Dubieuze discriminatie- & racisme- beschuldigingen &
eenzijdige en misleidende
analyses in Orhan Agirdags
Onderwijs in een gekleurde samenleving Deel 1
Sterke
relativering belang van kennis Nederlands remt aanpak problemen en integratie af
1 Inleiding: racisme als centrale
aandrijving van ongelijkheid
1.1 Dubieuze stellingen en geen recht aan de complexiteit
van de materie
Volgens Bert Anciaux luidt de aanklacht in Agirdags boek: Scholen
blijven, ongeacht de lippendienst aan schone idealen, nog steeds cruciale
reproducenten van de ongelijkheid. Met racisme als centrale aandrijving (in:
Apache, 7 oktober 2020). Dit is jammer
genoeg ook de boodschap die Agirdags lezers en
Leuvense studenten te slikken krijgen.
De socioloog Agirdag betreurt in de inleiding van zijn boek: De bestaande studieboeken en cursussen voor leraren in opleiding zitten vol met achterhaalde en zelfs foute
ideeën en doen geen recht aan de complexiteit van de materie. Die volstrekt
verkeerde informatie is nog steeds gemeengoed in de vele boeken die de
toekomstige generatie van onderwijsprofessionals moeten vormen. Dergelijke
stellingen zijn niet alleen fout, maar vormen net een deel van het probleem.
Een dringende update van basiskennis is dus nodig.
Agirdags kritiek is perfect toepasbaar op zijn eigen
(cursus)boek. Zijn boek staat vol eenzijdige en foute beweringen en krasse
beschuldigingen. En het doet geenszins recht aan de complexiteit van de problematiek.
Agirdag ontkent of relativeert in sterke mate de problemen van - en met
allochtone leerlingen. Zijn sterke relativering van het belang van de kennis van het Nederlands en het AN remt
hun leerkansen en ook hun integratie af.
Veel van zijn stellingen zijn dus
niet alleen fout, maar vormen net een deel van het probleem.
Agirdag verkondigt enkel zijn eigenzinnige visie; hij
verzwijgt de stapel studies en analyses die zijn stellingen weerleggen en
vermeldt ze ook niet in de bibliografie. Hij verzwijgt de vele getuigenissen van leerkrachten
& allochtone burgers die haaks staan op zijn visie. Hij verzwijgt
zelfs zijn eigen studie uit 2014
waarin hij tot zijn teleurstelling
vaststelde dat niet enkel de Gentse
leraren, maar evenzeer veel Turkse ouders vonden dat Turkse kinderen zoveel mogelijk
Nederlands moesten spreken, niet enkel in klas, maar ook buiten de klas.
In Onderwijskrant publiceerden we de voorbije jaren heel wat
kritische bijdragen over zijn
standpunten. Zo toonden we aan dat
ons onderwijs geenszins kampioen sociale
discriminatie is, dat de
taalproblemen wel aanzienlijk zijn. We
wezen ook tijdig op de foute aanpak van het onderwijsvoorrangs- en
zorgverbredingsbeleid door de universitaire Steunpunten. We pleitten voor extra-NT2-lessen vanaf de
eerste dag van het kleuteronderwijs, maar Agirdag en co lagen dwars. We wezen tijdig op de niveaudaling, maar
Agirdag bleef ze ontkennen. Agirdag pleitte o.i. ook ten onrechte voor een
gemeenschappelijke eerste graad. Geen woord over onze vele analyses in het boek van Agirdag.
1.2 Vernietigende uitspraken &
beschuldigingen
Volgens Agirdag
discrimineert ons onderwijs op
alle mogelijke manieren en in sterke
mate de allochtone leerlingen en de arbeiderskinderen- en het stelt zich racistisch op. Naast de kritiek op onze
discriminerende eerste graad s.o. & de onderwijsvormen s.o. beschuldigt
Agirdag het onderwijs en de leerkrachten van alle mogelijke vormen van discriminatie in de
interactie met allochtone leerlingen. Enkele krasse uitspraken op een rijtje.
*Etnische minderheden worden dag in dag uit geconfronteerd
met allerlei negatieve stereotypen over hun capaciteiten, hun religie, taal,
tradities, enzovoort. Dit versterkt de onderwijsongelijkheid. .
*Vlaamse leraren refereren in de leraarskamers vaak naar gekleurde
leerlingen als dieven, apen, negers, terroristen en dit afhankelijk van
de specifieke migratieachtergrond van de leerlingen.
*Het biologisch deficitdenken en het IQ-isme (van prof.
Duyck en co) heeft een belangrijke functie in het legitimeren en reproduceren
van het racisme.
*Op Vlaamse scholen wordt er enkel AN gespreken, enkel ook
over klassieke muziek gepraat. Dus ook leerlingen uit minder welgestelde
groepen vinden het vanzelfsprekend dat iedereen in het AN leert en dat klassieke muziek beter is.
*De gesegregeerde OKAN-taalbaden lijken wel
taalwoestijnen.
*Problematische
taalachterstandshypothese: een probleem is dat de ongelijkheid gereduceerd
wordt tot een kwestie van achterstand, een deficit dat de leerlingen van thuis
uit meebrengen naar school. (NvdR:
niemand verkondigt o.i. zon extreme
visie).
*De symbolische macht van de etnische meerderheid en het
symbolisch geweld die worden uitgeoefend via het onderwijs maakt duidelijk dat
de etnische minderheden hun eigen cultuur en taal als waardeloos gaan zien,
en dat de armen zichzelf beoordelen (als
minderwaardig) met de blik van de rijken.
Dit verklaart ook waarom ouders uit minderheidsgroepen hun kinderen naar
een school sturen met zo weinig mogelijk minderheden.
Ongelijkheid is volgens de systematische verklaringen geen
kwestie van achterstand, maar veeleer een kwestie van achterstellingen en sociale discriminatie. De culturele afstand
tussen de leerlingen en de school, en de tegenculturen die hieruit ontstaan,
resulteren in antischools gedrag, wat vervolgens de ongelijkheden verder
versterkt.
*Assimilationische praktijken komen ook in Vlaanderen
frequent voor. In de meeste Vlaamse scholen geldt er anno 2020 ook nog steeds een verbod op het dragen van
de hoofddoek.
Op pagina 180 lezen we samenvattend: Etnische minderheden worden dag in dag uit
geconfronteerd met allerlei negatieve stereotypen over hun capaciteiten, hun
religie, taal, tradities, enzovoort. Etnische minderheden moeten van jongs af
aan opboksen tegen negatieve vooroordelen. Leraren die aan etnische minderheden
lesgeven, verwachten vaak minder van hen en geloven minder in hun capaciteiten.
Leerlingen van kleur worden veel meer gediscrimineerd dan witte leerlingen en
ze ervaren die discriminatie ook massaal
in hun onderwijsloopbaan. Dit alles ondermijnt het normale functioneren van deze kinderen en versterkt verder de
onderwijsongelijkheid. Al deze factoren dragen samen bij aan - én worden mee
veroorzaakt door - het systeem van racisme dus het systeem van etnische
machtsongelijkheid dat institutioneel ingebed is in het onderwijs.
De professoren Wouter
Duyck en Mark Elchardus moeten het in het boek ontgelden. Agirdag bestempelt
een uitspraak van Duyck waarin gewezen wordt op de grote invloed van de
intellectuele aanleg en intelligentie als een vorm van vooringenomen biologisch deficitdenken en IQ-isme. Agirdag
dikt dit verwijt nog verder aan: Het IQ-isme blijkt ook trouwe aanhangers te
hebben, en meer nog, aan populariteit te winnen. Dat is omdat het een
belangrijke functie heeft in het legitimeren en reproduceren van het racisme. (In punt 6 op pag. 15 gaan we hier verder op in.) Agirdag beschuldigt ook de
Brusselse socioloog Mark Elchardus van vooringenomenheid en racisme; omdat
Elchardus wijst op de invloed van
culturele factoren als de islam-cultuur op de leerprestaties: zie punt 8
op pag. 21. Agirdag bestempelde Elchardus onlangs ook als een
conservatieve/afvallige socioloog in een reactie op Elchardus boek RESET en
Elchardus visie op migratie en integratie.
