1 Inleiding
In deze bijdrage diepen we de verschillende
kenmerken en werkvormen bij constructivistisch onderwijs uit waarbij we deze ook
confronteren met demeer klassieke en instructiegerichte didactiek. We bekijken
vooral de situatie in het lager en in het secundair onderwijs.
Het
constructivisme is geen scherp afgelijnde stroming, maar een familie van
stromingen en stroompjes (gesitueerd leren, probleemgestuurd leren, zelfstandig
leren, ervaringsleren, zelfontdekkend leren, zelfregulerend leren, authentisch
leren, vaardigheidsonderwijs, leerpleinen, criscrossing landscapes, powerful
learning environments/ krachtige leeromgevingen, het nieuwe leren, taakgericht
(taal)onderwijs, situated learning & cognition, anchored learning,
cooperative learning, problembased learning, learning community
(leergemeenschap), communities of practice, integrated
environmentalism,whole-learning,
).
In de VLOR-publicatie
competentie-ontwikkelend onderwijs-2008 vergelijken de Vlaamse
onderwijskundigen Filip Dochy, Martin Valcke, Roger Standaert, Ferre Laevers
& Herman Baert de klassieke, leraargestuurde leeromgeving met hun
constructivistische visie:
*leerkrachtgestuurd onderwijs, versus sturing
door de lerende *instructie, versus leerlingactiverende taken en opdrachten,
*lerende is eerder passief versus lerende is actief/zelfsturing *kennisinhouden
en discipline-vaardigheden zijn uitgangspunt voor het curriculum, versus
realistische praktijksituaties als vertrekpunt *disciplines staan centraal
,versus modules die grotendeels interdisciplinair zijn *opgesplitste
vaardigheden, versus algemene vaardigheden geïntegreerd in taken, *klassikaal
onderwijs, versus individueel & collaboratief onderwijs
Evolutie van het woordgebruik
=onderwaardering van kennis en kennisoverdracht
De onderwaardering van kennis en
kennisoverdracht komt ook tot uiting in de evolutie van het woordgebruik. De
belangrijkste begrippen binnen de klassieke schoolgrammatica werden/worden steeds
meer door alternatieve (ontscholende) termen verdrongen: kennis &
leerinhoud door vaardigheden & competenties; leerschool door leefschool;
onderwijzen door leren, meester door begeleider (coach); cultuuroverdracht
& expliciete instructie door zelfconstructie van kennis, leerling door
lerende; sturing door de leerkracht door zelfsturing of zelfregulering
& ontwikkelingsgericht leren; hoge eisen, excelleren en ambitie door een
prestatievijandig klimaat; aandacht voor presteren en objectief beoordelen
versus weinig aandacht en zelfs afkeer voor examens, cijfers, individuele
prestaties; accent op de intellectuele dimensie door overaccentuering van het
affectieve welzijn en van het sociale (samen werkstukken maken, veel nadruk
op groupmindedness); hoge eisen door knuffelen en verleuken; diepgaande
reflectie door learning by doing; e-ducatie (uitleiden uit ego-wereldje) door
egogerichte zelfontplooiing à la CEGO, leren door leren leren; school door
leeromgeving, studiehuis & learning park; belangstelling wekken voor brede
cultuur door leren vanuit betrokkenheid op de eigen verlangens en
belangstelling van de leerling & intrinsieke motivatie; presenteren van
kernachtige, transparante en coherente lessen door moeizaamzelf laten opzoeken
van informatie; veelzijdig taalonderwijs door eenzijdig communicatief
vaardigheidsonderwijs;
2 Constructie van kennis & vaardigheden
2.1 Subjectieve kennisconstructie & open
curricula
Constructivisten houden niet van het
klassieke uitleggen van de leerinhoud aan de leerlingen en van inductieve
opbouw via leerkrachtgeleide leergesprekken & geleid-ontdekkend leren, van
gedetailleerde curriculuminhouden en leerplannen. Kennis wordt immers altijd
door de lerende zelf geconstrueerd, vanuit de concepten (informele ideeën
) die
hij/zij op dat moment beschikbaar heeft: We cannot know reality en the
individual constructs knowledge in contrast of it being imprented from the
environment/teacher.
