Hoe reformpedagogen als John Dewey en vele anderen uitpakten
met een karikatuur van klassiek onderwijs om hun alternatieve progressieve
ideeën te promoten
Léducation traditionnelle : émergence dune catégorie
polémique aux États-Unis
Sébastien-Akira Alix (In Le Télémaque 2019/1 (nr. 55), p 123
136.
Traditioneel onderwijs: de opkomst van een controversiële
categorie in de Verenigde Staten
Aan het begin van de 19de en 20ste
ontwikkelen in de Verenigde Staten aanhangers van de progressieve onderwijsbeweging een virulente retoriek van breuk met de klassieke
onderwijsvisie, een manier van lesgeven
die werd gezien als in wezen conservatief en elitair. Verre van slechts een
instrument van welsprekendheid te zijn, is deze retoriek strikt genomen een
taal een voorstelling en visie van het onderwijs, - die overeenstemt met de definitie van
Amerikaans progressief onderwijs.
Cohen, gebaseerd op het werk van wetenschapshistorici zoals
Thomas Kuhn en neomarxistische denkers zoals Antonio Gramsci en Pierre
Bourdieu, betoogt dat progressief onderwijs moet worden opgevat als een taal
die wordt gevormd in sterke tegenstelling tot de eerdere conservatieve taal, om zo
een symbolische overheersing en culturele hegemonie over de samenleving als
geheel te kunnen vestigen. In dit perspectief lijkt progressief onderwijs in
wezen verbonden met een ander taalsysteem, met een moreel-intellectueel
discours van het onderwijs, dat het klassieke discours bestrijdt en dat
vecht om de dominantie van het
eigen progressief discours te vestigen.
Cohen stelt dat het moreel-intellectuele
discours van het klassiek onderwijs de hele negentiende eeuw domineerde en tot het
einde van de Eerste Wereldoorlog. Het discours van progressief onderwijs (Dewey
en co), ondertussen, aanvankelijk marginaal, nam geleidelijk de overhand en
bezette de eerste plaats in het Amerikaanse symbolische universum van onderwijs
in de jaren 1950, Ibidem, pp. 323-326.
Door het Amerikaanse onderwijs te beschouwen als een
discursief veld dat in principe twee concurrerende talen/onderwijsvoorstellingen
omvat, maakt Cohens benadering het moeilijk om de opkomst van de progressieve
onderwijsbeweging te begrijpen en om te begrijpen wat hij het
moreel-intellectuele discours van het onderwijs noemt door te overwegen dat dit
laatste synchroon het discours van progressief onderwijs ondersteunt.
Het is vanuit een evolutionaire opvatting van de menselijke
geschiedenis, vanuit de stelling dat de
wereld sterk veranderd is en een ander soort onderwijs vereist, dat
progressieve onderwijshervormers een blijvende scheiding van het Amerikaanse
pedagogische denken creëerden waarvan de effecten vandaag de dag nog steeds
voelbaar zijn.
De progressieve hervormers construeren een polemische
categorie, de term traditioneel
onderwijs, dat ook vaak oud onderwijs of conventioneel onderwijs wordt genoemd
- om de voorstanders van een klassieke academische/schoolse en literaire
opleiding die uniform wordt aangeboden aan alle leerlingen, ongeacht hun
sociale achtergrond, in diskrediet te brengen. Ze bestempelen het traditionele onderwijs als totaal voorbijgestreefd en voor een nieuw
of progressief onderwijs dat
vooral praktischingestelde mannen en
democratische Amerikaanse burgers zal voortbrengen die gericht zijn op het
algemeen belang.
De progressieve Cohen stelt dat het de progressieve onderwijsbeweging
en haar Weltanschauung , geïnspireerd is
door de theorie van het evolutionisme, die een verdeling van het pedagogisch denken in twee
tegengestelde kampen of talen veroorzaakt, met aan de ene kant het onderwijs
van het verleden, vooral de negentiende eeuw en zijn intellectuele doestellingen, en
aan de andere kant progressief onderwijs dat hiermee wil breken.
Om dit te doen, onderzoekt Cohen in een eerste deel van zijn boek, hoe
Amerikaanse hervormers erin slaagden om
een sluier van vereenvoudiging/karikaturisering over de pedagogische ideeën en praktijken van
het verleden te werpen door ze te zien als een weerspiegeling van een aristocratische samenleving en, in naderhand
van een conservatieve maatschappelijke
klasse die haar overheersing probeerde op te leggen via een overwegend
literaire schoolcultuur. Vervolgens bestudeert hij in een tweede stap hoe
sommige progressieve hervormers deze categorie van traditioneel onderwijs
hebben gebruikt om de voorstanders van literair en academisch onderwijs te
diskwalificeren en in plaats van een
intellectuele vorming, te pleiten voor een vorming/socialisatie van het geweten
van de burgers.