Op de Kifkif-website poneerde Agirdag onlangs nog eens: De
ongelijkheid in het onderwijs heeft wel
degelijk te maken met uitsluitingsmechanismen die gevoed worden door racisme. Hij blijft ook pleiten voor een meer radicale
gemeenschappelijke eerste graad s.o. en voor het wegwerken van de
onderwijsvormen - en dit niettegenstaande de vele nefaste gevolgen van de
hervorming van 2019. Agirdag nam in 2007
al afstand van de stelling dat de taalachterstand een groot probleem
vormt (www. turkse.student.be). De stelling dat de intellectuele aanleg een
grote invloed heeft op de schoolcarrière en de stelling dat er minder talent
aanwezig is bij de Turkse migranten bestempelde hij er als quasi-fascistisch.
Het woord taalachterstand in onze NT2-Onderwijskrantcampagne werd ook al als
taalracisme bestempeld.
In 2013 luidde Agirdags reactie op de vele
pleidooien voor meer aandacht
voor de taalkennis en voor extra NT2-lessen al:
Hiermee is het hoogtepunt van het taalracisme bereikt: de ongegronde
overtuiging dat gebruik en de kennis van witte talen superieur zijn aan dit van
zwarte talen. De uitsluitingspolitiek uit zich uitvoerig in het taalracisme (Taalbadmodel van De Wever is diefstal; in: De Wereld Morgen, 25 juni 2013). Hoogst
merkwaardig hoe een pleidooi voor extra NT2-lessen als een hoogtepunt van
taalracisme wordt bestempeld en dat Agirdag beweert dat dat volgens ons witte
talen superieur zijn aan zwarte talen.
De krasse
beschuldigende uitspraken van discriminatie en racisme verrassen ons dus niet. Agirdag bestreed ook
telkens de taaloproepen van de opeenvolgende ministers. Hij reageerde in 2013
op de oproep van minister Pascal Smet met het lanceren van een scherpe
petitie: Gok Van Pascal: mythes over
taalachterstand en onderwijs (De Morgen, 30.10. 2013). Op 8 december 2016 betreurde hij het taalalarm van minister Hilde Crevits.
Agirdag beweerde eens te meer: Slecht
presteren komt niet door taalachterstand. Wie de kloof in het onderwijs wijt
aan taalachtergrond, maakt de ongelijkheid alleen maar groter. Daarmee zeggen
beleidsmakers dus vooral dat het niet hun verantwoordelijkheid is dat het fout
gaat, maar dat het ligt aan de migranten zelf. Blaming the victim.
Vooral de Vlaamse dominerende klasse die kennis van het
Nederlands heel belangrijk vindt zowel voor het onderwijs als voor de
integratie in de maatschappij, is
volgens Agirdag verantwoordelijk voor de
discriminatie en het racisme in het onderwijs. Ze zou o.m. via indoctrinatie,
het mechanisme van symbolisch geweld e.d., de burgers en vooral ook de gewone
leraren en de allochtone ouders hiermee geïndoctrineerd hebben (zie punt 4).
Opzet bijdrage
In deze bijdrage
tonen we aan dat de lezers en Agirdags
universitaire studenten geconfronteerd
worden met een eigenzinnige visie en met
stemmingmakerij tegen ons onderwijs. De vele afwijkende visies worden gewoon
doodgezwegen; en de toon klinkt
belerend, moraliserend en apodictisch.
Dit kwam al in de geciteerde uitspraken uit uiting. In zijn woord van
dank betrekt Agirdag zijn Leuvense collegas die hij naar eigen
zeggen zijn boek voorlegde en die dit
boek kritisch hebben doorgenomen: ook prof. Jan Van Damme krijgt een
vermelding. Agirdag bedankt speciaal de
collegas van zijn vakgroep Educatie en Samenlevin: Ides Nicaise, Jan
Masschelein, Maarten Simons, Joris Vlieghe, Stefan Ramaekers
en
schrijft: onze discussies helpen me
iedere dag verder.
Indien al die Leuvense collegas zijn visies zouden onderschrijven, dan moeten we ons wel
meer zorgen maken. Agirdag en zijn vakgroep-collegas namen de voorbije 2
jaar samen het voortouw in de strijd
tegen de nieuwe wind in het onderwijs & tegen het regeerakkoord inzake
onderwijs. Ze gewaagden zelfs van exit vrijheid, gelijkheid, kwaliteit, van staatspedagogiek, van kapitalistisch marktdenken - ook krasse
& simplistische uitspraken (zie punt 4).
2 Agirdag verzwijgt
kritiek op zijn analyses & spaart
verantwoordelijken voor malaise
2.1 Agirdag verzwijgt vele kritiek, getuigenissen & studies die
wijzen op zijn ongelijk
Agirdag verzwijgt in zijn boek de vele kritiek op zijn visie
& nefaste
hervormingsvoorstellen, en de vele studies die zijn analyse weerleggen.
Ook in zijn uitgebreide bibliografie worden die studies en standpunten niet
vermeld.
Agirdag verzwijgt ook de vele kritieken van leraren, ouders, allochtone
burgers
op zijn relativering van het belang van het Nederlands, van de integratie e.d. In deze bijdrage zullen we er geregeld naar
verwijzen; een voorproefje. Agirdag
vermeldt wel even dat 77% van de leraren s.o. ervan overtuigd is dat anderstalige leerlingen op school
onderling best geen andere taal dan het Nederlands spreken. Hij is het niet
eens met dergelijke opvattingen pro taalassimilatie (p. 160), en
verzwijgt tegelijk de vele argumenten
van de leraren, de getuigenissen van allochtone burgers, de professoren... die hem
ongelijk geven. Die leraren, allochtone
ouders en burgers zijn volgens hem
geïndoctrineerd door de dominante
Vlaamse klasse. Hij wijt dit fout bewustzijn aan het feit dat de
leerkrachten, allochtone ouders ... een valse perceptie hebben een perceptie die ook ingaat tegen de eigen
belangen van de allochtone ouders en van hun kinderen.
Agirdag stelt in zijn boek wel dat de leraren en de ouders het hoe van het
onderwijs moeten bepalen, en b.v. moeten kunnen bepalen dat ook talen als Turks
onderwezen worden. Maar zelf wijst Agirdag de visies van de leraren, ouders,
die afwijken van zijn visie af. Hij stelde ook in 2014 in een eigen studie vast dat niet enkel de Gentse leraars, maar
ook veel Turkse ouders wensen dat hun kinderen zoveel mogelijk Nederlands
spreken in én buiten de klas. Maar Agirdag verzwijgt die studie en de
argumenten van de ouders en de leraren: Speaking Turkish in Belgian Primary
Schools: Teacher Beliefs versus Effective consequences, bilig/ Summer 2014 /
Nr. 70, zie Internet. Op pagina 21 gaan we verder in op die studie.
Agirdag weet dat ook uit enquêtes bleek dat de overgrote
meerderheid van de praktijkmensen de structuurhervorming s.o. niet genegen
waren, maar hij blijft pleiten voor een gemeenschappelijke cyclus s.o. en voor
het wegwerken van de onderwijsvormen. Hij verzwijgt ook de vele recente
getuigenissen over de nefaste hervorming en aso-isering van het s.o. van sept.
2019.
Agirdag herleidt problemen vooral tot sociale discriminatie & remt zo
adequate aanpak af
Volgens Agirdag zijn de problemen van allochtone en kansarmere leerlingen vooral een gevolg
van sociale discriminatie,
symbolisch geweld à al Bourdieu (zie punt 3) & racisme. Onderwijskrant
en vele anderen ergeren zich al lang aan het simplistisch en politiek correct standpunt
omtrent het lot van allochtone & kansarmere leerlingen vanwege sociologen als Agirdag, Jacobs
De Antwerpse prof.-sociologe Bea Cantillon drukte in 2003 haar kritiek
op sociologen als Jacobs, Nicaise,
Agirdag
op een KBS-studiedag zo uit:
Het veelal herleiden van de problemen van allochtone leerlingen tot sociale
discriminatie is een heel grote vergissing.
Er zijn vooreerst de grote taalproblemen die genegeerd worden. Kleuters
beginnen zo al met een grote
achterstand. De problemen zijn ook
cultureel, religieus, levensbeschouwelijk. De leerproblemen hebben verder ook
te maken met het feit dat veel ouders niet geïntegreerd zijn of zich niet laten
integreren. Zij vormen vaak een gesloten gemeenschap. Maar ook die problemen
worden genegeerd.
In een publicatie van 2004 pronkten ook de directeurs van de GOK-Steunpunten -Van den
Branden, Laevers en Van Avermaet - nog
dat dankzij hun ondersteuning sinds 1991
nu alles o.k. was in het basisonderwijs - ook met het taalonderwijs. Niets was
minder waar. Het negeren/sterk relativeren van de problemen leidde tot het afremmen van een adequate aaanpak
van de problemen, tot ineffectieve aanpakken van de taal- en andere problemen
van allochtone en kansarmere leerlingen, tot
nefaste hervormingen als de aso-isering van het secundair onderwijs, tot
afremmen van de integratie.
