Mijn strijd tegen invoering universitaire lerarenopleidingen ipv geïntegreerde opleiding in normaalscholen vanaf 1990
Samen met Onderwijskrant en een aantal lerarenopleiders nam ik vanaf 1990 het voortouw in de
verdediging van de klassieke geïntegreerde normaalschoolformule. We verzetten
ons tegen de voorstellen die opteerden voor het uitstellen van de professionele
vorming tot na 2 jaar academische vorming, voor een gezamenlijk eerste jaar,
enz.
Ik nam hierbij samen met enkele
Torhoutse collegas het voortouw. In oktober 1991 formuleerde ik al een
uitgebreid standpunt onder de titel: Universitaire Lerarenopleiding: redding of
ontreddering? , dat door nagenoeg alle Torhoutse lerarenopleiders ondertekend
werd Ons werd op voorhand aan de
sprekers op het colloquium van de Stichting Lodewijk de Raet bezorgd,
en die tekst stak ook in de documentatiemap rn verscheen iets later in
Onderwijskrant (januari 1992).
We citeren enkele van onze argumenten voor het behoud van de
geïntegreerde lerarenopleidingen. Voor de opleiding van onderwijzers en
regenten heeft men ook in de toekomst gespecialiseerde en geïntegreerde
beroepsopleidingen nodig. Het constructieprincipe van een goede
lerarenopleiding is gebaseerd op de samenhang en gelijktijdige opbouw van drie
wezenlijke componenten: de vakinhoudelijke (leerinhoudelijke), de (vak)didactisch-onderwijskundige
en de praktijkcomponent. Deze drie-eenheid is op de geïntegreerde
opleidingen ook nog verenigd in één en
dezelfde persoon (docent); dit garandeert de wederzijdse transfer tussen de
drie pijlers en de praktijkbetrokkenheid.
De voorgestelde
academisering van lerarenopleidingen
deugt niet: in de eerste 2-jarige fase een academische vakopleiding
zoals op de universiteit, daarna pas de pedagogische opleiding, een beperkte
stage en dit pas vanaf het derde jaar, onderwaardering van de veelzijdige
professionele talenten van een goede leerkracht. Dit alles zou de samenhang, de
symbiotische opbouw én de specifieke afstemming op een bepaalde leeftijdsgroep
onmogelijk maken.
De kracht van de klassieke lerarenopleiding berust volgens
mij op het feit dat het hier gaat om een beroepsgerichte opleiding met een
integratie tussen de vakinhoudelijke, de vakdidactische en de
praktijkopleiding. Van bij de start zijn er dus ook praktijkoefeningen en
vormen van stage. We wezen ook op het feit dat universitaire instituten te ver
afstaan van de klaspraktijk en mede daardoor al te vlug uitpakken met
didactische en pedagogische hypes. We vreesden ook voor een groot tekort aan
leerkrachten voor het basisonderwijs en voor de lagere cyclus s.o.
We voorspelden in dit verband dat in Frankrijk het vervangen
van de normaalschoolopleiding door een universitaire IUFM-opleiding in
1989 tot een vervreemding van de
klaspraktijk en tot een niveaudaling in het lager onderwijs en in de lagere
cyclus zou leiden. De voorbije 25 jaar kregen de universitaire
opleidingen enorm veel kritiek te verduren en
bleek tevens dat de Franse leerlingen voor TIMSS (10- en 14-jarigen) en
PISA (15-jarigen) een opvallend zwakke
score behaalden, veelal een jaar achterstand voor wiskunde in
vergelijking met de Vlaamse.
Ook al in 1958 werden we in Vlaanderen geconfronteerd met voorstellen om de
regentaatsopleiding te vervangen door een universitaire opleiding ook in
kringen van de toenmalige onderwijsminister Leo Collard. Renaat Merecy, een bekend directeur van de
rijksnormaalscholen van Lier, reageerde in 1958 tegen de voorstellen om de
opleiding te academiseren en meer af te stemmen op het geven van 1 vak: Om kinderen tot vijftien jaar te onderwijzen heeft men geen universitaire
wetenschap nodig. Maar wel een grondige beheersing van de leerinhouden die men
moet onderwijzen, met tevens een helder inzicht in de denktrant van de
leerlingen en de vakmethodologische principes. Vooral de wijze van aanpakken,
stimuleren en oriënteren van leerlingen is hier voornaam (Vermeld in
Sparappels, Normaalschool Torhout februari 1958).
Ook vanuit de Torhoutse lerarenopleiding
pleitte docent-pedagoog Cyriel De Keyser voor specifieke en geïntegreerde
regentaatsopleidingen. De Keyser schreef: De middelbare normaalschool bestaat
alleen in België. Wij menen dat ze heel zinvol is voor de lagere cyclus van het
s.o. De regent(es) heeft een eigen functie in het groeiend differentiatieproces
van de opleiding van jongeren. Hij (zij)
moet gericht zijn op observatie en oriëntatie van de leerlingen en op de
methodische vorming van de leerlingen die komen uit het één-titulatisregime van
het lager onderwijs. De regent(es) houdt meer dan één vak in handen , let meer
op de toale leerling en niet enkel op zijn vakontwikkeling (In: Inleiding in
de geschiedenis van het vormingswezen, Plantyn, Antwerpen, 1958.)