Traditioneel onderwijs:
een simplistische/ karikaturale voorstelling
Herbert Spencer stelde al Er is eennoodzakelijke relatie
tussen opeenvolgende onderwijssystemen en de opeenvolgende sociale staten
waarmee ze naast elkaar hebben bestaan. Toen de stelregel van de Kerk
was: Geloof en stel geen vragen, was dit ook de stelregel van de
school. Tegenwoordig, wanneer we beginnen te leren dat dingen meer in
zich dragen dan we denken, hun heerschappij en hun wet; Dat politieke
regeringen, om efficiënt te zijn, uit de ingewanden van de samenleving moeten
komen en niet van buitenaf aan haar moeten worden opgelegd. Het
oude onderwijssysteem was een broertje van het sociale systeem uit die tijd.
Aan de andere kant komen onze methoden
van modern onderwijs in hun nogal tegengestelde karakters, komen overeen met
onze meer liberale instellingen, in religieuze en politieke zaken [4].
In deze passage verwoordde de Britse filosoof Herbert
Spencer op voorbeeldige wijze drie kernideeën die aan het begin van de
negentiende eeuw als basis zullen dienen voor het progressieve denken in het
onderwijs in de 20ste eeuw in de Verenigde Staten. De eerste is het
bevestigen van het bestaan van een correlatie tussen de politieke
verzorgingsstaat en het onderwijssysteem dat in elk tijdperk wordt gewaardeerd.
De tweede is gebaseerd op het idee dat de samenleving van de tweede helft van
de negentiende eeuw een breuk op gang
brengt, vooral vanwege de industrialisatie, een overgang van de overgang van heteronomie naar autonomie,
een overgang van heteronome: samenlevingen die ervan uitgaan van dat ze aan een wet buiten zichzelf gehoorzamen, waarin
traditie, autoriteit, religie de status van opperste norm verkrijgt naar autonomie:
naar samenlevingen die denken dat ze voor zichzelf hun eigen wetten
ontwerpen. Deze breuk impliceert volgens
de progressievelingen een noodzakelijke transformatie van het
onderwijssysteem in de richting van moderne onderwijsmethoden gebaseerd op
psychologie om zich aan te passen aan de aard van de moderne democratische
industriële samenleving, die als werkingsprincipe gebaseerd is op de regel van autonomie en op het zoeken naar
wetenschappelijke waarheid.
Het is op basis van deze ideeën dat Amerikaanse progressieve
hervormers in de eerste helft van de 20ste eeuw (Dewey en co) beweren te breken met een traditioneel
onderwijs dat wordt gezien als ongeschikt voor de vorming van democratische
burgers die zich richten op het algemeen belang. Hun redenering kan als volgt
worden samengevat: overwegende dat onderwijs tot doel heeft autonome burgers
voor de democratie op te leiden die in staat zijn de duurzaamheid ervan te
waarborgen kan het klassieke academisch boekonderwijs, uit een tijdperk met
aristocratische samenlevingen die op heteronomie gebaseerd zijn , niet langer geschikt zijn voor democratische staten. Hieruit volgt dat
klassieke onderwijsmethodes, de hedendaagse overblijfselen van deze leer uit
vroegere tijdperken, moeten worden
verworpen en dat nieuwe methoden die het karakter en geweten van toekomstige
burgers van de democratie kunnen vormen, binnen het onderwijs moeten worden
geïntroduceerd.
Deze redenering
onthult al de vereenvoudigende/simplistische dimensie van progressief onderwijs
onderwijs met betrekking tot de angst en afkeer voor de samenlevingen en
onderwijssystemen van het verleden. Deze gedachte wordt ook goed verwoord door
John Dewey in de volgende passage: Onze
(nieuwe) sociale opvatting van het
onderwijs is gebaseerd i op de kritiek op traditionele doctrines en praktijken,
waarbij de laatste de overblijfselen vertegenwoordigen van omstandigheden die
niet alleen tot het verleden behoren, maar ook in strijd zijn met de democratische
maatschappijvisie. Deze strijd tegen de doelstellingen en inhoud van het
traditionele onderwijs valt zowel de onderwijsmethoden, de discipline van
het onderwijs en de inhoud ervan aan en in het bijzonder de algemene en
klassieke notie van cultuur als een
speciale opleiding, bedoeld voor speciale klassen, voor de opgeleide klasse en de heersende klasse [5].