Taalachterstandsmythes?
Agirdag besteedt veel
aandacht aan de volgens hem problematische taalachterstandshypothese en
taalmythes vanwege onderwijsministers, leerkrachten, prof. Wouter Duyk e.a.
.Hij verzwijgt de vele kritiek op zijn standpunten. In de HUMO van 31 januari 2017 stelde Dirk Van Damme (OESO) in een reactie op
standpunten van Agirdag en co : De
kennis van de taal speelt wel een grote rol. Zonder een grondige kennis van het
Nederlands hypothekeer je de kansen van
kinderen die thuis een andere taal spreken. Ik word ook lichtjes ongemakkelijk
als ik mensen hoor pleiten voor meer Arabisch of Turks in het onderwijs, omdat
dat betere resultaten zou opleveren. De meeste pedagogen zijn het er toch over
eens dat hoe vlugger een kind meertalig wordt, hoe beter het presteert. Dat zou
dan gelden voor iedere taal, behalve voor het Nederlands.
Taalprofessor Ludo Beheydt betreurde onlangs nog: Het
belang van de kennis van het AN wordt nu zelfs in een vlaag van postmodern
deconstructivisme ondergraven door activistische sociolinguïsten,
sociologen e.a., die met hun negatieve
framing van de standaardtaal het
taalbeleid eenzijdig ideologiseren. Volgens hem zijn ook allochtone leerlingen
hier de dupe van (zie p. 52-53). Ook de
Brusselse prof. Wim Van den Broeck reageerde destijds al op de levensvreemdheid
van pleidooien voor het stimuleren van het gebruik van de vele thuistalen op
school. Van den Broeck stelde: Hoe
wereldvreemd kan men zijn? Echte meertaligheid is natuurlijk een troef, maar
taalachterstand in het Nederlands is wel degelijk een handicap, zoals blijkt
uit zovele studies die aantonen dat de onderwijskansen en de arbeidskansen
zwaar gehypothekeerd worden indien de landstaal zwak of niet beheerst wordt...
Thuistaal toelaten op school betekent niet dat dit hen taalvaardiger zou maken.
Het maakt hen ook niet taalvaardiger in hun thuistaal, want op school spreken
ze dan vaak een gemengde taal, en het maakt hen al zeker niet taalvaardiger in
het Nederlands. Dit lijkt sterk op het ontkennen of minimaliseren van een reëel
maatschappelijk en sociaal probleem dat in grote mate ontstaan is door het
ontbreken van een doeltreffend en doortastend taalbeleid. Men moet in sommige
kringen toch eens weten wat men wil: ofwel is er geen probleem, maar dan is het
geen issue, ofwel is er wel een probleem, en dan moeten we er iets aan doen! (17 mei 2013).
Volgens progressief filosoof en Brusselaar Philippe Van
Parijs is er wel degelijk een groot probleem:
Taal is in de huidige omstandigheden nog belangrijk dan vroeger.
Zonder de taal kan je ook geen goede burger en buur zijn (in MO, mei 2021).
Agirdag en collegas
bevorderden aso-isering s.o., ten koste van tso/bso
Vanuit de herleiding van de problemen tot sociale
discriminatie, stuurde Agirdag samen met
veel van zijn Leuvense collegas aan op
een radicale structuurhervorming van het
s.o., op een aso-isering van de leerinhouden, enz. Agirdag verzwijgt de vele kritieken op de recente
structuurhervorming en stuurt zelfs aan op nog meer gemeenschappelijke eerste
graad en op afschaffing van de onderwijsvormen. Sinds de Rondetafelconferentie
van 2002 waarschuwen we al voor de
nefaste gevolgen van de aso-isering en tegelijk nivellering van onze sterke
eerste graad s.o. Nu blijkt dat het
tso/bso en zijn leerlingen nog het meest de dupe zijn van de recente
structuurhervorming.
Prof. Dirk Van Damme betreurde onlangs nog: Pogingen om de comprehensieve school in te
voeren, van het VSO over het eenheidstype tot de meer recente brede eerste
graad, kwamen neer op een soort sluipende aso-isering van het technisch
onderwijs en een miskenning van de eigenheid van technische opleidingen en hun
doelpubliek
De huidige, met haken en ogen aan elkaar hangende modernisering
van het secundair onderwijs miskent opnieuw de eigenheid van technische
opleidingen. Het gevolg is een steeds verdergaande verzwakking van technische
scholen, een dalende aantrekkelijkheid van hun opleidingen en een inkrimpende
leerlingeninstroom. De schotten tussen de onderwijsvormen (aso,
tso,bso,kso) moesten worden geslecht.
Dit leidde, tot een devaluatie van het technisch onderwijs en het ontwrichten
van positieve keuzeprocessen voor technische opleidingen. Techniek was niet
goed genoeg meer en wie daar toch belandde, was het slachtoffer van segregatie
en mislukking. In mijn ogen is de devaluatie en het reputatieverlies van
technische opleidingen een rechtstreeks gevolg van beleid dat segregatie wou
tegengaan (Dringend gezocht: een progressieve visie op technisch onderwijs,
Sampol, April 2022).
Asbury drukte de gevolgen van de aso-isering van het s.o. treffend uit: We prioritise academic goals such as university
entry to such an extent that good goals that are less intelligence-loaded are
not encouraged, says Asbury, and the children for whom they would be a good
fit, leading to life satisfaction, pride, fulfilment, happiness, are
under-nurtured. Op twitter onderschreven enkele directies tso/bso onlangs deze
stelling van Asbury. De foute analyse
van het functioneren van onze sterke eerste graad en het feit dat Agirdag en co veel heil
verwachtten van een
structuurhervorming/aso-isering leidden ook tot benadeling/achterstelling van
tso/bso-leerlingen, en tot veel chaos in
het secundair onderwijs.
Agirdag negeert vele kritiek op zijn egalitair dogmatisme & op zijn Bourdieu-analyse
Vlaanderen kampioen sociale discriminatie?
In zijn boek verzwijgt Agirdag ook de vele kritieken op zijn
bewering dat ons secundair onderwijs
kampioen sociale discriminatie is,
op zijn egalitair dogmatisme à la
Bourdieu. Agirdag ontkent de grote
invloed van de intellectuele aanleg op de leerresultaten en beweert dat
Vlaanderen kampioen sociale discriminatie is - en dat dit vooral ook het gevolg
was van onze gedifferentieerde eerste graad s.o. Volgens Agirdag bevordert ons onderwijs zelfs
neerwaartse mobiliteit i.p.v. een opwaartse.
De Nederlandse socioloog Jaap Dronkers betreurde in 2014 de
egalitaire opstelling van sociologen als Agirdag, Nicaise
en hun negatie van
grote invloed van de intellectuele
aanleg in het bijzonder. Donkers: Het
is niet verwonderlijk dat
buitenstaanders denken dat veel onderwijssociologen intelligentieverschillen
onbelangrijk vinden. Het modieuze radicalisme (egalitair dogmatisme) van de
tweede helft van de 20ste eeuw zag de
maatschappij of de structuur (van onderwijssysteem e.d.) als dé oorzaak van
bijna alle individuele verschillen tussen individuen. Binnen de sociologie en
aanpalende disciplines werd het als politiek
incorrect gezien om individuele
verschillen als b.v. leerprestaties los hiervan te analyseren, b.v. vanuit de
invloed van de intellectuele aanleg. In punt 5 verwijzen we verder naar studies
van Dronkers en anderen die Agirdags beschuldigingen van sociale discriminatie
en kritiek op de structuur van ons s.o weerleggen. Agirdag weet dat tal van
studies zijn beschuldigingen en analyse weerleggen, maar hij verzwijgt ze.
In volgend punt 3 zal
straks duidelijk worden dat Agirdag ook 100% de visie van Bourdieu op
symbolisch geweld en zijn
milieudeterminisme onderschrijft - en dus ook Bourdieus kennis- en
cultuurrelativisme. Volgende fundamentele kritieken van de Franse
prof-socioloog Nathalie Bulle zijn o.i.
ook grotendeels toepasselijk op de visie van Agirdag, die zich in zijn
boek uitvoerig beroept op de Franse socioloog Piere Bourdieu. Bulle poneerde: In hun strijd voor gelijke
onderwijskansen ontkenden veel
sociologen, beleidsmakers,
onderwijskundigen zijn er twee
werkelijkheden die ze ideologisch
ontkennen of grotendeels negeren.
