Rector Sels beriep zich in terecht pleidooi voor
pluralisme en open debat op de visie
& uitspraken van prof. Nadia Fadil
van de KU Leuven, die m.i. in
haar publicaties zelf al te weinig
begrip toont voor (wetenschappelijk)
pluralisme , open debat en een genuanceerde benadering van racisme,
islam-kritiek e.d.
Nadia Fadil is doctor Sociale wetenschappen KU Leuven. zij is verbonden aan het Centrum voor Sociologisch Onderzoek aan de K.U.Leuven, waar ze onderzoek verricht naar de institutionalisering van de islam in België e.d.
Sels stelde in zijn openingsrede: We moeten ervoor opletten dat de tegenbeweging (tegen cancelcultuur en woke) niet in dezelfde val van toenemende intolerantie trapt. Laten we hier een engagement uitspreken om aan de KU Leuven ruimte te laten voor wetenschappelijk pluralisme.
En Sels citeert
dan prof. Nadia Fadil om zijn stelling te ondersteunen. Fadil: De manier om het
bedreigde pluralisme te herstellen is door deze nieuwe denktradities te
discrediteren (dus in feite: het wetenschappelijk pluralisme te beknotten). Het
heet dan dat dekoloniale studies geen wetenschappelijk maar ideologisch
vakgebied zijn, dat critical race studies een voorhoede zijn voor een nieuwe
woke denken
. Het gegeven dat deze vakgebieden ook via de geijkte methoden
van wetenschappelijk onderzoek tot stand zijn gekomen, en op die manier oude
wetenschappelijke (maar ook vooral gevestigde) denkpatronen uitdagen (over
racisme, migratie of gender), wordt dan
niet als een wetenschappelijke vernieuwing begrepen, maar vooral als een
politieke en ideologische verarming van het debat.
Al te veel universitaire pleitbezorgers van de dekoloniale universiteit, antiracisme
getuigen m.i. jammer genoeg zelf vaak niet van een pluralistische ingesteldheid en
genuanceerde benadering van de
thematiek. Dit is m.i. ook bij Fadil het geval.
Citaten vooraf:
Citaat 1 uit bijdrage Fadil
In het Westers
denken ben je geëmancipeerd en vrij als je je hebt losgemaakt van de macht van
religieuze en politieke instellingen, als je je niet laat leiden door de
sociale druk uit je omgeving, enzoverder, maar door je eigen keuzes. Hoewel er
uit verschillende hoeken (onder andere door een aantal feministische groepen)
kritiek gekomen is op deze opvatting van emancipatie, blijft ze toch goed stand
houden. Als moslims dan zeggen dat zij de vrijwillige keuze maken om zich te
onderwerpen aan de wil van Allah, dan botst dat met deze gangbare invulling van
vrijheid en emancipatie. Deze personen kiezen er immers zelf voor om zich niet
in de eerste plaats te laten leiden door eigen keuzes of inzichten, maar door
de principes van de islam. Omdat vrijheid en onderwerping doorgaans als elkaars
tegengestelde worden gezien, worden moslims die over onderwerping spreken, vaak
aan de kant geschoven als nog niet geëmancipeerd, dom, fundamentalistisch of radicaal
Islamofobie is een gevolg ons angstvallig vastgrijpen aan en koesteren
van een oude eurocentrische illusie dat we een economisch, cultureel en
politiek lichtend voorbeeld zijn en zullen blijven voor de res van de
wereld. We proberen dan ook deze angst rond ons tanend zelfbeeld van het Westen
te sussen door te wijzen op middeleeuwse opvattingen van deze moslims over
vrouwen, de scheiding van kerk en staat, of de wetenschap. Dit laat ons toe ons
ervan te vergewissen dat we lichtjaren vooruit lopen.
Het feit dat deze
islamitische andere niet bezig is met veroveren maar met overleven, zich in een
ondergeschikte positie bevindt, grotendeels in armoede leeft en middels onze
steun (???) onder de knoet wordt gehouden is hierbij van secundair belang. Want
het gaat eigenlijk niet over die moslim. Het gaat vooral over ons. Over ons
angstvallig vastgrijpen aan en koesteren van een oude eurocentrische illusie
dat we een economisch, cultureel en politiek lichtend voorbeeld zijn en zullen
blijven voor de rest van de wereld.
Of we zien in een aantal bebaarde lezingverstoorders of
een handvol burqa draagsters een bedreiging voor onze orde. Door hier met
harde hand tegen op te treden, en straffe taal te spreken kunnen we onszelf
overtuigen dat we nog over al onze krachten beschikken en de vijand te baas
kunnen. Islamfobie verschijnt, met andere woorden, als een laatste strohalm die
ons moet toelaten het idee van culturele, economische en politieke superioriteit
in stand te houden.