J. Dewey over onderwijs vanuit een sociaal perspectief
In deze tekst wijst Dewey vooreerst op het volgens hem onmiskenbare feit dat in de loop van de
westerse geschiedenis de meest geavanceerde vormen van onderwijs vooral werden
ontworpen en ontwikkeld om te voldoen aan de onderwijsbehoeften van de kinderen
van de hogere klassen. Dewey gaat verder door te poneren dat de vormen en inhoud van dit
traditionele onderwijs, inclusief het begrip cultuur, inherent aristocratisch
zijn en daarom tegengesteld zijn aan een democratische opvatting van onderwijs.
Door deze traditionele pedagogische doctrines en praktijken aan te wijzen als
overblijfselen van vroegere omstandigheden die nu in strijd zijn met de democratie,
bevestigt Dewey dat de schoolcultuur uit het verleden moet worden verworpen om de democratische
ontwikkeling van de Amerikaanse natie te bevorderen: het idee dat kennis het
ultieme doel is van alle instructie en dat het een kwestie is van het verwerven
ervan door de het frequenteren en onthouden van teksten en vooral die van de grote klassieke literaire
auteurs- koos vanwege hun neiging om de geest van jonge mensen te vormen.
Voor
Dewey is deze nadruk op intellectuele vorming en onderwijs des te ernstiger en
schadelijker in een democratische samenleving, omdat die intellectuele vorming
voortkomt uit een verlangen van de ijdele klsase naar naar overheersing door over de
arbeidersklasse. Een dergelijke manier
van onderwijs wil de orde reproduceren
die eigen is aan de samenlevingen waaruit zij voortkomt.
Dewey drukte het zo
uit: Onze schoolmethoden en ons
schoolcurriculum zijn geërfd uit een periode waarin het leren en beheersen van
bepaalde symbolen, die toen de enige toegang tot kennis waren, voorop stonden.
De idealen van deze periode zijn nog steeds grotendeels onder controle, zelfs
wanneer methoden en externe omstandigheden zijn veranderd. Het is een onderwijs dat
bijna volledig wordt gedomineerd door de
middeleeuwse opvatting van leren. Het is iets dat in wezen zijn toevlucht neemt
tot het intellectuele aspect van onze natuur, ons verlangen om te leren,
informatie te verzamelen en beheersing van de symbolen van kennis te verwerven.
Dit staat echter haaks op onze impulsen
en neigingen om te maken, te maken, te creëren, te produceren, of het nu in de
vorm van nut of kunst is. Het gevolg is wat we overal om ons heen kunnen
zien de scheiding tussen 'beschaafde' mensen en 'arbeiders', de scheiding van
theorie en praktijk.[8]
Traditioneel onderwijs wordt dus door Dewey en co gezien als
een voorbeeld van reproductie van de orde van aristocratische samenlevingen
waarmee deze vorm van onderwijs is verbonden. Dewey verwijst in deze passage over het traditionele onderwijs naar de
Middeleeuwen, maar iop andere plaatsen in zijn publicaties evenzeer naar het
onderwijs dat aan het einde van de
negentiende eeuw in de meeste schoolsystemen in de Verenigde Staten werd
gegeven [9] en ook naar b.v. het Frans onderwijs in de vroege jaren 1860 [10].
Als Dewey erin slaagt
is om onderwijsvormen uit verschillende historische contexten en educatieve
tradities te bestempelen als voorbeelden van traditionele onderwijsmethoden en
-praktijken, dan wijst dat erop dat dat
zijn invulling van klassiek onderwijs
heel breed en vaag is. Zoals de filosoof Dewey zelf wel tussendoor opmerkt: Ik heb misschien wat
overdreven om de typische kenmerken van het oude onderwijs duidelijk naar voren
te brengen: de passiviteit van de leerlingen, de mechanische massa van
kinderen, de uniformiteit van programma en methode. Het kan worden samengevat
door te stellen dat het zwaartepunt van het onderwijs steeds buiten het kind
lag. Dit zwaartepunt ligt aan de kant van de leraar, van het leerboek & waar je maar wilt, behalve
in de onmiddellijke instincten en activiteiten van het kind zelf. Op basis
hiervan is er weinig te zeggen over het leven van het kind.
Met dergelijke vage en simpllistische definitie kunnen vrijwel
alle vormen van onderwijs voorafgaand aan de progressieve onderwijsbeweging
worden beschouwd als traditioneel of oud onderwijs. Op deze manier werpt Dewey
een karikaturale sluier van
vereenvoudiging over de doctrines en pedagogische methoden uit het verleden
door de aanzienlijke verschillen uit te wissen die bestonden tussen onderwijssystemen van
verschillende tijden en plaatsen; denk bijvoorbeeld aan de vele verschillen
tussen de vorstelijke school van Karel de Grote, de pedagogische methoden van
middeleeuwse universiteiten, de Ratio Studiorum van jezuïetencolleges, het
Amerikaanse koloniale onderwijs, dat in de Amerikaanse plattelands- en
stedelijke scholen van de negentiende eeuw voorzag en in hun Franse tegenhangers. Door het door
zon bril te belijken worden al deze discrepanties als kleine zaken beschouwd.
