Martine Tanghe mag volgens Grondelaers, Delarue, De Sutter niet langer de taalnorm zijn, en zeker niet op school. Ook AN-campagnes hebben volgens auteur hun doel gemist
Martine Tanghe mag volgens Grondelaers, Delarue, De Sutter, Permentier .. niet langer de taalnorm zijn, en zeker
niet op school. AN-campagnes waren volgen hen ook geen succes.
'Er bestaan immers geen slechte soorten Nederlands. Ludo Permentier, de taaladviseur van de krant De Standaert onderschrijft blijkbaar die
visie.
Een citaat vooraf: Tot het eind van de twintigste eeuw zagen Vlamingen, aangespoord door
onder meer het onderwijs en de openbare omroep, het Nederlands van
hoogopgeleide Nederlanders als norm.Maar het proces van standaardisering heeft
niet geleid tot volkomen eenheid. De vele
AN-campagnes waren precies zinloos.
Permentier: In het
laatste hoofdstuk van het boek kijken drie auteurs naar de gevolgen van dat
alles voor het taalonderwijs. Haast een halve eeuw heeft men geprobeerd de
Vlaming formeel Algemeen Beschaafd Nederlands (ABN) aan te leren als enige vorm
van het Nederlands. Dat heeft niet geleid tot een enthousiast gebruik van die
variëteit. En nu blijkt het journaal-Nederlands van Martine Tanghe ook niet
haalbaar te zijn voor de meeste leerlingen en studenten. Veel hoogopgeleide
jonge Vlamingen willen het gewoonweg niet meer spreken omdat ze beseffen dat ze
hun Nederlands gebruiken in een heel andere context dan het tv-journaal.
Er bestaan geen
slechte soorten Nederlands, al spreekt het vanzelf dat niet elke soort in
elke situatie gepast is. Volgens de auteurs moet het onderwijs niet langer
proberen een onhaalbaar ideaal na te streven, maar vertrekken vanuit de
taalrealiteit. Ze volgen de Taalunie daarin, die al in 2003 waarschuwde voor taalnormen
die louter van boven werden opgelegd en pleitte voor verdraagzaamheid tegenover
niet-standaardtalige varianten en variëteiten.
Het belangrijkste is
dat leerlingen zich daarvan bewust zijn en variatie weten in te zetten om kleur
en persoonlijkheid aan te brengen in hun taalgebruik. En misschien nog het
interessantste op de lange termijn: dat ze trots zijn op hun taal.
Reacties van Leuvense prof. Geeraerts: uit onze studie blijkt dat AN en waardering van AN eerder toenemen dan afnemen. Grondelaers en co hebben ongelijk.
Reactie van Peter
Debrabandere, docent lerarenopleiding
Vives
op pleidooi van enkele neerlandici tegen de zgn.
hyperstandaardisering en tegen de zgn. ideologisering van het belang van de
standaardtaal in een bijdrage van Stefan Grondelaers, Steven Delarue en Gert De
Sutter in het boek De vele gezichten van
het Nederlands in Vlaanderen, Acco.
Ik citeer even de m.i. terechte kritiek van Peter
Debrabandere in Neerlandia, 2019, nr. 3, p. 45
Waarom moeten de
auteurs zo zwaar inhakken op de Vlaamse taalzorg van de 20ste eeuw? Waarom
wordt die taalzorg hyperstandaardisering genoemd?
De auteurs vervallen
in een terminologie die hun afkeer voor die taalzorg tot uitdrukking brengt :
een geforceerd proces van hyperstandaardisering, extreme propagandamaatregelen,
een heksenjacht op de dialecten, een fetisjistische propagering van één
standaardtaal.
Dat getuigt van weinig
respect voor de Vlamingen die Nederlands spreken dankzij de taalzorgactie van
de 20ste eeuw. ... Er is ook zware kritiek op de socialistische ministers van
Onderwijs (Frank Vandenbroucke en Pascal Smet) die met hun nota's het gebruik
van de Nederlandse standaardtaal bepleit hebben. (NvdR: en zich zorgen maakten
over de taalproblemen van anderstalige leerlingen).
Maar kan je niet ook
op de emancipatorische bedoelingen van die ministers wijzen, terwijl hun eigen
denkkader evenzeer in een ideologie is ingebed.
De geveinsde
de-ideologisering moet plaatsvinden in het kader van een andere ideologie, die
van de auteurs.
De auteurs stellen ook
steeds weer dat het Standaardnederlands een taal is die niemand spreekt. Een
zware overdrijving.
-----
Boekbespreking Vier misverstanden over het Nederlands in
Vlaanderen
Ludo Permentier (taaladviseur De Standaard) 30/11/2017
Veel hoeft er niet te gebeuren om in Vlaanderen een bits
debat over taal te ontketenen. Een verspreking, een grove tweet of een flater
in een advertentie volstaat soms. Taalkundigen halen meestal hun schouders op
als in de sociale media verwijten worden gelanceerd over taalnazisme of
gebrekkig onderwijs. Dikwijls speelt in die discussies immers meer emotie dan
kennis van zaken. Om het debat zinvoller te maken, schreven achttien
wetenschappers het boek De vele gezichten van het Nederlands in Vlaanderen. Wij
lichten er vier hardnekkige misverstanden uit voor u.
1. Vlaanderen spreekt Vlaams
Ja en nee. Het Nederlands is, naast het Frans en het Duits,
een officiële taal in België. Dat staat zo in de grondwet. De Vlaamse overheid
heeft daarbovenop in decreten vastgelegd waar het gebruikt moet worden.
Belangrijk is dat die decreten spreken van de Nederlandse taal, niet
bijvoorbeeld van het Vlaams. Die laatste term is wel van toepassing als het
gaat om de bestuurlijke indeling. We spreken bijvoorbeeld van de Vlaamse
Gemeenschap of het Vlaams Parlement. Maar als het om taal gaat, benadrukt de
terminologie de eenheid met Nederland.
Hét Nederlands
bestaat niet.
Tegelijk zeggen de deskundigen dat hét Nederlands niet
bestaat. Er is geen afgesloten verzameling woorden, grammaticale regels en
uitspraaknormen voor heel het taalgebied. Vlamingen horen bij het eerste woord
wanneer een Nederlander of Surinamer aan het spreken is, en dat geldt ook in de
andere richtingen. Er is dus variatie. Het Nederlands dat je in Vlaanderen en
in Brussel hoort, wordt doorgaans Belgisch-Nederlands genoemd. In de omgang
hoor je hiervoor ook weleens het woord Vlaams, maar meestal wordt daarmee een
dialect bedoeld, of de informele gesproken tussentaal, die je wel binnen
gezinnen of onder vrienden hoort, maar niet in het tv-journaal of in de kerk.
(zie de punten 3 en 4)
2. De gemiddelde Vlaming is te lui om taalnormen te volgen
Een samenleving kan alleen bestaan als mensen bereid zijn
normen te volgen. Dat zijn de (ongeschreven) regels die het sociale verkeer in
goede banen leiden. Dat je je tegenover vreemden anders gedraagt dan tegenover
je partner, je familie of je baas, leer je van voorbeelden die je imiteert.
Ook taal kent normen. Ze maken het mogelijk te communiceren
met anderen. Een overtreding van deze normen zal in gesprekken zelden tot
misverstanden leiden, omdat de gesprekspartners gauw signalen opvangen dat ze
elkaar niet begrijpen. In geschriften is dat anders en daarom is geschreven
standaardtaal strikter genormeerd. Zoals andere sociale normen, ontstaan de
normen van het Standaardnederlands vanzelf. Mensen imiteren de taal van anderen
die ze waarderen, bijvoorbeeld leraren, schrijvers, televisiemensen. Ook de
traditie speelt hierin een rol. Alleen de spelling wordt door de Taalunie
vastgelegd.
