Structuurmethodes als
Veilig leren lezen van C. Mommers brachten
gedurende decennia minder veilig leesonderwijs dan weleer
Onze kritieken
& Directe systeemmethodiek zorgden opnieuw voor alternatief en brede consensus
1 Structuurmethodiek VLL van Mommers: stap achteruit
In Vlaanderen en Nederland werd de voorbije jaren
eindelijk afstand genomen van de
structuurmethodes als Veilig Leren lezen e.d. die gedurende meer dan 45 jaar
ten onrechte als veilig werden voorgesteld. Dit gebeurde niet zonder slag of
stoot. Dertig jaar geleden al formuleerden we een lange reeks kritieken op die
methodiek in de sinds 1960/1965 gangbare structuurmethodes als Veilig leren
lezen e.d. In 2001 beweerde Mommers nog
dat mijn kritiek op de globaliserende ingrediënten in zijn leesmethode en op de
te grote ballast totaal misplaatst en onzinnig was (Mommers: Een
contradictie: een structuurmethode met een globaliserende inslag
(Basis-Schoolwijzer, 3 februari 2001). Maar in 2014 verscheen de nieuwe
kim-versie waarin expliciet afstand genomen werd van de visie van Mommers - en
vooral van de globaliserende startfase.
Ger Jansen, ex-directeur uitgeverij Zwijsen stelde nu terecht dat de nieuwe KIM-versie van Veilig Leren Lezen van
2014 er heel anders uitzag dan
Mommers-VVL-structuurmethode. We lazen: Na
een lange speurtocht, waarin Janssen de vijf versies van Veilig leren lezen
beschrijft, komt hij tot de conclusie dat de
kim- & sim-versie wel een totaal andere methode is dan de
klassieke Veilig leren lezen van Mommers.
In de meer recente leesmethodes in Vlaanderen en Nederland
(b.v. ook in recente kim-versie ) wordt onze directe en fonetische
systeemmethodiek (DSM) grotendeels toegepast. We zorgde zo voor een grote consensus omtrent leren lezen in
Vlaanderen en Nederland. (Het toepassen van onze DSM-methodiek in klas reikt
uiteraard verder dan het gewoon gebruiken van een DSM-leesmethode: zie volgende
bijdrage over de DSM-methodiek.)
Onze DSM staat ver af
van de VLL-structuurmethode en-methodiek van Caesarius Mommers die naar eigen zeggen
koos voor een middenpositie in tussen de globaalmethode en de klassieke
analytisch-synthetische methode. Mommers nam rond 1960 expliciet afstand van
de analytisch-synthetische methodiek en van de gangbare praktijk bij de meeste leerkrachten, de
recente kim-versie sluit er weer beter op aan. In onze DSM wordt radicaal
afstand genomen van de globaliserende elementen uit de zgn. structuurmethodes.
Voor de uitwerking van de DSM vond ik ook inspiratie in de
normaalwoordenmethode Lustig Volkje van 1926
waarmee ik zelf en veel andere Vlaamse leerlingen in 1951 vlot en veilig leerde lezen.
In punt 3 schets ik even de aanpak in Lustig Volkje, een sobere
en fonetische aanpak recht op het doel af en zonder franjes. Dat Mommers hiervan afstand nam was een stap
achteruit. In punt 4 bekijken we uivoerig hoe Mommers destijds zijn combinatie
van een globaalmethode en klassieke analytisch
synthetische omschreef en verdedigde.
Ger Jansen over
verschil tussen kim en sim en klassieke VLL van Mommers
Ger Jansen stelde in zijn studie dus dat de
nieuwe KIM-versie van Veilig Leren Lezen
er heel anders uitziet dan Mommers-VLL-structuurmethode. Hij wijst op nieuwe aanpakken die rechtstreeks
aansluiten bij onze DSM, en die tegelijk afstand nemen van aanpakken in de
VLL-versies van Mommers.
We lazen: Ger
Janssen, de directeur van Zwijsen, vroeg
zich af in hoeverre de nieuwe versie nog wel
voortbouwt op het gedachtegoed van Mommers. Janssen omschreef de nieuwe aanpak in de
Kim-versie in termen van de principes
van onze directe en fonetische systeemmethodiek: De klank-letterkoppeling
ontstaat door het leggen van verbindingen tussen foneemknopen en letterknopen
in de hersenen. Die verbinding moet stevig zijn. Daarom moet de
klankletterkoppeling bij het leren lezen niet alleen worden aangeleerd, maar
door oefening worden geautomatiseerd. Het is belangrijk dat de kinderen een
letter hebben geautomatiseerd voordat ze aan een nieuwe beginnen. Daarom gaat
de reeks structureerwoorden uit de vorige versies van VLL op de schop. De nieuwe reeks wordt
ik-kim-sim. De achterliggende gedachte is dat de uitbreiding van letters bij
het leren lezen zeer geleidelijk moet verlopen. Iedere geleerde letter moet
stevig worden verankerd voordat de volgende letter aan de orde komt. Die
veranderingen komen onder andere voort uit het onderzoek naar dyslexie.
Kinderen met leesmoeilijkheden blijken vaak een letter gemist te hebben in het
leesonderwijs. Soms wordt daardoor de diagnose dyslexie gesteld, terwijl er in
werkelijkheid sprake is van tekorten in het leesonderwijs.
Ger Jansen verzweeg wel
dat die andere aanpak in VLL er
gekomen is dankzij onze vele kritieken op VLL die men nu wegwerkte, en dankzij
de door ons ontworpen directe (fonetische) systeemmethodiek die nu voor
een groot deel in VLL wordt toegepast.
Het zijn ook niet de recente
wetenschappelijke ontwikkelingen
die rechtstreeks aan de oorsprong liggen van het feit dat VLL een echte
metamorfose heeft ondergaan. Met
dergelijke leestheorieën sta je nog ver af van een uitgewerkte
leesmethodiek. En voor het ontwerpen van de DSM
in de jaren 1980 hebben we ook geenszins gewacht op die recente
ontwikkelingen.