De nadruk wordt gelegd op het feit dat al deze vormen van onderwijs niet in de eerste
plaats uitgaan van de onmiddellijke
instincten en activiteiten van het kind geven.
De performatieve kracht van zon benadering ligt ook in het feit dat het drie elementen associeert die uit
verschillende registers naar voren komen: een schoolvorm gericht op de
overdracht van kennis in de klas en gebaseerd op de aanwezigheid van
geselecteerde literaire werken; een sociale staat een aristocratische
samenleving verdeeld in klassen; en een psychologie van het intellect of de
vermogens.
Het centrale punt van deze retoriek is gebaseerd op het idee
dat deze overwegend literaire & intellectuele onderwijsopleiding noodzakelijk ondemocratisch
is, omdat ze verbonden is aan een aristocratische samenleving en met
een heersende klasse die niet hoeft te werken om zichzelf te onderhouden.
Ook een collega van John Dewey aan de Universiteit van
Chicago, de scioloog Thorstein B.
Veblen, vertolkte zon visie in die in
een werk dat nu wordt beschouwd als een klassieker van de Amerikaanse
sociologie, The Theory of the Leisure Class . T.B. Veblen beweerde dat de
klassieke literaire cultuur en het onderwijs, met name de geesteswetenschappen,
slechts de uitdrukking zijn van de overheersing van de mentale gewoonten van
een ijdele klasse, gekenmerkt door een roofzuchtig en conservatief instinct. Vanuit
een evolutionair perspectief stelt Veblen in dit boek een institutionalistische
analyse voor van de ontwikkeling van de sociale structuur als gebaseerd op een
proces van natuurlijke selectie van instellingen", onder druk van de
omstandigheden en omstandigheden van de omgeving waarin ze zijn ingeschreven.
Veblen is van mening dat de sociale wereld is gestructureerd rond instellingen
die de socioloog definieert als "overheersende mentale gewoonten,
wijdverspreide manieren van denken over de specifieke relaties en specifieke
functies van het individu en de samenleving.
Deze overheersende mentale gewoonten die de sociale wereld
vormen en organiseren, zijn die van een bezittende en niet-industriële klasse
die vrijetijdsklasse wordt genoemd en bevinden zich in een ambivalente relatie
ten opzichte van de algemene evolutie van de samenleving: als producten van
sociale evolutie komen deze instellingen overeen met de kristallisatie van de
overheersende mentale gewoonten die werden geselecteerd tijdens de vorige
aanpassing van de samenleving. sociale structuur van zijn omgeving. Aan de andere kant, omdat ze zijn gevormd en
doorgegeven om te voldoen aan de behoeften die verband houden met eerdere
omstandigheden, zijn deze instellingen op zichzelf bedoeld om door te gaan en
zijn ze daarom in wezen conservatief en misoneïstisch (afkerig van nieuwe denkbeelden) (15).
Deze toestand van voortdurende faseverschuiving tussen
instellingen en economische vereisten veroorzaakt een spanning, zelfs een
wrijving, intern in de samenleving: de arbeidersklasse, omdat ze in direct
contact staat met de behoeften van het leven.Ze ligt aan de basis van een verlangen naar
innovatie en het in vraag stellen van bestaande instellingen. Maar de hogere
klasse, omdat ze de voordelen geniet van het functioneren van instellingen en
omdat ze meer gespaard blijft door economische behoeften, is inherent
conservatief [16]. Om haar misoneïsme (afkerigheid van nieuwe denkbeelden) te
laten zegevieren, bouwt de ijdele klasse haar manier van leven en haar
mentale gewoonten op tot normen van goede smaak en respectabiliteit door
opzichtige consumptie, dat wil zeggen een zichtbare uitgave die laat zien dat
men deel uitmaakt van de goede samenleving, die het model wordt waarnaar alle
leden van de lagere klassen streven [17]
Het is dan ook aan
deze leidende klasse om in het algemeen te bepalen welke levenswijze de
maatschappij als toelaatbaar moet beschouwen; Het is ook haar rol om dit sociaal
herstelplan in zijn hoogste en meest ideale vorm te bevorderen door middel van
voorschriften en voorbeelden [18]. De vrijetijdsklasse
legt zo haar manier van leven op aan de hele samenleving, ook al druist ze in
tegen de principes van een democratische maatschappij gebaseerd op arbeid. In
dit geval vormen de school, het hoger onderwijs en de geesteswetenschappen
instellingen bij uitstek voor het vormen van karakters in overeenstemming met
de principes van de vrijetijdsklasse en dus voor het vormen van conservatieve
geesten die zich proberen te onderscheiden in een egoïstische geldelijke
competitie. We merken dat de woordvoerders van de geesteswetenschappen . . .