Het geschreven Nederlands van Vlaanderen ging tot het eind
van de twintigste eeuw steeds meer op dat van Nederland lijken, maar ging
daarna de andere kant uit.
Tot het eind van de twintigste eeuw zagen Vlamingen,
aangespoord door onder meer het onderwijs en de openbare omroep, het Nederlands
van hoogopgeleide Nederlanders als norm. Maar het proces van standaardisering
heeft niet geleid tot volkomen eenheid. Onderzoek wijst uit dat het geschreven
Nederlands van Vlaanderen tot het eind van de twintigste eeuw steeds meer op
dat van Nederland ging lijken, maar daarna de andere kant uitging. Dat heeft
niets met luiheid of onkunde te maken.
3. Belgisch-Nederlands is slecht Nederlands
Lange tijd was het streven naar één cultuurtaal voor Nederland
en Vlaanderen een cultuurpolitieke kwestie. Vlaanderen wilde, onder meer om
weerstand te bieden aan de invloed van het Frans, samen met Nederland een
stevig blok vormen. Veel verdedigers van het oude principe dat de taalnorm in
het Noorden werd gevormd, deden dat uit die overweging.
De voorbije decennia zijn de meeste Vlamingen zich gaan
richten op andere rolmodellen: vooraanstaande Vlaamse sprekers en schrijvers.
Belgisch-Nederlandse eigenaardigheden vinden ze sindsdien niet meer zo erg.
Intussen heeft de toegenomen mobiliteit het pad geëffend
voor een eigen Vlaamse spreektaal.
Factoren zoals de groeiende politieke autonomie van
Vlaanderen, de commercialisering van de omroep en het verminderde contact met
Nederlandse media hebben Vlamingen meer vertrouwen gegeven in hun eigen
taalvariëteit. Ze zijn minder bereid hun zelfbeeld op te hangen aan een
dominante identiteit, en al helemaal geen waar ze weinig contact mee hebben.
Woordenboeken hebben zich daaraan aangepast: ze nemen woorden op die algemeen zijn
in België, zonder die als foutief te bestempelen. Die behoren dus tot het
Nederlands, net zoals woorden die alleen in Nederland of in Suriname in gebruik
zijn.
De standaarduitspraak van Nederlanders en Vlamingen is
intussen de hele tijd langzaam uit elkaar gegroeid. Dat heeft meer te maken met
uitspraakveranderingen in Nederland dan in Vlaanderen. Intussen heeft de
toegenomen mobiliteit het pad geëffend voor een eigen Vlaamse spreektaal: een
vooral door Brabantse kenmerken getekende Vlaamse tussentaal (tussen dialect en
standaard). Een aparte taal is het niet en het is lang niet zeker of het ooit
zover komt. Ook wie de tussentaal spreekt heeft immers de standaardtaal nodig
om te schrijven.
4. Martine Tanghe is de norm (Matine Tanghe mag niet langer de norm zijn!)
In het laatste hoofdstuk van het boek kijken drie auteurs
naar de gevolgen van dat alles voor het taalonderwijs. Haast een halve eeuw
heeft men geprobeerd de Vlaming formeel Algemeen Beschaafd Nederlands (ABN) aan
te leren als enige vorm van het Nederlands. Dat heeft niet geleid tot een enthousiast
gebruik van die variëteit. De norm laten bepalen door Nederland, is onhoudbaar
gebleken. En nu blijkt het journaal-Nederlands van Martine Tanghe ook niet
haalbaar te zijn voor de meeste leerlingen en studenten. Veel hoogopgeleide
jonge Vlamingen willen het gewoonweg niet meer spreken omdat ze beseffen dat ze
hun Nederlands gebruiken in een heel andere context dan het tv-journaal.
Er bestaan geen slechte soorten Nederlands, al spreekt het
vanzelf dat niet elke soort in elke situatie gepast is.
Volgens de auteurs moet het onderwijs niet langer proberen
een onhaalbaar ideaal na te streven, maar vertrekken vanuit de taalrealiteit.
Ze volgen de Taalunie daarin, die al in 2003 waarschuwde voor taalnormen die
louter van boven werden opgelegd en pleitte voor verdraagzaamheid tegenover
niet-standaardtalige varianten en variëteiten.
Er bestaan geen slechte soorten Nederlands, al spreekt het
vanzelf dat niet elke soort in elke situatie gepast is. Het belangrijkste is
dat leerlingen zich daarvan bewust zijn en variatie weten in te zetten om kleur
en persoonlijkheid aan te brengen in hun taalgebruik. En misschien nog het
interessantste op de lange termijn: dat ze trots zijn op hun taal.
Gert De Sutter (red.): De vele gezichten van het
Nederlands in Vlaanderen. Een inleiding tot de variatietaalkunde. Uitgever:
Acco Leuven/Den Haag, 360 blz.,
Spelling niet zo belangrijk meer, werkwoordspelling afschaffen? Dingende herwaardering nodig in nieuwe eindtermen en leerplannen, vanwege Taalunie e.d.
Spelling niet zo
belangrijk meer, werkwoordspelling afschaffen?
Dingende herwaardering nodig in nieuwe eindtermen en leerplannen, vanwege
Taalunie e.d.
1 Relativering belang
van spelling in eindtermen en
leerplannen 1998
Momenteel laait in Vlaanderen weer het debat op over het
afschaffen van de werkwoordspelling. Neerlandicus Jan Uyttendaele repliceerde
op zijn blog: Er is absoluut geen
draagvlak om wat dan ook aan onze huidige spelling te wijzigen. Laten we er dan
alstublieft mee ophouden daarover ballonnetjes op te laten en discussies te
organiseren!
In het leerplan Nederlands katholiek lager onderwijs van 1998 lazen we tot onze
verbijstering: Spellingafspraken raken de
essentie van de taal niet. Een slechte spelling maakt een taal niet slechter,
en een goede spelling maakt een taal niet beter. We waren het geenszins
eens met de relativering van spelling in de eindtermen en leerplannen, en spoorden
de uitgeverijen van schoolboeken
aan om toch systematische spellingaanpakken op te stellen.
Onderwijskrantredacteur Pieter Van Biervliet nam de leiding van zon
spellingpakket. Ook een aantal oud-studenten van onze normaalschool werkten
mee. De andere uitgeverijen volgden. In
inspectierapporten van de voorbije 20 jaar lazen we dan ook wel geregeld dat de leerkrachten nog volgens de
eindtermen en leerplannen te veel met spelling bezig waren. Gelukkig maar;
daardoor werd een spectaculaire niveaudaling
voorkomen.
Ook in het leerplan
secundair onderwijs-1997 werd het
belang van spelling, grammatica in sterke mate gerelativeerd. Dit was
overigens al het geval in een VVKSO-publicatie van 1994, 27 jaar geleden; een tekst over evaluatie, -die in 1997 later verder uitgewerkt werd in het rapport: Visie op het onderricht
in de moderne vreemde talen in de leerplannen van het VVKSO. In die teksten
werd de klassieke benadering van taalkennis spelling, woordenschat,
grammatica, spelling, .. - in sterke
mate in vraag gesteld. De
leerplanvoorzitters stelden o.a.: Er is een strikte scheiding van de begrippen
kennis
en vaardigheid. Het onderscheid tussen
kennis en vaardigheid is van zon cruciaal belang voor een goed begrip van de vernieuwende
visie op het onderricht in moderne talen dat op dit punt geen compromissen
kunnen worden gesloten (p. 14).
