gaf en zijn visie ontwikkelde. Hier zie je bv. dat jonge kinderen leren hoe een kompas werkt door er een te maken op een school in Washington D.C. in 1899.
Terwijl de introductie van handwerk in de klas al aan de gang was ruim voor de publicatie van The School and Society, wou Dewe een theoretische basis leggen voor progressieve experimenten met 'leren al doende' in het onderwijs.
De drie lezingen die het grootste deel van de edities van 1899 en 1900. De eerste lezing gaat over de relatie van de school tot sociale vooruitgang/maatschappelijke evolutie, de tweede over de relatie van de school tot de psychologie van het kind, en de derde over de organisatie/structuur van de school als instelling bij het bereiken van deze doelen.
2. Synopsis
2.1 De school en sociale vooruitgang/maatschappelijke evolutie : traditionele handenarbeid verdween jammer genoeg uit het onderwijs als gevolg van industriële revolutie en moet terug een centrale plaats krijgen in het onderwijs
De eerste lezing onderzoekt de relatie tussen onderwijs en sociale vooruitgang. Dewey stelt dat met de komst van het industriële tijdperk veel traditionele onderwijsprocessen als handenarbeid verloren waren gegaan. In een pre-industriële samenleving leerden kinderen thuis naast hun ouders, waarbij ze leren combineerden met toepassing en industrieel werk.
Dewey legt uit dat dergelijk werk het karakter van de jongeren opbouwde, onafhankelijkheid en initiatief bevorderde, maar dat door de "concentratie van industrie en arbeidsverdeling" de mogelijkheid van dergelijke zinvolle, praktische leermogelijkheden in het ouderlijk huis heeft uitgehold.
In deze omgeving is een "Nieuw Onderwijs" nodig dat "inspeelt op de hele sociale evolutie". Waar de leermogelijkheden thuis (via handenarbeid e.d.) zijn verdwenen, moeten moderne/progressieve scholen zich nu aanpassen om die leemte op te vullen. De school moet de nieuwe 'habitat van het kind worden, waar hij leert door gericht te leven'. [7]: 32
Een belangrijk onderdeel van zon opleiding op school is handenarbeid/ manuele training, die hout- en metaalbewerking omvat, evenals huishoudelijke taken, zoals koken. Dewey vertelt een uitgebreid verhaal over kinderen die bezig zijn met naaien op zijn universitaire laboratoriumschool.
Om het vezelwerk te doen, moeten ze grondstoffen maken van katoen en wol, maar daarbij leren ze ook een veelheid aan lessen in geschiedenis, aardrijkskunde, techniek en wetenschap. Dewey besluit het verhaal: Ik hoef het niet te hebben over de kennis die hierbij betrokken is de studie van de vezels, van de geografische kenmerken, de omstandigheden waaronder grondstoffen worden verbouwd, de grote centra van productie en distributie, de fysica die betrokken is bij de productiemachines; noch, de invloed die deze uitvindingen op de mensheid hebben gehad. Je kan de geschiedenis van de hele mensheid concentreren op de evolutie van de vlas-, katoen- en wolvezels tot kleding.
Dewey pleit ervoor om theorie en praktijk/handenarbeid niet gescheiden te houden. Dewey: als we echt willen zorgen voor een beschaafde bevolking, dan moeten we in het onderwijsproces die activiteiten introduceren die een beroep doen op handenarbeid, op degenen wiens dominante belang is om te doen en te maken. Aangezien kennis zich in alle lagen van de samenleving beweegt, hebben we geen andere keuze dan manieren te vinden om zo alle leerlingen te bereiken.
De school en het leven van het kind
In de tweede lezing wordt de relatie tussen scholing en het kind onderzocht. Hier stelt Dewey een leerlinggericht curriculum voor. Authentiek leren moet gericht zijn op de natuurlijke interesses van kinderen: hun verlangen om dingen te bouwen, met anderen te communiceren, naar dingen te informeren en zich artistiek uit te drukken.
Dewey lamenteert vooreerst over de fysieke beperkingen van een klassiek klaslokaal in het lager onderwijs. De leerlingen hebben in de huidige klasmokalen enkel ruimte om een boek vast te houden, ruimte om te studeren, maar geen ruimte om te creëren en te werken met de handen. In plaats van een ruimte om te werken, is het klaslokaal ontworpen als een plek om te luisteren en te lezen. Beide zijn vormen van passieve absorptie. Daarnaast moeten leerlingen niet alleen passief luisteren, maar ook "en masse" luisteren.
Deze passiviteit en mechanische massavorming van kinderen zijn te wijten aan het rigide curriculum en de rigiede onderwijsmethode, die nog steeds geworteld zijn in een middeleeuwse opvatting van leren. Wanneer de kern van een curriculum massaal luisteren is, dan kan ook elke leerling met bepaalde tussenpozen op hetzelfde worden getest. Het kind in dit systeem is bijzaak; het onderwijs h is op een bepaalde manier gestructureerd en het kind moet ervoor buigen.
Dewey stelt een andere basis voor het onderwijs voor: het kind zelf centraal stellen. De ideale aanpak van het onderwijs beweert Dewey, is te vergelijken met hoe kinderen worden opgevoed in een ideale thuisomgeving. Kinderen neigen van nature naar activiteit, naar conversatie, creatie en onderzoek. Het onderwijs moet die neiging ernstig nemen en zih richten op waardevolle doelen voor de samenleving (=pragmatische opvatting). Als voorbeeld beschrijft hij een kookles die door middel van een reeks vragen van de leraar en de leerlingen uiteindelijk leidt experimenten met betrekking tot de effecten van warmte op het eiwit in eieren.
Na het beschrijven van een aantal andere activiteiten van zijn universitaire laboratoriumschool komt hij tot wat hij ziet als het grootste struikelblok/bezwaar dat traditionalisten hebben met deze benaderingen: Het stimuleren van onderzoek en interesse is prima, zeggen ze, maar hoe zal het kind op deze basis de benodigde inhoudelijke informatie/kennis krijgen; en hoe zal hij de vereiste discipline ondergaan, hoe zal het onderwijs nog ordelijk verlopen?
Dewey's korte antwoord op die vraag is dat de "benodigde informatie/kennis" en "vereiste discipline" in dergelijke omgevingen tot stand komt - dat onderzoek als doel op zich en de vereisten van het onderwijs niet op gespannen voet staan.
Het langere antwoord van Dewey (en zijn conclusie van de lezing) is dat we ons vergissen om de verbeelding/theoretische & abstacte kennis als een apart vermogen te beschouwen. Verbeelding en leren kunnen niet op gespannen voet staan, want "Tenzij cultuur een oppervlakkige glans is, is het zeker dit - de groei van de verbeelding is verweven met het leven van de natuur en van de samenleving."
Verspilling in het onderwijs : geen eenheid tussen lager, secundair en hoger onderwijs
In de derde lezing gaat Dewey in op de kwestie van 'verspilling in het onderwijs'. Voor Dewey is de primaire verspilling in het onderwijs, een verspilling van inspanning van de kant van de school en tijd en moeite van de kant van de kinderen. Zon een verkwisting beweert Dewey, is het resultaat van isolatie tussen de verchillende onderwijsniveaus . Al die verkwisting is te wijten aan isolatie. Organisatie is niets anders dan dingen met elkaar in verbinding brengen, zodat ze gemakkelijken flexibel e Daarom wil ik, door te spreken over deze kwestie van verspilling in het onderwijs, uw aandacht vestigen op het isolement van de verschillende niveaus van het schoolsysteem, op het gebrek aan eenheid in de doelstellingen van het onderwijs, op het gebrek aan samenhang in de studies en methoden ervan.
Het eerste isolement dat Dewey onderzoekt, is het gebrek aan verbanden tussen de fasen van de schoolcarrière van een kind. Kleuterschool, betoogt hij, komt voort uit Froebels synthese van observatie van kinderspel met de vroeg 19e-eeuwse idealistische symboliek van Schelling. Het wordt dan moeilijk om leerlingen van de kleuterschool naar de lagere klassen te laten overstappen, die zijn georganiseerd rond de praktische problemen van de 16e eeuw: lezen en wiskunde voor de handel.
Van de lagere school naar de middelbare school is er nog een kloof, met de middelbare school beïnvloed door het gymnasium van de Renaissance, een introductie in de cultuur - in die tijd Latijn en Grieks, hoewel in de 19e eeuw ook andere cultuur. Een andere kloof bestaat tussen de middelbare school en de middelbare school, die grotendeels een voorbereidende academie is voor toegang tot universiteiten die zijn ontwikkeld om te voldoen aan middeleeuwse behoeften rond professionele studie en culturele expansie.
Dewey's conceptuele ontwerp voor eenheid in het onderwijs op de verschillende onderwijsniveaus
Om eenheid te brengen tussen de verschillende onderwijsniveaus, bestaat de oplossing volgens Dewey erin om onderwijs op ele niveau te verbinden met de wereld buiten de school. Dewey stelt dat de enige manier om het curriculum te verenigen is om de verbinding met de wereld buiten het klaslokaal te vergroten. Net zoals huis en industrie niet gescheiden zijn van de laboratoria en onderzoekscentra van de wereld, zo kan het curriculum dat zijn inspiratie vindt in de buitenwereld ook worden verenigd.
Om dit te illustreren geeft hij een gedetailleerde beschrijving van het ideale schoolgebouw . Op de eerste verdieping vertegenwoordigen de vier hoeken de praktijk, de machinewerkplaats, de textielindustrie, de eetkamer en de keuken. Deze zijn gerangschikt rond de centrale bibliotheek, wat altijd illustreert dat de betekenis van deze activiteiten niet de activiteiten zelf zijn, maar de "theorie van praktische activiteiten" die deze activiteiten helpen verklaren. Deze activiteiten zijn betekenisvol op het gebied van het huis en de handel voor het individu, maar ze krijgen hun sociale betekenis uit de collectieve kennis van het centrum.
De tweede verdieping is vergelijkbaar, maar meer academisch in focus. Verspreid over een centraal museum verhouden de kunst- en muziekstudio's en de verschillende bibliotheken zich tot elkaar, maar ook tot de praktische bezigheden van de eerste verdieping. De textielbehoeften van de eerste verdieping hebben bijvoorbeeld betrekking op het biologisch onderzoek van de tweede.
Door de school als geheel te relateren aan het leven als geheel, houden de verschillende doelen van de onderwijsfasen het nut van de basisschool, versus de cultuur en professionele studie van de middelbare school op in verschillende richtingen te trekken. De groei van het kind in sociale capaciteit en dienstbaarheid, zijn grotere en vitalere vereniging met het leven, wordt het verenigende doel en de vooruitgang door disciplines zijn slechts fasen van die groei.
Extra hoofdstukken
De edities van 1899 en 1900 bevatten een vierde hoofdstuk over de activiteiten van de Laboratoriumschool, terwijl de editie van 1915 een aantal artikelen bevatte die rond de tijd van de release van School and Society in het Educational Record waren gepubliceerd.
Dewey over 3 jaar ervaring met Deweys ( universitaire) basisschool (Heeft amper jaar bestaan)
Van bijzonder belang is Dewey's stelling dat de universitaire Laboratoriumschool school niet is opgericht om zomaar zijn kant-en-klare ideeën te testen, maar dat het onderwijs bijna volledig in handen is geweest van de leraren van de school; en dat er een geleidelijke ontwikkeling is geweest van zijn educatieve principes en methoden, De leraren begonnen met vraagtekens, in plaats van met vaste regels, en als er antwoorden zijn gevonden, zijn het de leraren in de school die ze hebben geleverd.
Vervolgens beschrijft hij enkele van de vragen die de lerren wilden beantwoord zien - voornamelijk hoe de academische en symbolische/abstrate disciplines aan het kind moeten worden overgebracht en hoe ze relevant kunnen worden gemaakt voor het huis- en gemeenschapsleven van het kind.Na drie jaar experimeenteren, aldus Dewey, is de school nog steeds een werk in uitvoering, maar sommige van onze oorspronkelijke vragen hebben bevestigende antwoorden gekregen.