zich vrij uniform lenen voor een bepaalde modellering van het karakter van de
leerling. Ze passen dit karakter aan een traditioneel egocentrisch
consumptiesysteem aan. Ze leren de leerling het ware, het mooie en het goede te
overdenken en te proeven, om ze te meten met het klassieke etiket van fatsoen en superieure verdienste, die
vooral voor de vrije tijd kenmerkend is. De woordvoerders van de
geesteswetenschappen, gevoed door de prachtige taal, verhullen de werkelijkheid
met hun archaïsche ideaal van eminentie
en waardigheid. Deze houding is niet verwonderlijk als het de vrijetijdsklasse
is die scholen organiseert en als basis dient [19]
Op basis van een dergelijke opvatting herleiden Veblen,
Dewey en vele progressieve hervormers in
het onderwijs het pedagogische ideaal dat ten grondslag ligt aan het literaire
& intellectuele onderwijs, en vooral dat van de geesteswetenschappen,
simplistisch tot een verlangen naar overheersing van een ijdele,
aristocratische en elitaire klasse over de rest van de samenleving. Deze
progressieven houden nooit op met het bekritiseren van de neiging van de geesteswetenschappen
om vernederde kinderen te produceren en
kinderen die op hun beurt vernedere. Vanuit hun perspectief is dit een manier
van opvoeden die het natuurlijke sociale instinct van kinderen te verzwakken en vervangen door
individualistische normen en doelen zoals competitie, rivaliteit, angst en
oordelen over superioriteit en inferioriteit.[20]
Vanuit dergelijke voorstelling en vanaf dat moment werd de
traditionele school opgevat als een gevangenisachtige instelling waarvan de
fundamentele bron gebaseerd was op onderscheid was en waarvan de discipline hielp
om bij kinderen een neiging te cultiveren om te willen schitteren om zich aan
te sluiten bij de leden van die beschaafde en ijdele klasse die haar
overheersing verbergt onder het vernis van de hoge cultuur.
Dewey: Omdat ze allemaal hetzelfde werk doen en worden
beoordeeld in lessen en examens, in termen van cijfers en rangen- niet op hun
motieven en de doelen die ze zelf proberen te bereiken, wordt het verlangen om
uit te blinken ten onrechte gebruikt. De zwaksten verliezen het gevoel van hun
capaciteiten en accepteren een positie van langdurige en ongeneeslijke
minderwaardigheid. De effecten van deze methode op het gebied van zelfrespect
en respect voor werk worden zo onder druk gezet. De sterken zijn geneigd om op
te scheppen dat ze de sterkste zijn. Het kind wordt dus voortijdig meegesleurd
in het gebied van individualistische competities, en dit op het gebied waar een
dergelijke strijd het minst wenselijk is, in deze intellectuele en morele
sfeer, waarvan de wetten moeten zijn: samenwerking en participatie J.
Dewey, L'école et l'enfant, Parijs, Fabert, 2004, p. 102.
Dit soort redeneringen leidde tot een diepgaande herwerking
van de functie van de school, omdat progressieve denkers de morele opvoeding belangrijker vinden dan de
intellectuele vorming -in het kielzog
van moderne principes die met name door Rousseau in L'Émile zijn
gethematiseerd. De intellectuele vorming, wordt voorgesteld als een eenvoudig ongeval
(bijproduct) als gevolg van de concrete vormingsactiviteiten waarbij de
kinderen zijn betrokken. Progressieve hervormers zullen dus de noodzaak naar
voren brengen om het primaat van de intellectuele vorming van leerlingen te
vervangen door de socialisatie/vorming van gewetens om te voldoen aan de behoeften
van de Amerikaanse industriële en democratische samenleving.
Democratie als manier
van leven: van intellectuele vorming
naar vorming van maatschappelijk geweten
De virulente kritiek op het traditionele onderwijs
voorgesteld door progressieve hervormers komt voort uit een verlangen om de
literaire cultuur te degraderen naar een secundair niveau in vergelijking met
andere educatieve programma's die voorrang verlenen aan alles wat te maken heeft met nut, dienstbaarheid en wetenschap. Voor hen
gaat het om het bevorderen van een wetenschappelijk onderwijs dat meer gehecht
is aan de praktijk dan aan de theorie, dat uitgaat van het concrete, van de
werkelijke activiteiten van het sociale leven en dat volledig gericht is op het
algemeen welzijn om praktische mannen en vrouwen te vormen die gericht zijn op
het algemeen belang en in staat zijn om de wetenschappelijke en industriële
ontwikkeling van de Amerikaanse natie te waarborgen.