Vaardig en vlot kunnen omspringen met spelling, vervoeging van werkwoorden, grammatica
en woordenschat, spelling ... werden er
denigrerend omschreven als het domein
van de gememoriseerde feitelijke kennis: grammaticaregels, woordenlijsten,
namen, begrippen. Het ging hier volgens de
leerplanvoorzitters louter om
feitenkennis (feitelijke kennis genoemd!) die via blind en simpel
memoriseren verworven kan worden. Spelling, grammatica, & woordenschat hebben volgens de
visietekst ook niet rechtstreeks te maken met vaardigheden, en mogen dus niet als doelen op zich gezien
en geëvalueerd worden. Als kenniselementen mogen ze k
enkel in een vaardigheids- of communicatiecontext/opdracht aan bod komen en
geëvalueerd worden. Dit leidde ook tot de fameuze 60/40%-regel die na kritiek
van Onderwijskrant in 2007 werd geschrapt.
In een toelichting bij de ontwerpeindtermen Nederlands lager
onderwijs van 1993 lazen we bv. ook al
dat het voor spelling voldoende was als de leerlingen zich verstaanbaar
(functioneel, communicatief) konden uitdrukken, als hun boodschap ondubbelzinnig
begrepen kon worden. Vanuit dit functioneel perspectief was ook spelling niet
zo belangrijk.
In het handboek Taal
verwerven op school(Acco, 2004) van prof. Kris Van den Banden, Frans Daems, Ides Callabaut en co wordt ook
geen aandacht aan spelling besteed.
In de geest van de eindtermen en leerplannen van 1998 werd
ook expliciet, afzonderlijk en cursorisch spellingonderwijs ten zeerste
afgeraden. In het VLOR-rapport Taalvaardigheidsonderwijs.
Wat de leerlingen zelf doen, doen ze beter! (2005)poneerde
prof. Kris Van den Branden: Bij de taakgerichte aanpak wordt uitgegaan
van het principe dat je taal leert via zelfontdekking, door taal te gebruiken
in functie van een bepaald (niet-talig) doel dat moet worden bereikt: een
voorwerp moet worden gemaakt, een handeling uitgevoerd. Kinderen leren taal door taken uit te
voeren, en niet door onderwezen te worden over taal. Expliciete aandacht voor
de betekenis van een woord of voor een grammatica- of spellingregel heeft enkel
een plaats binnen de 'taakcontext', bij voorkeur als de leerlingen vastlopen op
het taalelement in kwestie b.v. de vorming van de superlatief als ze een
informatiefolder moeten schrijven over 'buitengewone' gebouwen in een
(fictieve) stad.
Recentere pleidooien voor verdere uitholling
spellingonderwjs
Een aantal taaltenoren
pleitten ook de voorbije jaren
en maanden voor het verder uithollen van
het spellingonderwijs; volgens hen is
het klassiek dictee en de werkwoordenspelling passé.
In Het klassiek
dictee is zo passé , in De
Standaard , 26 januari 2017 stelde Kris
Van den Branden als mede-auteur van het in januari 2017 uitgebrachte Taalunie-advies Iedereen taalcompetent dat de basisidee
in dit advies luidde: Het traditioneel onderwijs moet een radicale
omslag maken. De muren die nu bestaan
tussen de lessen lezen, grammatica, spelling en literatuur moeten weg. De
leerlingen moeten voortaan ook zelf aan de slag. Zelfstandig zaken opzoeken,
samen met andere leerlingen werken aan
zgn. totale taken Volgens van den
Branden zijn dan ook het klassiek dictee en veel andere aanpakken passé. De
krasse uitspraken van
Taaluniehoofd Hans Bennis in die tijd over hun hebben en over de relativering van
spelling lagen in dezelfde lijn. Van den Branden beweerde ook al in 2004 - net
als Bennis - dat expliciete foutencorrecties, zoals het is niet jij heeft,
dat moet jij hebt zijn uit den boze
zijn (Taal verwerven op school, Acco, 2004, p. 109).
In Wat doen we met ons
taalonderwijs als er geen standaardtaal meer is? pleitte ex-leerplanvoorzitter in 2009 Ides
Callebaut zelfs voor
poststandaardtaal-Nederlands en afschaffing van de werkvoordspelling. Hij poneerde o.a. Als gesproken taal niet
langer secundair is ten opzichte van geschreven taal, maar evenwaardig of zelfs
belangrijker, dan moet ook in het onderwijs de aandacht verlegd worden. Dan
moeten spelling en grammatica en
lezen plaats inruimen voor
luisteroefeningen, voor mondelinge presentatie, voor discussietechnieken
enzovoort (in: School- en klaspraktijk, nr. 199, 2009).
Callebaut opteerde tegelijk voor het schrappen van de
werkwoordspelling: De kans bestaat ook
dat de taalgebruikers sommige regels van de overheid straks niet meer zo strikt
zullen volgen. Nu zijn de regels opgesteld door geletterden, die vaak gekozen
hebben op basis van een persoonlijke, elitaire voorkeur. In tegenstelling tot
normale mensen die liever schrijven zoals ze het horen, vonden ze grammaticale
logica soms belangrijker. Vandaar onze werkwoordspelling. Of vonden ze dat je
de oorsprong van woorden in hun schrijfwijze moest kunnen herkennen. Vandaar de
etymologie zoals in het woord etymologie.
Callebaut relativeerde meer dan ooit het belang van spelling
en stelde ook voor om de werkwoordspelling
gewoon af te schaffen: Geen afzonderlijke
werkwoordspelling meer, maar werkwoorden als vaste woordbeelden. De speciale
regels voor de werkwoordspelling zijn overbodig: in de gesproken taal hoor je
het verschil niet tussen 'antwoord' en 'antwoordt', tussen 'antwoorden' en
'antwoordden' en tussen 'heten' en 'heetten'. Ook taalbegeleider Bart
Masquillier stelde dat in 2007 al voor.
In de jaren 1970 kozen de neerlandici van de VON (de Vereniging voor onderwijs
in het Nederlands) zelfs voor de odeklonjespelling, net als hun Nederlandse
VON-broeders.
Callebaut zei niet
wat er dan in de plaats moet komen als het AN niet meer zo belangrijk is en als
de spelling sterk gerelativeerd moet worden. Het kan toch niet de bedoeling
zijn dat iedereen gewoon schrijft wat hij wil. Gerd Daniels reageerde op de
uitspraken van Callebaut als volgt: Callebaut
wil terug naar de middeleeuwen. Toen bestond er ook geen vaste spelling, en kon
men binnen dezelfde tekst gerust drie verschillende spellingen aantreffen voor
een en hetzelfde woord. En ieder schreef zoals hij sprak, d.w.z. in het eigen
dialect. Sommige West-Vlamingen zullen dus in de toekomst weer 'visch'
schrijven, de Mechelaars 'vies' en de Hasselaren 'ves'. Van der Horsts Einde
van de standaardtaal wordt het voorspel voor Het einde van het Nederlands.
Ook Dominiek Sandra, hoogleraar Algemene Nederlandse Taalkunde aan de
UAntwerpen) stelde op 6 maart 2021 voor om de traditionele
dt-regels af te schaffen, dus niet meer aan te leren omdat ze onleerbaar zouden
zijn en tegelijk aandacht opeisen die naar belangrijker of meer inhoudelijke
onderwerpen dient te gaan (in: Schaf ook
maar dt-regels af, in: De Standaard.)
Sandra schreef: Het is
zinloos om regels te behouden die spelproblemen onvermijdelijk maken. Als we
schrijven, raakt het geheugen snel overbelast, waardoor we soms niet tijdig het
onderwerp vinden. Soms is dat onderwerp te ver verwijderd van de
werkwoordsvorm, focussen we te sterk op de inhoud van een tekst of moeten we
een tekst snel indienen. Alles wat het werkgeheugen overbelast, opent de val
voor een dt-fout. Op dat moment kan ons langetermijngeheugen een stoorzender
worden. Daar houden we bij hoe frequent
gelijkklinkende (homofone) werkwoordsvormen voorkomen:wordt komt vaker voor
dan word, gebeurd vaker dan gebeurt. Daarom worden de meeste dt-fouten
gemaakt bij de minst frequente homofoonvorm.