Daardoor ging het niveau van het Frans onderwijs er de voorbije decennia flink op achteruit;
en kansarmere leerlingen waren hier nog
het meest de dupe van. De school werd
vooreerst gehinderd in haar opdracht omdat
de wereld van de menselijke
diversiteit werd ontkend. De grote verschillen in intellectuele aanleg
werden door de egalitairen straal genegeerd of in sterke
mate onderschat. Dit leidde in Frankrijk
o.a. tot de invoering van een
gemeenschappelijke lagere cyclus), tot eenheidsworst, tot onderwijs dat niet
afgestemd is op de specifieke noden van de diverse leerlingen.
Bulle: De tweede ontkende werkelijkheid is de negatie van de echte dynamiek van de
menselijke ontwikkeling & van degelijk onderwijs: het kennis- en cultuurrelativisme à la Pierre Bourdieu en het pedagogisch progressivisme van veel
universitaire lerarenopleiders e.a. (Bijdragen in het tijdschrift Skhole.fr
van 26.05. 2016 & 27. 05. 2015.).
Bulle:Het onderwijs werd politiek ingepalmd en uitgehold
door een quasi-religieuze opvatting over de rol van de school in de
maatschappij, de school als dé hefboom bij uitstek voor sociale gelijkheid, enz. Bulle betreurt ook
dat door de GOK-fixatie op de
structuur van secundair onderwijs het
bevorderen van de ontwikkelingskansen via optimalisering van het basisonderwijs
verwaarloosd werd. In vergelijking met Frankrijk was er in Vlaanderen wel meer
verzet tegen de egalitaire ideologie.
Het pedagogisch progressivisme en egalitair dogmatisme drongen ook minder door
in de Vlaamse lerarenopleidingen dan op de Franse universitaire
opleidingen.
Agirdag en co
bestreden effectieve aanpak
van de (taal)problemen
Mensen als Agirdag die
de school beschuldigen van sociale
achterstelling, zijn ook de mensen die zich
al lange tijd verzetten tegen de invoering van extra NT2-lessen en het belang van de kennis
van het Nederlands (ook voor de integratie) minimaliseren. De negatie/sterke relativering
van de taalproblemen en het verzet tegen extra NT2-lessen leidden er toe dat we nog steeds geen adequate aanpak van de taal - en
achterstandsproblemen kennen.
Op 7 december 2016 betreurden minister Crevits en leden van
de commissie onderwijs dat de GOK-odersteuning duidelijk gefaald had, gezien
het feit dat de grote taalproblemen
gebleven waren -en dit niettegenstaande de grote financiële investering in
extra omkadering en werkingsmiddelen
voor doelgroepleerlingen, en de enorme
investering in de drie universitaire
GOK-Steunpunten. . In zijn boek rept
Agirdag met geen woord over de falende aanpak van de drie
GOK-Steunpunten.
Met Onderwijskrant voeren
we al 25 jaar campagnes voor
extra-NT2-taallessen vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs- en in kleine groepjes om de leerlingen zo
meer spreekkansen te bieden. Agirdag, de GOK-Steunpunten en andere
taalachterstandsnegationisten bestreden
de invoering ervan; de directeur van het
Leuvens Steunpunt NT2, Kris Van den Branden, ook met de stelling NT2=NT1.
Doelgroepleerlingen, b.v. anderstalige,
mochten volgens hem geen aparte
extra NT2-lessen krijgen (Gelijke onderwijskansen
bevorderen: taal, taal en nog eens taal
of toch niet? Lezing op colloquium
Stichting Gerrit Kreveld, 29 april 2005).
In een reactie op de beleidsverklaring van minister Weyts maakte Kris
Van den Branden inzake NT2 een bocht van 180 graden: nu vond hij extra
NT2-lessen plots wel een goed idee. In een klas met 20 kleuters is het
o.i. begrijpelijk dat anderstalige
kleuters in hun interactie met de
leerkracht en met andere kleuters te
weinig en te weinig passende taalinput krijgen, en vooral ook te weinig kans om
zelf Nederlands te spreken. Daarom stelden we voor om extra-lessen NT2 in te
lassen en de gewone taalactiviteiten meer te
concentreren in de voormiddag.
3 Allochtone leerlingen slachtoffer symbolisch geweld, discriminatie &
racisme
3.1 Dupe van symbolisch geweld à la Bourdieu
Agirdag pakt in zijn boek eens te meer uit met de gekende
refreintjes van Pierre Bourdieu over sociale discriminatie in het onderwijs.
Naast milieudeterminisme à la
Bourdieu, beroept Agirdag
zich uitvoerig op Bourdieus theorie over symbolisch geweld. Hij
schrijft: Onze pedagogische tradities
zijn er eigenlijk alleen ten behoeve van leerlingen die een culturele bagage
bezitten die overeenstemt met wat door de school wordt geëist. De cultuur van
de elite staat zo dicht bij die van de school met het gevolg dat leerlingen uit
de lagere middenklasse alleen met veel inspanningen iets kunnen verwerven
terwijl dat voor kinderen van de gecultiveerde klasse een gegeven is (p. 82)
Ook etnisch-culturele minderheden hebben een andere, op zich evenwaardige
cultuur (met daarbij horende symbolen), maar niet alle culturen of symbolen
worden als even waardevol gezien in het onderwijs. Maar wanneer hun cultuur
wordt beoordeeld met de culturele maatstaf van de meerderheid, lijkt het alsof
ze een achterstand hebben
.
Dat standaardtaal correcter zou zijn dan dialect, of dat klassieke muziek beter zou zijn dan
schlagermuziek is geen natuurwet, maar een kwestie van betekenis die mensen
geven aan culturele uitingen. Dat de thuistaal en de thuiscultuur van de elite
waardevoller wordt geacht, heeft volgens Bourdieu te maken met de symbolische
macht die de elite in handen heeft. Het onderwijs is historisch gegroeid als
een aristocratische en burgerlijke institutie. De elite heeft dus symbolische
macht omdat ze kan bepalen welke symbolen, dus wiens cultuur, waardevol is. De
symbolische macht van de elite en het symbolisch geweld die worden uitgeoefend
via het onderwijs zorgen ervoor dat de armen zichzelf beoordelen (als
minderwaardig?) met de blik van de rijken p. 83 .
Agirdag: Op Vlaamse
scholen wordt er enkel AN gesproken, enkel ook over klassieke muziek gepraat.
Dus ook leerlingen uit minder welstellende groepen vinden het vanzelfsprekend
dat iedereen in het AN leert en dat
klassieke muziek beter is
. Ook
Turkstalige en Arabisch sprekende leerlingen leren dat het vanzelfsprekend is
dat iedereen Nederlands leert en dat religieuze tekenen verboden zijn. De
symbolische macht van de etnische meerderheid en het symbolisch geweld die
worden uitgeoefend via het onderwijs maakt duidelijk dat de etnische
minderheden hun eigen cultuur en taal als waardeloos gaan zien. Dit verklaart
ook waarom ouders uit minderheidsgroepen hun kinderen naar een school sturen
met zo weinig mogelijk minderheden. (p. 83).
Het gevolg is dat zowel de elite als de armen, zowel autochtonen als
minderheden, denken dat het onderwijssysteem in feite niemand benadeelt. Meer
nog armen en minderheden zijn er nu zelfs van overtuigd dat ze minder
capaciteiten hebben dan de dominante groepen. Dit uit zich in gedachten als de
universiteit is niet voor mensen zoals wij, of wij hebben een
taalachterstand. Ze elimineren hierdoor vooral zichzelf. Agirdag beseft
blijkbaar ook niet dat het AN precies de ontwikkelingskansen bevordert.
Ook Roger Standaert, ex-DVO-voorzitter en architect van de
eindtermenvisie van de jaren 1990, propageerde volop die visie - en het ermee
verbonden kennis- en cultuurrelativisme. Standaert schreef in 2007 als reactie
op de O-ZON-campagne van Onderwijskrant:
Kennis die bij een bepaald
gevormde elite hoort, wordt hoger aangeslagen dan de kennis die
circuleert in het volkshuis. Weten wie Rubens was, wordt hoger aangeslagen dan
weten wie David Beckham is. Kritische sociologen als Bourdieu en Bernstein
hebben boeken volgeschreven over la distance inégale à la culture van een
grote meerderheid van kinderen op school.