Bijdrage 1
Islamofobie Als Laatste Strohalm Voor Het Eurocentrisch
Denken, Door Nadia Fadil (Motief VZW)
By Nadia FadilWednesday 7 September 2011
Op zwarte dinsdag werden niet alleen zenuwcentra van
de Verenigde Staten aangevallen. Het hele Westen is aangesproken op de waarden
waarin het gelooft. Zo schrijft De Standaard redacteur en columniste Mia
Doornaert enkele dagen na één van de bloedigste en meest gemediatiseerde
aanslagen in de Westerse wereld van de laatste decennia. ( Doornaert, Mia
Aanval op onze waarden De Standaard, 14/09/01). De aanslagen op de WTC
torens en het Pentagon sloegen diepe wonden in het Amerikaans en West-Europees
bewustzijn. Tien jaar later laten de effecten zich nog steeds voelen. Sinds
9/11 werd de oorlog verklaard aan het terrorisme en zijn Afghanistan en Irak
tot permanente slagvelden uitgegroeid. Ook ons veiligheidsgevoel is radicaal
veranderd.
De nieuwe dreiging komt niet langer van een duidelijk
omschreven tegenstander, maar van een diffuus gevaar dat ten allen tijde kan
toeslaan. Al-Qaida is de term die we hierop plakten. Maar ook deze lijkt niet
toereikend om diens talloze verschijningsvormen te dekken. De aanslagen in
Madrid op 11 maart 2004 en Londen op 7 juli 2005 tonen aan dat het tijdperk
waarin Europa en de VS zich veilige havens konden wanen voorgoed voorbij is.
Een permanent besef van onveiligheid, en het inzicht dat het gevaar om elke
hoek kan loeren, lijkt een nieuwe, tragische conditie te zijn geworden.
In de tien jaren die ons van die tragische septemberdag
scheiden, heeft niet enkel ons veiligheidsbesef, maar ook een rits andere vaste
waarden het moeten ontgelden. Van niets
zijn we meer zeker: onze job, noch ons pensioen, onze relatie, levensstandaard
of zelfs van het voortbestaan van ons land. Verworvenheden die tot voor kort
als absolute zekerheid golden, blijken nu plots niet meer. We zijn fundamenteel
geëvolueerd naar wat de Duitse socioloog Ulrich Beck een risico samenleving
noemt.
Tegen deze achtergrond van ineenstortende zekerheid, gaan
de laatste jaren steeds meer stemmen op die de noodzaak van nieuwe zekerhedenvurig bepleiten. Steeds vaker wordt de noodzaak beklemtoond de verworvenheden
van onze beschaving te beschermen. Zeker in het licht van aanvallen zoals die
van 9/11 die, als een regelrechte aanval op onze normen en waarden en way of
life worden gezien. Hierbij verschijnt de (fundamentalistische) islam dan
ook als de nieuwe, bedreigende ander. Als een mogelijke vijfde colonne, die
onze democratieën van binnenuit zou kunnen bedreigen en opheffen.
In dit essay wil ik even stilstaan bij deze stelling. Een
stelling die uiteraard door velen betwist en bestreden wordt, en zeker geen
consensus draagt. Maar een stelling die in het post-9/11tijdperk wel aan
populariteit heeft gewonnen. Zo stelde het ISPO onderzoek van 2009 vast dat in
2007 49% van de bevraagde Vlamingen de Islam als een bedreiging voor Europa
zien. Ook in de onze buurlanden stellen
tal van rapporten vast dat de angst voor de Islam in de laatste tien jaar
sterk is toegenomen.
In wat volgt wil ik daarom deze angst voor de islam
doorgronden, en vooral trachten te begrijpen waarom deze doorheen de laatste
tien jaar is aangegroeid. Eerder dan deze angst voor de islam of
Islamofobie louter als een reactie op de 9/11 gebeurtenissen te zien, zal ik
stellen dat deze ontwikkeling het gevolg is van een diepe en systemische crisis
waarin onze West-Europese democratieën en economieën zich bevinden. Een
systemische crisis waarin niet alleen ons economisch wel en wee aan een
herziening onderworpen wordt, maar ook en vooral onze plaats in de wereld.
Het idee dat we een centrum zijn, en moeten blijven, lijkt immers steeds minder
houdbaar. Het is in deze context dat de moslim dan ook als bedreigende ander
verschijnt. Een ander die het product is van onze angstbeelden, en die wij
nodig hebben om dit oud zelfbeeld (als superieur centrum) in stand te houden.
Een andere die ons niet alleen toelaat een collectief wij-gevoel te
herstellen in een tijdperk waarin dat laatste steeds vaker onmogelijk lijkt,
maar die ook een draagvlak biedt voor het idee dat onze way of life bedreigd
wordt, en het dus nodig is de rangen te sluiten om de globale (neoliberale)
competitie aan te gaan. Meer dan een angst voor het vreemde uit te drukken,
is Islamofobie daarom vooral symptomatisch voor de manier waarop Vlaanderen, België,
Europa en het Westen met zichzelf worstelen om hun tanend zelfbeeld en
positie, als superieur centrum, in stand te houden.