Sandra, stelde op 6 maart 2021 dus voor om de dt-regels af
te schaffen. Dit lokte een hevig debat uit tussen voor-en tegenstanders. Ook
wij participeerden. Zo beweert men ook dat dt-regels te veel grammaticale
kennis vereisen en dat grammatica te moeilijk is voor de leerlingen. Volgens
Sandra zegt het gezond verstand dus dat
de werkwoordspelling afgeschaft moet worden.
Het vak Nederlands biedt zoveel meer boeiende uitdagingen.
Scherpe kritiek op
voorstellen voor afschaffen van de
werkwoordspelling
Sandras betoog voor het afschaffen van de werkwoordspelling
lokte een geanimeerd debat uit tussen voor- en tegenstanders. De voorstanders
pakten uit met de argumenten van Sandra.
Enkele reacties van critici van Sandras betoog
Felipdeflandes stelde fijntjes dat het afschaffen tot
misverstanden zou leiden: Het is gewoon wachten tot er in een winkel
geafficheerd wordt: geld voor elke klant (i.p.v. geldt). Het leidt dus tot misverstanden in de geschreven taal.
En zijn er nog heel wat gelijk klinkende
woorden die tot een misverstand in de geschreven taal kunnen leiden.
Schrijver Peter Terryn: Ik
ben tegen het afschaffen van de dt-regel. Als jij loopt is dat met -t en als je
wordt ook. Loop je of word je, dan is het duidelijk zonder -t. Daar is niets
moeilijk aan.
Dirk Van Damme (OESO): Het gezond verstand' wordt nog maar eens opgevoerd om cognitieve inspanning
te verminderen. Elke taal, elk kennisdomein bevat elementen die onlogisch
lijken en dus inspanning vergen. Niets mis mee. Taalfouten vermijden vergt
nauwgezetheid en zorgvuldigheid.
Prof. Koen Lemmens sloot
zich bij kritiek van Van Damme
aan: Helemaal eens met Dirk Van
Damme. De pest van het (taal)onderwijs
luidt: is iets lastig of moeilijk, schaf het af! En dan altijd mijn
stokpaardje: maar een elite blijft zich onderling nog wél distantiëren door het
correct gebruik of de kennis van de oude kennis (die dan raffinement heet).
Herman Jacobs reageerde op fb zo: Het is buitengewoon zinvol dat je aan de schrijfwijze meteen kunt zien
of een werkwoordsvorm wel een persoonsvorm *moet* zijn, of niet. Leerkrachten
worden nu al decennia permanent tegengewerkt door halvezolen als deze Sandra, die
de aangeleerde mythe van de onmogelijke moeilijksheidsgraad van onze werkwoordspelling
aanwakkeren.
Reactie
van ex-taalleraar Staf Dewilde op zijn
fb: dt-ellende euthanaseren?
Als gewezen
onderwijzer en leraar Nederlands s.o. spreek ik uit een lange ervaring: naar
mijn mening is dit een vals dilemma. Een lesgever die zn leerlingen dwingt hun
teksten een tweede keer te lezen, zal hen tegelijk ertoe aanzetten om
tegelijkertijd het inhoudelijke na te pluizen. Het is waar dat iedereen
dt-fouten maakt tijdens een eerste geut: ik als dichter net zo goed. En, by the way, zouden we dan ook dat
verschrikkelijke woord onmiddellijk niet in één brede veeg wegruimen vanwege
die dubbele medeklinkers om nog te zwijgen over het meervoud van kievit en de
uitgangen van al die uit de informaticataal overgenomen werkwoorden? Wat met het
onderscheid tussen ei en ij, open en gesloten lettergrepen?
Zoals de professor
zelf aangeeft, zijn de dt-regels in sé poepsimpel: erop toezien betekent
tegelijkertijd dwingen tot een tweede of zelfs derde controle van de inhoud van
een ingeleverde tekst. Vorm en inhoud gaan samen, dat schreef Willem Kloos
reeds in zijn Manifest van de Beweging van Tachtig. DT is zoiets als zwarte
vingernagels: daarmee ga je niet aan tafel.
Leraar Harry De Paepe op fb Doorbraak: Steekt het zo nauw? De zogezegde fixatie op spelling, of het gebrek
eraan, brengt volgens mij ook een andere discussie naar voren. Hoe langer, hoe
meer stel ik vast dat er een algemene leerhouding in ons onderwijs is gesijpeld
dat het toch allemaal zo nauw niet steekt. .... Wanneer professor Wouter Duyck in het
tv-debat dan sprak over het belang van geletterdheid voor de sociale
mobiliteit, haalde hij een heel belangrijk punt aan.Het beste eisen is
niet een vorm van elitarisme van een ouderwetse leraar tegenover zijn
leerling.Nee, die leraar weet
dat hij de leerling zijn kansen in de maatschappij er alleen maar mee zal
vergroten.
Besluit
Veel taaltenoren met invloed op de eindtermen, leerplannen
en vakdidactische publicaties relativeerden/relativeren in sterke mate het
belang van het spellingonderwijs. De recente aanval op de werkwoordspelling ligt
in dezelfde lijn. Hopelijk wordt dit rechtgezet in de nieuwe eindtermen en
leerplannen en binnen de (universitaire)
vakdidactiek.
Dringende herwaardering spellingonderwijs en werkwoordspelling in nieuwe eindtermen en leerplannen lager onderwijs
Reeks nieuwe eindtermen en leerplannen : herwaardering spellingonderwijs
en werkwoordspelling
1 Relativering belang
van spelling in eindtermen en leerplannen 1998
In het leerplan Nederlands katholiek lager onderwijs van 1998 lazen we tot onze
verbijstering: Spellingafspraken raken de
essentie van de taal niet. Een slechte spelling maakt een taal niet slechter,
en een goede spelling maakt een taal niet beter.
We waren het geenszins eens met de relativering van spelling
in de eindtermen en leerplannen, en
spoorden de uitgeverijen van schoolboeken aan om toch
systematische spellingaanpakken op te stellen.
Dit was ook het geval. Onderwijskrantredacteur Pieter Van Biervliet nam
de leiding van zon spellingpakket. Ook een aantal oud-studenten van onze
normaalschool werkten mee. De andere uitgeverijen volgden.
In inspectierapporten van de voorbije 20 jaar lazen we dan
ook wel geregeld dat de leerkrachten nog
volgens de eindtermen en leerplannen te veel met spelling bezig waren. Gelukkig
maar. Daardoor werd een spectaculaire niveaudaling voor spelling voorkomen.
Ook in het leerplan voor
het secundair onderwijs-1997 werd
het belang van spelling, grammatica in sterke mate gerelativeerd. Dit was
overigens al het geval in een VVKSO-publicatie van 1994, 27 jaar geleden; een tekst over evaluatie, -die in 1997 verder uitgewerkt werd in het rapport: Visie op het onderricht in de moderne vreemde talen in de leerplannen
van het VVKSO. In die teksten werd de klassieke benadering van taalkennis
spelling, woordenschat, grammatica, spelling, .. - in sterke mate in vraag gesteld. De leerplanvoorzitters stelden o.a.: 'Er is een strikte scheiding van de begrippen
kennis en vaardigheid. Het onderscheid tussen kennis en vaardigheid
is van zon cruciaal belang voor een goed begrip
van de vernieuwende visie op het onderricht in moderne talen dat op dit punt
geen compromissen kunnen worden gesloten (p. 14).
Vaardig en vlot kunnen omspringen met spelling, vervoeging van werkwoorden, grammatica
en woordenschat, spelling ... werden er
denigrerend omschreven als het domein
van de gememoriseerde feitelijke kennis: grammaticaregels, woordenlijsten,
namen, begrippen. Het ging hier volgens de
leerplanvoorzitters louter om
feitenkennis (feitelijke kennis genoemd!) die via blind en simpel
memoriseren verworven kan worden. Spelling, grammatica, & woordenschat hebben volgens de
visietekst ook niet rechtstreeks te maken met vaardigheden, en mogen dus niet als doelen op zich gezien
en geëvalueerd worden. Als kenniselementen mogen ze k
enkel in een vaardigheids- of communicatiecontext/opdracht aan bod komen en
geëvalueerd worden. Dit leidde ook tot de fameuze 60/40 %-regel die na kritiek
van Onderwijskrant in 2007 werd geschrapt.
