Nefaste competentiegerichte en constructivistische aanpak in eindtermenoperatie jaren 1990 onlangs bevestigd door zelf-kritische Dirk Van Damme (OESO, ex-kabinetschef van minister Vandenbroucke).
Van Damme: We hebben ons vergist. Feys en Co hadden gelijk.
Nefaste en ontscholende officiële visie opgelegd bij eindtermenoperatie 20-25 jaar geleden onder supervisie van DVO en DVO-directeur Roger Standaert: constructivistische en competentiegerichte aanpak.
Jammer genoeg nog steeds sterk aanwezig bij veel vertegenwoordigers van brede vernieuwingsestablishment.
Inleiding en situering
Op 21 maart 2018 maakte prof. Dirk Van Damme (OESO) een kritische analyse van de competentiegerichte/constructivistische aanpak binnen het onderwijs. Hij poneerde o.a. : De eerste generatie eindtermen ontwikkeld in jaren 1990 waren erg sterk door het competentiedenken beïnvloed. Volgens hem nog het duidelijkst in de eindtermen en leerplannen voor de taalvakken.
De competentiegerichte en constructivistische aanpak werd niet enkel gepromoot door de eindtermen, maar ook door tal van onderwijskundigen als Martin Valcke, Philip Dochy
., door topambtenaren, in VLOR-adviezen en in het VLOR-rapport Competentiegericht onderwijs van 2008, door tal van onderwijsbegeleiders
Het is ook al een visie die tot uiting kwam in uitspraken van minister Marleen Vanderpoorten, in de hervormingsplannen secundair onderwijs van de werkgroep-Monard en van minister Pascal Smet.
Het is een visie die nog steeds sterk aanwezig is bij veel onderwjskundige onderwijsbegeleiders, inspecteurs
, in recente rapporten over de toekomst van het Vlaams onderwijs zoals 'De nieuwe school in 2030', ...
Nog niet zolang geleden poneerde prof. Philip Dochy dat lesgeven totaal voorbijgestreefd is. Dit was ook een uitspraak enkele maanden geleden uit de mond van de GO!- hoofdbegeleider Andries Valcke. Op studiedagen voor directies nodigden begeleiders de voorbije jaren ook steevast prof. Kris van den Branden uit om te verkondigen dat klassieke aanpakken van het leerproces hopeloos verouderd waren. Ook de VLOR-kopstukken nodigden op de VLOR-startdag van september 2016 Van den Branden uit om die boodschap te komen verkondigen.
In deze bijdrage illustreren we enkel de invloed van de eindtermenoperatie van de jaren 1990.
De eindtermen werden opgesteld over supervisie van de DVO en van DVO-directeur Roger Standaert in het bijzonder. In de 'Uitgangspunten bij de eindtermen ' van 1996 (memorie van toelichting bij de eindtermen) wordt volop gepleit voor een constructivistische en competentiegerichte aanpak en waarin radicaal afstand genomen wordt van de klassieke aanpak van het leerproces. De opstellers van de tekst, Roger Standaert en Co, viseerden een echte cultuuromslag. Roger Standaert en de andere DVO-medewerkers, de kopstukken van de inspectie
hebben achteraf steeds gesteld dat de onderliggende onderwijskundige visie achter de eindtermen zoals die o.a. geformuleerd werd in de tekst Uitgangspunten - de officiële visie was van de Vlaamse overheid en tegelijk ook de visie van dé onderwijswereld in die tijd.
Die zgn. officiële visie stond/staat haaks op de visie van de overgrote meerderheid van de praktijkmensen. Het is een visie die enkel aanwezig was in universitaire kringen, bij een aantal topambtenaren, bij een aantal begeleiders
De tekst Uitgangspunten is ook geen tekst die tot de door het Vlaams Parlement goedgekeurde eindtermen behoort. Het gaat om een visie van de DVO en DVO-directeur Roger Standaert die er achteraf door de DVO is aan de eindtermen is toegevoegd, maar voorgesteld werd als een tekst waarmee de overheid haar verwachtingen ten aanzien van de eindtermen uitdrukte. Als mede-opsteller van de eindtermen wiskunde l.o. hebben we die tekst ook pas achteraf onder ogen gekregen.
In deze bijdrage diepen we die onderliggende onderwijsvisie uit vooral aan de hand van uitspraken van de DVO en DVO-medewerkers. We vinden de analyse van de geformuleerde onderwijsvisie vooral ook belangrijk en actueel, omdat het ook grotendeels die visie is die weer opduikt in recente teksten van de overheid, in het ZILL-leerplanconcept van de katholieke koepel, in adviezen van de Gentse prof. Martin Valcke ..