De psychologie voor het basisonderwijs
Dewey beschrijft de manier waarop veranderingen in ons begrip van psychologie de onderwijspraktijk zouden moeten veranderen. Hij schetst enkele van de veranderingen die hij in de psychologie heeft gezien en die van invloed zouden moeten zijn op de onderwijspraktijk: Nieuwere psychologie ziet mentale representatie als sociaal geconstrueerd. Nieuwere psychologie ziet cognitie als activiteitsgericht. Nieuwere psychologie ziet de geest van het kind als anders dan de volwassen geest.
Dewey beschrijft vervolgens verschillende manieren waarop het curriculum in overeenstemming is gekomen met deze nieuwere inzichten en in sommige gevallen daarop heeft geanticipeerd.
Froebel's Educational Principles
Dewey schetst Froebels onderwijsprincipes, legt uit waar de Laboratoriumschool sympathiek staat tegenover Froebels aanpak, maar bekritiseert ook Froebels aanpak waar ze verschillen. Zijn eerste kritiek is niet zozeer op Froebel, maar op degenen die Froebel als systeem volgen:Voor zover beroepen, spelen, enz., gewoon die van Froebel en zijn vroegere discipelen bestendigen, kan met recht worden gezegd dat in veel opzichten het vermoeden tegen hen is... dat we in de aanbidding van de door Froebel besproken uiterlijke daden niet langer loyaal zijn aan zijn principe.
Voor Dewey is de leraar een bekwame professional die bij het ontwerpen van instructie altijd moet kijken naar de bijzonderheden van het kind en de omgeving; vaste formules kunnen niet volstaan.
Zijn tweede kritiek is op Froebels gebruik van symboliek. Deze overdreven afhankelijkheid van symboliek als leidend principe kwam tot stand, zegt Dewey, omdat Froebel zonder wetenschappelijke psychologie opereerde, en omdat de aard van de Duitse cultuur van die tijd vereiste om de cultuur van de kleuterschool gescheiden te houden van de rigide cultuur van de omringende samenleving. Voor Dewey miskent deze nadruk op symboliek de ware verbeelding van het kind, die lijdt aan de abstractie en te snelle verscheidenheid van Froebels methode.
Een laatste kritiek is die van de motivatie. Dewey betoogt dat hoewel imitatie een krachtig hulpmiddel is in het onderwijs, het niet het enige motief kan zijn om het kind te leren. Als het kind iets wil leren, moet een idee hebben en bezitten van het waarom van de activiteit en het hoe. Hij sluit af met een pleidooi om de kloof tussen methodieken in de kleuterklas en de basisschool te overbruggen, in het belang van een productiever en pedagogisch consistenter pad voor het kind.
Het doel van geschiedenis in het basisonderwijs
Oorspronkelijk gepubliceerd in Elementary School Record No. 8. Betoogt dat wat geschiedenis ook mag zijn voor de wetenschapshistoricus, voor de opvoeder moet het een indirecte sociologie zijn. Door de motoren van de geschiedenis te begrijpen, gaat het kind de krachten en organisaties van haar eigen tijd begrijpen. Dewey beschrijft ook de methoden die op dat moment in de laboratoriumschool werden gebruikt. De sleutel tot de methode is om de leerlingen in de (verleden)tijd te laten leven, en zo de uitdagingen te begrijpen waarmee de mensen van die tijd werden geconfronteerd en te proberen oplossingen te vinden. Terwijl ze hun oplossingen vergelijken met de oplossingen uit het verleden, begrijpen ze het verleden een model voor probleemoplossing in het heden. Primaire bronnen zijn geprivilegieerd en studieboeken worden vermeden. Bovenal is de geschiedenis een instrument van sociaal onderzoek
De School and Society werd vrijwel onmiddellijk in Groot-Brittannië opnieuw gepubliceerd, in 1900. Wereldwijde invloed volgde; het boek werd gelezen door voorstanders van progressief onderwijs wereldwijd.
Het werk werd geciteerd door Édouard Claparède die in de jaren voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog mee vorm gaf aan een progressieve éducation nouvelle in Genève, Zwitserland. In 1920 werden Dewey en The School and Society door Claparède gezien alsde autoriteit voor de ontwikkeling van kinderen.
In Duitsland werd het eerste hoofdstuk over School en sociale vooruitgang in 1903 in een tijdschrift gepubliceerd. In 1905 volgde een Duitse vertaling van het gehele werk. Het werk van Dewey werd echter gewantrouwd door de elites in het monarchale en autoritaire Duitse Rijk, omdat het voortbouwde op interactie en samenwerking, en dus op democratie.
Sommige ideeën uit School en Samenleving werden omarmd door monarchistische onderwijshervormers, maar ontdaan van alle onderliggende democratische idealen omdat deze hervormers slechts probeerden gebruik te maken van de reserve van talenten van de arbeidersklasse om de monarchie te dienen
.
Het werk werd vertaald in het Russisch en kan Pavel Blonsky hebben beïnvloed. Dewey's ideeën die in The School and Society werden geschetst, spraken de ontwerpers van vroege Sovjet-curricula aan, maar werden later over het algemeen aan de kaak gesteld als onverenigbaar met de Sovjet-ideologie. (Dewey saprk zich in opstellen van 1928 lovend uit over het onderwijs in Rusland.)
Al met al werd het boek in een tiental talen vertaald.
Prof. Kris Van den Branden e.a. ontkennen dat in universitaire kringen& lerarenopmleidigen nefaste onderwijsvisies (constructivisme,kennisrelativisme, ...) gepropageerd werden. Niets is minder waar! gepropageerd weren
Mijn reactie op
opiniestuk van Kris Van den Branden op zijn blog van 25 januari
2022: "Leuvense academici vragen meer nuance in het
onderwijsdebat"(zie bijlage). Van den Branden pakt eens te meer uit met
zijn ontkenningstactiek: als universitaire lerarenopleiders propageerden we geen eenzijdige ondersijsvisies als constructivisme, kennisrelativisme e.d.
Hij ontkent zo indirect ook de verantwoordelijkheid van zijn Leuvens
Taalcentrum voor de uitholling van het taalonderwijs (zie deel 2).
Deel 1
Van den Branden en co
willen de burgers wijs maken dat
in universitaire kringen het constructivisme e.d. niet volop gepropageerd
werden. Niets is minder waar.
Pedagoog Jan Saveyn
betreurde in 2007: Het Leuvens
Taalsteunpunt opteerde voor radicaal vaardigheidsonderwijs.
Woordenschatrijtjes, zinsontleding, aanleren van grammaticale - en
spellingregels waren uit den boze. De
leerling moest volgens de analytische taalverwervingsmethode al doende leren
van uit globale taaltaken en zelfontdekkend hun eigen taal analyseren. (in: Nova
et Vetera, september 2007). De
uitholling van het taalonderwijs is inderdaad mede een gevolg van de eenzijdige vaardigheidsgerichte & constructivistische
whole-language-visie die sinds de jaren 1990 gepropageerd wordt door
het Leuvens taalcentrum (zie deel 2).
In het VLOR-rapport competentiegericht onderwijs van 2008 pleitten de onderwijskundigen Martin
Valcke, Philip Dochy, Ferre Laevers, Roger Standaert, Herman Baert voluit voor competentiegericht en constructivistisch
onderwijs. We lezen in de samenvattende
bijdrage: Competentiegericht onderwijs hangt samen met het nieuwe onderwijskundige paradigma van het
constructivisme. Een belangrijke component is zelf ontdekken en construeren van
de eigen kennis en vaardigheden. Daarnaast wordt telkens gewezen op het werken met authentieke en relevante
taken, problemen of contexten en op
vaardigheidsonderwijs.
Deze zgn. VLOR-denkgroep pakte tevens uit met een karikatuur van het klassieke
onderwijs:
uiteenzetting-hoorcolleges-frontale setting; de lerende is eerder
passief, klassikaal en aanbod gestuurd curriculum, afzonderlijke en
opgesplitste vaardigheidsmodules,
disciplinaire aanpak, evaluatie gericht op kennisverwervin. (p. 152 e.v.).
De Leuvense onderwijskundige Philip Dochy poneerde in 2019 : Klassikaal lesgeven is gewoon geen goed
idee. Nee! De impact is bijzonder laag en dat is frustrerend. Stop ermee
a.u.b.!(Leeuwaeder Courant 8 maart j.l). Dochy sneerde op de WIVO-studiedag van
8 maart 2007 aan het adres van onze Onderwijskrantcampagne tegen de niveaudaling
en de onderwaardering van kennis: Er zijn nu eenmaal mensen die altijd klagen
Maar onze maatschappij is drastisch aan het veranderen. Daarom moeten we ons er
bewust van zijn dat we niet kunnen doorgaan op het elan van vijf, tien of
twintig jaar terug (Leren in samenhang, IVO 107, juni 2007).
Ook de professoren-pedagogen Eric De Corte, Lieven
Verschaffel, Joost Lowyck, Antonia Aelterman, Linda Van Looy propageerden het
constructivisme. De Leuvense professoren Lieven Verschaffel en Eric De Corte
& begeleider Peter Op Eynde betreurden in 2001 expliciet mijn verzet tegen de constructivistische onderwijsvisie: De Torhoutse
lerarenopleider/pedagoog Raf Feys trekt in de Onderwijskrant geregeld van leer
tegen de nieuwste aanpakken die vanuit onderwijswetenschappelijke hoek op
practici afkomen zoals het constructivisme. Hij raadde de leraren aan om die
links te laten liggen en zich veeleer te laten inspireren door goede praktijkvoorbeelden (in: Impuls, juni
2001).
Deel 2 : Eenzijdige
vaardigheidsgerichte en constructivistische taalvisie Leuvens taalcentrum van Kris Van den Branden & uitholling van
het taalonderwijs. Mijn reactie op eesn
te meer de ontkenningstactiek van Kris Van den Branden op zijn blog van 25 januari 2022
Van den Branden
probeerde de voorbije jaren de kritiek
te weerleggen door zijn vroegere uitspraken te
ontkennen
De Leuvense prof. Kris Van den Branden en co pleitten de
voorbije decennia voor eenzijdig taakgericht, communicatief &
zelfontdekkend taalvaardigheidsonderwijs. Het klassieke taalonderwijs moest op de schop . Van den Branden en Co maakten ook een
kunstmatige tegenstelling tussen kennis en vaardigheden. Betreurenswaardig als
ook dat Van den Branden en co taalvaardigheden
heel belangrijk vonden, maar tegelijk werkvormen die belangrijk zijn voor het leren
van vaardigheden verwaarloosden als het automatiseren en inoefenen. Het
Leuvens Steunpunt NT2 van Van den
Branden bestreed vanaf 1996 merkwaardig genoeg ook het invoeren van
extra NT2-lessen voor anderstalige
leerlingen vanaf de eerst dag van het kleuteronderwijs.
Kris Van den Branden en Piet Van Avermaet omschreven in
1996 hun eenzijdig en constructivistisch taakgericht taalonderwijs als volgt: De leerkracht laat de leerder taken in zinvolle contexten uitvoeren (b.v.
drankje bestellen, krant lezen, brief
schrijven). In een taakgerichte benadering ligt
de nadruk dus in de eerste plaats op de betekenis van de gehanteerde taal. Het gaat er vooral
om dat leerders door middel van taal
weten te bereiken wat ze willen of
moeten bereiken, zelfs als op het vlak
van de correcte vorm daarvoor soms wat oneffen heden door de vingers
worden gezien. Bij een taakgerichte
aanpak vloeit het verwerven van de
taalelementen automatisch en voor een groot deel onbewust voort uit het succesvol uitvoeren
van de taak. ('Taakgericht
taalonderwijs: een onmogelijke taak?,
VON-werkgroep NT2, Plantyn, 1996).
In het boek Taal verwerven (!) op school (Acco, 2004)
wordt die visie zo omschreven: Het gaat bij ons taakgericht taalonderwijs om actief
construeren van kennis en vaardigheden en voor het leren al doende aansluitend
bij de behoeften van de leerlingen. Wat
de leerlingen zelf ontdekken, blijft
hangen en leidt tot fundamenteel leren, in tegenstelling tot het oppervlakkige leren dat
door een uitleg van de leraar bereikt
wordt. Goed gekozen taken werken dit
fundamenteel leren in de hand. Er moet
steeds gewerkt worden vanuit 'globale en
zelfontdekkende taken'; het onderscheiden en inoefenen van deelvaardigheden is
uit den boze.