In een toelichting bij de ontwerpeindtermen Nederlands lager
onderwijs van 1993 lazen we bv. ook al
dat het voor spelling voldoende was als de leerlingen zich verstaanbaar
(functioneel, communicatief) konden uitdrukken, als hun boodschap
ondubbelzinnig begrepen kon worden. Vanuit dit functioneel perspectief was ook
spelling niet zo belangrijk.
In het boek Taal
verwerven op school(Acco, 2004) van prof. Kris Van den Branden, Frans Daems, Ides Callebaut en co wordt ook
geen aandacht aan spelling besteed.
In de geest van de eindtermen en leerplannen van 1998 werd
ook expliciet, afzonderlijk en cursorisch spelingonderwijs ten zeerste
afgeraden.
In het door prof.
Kris Van den Branden opgesteld VLOR-rapport met de veelzeggende titel
Taalvaardigheidsonderwijs. Wat de leerlingen zelf doen, doen ze beter! (2005)lezen we: Parallel met
de situatie in het natuurlijke leven wordt bij de taakgerichte aanpak in klas
uitgegaan van het principe dat je taal leert via zelfontdekking, door taal te
gebruiken in functie van een bepaald (niet-talig) doel dat moet worden bereikt:
een voorwerp moet worden gemaakt, een handeling uitgevoerd, en probleem
opgelost. Kinderen leren taal door taken uit te voeren, en niet door onderwezen
te worden over taal. Expliciete aandacht voor de betekenis van een woord of
voor een grammatica- of spellingregel heeft enkel een plaats binnen de
'taakcontext', bij voorkeur als de leerlingen vastlopen op het taalelement in
kwestie b.v. de vorming van de superlatief als ze een informatiefolder moeten
schrijven over 'buitengewone' gebouwen in een (fictieve) stad.
Recentere pleidooien
voor verdere uitholling
spellingonderwijs
Een aantal taaltenoren
pleitten ook de voorbije jaren
en maanden voor het verder uithollen van
het spellingonderwijs; volgens hen is
het klassiek dictee en de werkwoordenspelling passé.
In Het klassiek
dictee is zo passé, in De Standaard
, 26 januari 2017 stelde Kris Van den
Branden als mede-auteur van het in januari 2017 uitgebrachte Taalunie-advies Iedereen
taalcompetent dat de basisidee in dit advies
luidde: Het traditioneel onderwijs moet een radicale omslag maken.
De muren die nu bestaan tussen de lessen
lezen, grammatica, spelling en literatuur moeten weg. De leerlingen moeten
voortaan ook zelf aan de slag. Zelfstandig zaken opzoeken, samen met
andere leerlingen werken aan zgn. totale
taken Volgens van den Branden zijn
dan ook het klassiek dictee en veel andere aanpakken passé. De
krasse uitspraken van
Taaluniehoofd Hans Bennis in die tijd over hun hebben en over de relativering van
spelling lagen in dezelfde lijn. Van den Branden beweerde ook al in 2004 - net
als Bennis - dat expliciete foutencorrecties, zoals het is niet jij heeft,
dat moet jij hebt zijn uit den boze
zijn (Taal verwerven op school, Acco,
2004, p. 109).
In Wat doen we met ons taalonderwijs als er geen
standaardtaal meer is? pleitte
ex-leerplanvoorzitter in 2009 Ides Callebaut
zelfs voor poststandaardtaal-Nederlands en afschaffing van de
werkwoordspelling. Hij poneerde o.a.
Als gesproken taal niet langer secundair is ten opzichte van geschreven taal,
maar evenwaardig of zelfs belangrijker, dan moet ook in het onderwijs de
aandacht verlegd worden. Dan moeten spelling en grammatica en lezen
plaats inruimen voor luisteroefeningen, voor mondelinge presentatie,
voor discussietechnieken enzovoort (in: School- en klaspraktijk, nr. 199,
2009).
Callebaut opteerde tegelijk voor het schrappen van de
werkwoordspelling: De kans bestaat ook
dat de taalgebruikers sommige regels van de overheid straks niet meer zo strikt
zullen volgen. Nu zijn de regels opgesteld door geletterden, die vaak gekozen
hebben op basis van een persoonlijke, elitaire voorkeur. In tegenstelling tot
normale mensen die liever schrijven zoals ze het horen, vonden ze grammaticale
logica soms belangrijker. Vandaar onze werkwoordspelling. Of vonden ze dat je
de oorsprong van woorden in hun schrijfwijze moest kunnen herkennen. Vandaar de
etymologie zoals in het woord etymologie.
Callebaut relativeerde meer dan ooit het belang van spelling
en stelde ook voor om de
werkwoordspelling gewoon af te schaffen: Geen
afzonderlijke werkwoordspelling meer, maar werkwoorden als vaste woordbeelden.
De speciale regels voor de werkwoordspelling zijn overbodig: in de gesproken
taal hoor je het verschil niet tussen antwoord en antwoordt, tussen antwoorden en antwoordden en tussen heten en heetten. Ook taalbegeleider Bart
Masquillier stelde dat in 2007 al voor.
In de jaren 1970 kozen de neerlandici van de VON (de Vereniging voor onderwijs
in het Nederlands) zelfs voor de odeklonjespelling, net als hun Nederlandse
VON-broeders.
Callebaut zei niet wat er dan in de plaats moet komen als
het AN niet meer zo belangrijk is en als de spelling sterk gerelativeerd moet
worden. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat iedereen gewoon schrijft wat
hij wil. Gerd Daniels reageerde op de uitspraken van Callebaut als volgt: Callebaut wil terug naar de middeleeuwen.
Toen bestond er ook geen vaste spelling, en kon men binnen dezelfde tekst
gerust drie verschillende spellingen aantreffen voor een en hetzelfde woord. En
ieder schreef zoals hij sprak, d.w.z. in het eigen dialect. Sommige
West-Vlamingen zullen dus in de toekomst weer visch schrijven, de Mechelaars vies
en de Hasselaren ves. Van der Horsts
Einde van de standaardtaal wordt het voorspel voor Het einde van het
Nederlands.
Ook Dominiek Sandra, hoogleraar Algemene Nederlandse Taalkunde aan de
UAntwerpen) stelde op 6
maart 2021 voor om de traditionele dt-regels af te schaffen, dus niet
meer aan te leren omdat ze onleerbaar zouden zijn en tegelijk aandacht opeisen
die naar belangrijker of meer inhoudelijke onderwerpen dient te gaan (in: Schaf
ook maar dt-regels werkwoordspelling af, in: De Standaard.)
Sandra schreef: Het is
zinloos om regels te behouden die spelproblemen onvermijdelijk maken Ons
onderzoek heeft een aantal boosdoeners aan het licht gebracht. Als we
schrijven, raakt het geheugen snel overbelast, waardoor we soms niet tijdig het
onderwerp vinden. Soms is dat onderwerp te ver verwijderd van de
werkwoordsvorm, focussen we te sterk op de inhoud van een tekst of moeten we
een tekst snel indienen. Alles wat het werkgeheugen overbelast, opent de val
voor een dt-fout. Op dat moment kan ons langetermijngeheugen een stoorzender
worden. Daar houden we bij hoe frequent
gelijkklinkende (homofone) werkwoordsvormen voorkomen: wordt komt vaker voor
dan word, gebeurd vaker dan gebeurt. Als de val open staat, dringt dit geheugen de meest voorkomende vorm
op , als een soort pop-up. Daarom
worden de meeste dt-fouten gemaakt bij de minst frequente homofoonvorm.