Vaak is die dominantie ook te
vinden in de verbale sector. De verbale cultuur wordt torenhoog hoger geacht
dan de technische cultuur. Het foutloos beheersen van de regels van de
uitgangen d en dt, wordt waardevoller aangezien dan de kennis van de automotor.
Het is ook geen schande als je een technische analfabeet bent, maar dat is het
wel als je je nogal direct (en dus verbaal ongenuanceerd) uitdrukt in een gesprek: la parlure vulgaire, contre la
parlure bourgeoisevan de Franse sociologen.
Om het nogal cru te stellen, de
dominante geldige kennis wordt voornamelijk vastgesteld en verspreid door
mensen, die het verbaal goed kunnen zeggen en
schrijven.
De geselecteerde kennis is vaak die kennis die prestigieus is en die gedragen
wordt door een dominante elite (in:
Nova et Vetera, september 2007).
Nathalie Bulle stelt o.i. terecht dat de vele propaganda voor het kennis- en cultuurrelativisme van
Bourdieu mede verantwoordelijk is voor de aanzienlijke niveaudaling van het
onderwijs in Frankrijk. Agirdag,
Standaert, ... ontkennen de
niveaudaling.
3.2 Leerlingen vaak bestraft bij het spreken van hun thuistaal!??
Agirdag schrijft dat uit onderzoek blijkt dat leerlingen
die betrapt worden op het spreken van een andere taal, zijnde hun moedertaal,
heel frequent bestraft worden (p. 161). Welk onderzoek wordt niet vermeld. Dit
bestraffen zou volgens Agirdag mede een oorzaak zijn van de radicalisering en
van het onderpresteren van allochtone leerlingen. In de petitie Gok Van Pascal: mythes over taalachterstand
en onderwijsdie Agirdag in 2013 lanceerde klonk het zo: Het komt niet zelden
voor dat kleuters een plakkertje op hun mond krijgen of dat leerlingen moeten
nablijven voor strafstudie wanneer ze be-trapt worden op het spreken van hun
moedertaal (De Morgen, 30.10.2013).
Agirdag verzwijgt uiteraard de ook door hem gekende grondige studie van de Antwerpse prof. Jürgen
Jaspers die Agirdags straffe uitspraken weerlegt. In zijn studie stelde Jaspers
(UA) vast dat de beschuldiging dat het
gebruik van de thuistaal door leerkrachten vaak en streng bestraft wordt,
absoluut niet opgaat. Hij constateerde na grondige observatie dat de
leerkrachten zich in de praktijk integendeel vrij mild en pragmatisch
opstellen ( Tussen meervoudige vuren; in: Pedagogische Studiën, 15, nr. 4, p.
344-36. Jaspers vermeldt ook dat zijn vaststellingen haaks staan op de
beschuldigingen van een aantal sociologen aan het adres van de leerkrachten en
geeft toe dat ook hijzelf destijds die beschuldigingen ten onrechte formuleerde.
Agirdag voegt er nog aan toe: Men zou kunnen inbrengen dat
het straffen wel een pedagogisch doeleinde dient: namelijk het verhogen van de
taalinput in het Nederlands en het wegwerken van de achterstand. Maar dergelijke goede intenties
lijken niet op te wegen tegen de werkelijke gevolgen van straffen van
meertaligheid. 41% van de meertalige kinderen schaamt zich omdat ze een andere
taal dan het Nederlands spreken en dergelijke gevoelens van schaamte komen
vaker voor wanneer kinderen gestraft worden voor het spreken van een andere
taal. Kortom, een beleid van taalassimilatie zorgt ervoor dat een vaardigheid
die een bron van trots had moeten zijn, namelijk meertaligheid, gereduceerd
wordt tot iets waarvoor een leerling gestraft wordt en zich moet schamen. (p.
163).
3.3 Dupe van allerhande vormen van discriminatie
& racisme & social dominance
Naast het volgens Agirdag sterk sociaal discriminerend secundair onderwijs,
beschrijft Agirdag heel uitvoerig allerhande andere vormen van discriminerende interactie van leraren met
allochtone leerlingen.
*Agirdag heeft
het vooreerst over tal van negatieve stereotypen:Vlaamse
leraren refereren in de leraarskamers
vaak naar gekleurde leerlingen alsdieven, apen, negers, terroristenen
dit afhankelijk van de specifieke migratieachtergrond van de leerlingen (p.
50). Een ander stereotype dat vaak aanwezig is in het Vlaams onderwijs, is dat
leerlingen met een migratieachtergrond een taalachterstand hebben en hierdoor
slechter presteren in het onderwijs.
*Lagere verwachtingen: leraren hebben lagere verwachtingen
van leerlingen uit etnische groepen. De lage onderwijsbaarheidsverwachtingen
worden vooral gestuurd door negatieve
stereotypen over het taalgebruik van deze leerlingen. Het spreken van een
andere taal dan het Nederlands wordt
vaak gelijk gesteld met taalachterstand. Ik had het in een artikel in
Onderwijskrant over taalachter-stand en ook Hélène Pastoors repliceerde dat
spreken over taalachterstand een vorm van taalracisme is. Uiteraard had ik het
enkel over het te weinig beheersen van het Nederlands en niet over taal in het
algemeen.
*Discriminatie: Witte leerlingen worden ondanks frequent
storend gedrag veel minder gestraft dan niet-witte leerlingen.
Agirdag vat dit alles samen op pagina 68 in het zgn.rad
van de ongelijkheid: aan de buitenkant van het rad zien we ongelijkheid van
de leerprestaties. Die ongelijkheden worden aangedreven door minstens vijf
tussenliggende tandwielen, die wijzen op
de oorsprong van deze uitdagingen zien we het systeem van racisme,
geïllustreerd als het centraal tandwiel. Het centrale tandwiel, dus het systeem
van racisme, stuurt niet alleen de tussenliggende tandwielen, maar wordt ook
versterkt door deze tandwielen. Het centrale tandwiel en de tussenliggende tandwielen
sturen samen het buitenste wiel, de ongelijke prestaties op school.
4 Leuvenaars: onderwijs in greep
dominante klasse en kapitalistisch
marktdenken?
4.1 Verzet Agirdag en zijn Leuvense vakgroep tegen nieuwe wind & regeerakkoord
Agirdag nam de voorbije jaren samen met zijn
vakgroepcollegas het voortouw in de
strijd tegen de nieuwe wind in het onderwijs en tegen het regeerakkoord. Zij
verkondigen nu zelfs dat de nieuwe beleidsaccenten en de nieuwe wind zullen
leiden tot het einde van de vrijheid, gelijkheid en kwaliteit in het onderwijs
en dat het kapitalistisch marktdenken volop
zal zegevieren. Het schoolsysteem
is volgens Masschelein, Simons, Agirdag .. een apparaat in dienst van de sociale dominantie vanwege het heersende
maatschappelijke (economische) bestel.
Agirdag waarschuwde de ouders en leerkrachten op 1 september 2019 in de krant De Morgen
voor het volgens hem rampzalig onderwijsbeleid dat op komst was. Hij orakelde
o.a.: De onderwijsvrijheid wordt vandaag fundamenteel bedreigd door oprukkend nationalisme en
staatspedagogie. De staat had zijn greep
op onderwijsinhouden al versterkt door de
invoering en uitbreiding van de eindtermen. Nu wil de staat ook zelfs
bepalen welke werken of auteurs we moeten
leren door een zogenaamde canon in te voeren. Dus geen kritische George Orwell
meer, maar enkel Hendrik Conscience.
Agirdag wekt in zijn dankwoord de indruk dat zijn collegas
van de vakgroep Educatie en samenleving
de visies in zijn boek onderschrijven. We zouden graag vernemen in welke
mate dit het geval is, maar zien
wel enkele gelijkenissen.
Bewustzijn van leraren, allochtone ouders in greep van
Vlaamse dominante klasse
Agirdag beklemtoont
in zijn boek de grote invloed van
de Vlaamse dominante klasse, etnische meerderheid ... die haar wil
oplegt en de eigen privileges veilig stelt. Dominante groepen in de samenleving
dringen hun visie op. Agirdag: De symbolische macht van de etnische
meerderheid en het symbolisch geweld die worden uitgeoefend via het onderwijs
maakt duidelijk dat de etnische minderheden hun eigen cultuur en taal als
waardeloos gaan zien. Dit verklaart ook waarom ouders uit minderheidsgroepen
hun kinderen naar een school sturen met zo weinig mogelijk minderheden. In
Agirdags studie van 2014 werd duidelijk
dat Turkse ouders vooral vrezen dat er bij een groot aantal Turkse leerlingen
te veel Turks onderling zal gesproken worden i.p.v. Nederlands. Dit betekent
m.i. geenszins dat die ouders de eigen moedertaal als waardeloos zien.