Consensus over
leesmethodiek: VLL & Mommers verbraken destijds praktijkconsensus
J. J. G. M. Rutten
schrijft in zijn studie van 2019 ten
onrechte: De in Nederland (en Vlaanderen) bestaande consensus over de beste
aanpak van het aanvankelijk lezen is in belangrijke mate aan Caesarius Mommers
te danken. Hij voegde er wel merkwaardig aan toe dat de vele VLL-
structureerwoorden/globaalwoorden, het meest typische kenmerk van VLL, uit de recente Kim-versie verdwenen zijn (in: De leesvader van Nederland. Frater Caesarius
Mommers en zijn betekenis voor het leesonderwijs, Universiteit van Amsterdam,
2019).
Die huidige consensus in het Nederlandse taalgebied is
echter niet aan Mommers te danken, zoals
Rutten in zijn studie beweert. In 2001
beweerde Mommers nog dat mijn kritieken
op de globaliserende ingrediënten in zijn leesmethode en op de te grote ballast
totaal misplaatst en onzinnig was. (Mommers, o.c.). Tegelijk verzweeg hij met
opzet ons DSM-alternatief en het feit dat
onze directe systeemmethodiek in de Vlaamse methode Leessprong (Van In) van 1999 al werd toegepast. De
reactie van Mommers in een Vlaams tijdschrift was mede bedoeld om te voorkomen
dat Vlaamse scholen zouden overschakelen op een DSM-methode. Ook Vlaamse
vertegenwoordigers van de uitgeverij Zwijsen lieten verstaan dat ze geenszins
opgezet waren met onze vele kritieken.
De recente KIM-versie van 2014 nam radicaal afstand van de versies van de VLL-versies van de voorbije 50 jaar, van b.v. de lange
reeks structureerwoorden/globaalwoorden. VLL hield nu eindelijk rekening
met onze vele kritieken en paste veel principes van onze directe en
fonetische systeemmethodiek voor het leren lezen toe.
Het controversieel
leren-lezen-debat dat we nog steeds in landen als Frankrijk, Engeland, VS,
Canada meemaken, behoort in Vlaanderen
en Nederland al een tijdje tot het verleden. Er groeide inderdaad een grote
mate van consensus over de beste aanpak;
onze directe systeemmethodiek wordt breed toegepast in Vlaamse en Nederlandse
leesmethodes. C. Mommers bracht o.i. met
zijn VLL in 1960 het leesonderwijs eerder op het foute spoor; VLL was een stap
achteruit in vergelijking met de klassieke/oudere analytisch-synthetische en
normaalwoordenmethodes. De huidige consensus over het leesonderwijs sluit overigens meer aan bij de visie van de
oudere/klassieke methodes. Jammer genoeg zijn ze vaak te weinig sober (zie punt
4). Verderop in deze bijdrage bekijken we uitvoerig hoe Mommers destijds zijn afstand van de klassieke
leesmethodes en zijn keuze voor zijn structuurmethodiek en invoering van globaliserende elementen beschreef.
Veilig leren
lezen minder veilig; In Nederland geen kritische analyse van VLL
Structuurmethodes als Veilig Leren Lezen waren m.i. veel
minder veilig dan de oudere analytisch-synthetische- &
normaalwoordenmethodes (Hoogeveen e.d.), idem voor Vlaamse structuurmethodes
die er mede door geïnspireerd werden. Het verwondert ons ook dat in Nederland
leesexperten als Kees Vernooy de voorbije decennia steeds Veilig Leren Lezen als absoluut veilig
en effectief voorstelden.
Vernooy toonde ook nooit enige interesse voor onze vele
VLL-kritieken in publicaties vanaf 1991 en voor ons DSM-alternatief. Ook
in het Nederlandse Tijdschrift In de
klas schreef ik nochtans in 1996 een paar lijvige bijdragen over onze vele
kritieken op VLL en over ons DSM-alternatief. Kees Vernooy e.a. reageerde er
niet op, en bij mijn weten ook nog niet op de grote koerswijziging
in de VLL-versie van 2014.
De Nederlandse
inspectie, de bijscholingsprojecten van
Kees Vernooy (CPS) en andere landelijke Pedagogische Centra stelden steeds dat VLL een heel veilige/goede
methode was. In 2000 luidde de conclusie van een onderzoek van het
SCO-Kohnstamm-instituut nog dat de methodes voor aanvankelijk lezen (alle
structuurmethodes) heel sterk op elkaar geleken en degelijk waren (Blok e.a.,
Vergelijkend onderzoek naar methodes aanvankelijk leesonderwijs, Pedagogiek,
jg. 20 (3). 2000).
Op 29 januari 2011, drie jaar voor het verschijnen van de
KIM-versie, prees Vernooy bij de uitreiking van de tweede Dr.
Mommersprijs nog Mommers klassieke structuurmethode de hemel in. Hij stelde
zelfs: Wij zouden de aanpak van Mommers
in VLL nu evidence based noemen. Mommers paste zijn methode pas aan op grond
van wetenschappelijk onderzoek, zodat wetenschappelijk vergaarde kennis zijn
weg vond naar de leerkracht in de klas.
Mommers structuurmethode was een combinatie van de nefaste
globale leesmethodiek en klassieke analytisch synthetische methode. In de
recente KIM-versie werd de globaliserende startfase eindelijk en terecht
opgedoekt. Men kan dus moeilijk blijven stellen dat Mommers structuurmethode
op degelijk wetenschappelijk onderzoek gebaseerd was.
Uit het feit dat de nieuwe versie als een sterk vernieuwde
versie wordt voorgesteld, wordt meteen ook duidelijk dat VLL als
structuurmethode gedurende een halve eeuw
veel minder veilig was, en dat Mommers destijds ten onrechte elementen
uit de globale leesmethodiek heeft ingelast en dit niettegenstaande de meeste leerkrachten ook in die tijd de
globale leesmethodiek afwezen. In het Vlaams leerplan van 1936 werd de globale
leesmethodiek à la Decroly en Dewey gepropageerd, maar praktisch alle
leerkrachten bleven werken met een klassieke analytisch synthetische methode of
normaalwoordenmethode.