In het handboek Taal verwerven op school wordt ook
geen aandacht aan spelling, woordenschatonderwijs, klassieke grammatica besteed. In de geest van de eindtermen en
leerplannen van 1998 wordt ook expliciet, afzonderlijk en cursorisch spellingonderwijs
ten zeerste afgeraden. Van den Branden en co: Expliciet onderwijs van grammatica, spelling en woordenschat is niet
effectief (p. 17) Taalverwerving zou - in tegenstelling met taalonderwijs
via expliciete instructie e.d. - eerder onbewust en al doende plaatsvinden.
Woordenschat, spelling, grammatica, zuivere uitspraak, schrijven ... moeten dan
niet langer expliciet, stapsgewijs en in voldoende aparte lessen aangeleerd
worden
In het door Van den
Branden opgesteld VLOR-rapport met de veelzeggende titel Taalvaardigheidsonderwijs.
Wat de leerlingen zelf doen, doen ze beter!
(2005) lezen we: De effectieve manier
om de schooltaalvaardigheid van de
leerlingen te bevorderen is de taakgerichte
aanpak. Die neemt de spontane taalverwerving in een natuurlijke (niet-schoolse) omgeving als
model. Terwijl je de taken van het
dagelijkse leven uitvoert, leer je taal
al doende, met het nodige vallen en opstaan,
missen en treffen. En niet dankzij uiteenzettingen over hoe het systeem van de
taal in kwestie in elkaar zit. Bij de
meeste leerders, kinderen zowel als volwassenen, verloopt dat nietgestuurde
proces van zelfontdekking heel succesvol.
Parallel met de situatie in het natuurlijke leven wordt bij de taakgerichte aanpak in klas
uitgegaan van het principe dat je taal
leert via zelfontdekking, door taal te
gebruiken in functie van een bepaald (niet-talig)
doel dat moet worden bereikt: een
voorwerp moet worden gemaakt, een handeling uitgevoerd, een probleem opgelost. ...
Terwijl hun aandacht toegespitst is op
het uitvoeren van de taak, komt bij de
leerlingen een proces op gang waarbij ze
betekenis toekennen aan tot dan toe
onbekende woorden en woordvormen en waarbij ze allerlei deelvaardigheden en strategieën
aanspreken. Ze leren taal door taken uit te voeren, en niet door onderwezen te worden over taal.
In dit rapport lezen we eens te meer dat
systematisch onderwijs in woordenschat, NT2, spelling, grammatica uit den boze
is: Expliciete aandacht voor de
betekenis van een woord of voor een grammatica- of spellingregel heeft binnen
taakgericht taalonderwijs taalvaardigheidsonderwijs enkel een plaats binnen de
'taakcontext' en (bij voorkeur) als de leerlingen vastlopen op het taalelement
in kwestie terwijl dat binnen de taak een essentiële rol heeft,
bijvoorbeeld de woorden oorzaak en
gevolg als de leerlingen een tekst te
lezen krijgen over bedreigde diersoorten, of
de vorming van de superlatief als ze een informatiefolder moeten
schrijven over 'buitengewone' gebouwen
in een (fictieve) stad. Op dat ogenblik zijn
leerlingen immers het meest ontvankelijk voor 'beschouwing' omdat ze gekoppeld is aan
een hogergelegen en niet altijd talig
doel.
In 2017 stelde prof. Kris Van den Branden nog steeds: Het traditioneel taalonderwijs moet een
radicale omslag maken. De leerlingen moeten voortaan zelf aan de slag, zelfstandig zaken opzoeken, samen met andere
leerlingen werken aan zgn. totale taken. Ook de grenzen tussen de lessen lezen,
grammatica, spelling en literatuur moeten weg. Het klassiek dictee is ook passé (Het
klassiek dictee is zo passé, De Standaard - 26 januari 2017).
Volgens Colpin en Van Gorp gaat het om realistische en authentieke globaaltaken waarmee de
leerlingen zelfstandig aan het werk
worden gezet. Zij schrijven verder: In het vernieuwde taalonderwijs verschuift de rol van de leerkracht van leider naar
begeleider. Eerder dan systematisch de
klasinteractie te domineren, wordt het de taak van de leerkracht om de leerlingen actief aan het werk te
zetten. (Colpin & Van Gorp,
1997). Van Gorp en co opteren voor taal onderwijs geïntegreerd binnen de verschillende vakken en/of binnen taakgericht onderwijs.
Consequent doorgedacht leidt zo'n aanpak tot het opdoeken van het afzonderlijk
vak Nederlands. Net zoals bepaalde aanhangers van 'het nieuwe leren' opteerden voor het opdoeken van het vak moedertaal via
integratie binnen een vakkenoverschrijdende
taakgerichte aanpak bv. in de school Slash/21.
Het Steunpunt NT2-Leuven (nu CTO) pakte begin de jaren negentig uit met de term analytisch
taalonderwijs als
tegengesteld met de klassieke aanpak die
ten onrechte als louter synthetisch, als een
opeenstapeling van losse weetjes en deelvaardigheden werd bestempeld.
In
een interview met Onderwijskrant in 1996 omschreef Koen Jaspaert als toenmalig directeur Steunpunt NT2-Leuven hun Leuvense taalvisie als volgt: Ons analytisch taalonderwijs
gaat er van uit dat kinderen 'leren al doende' (= impliciet) vanuit een confrontatie met een
geheel, een taaltaak, en dat ze zelf uit
de aldus opgedane ervaringen patronen
distilleren en voor verder gebruik
onthouden (Analytisch of taakgericht taalonderwijs, Onderwijskrant, nr. 93,
sept. 1996). Het Steunpunt NT2 pleitte steeds voor het zelfstandig leren al doende met de leraar als coach en
niet als model en lesgever een aanpak die ook haaks staat op een effectieve taalachterstandsdidactiek.
In dezelfde bijdrage pleitte Jaspaert
ook voor de nefaste globale leesmethodiek voor het leren lezen in het eerste
leerjaar.
In een Onderwijskrantinterview begin 1996 wees
Onderwijskrant prof. Koen Jaspaert, er op dat wij en de meeste
praktijkmensen hun taal- en onderwijsvisie absoluut niet genegen waren. Jaspaert repliceerde
zelfverzekerd: Onze Leuvense visie gaat
inderdaad lijnrecht in tegen de gangbare
onderwijsopvatting & taalvisie. Van
een leraar wordt normaal verwacht dat hij het
leerproces stuurt, dat hij zelf de verschillende stappen die kinderen
moeten zetten uittekent. In onze Leuvense
analytische aanpak gaat dit heel anders. Een leerling wordt onmiddellijk
geconfronteerd met een geheel, een taaltaak waaruit hij/zij zelf taalelementen moet destilleren. De kinderen zijn
zelfstandig aan het leren. Als ze goed
bezig zijn laat je ze doen, en als ze
vastlopen help je wat. We stelden ook dat
we geenszins akkoord gingen met zijn keuze voor een globale leesmethodiek in het eerste leerjaar. (Analytisch of
taakgericht taal onderwijs, Onderwijskrant, nr. 93, sept. 1996). Het Steunpunt gingg dus uit van een geheel dat
achteraf geanalyseerd wordt. Zo'n aanpak
wordt soms analytisch of leren al doende genoemd, maar soms ook synthetisch,
holistisch, whole-language, globalistisch omdat taal zogezegd als geheel benaderd wordt.
Jaspaert hing in het interview tegelijk een karikatuur op van de bestaande en meer
gediversifieerde benadering door ze
eenzijdig synthetisch en kennis gericht te noemen en de leerlingen voor te
stellen als passieve ontvangers: De huidige synthetische benadering gaat er vanuit dat taal een
verzameling is van elementen en regels
en dat je die eerst moet leren kennen om
ze vervolgens te leren toepassen In het huidige synthetische taalonderwijs
stuurt de leerkracht het leerproces. ..
In onze analytische aanpak zijn de
kinderen aan het leren en je bekijkt dit
als leerkracht. Als ze goed bezig zijn laat je ze doen en als ze vastlopen help je ze. Dat is
zo'n fundamenteel andere visie op wie je
als leerkracht bent en hoe je met
kinderen omgaat. Analytisch wordt
ook omschreven als leren al doend
In het rapport Onderwijs Nederlands
tussen gisteren en morgen schrrven
rapporteur Koen Jaspaert en co in 2006: In
Vlaanderen en Nederland bestaat er al al 25 jaar een officiële
consensus over een totaal nieuw en emancipatorisch taalonderwijs. De grote ommekeer wordt
omschreven in termen als de zorg voor taalcorrectheid moet voortaan ondergeschikt zijn aan het vermogen
om talig te functioneren (Rapport van
de werkgroep Onderwijs van de Raad voor
de Nederlandse Taal van de Nederlandse
Taalunie, 2006). Tegelijk wees rapporteur Koen Jaspaert -toenmalig secretaris Taalunie op de diepe kloof
tussen hun mooie theorie en de
dagelijkse klaspraktijk: Er werd en
wordt fors in de implementatie van de vernieuwing geïnvesteerd, toch ontberen de geleverde inspanningen rendement omdat er blijkbaar krachten actief zijn die het traditionele onderwijs
Nederlands voor de vernieuwing
afschermen. In de handleiding van hun methode 'Toren van Babbel' schreven Jaspaert e.a.: Ook de spellinglijn is geschoeid op een analytische leest: al
schrijvende leert men spellen. We gaan
ervan uit dat leerlingen zelf de
systematiek in het Nederlandse spellingsysteem ontdekken door veel te schrijven
en door er dan telkens de juiste feedback op te krijgen
In de visie van het Steunpunt stelt de leerkracht zich ook weinig actief en modellerend op, de
receptieve kant van de taalverwerving
komt geenszins uit de verf en aan de
gestructureerde stap voor stap aan pak van deelvaardigheden wordt geen aandacht
besteed. Vanuit een veelzijdige visie op het taalonderwijs beklemtonen wij
veelzijdige benaderingswijzen; de specifieke aanpak is afhankelijk is van de
deelaspecten, de ontwikkelingsfasen binnen de ontwikkeling van een
(deel)vaardigheid, enzovoort. Waar bij
het technisch lezen bij de aanvang afzonderlijk
aandacht besteedt wordt aan het leren lezen van onderdelen (letters, lettergroepen,
afzonderlijke woordjes ) komen ook al
vlug korte zinnetjes aan bod en enkele
maanden later lezen de kinderen al
rijkere teksten. Tijdens de eerste maanden van het eerste leerjaar wordt naast de taallijn van
het technisch lezen, ook de taalaanpak uit het kleuteronderwijs (bv. begrijpend
luisteren) doorgetrokken. Enzovoort.
De visie van het Steunpunt sluit ook aan bij het concept
normale functionaliteit, normaal functioneel taalonderwijs en bij het
onderscheiden van slechts vier belangrijke
vaardigheden: spreken, luisteren, schrijven en begrijpend lezen. Het
taalonderwijs dient dan enkel aan de
orde te stellen wat de leerling op korte ter mijn kan gebruiken en/of van
belang acht. Zo schrijven Kris Van den Branden e.a. in 2004 systematisch expliciet onderwijs van
elementen, zoals woorden (bijvoorbeeld:
woordenschat in ver band met de fiets', regels voor woordvorming en zinsbouw) weinig effectief is (Acco-handboek, o.c.) Vanuit de vertrekpunten van de het leren al doende stelt het Steunpunt verder dat de wijze waarop leerlingen taalonderwijs moeten
krijgen wezenlijk gelijk is voor alle
leerlingen, of hun moedertaal nu een
variëteit van het Nederlands is of een andere taal
In een eigen onderzoek
van 2003 betreurden Van den Branden Van
Gorp en dat de leerkrachten en normaal schoolstudenten het niet eens zijn met
hun beperking van het taalonderwijs tot die vier vaardigheden zoals beschreven
in de eindtermen. De praktijk mensen zijn het niet eens met volgende Steunpunt
principes: Voor het vak Nederlands
zijn de vier vaardigheden (begrijpend
lezen, spreken, luisteren en schrijven)
de belangrijkste onderdelen die moeten getoetst worden en die op het rapport
moeten verschijnen. Spelling, taalbeschouwing en technisch lezen zijn voor toetsen en het rapport minder
essentieel dan de vier vaardigheden. (in: Hoe vernieuwend denken
studenten in de lerarenopleiding over taalonderwijs?Een onderzoek naar de
percepties van eerstejaars- en derdejaarsstudenten kleuteronderwijs en lager
onderwijs op het vlak van taalvaardigheidsonderwijs.)