Het ontstaan van een Islamitische dreiging
In hun belangrijk, maar weinig gekend boekje Medias U
Akbar (1987), bestuderen de sociologen Albert Bastenier en Felice Dassetto in
1986 één van de eerste Belgische mediastormen over moslims. Een groep die aan
het begin van de jaren 1960 in onze contreien kwam neergestreken via een reeks
bilaterale akkoorden met Marokko en Turkije en die tot dan nauwelijks het voorwerp
was van enige controverse.
Tot die zondagse lentedag van 20 April 1986. Op die dag
stroomden de straten van Brussel vol betogers tegen de Amerikaanse aanval op
Libië in het kader van de operatie El Dorado Canyon. Deze bombardementen golden
als vergeldingsmaatregel op de vermeende betrokkenheid van Libische agenten
bij een aanslag op een Berlijnse discotheek in 1986, waarin twee Amerikaanse
soldaten en één Turkse vrouw het leven lieten. In de toenmalige koude oorlogscontext
vormde het Khadafi-regime bovendien al langer een doorn in het oog van de
Reagan administratie wegens diens openlijke steun voor en sympathieën met
linkse militante groepen (zoals de RAF of de Rode Brigades) en de PLO.
Verschillende linkse en vooral Arabische en Islamitisch
organisaties in Brussel schaarden zich achter de internationale oproep tegen de
Amerikaanse militaire aanvallen op Tripoli en Benghazi te betogen, en de
moslimgemeenschap tekende massaal aanwezig. Brussel werd zo getuige van één van
de eerste grote betogingen waarin duizenden moslims over de straten van Brussel
marcheerden en anti-Amerikaanse slogans scandeerden tussen de Allah-U-Akbars door. Een aantal betogers droegen zelfs Iraanse vlaggen en betuigden hun
solidariteit met het Khomeini-regime. Dit beeld, van scanderende moslims,
brandde zich al snel in het netvlies van menige observatoren.
Bastenier & Dassetto beschrijven op gedetailleerde
wijze hoe de RTBF deze betoging al snel herleidde tot een khomeinistische
betoging, geïnfiltreerd door fundamentalistische militanten die hun
anti-Westerse en anti-Israëlische haat in de straten van Brussel spuiden. Dit
beeld werd al snel opgepikt door andere media, wat leidde tot een van de eerste
grootschalige debatten over islamfundamentalisme in Brussel. Al snel regende
het veroordelingen van journalisten, opiniemakers en politici waaronder ook
die van de burgemeester van Sint-Gillis Charles Picqué, die de Minister van
Justitie aanmaande een onderzoek in te stellen naar ondergrondse netwerken van
informatieverspreiding in integristische milieus en naar de invloed van die
integristische milieus op de rest van de immigrantenbevolking.
20 April 1986 was echter niet de eerste keer dat de
aanwezigheid van moslims en de angst voor het integristische gevaar voor
beroering zorgde. Wel was het de eerste keer dat dit op een grote en
gemediatiseerde schaal gebeurde. Dassetto en Bastenier beschrijven hoe reeds in
de tweede helft van de jaren 70 vooral na het crisisjaar 74 moslims gradueel
aan zichtbaarheid winnen en voorwerp beginnen worden van discussie en
controverse, vooral op Brussels gemeentelijk niveau.
Naar aanleiding van een petitie van Schaarbeekse
buurtbewoners in 1974 tegen een te hoge
concentratie van vreemdelingen, sprak toenmalige PRL burgemeester Roger Nols
notoir wegens zijn anti-vreemdelingen standpunten de moslimbevolking van zijn gemeente aan op
hun levenswijze die, zo stelde hij, aan de basis zou liggen van spanningen met
de autochtone bevolking (Dassetto & Bastenier, 1987: 19). Daar waar de
eerste vormen van xenofobie al in het midden van de jaren 70 zichtbaar werden,
zou de angst voor de fundamentalistische Islam echter pas vanaf 1979 met de
Iraanse Revolutie een terugkerend thema worden met het jaar 1986, maar ook
vooral het 1989, als belangrijke kantelmomenten.
Het verhaal is intussen gekend. Het sleuteljaar 1989
vormt niet alleen het toneel voor de val van de Berlijnse muur, maar ook de
eerste hoofddoekjesaffaire en anti-Rushdie betogingen drijven het debat over de
compatibiliteit van de Islam met de liberale democratieën voor het eerst op
de spits. Hoewel deze discussie in de
jaren nadien sterk zou luwen, stapelen zich in het hierop volgende decennium
uitspraken op vanwege gezantvoerders over het gevaar van het Islamitisch
fundamentalisme of zelfs de Islam: Frits Bolkesteins redevoering in Luzern in
1991, Guy Verhofstadts tweede burgermanifest van 1992 alsook Willy Claes
visies als NATO secretaris-generaal in 1995.
Met de aanslagen van 9/11 bereikt dit thema van dreiging
van de (extremistische) Islam echter een absoluut hoogtepunt. Sinds deze dag
gaat er nauwelijks een maand voorbij zonder dat T.V. zenders of de geschreven
pers een artikel of reportage wijden aan de
compatibiliteit van de Islam met de Westerse democratie, of
dreigende scenes in beeld brengen van gewelddadige, intolerante of
fundamentalistische moslims die erop uit zijn onze way of life te
vernietigen. Het idee dat er een mogelijke dreiging uitgaat vanwege de Islam
groeide de laatste tien jaar zelfs uit tot dominante frame of kader om een
aantal maatschappelijke fenomenen te duiden.