Agirdag beweert dat
vooral de Vlaamse dominerende klasse die de
kennis van het Nederlands heel belangrijk vindt, verantwoordelijk
is voor de discriminatie en het racisme
in het onderwijs en voor de foute opvattingen van de leraren, de allochtone
ouders. Het bewustzijn van de leraren, de allochtone ouders
is misvormd door de visie die de Vlaamse
dominante klasse, het Vlaams nationalisme, ... oplegt, In een studie van 2014 drukte Agirdag het zo
uit: Social dominance can only persist because the dominant groups in society
impose their judgments, such as beliefs about monolingualism, upon dominated groups,
such as the bilingual Turkish
community. Once the dominated groups internalize the point of view of the
dominant, they will defend it as if it
was a universal point of view, even when these judgments are completely
against their own interests. (in: Speaking Turkish in Belgian Primary Schools,
o.c.)
Onderwijs - ook
Onderwijskrant - & leraren in
greep van vermaledijde marktdenken??
Ons onderwijs zit volgens Agirdag en een aantal collegas ook volledig in
de greep van het kapitalistisch en neoliberaal marktdenken, en
van de recente staatspedagogie van minister Weyts en co. Zo beweerden in 2019
ook de pedagogen Jan Masschelein en Maarten Simons: De leerkrachten moeten
zich nu volgens de recentste beleidsnota van de Vlaamse regering letterlijk
begrijpen als kapitalisten, als
vermogensbeheerders (in Pedagogiek; december 2019).
Prof. Dirk Van Damme repliceerde op zon uitspraken onlangs terecht:
Het denken is toch eenvoudig als alles kan toegeschreven worden aan het
vermaledijde, alomtegenwoordige neoliberalisme. Het schoolsysteem is volgens de Leuvenaars
blijkbaar een apparaat rechtstreeks in
dienst van de sociale dominantie vanwege
het heersende maatschappelijke & economische bestel.
Merkwaardig genoeg formuleerden Masschelein en Simons
dezelfde kritiek al voor er sprake was
van een nieuwe regering - en zelfs al in 2007, 15 jaar geleden. Zij stelden dat
het beleid en visie van minister Frank
Vandenbroucke sterk beïnvloed was door het doorgeschoten neoliberalisme en marktdenken
- omdat hij veel belang hechtte aan talentontwikkeling (in: Ethische
perspectieven, 2007 nr. 4). Zij namen in dezelfde bijdrage ook afstand van onze O-ZON-campagne-2007. Ze bestempelden de campagne tegen
ontscholing, kennisrelativisme en niveaudaling afwijzend en minachtend als
zich eveneens bewegend binnen de horizon van
het doorgeschoten liberalisme en marktdenken. De zorg om de benutting
van talenten wordt ook door O-ZON nog sterk beklemtoond. Het nastreven van
zoveel mogelijk onderwijskansen, van de herwaardering van basiskennis,
leraargestuurd onderwijs, niveauverhoging e.d worden door de Leuvenaars
bestempeld als een uiting van marktdenken en doorgeschoten liberalisme.
In dezelfde trant formuleerden Masschelein en Simons 12 jaar
geleden ook al analoge kritiek: In de
huidige school wordt noch de sociale orde, noch de aanname
van ongelijkheid van de leerlingen in vraag gesteld, maar enkel bevestigd (in:
Apologie van de school, 2010). Maar vorig jaar wekten de Leuvenaars de indruk dat
er pas sinds het nieuwe regeerakkoord en
de nieuwe wind in het onderwijs sprake is van marktgerichtheid &
neo-liberale greep. In 2019 drukten Masschelein
en Simons het zo uit: De school wil de jongeren inschakelen in de heersende
orde, vroegtijdig selecteren en
inschakelen in de arbeidsmarkt. De
school is een instantie die de maatschappelijke orde reproduceert. Onderwijs is vaak een prioriteit voor de beleidsmakers omdat het
een geschikt middel is voor het behouden van privileges en voor het realiseren van een nieuwe
identiteit en cultuur (p. 197). Dergelijke refreintjes zijn ook centrale
themas in publicaties van Agirdag.
Masschelein, Simons, Nicaise
en andere Leuvense collegas
ondertekenden in 2012 het manifest van
het Leuvens Metaforum waarin onze (sterke) eerste graad als een kankerplek werd
bestempeld en gekozen werd voor een gemeenschappelijke eerste (en zelfs tweede
graad), met een sterke aso-isering van de leerinhouden. In zijn boek pleit
Agirdag voor een nog meer radicale gemeenschappelijke
eerste graad en voor het opdoeken van de onderwijsvormen. In hun kritiek op de
eindtermen betreuren de Leuvenaars nu plots de aso-isering van de
leerinhouden waarvoor ze zelf in 2012 zo
gepleit hebben, en waarvan vooral het tso/bso de dupe is.
In een reactie op de nieuwe eindtermen beweerden Agirdag en zijn vakgroepcollegas
dat deze zelfs het einde zullen betekenen van de vrijheid, gelijkheid en
kwaliteit van het Vlaams onderwijs (in: Exit vrijheid, exit gelijkheid, exit
kwaliteit: waarom de nieuwe eindtermen ons onderwijs in gevaar brengen
VRT-website, 1 april 2019). En de poging om dalende onderwijskwaliteit op te
krikken via centrale onderwijsdoelen is een futiele én contraproductieve
poging.
De Leuvenaars gewagen nu
plots van de gedaalde kwaliteit
van het onderwijs, maar Agirdag en tal van
universitaire collegas hebben de niveaudaling in het verleden steeds
expliciet ontkend. In het VRT-programma Nachtwacht van 9 maart 2019 beweerde
Agirdag: Het is totaal onterecht om te
beweren dat onze scholen de lat te laag
zouden leggen. De verwachtingen die we
van scholen hebben liggen net veel hoger dan pakweg 30 jaar geleden. We zien
net dat de kennis- en de inzichten van
onze kinderen er op veel niet-traditionele vlakken op vooruit gaan voor belangrijke gebieden als burgerschap
bijvoorbeeld.
Agirdag en de vakgroep Educatie en samenlevin gewagen ook
van regelrechte staatspedagogiek. Maar precies de pleitbezorgers van de nieuwe
wind protesteerden tegen de
staatspedagogiek die in de jaren negentig
in de Uitgangspunten bij de eindtermen en veel leerplannen werden
opgelegd: een constructivistische & competentiegericht aanpak, enz.
Masschelein, Simons,
Agirdag ... overdrijven o.i. ten zeerste de totale greep van de maatschappij,
van het nefaste neoliberalisme of losgeslagen kapitalisme, van de dominante
sociale klassen op het onderwijs, de (re)productie van de sociale ongelijkheid,
de nefaste selectievormen
Dit fatalisme klinkt ook door in de analyses van
Agirdag. Zo beweert hij dat vooral de Vlaamse dominerende klasse die de kennis van het Nederlands heel belangrijk
vindt, verantwoordelijk is voor de discriminatie en het racisme in
het onderwijs en voor de foute opvattingen van de leraren, allochtone ouders
die pleiten voor zoveel mogelijk Nederlands binnen en buiten de klas. In de
Leuvense analyses klinken de visie van Michel Foucault en van Jacques Rancière
door. Foucault beweerde: Hét Bestel (de commercie, het
neoliberalisme,
) schrijft de mens voor hoe te produceren, te leven, te
onderwijzen en te studeren, te consumeren, te denken. De macht van de
(eco-nomische
) structuren onderdrukt de mens en vervreemdt de mens van 'zichzelf'. Alle maatschappelijke
sectoren zouden volgens veel
foucaultianen volledig geëconomiseerd zijn, ook
het onderwijs.
Volgens Foucault en zijn volgelingen is ook de leerkracht
een radertje in het disciplinerend systeem,
iemand van wie geen enkel werkelijk initiatief mag verwacht worden. Een leerkracht is een
gezagsgetrouwe functionaris, passief radertje in een goed geoliede
dresseringsmachine, in de greep van de
biopolitiek van de maatschappelijke instellingen.
Dit alles doet me denken aan de postmoderne stelling dat het
zelf/het individu een volledig sociale
constructie is. Het schoolsysteem is
o.i. niet zomaar een apparaat in dienst van
de sociale dominantie vanwege het heersende maatschappelijke (econo-mische) bestel. Het
onderwijs en de leerkrachten beschikken
over een mate van autonomie en een eigen
dynamiek. Scholen staan niet
zomaar in dienst van het onderdrukkende (economische) bestel.