Ten derde blijkt dat
de dt-regels moeilijk geautomatiseerd kunnen worden, omdat ze weinig in reële
schrijfsituaties vorkomen. Slechts 5 tot 10 procent van de werkwoorden in een
tekst zijn homofonen. Vormen als laat, doet, kampt, wint zijn veel frequenter. Je leert pas vlot schakelen met versnellingen
als je die handelingen veel moet uitvoeren. Net dat gebeurt niet in gewone
teksten en daar kan dril op school niets aan veranderen. Volgens Sandra zegt
het gezond verstand dus dat de werkwoordspelling afgeschaft moet worden. . Het
is zinloos regels te behouden die spelproblemen onvermijdelijk maken. Het vak
Nederlands biedt zoveel meer boeiende uitdagingen.
Besluit: Binnen de commissies die in de jaren 1990 de
eindtermen en leerplannen Nederlands
opstelden, binnen de universitaire
lerarenopleiders Nederlands ... domineerden de uithollers van het
taalonderwijs. Sommigen willen nu blijkbaar nog een stap verder gaan inzake de
verdere relativering van de spelling, van het AN (zie volgende bijdrage), e.d.
Benieuwd wat het straks wordt met de nieuwe eindtermen Nederlands voor het
lager onderwijs.
Scherpe kritiek op
voorstel van prof. Sandra
voor afschaffen werkwoordspelling
Twitterreactie van Dirk Van Damme (OESO): Gezond verstand'
wordt nog maar eens opgevoerd om cognitieve inspanning te verminderen. Elke
taal, elk kennisdomein bevat elementen die onlogisch lijken en dus inspanning
vergen. Niets mis mee. Taalfouten vermijden vergt nauwgezetheid en
zorgvuldigheid.
Prof. Koen Lemmens sloot
zich bij kritiek van Van Damme
aan: Ten gronde, helemaal eens met Dirk
Van Damme. De pest van het
(taal)onderwijs luidt: is iets lastig of moeilijk, schaf af! En dan altijd mijn
stokpaardje: maar een elite blijft zich onderling nog wél distantiëren door het
correct gebruik of de kennis van de oude kennis
-die dan raffinement heet.
Herman Jacobs op fb reageerde zo: Volstrekte en kwalijke idioot. De regel voor d of t maakt spelproblemen
allerminst 'onvermijdelijk' -- die regel is juist doodeenvoudig. En zonder die
regel worden teksten op slag een stuk moeilijker te interpreteren: het is
buitengewoon zinvol dat je aan de schrijfwijze meteen kunt zien of een
werkwoordsvorm wel een persoonsvorm *moet* zijn, of niet. Slecht onderwijs?
Twijfelachtig': ach zo? Ik zou zeggen: natúúrlijk ligt dit aan slecht, dat wil
zeggen gesaboteerd onderwijs, en aan niks anders. *Niet* omdat de leerkrachten
incompetent zijn, allerminst, maar omdat ze nu al decennia permanent worden
tegengewerkt door halvezolen als deze Sandra, die de *aangeleerde mythe* van de
onmogelijke moeilijksheidsgraad van onze werkwoordspelling in stand houden en
aanwakkeren. Iedereen -- wérkelijk niet alleen de bollebozen -- die pakweg voor
het jaar 2000 van de middelbare schoolbanken af is gekomen beheerst de
d/t-regel op een aanvaardbaar niveau (ja, ik schrijf zelf ook weleens een
d/t-fout. Twee of drie keer per jaar. En ik produceer elke dag tekst, er is
ongeveer geen dag dat ik niet schrijf. En ik ben beslist géén genie). Hoe zou
dat nu toch komen? En vraag het verder maar aan Raf Feys, die schreef in
Onderwijskrant tal van bijdragen over de uitholling van het taalonderwijs.
Reactie van ex-taalleraar Staf Dewilde op zijn fb:
dt-ellende euthanaseren
Als gewezen
onderwijzer en leraar Nederlands s.o. spreek ik uit een lange ervaring: naar
mijn mening is dit een vals dilemma. Een lesgever die zn leerlingen dwingt hun
teksten een tweede keer te lezen, zal hen tegelijk ertoe aanzetten om
tegelijkertijd het inhoudelijke na te pluizen. Het is waar dat iedereen dt-fouten
maakt tijdens een eerste geut: ik als dichter net zo goed. Doch alleen een
genie kan van zichzelf beweren dat hij of zij alles onmiddellijk juist doet of
schrijft. En, by the way, zouden we dat verschrikkelijke woord onmiddellijk
niet in één brede veeg wegruimen vanwege die dubbele medeklinkers om nog te
zwijgen over het meervoud van kievit en de uitgangen van al die uit de
informaticataal overgenomen werkwoorden? Wat met het onderscheid tussen ei en
ij, open en gesloten lettergrepen?
Ruimer gezien: zal men
in het vak wiskunde stoppen met integralen en differentialen omdat die leerstof
veel te hoog gegrepen is, zal men in de lessen scheikunde zwijgen over de naam
van de scheikundige elementen en vergeten dat zwavelzuur ook H2SO4 wordt
genoemd?
Zoals de professor
zelf aangeeft, zijn de dt-regels in sé poepsimpel: erop toezien betekent
tegelijkertijd dwingen tot een tweede of zelfs derde controle van de inhoud van
een ingeleverde tekst. Vorm en inhoud gaan samen, dat schreef Willem Kloos
reeds in zijn Manifest van de Beweging van Tachtig. DT is zoiets als zwarte
vingernagels: daarmee ga je niet aan tafel.
Besluit
Veel taaltenoren met invloed op de eindtermen, leerplannen
en vakdidactische publicaties relativeerden in sterke mate het belang van het
spellingonderwijs. Hopelijk wordt dit rechtgezet in de nieuwe eindtermen en
leerplannen en binnen de (universitaire)
vakdidactiek Nederlands.
Pleidooi voor herwaardering belang van AN & systematisch woordenschatonderwijs & extra NT2-lessen in nieuwe eindtermen en leerplannen
Eindtermen en
leerplannen, taaltenoren, kopstukken Taalunie
relativeerden het belang van het AN,
van systematisch woordenschatonderwijs - ook
van woorden als ventiel die niet-normaal-functioneel zijn, extra NT2-lessen vanaf
eerste dag kleuteronderwijs
Strijd tegen relativering van AN en systematisch woordenschatonderwijs
Inleiding & probleemstelling
In deze bijdrage
beschrijven we de onderschatting van het grote belang van de kennis van AN in de leerplannen, eindtermen en in
standpunten van tal van neerlandici en van de Taalunie. Hiermee verbonden wordt
ook veel minder belang gehecht aan systematisch woordenschatonderwijs
In dezelfde trend
kozen eindtermen/leerplannen en
taaltenoren voor zgn. normaal-functioneel taalonderwijs. Het aanleren van
termen van bv. ventiel was niet
normaal-functioneel omdat de leerlingen bij de fietsenmaker toch veelal soupapegebruiken. Het zijn meestal
dezelfde taalrelatvisten die zich de voorbije 25 jaar verzet hebben tegen extra
NT2-lessen vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs.
1 Einde van de
standaardtaal-tijdvak!?
Volgens
ex-leerplanvoorzitter Ides Callebaut evolueerden de leerplannen Nederlands die hij mede opstelde vanaf de
jaren 1985 al in de richting van een
sterke relativering van het belang van AN
-zoals in het boekHet ende van de standaardtaalvan Joop van der Horst.
De voorbije 15 jaar stuurde Callebaut zelfs aan op een
standaardtaal-tijdperk. Volgens Callebaut en Van der Horst staan in
poststandaardtaal-lessen ook niet langer
de geschreven, maar de gesproken taal centraal.