De nieuwe KIM-versie van VLL neemt radicaal afstand van de
globale ingrediënten als globaal inprenten en herkennen van een groot aantal structureerwoorden. De
kim-versie neemt tegelijk afstand van
Mommers vroegere kritiek op de klassieke analytisch-synthetische
methodes/normaalwoordenmethodes en ze
sluit er nu weer meer bij aan (zie punt
5).
2 Mommers en uitgeverij Zwijsen wezen nog in 2001
& 2010 onze kritieken op VLL af
Met de invoering van onze directe systeemmethodiek (DSM)
voor het leren lezen in de methode Leessprong (Van In) in 1999 slaagden we er geleidelijk in om de
globale leesmethodiek en de invloed ervan op de zgn. structuurmethodes uit te bannen in de
Vlaamse en Nederlandse leesmethodes.
Dit gebeurde niet zonder slag of stoot. We vermeldden
al dat
Mommers in 2001 beweerde dat
onze kritiek op de globaliserende ingrediënten in zijn leesmethode en op
de te grote ballast totaal misplaatst en onzinnig was. We botsen dus op een
boze reactie van Mommers op de vele
kritieken die we vanaf 1991 publiceerden in Vlaamse en Nederlandse tijdschriften-in
1996 ook in het Nederlandse tijdschrift In de klas. Ook nog in 2010 bij de
voorstelling van ons boek Beter leren lezen op de Antwerpse Boekenbeurs
botsten we op agressieve reacties vanwege twee Vlaamse
vertegenwoordigers van de uitgeverij Zwijsen.
Mommers schreef in zijn reactie van 2001: Een structuurmethode met een
globaliserende inslag, is een contradictio in terminis. Mommers wekte
de indruk dat ik VLL te weinig
bestudeerd had en dat ik alleen stond met mijn kritiek Hij schreef: Als auteur
van de eerste en meest gebruikte structuurmethode voel ik me door deze onjuiste
of onzorgvuldige informatie van Raf Feys aangesproken. Een echte
structuurmethode werkt niet globaliserend, maar juist deglobaliserend. Een
structuurmethode met een globaliserende inslag is naar mijn mening een
contradictio. In die bijdrage van 2001
schreef Mommers verder dat hij
met de invoering van de term structuurmethode in 1958 een juiste synthese
tussen de globaalmethoden en de analytisch-synthetische methoden viseerde.
Hiermee gaf hij dus impliciet toe dat er tijdens de eerste maanden van het
eerste leerjaar veel globaliserende elementen voorkwamen, zoals het globaal
inprenten van een groot aantal globaal- of structureerwoorden. In de eerste versies van Veilig leren lezen
werd overigens nog de term globaalwoorden gebruikt; later (1979) werden ze
plots structureerwoorden genoemd. Mommers ging ook niet in op onze concrete
kritieken, maar bestempelde ze wel als onzinnig.
Mommers repte in 2001 ook
met geen woord over ons DSM-alternatief
en over de eerste Vlaamse DSM-methode
Leessprong (Van IN, 1999) die in
Vlaanderen al veel interesse genoot.
Precies de interesse voor Leessprong in Vlaanderen alarmeerde blijkbaar Mommers en de uitgeverij Zwijsen.
Jan Crijns, auteur van de eerste DSM-methode Leessprong
(uitgeverij Van In) getuigde over de aanvankelijke tegenstand die ik
ondervond, en reageerde op de kritiek
van Mommers: Toen Raf Feys in
Onderwijskrant in 1991 en in andere publicaties de principes van zijn directe
systeemmethodiek uiteenzette, werd dat door bepaalde groepen (en vooral ook door Mommers van Veilig leren
lezen), nogal neerbuigend onthaald. Uit
onderzoek en wetenschappelijke literatuurstudie blijkt nu echter ook dat deze
onderwijspedagoog het gelijk aan zijn kant krijgt (Jan Crijns, Pedagogische Periodiek, 2009, p.8). Dat VLL uiteindelijk toch rekening hield met
onze kritieken, was duidelijk mede een gevolg van het feit dat ze merkten dat meer Vlaamse scholen hun VLL-methode vervingen
door de methode Leessprong.
3 Enkele van onze kritieken op klassieke
VLL
Vanaf 1980 formuleerde ik als lerarenopleider in mijn cursus
leren lezen een hele reeks kritieken op de globale leesmethodiek die in
Vlaanderen nog door enkele taaldidactici gepropageerd werd in Vonk e.d.,
maar vooral ook kritieken op toen overal gangbare structuurmethodes in
Vlaanderen en Nederland. Ik toonde aan
dat VLL helemaal niet veilig was en in feite historisch gezien een stap
achteruit betekende in vergelijking met de vroegere analytisch-synthetische en
normaalwoorden-metho-des. Ik wees ook op de vele niet effectieve opdrachten en
materialen waarmee men de leerlingen bezig hield al te veel ballast ten koste
van de effectieve leer(lees)tijd.
Enzovoort.
In de
Onderwijskrant van september 1991
publiceerde ik uitgebreid mijn kritieken op de VLL-structuurmethode van Mommers
en co. in de Onderwijskrant nr. 68/69 van september 1991,. Samengevat luidde
mijn kritiek nu al 30 jaar geleden:
*De globaalleesstrategie krijgt tijdens de eerste weken veel
te veel aandacht en het aantal in te prenten globaalleeswoorden (48) is veel te
groot. Sommige van die woorden zijn niet klankzuiver en/of zijn
ook te moeilijk bij de start.
*De kinderen worden
aldus met veel te veel letters tegelijk geconfronteerd.
*De letters worden niet langzaam aangeboden en ook niet
onmiddellijk gediscrimineerd en vastgezet (geautomatiseerd)
*Het duurt veel te lang vooraleer medeklinkers en klinkers
gedifferentieerd worden.
*In VLL worden de klinkers bovendien al te laat
aangebracht; in de Vlaamse
structuurmethodes daarentegen wordt de
ontcijfering van de medeklinkers al te
lang uitgesteld. Hierdoor wordt het vormen van nieuwe woordjes, de synthese, in
beide landen al te lang uitgesteld.