In de volgende
passage wordt dit idee goed verwoord
door John F. Bobbitt, een professor in onderwijsadministratie aan de
Universiteit van Chicago en de grondlegger van Curriculum Studies in de
Verenigde Staten: Het oude onderwijs . . . was vooral gewijd aan het vullen
van het geheugen met feiten. Onderwijs moet nu een soort wijsheid ontwikkelen
die alleen kan voortvloeien uit deelname aan de levende ervaring van mensen, en
nooit uit het louter uit het hoofd leren van verbale verklaringen van feiten.
Het moet daarom gedachten en oordelen vormen in verband met feitelijke
levenssituaties, een taak die duidelijk verschilt van de kloostergangachtige
activiteiten uit het verleden. [...] Het heeft de functie om elke burger, man
of vrouw, niet op te leiden in kennis over burgerschap, maar in de competentie
van burgerschap (vaardigheid in burgerschap); niet aan kennis over hygiëne,
maar aan het vermogen om een robuuste gezondheid te behouden; niet alleen aan
kennis van abstracte wetenschap, maar aan het vermogen om ideeën te gebruiken
om praktische situaties te beheersen (J.F. Bobbitt, The Curriculum, Cambridge,
The Riverside Press).
J. Derwey: In dit perspectief ligt het grote probleem van
het traditionele onderwijs en zijn pedagogische methoden in het feit dat het
leidt tot de vorming van mooie geesten en mooie individualiteiten die, hoewel
briljant als het gaat om het verdoezelen en het hebben van theoretische kennis
over verschillende onderwerpen, zich afkeren van elke serieuze toewijding aan
het algemeen welzijn en zichzelf zelfgenoegzaam opsluiten in een soort egoïstisch
en narcistisch genot. het verachten van alles wat met handenarbeid en de
massa's te maken heeft, beschouwd als een cluster van vulgaire geesten J.
Dewey, Democratie en Onderwijs
Dewey: Als voor deze
progressieven een dergelijke manier van onderwijs geschikt zou kunnen zijn voor
een kleine elite in een samenleving van een aristocratisch type, is het
noodzakelijk, in een geavanceerde industriële samenleving die de massa's
opleidt, om andere vormen van onderwijs te bedenken die de vorming van
democratische sociale en morele disposities op de voorgrond plaatsen. Het is
daarom noodzakelijk om het oordeelsvermogen van leerlingen te vormen op basis
van hun concrete ervaringen en omzo een breuk te voorkomen tussen het verwerven
van abstracte kennis over burgerschap, hygiëne, wetenschap en het vermogen om
een goede burger te zijn, gezond en in staat om de principes van de wetenschap
toe te passen om de problemen van het concrete leven op te lossen. Het nieuwe
functioneel onderwijs
J.F. Bobbitt :De nieuwe techniek van het maken van
leerplannen", is dus een kwestie
van invoeren die duidelijk opgevat wordt als een morele opvoeding.
Voor Dewey is democratie niet alleen een regeringsvorm, het
is ook vooral een sociale staat die wordt gekenmerkt door gelijke
omstandigheden, waarvan de gevolgen op alle niveaus van het bestaan worden
waargenomen: Democratie is meer dan een regeringsvorm; Het is in wezen
een geassocieerde levende levensstijl, van gedeelde ervaringen die worden
gecommuniceerd" -J. Dewey, Democracy & education, p. 169..
J. Bobbitt: Deze opvatting van democratie is een van de
belangrijkste punten in de kritiek op het traditionele onderwijs. Het gaat om het opvatten van democratie als een manier van
leven en niet langer als een vorm van bestuur, en dit impliceert dat er praktijken, manieren van
leven, zijn die niet democratisch zijn. Precies omdat democratie wordt opgevat
als een samenhangende manier van leven, van gemeenschappelijke ervaringen die
worden overgedragen, maakt zij het mogelijk een afwijzing van de pedagogische
methoden van het traditionele onderwijs te rechtvaardigen door het ideaal van
het schoolonderwijs te relateren aan zijn sociale geldigheid, dat wil zeggen
een afwijzen van een samenleving van het aristocratische type dat principieel
tegen de democratische opvatting is. Als democratie wordt opgevat als een
manier van leven, dan moeten kinderen van jongs af aan worden geleerd om
democratisch te leven. (De nieuwe techniek van het maken
van leerplannen, p. 47).
Of zoals John Dewey het zegt: We kunnen zowel op
schoolmethoden als op curricula deze opvatting van de school als samenleving
toepassen die de fundamentele principes van het sociale leven in een typische
vorm weerspiegelt en reproduceert. Wat methoden betreft, vereist dit principe dat
we vooral bouwen en produceren, in plaats van absorberen en leren. Men
realiseert zich niet hoe asociaal deze laatste/klassieke methoden zijn, of hoe
ze onbewust, maar zeker en diepgaand, het oordeel en gedrag van de leerling
beïnvloeden J. Dewey, Ethische principes die ten grondslag liggen aan
onderwijs, in L'école....