De onderzoekers stelden verder vast dat de meeste
leerkrachten en studenten het oneens zijn met deze stelling; de taalbegeleiders
zijn het er veelal wel mee eens. Het
Steunpunt betreurde tevens dat "de
meesten het er gedeeltelijk mee eens zijn dat het opbouwen van kennis over taal (stelling 10), het
oefenen op het bouwen van zinnen
(stelling 18), een goede manier zijn
om aan de taalvaardigheid van leerlingen te werken". De praktijkmensen
zijn het ook niet eens met de kunstmatige
scheiding tussen 'kennis' en
vaardigheid'. Volgens de praktijkmensen
en volgens veel lerarenopleiders hechten het Steunpunt en andere theoretici
door de beperking tot de vier opgesomde vaardigheden veel te weinig belang aan een aantal andere belangrijke
vaardigheden en aan het aspect 'taalkennis'.
Het feit dat praktijkmensen en lerarenopleiders het opsplitsen in deelvaardigheden en het
verwerven van taalkennis ook belangrijk
vinden, betekent echter nog niet dat zij
het deels werken met geïntegreerde taaltaken onbelangrijk vinden. Zij gingen
dan ook niet akkoord met een
karikaturale omschrijving van
'opgesplitst' taalelementen-onderwijs, met de door Van den Branden voorgelegde
stelling:"Taal is in essentie een
systeem van elementen (woorden,
grammaticaregels, ). Een leerling moet
die elementen eerst afzonderlijk leren
kennen, en moet vervolgens wat hij over die
elementen geleerd heeft toepassen in echte communicatie. Het
gaat volgens de praktijlmensen niet om 'of of', maar om 'én én'.
In mei 1993 al namen we met collegas van de lerarenopleiding
en met Onderwijskrant afstand van de
constructivistische refreintjes in de ontwerpeindtermen voor de
taalvakken die later ook in de leer[1]plannen doordrongen
en tot een aantasting van het
taalonderwijs leidden. Gelukkig bewezen veel leraren waar mogelijk
lippendienst aan de constructivistische onderwijsvisie van Van den Branden en
zijn Leuvens taalcentrum, van veel
onderwijskundigen, leerplanopstellers,
begeleiders, inspecteurs, beleidsmakers, VLOR-kopstukken Van den Branden
stelde overigens in een eigen studie vast dat de leraren de Leuvense taalvisie
niet genegen waren.
Recente ontkenningstactiek & apologie van
Van den Branden
Van den Branden probeerde de voorbije jaren de kritiek te weerleggen door zijn vroegere
uitspraken te ontkennen. Een paar
voorbeelden.
*Op 20 januari 2018 schreef de grote propagandist van zelfontdekkend leren op zijn blog
Duurzaam onderwijs: Ik ben geen
tegenstander van klassikaal onderwijs
Integendeel, onderzoek toont inderdaad
aan dat klassikaal onderwijs zeer goed werkt als aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
Overigens is klassikaal onderwijs nog
steeds de meest gehanteerde werkvorm in het onderwijs. De voorbije 25 jaar klonk het: Enkel wat de leerlingen zelf
ontdekken, blijft hangen en leidt tot fundamenteel leren; in tegenstelling tot het oppervlakkige leren dat
door een uitleg van de leraar bereikt
wordt.
Anderhalf jaar geleden fabuleerde hij op zijn blog in een reactie op kritiek: (1) Als
lerarenopleiders leren we toekomstige
leraren om directe instructie in te zetten
als dat aangewezen is. (2) Het taakgericht
taalonderwijs dat ons Leuvens taalcentrum al 30 jaar propageert, draait om de zoektocht naar
de best mogelijke synthese van kennis-
en vaardigheidsonderwijs. (3) We leren onze studenten ook dat kennis en inzicht ondersteunend zijn voor
de ontwikkeling van cruciale
vaardigheden. In zijn protestbrief van 30 mei
j.l. beweerde hij ongeveer hetzelfde. Plots geen
pleidooi meer voor zelfontdekkend leren, eenzijdig taalvaardigheidsonderwijs.
*Van den Branden reageerde op 27 augustus 2019 op de meedogenloze kritiek van Dirk Van
Damme in De Standaard. Van Damme
poneerde op 23 augustus: De school van de sociolinguïsten (dus: Van den Branden, Van Avermaet en Co), ook pedagogen en didactici zijn
verantwoordelijk voor de huidige situatie (ontscholing, niveaudaling, uitholling van
het taalonderwijs ).Van den Branden voelde zich uiteraard geviseerd. In zijn reactie op die
aantijgingen verzweeg hij de basiskritiek van Van Damme. Hij repliceerde: Ik ga er wijselijk van uit
dat de krant De Standaard de ideeën van
Van Damme te opper[1]vlakkig heeft weergegeven,
want ik kan me niet voorstellen dat het
hoofd van een onderzoekscentrum van de OESO zoveel onderzoek over (taal) onderwijs
negeert (In: Een sterk taalvak volstaat
niet, De Standaard,).
Hij verzweeg ook dat de meeste kritiek de voorbije jaren afkomstig was van de leerkrachten zelf
die wezen op de uitholling van het
taalonderwijs als gevolg van het
eenzijdig communicatief taalvaardigheidsonderwijs en taalkennisrelativisme dat
gepropageerd werd door zijn taalcentrum, door de eind[1]termen
en leerplannen waar Van den Branden aan meewerkte,
door het quasi monopolie sinds 1990 in de
ondersteuning en het onderzoek van het taalonderwijs.
*Van den Branden bestreed de voorbije decennia de invoering van extra NT2-taallessen vanaf
de eerste dag van het kleuteronderwijs: en schreef dat er geen verschil was tussen NT1 en NT2. In
september j.l. beweerde hij plots op zijn blog dat hij geen tegenstander was van extra NT2-lessen voor anderstalige
leerlingen. Dit was een reactie op het beleidsplan van minister Weyts.
In zijn protest- en apologiebrief van 30 mei paste Van den Branden exact dezelfde
verdedigingstactiek toe: de pyromaan die ontkent dat hij als lerarenopleider
betrokken was bij de onderwijsbrand, dat
er ooit sprake was van constructivisme, kennisrelativisme, vernietigende
kritiek op leraargestuurd onderwijs e.d. Dit was volgens hem ook niet het
geval bij andere lerarenopleiders e.d.
In volgende bijdrage illustreren we uitvoerig de propaganda van (vooral universitaire) lerarenopleiders voor
de constructivistische aanpak, het kennisrelativisme e.d.
Schrik voor verlies geprivilegieerde positie
Van de Branden en co bekleedden de voorbije dertig jaar een geprivilegieerde positie
binnen het circuit van de beleidsadvisering,
de vet gesponsorde onderwijsondersteuning en beleidsondersteunende studies. Nu
ze die geprivilegieerde positie vrezen
kwijt te geraken, gaan ze in het verweer en
wassen ze de handen in onschuld. Dit kwam ook in de maand juni 2019 tot uiting toen Van den
Branden en andere kopstukken van het SONO-onderzoeksproject in een open brief
aan minister Weyts hun beklag deden over
het feit dat dit onderzoeksproject niet langer meer verlengd zou worden.
Ze probeerden ook leden van de commissie
onderwijs voor hun kar te spannen. Dit
leidde tot een debat in de commissie
onderwijs.
Van den Brandens ontkenning van de aantijgingen, en de vrees om in de toekomst minder
bevoordeeld te worden vanuit het beleid
, zijn begrijpelijk. Mensen als Van den
Branden en zijn Leuvens taalcentrum die de voorbije 30 jaar op enorm veel overheidssubsidie
en aandacht vanwege de beleidsmakers konden rekenen, vrezen nu blijkbaar dat
die gouden tijd voorbij zou kunnen zijn.
Bijlage Blog Kris Van den Branden 25 januari
Leuvense academici vragen meer nuance in het onderwijsdebat
Posted on januari 25, 2022
Vier docenten van de universitaire lerarenopleiding
(Educatieve Masters) van de KU Leuven (met name Jan Elen, Kristof De Witte,
Karel Van Nieuwenhuyse en Kris Van den Branden) schreven de tekst De
Baylonische onderwijstheorie. Dat deden ze naar aanleiding van het toenemend
aantal vragen van studenten, die op sociale media de ene boude uitspraak over
didactiek en kwaliteitsvol onderwijs na de andere zien passeren. Vooral op
Twitter gaat de nuance vaak verloren onder het opbod van zwart-wit uitspraken,
bedoeld om het eigen gelijk door te duwen. Met hun tekst pogen de auteurs
nuance te brengen in het onderwijsdiscours en ook te verklaren waarom sommige
genuanceerde visies op onderwijs moeilijk hun weg vinden naar de klaspraktijk.
U kan onderaan dit blogbericht doorklikken naar het integrale artikel van 5
bladzijden.
Onderwijs wordt in de tekst omschreven als de doelgerichte
poging om leren te bevorderen, en als een zeer complex fenomeen. Dat laatste is
onvermijdelijk omdat leren ook een zeer complex fenomeen is, zo complex dat
niet één enkele leertheorie in staat is om leren te vatten en verklaren.
Onderwijs omvat alle activiteiten die erop gericht zijn leeractiviteiten uit te
lokken, en die ervoor trachten te zorgen dat (a) de lerende gemotiveerd blijft
om ze uit te voeren en (b) dat ze voldoende kwalitatief (kunnen) worden
uitgevoerd. Voor studenten van de lerarenopleiding is het belangrijk om in het
denken over onderwijs twee uitgangspunten niet uit het oog te verliezen: (1) er
is geen genormeerd kader en geen eenduidige terminologie om over kwaliteitsvol
onderwijs te praten; en (2) in het denken over onderwijs is er geen enkele
benadering, strategie of actie die als omnipotent kan worden bestempeld. Er is
dus niet zoiets als de beste werkvorm die in alle omstandigheden werkt.
Telkens weer is de beslissing over welke ondersteuning op
welk moment aangewezen is het resultaat van een besluitvormingsproces waarbij
nagegaan wordt welke doelen worden nagestreefd, wat de door de lerende uit te
voeren leeractiviteiten zijn en welke moeilijkheden de lerende waarschijnlijk
zal ervaren. Die analyse zal niet louter cognitief kunnen zijn, ook
psychomotorische, affectieve en motivationele aspecten zullen bijvoorbeeld een
belangrijke rol spelen.
De werkelijkheid van het onderwijs is dus veel complexer en
veelzijdiger dan de karikaturale gevechten tussen directe instructie versus
zelfontdekkend leren die de sociale media teisteren en die sommige studenten
in verwarring brengen. Ook de klaspraktijk is complexer en eclectischer. De
auteurs gaan in op de kloof tussen theorie en praktijk, tussen mediadiscours en
praktijk, tussen onderzoek en praktijk, en pleiten telkens voor meer bruggen,
meer wederzijdse dialoog en meer nuance.
De auteurs maken duidelijk dat ze in hun lerarenopleiding
pogen die nuances aan hun studenten mee te geven. Ze hopen dat hun studenten
leren om met een holistische blik te kijken naar leerlingen, als cognitieve
en emotioneel-affectieve wezens, met verschillende interesses, motivaties,
ingesteldheden, mogelijkheden en capaciteiten, die vanuit bepaalde
achtergrondkenmerken ook anders omgaan met leerinhouden. Ze hopen dat hun
studenten inzien dat onderwijs ingebed zit in een breder maatschappelijk veld
en dat bij het vormgeven van kwaliteitsvol onderwijs ook met verwachtingen van
de buitenwacht rekening gehouden moet worden. Ze hopen dat hun studenten zich
ontwikkelen tot ambitieuze, bezielde, zorgzame en competente leraren die in
staat zijn om vanuit hun inhoudelijke, (vak)didactische kennis en kennis van de
leerlingen te oordelen welke ondersteuning er optimaal kan zijn.