*De elementaire leeshandeling als basisvaardigheid komt
aldus te laat, niet nadrukkelijk en systematisch genoeg aan de orde. Het gevolg
is vaak dat bij de overgang van leesboekje 2 naar leesboekje 3 de leeszwakke
leerlingen duidelijk uit de boot vallen; ze blijken dan niet te kunnen lezen,
waar ze zich voorheen nog uit de slag konden trekken met de globale herkenning
van de aangeleerde woorden- soms ook korte zinnetjes. Zo lazen ze soms Jan gaat naar de klas,
i.p.v. de zin Jan gaat naar school. Te veel radend lezen dus.
*De letterkennis is ook
al te sterk gebonden aan de globaalwoorden en aan b.v. Duimeliesje-verhaal in VLL.
*Het lezen als (decodeer)vaardigheid wordt zo al te weinig
op een directe (en ook mondelinge) wijze
aangeleerd geoefend.
* Men werkt met allerlei (schriftelijke) werkschrift- en
werkboekopdrachten die vaak minder
geschikt & effectief zijn. Ook VLL
bevat al te veel ballast ten koste van de effectieve leer- en leestijd. Als
we tijdens praktijklessen onze studenten laten berekenen hoeveel minuten per
les een afzonderlijk kind werkelijk aan het lezen was, dan bleek meestal dat de
effectieve leer- of leestijd al te beperkt was. De leesmethodes bevatten ook al te veel
franjes en ballast.
Marcel Schmeier, onderwijzer en begeleider, schreef onlangs
nog: Van een leesles van 45 minuten zijn leerlingen vaak minder dan 10 minuten
daadwerkelijk aan het lezen. Ja, ze trekken lijntjes in hun werkboek, zetten
rondjes, luisteren naar een ankerverhaal, kleuren, knippen en plakken plaatjes
of kijken naar flitsende digibord-oefeningen. Lezen doen zij echter minder dan
10 minuten. Dan is het natuurlijk niet gek dat 15 procent van de leerlingen
niet het gewenste minimumdoel behaalt. Lees- en leertijd is een belangrijke
factor voor leersucces. We mogen ons leesonderwijs dus niet langer opsmukken
met zinloze ballast.
*Er is ook meer nood aan het voldoende mondeling werken met
teksten op het bord - waarbij men dan
b.v. ook de leesdruk geleidelijk aan kan opvoeren zodat de
leerlingen gestimuleerd worden om aandachtiger en vlotter te leren lezen. (zie
pag. 40 in dit nummer over tijds-en concentratiedruk en beperking
presentatieduur).
*Leerlingen moeten tijdens de eerste maanden veel
effectiever leesonderwijs krijgen met behulp van een sober programma .
In onze DSM-publicatie in de Onderwijskrant van september
1991 toonden we ook uitvoerig aan
hoe we met onze DSM-principes die
kritieken wegwerkten. (Zie volgende bijdrage over DSM-methodiek).
In de
Onderwijskrant nummer 196 publiceerden we meer uitgebreid onze
kritieken op de VLL-structuurmethode van Mommers en co: zie www.
onderwijskrant.be. Ik beschreef daar ook welke mijn ervaringen waren met de leesmethodiek vanaf
de start als lerarenopleider in 1971. Vanaf mijn eerste stagebezoek in november
1971 op een school in Roeselare botste ik al op een onderwijzer die nog steeds
werkte met de sobere methode Lustig Volkje van 1926 waarmee ik zelf in 1951
leerde lezen. Ik merkte dat zijn leerlingen al vrij goed gevorderd waren. De
stageleerkracht legde uit waarom hij niet wou overschakelen op recentere
methodes als Veilig Leren Lezen e.d. en
dat het starten met korte klinker-medeklinkerwoordjes als os, as
interessant
was.
We merkten in de jaren 1970-1985 ook dat veel leerkrachten
het aantal globale structureerwoorden in
de startfase al te uitgebreid vonden. Enzovoort. Onze DSM-methodiek is grotendeels gebaseerd op het
afkijken in klas en op de studie van klassieke leesmethodes als Lustig Volkje
van 1926.
4 Mommers over ontstaan & kenmerken van Veilig leren lezen-structuurmethode
Combinatie van globaalmethode en klassieke analytisch
synthetische methode
Om de invloed van de globale leesmethodiek op de structuurmethode van frater Mommers te
achterhalen, moeten we even terug naar de globale leesmethode die de Broeders van Zwijsen er als voorloper van de structuurmethode
publiceerden.
In 1906, 1922 ... publiceerden Ovide Decroly en zijn medewerksters enkele
publicaties met propaganda voor de globale leesmethodiek. Dit leidde in de jaren 1920 in Vlaanderen en
Nederland tot veel kritiek op de toen
gangbare analytisch-synthetische & normaalwoordenmethodes als de methode
Hoogeveen (1910), Lustig Volkje (Broeders Maristen, 1926), e.a. en ook tot de invoering van de globale leesmethodiek
in het Vlaams leerplan van 1936.
Wetenschappelijk onderzoek van Decroly e.a. had zogezegd
uitgewezen dat jonge kinderen globaal waarnemen. De kennis van de letters
vanaf de start van het leesonderwijs zou leiden tot begripsloos technisch verklanken, aldus de
critici. Makers van globale leesmethoden
die zijn geïnspireerd door de Gestaltpsychologie, gaan uit van hele woorden of
zelfs complete zinnen. Die leer je van buiten en de noodzakelijke kennis van de
letters verwerven kinderen min of meer spontaan.
Frater Sigebertus Rombauts van de Broeders van Zwijsen
schrijft in 1931 de Opvoedkundige
brochurereeks van de Broeders van
Zwijsen het boekje Leesmethodiek en moderne psychologie. Hij onderschreef de
kritiek op de analystisch-synthetische methodes. Rombauts wond er geen doekjes om. Met dit
boekje heeft de schrijver revolutionaire bedoelingen. Hij is namelijk van
mening, dat de tegenwoordig in Nederland gebruikte leesmethodes geen van alle
deugen, niet om fouten in de uitwerking, dus in bijkomstigheden, maar omdat hun
grondslag, en hun hele opzet verkeerd zijn. En wat niet deugt (methode Hogeveen van 1910 e.d.) moet
verdwijnen en vervangen worden door iets goeds. Rombauts propageerde volop de
globale leesmethodiek. Hij benadrukte het zinvolle geheel. Frater-onderwijzer
Cassianus Versteeg ontwikkelde op basis
hiervan de nieuwe globale leesmethode
Echt Lezen.