Agirdag &
collegas wijzen nieuwe wind & kritiek op
door hen gepropageerde visies af
Agirdag en zijn Leuvense
collegas namen ook het voortouw in het weerleggen van de kritiek dat
veel universitaire professoren mede verantwoordelijk zijn voor de aantasting
van de kwaliteit van het onderwijs, voor het verzet tegen een adequate aanpak
van de taalproblemen, enzovoort. Agirdag riep twee jaar geleden al de pedagogen
op om zich te verzetten tegen de aantijgingen.
De voorbije jaren werd geregeld gesteld dat heel wat onderwijskundigen, sociologen, sociolinguïsten
mede verantwoordelijk zijn voor de aantasting
van de kwaliteit en het niveau van het onderwijs, van het maatschappelijk,
moreel en intellectueel gezag van de school en van de leerkrachten, het tegenwerken van een adequate aanpak van
de taalproblemen, de aantasting van onze
sterke eerste graad door de invoering van een meer gemeenschappelijke
aso-gerichte eerste graad, die niet
enkel tot nivellering leidt, maar waarvan vooral ook het tso/bso de dupe is van
de aso-isering van de leerinhouden, a...
Die kritieken klonken de voorbije jaren door in tal van
opiniestukken, in het regeerakkoord en
in het recente Brinckman-rapport van de commissie Beter onderwijs. In
Onderwijskrant waarschuwen we al een kwarteeuw.
De nieuwe wind in het onderwijs hecht ook veel belang aan
expliciete en directe instructie en aan het gezag en meesterschap van de
meester. Zon visie staat uiteraard haaks op de vele propaganda van de vakgroep Educatie en samenleving voor de
antipedagogiek van de ontscholer en radicale constructivist Jacques Rançière in
De onwetende meester e.d.
Het zijn volgens
Agirdag en co niet de professoren
die in het verleden hun stempel mochten drukken op het beleidsadvisering en op de beleidsondersteuning, maar hun
critici die de kwaliteit van het onderwijs aantastten. Ze
betreuren dat de beleidsmensen nu meer luisteren naar de critici van de
aantasting van de kwaliteit, en dat enkelen mochten meewerken aan het Brinckman-rapport.
Onlangs
nog publiceerden Leuvense
lerarenopleiders als Kris Van den Branden nog eens hun verweer in de
opiniebijdrage: De Babylonische onderwijstheorie. Wat is de beste strategie om
te onderwijzen? -25 jan. 2022. Van den
Branden propageerde een eenzijdig vaardigheidsgerichte en leerlinggestuurde
aanpak van het taalonderwijs, en wordt mede verantwoordelijk geacht voor de
uitholling van het taalonderwijs. Hij beweert nu in die opiniebijdrage en op andere bijdragen
op zijn blog Duurzaam onderwijs dat daar niets van aan is. In de
lerarenopleidingen worden volgens Van den Branden en co geen specifieke visies
opgelegd. Het studieboek Onderwijs in een gekleurde samenleving bewijst zijn
ongelijk; het gaat hier duidelijk om een
eenzijdige visie en om een moraliserende & betogende toon - en de vele
kritieken op die visie worden verzwegen.
Van den Branden & co schrijven ook: Als
onderwijsdeskundigen van bovenuit een bepaalde visie op onderwijs propageren
(bv. via publicaties, visieteksten, leerplannen, nascholingen, sociale media
),
dan zal die niet automatisch, welwillend of spontaan door alle leraren worden
geïmplementeerd. Gelukkig bewezen veel leraren in de mate van het mogelijke
lippendienst aan de taalvisie van Van den
Branden en van de taalleerplannen. Dit
belet o.i. niet dat 18-20-jarige studenten die alleen de visies van Agirdag,
Van den Branden, Masschelein ... voorgeschoteld krijgen toch geneigd zullen
zijn om die visie vrij kritiekloos over te nemen. De Leuvenaars toonden de voorbije decennia overigens weinig of geen
respect voor onze sterke Vlaamse onderwijstraditie.
5 Negatie/relativering
intelligentieverschillen
5.1 Milieudeterminisme & negatie nature, s.o. kampioen sociale discriminatie
De Steunpunt GOK-directeurs Van Avermaet, Van den Branden en
Laevers poneerden in 2004: Van zodra
kinderen van een andere etnische afkomst slechter presteren, is er sprake van
systematische kansenongelijkheid en discriminatie. Het leerpotentieel en de bereidheid
leerinspanningen te leveren is immers even sterk aanwezig bij allochtone leerlingen (Steunpunt GOK,
Beter, breder en met meer kleur, 2004.) Socioloog Dirk Jacobs schreef in een
KBS-studie van 2009: Het is
onverantwoord te veronderstellen dat
kinderen van laaggeschoolde ouders gemiddeld minder intellectuele aanleg hebben.
Agirdag deelt de visie van Jacobs en co en vindt het ook
onverantwoord en racistisch aan te nemen dat er gemiddeld minder actuele aanleg
is bij Turkse,Marokkaanse
leerlingen. Volgens Agirdag wijst de hoge
correlatie tussen de SES van de
leerlingen en hun leerprestaties voor PISA e.d. bijgevolg op een grote mate van sociale
discriminatie. Leerlingen uit lagere
milieus en allochtone leerlingen worden
in sterke mate gediscrimineerd - vooral ook door de gedifferentieerde structuur
van ons s.o. Dit is ook de visie
van sociologen als Dirk Jacobs, Ides Nicaise
In hoofdstuk 3 wijst Agirdag nog
op tal van andere discriminaties als gevolg van symbolisch geweld à la
Bourdieu e.d.
De Nederlandse
socioloog Jaap Dronkers betreurde in
2014: Vanaf de jaren zestig bestaat er een taboe op verschillen in intelligentie en
intellectuele aanleg. Er zijn ook nog steeds veel mensen
die niet aannemen dat momenteel
de gemiddelde intelligentiescore van (autochtone) leerlingen uit de lagere
klassen substantieel lager is dan die van kinderen in hogere klassen. Het
onderwijsbeleid en de egalitaire GOK-ideologie gaan ook nog altijd uit van dat
vele ontginbare talent uit de lagere klassen (o.c.). Die kritiek is ook van
toepassing op de visie van Agirdag; en ook in Vlaanderen verwacht men al 50
jaar al te veel GOK-heil van een gemeenschappelijke cyclus/ eerste graad s.o.
In een VRT-uitzending over gelijke kansen van 51 jaar! geleden stelden we al
dat dit de verkeerde GOK-gok was, en dat
we prioritair moesten investeren in het verhogen van de onderwijskansen in het
basisonderwijs. Zelf besteedden we
hieraan de voorbije 50 jaar veel energie; aan het vlotter en beter leren
lezen, rekenen, spellen
van de
kinderen en vooral ook van de
kansarmere.
Biologisch
deficitdenken en IQ-isme &
neerwaartse mobiliteit
In zijn boek probeert Agirdag met allerhande middelen te
weerleggen dat de intellectuele aanleg en de intelligentie van b.v. 15-jarigen
een aanzienlijke invloed hebben op de leerprestaties. Ook de vele wetenschappers die deze mening
zijn toegedaan vergissen zich volgens
hem. Ze maken zich schuldig aan
biologisch deficitdenken (= minder intellectuele aanleg en intelligentie bij
bepaalde kinderen). Hij beschuldigt in dit verband vooral de Gentse prof.
cognitieve psychologie Wouter Duyck; Duyck lijdt volgens hem aan biologisch
deficitdenken en aan IQ-isme. (In punt 5.2 gaan we verder in op dat
zogenaamd IQ-isme van Duyck en op de kritiek van Agirdag op Duyck en op de
IQ-testen.)
Agirdag poneert op pagina 76: Tegenover de
deficitverklaringen staan de systematische (sociolo-gische?) verklaringen.
Ongelijkheid is volgens de systematische verklaringen geen kwestie van
achterstand, maar veeleer een kwestie van achterstelling en privileges. Vanuit
het systeemperspectief is de ongelijkheid (van leerprestaties) niet de schuld
van individuele leerlingen, maar zijn er op onderwijsniveau mechanismen
aanwezig die enerzijds in het nadeel van leerlingen van kleur werken en
anderzijds in het voordeel van witte leerlingen.