We zijn het daar geenszins mee eens.
De school is precies ook de plaats waar leerlingen de geschreven taal
kunnen leren.
Callebaut banaliseerde in 2010 nog in sterkere mate het
belang van het AN, en propageerde zijn post-AN-taalparadijs. Volgens hem is er
zonder standaardtaal goed en zelfs beter
taalonderwijs mogelijk. Hij schreef: Wat
nu nog de standaardvariant is, zal men straks waarschijnlijk nog wel
onderwijzen, maar als een vaak nuttige taalvariant, niet meer als de taal. Er
is niet zoiets als een superieure taalcompetentie in absolute zin. Als er geen
standaardtaal meer is, kunnen de leerlingen ook geen taalfouten tegen die
standaardtaal maken. Wanneer de
standaard verdwenen is, zullen we weer onze eigen taal gebruiken. Van de
kunstmatige standaardtaal heeft men geleidelijk de goede taal en later zelfs
de echte taal gemaakt. Dat was een fatale omkering. Zo ontstond de taalfout.
Degenen die de standaardtalen gepromoot hebben, waren bang van variaties. Maar waarom
zouden we niet blij zijn om de rijkdom aan variaties.
Callebaut & co
beseffen blijkbaar niet dat de mees-te zaken in de taalles in sterke
mate gebaseerd zijn op de kennis van het AN. In het klassieke taalonderwijs
werd/wordt terecht de meeste tijd geïnvesteerd in lezen en schrijven in het AN
en in zaken als technisch lezen, spelling, grammatica, schrijfstijl, zuivere
uitspraak ... die hier verband mee houden. Wie over te weinig AN-woordenschat
beschikt heeft ook problemen met leren lezen, begrijpend lezen, schrijven e.d.
Als we de logica van Callebaut volgen, dan moeten we de leerlingen wellicht in
de taallessen vooral ook dialect laten en leren spreken en eventueel ook in het
dialect leren schrijven. AN is heel belangrijk voor het leren technisch en
begrijpend lezen, voor het schrijven en voor de spelling
Callebaut beweert verder: De standaardtaal was enkel een middel ter verdrukking: Wie die ene
standaardtaal niet beheerst, wordt immers om die reden als minderwaardig
beschouwd. Nu worden leerlingen ook vaak naar lagere onderwijstypen
georiënteerd op grond van hun vermeende taalarmoede. Als er geen standaardtaal
meer bestaat, zullen we toch al niet meer kunnen zeggen: Je bent slecht in
taal omdat iemand geen perfect AN spreekt of Je taal is slecht omdat het
geen zuiver AN is. Voor ons en veruit de meeste leerkrachten blijft uniforme standaardtaal een belangrijke
hefboom voor emancipatie en sociale promotie, en geenszins middel tot discriminatie
en onderdrukking.
2 Hoofd
Taalunie Hans Bennis over hun
hebben & relativering spelling
In Hun hebben? Dat had hem niet zien aankomen (in De
Morgen, maart 2017) poneerde Hans Bennis hoofd Taalunie: Hun hebben'is taalkundig beter dan 'zij hebben' zoals in: 'Hun
hebben pijn aan de oren.' Bennis: Altijd weer beginnen mensen over de
gevreesde opkomst van 'hun hebben' terwijl je dat taalkundig als een
verbetering zou kunnen zien. Het verschil tussen zij, hen en hun is een
naamvalsverschil. Maar naamval is niet langer een functioneel onderdeel van
onze taal. Toch is voor de meesten 'hun hebben'
jammer genoeg nog de ultieme gruwel.
Lees het zelf maar
eens hardop. Hun hebben weekend. Hun
lezen de krant. De taalconstructie met hun'als
onderwerp mag bij ons bizar klinken, boven de Moerdijk gaat ze al vlot over de
tongen. Het is een vorm van 'verdoken prestige', duidt Johan De Caluwe,
professor Nederlandse taalkunde (UGent).
Wij en ook vele anderen lieten in 2017 weten dat we het
standpunt van de Taalunie-directeur ten zeerste betreurden. Bart Eeckhout sloot
zich in de krant De Morgenbij die kritiek aan. Hij schreef o.a. : Het is ons droef te moede dat de Taalunie de
poorten almaar meer open schijnt te zetten voor fout, schabouwelijk
taalgebruik, wellicht vanuit de misbegrepen democratiserings-gedachte dat de
taal van iedereen moet zijn.De Gentse neerlandicus Steven Delarue liet op
zijn blog weten dat hij akkoord ging met
het hun hebben-betoog van Hans Bennis. Hij ergerde zich mateloos
aan de opinie van Bart Eeckhout,
Jos Van Hecke was het
helemaal niet eens met het betoog van Hans Bennis en Delarue. Hij schreef op 5 maart 2017een uitgebreide reactie op de blog van
Delarue. Zijn belangrijkste conclusie
luidde: De directeur van de Taalunie
speelt solo slim en zet fundamentele onderdelen van de grammatica van het
Nederlands op losse schroeven door als gezaghebbende spreekbuis voor
Vlaanderen, Nederland en Suriname in algemene zin en aldus ook zichzelf
lelijk tegensprekend te stellen dat naamvallen in het Nederlands niet meer
functioneel zijn. En als hun hebben acceptabel zou zijn dan zijn volgens Van Hecke volgende
uitdrukkingen even acceptabel: Hun schrijven hun een brief; Ons schrijft hun een
brief; Hem schrijft haar een brief; Haar schrijft hem een brief. Of : Hun
schrijven dat hun schrijven goed werd ontvangen. Van Hecke besloot: Beseft die taalgeleerde man wel wat de impact is van zijn vrijblijvend
opgelaten taalballonnetjes? En vooral: beseft die man wel dat geen enkele
bedrijfsleider zich een dergelijk flagrant publiekelijk relativeren en
onderuithalen van de kerntaken van zijn (multinationale) organisatie zou kunnen
veroorloven, zonder het risico te lopen op staande voet te worden ontlast van
zijn opdracht?
2 Ook Taalunie en invloedrijke taaltenoren relativeren
belang van standaardtaal
Passages uit Er ligt
een wijd gapend gat open voor een
pleitbezorger van de standaardtaal van
prof. Wim Vandenbussche - 4 september
2018 - op blog van Ons Erfdeel
Wetenschappelijk onderzoek toont eenduidig aan dat de
standaardtaal onder druk staat. Vandaag
zien we dat informelere variëteiten van het Nederlands die plaats innemen, in
het bijzonder de tussentaal Men
vreest dat jongeren daardoor de standaardtaal
niet meer aangeleerd zullen krijgen.
Je hebt collegas taalkundigen die pleiten voor het
aanvaarden van de realiteit. Ik parafraseer even ongeremd: Tussentaal is er en gaat niet meer weg,
het is de moedertaal van tienduizenden, misschien wel honderdduizenden sprekers, ze is al jaren
de voertaal in 90 procent van ons
onderwijs, ze is niet de uitzondering
maar wel de norm, en veel meer dan de
standaard dat ooit geweest is. Hou op met
die taalgebruikers te verketteren voor lui en dom, en probeer die
tussentaal een plaats en een erkenning
te geven, in het bijzonder in het onderwijs en de media. De groep die dat luidop zegt en schrijft, is
klein maar keelt luid. Ze worden ook wel eens de valse progressieven genoemd,
die het omarmen van de natuurlijke taalevolutie als de ultieme sociale
emancipatie zien.