.1.Uitgangspunten eindtermen: constructivistische en leerlinggestuurde visie
Begin de jaren 1990 werd de DVO belast met de begeleiding van de uitwerking van de eindtermen. In de tekst Uitgangspunten lanceerden Standaert en CO volop het denken in termen van kunstmatige tegenstellingen tussen nieuwe en oude aanpakken, tussen kennis en vaardigheden, tussen onderwijzen en leren, tussen disciplinair en vakoverschrijdend werken
Zij dachten en poneerden dat de eindtermen tot een cultuuromslag en tot een omwenteling in het onderwijs moesten en zouden leiden.
De DVO-mensen schetsten in de 'Uitgangspunten' een karikatuur van het traditionele lesgeven en opteerden eenzijdig voor het model van de leraar als coach en voor de constructivistische aanpak. Zo werd de taak van de leraar modieus en constructivistisch gereduceerd tot 'realiseren van een adequate leeromgeving'. Uitdrukkingen die verwijzen naar de klassieke instructiefunctie en naar het belang van het bijbrengen van voldoende basiskennis kwamen niet voor.
Wij en vele anderen betreurden dat er in de DVO-filosofie bij de eindtermen e.d. te eenzijdig gepleit werd voor vaardigheidsonderwijs en voor een constructivistische en competentiegerichte methodiek, voor een idéologie du savoir faire, voor een pedagogisch activisme. Over het belang van basiskennis, instructie, vakdisciplines
werd in de Uitgangspunten gezwegen en/of denigrerend gesproken. We stelden dat zo'n visie tot een niveaudaling leidde en dat de kansarmere leerlingen nog het meest de dupe waren.
In de punten 3 en 4 zal duidelijk worden dat het volgens DVO-directeur Roger Standaert ook evident was dat b.v. de klassieke leerinhouden voor rekenen, spelling, geschiedenis
sterk gerelativeerd en beperkt moesten worden. Verder werd de indruk gewekt dat de DVO-visie alleenzaligmakend en bijna vanzelfsprekend was. Niets was/is minder waar.
In de uitgangspunten van de basiscompetenties voor toekomstige leerkrachten schreef de DVO dat leren moet opgevat worden als een constructief proces. Bij het formuleren van het beroepsprofiel en de basiscompetenties van de leraar is uitgegaan van een optimistische visie op leren en ontwikkeling, vertrekkend van de groeikracht van kinderen (p. 16). Onderwijsleersituaties moeten beantwoorden aan de persoonlijke leer- en ontwikkelingsbehoeften (p.8).De traditionele schoolse kennis staat minder centraal. De nadruk ligt op probleemoplossende inzichten en vaardigheden (p. 10). Dit wordt ook verduidelijkt met de beschrijving van een aantal verschuivingen, zoals voorrang voor vaardigheden t.o.v. kennis, minder vakgericht leren, minder cognitief en sequentieel.
In de memorie van toelichting omtrent de eindtermen basisonderwijs lezen we ook nog dat de (gepropageerde) constructivistische benadering overeenstemt met de nieuwste inzichten inzake didactiek en leerpsychologie.
Inspecteur-generaal Peter Michielsens sloot zich aan bij de ontscholende visie in de Uitgangspunten van de eindtermen. Ook hij pleitte in 1999 voor een cultuuromslag in de richting van doorgedreven zelfstandig leren en poneerde: In de 21ste eeuw zullen individuen vanaf de jonge leeftijd hun eigen leerprocessen zelf sturen. Geen enkele overheid, onderwijzer of professor zal nog in staat zijn om dwingend anderen voor te schrijven wat geleerd moet worden.(Wat wil ik leren op school?, Impuls, juni 1999, p. 381). Michielsens prees in dit verband het concept Studiehuis van de noorderburen waarin het centrum van leren van de leraar naar de leerling wordt verlegd. Ook het o.i. effectieve en efficiënte jaarklassensysteem moest volgens Michielsens de helling op. In de jaarlijkse inspectierapporten lazen we ook telkens dat de leerkrachten te veel les geven
2. DVO-medewerkers over officiële(!) visie achter eindtermen
Twee DVO-medewerkers, Willy Sleurs en Bart Maes, beschreven de officiële (DVO-)visie omtrent de eindtermen van de jaren negentig in een publicatie van 2004: 'De basis-competenties bekeken vanuit het perspectief van de onderliggende onderwijskundige visie' (in het DIROO-boek: Is de leraar een coach?, Academia Press -2004).
Volgens de auteurs gaat het om een visie waarmee de overheid haar verwachtingen i.v.m. met de eindtermen transparant uitdrukte.
Sleurs en Maes poneerden : "De eindtermen werden geformuleerd vanuit een helder geformuleerde visie. Deze visie beklemtoont naast emancipatorische aspecten ook het leerlinggerichte karakter. De emancipatorische visie impliceert in de eerste plaats het bevorderen van actief leren. Er was een verschuiving nodig van het traditionele 'doceren', naar vormen van 'open leren' die (bijna) volledig leerlinggestuurd zijn.
De overheid gaat ervan uit dat zoveel als mogelijk leerlingen kansen moeten krijgen om zich maximaal te ontplooien. In tegenstelling tot de traditionele opvatting, waarbij de leraar werd beschouwd als de overdrager van kennis, wordt de leerling vandaag actief betrokken bij het leerproces. Bij actief leren word gefocust op lange-termijn-doelen en in veel mindere mate op overdracht van feitenkennis. Leerinhouden moeten ingebed zijn in concrete, en voor de leerling herkenbare contexten."
3. DVO-directeur Roger Standaert over visie achter eindtermen
3.1 Standaert over relativiteit van kennis e.d.
In de bijdrage Vaardig omgaan met kennis (Nova et Vetera, september 2007) verdedigde Roger Standaert zijn standpunt en dat van de DVO zoals het in 1996 tot uiting kwam in de tekst Uitgangspunten bij de eindtermen. We starten met enkele veelzeggende uitspraken van Standaert. Standaert omschreef de noodzaak van een kanteling van ons onderwijs zo: "De reactie van de onderwijswereld op de kennisexplosie is er een geweest van die kennis niet meer op de voet te volgen. (NvdR: vandaar het pleidooi voor vaardigheidsonderwijs en de verwaarlozing van basiskennis). Hij concretiseerde die uitspraak met krasse uitspraken;: *Waarom wordt weten wie Rubens was, hoger aangeslagen dan weten wie David Beckham is? *En waarom is culture & parlure bourgeoise hoger dan culture & parlure vulgaire (cf. visie Bourdieu)?
In de visie van Roger Standaert en de DVO stond de sterke relativering en reductie van de klassieke leerinhouden en van de cultuuroverdracht centraal. En dat was volgens hem ook de visie van dé onderwijswereld bij het begin van de jaren negentig. Standaert verdedigde de sterke relativering van basiskennis o.m. met de mythe van de snel groeiende kennis: De hoeveelheid kennis vermeerdert volgens een geometrische reeks en wie kan die hoeveelheid nog op de voet volgen? Het is een gevecht met de draak dat je niet kunt winnen, sisyfusarbeid, dweilen met de kraan open
De reactie van de onderwijswereld op de kennisexplosie is er een geweest van die kennis niet meer op de voet te volgen en kennis te leren zoeken wanneer je die nodig hebt. Een paar voorbeelden: Je kan moeilijk het volledige groene boekje uit je hoofd leren. Dus kies ik maar voor inzichtelijke kennis: ik zoek gewoon op hoe ik gedownload moet spellen.
In welke mate moet je nog hoofdrekenen, met een calculator op zak?
In de razendsnel veranderende tijden zouden de basiskennis en de basisvaardigheden geen lang leven beschoren zijn. Leerlingen zouden vooral moeten voorbereid worden om steeds nieuwe kennis en vaardigheden te construeren: leren kennis opzoeken, calculator leren gebruiken, leren leren
Pedagogen als Standaert relativeren dan ook ten zeerste de rol van de (basis)kennis en van de verschillende vakdisciplines als gestolde cultuurproducten.
Standaert was ook een radicale tegenstander van het werken met leerplannen en vanuit vakdisciplines. Interdisciplinair en projectmatig werken zou volgens de DVO centraal moeten staan. In de publicaties van Onderwijskrant en O-ZON wezen we erop dat de schoolse basiskennis en basisvaardigheden een vrij stabiel karakter vertonen en nog het meest in het lager onderwijs en in de eerste graad secundair onderwijs. Op school gaat het niet om willekeurige, tijdsgebonden of vluchtige informatie. Het gaat vooral om eeuwige, duurzame basiskennis en basisvaardigheden die ons in staat stellen om steeds opnieuw informatie op te nemen en te verwerken enorm een kritische houding ten aanzien van informatie e.d. aan te nemen. In dit verband wees ook prof. Hans Van Crombrugge tijdens het O-ZON-symposium van mei 2007 op de belangrijke rol van de vakdisciplines. De vakdisciplines zijn er nodig om de kennis te structureren en tevens om interdisciplinaire verkenningen mogelijk te maken.
3.2 Verwaarlozing basiskennis en -vaardigheden
Het was volgens Standaert evident dat de klassieke leerinhouden voor rekenen, spelling, geschiedenis
sterk gerelativeerd moe(s)ten worden.
Dat was ook de boodschap die de DVO-directeur bij de start van de eindtermencommissies in 1993 meegaf. Voor wiskunde (lager onderwijs) spoorde Standaert ons aan om tal van leerinhouden te schrappen: alles i.v.m. breuken, alle formules voor berekening van omtrek, oppervlakte en inhoud
Zelf deden we ons allerbest om aan die druk en aan de constructivistische DVO-filosofie te weerstaan, maar toch sneuvelden bijvoorbeeld alle formules voor oppervlakteberekening e.d. , de regel van 3, enz. Bij het opstellen van het leerplan wiskunde (katholiek onderwijs) hebben we de belangrijkste formules e.d. echter weer opgenomen. Jammer genoeg slaagde ik er niet om b.v. de regel van 3 te behouden.
Volgens Standaert is het rekenen minder belangrijk en is het gebruik van de calculator een belangrijke competentie. Was het maar zo simpel. In verband met het belang van basiskennis wiskunde verwijzen we even naar het onderzoek Rekenvaardigheid van verpleegkundigen. C.W. de Jong en A.P. Koster stelden vast dat veel verpleegkundigen over te weinig elementaire wiskundige kennis beschikken en daardoor al te veel medicatiefouten begaan ook al kunnen ze gebruik maken van een rekenmachine. Wiskundige basiskennis over procenten, verhoudingen e.d. is breed toepasbaar in de meest uiteenlopende situaties en dus ook onmisbaar.
Standaerts alternatief voor b.v. de spelling klonk ook al te simpel: je kan telkens de schrijfwijze opzoeken in het groene boekje. Standaert hing tegelijk een karikatuur op van de klassieke aanpak door de indruk te wekken dat vroeger het volledige woordenboek de spelling van alle woorden gememoriseerd moest worden.
Basiskennis spelling wil echter de sisyfusarbeid van het telkens moeten raadplegen van een boekje voorkomen.
Het gaat bij spelling niet zomaar om het inprenten van de schrijfwijze van een oneindige verzameling woorden. Het gaat ook om inzicht in de basisregels van de werkwoordspelling, open en gesloten lettergreep e.d. Via zon inzichtelijke en breed toepasbare kennis bevorder je het vaardig en vlot schrijven. Je voorkomt dat je telkens het groene boekje moet raadplegen en veel tijd verspilt. Het voltooid deelwoord van downloaden heeft dezelfde vorm als dit van antwoorden: ge+stam+d/t. Ge+download+d wordt gedownload net zoals geantwoord omdat we aan het eind van een Nederlands woord nooit twee d's spellen. In het groene boekje vind je overigens de schrijfwijze van veel werkwoordsvormen niet.
Bij spelling gaat het uiteraard ook om een dosis memoriseerwerk, met inbegrip van de vervoeging van de courante werkwoorden net zoals bij de tafels van vermenigvuldiging.
Om het inslijpen van verkeerde vervoegingen te voorkomen, gebeurde dit vroeger in de tweede graad lager onderwijs. Momenteel moeten veel toekomstige leraren deze vervoegingen nog inoefenen en dit gaat vrij moeizaam.
Ook geheugenkennis en parate kennis zijn belangrijk. Als je over te weinig parate kennis beschikt, dan moet je alles telkens weer opzoeken en dit is een al te tijdrovende bezigheid. Hoewel de basiskennis spelling breed toepasbaar is en het vaardig en correct schrijven bevordert, wekt Standaert de indruk dat het vooral bij het opzoeken in een woordenboek om een breed toepasbare, inzichtelijke en handige vaardigheid gaat.
In verband met de controverse rond het taalonderwijs pleitte Standaert in zijn bijdrage in Nova et Vetera (29007) ook resoluut voor de eenzijdige communicatieve aanpak waarbij de traditionele inhouden i.v.m. woordenschat, spelling, grammatica
heel sterk gerelativeerd worden: Ik vind dat taal hoofdzakelijk communicatief moet zijn. Standaert vindt basisgrammatica dan ook niet nuttig. Zinsontleding wordt volgens hem enkel gewaardeerd omwille van de binding met klassieke talen.
Het basisonderwijs moet volgens Standaert ook geenszins voorbereiden op het secundair onderwijs. Dit heeft ertoe geleid dat enkel de termen onderwerp en persoonsvorm behouden werden. Uit een taalpeilonderzoek van 2007 bleek echter dat de leraars, leerlingen en burgers het belang van spelling, grammatica, woorden-schatonderwijs
veel hoger inschatten dan Standaert en de eindtermencommissie en de sterke relativering ervan betreuren.
De DVO koos in haar eindtermenfilosofie (cf. Uitgangspunten) ook resoluut voor de thematische en vakkenoverschrijdende aanpak. Zelf adviseerden we de DVO in 1992 om voor wereldoriëntatie naast thematisch onderwijs ook expliciet zaakvakkenonderwijs te programmeren in de hogere leerjaren van het basisonderwijs. We stuurden ook aan op meer systematiek. Het is geen toeval dat na de eerste tegenvallende W.O.-peiling voor het domein natuur de eindtermen voor dit domein al weer worden bijgewerkt.
3.3 Veranderde leefwereld en leergedrag?
Standaert pakte in zijn al vermelde bijdrage van 2007 verder uit met het cliché van de sterk veranderde leefwereld en ingesteldheid van de jongeren. De nieuwe jeugd groeit op met ICT en leert anders omgaan met informatie, die wereldwijd beschikbaar is. Leerkrachten zouden moeten inspelen op de leefwereld van onze (inter)net-generatie die totaal anders zou leren: zappend en multitaskend, associatief, via opzoeken op het internet
De Nederlandse prof. Paul Kirschner gelooft niet dat de hersenen van de huidige generatie een plotse evolutie hebben doorgemaakt, dat ze nu bijvoorbeeld leren al zappend en multitaskend onder invloed van de nieuwe media e.d. (zie bijdrage over Kirschner in Onderwijskrant 144 op p. 16). Geconcentreerd met een bepaalde taak bezig zijn, blijft heel belangrijk.
3.4 Leerinhouden elitair en arbitrair; dominante bourgeois-cultuur
a. Wantrouwige Bourdieu-visie van Standaert
Volgens Standaert is de relativiteit van de leerinhouden en van de klassieke cultuuroverdracht ook het gevolg van het feit dat tot nog toe enkel een beperkte maatschappelijke elite bepaalde wat belangrijke kennis is en wat er in de leerplannen komt. Het is een dominante culturele minderheid die vanuit haar culturele bourgeoiswereld de inhouden vastlegde/vastlegt.
Standaert verwijst in dit verband naar de visie van de socioloog Pierre Bourdieu en schrijft: Kennis die bij een bepaald gevormde elite hoort, wordt hoger aangeslagen dan de kennis die circuleert in het volkshuis. Weten wie Rubens was, wordt hoger aangeslagen dan weten wie David Beckham is. Kritische sociologen als Bourdieu en Bernstein hebben boeken volgeschreven over la distance inégale à la culture van een grote meerderheid van kinderen op school. ...Vaak is die dominantie ook te vinden in de verbale sector. De verbale cultuur wordt torenhoog hoger geacht dan de technische cultuur. Het foutloos beheersen van de regels van de uitgangen d en dt, wordt waardevoller aangezien dan de kennis van de automotor. Het is ook geen schande als je een technische analfabeet bent, maar dat is het wel als je je nogal direct (en dus verbaal ongenuanceerd) uitdrukt in een gesprek: la parlure vulgaire, contre la parlure bourgeoise van de Franse sociologen.
Om het nogal cru te stellen, de dominante geldige kennis wordt voornamelijk vastgesteld en verspreid door mensen, die het verbaal goed kunnen zeggen en schrijven.
De geselecteerde kennis is vaak die kennis die prestigieus is en die gedragen wordt door een dominante elite.
Standaert praat Bourdieu na en pleit voor minder aandacht voor kennis die circuleert bij de elite en meer kennis die circuleert in het volkshuis. Hij betreurt dat op school het weten wie Rubens is hoger aangeslagen wordt dan weten wie David Beckham is.
Bourdieu stuurde zijn studenten de straat op met vragen als: van welke muziek houd je, van de muziek van Bach of van deze van Aimable? Bourdieu stelde dan vast dat mensen met een hogere scholing en/of inkomen Bach verkozen. Hij concludeerde dat Bach, Rubens, Racine en de klassieke cultuur burgerlijk waren omdat ze gekozen werden door mensen die behoorden tot de burgerij, les héritiers van de hogere cultuur. Volgens Bourdieu en CO is het deze klasse van héritiers waartoe ook de leerkrachten behoren die de burgerlijke cultuur bewaken en opleggen in het onderwijs.
Er is volgens Standaert ook te veel aandacht voor abstractie en voor de verbale intelligentie en dit te koste van de andere soorten intelligentie van Gardner. Ook de technische cultuur het doen krijgt te weinig aandacht. In de traditie van de Bourdieu-filosofie werd ook gepleit voor een soort onderwijs in de eigen taal en cultuur van de verdrukten: de taal en cultuur van de kinderen van het proletariaat en bij uitbreiding de taal en cultuur van de niet-westerse immigranten.
Voor de wantrouwige en demystificerende Bourdieu en zijn adepten was/is praktisch alles wat te maken heeft met het klassiek leerprogramma verdacht en burgerlijk en dus ook vervreemdend en discriminerend voor proletarische kinderen: het leren van de standaardtaal, het leren deftig en duidelijk schrijven via het maken van verhandeling, de klassieke literatuur, leren deftig discussiëren, examens maken, inspanningen leren leveren
en zelfs de confrontatie met abstractere wiskunde. Bourdieu en co beschrijven de klassieke cultuuroverdracht in termen van het uitoefenen van symbolisch geweld op de proletarische leerlingen dit komt tot uiting inde burgerlijke leerinhouden, de exameneisen, de schooltaal, enz.
De leerkrachten en de schoolse bourgeois-inhouden vervreemden de arbeiderskinderen aldus van hun fundamentele aspiraties en van hun familiaal en sociaal milieu
. De Bourdieu-visie leidt tot een sterke relativering van de bestaande leerinhouden en vakdisciplines, van de oordeelkundige keuze van de leerinhouden, van het gezag van de meester...
b. Cultuurrelativisme benadeelt arbeiderskinderen
Met een beroep op Bourdieu propageerde Roger Standaert dus het cultureel relativisme en de hieraan verbonden conclusie dat de confrontatie met de verbale of hogere cultuur nadelig, discriminerend en vervreemdend is voor kansarmere leerlingen. De klassieke leerinhouden worden dus verdacht en vooral de symbolische en abstracte onderdelen van het curriculum, de algemene vorming, de klassieke vakdisciplines, de literaire werken. Indien men sociaal benadeelde kinderen belangrijke kennis onthoudt (beheersing van de moedertaal en vreemde talen, abstract denken, basiskennis omtrent de werkelijkheid, literatuur
) dan worden deze extra benadeeld en gediscrimineerd.
Als handarbeiderskinderen hebben we ons destijds opgetrokken aan die zgn. burgerlijke schoolcultuur. We waren van huis uit minder voorbereid op alles wat te maken had met geschreven taal, maar precies door de aandacht hiervoor op school konden we die handicap overwinnen. We gaan ook geenszins akkoord met de stelling dat we ons als arbeiderskinderen niet aangesproken voelden door wat de school ons aanbood. Bourdieu, Standaert en de DVO zouden zich beter inspannen opdat alle kinderen toegang zouden krijgen tot de kennis, cultuurinhouden en standaardtaal, dan de leerkrachten te verwijten dat ze als privilégiés of héritiers de la culture de toegang tot de kennis en cultuur willen doorgeven.
Het hervormingsplan Bourdieu-Gros van 1989 werd terecht mede verantwoordelijk gesteld voor de daling van het onderwijsniveau in Frankrijk. De culturele reproductie- of nivelleringsideologie leidde tot een aantasting van de klassieke cultuuroverdracht en tegelijk tot een aantasting van de onderwijskansen.
De Bourdieu-ideologie over de sociale reproductie leidde paradoxaal genoeg tot een toename van de école de la reproduction, tot een afname van de onderwijskansen. In naam van de gelijke kansen onthoudt men benadeelde leerlingen cultuurinhouden die de beter gesitueerde leerlingen buiten de school kunnen verwerven.
De Franse onderwijskundige Ph. Meirieu, de belangrijkste beleidsadviseur in de jaren negentig, propageerde destijds de Bourdieu-visie net als Standaert. Achteraf zag hij wel in dat hij zich had vergist en getuigde: De pedagogen waarvan ik deel uitmaak, hebben inzake de democratisering grote fouten begaan door zich te inspireren op Bourdieu. We dachten b.v. dat benadeelde leerlingen eerder gebruiksaanwijzingen voor elektrische apparaten moesten leren lezen dan literaire teksten. Ik dacht dat dit veel dichter bij hun interesse stond. Ik heb me vergist omwille van twee redenen: vooreerst omdat de leerlingen de indruk kregen dat ze onderschat werden; vervolgens omdat ik ze een essentieel onderdeel van de cultuur onthield. Cest vrai que dans la mouvance de Bourdieu, dans celle du marxisme ,jai vraiment cru à certaines expériences pédagogiques. Je me suis trompé (Le Figaro Magazine,23.10.1999).
3.5 Eenzijdige competentiegerichte en constructivistische vaardigheidsdidactiek
Wij en vele anderen stelden dat er in de DVO-filosofie ook te eenzijdig gepleit werd voor vaardigheidsonderwijs en voor een constructivistische en competentiegerichte methodiek, voor een idéologie du savoir faire, voor een pedagogisch activisme. Zo moest het verwerven van wiskundige basiskennis vervangen worden door wiskunde doen (doing mathematics).
Over het belang van basiskennis, instructie, vakdisciplines
werd gezwegen en/of denigrerend gesproken. In zijn bijdrage van 2007 banaliseerde Standaert eens te meer de basiskennis en basisvaardigheden. Hij vermeed wel angstvallig de kritiek i.v.m. de constructivistische en competentiegerichte DVO-aanpak van de eindtermen e.d. Hij weet dat het hier gaat om de meest controversiële onderwerpen binnen onderwijskundige middens.
De constructivistische en competentiegerichte visie heeft o.a. geleid tot een vage en wollige omschrijving van de leerinhouden, tot een sterke relativering van de cultuuroverdracht en tot een daling van het niveau. Professor Marcel Crahay, de vader van de competentieaanpak in Franstalig België, stelt nu dat hij zich heeft vergist en dat precies de competentie-ideologie veel schade heeft aangericht. Le concept de compétence ne résiste pas à une analyse scientifique sérieuse (Faut-il finir avec les compétences?, zie Internet). Crahay concludeerde: Il nous paraît urgent de plaider en faveur dune restauration du disciplinaire. De leerinhouden en de vakdisciplines moeten weer in ere hersteld worden. De invoering van de competentiegerichte aanpak leidde tot ware schooloorlogen in Québec, Zwitserland, Nederland, Frankrijk, Engeland, Verenigde Staten
4. Kritische analyse van Dirk Van Damme
In zijn lezing op de KULAK van 21 maart 2018 wees ook Dirk Van Damme (OESO) op de nefaste gevolgen van de competentiegerichte aanpak (Wat moeten Vlaamse leerlingen kennen en kunnen? Over eindtermen, kennis, competenties en artificiële intelligentie.)
In het eerste deel van zijn druk bijgewoonde lezing over van kennisgedreven naar competentiegericht onderwijs - formuleerde Van Damme veel kritiek op het eenzijdige competentiegericht onderwijs/denken. Van Damme: We hebben de voorbije decennia onvoldoende beseft dat we ook in Vlaanderen zon evolutie aan het maken waren. En dit is ook mijn zelfkritiek. In deze bijdrage vatten we zijn betoog samen; we plaatsen er ook wat commentaar bij
4.1 De gepercipieerde dominantie van kennis in het curriculum: kritiek vanaf jaren 1970 al
Sinds de jaren 1970 en tot op vandaag kwam er volgens Van Damme veel (modieuze) kritiek op het het vigerende curriculum: sommigen vonden het te sterk kennis- en prestatiegericht. De kritieken luidden dan: *Abstracte kennis heeft geringe impact op gedrag *In tijden van kennisexplosie is encyclopedische kennisverwerving niet langer mogelijk *Kennis werd vaak voorgesteld als gereduceerd tot accumulatie van feiten en werd geassocieerd met memorisatie en rote-learning. *Disciplinaire vakkennis staat ver af van de concrete noden van beroepsleven. *Klassieke kennisverwerving en de vele memorisatie dienen vooral de selectiefunctie van het onderwijs en sluiten zo veel leerlingen/mensen uit (cf. Bourdieu-kritiek op het burgerlijk curriculum, die in Vlaanderen gretig overgenomen werd door Roger Standaert, veel sociologen
4.2 Internationale ontwikkeling van competentiegericht denken/onderwijs
Welke invloeden speelden zoal mee in de ontwikkeling van het competentiegericht onderwijs wereldwijd? *Er was vooreerst de invloed van de behaviouristische leerpsychologie en human resource benaderingen. *Employability en betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt, sterke impact bedrijfsleven
*Cgo werd ook sterk beïnvloed door de hervormingsgerichte social engineering visie op onderwijs. *Cgo werd vanuit beroepsgerichte takken van het onderwijs geleidelijk veralgemeend naar heel het onderwijs. *Men wou ook de curricula heroriënteren naar output en outcomes en minder sturen op input (disciplinaire kennis).
Commentaar: denk aan de invloed van Mageriaanse operationele doelstellingenformulering in de jaren 1970 - hier gepropageerd door de professoren E. De Corte & A. De Block. In 1974 schreven we in Persoon & Gemeenschap de bijdrage: Mager is mager.) *Kennis werd bekeken als een functioneel onderdeel van competenties, maar enkel in de mate dat ze toepasbaar is (cf. visie eindtermen/leerplannen)
4.3 Ontwikkeling van cgo in Vlaanderen
Eerst in competentiegericht hervormen van technische en beroepsgerichte opleidingen in secundair & volwassenenonderwijs in termen van kwalificatie. *De invoering van de Vlaamse kwalificatiestructuur & relatie naar modularisering en flexibele trajecten. Van Damme vindt nu die kwalificatiestructuur een onding. *De eerste generatie eindtermen ontwikkeld in jaren 1990 waren erg sterk door competentiedenken beïnvloed het duidelijkst in de eindtermen voor de taalvakken (cf. tekst:Uitgangspunten bij de eindtermen opgesteld door de DVO van Roger Standaert.)
Competentiegericht onderwijs brak en breekt ook door in hoger onderwijs, vooral ook in de curriculumhervormingen na het Structuurdecreet (2004).
Noot: al vanaf 1991 werden we in een ontwerptekst over basiscompetenties voor toekomstige leerkrachten hiermee geconfronteerd en in 1996 verscheen dan de officiële versie
Besluit van Van Damme: Het competentiegericht/constructi-
vistisch onderwijs werd dus ook in Vlaanderen dominant. In de eindtermen b.v. is competentiegericht denken erg duidelijk aanwezig in b.v. de taalvakken: communicatief taalonderwijs dat omschreven werd als een correctie op taalonderwijs gebaseerd op kennis van taalstructuur e.d.
4.4 Toenemende weerstand en kritiek vanaf 2010 (en al vanaf 1990!)
*Vanuit eerder conservatieve onderwijsfilosofieën - destijds vooral in de VS en Engeland
*In Vlaanderen vooral door Raf Feys en Onderwijskrant (eigenlijk al vanaf 1991!!). *In Nederland door traditionalistische bewegingen zoals Beter Onderwijs Nederland (BON). *Linkse kritiek van Nico Hirtt (APED) in Franstalig België: vooral op competentiegerichte leerplannen
*Kritiek van E.D. Hirsch: Why Knowledge Matters: intelligent en krachtig pleidooi over het belang van kennis vanuit een emancipatorisch standpunt. *Engelse socioloog Frank Furedi in zijn boek Wasted: why education isnt educating.
*Meer recent: Paul Kirschner (Open Universiteit Nederland): pleidooi voor krachtige kennisbasis en informatiegeletterdheid.
Van Damme We hebben onvoldoende beseft dat we ook in Vlaanderen zon evolutie aan het maken waren; en dat is ook mijn zelfkritiek. (Noot: ook in interviews met de ministers Vanderpoorten en Vandenbroucke, en in onze O-ZON-campagne 2007 hebben we uitdrukkelijk gewezen op deze nefaste evolutie.)
Toch merkwaardig dat we met Onderwijskrant al vanaf 1990 wezen op de nefaste gevolgen van de competentiegerichte en constructivistische aanpak, maar geen gehoor vonden bij de beleidsmensen e.d. In een evaluatierapport van de lerarenopleidingen van 2001 luidde de grote kritiek dat er te weinig aandacht was voor de competentiegerichte aanpak. En ook minister Marleen Vanderpoorten nam die kritiek gretig over. Zij beweerde zelfs dat de leraar niet langer vooraan mocht staan in de klas; lesgeven was volgens haar voorbijgestreefd.
4.5 Effecten op leerresultaten van competentiegericht onderwijs in Vlaanderen
Van Damme: Ik vind in elk geval dat het competentiedenken te eng is en te sterk in Vlaanderen werd doorgedrukt- cf. ook formulering van competenties binnen Vlaamse kwalificatiestructuur. Als ik dat lees, dan wordt ik daar ziek van: zo eng en zo gespecialiseerd.
Van Damme wees al in vorige punten op de invloed op de uitholling van het taalonderwijs. Hij stelde verder: In PISA 2015-science scoort Vlaanderen relatief minder goed in content knowledge.
Ook voor wiskunde, is er een daling - ook van de prestatiemotivatie, en een daling van het aantal toppers. Volgens Feys en Onderwijskrant is dit ook het gevolg van het leerplan wiskunde 1ste graad s.o. Van Damme: Ik durf me daar niet zo stellig over uitspreken, maar ik maak me uiteraard zorgen over de achteruitgang voor PISA, de zesjescultuur. Ik vermoed dat dit wel te maken heeft met het competentiedenken -en dit niettegenstaande de voorstanders van het competentiedenken beweerden dat cgo tot een verhoging van de prestatiemotivatie zou leiden.
Commentaar van Raf Feys
Het verwondert me dat Dirk Van Damme niet vermeldt dat de competentiegerichte aanpak in Vlaanderen ook vooral gepropageerd werd door universitaire onderwijskundigen. De VLOR deed ook op die onderwijskundigen een beroep om het VLOR-rapport competentiegericht onderwijs van 2008 op te stellen: F. Dochy, M. Valcke, R. Standaert, Ferre Laevers
En ook vanuit de universitaire lerarenopleidingen werd het competentiegericht denken volop gepropageerd.
In Vlaanderen nam ik inderdaad het voortouw in de kritiek op het competentiegericht denken. Binnen de werkgroep hervorming lerarenopleidingen van de stichting Lodewijk de Raet nam ik al in 1992 (26 jaar geleden!) afstand van het competentiedenken en van de eerste versie van de basiscompetenties voor toekomstige leerkrachten.
In Onderwijskrant nr. 115 van maart 2001 publiceerde ik een gestoffeerde bijdrage over de eenzijdige en vage competentiegerichte aanpak die ook in de lerarenopleiding doordrong en in de basiscompetenties voor toekomstige leerkrachten. Ik stelde o.a. dat competenties lege vaten propageerden. citeerde uit de Libre Belgique van 2 dec. 2000 met kritiek op het competentiedenken binnen de nieuwe Waalse curricula dat se fait au prix dune maîtrise des connaissances discplinaires.
We formuleerden de voorbije 30 jaar nog veel bijdragen over het competentiedenken en het constructivisme binnen de eindtermen/leerplannen, de lerarenopleiding, de inspectiecriteria
. , een aantal bijdragen over de competentiegerichte eindtermen taal, een gestoffeerde analyse van het al vermelde VLOR-rapport van 2008. Ook in onze O-ZON-campagne - 2007 kwam die kritiek uitvoerig aan bod. Binnen het academisch milieu was prof. Wim van den Broeck bijna de enige die tijdig expliciet afstand nam van de competentiegerichte en constructivistische aanpak.
|