De opkomst van de Arabisch-Europese Liga in 2002 werd al
snel door een aantal gezagvoerders, waaronder premier Verhofstadt, herleid tot
een poging no-go zones te creëren, hun burgerpatrouilles werden als milities
gepresenteerd, en Abou Jahjah tot publieke vijand nummer één uitgeroepen.
Binnen datzelfde kader werd de vraag naar halal voedsel op school als een
onrechtmatige poging gezien om de islam aan niet-moslims op te leggen, het
protest van een aantal moslims tegen de Deense cartoons als een ongeoorloofde
schending van de vrijheid van meningsuiting, net zoals de verstoring van een
lezing door een aantal actievoerders van Sharia4Belgium. Ook de religieuze
praktijk van moslims deelde in de klappen.
De hoofddoek werd hoe langer hoe vaker als een religieus
en politiek symbool gezien die geen plaats heeft op school of achter een
loket. Het handjevol gezichtsgesluierde
moslimas in België leek verder reden genoeg om hoogdringend en met quasi
algemene consensus een verbodswet te stemmen. In diezelfde periode verschenen
met de regelmaat van de klok reportages en boeken over het rondwarend
Islamitisch fundamentalistisch gevaar in de straten van Brussel en verklaarden
ook een aantal linkse denkers de oorlog aan de Islam.
Zichtbare moslims
Het is duidelijk dat moslims in de laatste twintig jaar
in toenemende mate voer zijn geworden voor sensatie-gerichte berichtgeving.
Maar ook het wantrouwen jegens deze groep, en hun religie, lijkt alleen maar te
zijn toegenomen. Hoe moeten we deze ontwikkelingen begrijpen en duiden?
Een eerste reeks verklaringen zal naar de verschuivende
geopolitieke context verwijzen, en de opkomst van nieuw-rechtse groepen die
moslims tot nieuwe vijand hebben uitgeroepen.
Het rode gevaar mag dan geweken zijn, het groene gevaar loert als het
ware om de hoek. Het is dan ook in deze context dat conservatieve en rechtse
bewegingen de clash of civilization-these hebben uitgeroepen en
gepopulariseerd. De 9/11 aanslagen zorgden dan ook voor een nieuwe
opportuniteitsstructuur om deze stelling te voeden en de strijd tegen de
islamisering tot een nieuwe prioriteit uit te roepen.
Het succes van dit kader dat de rechtse groeperingen
verspreiden mag dan overduidelijk zijn, deze vaststelling volstaat echter niet
om de oprukkende Islamofobie te begrijpen. Men kan immers stellen dat het
succes van deze groepen en hun kaders eerder symptomatisch, dan dat ze de
oorzaak vormen van de Islamhaat. De
vraag blijft waarom een brede groep mensen zich herkent in zon verklaringskader
of zich aangetrokken voelt tot figuren à la Geert Wilders, en waarom de meest
bij de haren getrokken stellingen over moslims aan populariteit winnen.
Een tweede reeks analyses gaan daarom eerder een
verklaring zoeken in de verantwoordelijkheid van moslims achter een aantal
recente feiten. Of het nu om de 9/11 aanslagen gaat, of hun falende integratie.
Het feit dat moslims achter de aanslagen van 9/11, 7/7 of
11/03 zaten zou voldoende reden moeten zijn om het groeiende wantrouwen jegens
de Islam te begrijpen, zo luidt alvast een eerste variant van deze redenering.
De huidige anti-Islamitische backlash wordt dan vergeleken met de
anticommunistische opstelling ten tijde van de Koude Oorlog, waarbij communist
voor velen gelijk stond aan terrorist. Net daarom lijkt het belangrijk dat
moslims zich distantiëren van gewelddaden gepleegd in naam van de Islam
indien ze het amalgaam islam = terrorisme willen tegenwerken.
Maar dit laatste argument volstaat niet om de diepgang en
viscerale angst voor de Islam die er bij velen leeft te duiden. Los van het
feit dat het aantal aanslagen gepleegd in naam van de Islam laag is in
vergelijking met de rijke traditie aan home-grown terror waarmee Europa
vertrouwd is, zijn er genoeg
aanwijzingen dat de angst voor de Islam aan de aanslagen van 9/11 voorafgaat.
Anderen zullen eerder op de falende integratie van moslims wijzen, die als
koren op de molen van anti-Islam standpunten wordt gezien. Het is echter maar de vraag in welke mate het
hier over een gebrekkige integratie gaat dan wel om sociaal-economische
problemen die verkeerdelijk worden geculturaliseerd. Bovendien verklaart dit sociaal ongenoegen
nog altijd niet de angst die velen lijken te koesteren voor de
(fundamentalistische) islam.
Niet zozeer de betrokkenheid van moslims bij gewelddadige
acties of hun falende integratie, dan wel hun toegenomen zichtbaarheid en
participatie in de publieke ruimte wordt daarom door een aantal als mogelijke
basis van deze angst gezien. De laatste
tien jaar zijn we immers getuige van een toenemende mondigheid van jonge, in
België geboren en getogen moslims die het gastarbeidersstatuut dat aan hun
ouders werd toegekend verwierpen, ten voordele van sterke burgerschapsclaims.
Belgische moslim is de term waarmee velen zich het liefst identificeren.
Dat houdt onder meer in dat praktijken en overtuigingen
die voorheen in alle discretie werden beleden nu complexloos en in alle
openheid worden beleefd. Dit gaat op voor de hoofddoek, het organiseren van een
politieke partij volgens islamitische principes, de opkomst van een Islamitisch
artistiek veld, vrije tijdsbestedingen volgens Islamitische richtlijnen, de
uitbreiding van halal voedsel in supermarkten of zelfs scholen, de
zichtbaarheid van moskeeën, de organisatie van het offerfeest, media en
organisaties die vooral gericht zijn op een moslimpubliek.
Deze zichtbaarheid lijkt bij velen een gevoel van of
vervreemding of ontheemding los te maken en de indruk te verscherpen dat
een reeks vanzelfsprekende verworvenheden, zoals de rechten van de vrouw of de
scheiding tussen religie en staat op de helling staan. Het gegeven dat de naam
Mohamed reeds een aantal jaren één van de meest voorkomende namen bij
nieuwgeborenen is in Brussel, en berichten dat bijna de helft schoolgaande
kinderen in Vlaamse steden zoals Antwerpen uit moslims bestaat, voeden
de angstbeelden voor een Islamitische overnamealleen maar verder.
Nochtans blijkt uit verschillende bronnen van diverse
opiniemakers, journalisten en wetenschappers dat de zichtbaarheid van moslims
eerder op hun integratie, dan wel een zogenaamde overname slaat. De resem
onderzoeken, rapporten en interviews met moslims van de laatste tien jaar toont
immers aan dat moslimas wel degelijk uit vrije keuze een hoofddoek (of zelfs
gezichtssluier) dragen, dat de overgrote meerderheid van moslims zich vooral
wil integreren in onze samenleving en perfect gedijt in een seculiere
samenleving, en dat ze niets anders wensen voor zichzelf, hun omgeving (moslim
en niet-moslim) en hun kinderen dan een gezond, welvarend en gelukkig leven.
Desalniettemin blijven velen hardnekkig overtuigd dat al
deze reportages, rapporten en onderzoeken door politiek correcte onderzoekers
en journalisten werden geschreven, mensen die de waarheid liever niet onder
ogen zien. En zelfs bij goed menende, brave huismoeders en vaders blijft een
onderhuidse angst en twijfel bestaan naar de waarachtigheid van dit soort
bevindingen.
Objectieve, wetenschappelijke of feitelijke argumenten
lijken dus niet op te wegen tegen deze viscerale en ogenschijnlijk diepliggende
angst die velen voor de (fundamentalistische) Islam koesteren. Bovendien hebben
we hiermee nog altijd niet begrepen waarom deze zichtbaarheid überhaupt voor
beroering zou zorgen. Aan het begin van de jaren 70 was dit immers niet het
geval, en werden moslimpraktijken eerder als een welkome Oriëntaalse aanvulling
gezien op het Italiaanse en Griekse exotisme.
Vanaf het einde van de jaren 1970 verandert dit echter drastisch. Plots
worden een reeks praktijken zoals de hoofddoek, die tot aan het einde van de
jaren 80 niets meer voorstelde dan een stuk stof, zwaar beladen. De echte
verandering lijkt dus vooral in de perceptie en interpretatie van het zichtbare
te liggen, hoe gering deze ook moge zijn.
Hoe kunnen we dit begrijpen?
Crisis van het eurocentrisme
In het midden van de jaren 70 en de jaren die hierop
zullen volgen, zien we een rits economische en politieke verschuivingen die tot
op de dag van vandaag onze levensstandaard en welvaart op diepgaande wijze
zullen hertekenen. Het begon met de oliecrisis van 1974, waarbij de
afhankelijkheid van onze contreien van buitenlandse grondstoffen pijnlijk duidelijk
werd, maar waar we ook vooral voor het eerst sinds het einde van de tweede
wereldoorlog met inflatie en overproductie werden geconfronteerd.
Concreet betekende dit dat er een einde kwam aan het
optimistisch vooruitgangsgeloof dat de boventoon had sinds de jaren 50 en 60.
De schuldencrisis van het begin van de jaren 80 en de terugkeer van het
fenomeen langdurige werkloosheid waar we voorgoed afscheid van dachten te
hebben genomen veroorzaakte een flinke deuk in ons zelfvertrouwen. Niet enkel
het geloof in ons onbeperkt vermogen rijkdom te produceren, maar ook in onze
positie op wereldvlak brokkelde gestadig af.
Het is in die jaren dat de angst voor de Islam opduikt.
Een angst die te onderscheiden is van de klassieke vreemdelingenhaat en
zondebokfenomeen waarbij een groep, waarop wordt neergekeken, van een reeks
maatschappelijke problemen wordt beschuldigd (werkloosheid, stedelijke
onveiligheid, etc.). In het geval van
islamfobie is de toon anders. Bij dat laatste stoelt de angst niet zozeer op
mogelijk gepleegde feiten, maar vooral op de voorstelling die men zich van
moslims of van de islam maakt. Moslims als machtig, sterk en dus
gevaarlijk.
Met haar 1,5 miljard aanhangers behoort deze religie tot
een van de snelst groeiende en meest dynamische godsdiensten. Deze vaststelling
staat in schril contrast met de leeglopende kerken en het aantal enthousiaste
moslimbekeerlingen is dan ook voor velen een pijnlijke doorn in het oog. De
stelling dat moslims het Westen dreigen over te nemen is daarom niet louter
een xenofobisch vooroordeel, maar voor velen een plausibel of zelfs empirisch
feit. Met een beschuldigende vinger wordt gewezen naar de postmoderne en
multiculturele toer die het Westen onder druk van de linkse kerk sinds 68
is opgegaan.
Terwijl Europa zich in slaap laat wiegen in naam van progressieve waarden, staan hordes moslimfanaten klaar om via een tweede
jihad de boel over te nemen. Hoewel zulke overtuigingen slechts binnen de meest
rechtse en populistische groepen in zulke onverbloemde termen worden geuit, en
soms zelfs in terroristische aanslagen resulteren getuige het recente
bloedbad in Oslo en Utoya op 22 juli zijn meer softe varianten ervan te
vinden bij een aantal progressieve én conservatieve denkers die een
gewaarwording en koestering van onze erfenis en onze waarden en normen benadrukken.
Wat achter deze angst schuilt is echter niet zozeer een
angst voor moslims, noch de Islam, maar vooral een angst over het verlies van
een dominante positie. De economische crisissen die we sinds het einde van de
jaren 70 meemaken zijn immers niet louter conjunctureel van aard, maar gaan om
een fundamentele hertekening van de bevoorrechte positie van Europa als
economisch, politiek en cultureel centrum. Op economisch vlak vertaalt dit zich
in een opeenvolging van crisissen die te maken hebben met het verlies van de
concurrentiepositie en slagkracht van het Westers kapitalisme. Vooral met de
laatste financiële crisis van 2008 lijkt het gevoel van paniek vele politici, beleidsvoerders
en ondernemers in haar greep te hebben.
Dat laatste creëert ook een groter draagvlak voor een gestage afbouw van
ons sociaal model.
China, India, Brazilië zijn naast de V.S. de nieuwe
spelers, en het is maar de vraag of Europa zich staande zal kunnen houden
tussen dit opkomend jong economisch geweld.
Oude kapitalistische recepten werken immers niet meer. Nieuwe
afzetmarkten of goedkope arbeidsreserves zijn ingenomen door Chinese of Indiase
concurrenten die evenzeer een stuk van de kapitalistische cake willen. En ook
oude imperialistische logicas worden met man en macht bestreden (zo getuige
Irak en Afghanistan) alsook pogingen om friendly (despotische) regimes in
stand te houden (zo getuige de Arabische lente). Bovendien wordt het stilaan
duidelijk dat klassieke energiebronnen uitgeput geraken, en is het zoeken naar
nieuwe alternatieven die de kapitalistische machinerie draaiende kunnen houden.
Het lijkt er dus op dat we stilaan afscheid zullen moeten nemen van onze
goedkope weekendtrips en sex-and-the-city consumptiestijl.
Ook op politiek en cultureel vlak zijn oude recepten van
eurocentrisme volledig gesleten sinds het antikolonialisme en de
anti-racistische mobilisaties van minderheden van de laatste decennia. Zowel
intern als extern worden de laatste restanten ervan uitgedaagd en grijpen
burgers tot ver buiten de Europese landsgrenzen om hun levens in te richten,
kennis op te doen of creatieve projecten uit te werken. Dubai, Singapore en
Australië zijn de nieuwe wereldcentra geworden voor fortuinzoekers.
Het is op zon momenten van diepe crisis en onzekerheid
dat de Islamitische ander als een dreiging verschijnt. Met het (olie)crisisjaar van 1974 als
sleutel moment. Deze Islamitische ander verschijnt immers vanaf dan niet langer
inferieur, of als een welkome exotische afwisseling op ons grijs bestaan. Maar
als een actor die spreekt, een cultuur draagt, een visie heeft. En we voelen
ons bedreigd. Want we worden ons plots bewust van onze kwetsbaarheid, en van
het feit dat we niet zo onverwoestbaar zijn als we aanvankelijk dachten. En
ineens blijken herinneringen aan een verre geschiedenis, waarin deze ander
als historische rivaal van het Europees Christendom fungeerde, niet zo ver weg
meer.