Koeno Gravemijer (Freudenthal Instituut)
verwoordde dit constructivistisch axioma als volgt: Wiskunde kan en moet
geleerd worden op grond van eigen autoriteit en van eigen mentale activiteit.
Volgens Gravemijer komt het vooral aan op een bottom-up problem solving
waarbij ook de visuele voorstellingswijzen idealiter door de leerlingen zelf
ontwikkeld worden. (Gravemijer, K., 1994, In Streefland L. (ed.), Developing
realistic mathematics education, Utrecht, CdB Press).
De Nederlandse leerpsycholoog en
constructivist R.J. Simons schrijft: Er is dus geen objectieve waarheid met
betrekking tot de leerstof, de visie op het vak e.d. In plaats daarvan worden
leerlingen in de gelegenheid gesteld hun eigen perspectieven geleidelijk aan te
ontwikkelen (Meso magazine, 1999, nr. 105).
Simons redeneert logisch, wie A zegt
(zelfconstructie, eigen perspectieven), moet ook B zeggen. De subjectieve
intuïties en eigenaardige aanpakken van de leerlingen, lijken belangrijker dan
de wetenschappelijke concepten binnen de natuurkennis, de gestandaardiseerde en
geautomatiseerde berekeningswijzen van 85-27 binnen de wiskunde
Concepten en
leerinhouden vertonen dan weinig objectieve en algemene kenmerken.
De wiskunde-didacticus Cobb schrijft in
dezelfde zin: kennis berust op een subjectieve constructie, en dan moet het
leerproces vooral een zaak van bottom-up problem solving zijn; want: direct
instruction leads to routinization of knowledge and drives out
understanding.
In de constructivistische benadering wordt
hoofdzakelijk over constructie/construeren gesproken als een vrij individueel
proces en zonder onderscheid tussen leerlingen van verschillende leeftijden,
alsof b.v. het leren en zelf ontdekken van jonge kinderen hetzelfde zou zijn
als het construeren van leerlingen uit de bovenbouw basisonderwijs, secundair
onderwijs of van volwassenen. Het socio-constructivisme beklemtoont meer de
constructie door de groep leerlingen, maar wel veelal vertrekkende van de
individuele constructie van elke leerling.
Open curricula & leervisie
Onder invloed van het constructivisme is er
ook een trend ontstaan om het idee van een curriculum met voldoende vooraf
vastgelegde doelen en inhouden te verlaten ten gunste van een heel open
curriculum. Wie vooral de heel persoonlijke constructie van kennis door de
leerling vooropstelt en vooral denkt in termen van algemene competenties &
sleutelcompetenties en niet in termen van specieke leerinhouden, moet uiteraard
ook geen curricula ontwerpen waarin per leerjaar b.v. de concrete kennis- en
vaardigheidsdoelen voor wiskunde opgesomdworden. Bij de hervorming van het wiskundeonderwijs
destijds in de Verenigde Staten koos men resoluut voor een open curricula à la
Standards -1989 waarin geen concrete leerdoelen en geen leerjaarreferenties
meer opgesomd worden, maar vooral algemene en verheven klinkende
oriëntatiedoelen.
Constructivisten pleiten dus veelal voor open
curricula en vaak ook voor vakkenoverschrijdend onderwijs. Ze formuleren ook
vaak kritiek op het jaarklassensysteem dat onvoldoende rekening zou houdenmet
de individuele constructie van kennis & de individuele vorderingen die
sterk kunnen verschillenvan leerling tot leerling.
2.2 Sturende rol van leerkracht en belang
uitgewerkte voorbeelden onderschat
De uitgangspunten van het constructivisme
wijken in sterke mate af van de klassieke aanpak met veel aandacht voor leraargestuurde
instructie, voor de basisleerstof die leerlingen moeten verwerven, en voor de
belangrijke rol hierbij van de vakdisciplines, leerplannen met duidelijke
leerinhouden per leeftijdsgroep. De meeste leerpsychologen en wijzelf bepleiten
net als de constructivisten het actief betrekken van de leerlingen. Maar we
verbinden hier geenszins een pleidooi voor overwegend constructivistische
arrangementen aan. Uiteraard moeten de leerlingen altijd actief meewerken en
zich openstellen, maar hieruit mag men niet afleiden dat wat geleerd wordt niet
sterk kan gestimuleerd worden door leerkrachtgestuurde instructie.