Ontscholer Roger Standaert, verantwoordelijk voor aantasting van de kwaliteit van het onderwijs, draait de rollen om , en beweert dat het rapport-Brinckman van commissie âBeter Onderwijsâ die de ontscholing willen terugdraaien een bedreiging beteken
Ontscholer Roger Standaert draait de rollen om en beschuldigt herscholers van de commissie Beter Onderwijs van aantasting van de kwaliteit van het onderwijs
Ex-DVO-directeur Roger Standaert, een belangrijke verantwoordelijke voor de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs en de uitholling van het curriculum, draait de rollen om en beweert dat de leden van de commissie Beter Onderwijs die de ontscholing en aantasting van de kwaliteit willen aanpakken, een bedreiging betekent voor de kwaliteit van het onderwijs.
In deel 2 citeren we zijn recente reactie op het rapport-Brinckman. In deel 1 schetsen we nog eens zijn onderwijsvisie . In een bijlage vermelden we een aantal basisconclusies in het rapport-Brinckman waaruit blijkt dat radicaal afstand genomen wordt van de simplistische en ontscholende onderwijsvisie van Standaert.
Deel 1.Opgedrongen ontscholende en constructivistische onderwijsvisie van Roger Standaert leidde tot een aanstating van de kwaliteit van het onderwijs en tot niveaudaling.
Standaert beweerde de voorbije 2 jaar al in zijn reactie op het regeerakkoord al dat de kwaliteit van het onderwijs en de brede vorming worden bedreigd. Maar precies Roger Standaert & zijn DVO legden in de jaren negentig via de eindtermenoperatie een visie op, edie visie leidde tevens tot een utholling van het curriculum.
In Klasse van april 1993 stelde DVO-directeur Roger Standaert de controversiële uitgangspunten voor het opstellen van de nieuwe eindtermen voor in De Knopen en hoe ze worden doorgehakt:
(1)Minder accent op kennis en het cognitieve, meer op waarden en het affectieve.
(2)Minder theorie en intellectualisme: meer praktijk, toepassing en aandacht voor het levensechte. (3)Minder mikken op het geheugen, op onmiddellijk resultaat op de korte termijn.
(4)Minder specialisatie en meer brede basisvorming.
Hij poneerde in die tijd ook herhaaldelijk dat klassieke grammatica niet zinvol was en ook te moeilijk voor kinderen van 11-12 jaar. Standaert en co maakten gebruik van de eindtermen en basiscom petenties om een bepaalde onderwijsvisie op te leg gen, een vorm van staatspedagogie. Ze vonden het vanzelfsprekend dat de overheid, of liever hun DVO-overheidsdienst, een pedagogische aanpak oplegde.
Fiere DVO-medewerkers pochten destijds met hun staatspedagogie: Met de tekst Uitgangspunten bij de eindtermen drukte de overheid (lees: in de eerse plaats DVO-directeur Standaert en zijn DVO) haar verwachtingen i.v.m. de eindtermen transparant uit. De reactie van de overheid op de kennisexplosie is er een geweest van die kennis niet meer op de voet te volgen en kennis te leren opzoeken wanneer je die nodig hebt. Er was een verschuiving nodig van het traditionele 'doceren', naar vormen van 'open leren' die (bijna) volledig leerlinggestuurd zijn.
In tegenstelling tot de traditio nele opvatting, waarbij de leraar werd beschouwd als de overdrager van kennis. De eindtermen wer den geformuleerd vanuit een helder leerlinggerichte en emancipatorische visie. Leerinhouden moesten voortaan ook ingebed zijn in concrete, en voor de leerling herkenbare contexten." (in DIROO-boek: Is de leraar een coach?, Academia Press -2004).
Standaerts radicaal kennis- en cultuurrelativisme kwam ook overduidelijk tot uiting in wat hij in 2007 poneerde in een afwijzende reactie op onze O-ZON campagne tegen de ontscjoling en aantasting van de kwaleit van het onderwijs.. Hij stelde: De reactie van de onderwijswereld (Red. lees: van Standaert en co) op de kennisexplosie is er een geweest van die kennis niet meer op de voet te volgen. Moet je nog wel kunnen hoofdrekenen, met een calculator op zak? Ik zoek ook toch gewoon op hoe gedownloadedgespeld moet worden. Waarom wordt weten wie Rubens was, hoger aangeslagen dan weten wie David Beckham is? Het is geen schande als je een technische analfabeet bent, maar dat is het wel als je je nogal direct uitdrukt in een gesprek: la parlure vulgaire, contre la parlure bourgeoise van de Fran se sociologen (in: Nova et Vetera, Sept. 2007)
Deel 2 : Roger Standaert over Brinckman-rapport : interview op website RE-STORY
We (RE-STORY) vroegen professor Roger Standaert die in zijn lange onderwijscarrière onder andere pionierswerk deed voor de eindtermen en vergelijkende en internationale pedagogiek doceerde aan de Universiteit Gent naar zijn gedacht. Die internationale toetsen zijn volgens hem nauwelijks relevant voor wat onze jongeren op school leren: Onderwijssystemen verschillen zo sterk van elkaar dat het geen zin heeft ze op één schaal, en dan nog met een zwaar vereenvoudigd cijfer, te rangschikken.
Nuttig onderwijs
Toch kan je er, volgens Roger Standaert niet naast kijken dat het rapport Naar de kern: de leerlingen en hun leer-kracht waarin de Commissie 56 aanbevelingen in grote lijnen het beleid van de huidige minister en zijn partij legitimeert.
Roger: Je kan in de aanbevelingen duidelijk gekleurde achtergronden onderkennen: een nostalgie naar zittenblijven, klassiek huiswerk, de klassieke onderwijsvormen, ouders die hun verantwoordelijkheid niet opnemen, voluit gaan voor directe instructie en zeker geen groepswerk
Het betekent: meer kennis, hogere eisen, meer controle, meer gestandaardiseerde toetsen, meer directe onderwijsmethoden (zeker geen groepswerk) en meer achter de ouders aan zitten.
Bij de werking van de Commissie Beter Onderwijs duiken volgens Roger twee fundamentele problemen op: de abstracte invulling van het ideologisch beladen begrip kwaliteit en - wellicht nog belangrijker - de representativiteit van de commissie.
DE kwaliteit bestaat niet
Roger: Er zijn weinig begrippen die zo aan discussie onderhevig zijn als kwaliteit, niveau, of peil.Je kan bijna oneindig discussiëren over wat je precies onder kwaliteit verstaat. Er is geen eenduidigheid: DE kwaliteit bestaat niet. Als je over kwaliteit praat moet je stellen over welke kwaliteit het gaat.
Wil je meer leerstof en minder vaardigheden of andersom? Wil je meer welbevinden of meer strenge discipline? Wil je kwaliteit zien in functie van persoonlijke verrijking of in functie van wat de economie vraagt? Wil je onderwijs in aparte groepen volgens aanleg of liever samen? Vind je meetbare kwaliteit een basisvereiste tegenover creatief denken en affectief gedrag?
Bij deze en nog vele andere vragen zal je vlug ervaren hoezeer de meningen daarover verschillen. Kwaliteit is een hangmappenbegrip, iedereen kan het naar believen in een van zijn of haar hangmappen stoppen.
In een democratie moeten al deze opvattingen resulteren in een gedeelde visie op de publieke doelen van het onderwijs. De basis is een grondige en diepgaande bezinning over wat het doel van het onderwijs in Vlaanderen is. Er zijn nu eenmaal geen wereld-eindtermen. Wat in China, in Vietnam of in Mexico gebeurt kan informatief interessant zijn, maar men doet daar andere dingen met andere visies.
De kwaliteit van ons onderwijs hangt af van wat wij in Vlaanderen onder onderwijs verstaan.
Dat zal alleszins veel verder gaan dan de engere op de Angelsaksische leest geschoeide visie op accountability waarbij onderwijs zich moet schikken naar de wetten van de economie en dus verantwoording moet afleggen over zijn bijdrage tot economische welvaart. Dat kan alleen maar door veelvuldig meten, controle en competitie tussen scholen.
De pedagogische relatie tussen leerlingen en leraren is het geheim van alle leersucces. Zonder die relatie zullen alle adviezen op een koude steen vallen.
Om tot een gedeelde visie te komen, moeten we voorrang geven aan de inzichten van leraren en directies, omdat de pedagogische relatie tussen leerlingen en leraren immers het geheim is van alle leersucces. Zonder die relatie zullen alle mogelijke evidence-based adviezen op een koude steen vallen. En als er dan toch een positieve lijn in het rapport zit, dan is het wel het belang dat aan de positie van de leraar wordt gehecht.
Maar als het vooral om leraren gaat, vind ik het merkwaardig dat de helft van de commissie uit academici bestaat.
De representativiteitskwestie
Daarmee komt Roger Standaert op zijn tweede fundamentele probleem met de werking van de commissie: de representativiteit ervan. Roger: Op het eerste gezicht lijkt de commissie volkomen autonoom te werken. De verborgen achtergrond zegt echter iets anders. De Commissie Beter Onderwijs is samengesteld uit zeven leraren en zeven academici. De leiding werd toevertrouwd aan de directeur van het Jezuïetencollege van Turnhout, Philip Brinckman. Als je de lijst van experten bekijkt, kan je al voorspellen hoezeer zij het OESO-denken en dus het beleid van de minister zullen aanprijzen.
De leraren in de commissie komen uit een grote variëteit van onderwijstypes: aso, bso, kso, tso, buitengewoon onderwijs, kleuter- en lager onderwijs. Ook is er een regionale spreiding, een verhouding man-vrouw, landelijke en stedelijke scholen en ook nog netgebonden criteria.
Dat alles gedekt met zeven leraren.
Dus zoals te verwachten viel, konden de academici voluit gaan door iedere focus met hun evidence-based-achtergrond in te leiden. Onderwijs is zoals gesteld echter een zeer waardegeladen maatschappelijk subsysteem, dat bovendien heel contextueel gebonden is. Voor ieder evidence-based onderzoek over aanpakwijzen kan je meestal een ander onderzoek aanhalen met een ander resultaat. De context is immers meestal zeer bepalend voor een of ander succes.
Of co-teaching nu al dan niet beter is als methode, hangt dus af van allerlei factoren. De belangrijkste is uiteraard dat de leraren erin moeten geloven. En of je leerlingen nu homogeen (zoals de commissie aanbeveelt) of heterogeen groepeert hangt af van de bereidheid van de leraren om er al dan niet mee te werken. Anders gezegd, leraren die in heterogene groepering geloven, zullen er goede resultaten mee halen. Het tegenovergestelde geldt voor zij die er niet in geloven. Kortom: indien er veertien andere leden waren geweest zou je dus een andere verzameling aanbevelingen krijgen.
Daarom zal het steeds opnieuw nodig zijn om fundamenteel na te denken over wat we als samenleving met ons onderwijs willen. Die fundamentele bezinning ontbreekt vaak onder een stortvloed van tijdsgebonden, kortademige, vereenvoudigde cijfermatige criteria.
Bijlage
Stellingen uit Rapport-Brinckman van commissie Beter onderwijs die beklijven en die haaks staan op onderwijsvisie van ontscholers als Roger Standaert
Al decennia wordt zelfontdekkend leren & constructivistische aanpak als progressief voorgesteld. Wetenschappelijk onderzoek én klaspraktijk toonden aan dat klassieke aanpakken vaak beter werken." "Directe instructie is meest efficiënte. Dit betekent geenszins enkel frontaal onderwijs." (Commentaar: Ook in verleden ging het trouwens veelal om instructie die het denken & meewerken van leerlingen activeert, om interactief onderwijs, ook geleid-ontdekkend leren van b.v. eigenschappen van geluid. Ook een boeiend (frontaal) verhaal over b.v. wereldoorlogen stimuleert de leerlingen om geconcentreerd en inlevend te luisteren.
Verschuiving naar vaardigheden/vaardigheidsonderwijs (=kennisrelativisme) heeft geleid tot dramatische val in de leerprestaties & tot toename van ongelijkheden. Er is meer aandacht nodig voor specifieke. kennis en vaardigheden.
Leerlinggecentreerd leren blijkt ook de ongelijkheid te vergroten, terwijl ironisch genoeg het vaak ingezet w vanuit goedbedoelde sociale beweegredenen. Zo leer je b.v. sneller lezen e.d. op basis van meer directe instructie.
Een rustige, veilige en overzichtelijke school- en klasomgeving biedt de noodzakelijke voedingsbodem voor de cognitieve, affectieve en sociale groei van de leerlingen. Achtergrondgeruis verstoort de aandacht. Het menselijk vermogen om te focussen is immers begrensd. Structuur in het klasgebeuren moet ertoe bijdragen dat er de nodige rust en orde is wanneer leerlingen leren en werken. Om dat te realiseren dient de leerkracht voor duidelijke en consistente regels zorgen die op een consequente manier opgevolgd moeten worden.