Het regentaat was/is volgens veel waarnemers een unieke en
ideale lerarenopleiding voor leerkrachten bestemd voor het lager secundair
onderwijs. De regenten/regentessen zorgden ervoor dat onze langere
cyclus/eerste graad een succescyclus was en is. De regent(es) neemt een
middenpositie in tussen de onderwijzer(es) en de licentiaat. Gezien de
moeilijke leeftijd van de leerlingen en de grote overgang van het lager naar
het secundair onderwijs is ook de pedagogisch-psychologische begeleiding van
jonge pubers heel belangrijk. De regent(es)
is semi-polyvalent. Hij moet naast vakleraar vooral ook een opvoeder
zijn die kan motiveren en stimuleren. Daarom ook geeft men hem/haar een
aanzienlijk aantal uren in een zelfde klas waarin hij/zij veelal dan ook de
klassenleraar is. Daarom ook specialiseert de regent zich niet in één, maar in
twee en het liefst zelfs drie vakken zoals voor de hervorming van 2016 het
geval was.
We lazen overigens de voorbije jaren voortdurend dezelfde kritiek op de tweefasige
academische opleidingen van leraren s.o.
als in Frankrijk (IUFM vanaf 1989).
*De vaktheorie in de eerste fase (bachelor) staat grotendeels los van de leerinhouden die
men nodig heeft voor het latere lesgeven; ze is te weinig afgestemd op de
curricula van de lagere cyclus lager onderwijs en van het technisch onderwijs
in het bijzonder. (Voor leerkrachten lager onderwijs is dit uiteraard nog meer
het geval.) De latere aanwendbaarheid van de theorie uit de eerste fase is dus
te beperkt.
*De vaktheorie in de eerste fase staat ook los van de
didactiek die in de tweede fase (master) door veelal andere docenten gedoceerd
wordt. De universitaire onderwijsexperts en in de tweede fase zijn op hun beurt
te eenzijdig bezig met algemene
didactiek/onderwijskunde los van de vakinhoud. Dit laatste bevordert een
zweverige opstelling. ( Ook veel Vlaamse
universitaire lerarenopleiders verkondigden de voorbije 30 jaar veel naïeve en nefaste visies omtrent competentiegericht/constructivistisch
leren, communicatief/taakgericht taalonderwijs
, Veel lerarenopleiders werden
in hun eigen universitaire opleiding jammer genoeg gebrainwasht met visies die
haaks staan op degelijk onderwijs.)
*De pedagogisch-didactische vakken en de lespraktijk komen
pas vanaf de tweede fase aan bod, de lespraktijk vooral in het laatste jaar. In
de geïntegreerde opleiding proberen we al in het eerste jaar uit te maken of er
voldoende kwaliteit als lesgever aanwezig is. In een universitaire opleiding is
dit vaak pas in het vierde/vijfde jaar.
*Een groot aantal docenten zijn bovendien niet tegelijk
verantwoordelijk voor de lespraktijk. Dit alles leidt tot praktijkvervreemding
en een tekort aan lespraktijk.
*Een regent is semi-polyvalent en kan 2 en veelal 3 vakken
geven, en dit is een voordeel in de aanvangsjaren van het secundair ook om
als klastitularis te functioneren. *De
tweefasige universitaire lerarenopleiding is ook minder geschikt voor het
technisch onderwijs en nog minder voor het beroepsonderwijs en allerminst voor
het buitengewoon secundair onderwijs. Het is quasi onmogelijk om een leraar
s.o. te vormen die zowel kan lesgeven aan leerlingen in de aanvangsjaren en in
het beroepsonderwijs en het BUSO, als aan de leerlingen uit de hoogste klassen
van het ASO en TSO. Dit vereist een onmogelijke polyvalentie en een te brede
stagepraktijk.
We bleven de voorbije 30 jaar pleiten voor het behoud van
het geïntegreerd regentaatsmodel. Het moet een beroepsgerichte en een
semi-polyvalente opleiding blijven, wat ook betekent dat de regent(es) zich
niet specialiseert in één vak, maar deskundigheid verwerft voor het geven van 2
en liefst 3 vakken (b.v. een groot vak en 2 kleinere).
Vanaf 1990 schermde de Vlaamse anti-normaalschoollobby ook
voortdurend met de vele zegeningen van de pas in Frankrijk opgestarte IUFM. In
de eerste fase (3 jaar vaktheoretische vorming) verwerven de studenten een
soort kandidatuursdiploma, pas in de tweede fase (2 jaar) start de beroepsopleiding.
Uit evaluatierapporten van dergelijke universitaire opleidingen bleek echter de
voorbije jaren telkens het gevaar voor fragmentatie en praktijk-vreemdheid. Ook
onze normaalschool-studenten die een aantal maanden op een IUFM studeerden,
waren kritisch over dit systeem dat volgens hen te ver afstaat van de concrete
praktijk. Door velen werd dus voor een
tweefasige academische lerarenopleiding gekozen naar het model van de Franse
IUFM. Het CVMNO (katholieke vakbond aso en normaalonderwijs was regentaatsvriendelijker,
maar nam het aanvankelijk niet op voor de bevoegdheid van de regent in de
tweede graad.
Walter Jansen (docent UIA en V.U. Brussel; vroegere
nomaalschool-docent) ergerde zich samen met ons aan de denigrerende toon waarop
veel professoren over het normaalschoolonderwijs spraken. Hij schreef: De
toon is op het randje af van betutteling. Academici die van leraren opleiden soms maar amper kaas gegeten hebben, stippen even aan wat er allemaal fout gaat
in de normaalscholen, en hoe men het gauw beter kan gaan doen. De dozen die
(als alternatief) worden aangereikt zijn nagenoeg leeg. De panacee heet:
academisering: het aanbieden van meer algemeen-theoretische vakken. De vele
kritische geluiden over academisering in het buitenland worden amper aan de
orde gesteld (AKO-berichten, juni 1992).
Jansen betreurde verder dat de stagepraktijk op de normaalscholen ten onrechte als negatief
beoordeeld werd en hekelde de verontschuldigende toon waarop de professoren
over hun eigen universitaire opleidingen spraken.
|