Hun tegenstanders schermen ook met sociaal-emancipatorische
argumenten: Het AN is het bindmiddel met alle andere leden
van de taalgemeenschap: zonder die standaard sluit je je af van al wie je regionale
tongval niet deelt. Ze is de sleutel tot de rijke culturele erfenis van de Lage
Landen. De standaard is en blijft ook hét ticket naar maatschappelijk
prestige, hogere studies en belangrijke
functies in de samenleving
Waar is de stem van
de neerlandici? Zelfs Taalunie
relativeert belang standaardtaal
Ook de Taalunie nam een aantal onzalige beslissingen, en
lijkt vandaag nog steeds onder vuur te liggen, vooral bij de Vlamingen die haar destijds zo graag in het leven wilden
verlengen. Zij is volgens velen niet langer de
onverdachte pleitbezorger van de standaardtaal. Er ligt dus een wijd
gapend gat open voor een spreekbuis en
pleitbezorger van de standaardtaal. Of neerlandici intra en extra muros dat ook
nodig vinden, is de kardinale vraag.
3 Pleitbezorgers van het Standaardnederlands en
de vele belagers
Passages uit: 'Taalvariatie in het secundair onderwijs',
masterproef Anne Gelad, 2014 KUleuven
zie internet) Deze scriptie is een bevestiging van onze vele bijdragen in Onderwijskrant
over het in vraag stellen van het belang van het AN.
Anne Gelad haalde blijkbaar ook
heel veel inspiratie uit onze vele
bijdragen.
De pleitbezorgers Standaardnederlands : Onderwijskrant nam het
voortouw
De Onderwijskrant (2009, p.2) pleitte geregeld voor meer aandacht voor het Standaardnederlands.
Raf Feys en Noël Gybels ( o.a. 2009, p. 5; Onderwijskrant nam het voortouw in
de strijd voor het AN; - Vandenbussche, 2013, p.2; Van Istendael, 2008; 2012)
zijn eveneens van mening dat het een emancipatorische en belangrijke taak is om
het Standaardnederlands aan te leren. Leraren, en meer specifiek leraren
Nederlands, zijn volgens Kloots, Van de Velde en van Hout (2000, p.3) ook
belangrijk voor de verspreiding van de standaardtaal. Niet alleen taalkundigen hebben een
uitgesproken mening over de taalsituatie in het onderwijs, de gemiddelde Vlaming
ook. Dat bewijst de reeds aangehaalde stormloop aan reacties, zowel in de
serieuze als in de meer populaire pers, op de nationale radio, via
forumbijdrages en lezersbrieven, op sociale media en zelfs in het nieuws op een
interview met de redacteurs naar aanleiding van de verschijning van De manke
usurpator in De Morgen (Jaspers, 2013, p.1).
De redacteurs van De manke usurpator' beweren daarin namelijk dat de
tussentaal erg efficiënt is om leerlingen iets aan te leren (De Preter, 2012b).
Die commotie vormt een bewijs voor de gevoeligheid van de Vlamingen inzake
taalkwesties en meer specifiek inzake de tussentaal (Verschueren, 2012;
Tussentaal, 2012).
Voor prof. Johan Taeldeman (1991, p.38) is de toename van de
tussentaal het ware taalverdriet van
Vlaandere.. Taeldeman betreurt dus
dat de tussentaal de vervanger wordt van het hele taalpanorama: de tussentaal
zou zowel de dialecten als het Standaardnederlands opvreten (Phara,
2009Goossens (2000 in De Caluwe, 2002, p. 3) is ook geen voorstander van de
tussentaal, die hij ironisch Schoon Vlaams noemt. Ook Geert van Istendael
(1989, p.116) is vernietigend voor de tussentaal. Zo noemt hij de tussentaal
een wangedrocht, een taal die blaakt van intellectuele luiheid (Van
Istendael, 1993, pp. 116-117). Geeraerts (2001, p.338) heeft het dan weer over Soapvlaamsof zelfs Koeter-vlaams
(Geeraerts,1999 in De Ridder, 2007, p. 19).
De belagers van de
standaardtaal in het onderwijs
Van Avermaet &
Blommaert (2008) en De Caluwe, 2012, p.
112) beweren dat een verhoogde nadruk op een bepaalde normatieve standaard als
gevolg heeft dat taal discriminerend gaat werken en ongelijkheid tot stand
brengt. Ex-leerplanvoorzitter Ides
Callebaut opteert zelfs voor poststandaardtaal- onderwijs Callebaut (2010,
p.54; Jaspers, 2013b, p. 785) en vindt
eveneens dat de eis voor een correct Standaardnederlands een extra hindernis
vormt voor sociale vooruitgang, in plaats van een voorwaarde om hogerop te
geraken.
Kris Van den Branden & N. Bogaert & Machteld Verhelst(Leuvens Taalcentrum 2011, p. 29) beweren dat het niet
noodzakelijk is dat leraren in hun communicatie met leerlingen enkel het AN
gebruiken. De taak van de inspectie zou dan zijn om te controleren of elke
taalvariëteit in de juiste omstandigheden gehanteerd wordt en of zowel
leerlingen als leerkrachten het correcte Standaardnederlands kunnen hanteren
als dat nodig is (De Caluwe, z.d., p.9). Veel taalkundigen zijn het daarmee
eens en vinden het belangrijk dat leerlingen op school leren welke
taalvariëteiten geschikt zijn in welke omstandigheden. (Willems, 2008, p. 3;
p.37; p.51; Callebaut, 2010, p. 55; 2012, p. 135; De Schryver, 2012, p. 230;
Delarue, 2012, p. 22; Van Hecke, 2012; Absilis, e.a., 2012b; Bogaert & Van
den Branden, 2011, p.29).
Ook Jürgen Jaspers gaat in tegen de allesoverheersende
nadruk op de standaardtaal als middel tot emancipatie. Zo zijn ook veel specifiekere taalvariëteiten
zoals dialect erg belangrijk op de arbeidsmarkt. Daarenboven brengen
standaardtaal en een goede taalvaardigheid niet vanzelf emancipatie en
integratie met zich mee (Jaspers, 2013, p.6; p. 9; p. 11; Jaspers, 2013b, pp.
788-790). Om mensen echt te laten
emanciperen, moet het beleid volgens Jaspers (2012b, p.371) focussen op
taalgenres en een heterogene, veelkleurige standaardtaal accepteren. In het onderwijs zijn verschillende
taalvormen aanwezig en de redacteurs van De manke usurpator betwijfelen dan
ook of de standaardtaal wel de enige acceptabele taalvariëteit op school is
(Absilis, e.a., 2012, pp. 26-27; Jaspers, 2013, p.1). Zij vinden de
aanwezigheid van de tussentaal in het Vlaamse onderwijs niet erg (Beel, 2012).
Ook De Caluwe (z.d., p.9) is van mening dat de tussentaal en het dialect wel
toegestaan mogen worden in de klas.
Veel taalkundigen zijn het daarmee eens en vinden het
belangrijk dat leerlingen op school leren welke taalvariëteiten geschikt zijn
in welke omstandigheden. Leerlingen moeten uiteraard ook de taalverwachtingen
kennen voor formele situaties en daarom moet de school hen het AN bijbrengen (Willems, 2008, p. 3; p.37; p.51;
Callebaut, 2010, p. 55; 2012, p.135; De Schryver, 2012, p. 230; Delarue, 2012,
p.22; Van Hecke, 2012; Absilis, e.a., 2012b; Bogaert & Van den Branden,
2011, p. 29).
Besluiten
We hopen dat de nieuwe eindtermen en leerplannen afstand
zullen nemen van de vele vormen van taalrelativisme van de voorbije decennia.
Taalrelarelativisten als Callebaut, Masquillier,
Van Avermaet, Blommaert, Jaspaert, Van den Branden, Van Gorp, Rymenans,
TSas, Daems, en ook de kopstukken van
de Taalunie hingen de voorbije decennia een karikatuur op van het klassieke
taalonderwijs dat ze totaal achterhaald vonden. Ze zijn mede-verantwoordelijk
voor de uitholling van het taalonderwijs.
Er moet veel meer
aandacht besteed worden aan systematisch
AN-woordenschatonderwijs - met inbegrip van extra NT2-taallessen - en dit alles
vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs.