Vlaams onderwijs al lang mismeesterd. Deel 1
Vrees voor verdere afbraak & niveaudaling
Grondige analyse niveaudaling en 30 jaar afbraak kwaliteitsonderwijs. O.Kr.-memorandum.
Begin april werden we overstelpt met berichten over de niveaudaling van het onderwijs en met veel ongenoegen bij leraren en directies over de mismeestering van het onderwijs. Professor Jan Van Damme trok op 1 april eindelijk ook eens aan de alarmbel met al lang bekende cijfers over PISA e.d., maar ook hij verzweeg de belangrijkste oorzaken van de onderwijsmalaise. In opiniestukken van praktijkmensen en lezesbrieven kwamen die wel aan bod.
Zelfs de kopstukken van het GO! en van het katholiek onderwijs gaven nu schoorvoetend toe dat de niveaudaling een groot probleem is. Ze voelden zich geenszins verantwoordelijk en repliceerden dat ze al een tijdje bezig waren met actieplannen om de niveaudaling voor begrijpend lezen e.d. weg te werken. De verantwoordelijken voor het onderwijsbeleid, de onderwijskoepels, de inspectie, de opstellers van nivellerende eindtermen en leerplannen, de vele universitaire ontscholers
, niemand voelde zich verantwoordelijk voor de mismeestering van het onderwijs. Politici zochten de schuldigen bij (ministers van) andere partijen.
We probeerden de voorbije jaren en maanden in tal van bijdragen in Onderwijskrant, op de blog Onderwijskrant Vlaanderen en op facebook duidelijk te maken dat de malaise in het onderwijs al lang duurt en dat de vele oorzaken van de niveaudaling al een lang bestaan kennen. In een opiniebijdrage van 1992 in de krant De Standaard trokken we al aan de alarmbel. We waarschuwden Georges Monard en de vele beleidsbepalers voor hun vervreemding van de praktijk en voor hun vernieuwingsdrift & verlossingsideologie.
Jan Van Damme poneerde op 1 april dat uit PSA-2003 nog bleek dat het Vlaams onderwijs en onze eerste graad s.o. absolute wereldklasse was. Vlaanderen kent een heel sterke onderwijstraditie die mede gebaseerd is op voldoende expliciete/directe instructie en kennisoverdracht. Maar de vele onheilsprofeten en verlossers stelden vanaf 1989 de sterke kanten van ons onderwijs voortdurend in vraag: in beleidsverklaringen ministers, in jaarlijkse inspectierapporten, in publicaties & rapporten van beleidsmensen & topambtenaren, DVO, VLOR, kopstukken van onderwijsnetten, architecten van de nieuwe ZILL-leerplannen, recente rapporten over de toekomst van het Vlaams onderwijs.
Respect voor onze sterke onderwijstraditie, aandacht voor voldoende expliciete/directe instructie & kennisoverdracht
tref je daar nooit in aan. Alleen copernicaanse hervormingen konden volgens de vele verlossers soelaas brengen. Vanaf 1991 startte ook al de grote hetze tegen onze sterke eerste graad s.o. en de radicale hervormingsplannen voor de invoering van een gemeenschappelijke eerste graad e.d. We konden de oorspronkelijke hervormingsplannen wel temperen, maar toch krijgen we per 1 september een ontwrichting van een goed functionerende eerste graad, met inbegrip van een kwantitatieve en kwalitatieve aderlating van ons tso/bso en de VTIs in het bijzonder.
De ontscholingsdruk was de voorbije decennia vrij groot.
De invloedrijke DVO-directeur Roger Standaert formuleerde de simplistische ontscholingsfilosofie achter de eindtermen van de jaren 90 zo: De reactie van de onderwijswereld op de kennisexplosie is er een geweest van die kennis niet meer op de voet te volgen. Moet je nog wel kunnen hoofdrekenen, met een calculator op zak? Ik zoek toch gewoon op hoe gedownloaded gespeld moet worden. Waarom wordt weten wie Rubens was, hoger aangeslagen dan weten wie David Beckham is en culture & parlure bourgeoise (=AN) hoger dan culture & parlure vulgaire? (Nova et Vetera, september 2007).
Die ontscholende uitspraken van deze belangrijke beleidsbepaler spreken voor zich. Gelukkig bewezen veel leraren waar mogelijk lippendienst aan de ontscholingdruk vanwege eindtermen, leerplannen
, ook al werden ze daarvoor in inspectierapporten met de vinger gewezen. En zo presteert ons onderwijs veelal nog beter dan in veel andere landen. De vrees dat de kwaliteit van ons onderwijs nog verder zal afnamen lijkt ons wel terecht. Niveaudaling komt veelal nog meer op termijn tot uiting.
In het recente VLOR-Memorandum lezen we: "De afgelopen Vlaamse regeringen hebben een veelvoud aan hervormingen op poten gezet voor het Vlaams onderwijs. Denk maar aan de modernisering van het secundair onderwijs, het M-decreet, de opfrissing van de eindtermen en de inkapseling van de lerarenopleiding in het hoger onderwijs. De vraag die we ons nu moeten stellen is: werken die op de klasvloer? De VLOR heeft die hervormingsplannen wel goedgekeurd, maar twijfelt er nu zelf aan of ze wel positief zullen uitvallen of eens te meer de kwaliteit zullen aantasten. De voorbije 50 jaar werden de effecten van hervormingen zelden of nooit grondig geëvalueerd door onafhankelijke instanties.
VLOR-voorzitster An Verreth voegde er op de voorstelling van het memorandum aan toe: "Alle VLOR-partners stellen zich tevens de vraag hoe het komt dat we niet de gewenste resultaten behalen met ons gelijkekansenbeleid. Zelf wezen we er al in april 1971 tijdens een VRT-uitzending al op dat het gelijke-kansenbeleid vanuit het gelijkheidsdenken verkeerd gokte op de comprehensieve structuurhervorming van het s.o. i.p.v. op het verhogen van de inhoudelijke kwaliteit van ons (basis)onderwijs. We formuleerden in september 1991 een uitgebreide visie omtrent zorgverbreding e.d. Jammer genoeg vertrouwden de beleidsmakers de GOK-ondersteuning toe aan GOK-Steunpunten die een onderwijsvisie propageren die haaks staat op een effectieve achterstandsdidactiek en die zelfs de invoering van intensief NT2-onderwijs vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs bestreden.
We weten al lang wat er zoal misloopt in het Vlaams onderwijs.
In het O-ZON-manifest en de O-ZON-campagne van Onderwijskrant van begin 2007 zetten we de grote knelpunten van ons onderwijs nog eens op een rijtje. We citeren even de titels van de verschillende themas. Ze klinken actueler dan ooit.
Respect voor en vertrouwen in de professionaliteit en ervaringswijsheid van leerkrachten: praktijkvervreemding van beleidsbepalers & praktijkmensen buitenspel
Vernieuwing in continuïteit i.p.v. doorhollings- en omwentelingsbeleid; respect voor oude waarden en verleden i.p.v. afbraak van sterke kanten.
Verminderen van de (ontscholings)druk en invloed van vernieuwingsestablishment, van de vele vrijgestelden voor de permanente revolutie van het onderwijs
Herwaardering van basiskennis en basisvaardigheden, van de vakdisciplines en van het belang van abstrahering en symbolisering
*Niveaudaling & veel meer niveaubewaking nodig door overheid, inspectie ...
Herwaardering van de instructie, lesgeven en contacturen, prestatiegerichtheid, orde en discipline
Herwaardering van het jaarklassensysteem, klassikale aanpak en samen optrekken.
*Geen doorgedreven individualisering en differentiatie, geen LAT-onderwijs: geen inclusie als Learning Apart Together
Verhoging van het niveau van het onderwijs en van de lerarenopleiding
Beter benutten van talenten van alle soorten leerlingen. Effectief achterstandbeleid en achterstandsdidactiek. GOK-Steunpunten falen. Nog steeds geen intensief NT2 vanaf keuter
*Geen nivellering door invoering brede eerste graad en GOK-kloof-mythe.
Afremmen en afbouwen van bureaucratisering, geen grootschalige scholengroepen 1.
* reductie van planlast, bureaucratische schil rond onderwijs en overhead in hoger onderwijs
In dit memorandum komen volgende themas aan bod:
*vervreemding van het onderwijsbeleid & druk vanuit vernieuwingsestablishment * onderwaardering van basiskennis- en basisvaardigheden & instructie, ontscholing en niveaudaling *school opgevat als inclusieve, almachtige en totale instelling verantwoordelijk voor totale welzijn van de leerling, meer leef- en zorg-school dan leerschool *egalitaire ideologie, cultureel relativisme en kennisrelativisme *gelijkheidsdenken leidde tot verkeerde GOK-prioriteiten *propaganda voor competentiegericht & nieuwe leren & uitholling/niveaudaling taalonderwijs e.d. * toename van werkdruk en planlast als gevolg van nodeloze overcomplicering *te radicaal inclusief onderwijs *pedagogische bemoeizucht enerzijds, maar tegelijk weinig niveaubewaking door overheid en inspectie & niveaudaling *taalproblemen van anderstalige leerlingen en niet invoeren van NT2-taalonderwijs vanaf kleuteronderwijs* de invoering van de gemeenschappelijke basisvorming in de 1ste graad s.o. die ook tot aderlating voor technisch onderwijs leidde *invoering grootschalige scholengroepen die tot minder betrokkenheid leidde
1 Grote kloof tussen beleidsbepalers en onderwijspraktijk; verlossingsideologie
1.1 Zorgen 1992 over praktijkvervreemding & verlossingsideologie
Een van de grootste problemen van het onderwijs in Vlaanderen, maar ook in Franstalig België, Nederland, Frankrijk
is de grote kloof tussen de beleidsbepalers en de onderwijspraktijk en veldwerkers en de verlossingsideologie van beleidsbepalers en het brede vernieuwingsestablishment. Sinds Vlaanderen in 1989 volledig verantwoordelijk werd voor zijn onderwijs en de invloed van topambtenaren en het ondersteuningsestablishment toenam, zijn die vervreemding en verlossingsideologie nog toegenomen.
Een illustratie. Op een studiedag voor onderwijsambtenaren in mei 1992 in Nieuwpoort verkondigde topambtenaar Georges Monard dat het Vlaams onderwijs op alle niveaus hopeloos verouderd was ook de lerarenopleidingen. Enkel copernicaanse hervormingen konden het Vlaams onderwijs uit al zijn ellende verlossen: Kurieren am Symptom kon geen oplossing meer bieden. We waren toevallig in Nieuwpoort aanwezig voor een debat over de lerarenopleiding. We repliceerden dat we on grote zorgen maakten over de onderwaardering van ons (degelijk) Vlaams onderwijs en over de revolutionaire bevlogenheid en neomanie van Monard en Co. Monard antwoordde spottend dat het hem verwonderde dat een mei-68-er schrik had van revoluties.
Sinds 1989 werden we meer dan ooit geconfronteerd met voortdurende stemmingmakerij vanwege onheilsprofeten die uitpakten met hun verlossing uit de ellende. Vernieuwingsdrift alom. In 1991 poneerde inspecteur-generaal Peter Michielsens al dat lesgeven totaal voorbijgestreefd was en vervangen moest worden door zelfstandig leren. Guy Tegenbos formuleerde sinds 1990 jaar na jaar in zijn septemberboodschappen in de krant De Standaard niets anders dan sombere berichten. Dit was ook het geval in het OESO-voorrapport Het educatief Bestel in België van 1991. Dit rapport pakte ook uit met een grote en taaie kwakkel i.v.m. de overgang naar het s.o. Volgens Georges Monard en co was die overgang dramatisch omdat er ongeveer een 10% zittenblijvers waren in het eerste jaar s.o. In werkelijkheid waren er maar een goede 3% - en amper 1,7 % in landelijke regios. Die 10% was volgens dit rapport ook het gevolg van de gebrekkige lerarenopleiding die dan ook dringend hervormd moest worden. Aansluitend hierbij stelde Guy Tegenbos in 1991 in De Standaard dat de lerarenopleidingen al 25 jaar universitair moesten zijn.
We drukten onze grote zorgen uit op het OESO-symposium van april 1992 in Antwerpen, op studiedagen van de topambtenaren in mei 1992 in Nieuwpoort, en in een opiniebijdrage in de krant De Standaard van 28 september 1992 bijna 30 jaar geleden. Ik waarschuwde in die opiniebijdrage voor de toenemende vervreemding van de werkvloer, de stemmingmakerij en de verlossingsideologie.
Ik citeer even uit de bijdrage in de krant De Standaard. Het aantal beleidsmakers, universitaire adviseurs en vrijgestelden allerhande voor de permanente vernieuwing van het onderwijs is sterk aan het toenemen. Het zijn die mensen die elkaar in Brussel in allerhande clubs frequenteren, de spelregels bepalen en spijts alle beloften voor meer autonomie voor de scholen en leerkrachten regulerend en sterk moraliserend optreden. Zo wordt de kloof tussen de top en de basis, tussen de vele beleidsbepalers en de veldwerkers alsmaar groter. De macht van de praktijkvreemde en idealistische beleidsadviseurs neemt toe en de invloed van de meer realistische praktijkmensen wordt ingeperkt. De beleidsverantwoordelijken, vrijgestelden allerhande, academische adviseurs,
vormen een onderwijsvreemd, eng en gesloten clubje, met eigen clubbladen als Klasse, goede contacten met supporters in kwaliteitsbladen, rapporten en hoorzittingen voorbehouden voor het eigen deelparlement.
Het geheel van beleid, administratie en advisering wordt steeds meer een zelfreferentiële organisatie los van de ervaringswijsheid en visie van het onderwijsveld.
De wereld van het onderwijsbeleid dreigt net als in Nederland een schijnwerkelijkheid te worden, een wereld van luchtspiegelingen. Zo negeren de beleidsmensen met hun plannen voor Copernicaanse hervormingen al te vlug de sterke kanten van de Vlaamse onderwijstraditie en de nuttige ervaring. Kurieren am Symptom helpt volgens Monard & Co niet meer, er zijn drastische hervormingen nodig en dit op alle niveaus van het onderwijs. Hervormingsdruk en neomanie nemen toe. Zo ontstaat er een onoverbrugbare kloof tussen de papieren onderwijsrealiteit van een aantal topambtenaren, bureaucraten & beeldenstormers, en de realiteit voor de grote rest van de betrokkenen, de scholen, leraren en directeurs. Naarmate de hovelingen van het onderwijsbeleid en het vernieuwingsestablishment talrijker en machtiger worden, neemt het open onderwijsdebat in sterke mate af. Het kritisch volgen van het beleid wordt zo ook moeilijker én gevaarlijker; de zelfcensuur bij leraren en directeurs neemt toe.
De vele vrijgestelden die werk zoeken voor de eigen (vernieuwings)winkel konden moeilijk erkennen dat onze klassieke aanpakken en onderwijsstructuren goed functioneren, dat het Vlaams onderwijs een heel sterke traditie kent, dat ons onderwijs in sterke mate democratisch is
, en dat het er dus in de eerste plaats op aankomt de sterke kanten te conserveren en te verder te optimaliseren.
We maakten ons in 1991-1992 terecht grote zorgen over de toekomst. We waren ervan overtuigd dat ons lager en secundair onderwijs nog goed functioneerde ook internationaal gezien.
Op 1 april j.l. stelde prof. Jan Van Damme in De Ochtend en in de kranten dat ons onderwijs in 2003 wereldtop was. We kregen echter voortdurend te maken met onheilsprofeten die hun verlossing uit de ellende van het onderwijs predikten. Zo lazen we in de Beleidsprioriteiten 1995-1996 van het duo Van den Bossche-Monard dat de kwaliteit en de geloofwaardigheid van het Vlaams onderwijs bedreigd waren en dat daarom Van den Bossche, Monard en co zouden kiezen voor radicale hervormingen en hoog spel spelen.
Iedereen moet hangen, aldus Van den Bossche en Co van op het Martelarenplein. Zo moesten ook het secundair en lager onderwijs hervormd worden naar het model van het hoger onderwijs, grootschalige scholengroepen gekoppeld aan enveloppefinanciering e.d. Ook de lerarenopleiding moest drastisch hervormd worden.
De voorbije 30 jaar beschreven we in Onderwijskrant uitvoerig de vervreemding en neomanie van de beleidsverantwoordelijken en van het vernieuwingsestablishment. Het vernietigend oordeel van de leerkrachten over het onderwijsbeleid in de Knack-enquête eind augustus 2008 luidde: come to the field and get real! Sinds het Vlaams onderwijs in 1989 volledig autonoom werd, de topambtenaren zich meer met het onderwijs gingen bemoeien, het vernieuwingestablishment & het aantal onderwijsonderzoekers & -adviseurs aan wal enorm toenam
stelden we een steeds grotere vervreemding van de onderwijspraktijk vast, gekoppeld aan neomanie en aan een gebrek aan waardering voor onze sterke onderwijstraditie.
Dit leidde tot een toenemende ontscholingsdruk; de beproefde waarden en aanpakken werden steeds meer in vraag gesteld. In de landenvergelijkende TIMSS-studies vanaf 1995 bleek wel dat onze 10-jarigen en 14-jarigen voor b.v. wiskunde wereldtopscores behaalden, maar daar werd geen rekening mee gehouden. Prof. Ferre Laevers & Co orakelden in 1995 dat we de leerlingen enkel wiskundige trucjes aanleerden.
Al 30 jaar komen de vervreemding en de veranderdrift tevens tot uiting in het feit dat de beleidsmensen en topambtenaren steeds werken met besloten commissies van bureaudeskundigen die veraf staan van de praktijk en pleitbezorgers zijn van radicale hervorming. Zon commissie moet telkens dringend een reddingsplan uitwerken mede in het perspectief van de snel veranderende maatschappij. Dit was b.v. ook het geval in 2009 bij de opstelling van de blauwdruk voor de hervorming van het s.o. door de commissie-Monard.
We lazen: Het onderwijssysteem (re)produceert sociale ongelijkheid, veeleer dan ze te milderen; het onderwijs is te sterk kennisgericht, we benaderen de leerlingen nog met methodes uit de vorige eeuw, veel leerlingen zijn schoolmoe, de schoolse vertraging is te groot, ...
Niettegenstaande de hoge scores voor TIMSS vanaf 1995 en vanaf 2000 ook voor PISA, kregen we voortdurend te beluisteren dat ons onderwijs en onze lerarenopleidingen hopeloos verouderd waren. In het overheidstijdschrift Klasse troffen we in januari 2000 een balans aan van het onderwijs in de 20ste eeuw. In die balans werd gesteld dat we nog lesgaven als in de 19de eeuw, vergezeld van een plaatje met de tekst Ambiorix staat nog voor klas en een plaatje van een ruïne op de kaft. We hadden in de jaren 1990 een onderwijsniveau dat een heel stuk hoger was dan op vandaag, maar de beleidsbepalers en het vernieuwingsestablishment toonden niet het minste respect.
Ook in de aanloop van de nieuwe eindtermen en leerplannen vanaf 1992 vlamde de neomanie op. DVO-directeur Roger Standaert stelde openlijk dat de eindtermenoperatie zou en moest leiden tot een ware cultuuromslag. Die revolutionaire ambitie kwam ook in de tekst Uitgangspunten bij de eindtermen-1996 van Standaert & Co tot uiting. In die memorie van toelichting omtrent de eindtermen beweerde Standaert: dat de nieuwe constructivistische benadering overeenstemt met de nieuwste inzichten inzake didactiek en leerpsychologie.
Ook in de aanloop van de recente eindtermenoperatie dook de verlossingsideologie weer op.
Het is geen toeval dat de VLOR-topmensen op de VLOR-startdag 2015 prof. Kris Van den Branden uitnodigde om te komen verkondigen dat het Vlaams onderwijs hopeloos verouderd is. Op voorstel van de begeleidingsdiensten van onderwijsnetten mocht Van den Branden achteraf die boodschap overal gaan verkondigen. En net zoals in de dubieuze uitgangspunten bij de eindtermen van 1996, stelden de architecten van de nieuwe ZILL-leerplannen 20 jaar later dat hun nieuwe ZILL-aanpak in overeenstemming is met de recente(?) constructivistische visie op het leerproces en tot een perspectiefwisseling/cultuuromslag zal leiden
Sinds het Vlaams onderwijs in 1989 volledig autonoom werd, is de vervreemding van de werkvloer toegenomen, samen met de klachten van de praktijkmensen. Ook in Vlaanderen was/is het belangrijkste onderwijsprobleem de vervreemding van de praktijk & de verlossingsideologie vanwege beleidsmakers, kopstukken van bepaalde onderwijsnetten, het brede advies- en vernieuwingsestablishment. Ons onderwijs ging gebukt onder de onkunde en doordraverij van de vele progresiseve stuurlui aan wal die geen krijt aan de vingers hebben, maar zichzelf bestempelen als deskundigen die beweren veel beter te weten hoe het moet dan de conservatieve leerkrachten. De voorbije maanden kwam dit weer heel duidelijk aan de oppervlakte. We noteerden opvallend klachten en getuigenissen vanwege praktijkmensen. en veel aandacht in de media.
Opvallend de voorbije 30 jaar was ook de sterke afname van de open debatcultuur zoals ook ex-rector Rik Torfs een paar maanden geleden twitterde. Tegensprekelijke debatten zijn taboe geworden. Ook in recente infosessies voor leraren b.v. over de structuurhervorming van het s.o., het BOS-decreet
kregen enkel voorstanders het woord. Het is zelfs zo ver gekomen dat directies en leerkrachten hun kritische mening over onderwijshervormingen slechts anoniem in de krant De Tijd en elders durfden formuleren. Directeurs, leraren die openlijk kritiek formuleren worden ook al vlug op het matje geroepen door medewerkers van het ministerie, door kopstukken van onderwijsnetten
De zelfcensuur bij directies en leerkrachten is in sterke mate toegenomen. Ook in het overheidsblad Klasse was en is er geen ruimte voor debat.
Leraar De Donder schrijft:
We bestreden vanaf 1992 de vervreemding van de vele beleidsbepalers en hun vernieuwingsdrift.. In 1997 schreef Hein De Belder in de krant De Standaard dat Feys en Onderwijskrant de luis in de pels waren van de beleidsmakers. We waren volgens hem bijna de enigen die kritisch het onderwijsbeleid volgden. Op 8 december 1997 publiceerde Hein De Belder een paginavolle bijdrage over 20 jaar Onderwijskrant in de krant De Standaard onder de titel: Vernieuwen is anders dan vernielen.
In het interview loofde De Belder de redactieleden voor hun niet aflatende aandacht voor het onderwijsbeleid en voor de grote inspanningen om een open debat over het beleid te stimuleren en te inspireren. Hij schreef dat Onderwijskrant voorstander was van vernieuwing in continuïteit en daarom ook de voortdurende pedagogische rages en het omwentelingsbeleid bestreed. De Belder eindigde zijn bijdrage aldus: Onderwijskrant betreurt terecht de teloorgang van de debatcultuur inzake onderwijs. Het is tevens de verdienste van de redactie dat een aantal ontsporingen werden voorkomen en/of achteraf weer afgezwakt of rechtgezet. Onderwijskrant is de tribune van waaraf redactieleden als Raf Feys hun vermaningen uitspreken en ervoor zorgen dat in het vlees van de beleidsvoerders altijd een angel zal zitten. Als Feys en co straks onder een auto lopen, wordt het muisstil in onderwijsland.
De voorbije decennia bekritiseerden we tijdig de vele vormen van vernieuwingsdrift en ontscholingsdruk. Een paar voorbeelden. We probeerden vanaf het VLOR-startcolloquim de invoering van de formalistische moderne wiskunde te voorkomen. Het werd een kruistocht van 25 jaar. We namen afstand van de anti-autoritaire pedagogiek en de anti-pedagogiek de recente van Jacques Rançière inbegrepen. Prof. Ferre Laevers pakte vanaf 1976 uit met zijn ervaringsgericht ontplooiingsmodel en zijn knuffelpedagogiek(k) voor het (kleuter)onderwijs. We zorgden voor kritische analyses. We bestreden sinds 1993 de uitholling van het taalonderwijs. We besteden sinds 1993 veel energie aan een aantal nefaste hervormingen van het hoger onderwijs en dit naar Nederlands model. We bestreden eveneens de afbraak- en vernieuwingsdrift die uitging van het brede vernieuwingsestablishment & de DVO in de richting van ontscholing, nieuwe leren, constructivisme, competentiegericht onderwijs, leerplan- en cultuurrelativisme, knuffelpedagogiek en onderhandelingshuishouding
We wezen er herhaaldelijk op dat de overheid en de inspectie nalieten de leeropbrengsten te controleren. Enzovoort.
1.2 Rapport-Dijsselbloem-2008 bevestigde onze analyse en voorspellingen van 1992
Onze vrees die we al in 1992 in de krant De Standaard & Onderwijskrant formuleerden stemt overeen met de kritische analyse van het Nederlandse onderwijs in het Rapport-Dijsselbloem-2008 van de parlementaire onderzoekscommissie. Dit rapport maakte brandhout van de onbezonnen onderwijshervormingen die Nederland de voorbije 20 jaar doorvoerde. Kamerleden vroegen zich af hoe zij twintig jaar hadden kunnen meewerken aan een reeks nefaste onderwijshervormingen die Nederland achteraf gezien had kunnen missen als kiespijn. en die tot een niveaudaling, te hoge werkdruk e.d. hadden geleid.
De basisconclusie luidde: De gehele beleidsadvisering en beleidsvoorbereiding speelde zich af binnen de kleine en gesloten kring van ambtenaren, zogezegde deskundigen, adviseurs en vertegenwoordigers van allerhande organisaties die ook op vernieuwing aanstuurden.
Het rapport viseerde vooral de grote hervorming- en compliceringsdruk die al vele jaren uitgaat van de beleidsbepalers en van het brede vernieuwingsestablishment die voortdurend werk zoeken voor de eigen winkel. Dit leidde tot neomanie en veel ondoordachte hervormingen. Precies waarvoor we al 16 jaar eerder in Onderwijskrant en De Standaard waarschuwden.
De commissie-Dijsselbloem concludeerde dat de machtige incrowd van de advies- en beleidskern heel sterk vervreemd is van de onderwijspraktijk: "De kring van beleidsmakers stond onvoldoende open voor kritiek en waarschuwingen. Overeenstemming werd wel bereikt met de beroepsvertegenwoordigers van belangenorganisaties, koepels, onderwijsraden en vakbonden. Maar deze leken daarbij echter dichter bij de politiek te staan, dan bij hun eigen achterban.
De bekende professor -sociologe Nathalie Bulle kwam tot een analoge conclusie voor het Franse onderwijs. De huidige school werd/wordt op tal van wijzen en al lange tijd gehinderd en uitgehold bij haar specifieke opdracht, de cultuuroverdracht; door de egalitaire & cultuur-marxistische ideologie van Bourdieu en Co, het ermee verbonden kennisrelativisme én het pedagogisch progressivisme. De promotors van deze nefaste onderwijsideeën bekleedden geprivilegieerde posities binnen instanties die beslissend waren/zijn inzake onderwijsmateries: universitaire en pedagogische centra, topambtenaren administratie, onderwijskabinetten, onderwijskoepels,
Het waren ook die mensen die de officiële opdrachten kregen voor het schrijven van rapporten over het onderwijs, die het woord kregen op hoorzittingen e.d. Een aantal van die promotors konden als professor onderwijskunde/sociologie
hun onderwijsvisie breed verspreiden ook via de lerarenopleidingen die in Frankrijk in 1989 universitair werden. Dat is precies wat er zich ook in Vlaanderen afspeelde/afspeelt.
Commissievoorzitter Dijsselbloem voegde er het tijdens het Kamerdebat aan toe: Het parlement mag ook de vele belangenorganisaties en ook vakbonden niet op hun blauwe ogen geloven als zij stellen dat hun achterban voor of tegen een voorstel is. Het moet zelf peilingen onder leerkrachten houden om erachter te komen of zij de nieuwe plannen wel steunen. Er werd in Nederland b.v. geenszins rekening gehouden met de visie van de praktijkmensen die b.v. geen voorstander waren van de invoering van een gemeenschappelijke basisvorming in het voortgezet onderwijs, van te radicaal inclusief onderwijs, van doorgedreven zelfstudie ttot 30% in het zgn. studiehuis
Na enkele jaren werden de basisvorming en het studiehuis weer afgevoerd.
Het rapport-Dijsselbloem van 2008 poneerde verder: De hervormingen die momenteel op stapel staan moeten opnieuw bekeken worden vanuit de raadpleging van de leerkrachten: inclusief passend onderwijs, competentiegericht middelbaar beroepsonderwijs, enveloppefinanciering en schaalvergroting in het onderwijs.
Ook in Vlaanderen werd sinds 2002 in het lange debat over de structuurhervorming s.o. geen rekening gehouden met de visie van de praktijkmensen. We lanceerden in 2012 een petitie tegen de structuurhervorming die op korte tijd massaal ondertekend werd door 13.000 personen ook door rectoren van universiteiten. Ook in enquêtes van kranten bleek dat de grote meerderheid van de praktijkmensen geen brede eerste graad e.d. wenste.
Dankzij de weerstand van de praktijkmensen wordt er slechts een verwaterde vorm van de oorspronkelijke hervormingsplannen s.o. ingevoerd waardoor de ontwrichting getemperd wordt. De Vlaamse leerkrachten wezen ook inclusief onderwijs als in het M-decreet af, maar hun onderwijskoepels en de beleidsmakers luisterden niet. Enz.
De Nederlandse overheid werd zowel beschuldigd van pedagogische bemoeizucht, als van het afstoten van haar kerntaken en verantwoordelijkheid het verzekeren van deugdelijk onderwijs en van de algemene regelgeving en niveaubewaking. We citeren even: De overheid en de inspectie lieten ook na voldoende toezicht te houden op de onderwijsresultaten. Tegelijk bemoeiden de overheid, de inspectie, de steunpunten
zich ten onrechte met het hoe, de didactiek in klas. Samen met belangenorganisaties als de pedagogische centra, het zgn. procesmanagement e.a. oefenden ze een ontscholingsdwang uit in de richting van het nieuwe leren. Tegelijk leidde de rage van de deregulering en van de verzelfstandiging er toe dat er geen algemeen beleid en planificatie meer mogelijk was, dat de scholengemeenschappen te groot werden en bedrijfsmatig werden bestuurd. Hierdoor kwamen de schoolleiders en leerkrachten verder af te staan van de primaire onderwijsopdracht, en voelden ze zich minder betrokken.
In de O-ZON-campagne-2007van Onderwijskrant klaagden we eveneens aan dat de Vlaamse overheid en inspectie nalieten voldoende toezicht te houden op de leerresultaten. Begin april j.l. gaf minister Crevits ook toe dat de inspectie in het verleden de kwaliteit van het onderwijs onvoldoende bewaakte. Met de nieuwe inspectie zou daar verandering in komen; maar ook in het eerste rapport van de nieuwe merken we weinig verandering.
De leerkrachten krijgen nog steeds het verwijt dat ze lippendienst bewijzen aan - o.i. nivellerende eindtermen en leerplannen.
Het Dijsselbloemrapport was een aanklacht tegen de onbezonnenheid van het beleid en tegen de neomanie gecultiveerd door het al te brede & steeds breder wordende vernieuwingsestablishment, tegen de grote kloof tussen de Haagse beleidswerkelijkheid en de door de onderwijsmensen aan den lijve ervaren werkelijkheid. De beleidsmensen lieten zich volgens de commissie gewillig misleiden door pedagogische nieuwlichters en door de kopstukken van de belangenorganisaties (koepels, inspectie, raden allerhande, pedagogische centra, onderwijsvakbonden
). Het aantal ambtenaren, technocraten, managers en bureaucraten is ook in Vlaanderen de voorbije 30 jaar enorm gestegen. Deze brede managementlaag & vernieuwingsestablishment houdt zichzelf in stand en stuurt, adviseert en controleert het onderwijs.
Het onderwijs is veel meer de eigendom van de ambtenaren, adviseurs en ondersteuners, koepelorganisaties, en van de lokale managers van de grote scholengroepen dan van de leerkrachten en directies.
Vanuit het maakbaarheidsgeloof en de ermee verbonden verlossingsdrang werd/wordt geen rekening gehouden met de al beproefde waarden, de sterke kanten van het vigerende onderwijs, en met de mening van de praktijkmensen. Veel van de hervormingen verwaterden achteraf en/of werden weer afgebouwd. Veel leerkrachten oefenden gelukkig een stil verzet uit tegen de vernieuwingsdwang; zo konden de schade en de feitelijke ontscholing nog beperkt worden.
.De onderwijsvernieuwingen leidden tot ontscholing, niveaudaling, kortom: tot afbraak van het onderwijs.
Volgens vice-premier André Rouvoet hadden de jongeren als gevolg van het nieuwe leren, de schaalvergroting e.d. ook steeds meer het gevoel op zichzelf te zijn aangewezen. Honderdduizenden jonge mensen liepen een kennisachterstand en een gebrek aan algemene ontwikkeling op. Leerlingen vertonen hiaten in de meest elementaire kennis en vaardigheden, zowel op de basisschool, het middelbaar onderwijs, de lerarenopleidingen, als op de universiteit. De diploma-inflatie is enorm. Volgens het verkrampt gelijkheidsideaal van de jaren zeventig moesten leerlingen in het voortgezet onderwijs ook allemaal hetzelfde onderwijsaanbod krijgen. Bovendien was kennis minder belangrijk dan vaardigheden. Dit alles leidde tot onderwijsvernieuwingen als gemeenschappelijke basisvorming in de lagere cyclus s.o., inclusie en afschaffing buitengewoon secundair onderwijs, zelfstandig leren en studiehuis, competentiegericht (vaardigheids)onderwijs.
Oerdegelijke waarden en aanpakken zijn intussen ook in Vlaanderen weggedeemsterd. Terug op het juiste pad geraken is steeds heel moeilijk. Het doorhollings- of omwentelingsbeleid was een breinloos en sektarisch beleid dat steeds opnieuw op cultuuromslagen aanstuurde.
Ook in het eerste VLOR-advies over de nieuwe eindtermen, in verklaringen van kopstukken van het GO! en katholiek onderwijs wordt gesteld dat de nieuwe eindtermen en leerplannen een perspectiefwisseling moeten beogen in de richting van ontwikkelend onderwijs e.d. Nog niet zolang geleden stelde de GO!- hoofdadviseur dat lesgeven voorbijgestreefd was. Hiermee sloot hij aan bij een recente uitspraak van de Leuvense onderwijskundige Philip Dochy.
Een andere belangrijke conclusie in het Dijsselbloem-rapport luidde: "De sociaal en cognitief kwetsbare leerlingen waren voorspelbaar genoeg ook het meest de dupe van de daling van de kwaliteit van het onderwijs en/ of van de te brede basisvorming in de eerste graad voortgezet onderwijs, van de verschuiving van de focus van schoolse kennis en vaardigheden naar algemene en vage competenties en van leerkracht- naar zelf-gestuurd onderwijs,.. . De commissie pleitte voor de terugkeer naar het juiste pad; maar terugkeren bleek achteraf wel vrij moeilijk.
Ook in Vlaanderen was/is het belangrijkste onderwijsprobleem de vervreemding van de praktijk en vernieuwingsdrift vanwege beleidsmakers, kopstukken van bepaalde onderwijsnetten, het brede advies- en vernieuwingsestablishment.
Opvallend de voorbije 30 jaar was ook de sterke afname van de open debatcultuur. Tegensprekelijke debatten zijn taboe. In infosessies b.v. over de structuurhervorming van het s.o., het BOS-decreet
kregen enkel voorstanders het woord. Het is zelfs zo ver gekomen dat directies hun kritische mening over onderwijshervormingen slechts anoniem in de krant De Tijd en elders durfden formuleren. Directeurs, leraren die openlijk kritiek formuleren worden ook al vlug aangepakt door medewerkers van het ministerie, door kopstukken van onderwijsnetten;
De zelfcensuur bij directies en leerkrachten is nog in sterke mate toegenomen. Ook in het overheidsblad Klasse was er geen ruimte voor debat.
2 Onderwaardering basiskennis- en -vaardigheden & instructie, ontscholing en niveaudaling
In de vele opiniebijdragen die begin april 2019 gepubliceerd werden over de niveaudaling wordt veelal gepleit voor een herwaardering van basiskennis en basisvaardigheden, van de leeropdracht van de school, van de instructie en kennisoverdracht
Effectief onderwijs en het bevorderen van de ontwikkelingskansen staan haaks op reductie van de totale leertijd, kennisrelativisme, onderwaardering van basiskennis en basisvaardigheden, het ontplooiingsmodel, de knuffel- of pretpedagogiek, de competentiegerichte en constructivistische aanpak. We pleiten daarom al vele jaren voor de herwaardering van basiskennis en de basisvaardigheden, vakdisciplines, directe instructie
Activiteiten en opdrachten die niet strikt tot de taak van het onderwijs behoren, moeten weer geschrapt worden. De leerkrachten zijn momenteel aan het verzuipen en kunnen aldus onvoldoende de essentie bewaken. Dit zijn ideeën die al vele decennia centraal staan in Onderwijskrant.
De school is ook te veel leef- en verpleegster -school geworden; en verantwoordelijk geacht voor het totale welzijn van de jongeren en voor het aanpakken van alle mogelijke maatschappelijke problemen - en de sociale discriminatie in het bijzonder..
Het onderwijsestablishment en de beleidsmakers sturen al 30 jaar aan op cultuuromslagen die haaks staan op de sterke Vlaamse onderwijstraditie.
Enkele illustraties.
Vooreerst een vrij recente. Eind 2014 verscheen het rapport De Nieuwe School in 2030, een gezamenlijk project van topambtenaren van het Departement Onderwijs en kopstukken van de VLOR en van Koning Boudewijn-Stichting. In dit rapport wordt de klassieke school radicaal vervangen door een zgn. Learning Park (leerpark): een pleidooi voor een revolutionaire hervorming en ontscholing van het eeuwenoude onderwijsconcept. De bizarre ondertitel van dit rapport suggereert ook dat het huidige onderwijs onaantrekkelijk is: HOE makEN WE LErEN EN WErkEN aaNtrEkkELIjk?
Dit rapport spreekt boekdelen. Het toont aan hoe sterk en breed de vernielings- en vernieuwingsdrift de voorbije decennia is doorgedrongen bij belangrijke beleidsbepalers. en bij het brede onderwijsestablishment.
Het rapport 'Vlaanderen 2050' van de Vlaamse regering, van minister Crevits en collega's, neemt de ontscholende voorstellen uit dit rapport uit 2014 gewoon over. Het wijst op de grote praktijkvervreemding & vernielingsdrift.
In dit rapport De Nieuwe School in 2030 lezen we o.a.: Het leer- en ontwerplab schetst een ander toekomstbeeld: op een gewone dag kunnen leerlingen gedurende enkele uren in een vaste leergroep bijvoorbeeld talen en wiskunde leren, maar het grootste deel van de dag zijn ze (in groepen met leerlingen van verschillende leeftijd) bezig met projecten waarin ze hun competenties actief ontwikkelen. ... Echt aansluiten bij de diversiteit van kinderen en jongeren kan maar als ze ook zelf de regie kunnen voeren en stuurlui kunnen zijn van hun eigen leren. In een Learning Park zullen de kinderen gecoacht worden om hun eigen leertraject aan te sturen in de richting van de competentieniveaus die ze nodig hebben en willen halen.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat b.v. dezelfde VLOR-kopstukken op de VLOR-startdag 2015 prof. Kris Van den Branden uitnodigden om te komen verkondigen dat ons onderwijs hopeloos verouderd is. Ook in het nog recente VLOR-advies over de nieuwe eindtermen wordt geponeerd dat die eindtermen voor een perspectiefwisseling moeten zorgen in de richting van ontwikkelend leren e.d. Ook de ZILL-leerplanarchitecten bestempelen hun visie als een cultuuromslag. Leerplangoeroe Kris De Ruysscher stelde onlangs nog: We opteerden er met ZILL voor om met een leeg blad te beginnen. De perspectiefwisseling bestaat in een klemtoon op het ontwikkelingsgericht karakter van de doelen; maar ook in een optie voor een ontwikkelingsgerichte didactische aanpak: aandacht voor actief leren, verantwoordelijkheid geven aan jongeren voor eigen leerproces, contextueel leren
ZILL gaat uit van een sterk geloof in de groei- en ontwikkelkracht van kinderen. ZILL pleit ook voor totaliteitsonderwijs en besteedt 3 van de 10 leerdomeinen aan affectieve en sociale leerdoelen als veerkracht e.d.
Dit gedachtegoed is allesbehalve nieuw ook al wordt het door ZILL en co als nieuw gepresenteerd.
De beeldenstormerij en verlossingsideologie sluiten perfect aan bij standpunten van beleidsverantwoordelijken en van het vernieuwingsestablishment van de voorbije 30 jaar. Reeds 30 jaar wordt gesteld dat het Vlaams onderwijs hopeloos verouderd is, en dat enkel copernicaanse hervormingen soelaas kunnen brengen. Inspecteur-generaal Peter Michielsens poneerde: In de 21ste eeuw zullen individuen vanaf de jonge leeftijd hun eigen leerprocessen zelf sturen. Geen enkele overheid, onderwijzer of professor zal nog in staat zijn om dwingend anderen voor te schrijven wat geleerd moet worden.(Wat wil ik leren op school?, Impuls, juni 1999, p. 381). Michielsens prees in dit verband ook het concept Studiehuis van de noorderburen waarin het centrum van leren van de leraar naar de leerling wordt verlegd. Ook het effectieve en efficiënte jaarklassensysteem moest volgens Michielsens de helling op.
Roger Standaert, DVO-directeur en belangrijke beleidsbepaler, poneerde als reactie op onze O-ZON-campagne-2007: De reactie van de onderwijswereld op de kennisexplosie is er een geweest van die kennis niet meer op de voet te volgen. Moet je nog wel kunnen hoofdrekenen, met een calculator op zak? Ik zoek toch gewoon op hoe gedownloaded gespeld moet worden. Waarom wordt de culture & parlure bourgeoise (=AN) hoger dan culture & parlure vulgaire
. Kritische sociologen als Bourdieu hebben boeken volgeschreven over la distance inégale à la culture van een grote meerderheid van kinderen op school. Kennis die bij een bepaald gevormde elite hoort, wordt op school hoger aangeslagen dan de kennis die circuleert in het volkshuis. Weten wie Rubens was, wordt hoger aangeslagen dan weten wie David Beckham is. Vaak is die dominantie ook te vinden in de verbale sector. De verbale cultuur wordt torenhoog hoger geacht dan de technische cultuur. Het foutloos beheersen van de regels van de uitgangen d en dt, wordt waardevoller aangezien dan de kennis van de automotor. Het is ook geen schande als je een technische analfabeet bent, maar dat is het wel als je je nogal direct (en dus verbaal ongenuanceerd) uitdrukt in een gesprek: la parlure vulgaire, contre la parlure bourgeoise van de Franse sociologen. Om het nogal cru te stellen, de dominante geldige kennis wordt voornamelijk vastgesteld en verspreid door mensen, die het verbaal goed kunnen zeggen en schrijven. De geselecteerde kennis is vaak die kennis die prestigieus is en die gedragen wordt door een dominante elite (in: Nova et Vetera, Sept. 2007).
Dit is ook de visie van waaruit Standaert de eindtermenoperatie van de jaren 90 leidde. Vanuit het gelijkheidsdenken en kennisrelativisme werd gesteld dat zaken als lijdend en meewerkend voorwerp, breukrekenen, formules voor oppervlakte en inhoud
te moeilijk waren voor leerlingen lager onderwijs. Die visie kwam ook tot uiting in de nivellerende eindtermen en leerplannen voor het taalonderwijs, in de tekst Uitgangspunten bij de eindtermen die Standaert en co eigenzinnig opstelden en als een decretale tekst voorstelden.
Twee medewerkers van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, Willy Sleurs en Bart Maes, beschreven de officiële (DVO-)visie omtrent de eindtermen zo: "De eindtermen werden geformuleerd vanuit een helder geformuleerde visie. Deze visie beklemtoont naast emancipatorische aspecten ook het leerlinggerichte karakter. De emancipatorische visie impliceert in de eerste plaats het bevorderen van actief leren. Er was een verschuiving nodig van het traditionele 'doceren', naar vormen van 'open leren' die (bijna) volledig leerlinggestuurd zijn.
De overheid gaat ervan uit dat zoveel als mogelijk leerlingen kansen moeten krijgen om zich maximaal te ontplooien. In tegenstelling tot de traditionele opvatting, waarbij de leraar werd beschouwd als de overdrager van kennis, wordt de leerling vandaag actief betrokken bij het leerproces. Bij actief leren word gefocust op lange-termijn-doelen en in veel mindere mate op overdracht van feitenkennis. Leerinhouden moeten ingebed zijn in concrete, en voor de leerling herkenbare contexten." ('De basiscompetenties bekeken vanuit het perspectief van de onderliggende onderwijskundige visie'; in het DIROO-boek: Is de leraar een coach?, Academia Press -2004).
In het VLOR-rapport competentiegericht onderwijs van 2008 mochten de Vlaamse onderwijskundigen Valcke, Dochy, Laevers, Standaert, Baert
voluit voor competentiegericht en constructivistisch onderwijs pleiten. We lezen in de samenvattende bijdrage dat het cgo een antwoord biedt op de vlugge en ononderbroken kennisontwikkeling en mede samenhangt met het nieuwe onderwijskundige paradigma van het constructivisme dat aanstuurt op zelfsturend, construerend, reflectief en authentiek leren in contextgebonden en complexe omgevingen. Een belangrijke component van het competentie-leren is dus zelf ontdekken en construeren van de eigen kennis en vaardigheden: de leerlingen moeten alleen of in groep, inductief leerstof, regels en vaardigheden ontdekken en zo hun competenties construeren. Daarnaast wordt telkens gewezen op het werken met authentieke en relevante taken, problemen of contexten en op vaardigheidsonderwijs.
Competentie-ontwikkelend onderwijs veronderstelt ook een hoge mate van zelfregulerend vermogen. Er bestaan immers steeds minder vaste referentiekaders en de levensloop is veel minder voorspelbaar. De VLOR-denkgroep pakt vervolgens uit met een karikatuur van het traditioneel onderwijs: uiteenzetting/hoorcolleges/frontale setting; de lerende is eerder passief, klassikale en aanbodgestuurd curriculum, afzonderlijke en opgesplitste vaardigheidsmodules, disciplinaire aanpak, evaluatie gericht op kennisverwerving ... (p. 152 e.v. ).
Op 21 maart 2018 maakte prof. Dirk Van Damme (OESO) een kritische analyse van de competentiegerichte/constructivistische aanpak binnen het onderwijs. Hij poneerde o.a. : De eerste generatie eindtermen ontwikkeld in jaren 1990 waren erg sterk door het competentiedenken beïnvloed. Volgens hem nog het duidelijkst in de eindtermen en leerplannen voor de taalvakken. De competentiegerichte en constructivistische aanpak werd niet enkel gepromoot door de eindtermen, maar ook door tal van onderwijskundigen als Martin Valcke, Philip Dochy, Ferre Laevers, Eric De Corte,
., door topambtenaren, in VLOR-adviezen, door tal van leerplanverantwoordelijken en onderwijsbegeleiders ...
Het is ook al een visie die tot uiting kwam in uitspraken van minister Marleen Vanderpoorten, in de hervormingsplannen secundair onderwijs van de werkgroep-Monard en van minister Pascal Smet.
Het is een visie die nog steeds sterk aanwezig is bij veel onderwijskundige onderwijsbegeleiders, inspecteurs
De uitholling van de taalvakken is vooral een gevolg van de eenzijdige taak- en vaardigheidsgerichte visie die sinds de jaren 1990 gepropageerd wordt door b.v. het Leuvens taalcentrum van prof. Kris Vanden Branden. In het boek Taal verwerven op school wordt die visie zo omschreven: Het gaat bij ons taakgericht taalonderwijs om actief construeren van kennis en vaardigheden en voor het "leren al doende aansluitend bij de behoeften van de leerlingen. Wat de leerlingen zelf ontdekken, blijft hangen en leidt tot fundamenteel leren, in tegenstelling tot het oppervlakkige leren dat door een uitleg van de leraar bereikt wordt. Goed gekozen taken werken dit fundamenteel leren in de hand. Er moet steeds gewerkt worden vanuit 'globale en zelfontdekkende taken'; het onderscheiden en inoefenen van deelvaardigheden is uit den boze. In die wordt dus weinig of geen aandacht meer besteed aan belangrijke ingrediënten van degelijk moedertaalonderwijs en aan de belangrijke rol hierbij van de standaardtaal, het inoefenen van deelvaardigheden ...
We bekijken ook even wat de inspectie schreef over de toestand van het Vlaams onderwijs in Onderwijsspiegel 2005-2006. We lezen: Met de introductie van de eindtermen wilde men meer aandacht besteden aan het leerproces en de leerlingen leren zelf dit proces te sturen. Het is de bedoeling dat ze in grotere mate er zelf verantwoordelijkheid voor leren dragen. De leerlingen dienen in de loop van het leerproces betekenisvolle en levensechte opdrachten te krijgen. In de meeste scholen is er echter nog altijd een spanningsveld tussen kennis- en productgericht leren enerzijds en constructivistisch en competentiegericht leren anderzijds. Constructivistisch leren impliceert dat de leerling als een actieve en zelfsturende partner in het onderwijsgebeuren optreedt, terwijl de leraar meer en meer de rol van coach en begeleider speelt. Competentie betekent: het vermogen van een leerling om in levensechte situaties voor zichzelf bepaalde doelstellingen te formuleren en ze ook te bereiken, door functionele handelingen uit te voeren waarbij hij kennis en vaardigheden geïntegreerd inzet, de nodige attitudes verwerft en waarbij hij aan bepaalde kwaliteitseisen voldoet.
Vanuit zon constructivistische en competentiegerichte visie formuleerde de inspectie tal van kritieken op het vigerende onderwijs. Veel leerkrachten en scholen passen volgens de inspectie de officieel opgelegde referentiekaders in de eindtermen en leerplannen niet toe: Vaardigheidsgerichte doelstellingen worden sterk uiteenlopend gerealiseerd. Dat wijst erop dat het belang van het vaardigheidsonderwijs, respectievelijk het competentieleren, nog niet algemeen is doorgedrongen. Het gaat erom dat leerlingen competenties in levensechte situaties oefenen en verwerven, waarbij ze ook zichzelf en elkaar leren evalueren. Dat veronderstelt een dynamisch en experimenteel leerproces, waarin de leraar veeleer als coach optreedt dan als kennisoverdrager en waarin de leerling zelf meer en meer het stuur in handen neemt. In de plaats van de officiële referentiekaders (de eindtermen en leerplannen) worden in het Vlaamse onderwijs vaak leerboeken of eigen notities als leidraad voor de realisatie gebruikt. Daardoor worden de vaardigheidsdoelstellingen op de meeste scholen te weinig of op een te laag niveau gerealiseerd en worden principes als functionaliteit en vakkenintegratie onvoldoende gevolgd. Het gebruik van leerboeken/cursussen is volgens de inspectie vaak in strijd met de officiële onderwijsvisie. De inspectie pleitte ook voor vakkenclusters i.p.v. vakgericht werken. Vakkenclusters vormen volgens velen echter vaak een grote bedreiging van de kwaliteit.
We lazen verder: Zowel in de basisvorming s.o. als in de specifieke vorming worden de vereiste leerinhouden nog vaak te theoretisch aangebracht, terwijl doe-activiteiten, vaardigheden en competenties onvoldoende worden aangeboden of ingeoefend. Dat is onder meer het geval in het talenonderwijs, hoewel de doelstellingen met betrekking tot b.v. spraakkunst in de eindtermen voor de communicatieve vaardigheden werden geïntegreerd.
Volgens de inspectie is er dus ook nog steeds te veel aandacht voor grammatica en mag de beperkte grammatica slechts geïntegreerd en sporadisch aan bod komen en geïntegreerd in vaardigheidsonderwijs en dat zou ook het geval moeten voor spelling. Er wordt ook verwacht dat veruit de meeste aandacht en punten besteed werden aan de zgn. vaardigheden. Volgens de taalvisie van het katholiek onderwijs mochten ook hoogstens 40% van de punten aan kennis toegekend worden. Vaak kregen leerkrachten lager en secundair onderwijs ook te horen dat ze te weinig luister- en spreeklessen organiseren en dat ze te veel aandacht besteden aan spelling, woordenschat en grammatica.
Specifiek in verband met het basisonderwijs betreurt de inspectie vooreerst dat ook de lagere scholen en leerkrachten zich weinig bekommeren om de officiële visietekst Uitgangspunten bij de ontwikkelingsdoelen en eindtermen en die opgelegde visie dus ook niet integreren in hun onderwijsstijl. ...
Het didactisch handelen wordt dan ook meestal gereduceerd tot een aanpak overeenkomstig de individuele perceptie van de betrokken leraar op goed onderwijs. Een overheersend frontale, meestal klassikale onderwijsstijl en de geringe plaats van (inter)actieve werkvormen beperken in een ruime minderheid van de scholen de actieve betrokkenheid van de leerlingen. Zowel in het kleuter- maar vooral in het lager onderwijs krijgen de kinderen minder mogelijkheden om inhoudelijk mee vorm te geven aan het onderwijsgebeuren. Vooral in het niveau lager hebben leerkrachten het nog moeilijk om het curriculum flexibel te hanteren en bepalen ze meestal de doelen en inhouden binnen een eerder starre jaarplanning. In geringe mate benutten ze de interesses en de initiatieven van kinderen als motor voor het leren. Het kleuteronderwijs scoort goed inzake continuïteit in de klasinrichting. De organisatie van speelwerkhoeken is hierbij alvast de rode draad. In het niveau lager is de continuïteit in de klasinrichting nog niet zo uitgesproken. .... Verder overaccentueren de leerkrachten de technisch-cognitieve aspecten voor Nederlands en Frans. Deze scholen werken voor dit aanbod dan niet in de geest van het leerplan waar de communicatieve vaardigheden centraal staan.
Uit de Onderwijsspiegel blijkt dat de inspectie ook nog in 2006 weinig begaan is met de leerresultaten, maar vooral het leerproces controleert op basis van procescriteria die aansluiten bij de ontscholende uitgangspunten en toelichtingen bij de eindtermen/basiscompetenties, bij constructivistische, competentiegerichte & ervaringsgerichte leeropvattingen - die in 2007 al op de terugtocht waren. Die onderwijsvisie wijkt in sterke mate af van deze van de praktijkmensen en leidt tot een sterke aantasting van het onderwijsniveau.
Ook in het recente inspectierapport 2017-2018 vinden we analoge kritieken aan.
Met Onderwijskrant voerden we in 2007 onze grootscheepse O-ZON-campagne tegen de grote ontscholingsdruk, de onderwaardering van basiskennis- en vaardigheden, de reductie van de leertijd voor het aanleren van de basisleerstof, de kritiek op het klassieke les geven en directe instructie, de propaganda voor een zelfsturende en constructivistische leeraanpak, de uitholling van de taalvakken. Een campagne ook tegen de niveaudaling & het verwaarlozen van de niveaubewaking door overheid en inspectie. Onderwijsminister Crevits bekende begin april in de context van de beroering over de niveaudaling dat de inspectie voor het eerst de kwaliteit van he onderwijs controleert.
Als reactie op onze O-ZON-campagne ontkenden kopstukken van de inspectie dat er sprake kon zijn van niveaudaling.
We besteedden de voorbije 40 jaar in Onderwijskrant veel bijdragen aan de verschillende vormen van ontscholing. Zo waarschuwden we in september 1993 al tegen de vele nivellerende ontwerpeindtermen voor Nederlands, Frans, wiskunde in s.o., wereldoriëntatie
De uitholling van de taalvakken was ingeschreven in de nieuwe eindtermen en iets latere leerplannen. We bestreden de voorbije decennia ook het overladen van het curriculum met steeds nieuwe opdrachten, het voortdurend complexer maken van het wat en het hoe van het onderwijs (cf. ook nieuwe ZILL-onderwijsvisie).