Het feit dat deze islamitische andere niet bezig is met
veroveren maar met overleven, zich in een ondergeschikte positie bevindt,
grotendeels in armoede leeft en (middels onze steun) onder de knoet wordt
gehouden is hierbij van secundair belang. Want het gaat eigenlijk niet over die
moslim. Het gaat vooral over ons. Over ons angstvallig vastgrijpen aan en
koesteren van een oude eurocentrische illusie dat we een economisch, cultureel
en politiek lichtend voorbeeld zijn en zullen blijven voor de rest van de
wereld.
We proberen dan ook deze angst rond ons tanend zelfbeeld
van het Westen te sussen door te wijzen op middeleeuwse opvattingen van deze
moslims over vrouwen, de scheiding van kerk en staat, of de wetenschap. Dit
laat ons toe ons ervan te vergewissen dat we lichtjaren vooruit lopen. Of we
zien in een aantal bebaarde lezingverstoorders of een handvol burqa
draagsters een bedreiging voor onze orde. Door hier met harde hand tegen op te
treden, en straffe taal te spreken kunnen we onszelf overtuigen dat we nog over
al onze krachten beschikken en de vijand te baas kunnen. Islamfobie verschijnt,
met andere woorden, als een laatste strohalm die ons moet toelaten het idee van
culturele, economische en politieke superioriteit in stand te houden.
Centrum noch periferie, maar een onderdeel
Europa, en het Westen kan echter enkel van deze angst
verlost worden wanneer het besef doordringt dat het niet alleen in, noch boven
deze wereld staat. Dat de rest van de wereld er niet op uit is haar
beschaving te vernietigen, maar slechts op gelijke voet wil bestaan. Dat een
hardnekkig vasthouden aan het Westers zelfbeeld als centrum, dat een hardnekkig
vasthouden van wie dan ook aan dit idee van centrum uiteindelijk tot
zelfvernietiging leidt. Omdat dat
laatste enkel mogelijk is wanneer een deel van de eigen bevolking en
wereldbevolking, diens overtuigingen en levensstijlen, tot de rest wordt
gedegradeerd. Omdat dat laatste enkel betaalbaar is wanneer een deel van
diezelfde wereldbevolking tot slaafse arbeidsomstandigheden wordt verplicht, en
natuurlijke energiereserves worden uitgeput. Omdat dat laatste enkel houdbaar
is wanneer een systeem blind blijft voor haar eigen geweld, en haar eigen
kwetsbaarheid. En dat laatste is onhoudbaar. Niet enkel omdat het een
fundamentele ontkenning inhoudt van het door ons diep gekoesterde
gelijkheidsprincipe. Maar ook, en vooral, omdat het op een voortdurende
onderschatting en miskenning van het potentieel van die andere, van de rest,
berust.
Indien 9/11 dan voor iets staat, dan is het niet zozeer
voor een fundamentele verandering in ons veiligheidsbesef, maar wel voor een
einde van de illusie dat we boven de rest van de wereld en diens natuurlijke
rijkdommen (kunnen) staan. Hoe sneller we van het zelfvernietigend
kapitalistisch winststreven en hiermee gepaard gaande eurocentrisme af geraken,
hoe sneller we van onze angsten verlost kunnen worden en onszelf zien en
aanvaarden zoals we werkelijk zijn. Als een onderdeel van deze wereld.
Krachtig, mooi, kwetsbaar en vol potentieel. Maar een onderdeel. Dat afhankelijk
is van haar verre of nabije omgeving om te kunnen bestaan.
Dit artikel verscheen eerder in het Magazine van Mana
vzw
-
Bijdrage 2: Nadia Fadil: Niet elk debat is een
beschavingsoorlog (in: Zwijgen is geen optie).
Nadia Fadil doet onderzoek naar racisme,
interculturaliteit en religie. Daarnaast neemt ze ook regelmatig deel aan het
maatschappelijk debat rond deze themas, door opiniestukken te schrijven,
acties te ondersteunen, deel te nemen aan debatten of interviews te geven. Niet
zelden neemt ze daarin ook linkse organisaties op de korrel. Ook binnen deze
kringen botst ze immers vaak op wantrouwen tegenover moslims en
etnisch-culturele minderheden.
Eén van de redenen waarom minderheidsgroepen vaak niet
ernstig worden genomen, ligt volgens Nadia Fadil in ons gangbare taalgebruik.
De invulling die bepaalde termen krijgen, wordt volgens haar sterk gekleurd
door de geschiedenis en ervaringen van de dominante groepen in onze
samenleving. Deze invulling sluit de ervaringen en geschiedenis van
minderheidsgroepen uit.
Neem nu bijvoorbeeld begrippen als vrijheid en emancipatie. In de gangbare definities van deze begrippen komt heel vaak iets
terug als je eigen keuzes kunnen maken ofje leven kunnen leiden volgens je
eigen keuzes. Dat is niet toevallig. De West-Europese geschiedenis wordt gekenmerkt
door processen van secularisering en individualisering. Deze geschiedenis
beïnvloedt ook de manier waarop in deze regio doorgaans gedacht wordt over
emancipatie en vrijheid. In dit denken ben je geëmancipeerd en vrij als je je
hebt losgemaakt van de macht van religieuze en politieke instellingen, als je
je niet laat leiden door de sociale druk uit je omgeving, enzoverder, maar door
je eigen keuzes. Hoewel er uit verschillende hoeken (onder andere door een
aantal feministische groepen) kritiek gekomen is op deze opvatting van
emancipatie, blijft ze toch goed stand houden.