Dewey: Het doel van de school is dus om democratische
gewoonten bij kinderen te vormen. Het is daarom noodzakelijk om op scholen al
deze aanpakken af te schaffen die bedoeld zijn om een bevoorrechte klasse te
vormen: we moeten respectvolle onderwerping aan klassieke auteurs afwijzen, en de geest van initiatief, het eigen
oordeel te bevorderen. We moeten de academische normen verwerpen die de vrucht
zijn van aristocratische samenlevingen en die het verlangen aanmoedigen om zich
te onderscheiden: we moeten hun schadelijke effecten op de vorming van het
karakter van kinderen beperken.
De klassieke cultuur
wordt daarom beschouwd als een verouderd ideaal dat binnen de schoolinstelling
nieuw leven moet worden afgewezen door
onderwijs aan te bieden op basis van de concrete activiteiten van leerlingen en
gericht op de socialisatie van het geweten J.F. Bobbitt, Het Curriculum, . 279-281..
In navolging van Dewey diskwalificeerden veel hervormers de hogere waarde van het klassieke
literaire onderwijs voor de vorming van de geest Zoals Dewey schrijft: Ieder mens die in de
studie van taal en literatuur iets nobelers ziet, idealer, meer conform aan een
liberale cultuur dan in die van de wetenschap, wordt, al dan niet bewust, diep
beïnvloed door dit geloof in de quasi-goddelijkheid van de zuivere geest. Het individu dat de superioriteit van de studie van
literatuur en geesteswetenschappen in de vorming van de geest bevestigt, wordt
voorgesteld als zijnde bewust of niet, diepgaand beïnvloed door dit
geloof in de quasi-goddelijkheid van de zuivere geest.
Deze formule is
symptomatisch voor een proces van diskwalificatie dat de neiging heeft om elke
waarde te ontkennen aan de persoon die het vasthoudt door zijn ideeën te
vernieuwen naar een eerder stadium van de menselijke evolutie: het individu in
kwestie wordt niet gepresenteerd als een rationele actor van zijn doel, maar
als de proxy (bewust of onbewust) van een conceptie van de geest die wordt
waargenomen als een verouderd residu van het verleden dat voortkomt uit een
geloof dat niet overeenstemt met het standpunt van de wetenschapper, met die van de Amerikaanse
democratie van het begin van de twintigste eeuw. In een progressieve periode
gericht op democratie en wetenschap, vertegenwoordigt deze man dan een stem uit
het verleden, haaks op de evolutie van
de samenleving - en hij verschijnt
daarom als een traditionalist, zo niet een reactionair en een rem op de sociale
vooruitgang.
Op deze manier onthullen deze uitspraken van Dewey het
simplificerende karakter van de
redenering die wordt veroorzaakt door de constructie van de polemische
categorie van het traditionele onderwijs. Een simplificatie en karikaturisering
omdat het probleem van de
doelstellingen, plaats en waarde van het literatuuronderwijs in de
schoolcultuur volledig wordt opgelost in een binaire tegenstelling tussen
enerzijds de vorming van de zuivere geest en anderzijds die van nut en toepasbaarheid. Dit wordt des te
duidelijker als men bedenkt hoe progressieve hervormers en, in navolging van
hen, veel historici van het Amerikaanse onderwijs in staat zijn geweest om te
beweren dat een prominente opvoeder als William T. Harris (1835-1909) een
conservatief en traditionalist was, gewoon omdat Harris zich verzette tegen
bepaalde dimensies van de progressieve onderwijshervormingen (in: M. Curti, The
Social Ideas of American Educators ,1935
Aan het einde van de 19de eeuw was Harris is de beroemdste
Amerikaanse onderwijsdenker van zijn generati. Tussen 1868 en 1880 was hij
superintendent van openbare scholen in St. Louis, Missouri, voordat hij in 1889
werd benoemd tot U.S. Commissioner of Education, een functie die hij tot 1906
bekleedde. In plaats van een tegenstander van verandering te zijn, stond Harris
relatief open voor nieuwe ideeën. Als
superintendent van St. Louis-scholen droeg hij bij aan de ontwikkeling van
cursussen in vreemde talen, met name Duits, om aan de behoeften van immigranten
te voldoen. Harris was ook sterk gekant tegen lijfstraffen en probeerde de
zeden op school te verzachten, onder meer door de nadruk te leggen op de werving
van vrouwelijke leraren.