Leren stilzitten, op tijd komen zwijgen als iemand aan het woord is of iemand laten uitpraten, je huistaak keurig maken en op tijd inleveren : het zijn alle routines die het leren gemakkelijker maken, voor de nodige rust zorgen en vooral ook de kwetsbare leerlingen tot steun kunnen zijn.
Kwaliteitsvol kleuteronderwijs steunt op twee pijlers. Het moet zowel affectief ontwikkelingsgericht als cognitief ruimtelijk, cijfer- en taalgericht. Ook meer schoolse vaardigheden moeten dus aangeleerd worden: letterkennis, klankbewustzijn, cijfervaardigheid.
Investeren in taalvaardigheid versterkt op termijn ook de arbeidsmarktkansen van alle leerlingen in Vlaanderen. De eerste stap die een lezertje in het leerplichtonderwijs doorloopt , is het technisch lezen. Dit is van primordiaal belang en vormt de basis voor de latere leescultuur Daarnaast is het nodig de leertijd opnieuw te verhogen. "Ook onderzoek toont aan dat leesmotivatie/plezier veel meer een gevolg zijn van leesvaardigheid dan omgekeerd. Vooruitzicht & ervaring van bep. vorm van meesterschap zijn aantrekkelijk. Hernieuwde nadruk op goed presteren gaat niet ten koste van welbevinden.
Onderwijs is in de eerste plaats een groepsgebeuren. In klasverband met de leerkracht als sturende instantie ondersteunen leerlingen elkaar in het leerproces. Daarom moet voorzichtig en selectief met de techniek van het differentiëren worden omgegaan.
Een groot aantal studies wijzen uit dat het groeperen van leerlingen s.o. in aparte klassen zeer bevorderlijk is voor de leerresultaten, zowel van de begaafde als van de minder goed presterende leerlingen. Leerlingen van verschillende cognitieve niveaus ook nog na het basisonderwijs systematisch in dezelfde klassen zetten, moet dus vermeden worden.
In Vlaanderen wordt het nut van huiswerk regelmatig in vraag gesteld. Toch zijn er zeer goede argumenten om huiswerk als didactisch instrument in het onderwijs een belangrijke plaats te blijven geven. Onderzoek wijst ui dat het leereffect van huiswerk een reëel, betrouwbaar en voldoende groot is. Als je het ook nog eens afweegt tegen de beperkte investering die het vergt, is huiswerk een zeer eenvoudige en kostenbesparende interventie om leerprestaties te bevorderen.
Dirk Van Damme: kennisrelativisme & constructivistische aanpak bij eindtermen & leerplannen jaren negentig: invloed van ex-VSO-sympathisanten katholieke koepel; Overladenheid nieuwe ET s.o. door vakkenoverschrijdende eindtermen, aso-isering e.d.
Ontscholer Roger Standaert stuurde aan op staatspedagogie én kennis- & cultuurrelativisme. Hij beschuldigt nu minister Weyts & herscholers.Ook andere Impuls-redactieleden & Mysterie van Onderwijs doen hier gretig aan mee
Verantwoordelijken aantasting onderwijskwaliteit & pedagogische autonomie, ontkennen en beschuldigen klokkenluiders en minister van populisme, staatspedagogiek
Freinets meedogenloze kritiek op het gebruik van hand- & leesboeken in 1925/28 & kritiek/commentaar in die tijd op zijn visie vanwege Victor DEspallier & anderen
Daling TIMSS-wiskunde-10j. geen toeval: ondermijning sterke onderwijstraditie tastte als sluipend gif ook kwaliteit wiskundeonderwijs aan + recente nefaste evoluties
Hervorming s.o. = ontwaarding van - & aderlating voor tso/bso én nefast voor leerlingen Zelfde kritiek als bij VSO, maar veel tso/bso-scholen hielden destijds VSO wel buiten!
Leuvense onderzoekers zittenblijven: Sorry, we vergisten ons in 1991, 2011, 2012 : er zijn b.v. maar weinig i.p.v. veel ZB-ers in 1ste jaar s.o., ZB toch zinvol
Opstellers nieuwe eindtermen en leerplannen ba.o. kunnen veel leren uit kritische analyse van mislukte & ontscholende leerplan -1936 & van ermee verwante ZILL-onderwijsvisie
Heibel over nieuwe eindtermen 2de graad s.o. en chaos volgend schooljaar. Samen leerplannen e.d. opstellen = grote stap vooruit, i.p.v. toenemend separatisme
Prof. Kris Van den Branden en co: nooit constructivisme, kennisrelativisme gepropageerd, nooit gesteld dat onderwijs op de schop moest: ontscholers ontkennen & wassen handen in onschuld
De vele pleidooien vóór constructivisme & kennisrelativisme vanwege universitaire lerarenopleiders & onderwijskundigen, enkele normaalscholen, op studiedagen hogescholen
Constructivisme & kennisrelativisme in het onderwijs: dubieuze constructie - Verslag van debat over constructivisme à la Piaget 50 jaar geleden & debat voorbije decennia
Jaarklassensysteem is basis van effectief, activerend & boeiend onderwijs & het minst gecompliceerde. Het wordt ook nog steeds en bijna overal toegepast
Gert Biesta in ban van Rancières 'onwetende meester' en onderwijsfabeltjes Jacotot In 163 jaar geleden -nam prof. De Gelder al afstand van fabeltjes & visie van Jacotot
Regeerakkoord haaks op stijgende ontscholingsdruk, uitholling lerarenambt,... Worden niveaudaling & andere ontwrichtingen straks afgeremd /teruggeschroefd?
M-decreet-feuilleton. Regeerakkoord zet stappen terug, maar voorstanders stuurden voorbije maanden en jaren op meer inclusie aan; recente kritieken praktijkmensen
Make onderwijs great again. Politieke linkerzijde & nieuwlichters tastten kwaliteit aan. Onderwijsbocht Dirk Van Damme (OESO) = memorandum commissie onderwijs
Visie van bekeerde Dirk Van Damme over structuurhervorming s.o., kwaliteit eerste graad, onderwijs(on)gelijkheid, waterval, competentiegericht onderwijs, niveaudaling
Onderwijs-onderzoek & -theorie: kloof met klaspraktijk en nefaste invloed van veel onderwijsexperts.Onderwaardering praktijkgerichte onderwijs-wetenschap
Al 50 jaar mismeestering van het onderwijs: verkeerde beleidsopties, dubieuze expertisecentra, miskennen beproefde waarden & sterke onderwijstraditie, en belang van strijd tegen neomanie en rages
30 jaar miskenning wereldtopkwaliteit onderwijs leidde tot afbraak en niveaudaling Niveau-alarm 1 april Jan Van Damme, maar niemand blijkbaar verantwoordelijk
Prof. Paul Kirschner over belang instructie, onderwijsmythes als 21e-eeuwse vaardigheden, Leraren David Didau & Marcel Schmeier over belang van kennis, expliciete instructie e.d.
Meer nood aan open confrontatie inzake zingeving, religie, spiritualiteit & aan waardering van positieve evolutie, dan aan gelamenteer & nieuw leerplan godsdienst
Wim Van den Broeck: tanende onderwijskwaliteit vooral gevolg van ontscholing: afbraak kennis(overdracht), constructivisme, & ervaringsgericht & gedifferentieerd leren
Zorgen in commissie onderwijs 22 maart & elders over opstelling eindtermen: nefaste clustering van vakken, verwaarlozing van taalkennis, te krappe timing
Dick Wursten: over religie als zoektocht i.p.v. belijdenis, ander soort dialoogschool & bisschoppen/theologen die zich te veel bemoeien met (godsdienst)onderwijs
Concept-nota structuurhervorming s.o.: geen doorbraak, ontwrichting van prima eerste graad en structuur s.o., afbraak tso, domeinschoolmisbaksel, chaos...
Voordeel van de twijfel - deel 2: Stemmingmakerij tegen het onderwijs via gejongleer met filosofen Kant, Socrates, Plato, Nussbaum, Dewey & visie van Michel Serre
Crevits kon in nov. niet langer loochenen dat er relatief weinig schooluitval is, maar verzweeg dat structuren s.o. dus minder i.p.v. meer schooluitval veroorzaken
Visie van Hannah Arendt op onderwijs en belang van autoriteit n.a.v. bijdrage van Tineke Beeckman in de krant DS: âZonder autoriteit volgt het autoritaireâ Ook mijn visie.
Visie van Hannah
Arendt op onderwijs en belang van autoriteit
n.a.v. bijdrage van Tineke Beeckman in de krant DS: Zonder autoriteit volgt
het autoritaire
Tineke Beeckman schreef in De Standaard, 27 december 2021 in
Zonder autoriteit volgt het autoritaire,
een bijdrage over de visie van Hannah Arendt op het belang van autoriteit :zie punt 1.
In punt 2 schetsen we de
onderwijsvisie van Arendt in haar boek Crisis in education van 1954.
1 Tineke Beeckman over belang van autoriteit in
De Standaard, 27 december 2011: Zonder
autoriteit volgt het autoritaire
Jongeren hoeven zich nauwelijks nog af te zetten tegen
vorige generaties, schrijft Tinneke Beeckman. Dat komt doordat die hun
autoriteit niet meer laten gelden. Nochtans is autoriteit niet paternalisme
of dwang tussen generaties onmisbaar. Autoriteit slaat een brug tussen
verleden, heden en toekomst. Zonder kun je niet groeien.
Autoriteit verbindt generaties met elkaar, want ze
garandeert dat de zorg voor de wereld van de ene nar da andere generatie wordt
overgedragen. Ouders leerkrachten helpen het individu ontwikkelen en slaan een
brug tussen heden, verleden en toekomst.
Teruggrijpen naar wat mensen in het verleden gecreëerd en gedaan hebben
, is dus onontbeerlijk, voor Arendt. Het onderwijs probeert twee
doelstellingen te combineren: het wil de kinderen meenemen in de continuïteit
met het verleden en hen de mogelijkheid bieden zelf vorm te geven aan het
nieuwe. Opvoeding is waar we beslissen of we voldoende van onze kinderen
houden om hen niet uit onze wereld te verbannen, en om hen niet over te aten
aan hun eigen deviezen, schrijft Arendt. En waar hen evenmin een kans wordt
ontnomen om iets nieuws te ondernemen, iets wat we niet hebben voorzien, maar
dat hen voorbereidt, op de opdracht om een gemeenschappelijke wereld te
vernieuwen.
Tussen dwang en
overtuiging: noch dwang, noch overtuigen, noch onderhandelingsopvoeding
Autoriteit veronderstelt altijd een hiërarchische relatie,
en dus een vorm van ongelijkheid, waardoor ze gemakkelijk met een vorm van
macht of geweld wordt verward. Autoriteit veronderstelt macht zonder
machtsuitoefening, wat bij dwang wél het geval is. Tegelijk steunt ze niet op
overtuiging: het gaat niet om gelijken die elkaar met argumenten proberen te
beïnvloeden. Daarmee bevindt de gehoorzame persoon zich tussen gedwongen
worden, onderwerping en vrijwillige instemming. Arendt wijst er voort op dat
autoriteit van het Latijnse augere komt, vermeerderen: door de auctor (verwant met auteur)
neemt de
mogelijkheid tot handelen toe. Dankzij de leerkrachten kunnen kinderen
hun vermogens ontwikkelen. De nieuwkomer/leerling heeft dus iemand met
autoriteit nodig om te kunnen groeien.
Autoriteit veronderstelt het vertrouwen: het geloof dat
iedereen het beste uit zichzelf haalt, wanneer ze het voorbeeld van de persoon
met gezag kunnen volgen. Autoriteit veronderstelt de nabijheid: de
leidinggevende moet voeling hebben met
wat er leeft bij anderen. En de leidinggevende blijft geloofwaardig als hij
toepast wat hij predikt. Autoriteit impliceert dus een soort generositeit: het
besef dat wat er gebeurt, niet om de persoon met gezag draait. De rol die bij
autoriteit van de b.v. de leerkracht
hoort, heeft dus niets met zelfprofilering te maken te maken.