Constructivisten beroepen zich hier ook ten onrechte op Lev Vygotsky. Precies
Vygotsky geeft niet enkel de leerling een actieve stem in het kapittel, maar
hij laat nog meer de stem van de leerkracht en de stem van de leerinhoud
(=culturele en symbolische werktuigen uit de vakdisciplines) doorklinken.
Belang van leerkrachtgestuurd onderwijs en
aanbieden van uitgewerkte voorbeelden
De Nederlandse prof. Simon Veenman schreef in
zijn pleidooi voor de herwaardering van leraargestuurd onderwijs: Directe
instructie kan men definiëren als gerichte handelingen van de leraar met het
doel de leeractiviteiten van de leerling te ondersteunen en in een gewenste richting
te structureren. Het uitgangspunt bij directe instructie is dat er momenten in
het onderwijsleerproces zijn waarop de kennis, inzichten en vaardigheden die
binnen een cultuur of context als betekenisvol en functioneel worden beschouwd
het meest doelmatig en doelgericht op een directe manier aan de leerlingen
kunnen worden onderwezen. Het begrijpen van de culturele werkelijkheid
geschiedt beter, geordender, doelgerichter en doelmatiger als de leraar in het
onderwijs die zaken aan de orde stelt die de leerling nog niet begrijpt en
beheerst (in Paper ten behoeve van de cursus Instructievaardigheden, september
2001). Bij leraargestuurd onderwijs gaat het ook om geleid-ontdekkend leren,
begeleid automatiserenen & memoriseren, feedback geven
Veenman bekritiseerde tegelijk het
constructivisme:Met de huidige nadruk in het beleid op actief en zelfverantwoordelijk leren, wordt de waarde van directe instructie
onderbelicht - en geraakt ze zelfs in diskrediet. Het actief verwerven van
kennis en vaardigheden door de leerlingen moet begeleid worden door aangepaste
vormen van instructie, uitleg, hulp en ondersteuning van de leraar. Vooral ook
wanneer de leerling nog over weinig voorkennis van een bepaalde vakinhoud
beschikt of wanneer het gaat om complexe problemen zal de leraar in de
beginfase van het onderwijs de leeractiviteiten van de leerlingen op een meer
sturende of directe wijze ondersteunen, om vervolgens via de fase van de
gedeelde sturing en afnemende ondersteuning de verantwoordelijkheid voor het
leren steeds meer in handen te leggen van de leerlingen.
In The rise and fall of constructivism
(1994) stelt prof. G. Solomon: Kinderen zijn geen wetenschappers en
construeren geen kennis op de manier waarop de wetenschappers dit doen. Wat
kinderen moeten leren is overigens voor hen vaak volstrekt nieuw en daardoor
ontbreekt de relatie tussen hun leefwereldintuïties en de nieuwe begrippen
die geleerd moeten worden. Vandaar dat
ook Solomon ook wijst op belangrijke
functie van leraar in het proces van cultuuroverdracht (Pedagogische Studiën,
1998 (75), p. 179).
Constructivisten verwijzen soms naar bepaalde
onderzoeken (b.v. Bobrow & Brower
) die zouden aantonen dat leerlingen
beter informatie kunnen onthouden die ze zelf moeten opzoeken dan informatie
die ze passief ontvangen. Volgens nobelprijswinnaar Herbert Simon toont veel
meer onderzoek aan dat leerlingen in veel omstandigheden meer informatie
opsteken als deze meegedeeld wordt, dan wanneer ze die zelf moeten creëren of
zoeken. In heel wat situaties zijn de leerlingen overigens niet in staat om voor
zichzelf kennis te construeren en dan hebben ze nood aan expliciete instructie.