We tekenden recentelijk ook verzet aan tegen de vele nieuwe vakoverschrijdende eindtermen over burgerschap e.d. voor de eerste graad s.o. waardoor ook de tijd voor basisvorming wordt ingeperkt.
De ontscholingsfilosofie drong de voorbije decennia volop door in tal van beleidsdocumenten. We verwezen daarnet al naar de ontscholingsfilosofie in de tekst Uitgangspunten bij de eindtermen, in inspectierapporten en in de onderwijsvisie van DVO-directeur Roger Standaert. Nog een paar voorbeelden.
In Onderwijslandschap basisonderwijs van minister Marleen Vanderpoorten van 24 oktober 2002 lazen we b.v.: Het leerstofparadigma heeft afgedaan. De idee dat leren een kwestie is van louter overdragen van leerstof van de leerkracht naar de leerling is niet langer verdedigbaar.
Kinderen zijn vooral gebaat met vaardigheden waarmee ze informatie kunnen ontsluiten, interpreteren en toepassen.
Wat de kinderen in de basisschool leren moet afgestemd zijn op hun leef- en belevingswereld. .
De idee dat het leerstofparadigma heeft afgedaan en dat werk wordt gemakt van een meer ontwikkelingsgerichte benadering, zal met zich meebrengen dat het leerstofjaarklassensysteem nog meer onder druk zal komen te staan.
Vanderpoorten opteerde voor radicale individualisatie, en stelde ook dat de leraar voortaan niet langer vooraan mocht staan in klas.. Ook in de vele structuurhervormingplannen s.o. van Monard, minister Smet
werd aangedrongen op het nieuwe leren, de zachte didactiek.
1 jaar na onze O-ZON-campagne-2007 lazen we een analoge analyse in het Nederlandse Dijsselbloem-rapport. De titel Tijd voor onderwijs drukte uit dat het weer tijd is dat in het onderwijs de leeropdracht centraal staat en voldoende aandacht wordt besteed aan gerichte instructie en basiskennis. Het onderwijs werd volgens het rapport ook al te zeer verantwoordelijk gesteld voor het oplossen van de maatschappelijke problemen en van alle mogelijke psychische problemen van leerlingen als stress, depressief gedrag e.d. Daardoor werd de leertijd voor het aanleren van basiskennis en basisvaardigheden al te sterk ingeperkt.
Te weinig tijd en aandacht voor de leeropdracht de onderwaardering van basiskennis en basisvaardigheden, de propaganda voor het nieuwe leren,
hadden volgens het Dijsselbloemrapport-2008 als gevolg dat de leerlingen nu hiaten vertonen in elementaire kennis en vaardigheden, zowel op de basisschool, het middelbaar onderwijs, de lerarenopleidingen, als op de universiteit waar de deficiënte studenten aan bijspijkercursussen worden onderworpen. Op basis van het feit dat de ouders nu hoger geschoold zijn dan vroeger en op basis van de sterk toegenomen investering in het onderwijs, zou het niveau nochtans hoger moeten zijn. Maar het onderwijs heeft jongeren de afgelopen twintig jaar systematisch tekort gedaan.
In het weekblad Tertio van 12 maart 2008 besloot Emmanuel Van Lierde: Als Vlaanderen Nederland blijft achternalopen dan dreigt ons onderwijs spoedig in dezelfde impasse te belanden, als dat al niet gebeurde. Vlaanderen kan het best nu lessen trekken uit het feit dat Nederland op de rem gaat staan. Ons onderwijs moet ter wille van de kwaliteit o.a. een einde maken aan het doorvoeren van het nieuwe leren, het creëren van mastodontscholen, het opnemen van zorgleerlingen in het gewone onderwijs en het afslanken van het buitengewoon onderwijs leerzorgplan (Schoolstrijd barst los in Nederland Nieuw leren is kop van jut).
Noot: Ook de VSO-structuurhervorming van het s.o. rond 1970 ging al gepaard met prestatie- en kennisvijandigheid. Prestaties, rapporten, competitie
werden vieze woorden. Het systematisch geschiedenisonderwijs in het Rijksonderwijs werd vervangen door gesprekjes over actueel nieuws als de treingijzeling in Nederland. In het katholiek onderwijs kwamen themas als de kledij door de eeuwen heen op een moment dat de 12- en 13-jaringen nog niet over historische kapstokken beschikten om die kledij op te hangen. Jaren later werd weer echt geschiedenisonderwijs ingevoerd.
3 School als allesomvattende en almachtige instelling , verantwoordelijk voor totale welzijn & voor aanpak maatschappelijke problemen, leef en zorg-school centraal
De school werd/wordt de voorbije decennia steeds meer opgevat als een inclusieve, almachtige en totale instelling. waarin de leerkracht begaan moet zijn met het totale welzijn van elke leerling - en het sociaal-affectieve in het bijzonder. Daarnaast werd/wordt de school ook met alle mogelijke maatschappelijke problemen belast. Dat blijkt ook uit de nieuwe opdrachten die de leerkracht opgelegd krijgt in het recente decreet leerlingenbegeleiding en in het ROK-kader verbonden aan het nieuwe inspectie-decreet. Ook Lieven Boeve stelde de voorbije 2 jaar herhaaldelijk dat de school in de eerste plaats een leefschool moet zijn (worden) , waarin het totale welbevinden centraal staat.
Prof. orthopedagoge Elisabeth De Schauwer verwoordde in De Morgen van 21 maart 2019 vrij goed deze evolutie: "De klassieke visie, die de meeste leerkrachten nog inspireert, is dat onderwijs aan cultuuroverdracht moet doen. Daartegenover staat de - nieuwe - visie die stelt dat er ingespeeld moet worden op de individuele leerbehoeften van de leerlingen. Een inclusieve school in de brede zin van het woord: dus niet enkel voor alle leerlingen, maar voor alle noden van de individuele leerling en van de maatschappij.
Ontwikkelingspsycholoog Wim Van den Broeck (VUB) repliceerde terecht "dat de slinger te veel is doorgeslagen in de richting van het tweede. Ik denk dat we nu aan het overdrijven zijn met die zorg. De school als leerschool, de cultuuroverdracht door de leerkracht komt in de verdrukking naarmate verwacht wordt dat de school vooral een leefschool wordt waarin de leerkrachten zorgen voor het totale welzijn van elke leerling. De leerkracht wordt steeds meer verpleger, therapeut, maatschappelijk werker, psychiater, ouder, .. Hij moet zich ook steeds meer inlaten met alle mogelijke psychische en maatschappelijke problemen.
De beleidsmakers, onderwijskoepels, nieuwlichters, Vlaamse Scholierenkoepel,
hebben de voorbije jaren de idee van school als totale leefschool in sterke mate gepropageerd. Dit komt ook tot uiting in het recente decreet leerlingenbegeleiding, in de nieuwe vakoverschrijdende eindtermen eerste graad, in het allesomvatttend ROK- referentiekader onderwijskwaliteit, in het nieuwe ZILL-curriculum van het katholiek onderwijs: niet minder dan 3 van de 10 leerdomeinen slaat op sociaal-affectieve doelstellingen i.v.m. over het sociaal-affectief welzijn..
Eenzelfde tendens vind je terug in VLOR-adviezen die het momentaan welbevinden van de leerling beklemtonen Naarmate de school in de eerste plaats een leefschool wordt, komt de school als leerschool, de cultuuroverdracht uiteraard in de verdrukking. Er gaat minder tijd en aandacht naar de klassieke basisvorming. Dit is een belangrijke oorzaak van de niveaudaling. Dit alles leidde ook tot een sterke uitbreiding en complicering van het werk van de leerkrachten en van de school, tot de nood aan steeds meer zorgpersoneel. Dit is een belangrijke oorzaak van de toegenomen werkdruk en stress.
4 Nefast gelijkheidsdenken gekoppeld aan kennisrelativisme en pedagogisch progressivisme
4.1 Invloed van gelijkheidsdenken à la Bourdieu (zie vervolg in deel 2).
|