De autoriteit is in crisis, maar dit wil niet zeggen dat
jongeren er geen behoefte aan hebben. De noodzaak van autoriteit is niet
begraven met de vrolijke slogans van Cohn-Bendit en zijn vrienden. Jongeren
zijn wel degelijk op zoek naar modellen van leiderschap. Waar geen autoriteit
is, ontstaat de ruimte voor het autoritaire. Als b.v. leraren niet kunnen terugvallen op
autoriteit, kunnen ze alleen autoritair optreden (of chaos toelaten). Wie zich
verheugt dat autoriteit verdwenen is, beseft dus niet dat het gevaar op autoritair leiderschap alleen
is toegenomen.
Arendt wijst nog op een ander nadelig gevolg van een tanende
autoriteit: als de overdracht tussen generaties niet meer lukt, dreigen
kinderen aan hun lot te worden overgelaten. Ze hebben geen toegang meer tot het
verleden en tot de wereld van de volwassenen. In dit isolement neemt de
onderlinge groepsdruk alleen maar toe. Die drukt onderwerpt jongeren aan een
dwang die niet de belofte van autoriteit in zich draagt: dat hun mogelijkheden
tot handelen toenemen.
2 Hannah Arendt-
Arendt De crisis van de opvoeding. In:
Tussen verleden en toekomst, 1994, Leuven, Garant. Crisis in education 1954
Vooraf: geïnspireerd op essay van Pieter Vanholme: Cultuur
van de waarheid op (Sampol, maart 2008) een bevestiging ook van de O-ZON-camapgne-2007 van Onderwijskrant. Vnholme verwees in zijn essay expliciet naar onze O-ZON-campagne tegen ontscholing, aantasting van het meestersschap van de meester, kennisrelativisme, niveaudaling ... Hij wees er op dat onze visie aansloot bij deze van Hannah Arendt.
Hannah Arendts visie op de crisis van opvoeding &
onderwijs in 1954, haar strijd tegen ontscholing en aantasting van het
onderwijs =dezelfde strijd die Onderwijskrant al decennia voert. Arendts visie
op de crisis van opvoeding & onderwijs in 1954, haar strijd tegen ontscholing en aantasting van het
onderwijs=dezelfde strijd die Onderwijskrant al decennia voert. Arendt is een
boegbeeld van de strijd tegen ontscholing, nivellering & afbraak van het
onderwijs, tegen de aantasting ook van het gezag van de school en van de
leerkrachten ....
In haar essay 'De crisis van de opvoeding' analyseerde
Hannah Arendt in 1954 wat er fout liep met het Amerikaans onderwijssysteem.
Arendt wees op de nieuwlichterij die het onderwijssysteem beheerste en wat de
gevolgen ervan waren.
Arendt betreurde dat de nieuwlichters van de ene dag op de
andere, al de onderwijstradities en al de beproefde methodische leeraanpakken
van tafel veegden. Dit was een duidelijke kritiek op reformpedagogen als John
Dewey, op Deweys onderwijsfilosofie die volgens haar de kinderen niet
introduceerde in de westerse beschaving/cultuur en in de fundamenten voor
diepgaand en wetenschappelijk denken.
Volgens Arendt betekent opvoeden/onderwijzen dat
opvoeders/leerkrachten verantwoordelijkheid dragen voor de wereld waarin men
kinderen laat geboren worden. Arendt schreef: Aangezien
een kind de wereld nog niet kent, moet het er geleidelijk aan in worden
geïntroduceerd. Aangezien elke jongere nieuw is, moet er voor gezorgd worden
dat die nieuweling zich kan ontplooien in relatie tot de wereld zoals die is.
Hoe dan ook staan de leerkrachten/opvoeders hier in relatie tot de
jongeren/leerlingen als vertegenwoordigers van een wereld waarvoor ze
verantwoordelijkheid moeten opnemen, hoewel ze zelf die wereld niet gemaakt
hebben, en wellicht zelfs ook anders zouden wensen. Deze verantwoordelijkheid
wordt niet zomaar opgelegd aan leraren; maar steekt impliciet in het feit dat
jongeren door volwassenen moeten worden geïntroduceerd in een continu
veranderende wereld.
De belangrijkste kwalificatie van de leraar bestaat in het
kennen van die wereld, en in het in staat zijn om de leerlingen erover te
onderrichten, in het kennen dus van de representatie van de wereld via de
vakdisciplines. De autoriteit van de leerkrachten/opvoeders berust mede op hun
verantwoordelijkheid voor die wereld. Ten aanzien van het kind is het alsof de
leraar/opvoeder een vertegenwoordiger is van de wereld van de volwassen. Hij
wijst de leerlingen op de kenmerken van de wereld, en zegt tegen het kind: dit
is onze wereld.
Arendt beklemtoonde dus de belangrijke leidende en
gezagsvolle rol van de leerkrachten. Zij betreurde vooral het in vraag stellen
van het intellectueel & moreel gezag van de leerkracht door John Dewey en
andere ontscholers. Regulier onderwijs, traditionele vakdisciplines en de
nadruk op de intellectuele inhoud van schoolvakken zijn volgens haar de
kernelementen van goed onderwijs.
Als de maatschappij de scholen ervan weerhoudt het oude mee te delen/over te dragen, neemt ze eigenlijk ook
tegelijk de kans van de jongere generatie af om de wereld te verkennen en
vernieuwen op hun manier. Via cultuuroverdracht moet school het mogelijk maken
dat elke komende generatie zich tegelijk kan ervaren als nieuwe generatie. Dit
betekent dat de komende generatie zo de kans krijgt om de samenleving te
vernieuwen door zichzelf een eigen bestemming te geven, een eigen vorm te
geven. Dit noemt ze ook de nataliteit.
Als de maatschappij de scholen ervan weerhoudt het oude mee te delen/over te dragen,
neemt ze eigenlijk ook tegelijk de kans van de jongere generatie af om de
wereld te verkennen en vernieuwen op hun manier. Via cultuuroverdracht moet
school het mogelijk maken dat elke komende generatie zich tegelijk kan ervaren
als nieuwe generatie. Arendt stelde dan ook dat educatie altijd het verleden
moet conserveren, dat de kennis van het verleden absoluut nodig is om de
toekomst te kunnen vernieuwen. Enkel in die zin is de visie van Arendt als conservatief te bestempelen. Via cultuuroverdracht moet school het mogelijk
maken dat elke komende generatie zich tegelijk kan ervaren als nieuwe
generatie. Dit betekent dat de komende generatie zo de kans krijgt om de
samenleving te vernieuwen door zichzelf een eigen bestemming te geven, een
eigen vorm te geven. Dit noemt ze ook de nataliteit.
Intergeneratieve cultuuroverdracht betekent volgens Arendt
evenwel niet dat onderwijs indoctrinerend mag en kan zijn, of mag gebruikt
worden als een instrument in dienst van een of andere andere maatschappij
(zoals ze in Nazi-Duitsland en Rusland waarnam en waarvan ze ook afstand nam).
Ook de Duitse pedagoog Herman Giesecke beklemtoonde de
intergenerationele cultuuroverdracht en nam afstand van de ontscholing: De maatschappij heeft er belang bij dat de nieuwe generaties
het aanwezige potentieel aan kennis en vaardigheden overnemen en ook zelf te kunnen aanvullen. De leerplannen moeten een
minimaal gemeenschappelijk bestand van kennis en vaardigheden vastleggen.
Vanuit zichzelf is het kind niet onmiddellijk geïnteresseerd om veel vakkennis
en culturele kennis op te doen; de interesse van het kind reikt niet verder dan
zijn onmiddellijke levenshorizon.
Het meest fundamentele probleem van het huidig onderwijs is
volgens Arendt de teloorgang van het gezag van de vakdisciplines en van de leerkrachten.
Er wordt niet enkel getwijfeld aan het gezag van volwassenen maar ook het gezag
van de school en de traditionele vakken. Arendt: " Zo vinden veel
beleidsmakers en onderwijskundigen ook het leren aan de hand van ervaring
belangrijker dan het klassieke leren."Volgens veel pedagogen is de rol van de moderne
leerkracht die van een helper, coach in plaats van een gezagsfiguur.
De onzekerheid rond gezag heeft ook als gevolg dat de
ordehandhaving in de klas een groot probleem wordt voor leerkrachten. Door
onderwijs te beperken tot leren aan de hand van ervaringen die rechtstreeks
relevant zijn, ontvangen de leerlingen de intellectuele erfenis niet waar ze
recht op hebben. Inhouden en basiskennis zijn slechts secundair. Dit is
problematisch, mede ook omdat datgene waarop het gezag van de leerkracht
gebaseerd is, op kennis en inhouden, ondermijnd
wordt. Ten slotte heeft de overtuiging postgevat die in al doende leren en al
spelend werken het ideaal van onderwijs ziet.
De crisis in het onderwijs hangt volgens Arendt ook samen
met de crisis in de maatschappij. Wij hebben volgens haar zowel de traditie als het gezag als referentiepunt verloren.
Wij kunnen eigenlijk zelf niet langer verklaren waarop onze aannames berusten.
Onze wereld is versplinterd en bevreemdend. Wij eisen vrijheid, maar we weten
niet hoe we die moeten aanwenden. We hebben de voorbije decennia enkele
gunstige emancipatiegolven gekend waardoor het gezag van de ander niet blindelings meer aanvaard wordt. Dat deze
emancipaties meestal ten goede waren, zal niemand ontkennen, maar we hebben er één te veel gekend: de emancipatie van het kind, de mythe van
het zogezegd geëmancipeerde kind. Men eiste voor
verschillende groepen het recht om gehoord te worden. Maar in navolging hiervan
wou men ook het kind bevrijden van de dwang der volwassenen.
Arendt: Door het kind op die manier te emanciperen
heeft men het echter niet bevrijd. Men heeft het alleen maar aan een nog veel
groter gezag uitgeleverd, namelijk dat van zijn leeftijdsgenoten, waar het nu
geheel alleen moet tegenop boksen (terwijl het in diezelfde leeftijdsgenoten
net steun kon vinden tegen de autoriteit van die ene volwassene).
De leraar mocht niet langer zijn eigen visie geven, maar
moest het kind op zijn moeilijke tocht begeleiden. Hiermee verloor de leraar
grip op het kind, want hij kan het kind alleen zeggen
dat het kan doen wat het wil en verder het ergste voorkomen. Het gevolg hiervan is dat de leraar zijn vakdomein eigenlijk
niet meer echt moet kennen. Hij moet luisteren naar de wensen van zijn
leerlingen, en dan op zoek gaan naar de juiste antwoorden. Hierdoor gaat echter
de meest legitieme bron van gezag verloren, met name de leraar als de persoon
die meer weet: Juist de niet-autoritaire leraar,
de leraar die aan alle dwangmiddelen wil verzaken, omdat hij zich op zijn
persoonlijke autoriteit kan verlaten, heeft men onmogelijk gemaakt. Men wou dus af van het autoritair gezag en vond dat het kind
in zijn leefwereld moest gehouden worden.
Men houdt vast aan de pragmatische overtuiging dat een
leerling het beste kent en begrijpt wat een leerling zelf gemaakt heeft. Deze
visie is er mede verantwoordelijk voor dat men het niet meer zo belangrijk
vindt dat de leraar zijn vak onder de knie heeft, omdat het immers niet de
bedoeling mag zijn dat hij dode kennis doorgeeft. Alles moet steeds opnieuw herontdekt worden, ook
door de leraar. Hiermee verspert men echter de toegang van het kind tot de
volwassen wereld. De natuurlijke verhouding tussen leraar en leerling wordt
doorbroken, en men probeert het kind, onder het mom van respect voor zijn
zelfstandigheid, in zijn eigen wereld te houden. Men ontkent hiermee dat
kindsheid een voorbijgaand stadium is, dat het kind een mens in wording
is.
Hannah Arendt fomuleerde ook kritiek op de toenmalige lerarenopleidingen:
Het resultaat was een soort
transformatie van de lerarenopleidingen. Toekomstige leraren kunnen er zich
niet langer bekwamen om de normaal vereiste dingen van een standaardcurriculum
bij te brengen. Zij leren er nu vooral hoe met andere mensen en leerlingen om
te gaan en populair te worden.
Een eerste reactie van Onderwijskrantredactielid Pieter van Biervliet op het Brinckman-rapport van de Commissie Beter Onderwijs (in Onderwijskrant nr. 199 van oktober 2021).