In Vlaanderen weigerden de meeste leerkrachten om de
opgelegde globale leesmethodiek toe te passen. En zo leerde ik in 1951 lezen
met de klassieke methode Lustig Volkje van 1926 We lezen: De globale Zwijsen-methode Echt
lezen kende in Nederland geen succes. En zo werd broeder
Mommers in 1958 aangesproken om een
nieuwe methode op te stellen. De eerste versie van VLL verscheen in 1965.
In zijn scriptie van 1958 vergeleek C. Mommers alle
zevenentwintig methoden voor aanvankelijk lezen die op dat moment in Nederland
in gebruik waren. Zijn conclusie luidde dat geen van de methoden voldeed.
Mommers pleitte voor een nieuwe aanpak waarin de sterke kanten van bestaande
methoden worden gecombineerd. Die aanpak noemde hij de structuurmethode.
(Mommers, Aanvankelijk lezen. Een kwalitatief vergelijkende studie van een
aantal hedendaagse methoden voor aanvankelijk leesonderwijs in Nederland.
Tilburg, RKJW, Onderwijskundige Brochuren Reeks, nr. 190, 1958.)
In 1960 verscheen de eerste versie van zijn nieuwe methode
onder de naam Zò leren lezen: niet analytisch, niet globaal, maar zò. Later
werd de naam Veilig leren lezen. Mommers stelt zijn structuurmethode voor
als een middenweg tussen de
globaalmethode en anderzijds elementen
uit de klassieke analytisch-synthetische methoden. Deze klassieke methoden voldeden volgens hem niet omdat voor het leren van de koppeling
tussen klanken en letters klankzuivere woorden nodig zijn. En vanuit de hoge
eisen die vanuit fonetisch oogpunt aan de beginwoorden moeten worden gesteld
was het aantal bruikbare woorden volgens Mommers te beperkt. Eenvoudige
leesteksten tijdens de eerste maanden klonken volgens hem daardoor vrij
gekunsteld. Tegen de globaalmethode kon volgens hem echter worden ingebracht
dat zwakke lezers de klank-letterkoppeling niet spontaan ontdekten, waardoor de
uitval bij het leren lezen hoog is.
Mommersmethode bestond uit leerstofkernen zodat de
leesoefeningen ontleend konden worden aan de leefwereld van de kinderen. Het
begint met verhaaltjes en het aanleren
van een aantal gobaalwoorden. De keuze
voor deze leerstofkernen was ontleend
aan de globaalmethodes. Maar anders dan in de globaalmethoden werd in de
structuurmethode vlugger begonnen met het analyseren en
synthetiseren. Mommers nam dus expliciet
afstand van de destijds vigerende analytisch-synthetische en
normaalwoordenmethodes en anderzijds ook deels van globale leesmethodiek.
In een bijdrage van 1978 beschreef Mommers nog eens de
evolutie van de leesmethodes en de plaats van zijn structuurmethode hierin
(Pedagogische Studiën, 1978, jg. 55.)
Mommers stelde eens te meer: De
structuurmethode neemt een
middenpositie in tussen de globaalmethode en de analytisch-synthetische
methode. De invloed van de Gestaltpsychologie, de globaliserende aanpak,
is vrij groot. De structuurmethode gaat
immers uit van een betekenisvolle
Gestalt van een woord. De woorden worden in eerste instantie globaal aangeleerd
en in (globaal)zinnen gepresenteerd. Pas later volgt analyse en nog later de
synthese. En binnen de globaalwoorden
wordt dus in de startfase slechts 1 letter van een globaalwoord gedifferentieerd.
De synthese tot nieuwe woorden werd in VLL lange tijd uitgesteld mede omdat de
klinkers vrij laat worden aangebracht (in Vlaamse structuurmethodes werden die
vroeger aangebracht, maar de
medeklinkers lieten op zich wachten.)
Toch merkwaardig dat Mommers nog in een bijdrage van 2001 mijn
kritieken op de invloed
van de globale leesmethodiek op zijn VLL straal ontkende.
5 Structuurmethodes: destijds stap achteruit & breuk met praktijkconsensus
De invoering van Mommers leesmethode was m.i. een stap
achteruit in vergelijking met de analytisch-synthetische en
normaalwoordenmethodes die destijds en lange tijd op de meeste Nederlandse en
Vlaamse scholen gebruikt werden. De (oudere) analytisch-synthetische methodes
en normaalwoordenmethodes kozen voor een fonetische aanpak en differentieerden uit een beperkt aantal
korte woorden quasi onmiddellijk alle letters. De directe fonetische aanpak
stond centraal. Die klassieke methodes fungeerden ook als inspiratiebron bij de
opstelling van onze directe systeemmethodiek. De recente kim &
sim-versie van VLL vertoont overigens
nu ook weer meer kenmerken van die ouderwetse methodes - zelfs van de leesmethode van W. Prinsen van 200
jaar geleden.
Ik leerde in 1951 zelf lezen met de methode Lustig Volkje
die in Vlaanderen lange tijd gebruikt werd tot her einde van de jaren
1960, tot de opkomst
van de structuurmethodes. Lustig Volkje vertrok van korte klankzuivere
normaalwoorden die in de aanvangsfase alle KM-clusters (eindrijmen) zijn als
oom, eef, ot, an, ook, de, os, een, is, af, al, aap, eet... In de eerste les
komen 4 woorden (oom, eef, ot, an) aan bod en deze worden onmiddellijk
geanalyseerd en opnieuw gesynthetiseerd: oo -m, ee - f, o- t, a - n. Als de leerlingen die korte
woordjes en de letters ingeoefend
hebben, volgt al een tekstje met een nieuw woordje eet op basis van de
syntheses van ee + t: oom eet, eef eet, ot eet, an eet
Er was ook veel
aandacht voor het automatiseren.