Als moslims dan zeggen dat zij
de vrijwillige keuze maken om zich te onderwerpen aan de wil van Allah, dan
botst dat met deze gangbare invulling van vrijheid en emancipatie. Deze personen
kiezen er immers zelf voor om zich niet in de eerste plaats te laten leiden
door eigen keuzes of inzichten, maar door de principes van de islam. Omdat
vrijheid en onderwerping doorgaans als elkaars tegengestelde worden gezien,
worden moslims die over onderwerping spreken, vaak aan de kant geschoven als
nog niet geëmancipeerd, dom, fundamentalistisch of radicaal. Ze worden
beschouwd als een groep die niet thuis hoort in een Westerse, moderne
samenleving. Zo krijgt een moslima die haar recht op het dragen van een
hoofddoek verdedigt op basis van het recht op godsdienstvrijheid, doorgaans
meer bijval dan een moslima die haar keuze voor de hoofddoek motiveert omdat
Allah dat van haar vraagt. Nochtans maken beide moslimas een vrijwillige
keuze voor de hoofddoek. Ook in de hulpverlening ervaren moslims vaak dat het
als ongezond of verkeerd wordt beschouwd wanneer ze aangeven dat ze zich
bij moeilijke keuzes laten leiden door religieuze principes of regels.
In haar onderzoek laat Nadia Fadil zien dat ook de keuze
voor onderwerping tot emancipatie kan leiden. Zij beschrijft hoe de
onderwerping aan Allah moslims de kracht kan geven om tegen de dominante stroom
in te gaan, om zich niet zomaar te laten leiden door wat in is of normaal
wordt gevonden. Dit brengt hen ertoe om dominante normen en waarden in vraag te
stellen. Zo plaatsen zij bijvoorbeeld kritische vraagtekens bij het
verheerlijken van de individuele vrijheid en wijzen ze op de nadelige gevolgen
hiervan voor kwetsbare groepen. Volgens Nadia Fadil tonen religieuze bewegingen
ons dat mensen verschillende opvattingen van vrijheid kennen en kunnen
bereiken. Ze roept feministen, emancipatiewerkers, linkse organisaties,
dan
ook op om in deze groepen bondgenoten te zien, die kunnen helpen om dominante
waardenkaders kritisch in vraag te stellen.
Nadia Fadil daagt ons uit om mensen uit minderheidsgroepen
ernstig te nemen en te beluisteren, ook al lijken ze een vreemde taal te
spreken en gebruiken ze termen die in veel oren fout klinken of negatieve
associaties oproepen. Dit is een uitdaging die we met Motief zeker willen
opnemen. Ze sluit ook helemaal aan bij onze keuze voor het actief pluralisme.
Bij actief pluralisme hebben dominante groepen niet het alleenrecht om te
beslissen wie er al dan niet bij de samenleving hoort en op basis van welke
criteria. Zowel dominante als minderheidsgroepen moeten zich verantwoorden voor
de keuzes die ze maken. Dat betekent dat niet alleen afwijkende visies en
praktijken in vraag gesteld worden, maar ook dominante. Concreet willen we in
onze vormingen voor hulpverleners en voor mensen die rond emancipatie werken,
proberen om verschillende opvattingen over vrijheid en emancipatie te laten
klinken. Maar ook in het debat over de zogenaamd geradicaliseerde moslimjongeren lijkt het ons een belangrijke uitdaging om in alle ernst te luisteren naar de
kritische vragen en analyses die deze jongeren opwerpen.
Lees- en luistertips
- Fadil,
N. 2014.De repressieve dwang van de vrijheid in het
racismedebat.http://www.dewereldmorgen.be/artikel/2014/06/18/de-repressieve-dwang-van-de-vrijheid-in-het-racismedebat
- Fadil,
N. 2013.Religie en subjectiviteit in de psychotherapie. Interview
door Steunpunt Cultuursensitieve Zorg.http://cultuursensitievezorg.com/audiovisueel/
- Fadil,
N. 2012Religie en Beeldvorming. Interview door Nele Janssen van
KifKif.http://www.kifkif.be/actua/religie-en-beeldvorming-interview-nadia-fadil
- Bracke,
S.,Fadil, N.2009.Tussen Dogma en Realiteit.
Secularisme, multiculturalisme en nationalisme in Vlaanderen.
In:Arnaut K.,Bracke S.,Ceuppens B.,De Mul
S.,Fadil N.,Kanmaz M.(Eds.),Een leeuw in een kooi.
De grenzen van het multiculturele Vlaanderen,93-110.
- Fadil,
N. 2008.Submitting to God, submitting to the Self. Secular and
religious trajectories of second generation Maghrebi in Belgium.
Een Nederlandstalige samenvatting van Nadia Fadils doctoraat vind jehier.
|