Veelvuldig zelfontdekkend leren is ook niet
efficiënt omdat het te veel tijd in beslag neemt. Daarom wordt ontdekkend leren
meestal slechts ingelast nadat de leerlingen al de concepten verworven hebben. Zelfontdekkend
leren kan ook nadelig zijn voor de leermotivatie. Wanneer het zelf zoeken veel
tijd vergt en niet succesvol blijkt, dan merkt men dat de motivatievan de
leerlingen sterk daalt. Simon verwijst ook naar de bevindingen van Ausubel
omtrent al danniet ontdekkend leren Herbert Simon & vele anderen wijzen in
dit verband ook op het belang van het zgn. werken met uitgewerkte voorbeelden;
op het belang van het veel toegepaste analoog leren, een soort inductief
leren waarbij de instructie de functie heeft de voorbeelden te presenteren aan
de hand waarvan deleerling zn kennis/inzichten en vaardigheden kan helpen
opbouwen (Applications and Misapplications of Cognitive Psychology to
Mathematics Education, 2000)
2.3 Overbeklemtoning coöperatief leren, leergemeenschap
Een aantal socio-constructivisten beklemtonen
sterk dat leerlingen vooral in dialoog met elkaar samen moeten werken aan
betekenisconstructie. Ze verwijzen hierbij naar het leren buiten de school dat
veelal in groepsverband zou verlopen, binnen een leergemeenschap waarin
mensen met een gelijke status samen werken om hun individuele kennis en vaardigheden
te verbeteren (naar het model van b.v. wetenschappers die samen werken in een learning
community of expert community).
Coöperatief leren wordt vaak als een
wondermiddel voorgesteld. Dit alles wordt dan getransponeerd naar het
onderwijs, ook naar het basisonderwijs. Echte kennis zou dus vooral verworven
worden als leerlingen in groep kennis mogen verwerven via group learning of cooperative
learning. Een aantal auteurs wijzen er terecht op dat jonge kinderen niet beschikken
over de expertise, noch over de nodige sociale vaardigheden om te ageren als
een expert community. Ook Herbert Simon en co (o.c.) vinden de
constructivistische claim van coöperatief leren heel eenzijdig. Ze wijzen er op
dat uit veel onderzoek blijkt dat coöperatief leren bij leerlingen vaak niet
effectief is: Relative few studies have succesfully demonstrated advantages for
cooperative versus individual learning and a number of detrimental effects
arising from cooperative learning have been identified-the free rider, the
sucker, the status differential and ganging up effects.
Simon en co geloven wel in de partiële waarde
van groepswerk, maar zij stellen dat groepswerk geen wondermiddel is- en
slechts voor bepaalde taken en onder bepaalde voorwaarden (b.v. sterke
begeleiding door leerkracht) effectief is: Our point of view is not to say that
cooperative learning can not be succesful nor sometimes better than individual learning.
Rather, it is not a panacea that always provides outcomes superior or even
equivalent to those of individual learning. Ook N. Mercer stelt dat onderzoek
uitwijst dat coöperatief leren vaak niet effectief was/is, maar enkel zinvol
kan zijn als het sterk begeleid en voorbereid wordt door de leerkracht.
Het begrip learning community botst ook nog
op andersoortige kritiek. Volgens Cobb en Gravemijer geldt als waar wat door de
groep als waar wordt verklaard. In haar onderzoek omtrent de praktijk van het
zgn. realistisch wiskundeonderwijs stelde Els Wijffels echter vast dat ook daar
de mathematische kennis niet opgebouwd wordt door de groep, maar door de leerkracht
wordt aangegeven als taken-as-shared, als gedeelde, vaststaande kennis (Interactie
in het reken-wiskundeonderwijs, Panamapost, 1994, nr. 3, p. 29-43).
Critici stellen ook dat de wiskundige
constructies van de leerlingen te arbritrair zijn. Cobb antwoordt hierop dat
dit niet zo is, omdat their constructions are constrained by an obligation to
develop interpretations that fit those of other members of the classroom
community. Kozloff ziet in zulke visie het installeren van een tirannie van
de meerderheid gemaskeerd door een quasi-therapeutisch jargon, waarin inzicht
betekent instemming met de meerderheid en waarheid betekent conformisme.