Een eerste reactie van redactielid Pieter van Biervliet op het Brinckman-rapport van de Commissie
Beter Onderwijs (in Onderwijskrant nr. 199 van oktober 2021).
Op 27 oktober j.l. werd het rapport van Commissie Beter
Onderwijs gepubliceerd. In de laatste bijdrage in dit nummer wordt uitvoerig
ingegaan op dit belangrijk rapport.
In de krant DS van 29 oktober schreef ik al in een korte reactie in een opiniebijdrage o.a.: Het rapport
van de commissie Beter Onderwijs is een klets om de oren van de vele
verantwoordelijken voor de dalende onderwijskwaliteit van de voorbije decennia
: van onderwijsexperts, pedagogische begeleiders, inspecteurs, bepaalde
directeurs en leraren Het gaat om een omvangrijke groep van mensen die zich de voorbije decennia minachtend uitspraken over leraren die nog
graag lesgeven, voor heldere instructie zorgen, klassikale oefeningen voorzien
gevolgd door individueel werk en zo de handen vrij hebben voor het begeleiden
van leerlingen die hulp nodig hebben.,
De Brinckman-commissie zocht ook
terecht inspiratie bij de evolutie van
het onderwijs in Engeland. Een van de rapport-experten, de Vlaamse prof.
Daniël Muijs, was overigens als vroeger Hoofd Onderzoek van de Engelse
inspectie een van de mede-architecten van het herstelplan in het Verenigd
Koninkrijk.
Het Brinckman-rapport is alvast een riem onder het hart van iedereen die echt
wil lesgeven. Ze worden weleens lesboeren genoemd. Het rapport
betekent ook een vorm van erkenning
voor allerlei mensen en groepen die de laatste decennia gewaarschuwd
hebben voor de dalende onderwijskwaliteit. Denk aan Onderwijskrant met Raf Feys en co die de
voorbije decennia het voortouw namen,
aan professoren als Wim Van den Broeck en Wouter Duyck, aan
Dialoogcentrum Reflectie op Opvoeding en Onderwijs van de inmiddels overleden Valeer Van Achter,
aan onze O-ZON-campagne-2007 Onderwijs Zonder ONtscholing met Marc Hullebus,
& Raf Feys , en recentelijk ook aan Dirk Van Damme & Tim Surma en nog
vele anderen.
In mijn opiniestukje in de krant De Standaard verwees ik
naar positieve ontwikkelingen in het Verenigd Koninkrijk. Het ontschoolde Engelse onderwijs werd geleidelijk uit het slop gehaald door de sturende rol
van de leraar te vergroten. Dit begon al met de invoering destijds van de zgn.
Literacy Hour, en later ook met de Numeracy Hour voor rekenen. Men vroeg de
leraren om meer expliciete instructie te geven, om met de gehele klas te
oefenen, om voortdurend te controleren of de leerstof begrepen is, om voldoende
feedback te geven, om voor sommige leerlingen verlengde instructie te voorzien,
om zoveel mogelijk te herhalen bij de start en op het einde van de les, maar
ook tussenin. Het zijn de typische
kenmerken van de zgn. directe instructie.
Ik publiceerde er destijds een uitgebreide bijdrage over in Onderwijskrant.
Het allereerste
en grondige onderzoek i.v.m. directe
instructie is het zgn.
Follow Throughonderzoek in de VS dat van 1967 tot 1977 liep en
waarbij 75.000 leerlingen betrokken
waren. In Follow Through werd nagegaan van welk soort onderwijs kansarme
leerlingen het meest zouden profiteren: van directe instructie of van aanpakken
waarbij de leraar een veel mindere of zelfs helemaal geen sturende rol heeft
(zoals het zgn. Open Education Model dat als de meest extreme vorm van zgn.
leerlinggecentreerd onderwijs wordt beschreven)?
De beheersing van drie soorten doelen werden in dat
onderzoek geëvalueerd: van de basisvaardigheden (rekenen, lezen en schrijven),
van meer algemeen-cognitieve doelen (zoals probleemoplossend denken) en van
zgn. affectieve doelen (zoals het respecteren van andermans mening). De resultaten waren duidelijk. Als het over basis- en algemeen-cognitieve
doelen gaat, dan biedt directe instructie de beste garanties. Meer nog en dat is misschien vrij
onverwacht maar ook voor het bereiken van de zgn. affectieve doelen liet
directe instructie de beste resultaten zien
Zie voor grafieken met de resultaten van het Follow Through onderzoek:
https://psych.athabascau.ca/open/engelmann/direct-evid.php
Veelal wordt ten onrechte gesteld dat alleen en/of vooral
kansarme en zorgleerlingen van directe instructie profiteren. Intussen zijn er recente meta-analyses
waaruit blijkt dat álle leerlingen er profijt uit halen. Zie bijvoorbeeld Stockard e.a. (2018)
in https://www.researchgate.net/.../322332768_The...
In het onderzoek van Andersen & Andersen bleek bovendien
dat hoe meer het onderwijs gedifferentieerd/geïndividualiseerd/gepersonaliseerd
wordt, hoe minder leerlingen leren, en dat vooral kansarme leerlingen daarvan
het slachtoffer zijn.
Te sterke klemtoon op geïndividualiseerd/gepersonaliseerd
leren
Er is vandaag een veel te grote focus op het
individualiseren/personaliseren van het onderwijs. In bijdragen in
Onderwijskrant over de ZILL-visie en over de GO!Poolstervisie
gingen we hier al uitvoerig op in. Ook
in de publicaties in de aanloop van de nieuwe eindtermen (2013-2017) over de
toekomst van ons onderwijs waren onderwijs op maat van elke leerling en de
ermee verbonden zelfsturing van de leerling centrale themas, ook in
Vlaanderen 2050. Men koos voor ontwikkelingsgericht/ontwikkelend onderwijs
dat de ontwikkeling van elke leerling volgt. In het Brinckman-rapport van de
Commissie Beter Onderwijs neemt men terecht afstand van gepersonaliseerd
onderwijs.
Ook in de tekst
Basiscompetenties van beginnende leraren wordt heel sterk de klemtoon
gelegd op het gedifferentieerd
kunnen inspelen op de grote verschillen
tussen de leerlingen: de leerkracht kan
een krachtige leeromgeving realiseren,
met aandacht voor de heterogeniteit binnen de leergroep, enz..
Zelf ga ik er als lerarenopleider van uit dat dat het lesgebeuren vooral ook een groepsgebeuren
is waarbij de overeenkomsten tussen leerlingen en voldoende groepsonderwijs
centraal staan. Het doet me denken aan
wat de Daila Lama ooit liet optekenen: hoe meer je de verschillen tussen mensen
beklemtoont, hoe meer conflicten je creëert.
Dat geldt m.i. ook voor de klasgroep.
Aandacht voor de overeenkomsten tussen leerlingen en
groepsonderwijs creëert verbondenheid tussen leerlingen. Verbondenheid in een klas zorgt voor meer
motivatie en een beter zelfbeeld bij de leerlingen, of ze nu zorgleerlingen
zijn of niet, kansarm of niet. Een
belangrijk bindmiddel hierbij is de gezamenlijke gerichtheid op de
leerinhoud. Met Onderwijskrant namen we
overigens de voorbije decennia ook het voortouw in de verdediging van het zo
verguisde jaarklassensysteem.
Natuurlijk moet er ingegrepen worden wanneer een leerling de
leerstof niet begrijpt of ook als een leerling zich verveelt omdat de leerstof
te gemakkelijk is. Maar in plaats van allerlei
radicale gedifferentieerde aanpakken, gepersonaliseerd leren, op te leggen (waarvan onderzoek trouwens laat
zien dat de meeste van die aanpakken weinig of geen effect hebben;), laat men
het beter aan de leraar over om te zien hoe hij/zij op een vooral subtiele
manier leer- en andere hulp kan bieden.
Differentiëren is m.i. veel meer een organisch gebeuren in
plaats van een organisatorisch middel waarbij bijv. de ontwikkeling van elke
leerling minutieus kan worden gevolgd.
Ik daag iedereen uit om bijv. een ontwikkelingslijn voor spelling uit te
tekenen (wanneer is bijv. een leerling rijp om de regel voor het schrijven
van woorden met een open of gesloten lettergreep te leren?)!
Dit was maar een eerste en vlugge reactie op het verschijnen
van het Brinckman-rapport. In de bijdrage op pag. 39-51 wordt er meer
uitgebreid op ingegaan. Ook in latere nummers van Onderwijskrant zal het
Brinckman-rapport verder aan bod komen.
En nog dit: als lerarenopleider van Vives-Torhout zijn
wij uiteraard ook wel fier dat een
oud-student van onze regentaatsopleiding voorzitter werd van de Commissie Beter Onderwijs. We vermoeden dat
Philip Brinckman destijds in het lager, het secundair en hoger onderwijs nog
vrij kwaliteitsvol onderwijs genoten heeft. In Onderwijskrant namen we in
vorige jaargangen ook al opiniestukken
van Brinckman op - vaak ook opgenomen in de krant De Tijd.
In voorliggend themanummer nemen we bijdragen op over effectief onderwijs en analyses van de ontscholing(sdruk) en
aantasting van de kwaliteit van het onderwijs in Vlaanderen en in Nederland.
Dit is o.i. ook een van de belangrijkste oorzaken van het lerarentekort en van
het vroegtijdig afhaken.
Het BrincOverzicht verdere bijdragen in dit nummerkman-rapport van de Commissie Onderwijs bereikte
ons pas net voor de deadline. We
vervingen vlug een paar al gelay-oute bijdragen door voorliggende bijdrage van redactielid Van
Biervliet en door een eerste voorstelling en analyse van het Brinckman-rapport
op 39-51.
In volgende bijdrage op p.8 e.v. bekijken we de visie van
Tim Surma en de opstelling van zijn
ExCEL-expertisecentrum. Daarna vrij
recente uitspraken van Dirk Van Damme over ons onderwijs en over de eindtermen
van de jaren 1990 en de meer recente voor het s.o. (p. 15 e.v.).
Over gelijkaardige onderwijsproblemen in Nederland nemen we
twee bijdragen op:* Voorstelling van het Zwartboek Progressief Achteruit van
de professoren Jaap Scheerens en Paul Kirschner (p. 19
e.v.) en een getuigenis van Jeanet Meijs over
het lager onderwijs (p. 29). Daarna volgt een bijdrage over 50 jaar
ontscholing & stroomversnelling vanaf 1990. We eindigen met de voorstelling
van het Brinckman-rapport (p. 39-51). De volgorde van de bijdragen is niet
belangrijk.
Bijlage
De nieuwe Onderwijskrant - nr. 199 - staat nu ook op onze
website
http://www.onderwijskrant.be/index.php...
Nummer 199 (oktober-november-december 2021)
INHOUD
2 Onderwijsstandpunten van GO!-topman Koen Pelleriaux: haaks
op onze visie & Brinckman-rapport
6 Een eerste reactie
op het Brinckman-rapport van de Commissie Beter Onderwijs
8 Tim Surma over aantasting onderwijskwaliteit,
herwaardering pijlers van onze sterke onderwijstraditie & inzet
expertisecentrum ExCEL
15 Dirk Van Damme (OESO): kennisrelativisme &
constructivistische aanpak bij eindtermen & leerplannen jaren negentig:
invloed van ex-VSO-sympathisanten katholieke koepel; Overladenheid nieuwe ET
s.o. door vakkenoverschrijdende eindtermen, aso-isering e.d.
19 Zwartboek: Progressief/Innovatief Achteruit van de
Nederlandse professoren Jaap Scheerens en Paul Kirschner: bevestiging van
Onderwijskrantvisie
29 Ex-onderwijzeres Jeanet Meijs over mismeestering van het
(lager) onderwijs in Nederland
31 50 jaar ontscholing(sdruk) in het onderwijs & vanaf
1990 stroomversnelling
39 Rapport Commissie Beter Onderwijs Naar de kern: de
leerlingen en hun leer-kracht :
12 pagina's met belangrijke adviezen uit dit rapport.
In volgende nummers bekijken we nog andere thema's uit dit
dik rapport.
ONDERWIJSKRANT.BE
Onderwijskrant - Kritische reflecties op onderwijs en
onderwijsbeleid