Dergelijke mechanismen van
achterstelling en privileges spelen een rol op drie verschillende niveaus van
het onderwijs. Namelijk op macroniveau (het onderwijsstelsel: b.v.
onderwijsvormen in het s.o.), op mesoniveau (op schoolniveau) en op microniveau
(interactie tussen leerlingen en leraren
(cf. punt 3). Volgens Agirdag bevordert ons onderwijs ook enkel
neerwaartse mobiliteit - door vooral ook het mechanisme van de zgn. waterval in het s.o.
In Onderwijskrant
poneren we al een kwarteeuw dat we het niet eens zijn met zon visie van
Agirdag en co. We schreven o.a.: Gezien
de relatie tussen de intellectuele aanleg en intelligentie van de leerlingen en het scholingsniveau van de
ouders vrij groot is, kan men de
correlatie tussen de leerresultaten enerzijds en anderzijds het
scholingsniveau van de ouders niet zomaar toeschrijven aan het feit dat leerlingen uit lagere milieus minder
onderwijskansen krijgen. Niemand beweert uiteraard dat enkel verschillen in
intelligentie en intellectuele aanleg de leerresultaten bepalen, maar wel dat
ze een aanzienlijke invloed hebben. Dat mede door de invloed van het onderwijs
de intelligentieverschillen in de loop van de schoolloopbaan veelal nog toenemen, kan men ook niet zomaar op naam schrijven van negatieve discriminatie
door de leerkrachten. Zelfs met
doorgedreven positieve discriminatie van kansarmere leerlingen kan men dat niet
voorkomen; de school is niet almachtig.
De invloed van het thuismilieu op de leerresultaten
betekent ook nog niet dat de school verantwoordelijk is voor al die
effecten, en dat het onderwijs die
milieuhandicaps volledig kan compenseren/weg-werken. Precies omdat we aannemen
dat er cognitief en /of sociaal kansarmere kinderen zijn, namen we met Onderwijskrant de voorbije 45 jaar het voortouw in pleidooien voor positieve
discriminatie & doelgroepenbeleid,
voor een degelijk zorgverbredings- en
onderwijsvoorrangsbeleid.
Agirdag beweert o.i. ook ten onrechte dat ons secundair
onderwijs enkel een neerwaartse mobiliteit bevordert en dat het zgn. watervalsysteem in sterke mate discrimineert.
Hij verzwijgt de vele kritiek op het invoeren van een gemeenschappelijke eerste
graad. Dirk Van Damme publiceerde In het mei-nummer 2019 van SAMPOL het essay
Make onderwijs great again! Hij schreef: Voor veel sociaaldemocraten en progressieven is de kwaliteit van het
onderwijs een ongemakkelijk debat omdat men het associeert met (sociale) selectiviteit, belangstelling voor
sterke leerlingen en gebrek aan aandacht voor de zwakkere. Het mislukken van
die linkse hervormingsagenda was het gevolg van het koesteren van
voorbijgestreefde voorstellen uit het
midden van de 20e eeuw (zoals veel heil
verwachten van comprehensief onderwijs) enerzijds, en het gebrek aan argumenten
om het nieuwe ideologische debat te
voeren anderzijds. En ook de kanker van het progressief cultureel relativisme (
b.v. à la Pierre Bourdieu, Agirdag,
) tiert welig in onderwijsland, waarbij een
terecht pleidooi voor positieve
erkenning van diversiteit wordt omgebogen tot een postmodern relativistisch
gedogen van andere culturen, ook in hun verwerpelijke uitingen van onwetendheid
en onderdrukking. Het gevolg is een enorme ineffectiviteit om onderwijs zijn rol als kanaal van integratie en
emancipatie te laten spelen.
Asbury stelde in dezelfde zin als kritiek op de aso-isering:
We prioritise academic goals such as university entry to such an extent that
good goals that are less intelligence-loaded are not encouraged, says
Asbury, and the children for whom they would be a good fit, leading to life
satisfaction, pride, fulfilment, happiness, are under-nurtured.
Agirdag beseft blijkbaar ook niet dat de sterke sociale
doorstroming van handarbeiderskinderen jammer genoeg ook leidde tot een
intellectuele afroming van de handarbeidersklasse. Hij beseft ook niet dat
daardoor - en door de toename van
het aantal allochtone leerlingen - de procentuele vertegenwoordiging van
arbeiderskinderen aan de universiteit is afgenomen. Dit belet niet dat ons
onderwijs ook op vandaag nog steeds de sociale mobiliteit bevordert.
Ook prof. Jaap Dronkers is het geenszins eens met Agirdag,
Nicaise, Jacobs. Hij schreef: Er zijn ook nog steeds mensen/sociologen die
niet aannemen dat momenteel de
gemiddelde intelligentiescore van (autochtone) leerlingen uit de lagere klassen
substantieel lager is dan die van kinderen in hogere klassen (Dronkers,
Intelligentie en schoolprestaties: primaire en secundaire effecten van
ouderlijk milieu; op de blog
stukroodvlees, 2014 (zie Internet ).
Vlaanderen geen
kampioen sociale discriminatie
In Onderwijskrant verwezen we destijds naar meer dan tien
internationale en Vlaamse studies waaruit bleek dat het Vlaams onderwijs
geenszins kampioen sociale discriminatie
is, en volgens die onderzoekers zelfs vrij goed presteert inzake
onderwijskansen voor kansarmere leerlingen. Agirdag verzwijgt al die studies.
In Onderwijskrant nr. 161 bespraken we die studies uitvoerig: zie www.
onderwijskrant.be. We vermelden er hier een drietal.
(1) Prof. Wouter
Duyck poneerde: We stelden in onze paper dat leerprestaties in het
Vlaamse onderwijs (met de vroege studiekeuze) niet sterk door sociale afkomst bepaald worden. Dat werd
ook aangetoond door Woessmann met data
uit 15 verschillende landen, met telkens
3.579 à 11.722 leerlingen. Woessmann
concludeert dat van alle landen sociale
achtergrond in Vlaanderen het minst
bepalend is voor de leerresultaten (Ideologie mag onderwijsdebat niet kapen.
De Tijd, 19 jan. 2014).
(2) Wijlen prof. Jaap Dronkers prees in 2012 onze effectieve
eerste graad s.o. in de studie The high performance of Flemish and Dutch 15-year-old native pupils:
explaining country different math scores between highly stratified educational
systems (Jaap Dronkers & Tijana Prokic-Breuer, 2012.) De basisconclusie
luidde: Het Vlaams secundair onderwijs slaagt er wonderwel in om een grote
mate van sociale gelijkheid (gelijke kansen) te combineren met een hoge mate
van effectiviteit -dankzij zijn unieke, gedifferentieerde en
stimulerende onderwijsstructuur. The entrace selection (gematigde selectie bij
start s.o.) by schools is useful to strengthen their ambition and quality,
which influence the performance. Dronkers stelde verder: We tonen in onze studie ook aan dat de grote deelname aan de
higher tracks (sterke opties in Vlaamse 1ste graad ) niet enkel de gelijke
kansen bevordert, maar tegelijk de motivatie van de leerlingen om in de sterke
richtingen te blijven hoger is dan de motivatie om in een lagere richting
terecht te komen. In Vlaanderen kiest 70% 12-jarigen voor een sterke (aso-)optie.
In meer doorgedreven selectieve systemen (o.a. Duitsland) is de keuze voor een
sterke optie minder het geval. In Nederland is het ook iets minder het geval
dan in Vlaanderen.
Dronkers stelde verder: In tegenstelling tot onderwijssystemen met een gemeenschappelijke
lagere cyclus - is het tevens zo dat in Vlaanderen het bestaan van lagere
onderwijsrichtingen (lowest tracks, b.v. bepaalde technische opties) de
mogelijkheid biedt van downward mobility during secondary education. Tijdige
en soepele overgang naar meer passende opties is mogelijk. In landen met een
gemeenschappelijke lagere cyclus is het eenheidsprogramma voor veel
leerlingen te moeilijk of niet
aangepast. Ze geraken daardoor
vlugger schoolmoe.
(3) Ook prof. Wim Van den Broeck toonde in een studie van
februari 2016 op basis van PISA-2012 aan dat Vlaanderen inzake sociale
gelijkheid goed scoort: De gemiddelde
score voor jongeren met een lage SES
bedraagt in Vlaanderen voor wiskunde 488 punten. Vlaanderen scoort
daarmee het tweede hoogste in Europa (na
Estland). Vlaanderen heeft zelfs het
hoogste percentage (10,3%) resiliente jongeren. (Zie verderin deel 2).
|