Er volgden nog een aantal lesjes met tweeklankwoorden
(eindrijmen) en telkens nieuwe letters. Pas dan volgt een eerste reeks
drieklankwoorden waarvan alle letters en klanken en de KM-verbindingen (aan,
uur, in, eet ...) al gekend zijn: m-aan, m-an, m-uur, met, m-in, m-es, m-aak,
m-eet, m-ol ...
Na enkele weken zijn aldus een 55 tweeklankwoorden gekend:
aap, aas, aan, aar, aal; an, al, as, af, at; ot, os , of, op, om; eef, eet,
een, eer, eet; oom, ook, oor, uit, uil; ik, is, in, el ... en volgende 19
letters :o, oo, a, aa, m, ee, e, i, k, uu, r, ij, f, t, n, s, p, ui, en l. De letters
b, d, g, h, j, u, v, w, z, c ... komen pas later aan bod. Nadien ging het dan
ook om het leren van andere tweeklanken en van woorden als kl-as, dr-oom e.d.
De opbouw van de methode was heel doorzichtig en
gestructureerd. Dit betekent dat de
leerkracht veel meer zicht had op de werkelijke vorderingen van de
leerlingen, dan met b.v. de
structuurmethodes. Ook voor ouders was het gemakkelijk om hun kinderen te
begeleiden en te helpen. Voor onze
studenten op stage in het eerste leerjaar was het met de structuurmethodes ook moeilijk om te achterhalen wat de
kinderen b.v. eind oktober al dan niet echt kenden.
Het werkmateriaal in Lustig Volkje was uiterst beperkt en
sober: 3 leesboekjes van ongeveer 45 paginas, geen werkbladen e.d., wel
eventueel letterkaartjes op karton met de klinkers in het rood en de
medeklinkers in het zwart. Een aantal oudere leerkrachten bleven de versleten
leesboekjes ook na 1970 nog gebruiken.
Vooral door de opkomst van de structuurmethoden rond 1965-70 verdween
Lustig Volkje. De sobere leesboekjes konden niet langer concurreren met
fonkelnieuwe en veelkleurige
structuurmethodes en werkboekjes. Maar
begin de jaren 1970 werd Lustig Volkje nog gebruikt door enkele oudere
leerkrachten die vonden dat het al te lang duurde vooraleer men met nieuwe structuur-methodes de leerlingen
over de leesdrempel kon brengen; ze namen afstand van de globaliserende start
in de structuurmethodes.
Onder invloed van de
globale leesmethodiek van Decroly en co ontwikkelde Mommers dus rond 1960 een combinatie van de globale
leesmethodiek en de klassieke analytisch-synthetische &
normaalwoordenmethodes. Ook veel Vlaamse uitgeverijen publiceerden naderhand
een structuurmethode die vanaf de jaren zeventig en tot
de komst van de DSM-methodes werden gebruikt.
6 De maan-roos-vis-versies van 1991 &
2003
6.1 Eerste maan-roos-vis versie van 1991
De boom-roos-vis VLL-versie van weleer werd in 1991
vervangen door de maan-roos-vis
versie In de eerste maan-roos-versie
werd al een wijziging aangebracht die een
beetje tegemoet kwam aan een van mijn kritieken op VLL en de andere structuurmethodes. We lazen in de voorstellingsbrochure: In de
versie van VLL 1991 zijn nog slechts structureerwoorden opgenomen i.p.v.
48. Vooral voor de zwakkere lezers is
het kleiner aantal structureerwoorden een groot voordeel. Een ander voordeel
van het kleiner aantal structureerwoorden is dat de eerste tijdsintensieve
periode van de elementaire leeshandeling korter is.
De structureerwoorden zijn om didactische redenen gewijzigd:
*de spreiding van de letters over een kleiner aantal structureerwoorden *bij de
eerste aanbieding zijn structureerwoorden met een beginklank die de leerkracht
lang kan aanhouden: (m-aan) gemakkelijker dan woorden die beginnen met een
ploffer (b-oom) *de moeilijke lettercluster sch is verdwenen, en ook daarmee
het woord school; *het is belangrijk dat kinderen al snel enkele
functiewoorden kennen. De nieuwe structureerwoorden zijn zo gekozen dat
dergelijke functiewoorden al in de eerste weken eruit zijn af te leiden; aan
uit maan, is uit vis, en uit pen, een uit teen.
Merkwaardig genoeg merkten we in de eerste
Maan-roos-versie nog steeds dat b.v. de klinkers veel te laat werden
aangebracht, waardoor de echte leeshandeling (de synthese) al te lang werd uitgesteld. Zo is er bij de
eerste 8 letters slechts 1 klinker: de i. Vooral voor gebruik tijdens de eerste
2 maanden vertoonde de methode nog al te veel zwakke kanten. Het was ook zo dat de maan-roos-versie van
1991 in de meeste scholen pas vele jaren later werd ingevoerd. VLL was steeds
een dure methode en veel scholen konden zich de invoering van de
Maan-roosversie niet permitteren en nog vele jaren werkten met de versie met
48 globaalwoorden. Die versie bevat ook
nog veel opdrachten die als loutere ballast kunnen beschouwd worden en waardoor
de effectieve leer(lees)tijd werd ingeperkt.
6.2 Tweede maan-roos-versie: 2003
In 2003 publiceerden Mommers en co plots een nieuwe maan-roos-versie van Veilig leren
lezen waarin al voor een deel tegemoet gekomen werd aan onze kritiek en waarin enkeel nieuwe accenten
duidelijk gebaseerd waren op onze
DSM-visie. In de tweede Maan-roos-versie van
VLL-2003 die momenteel nog op een aantal scholen gebruikt wordt,
werden een aantal globaliserende kenmerken in de startfase al teruggeschroefd. (In de recente kim & sim versie van
2013 is dit nog veel meer het geval en werden heel wat DSM-principes
toegepast. ).