Hoewel Harris enkele progressieve ideeën in het onderwijs
verdedigde, aarzelde hij niet om anderen te bekritiseren, met name ook de stelling dat het leren van oude talen
het verouderde residu was van een eerdere periode. Integendeel, Harris betoogt
dat een dergelijke instructie aan alle leerlingen moet worden gegeven omdat het
hen in staat stelt afstand te nemen van de wereld om hen heen en deze in
perspectief te plaatsen in:Jaarverslag van de Raad van Bestuur van de St.
Louis Public....
Evenzo lijkt de frequente bewering van progressieve
hervormers dat alle kwalen van de Amerikaanse onderwijsinstelling zullen worden
opgelost op de dag dat de school kindgericht is en leert door te doen, hem op
zijn minst sterk overdreven Hoewel
Harris het eens is met het idee dat de vorming van karakter en hart het
hoofddoel van onderwijs moet zijn, is Harris van mening dat de manier om dit te
bereiken niet is om het onderwijs op het kind te concentreren, maar om het
intellect van de leerlingen te vormen.
In die zin beschrijft
Harris de Psychologische grondslagen van
het onderwijs in een boek gepubliceerd
in 1898 & getiteld Psychologic Foundations of Education. Harris pleit voor een
veeleisend curriculumontwerp waarin de nadruk wordt gelegd op de noodzaak voor
alle leerlingen om rekenen, wiskunde, aardrijkskunde, geschiedenis, grammatica,
kunst en literatuur te studeren; disciplines die hij beschouwt als de
"vensters van de ziel. Het is deze
opstelling van Harris die volgens de progressievelingen zijn reputatie als conservatief en reactionair
bevestigt.
Over dit punt schrijft Dexey in een recensie van het boek van Harris het
volgende: Dr. Harris theorie van elementair, secundair en hoger onderwijs is
een goede presentatie van de bestaande praktijk
waarvan de inherente gebreken ervan alleen maar duidelijker worden. Dat
de periode van het basisonderwijs bij Harris nog lang in het teken staat van
technische symbolen van onderlinge communicatie, vergezeld van fragmentarische
informatie-elementen over de wereld van de natuur en de mens, lijkt me
ongelooflijk. Alles wat het meest vitaal en vooruitstrevend is in het bestaande
basisonderwijs wijkt af van deze tradities. In deze omstandigheden betreur ik
het ten zeerste dat Dr. Harris zijn grote en welverdiende autoriteit heeft
gebruikt om leiding te geven aan wat overdreven conservatief en zelfs
reactionair lijkt. J. Dewey over
Harris' psychologische grondslagen van het onderwijs....-.
In deze passage is Dewey's kritiek op Harris' ideeën
symptomatisch voor het functioneren van progressief denken in het onderwijs:
Dewey onderzoekt niet de praktische geldigheid van Harris' pedagogische
stellingen, maar diskwalificeert ze zomaar door te beweren dat ze de
rechtvaardiging zijn van bestaande praktijken en de weerspiegeling van
tradities die op het punt staan te verdwijnen. De retoriek die Dewey in deze
passage gebruikt, is interessant omdat deze passage het argument verschuift van
de sfeer van rationaliteit naar de sfeer van emotie.
De filosoof Dewey bekritiseerde de stellingen van Harris niet met concrete
argumenten; Harris' ideeën leken hem ongelooflijk; hij betreurde het feit dat
de commissaris van Onderwijs zich achter de ideeën van het verleden schaart en
bijgevolg afziet van het afwijken van de traditie. In dit opzicht, met de
constructie van deze categorie en
voorstelling van traditioneel onderwijs, blijkt duidelijk dat progressief denken een ideologische, binaire en manicheïstische
gedachte/constructis is die niet echt probeert het kritische standpunt van
anderen te begrijpen, maar de neiging heeft om het zomaar te diskwalificeren door het te beschouwen als de kant van de traditie die tegen alle
vooruitgang zou zijn.
Kortom, door deze voorstelling van traditioneel onderwijs te
construeren, hebben progressieve denkers dus een systeem ontwikkeld van
structurerende representaties van het Amerikaanse educatieve denken, een retoriek waarvan de effecten vandaag de
dag nog steeds voelbaar zijn in de Verenigde Staten Historicus Larry Cuban schrijft hierover: Dit retorisch apparaat van de progressievelingen onder invloed van het evolutionaire denken weerspiegelt
de oprichting van een blijvende verdeling van het Amerikaanse onderwijsdenken
in twee kampen: aan de ene kant degenen die neigen naar
progressivisme en democratie en die een concrete opvoeding verdedigen die wordt
gekenmerkt door een kindgerichte benadering; en aan de andere kant hun tegenstanders die
worden verwezen naar eerdere stadia van sociale en educatieve evolutie, met hun
elitaire en antidemocratische echo's, en daarom worden gepresenteerd als de
stemmen van tradities uit het verleden.
|