In 2004 schreef prof. C. Mommers een bijdrage over Nieuwe
inzichten in het leesproces in Jeugd in School en Wereld, jg. 89, nr. 2. Tot
mijn verwondering formuleerde Mommers nu een visie op aanvankelijk lezen die in
zekere mate overeenstemde met de basisprincipes van de Directe
systeemmethodiek die we vanaf de late jaren tachtig al propageren. Mommers
vertelde in deze bijdrage ook dat hij in 2003 een nieuwe versie van VLL op de
markt bracht die al bepaalde principes van de nieuwe zienswijze toepaste. Hij
wees vooral op de sterk verminderde globaliserende inslag van de startfase.
In die bijdrage verwees Mommers naar nieuwe inzichten in het
leesproces en hij trok daaruit praktische conclusies die bijna letterlijk
dezelfde zijn als deze die we in de door hem gecontesteerde
Onderwijskrantbijdrage van 1991 publiceerden, zonder evenwel met een woord te
verwijzen naar onze kritieken op VLL Hij
gebruikte zelfs terloops de term directe systeemmethodiek- zonder verwijzing
evenwel naar onze directe systeemmethodiek.
Mommers schreef: Vanuit
de nieuwe optiek op aanvankelijk lezen komen belangrijke aanwijzingen naar
voren die voor het lezen van groot belang zijn.
Zo blijkt dat de fonologie bij het lezen een fundamentele rol speelt. Commentaar: Mommers wekt ten onrechte de indruk dat het hier gaat om een recent
wetenschappelijk inzicht, maar ook al in
onze DSM van 1991, en zelfs in leesmethode van W. Prinsen van 200 jaar geleden gold de fonetische aanpak
als een evidentie; idem in de methode Lustig Volkje van 1926 waarmee we
destijds leerden lezen, enzovoort.
Mommers vervolgde: Bij instructiemethoden voor lezen en
spelling dient het foneemniveau benadrukt te worden. Kinderen leren lezen door
verbindingen te leggen tussen letters en klanken en deze verbindingen
vervolgens te automatiseren. Belangrijke
nieuwe uitgangspunten daarbij zijn: *het aantal aan te leren letters mag
slechts geleidelijk toenemen; pas nadat de koppelingen tussen grafeem en foneem
min of meer zijn geautomatiseerd, mogen nieuwe letters worden aangeleerd. Dit
vereist veelvuldige herhaling van de verbindingen tussen de letters en de
corresponderende fonemen. -laat met de behandelde letters van begin af aan
(nieuwe) woorden lezen, die met die letters gevormd kunnen worden. Dit
versterkt de verbindingen tussen letters en fonemen, maar bovendien is de
omgeving waarin de letters voorkomen van invloed op het decoderen van woorden;
*controleer naast de correctheid ook de snelheid waarmee
letters en woorden worden herkend. Naast correctheid is vlotheid een
belangrijke doelstelling. De snelheid is namelijk een duidelijke aanwijzing
voor de kwaliteit van de verbindingen tussen letter- en foneemknopen; de leeswoordenschat
moet geleidelijk worden uitgebreid, zodat nieuwe woorden vaak genoeg worden
herhaald om vlot en zonder inspanning herkend te worden.
Dit zijn bijna letterlijk zinsneden ontleend aan onze
DSM-publicaties en kritieken op de structuurmethodes. Mommers vervolgde: De tweede maan-versie van
Veilig Leren Lezen is duidelijk beïnvloed door de hierboven genoemde
aanwijzingen. In de eerste zes kernen zijn structureerwoorden (vooral voor
risicoleerlingen) een ankerpunt, onder andere voor het ontdekken van de
correspondenties tussen grafemen en fonemen. Maar nadat ze deze functies hebben
vervuld, maken de structureerwoorden in de nieuwe Veilig Leren Lezen ook weer
snel plaats voor het inprenten en automatiseren van de nieuwe letter die uit
het structureerwoord is afgeleid. Met
deze letters worden onmiddellijk nieuwe woordjes gemaakt, zodat de letters in
wisselende posities gebruikt worden. Door toepassing van de elementaire
leeshandeling wordt de leeswoordenschat al heel spoedig uitgebreid. Dit mag ook
weer niet te snel gebeuren, omdat anders de automatisering gevaar loopt.
Daartoe is het van belang dat in leesteksten dezelfde woorden vaak terugkomen.
Ook het herlezen van teksten is bevorderlijk voor het automatiseringsproces.
Als een ander opvallend verschil ten opzichte van de vorige
versie van Veilig leren lezen stippen we nog aan dat de functiewoorden aan, en
& een nu expliciet als structureerwoorden zijn opgenomen, waarmee de
klinkers aa, e en ee eerder worden aangeboden. Doordat de klinkers nu veel
vroeger worden aangeboden kunnen de kinderen sneller nieuwe woorden en ook
korte zinnetjes maken (= synthese). Bovendien zijn er in de versie 2003 woorden
met de medeklinkerclusters ch, sch, nk en ng toegevoegd, waarmee de kinderen in
kern 7 en 8 ook deze veelvoorkomende letterclusters kunnen automatiseren.
Commentaar: toch merkwaardig dat bij VLL gedurende veertig jaar de klinkers al
te lang uitbleven, waardoor ook de synthese uitgesteld moest worden; een
kritiek die ik al dertig jaar geleden formuleerde.
De structureerwoorden voldoen nu aan de volgende criteria: -
ze bestaan uit afzonderlijke klanken die je kunt 'aanhouden'
(mmmm...aaa...nnn). Dit is met name in het begin belangrijk, wanneer de
kinderen nog moeten ervaren dat een woord uit afzonderlijke klanken bestaat; -
ze zijn klankzuiver (wat je ziet is wat je hoort). Commentaar: Mommers bekritiseerde destijds de
start met enkel klankzuivere woorden in klassieke leesmethodes.
7 DSM-kenmerken in de methode kim & sim en ontbrekende DSM-principes
De ontwikkelaars van Veilig Leren Lezen volgden de ontwikkelingen in Vlaanderen en het
verschijnen van de eerste DSM-methode Leessprong in 1999 met argusogen. Met maan-roos-vis hadden ze in Vlaanderen
immers een groot marktaandeel. Uiteindelijk heeft ook VLL opvallend veel DSM-principes in hun
nieuwste methode kim en sim van 2014
overgenomen.
In vorige versies van Veilig Leren Lezen werden structureerwoorden aangebracht om daaruit
telkens één letter als het ware te
distilleren. In de tweede maanversie
(2003) de m van maan, terwijl ze ook
wel de andere letters genoemd (aa en n) , maar niet expliciet aangeleerd kregen. Dat
gebeurde dan bij woorden die later
werden aangebracht (namelijk aa via aan, en nvia pen). In kim en sim worden
nu evenwel álle letters van meet af aan expliciet geleerd net als in onze DSM. VLL-2003 was
maar een eerste stap in de richting van
DSM.
In Kim en sim is eveneens zorgvuldig bewaakt dat elke nieuwe letter met zoveel mogelijk
andere, al geleerde letters wordt
verbonden. Bijvoorbeeld: p in pen, pot,
pad... maar ook in lip, koop, rap. Dat zorgvuldig geleidelijk opbouwen van
netwerken van verbindingen is evenzo een typisch DSM-kenmerk, en hebben we eerder met de term progressieve
complicering aangeduid.
Die heel geleidelijke opbouw bij kim en sim blijkt trouwens ook uit de toepassing van het
zogenaamde covariatieprincipe bij de keuze van nieuwe basiswoorden.
Covariatie is alweer een typisch DSM-kenmerk (Feys & Van Biervliet, 2010,
p. 145). Het betekent dat een deel van
een woord gelijk (co-) blijft, en dat
een deel van dat woord verandert (- variatie). Met andere woorden: elk nieuw
woord in kim en sim bestaat uit eerder
geleerde letters en één nieuwe letter.
Zo leren de kinderen met sim de nieuwe
letter s want i en m zijn al geleerd aan de hand van de woordjes ik en kim.
Het covariatieprincipe wordt in kim en sim trouwens verder toegepast in de opbouw van
woordenrijen om het lezen te oefenen,
bijvoorbeeld: aan, aas, is, mis, mos,
mot, maat, maar, paar, pier... Zulke oefeningen zijn karakteristiek voor
DSM-aanpakken.
Tenslotte: in kim en sim gaan lezen en schrijven en spellen
hand in hand. Dat is nog een typisch DSM-kenmerk (Feys & Van Biervliet,
2010, p. 131).
Niet helemaal een
DSM-methode
Toch is kim en sim niet hélemaal een DSM-methode
Zo zijn er nog teveel van die zogenaamde basiswoorden (33
woorden: ik-kim-sim-kip enz.), terwijl
de DSM voor een beperkt aantal sleutelwoorden kiest (Feys & Van Biervliet, 2010, p.
131). In kim en sim zijn ook nog vele
aparte visuele en auditieve oefeningen
voorzien (een typische aparte auditieve
oefening is de auditieve syntheseoefening waarbij de leerkracht bijvoorbeeld
t ee n zegt... en vraagt: Welk
woord hoor je?), terwijl in een
DSM-methode het visuele en het auditieve aspect nooit ontkoppeld worden: lezen
is horen én zien tegelijk (Feys &
Van Biervliet, 2010, p. 175).
Verder laat kim en sim weliswaar het voortdurend hakken en plakken achterwege (roos is r oo
s, dus rrrrroooossss), maar wordt dat
vervangen door een techniek waarvan de
DSM evenwel niet gelooft dat daarmee
alleen het syntheseprobleem kan worden
opgelost: het zoemend lezen. Het hakken en plakken heel typisch voor
de vroegere structuurmethodiek had inderdaad zwakke kanten. Dat werd al eerder door de DSM duidelijk gemaakt: het
hakken en plakken lokt te veel het
spellend lezen uit, d.i. het
letter-voor-letter lezen (Feys & Van Biervliet, 2010, p. 159).
Als oplossing daarvoor kiest de DSM zoals gezegd daarom ook voor de extra methodiek van
het lettergroeplezen waarbij een woord niet meer drieledig via kopje-buikje-staartje
(bijv. r-oo-s) maar tweeledig wordt
gesegmenteerd, namelijk via kopje-lijfje
(bijv. r-oos). In recente leesmethodes in Frankrijk en Engeland wordt
lettergroeplezen ook vaak toegepast.
De ontwikkelaars van kim en sim kiezen evenwel niet voor de typische DSM-aanpak van het
lettergroeplezen maar voor een andere strategie, met name het zoemend lezen. Eigenlijk komt dat
zoemend lezen neer op het vroegere plakken via kopje buikje-staartje, maar
wordt dat plakken nu vergemakkelijkt door de letters als het ware aan elkaar
te zingen: rrrrrrrrroooooossssssss. Het
zoemend lezen wordt dus als een soort techniek gebruikt om de synthese bij álle woorden te kunnen maken,
terwijl wij al eerder uitlegden dat
o.i. de synthese een woordspecifiek
probleem is en ook als dusdanig moet
worden aangepakt.
Verder is kim en sim een typische VLL-methode, met o.i. (te) veel materiaal/ballast.
Eigenlijk worden dezelfde materialen van de vroegere structuurmethoden verder
gebruikt, weliswaar in een nieuw kleedje en aangepast aan de nieuwe
basiswoorden.
Ook het lesverloop (introductie-instructie-verwerking
-afronding), het gebruik van de Leerkrachtassistent en het differentiatiemodel (met zon-, maan-,
ster-kinderen) zijn onveranderd. Nieuw is bijvoorbeeld wel de letterdoos waarin
de letters op geordende wijze worden gestopt: letters van klinkers met een
korte klank, met een lange klank, met een twee(teken)klank, en letters van alle
medeklinkers.
De vraag stelt zich of de kinderen met de intrede van het
materiaalfetisjisme in de leesmethodes als VVL vanaf de jaren zestig/zeventig
beter of slechter leerden lezen dan voorheen. Minder vlot o.i.
Noot
Onze DSM-methodiek vereist
ook een aantal didactische aanpakken die leerkrachten in de vingers
moeten hebben en die verder reiken dan het louter gebruik maken
van DSM-leesboekjes. In de
volgende bijdrage gaan we hier verder op in.
|