3 Brede vaardigheden/competenties los van specifieke
leerinhouden & kennisrelativisme
3.1 Algemene competenties
Het constructivisme en het
competentie-ontwikkelend leren beklemtonen het verwerven van algemene
competenties, sleutelcompetenties e.d. Het gaat dan b.v. over het leren
problemen oplossen, onderzoeken, reflecteren, informatie verwerven, creatief en
kritisch denken, doing mathematics, geletterdheid,
Men spreekt veelal in
termen van algemene competenties, sleutelcompetenties, algemene en
vakoverschrijdende vaardigheden, e.d.
Men opteert vaak ook voor de term
vaardigheidsonderwijs, en relativeert hierbij het belang van kennis.
Ook op de VLOR-startdag van september 2015 pleitte
de Leuvense prof. Kris Van den Branden voor een totale ommekeer; ons
leraargestuurd onderwijs & klassieke vakdisciplinaire leerinhouden waren
volgens hem hopeloos verouderd. Hij pleitte voor het voortaan werken vanuit een
beperkt aantal sleutelcompetenties en loslaten van de klassieke vakdisciplines.
Van den Branden had in heel vage termen en
slogans over Sleutelcompetenties voor de 21ste eeuw: taal en informatie
doen werken; kennis doen werken; verbeelding doen werken; moderne technologie
doen werken; sociale relaties doen werken; verandering doen werken; je eigen
leerkracht doen werken; je leven doen werken; het leven op deze planeet doen
werken.
We repliceerden o.a. dat zogenaamde sleutelcompetenties
nooit het directe doel van het onderwijskunnen zijn, net zo min als vorming van
intelligentie het directe doel van het onderwijs is. Er zijn wel mensen die
zon formele intelligentie-aanpak hebben gepropageerd en uitgeprobeerd, maar
dat is steeds beroerd afgelopen.
3.2 Kennisrelativisme
Voor constructivisten zijn de klassieke
leerinhouden & leerplannen per leerjaar niet zo belangrijk meer. Ze mogen
dan ook niet langer het leerproces in sterke mate oriënteren en structureren.
Zo verkondigden ook Roger Standaert & andere eindtermenideologen dat leerplannen
overbodig waren en dat de leraars zich enkel mochten richten op de
eindtermen/competenties op het einde van de lagere school, eerste graad s.o.
... en niet langer op de leerinhouden van de leerplannen per leerjaar. Voor de
lerarenopleiding waren volgens hen dan de algemene basis-competenties voor de
leraren het vertrek- en het eindpunt.
Het centraal stellen van vaardigheden en het
leren van onderzoeksvaardigheden gaat dus gepaard met de relativering van vakdisciplinaire
(basis)kennis en vaardigheden. Op 5 april 2019 betreurde leraar s.o. Johan De
Donder in een opiniebijdrage in DS het kennisrelativisme: Volgens de nieuwe
aanpak in de leerplannen mocht de leraar zich steeds minder bezighouden met het
overdragen van kennis en meer met het begeleiden van leerprocessen. Het accent
komt te liggen op zelfontdekkend en zelfsturend leren, want het zou een feit
zijn dat kennis vlug veroudert .
Tijdens zijn KULAK-lezing op 21 maart 2018
formuleerde Dirk Van Damme (OESO) in dit verband ookveel kritiek op de
evolutie van kennisgedreven naar competentiegericht onderwijs, en op de
onderwaardering van alles wat te maken heeft met kennisoverdracht.
Van Damme: We hebben de voorbije decennia
onvoldoende beseft dat we ook in Vlaanderen zonevolutie aan het meemaken
waren. En dit is ook een zelfkritiek. Volgens hem luid(d)en de misleidende
kritieken o.a.: *Abstracte kennis heeft geringe impact op gedrag. *In tijden
van kennisexplosie is encyclopedische kennisverwerving niet langer mogelijk.
*Kennis werd/wordt vaak voorgesteld als gereduceerd tot accumulatie van feiten
en werd geassocieerd met memorisatie en rotelearning.*Disciplinaire vakkennis staat ver af van de
concrete noden van het beroepsleven.
DVO & Roger Standaert bevorderden in sterke
mate het kennisrelativisme. Vooral ook de Dienst voor Onderwijsontwikkeling van
het departement propageerde vanaf de oprichting in 1991 volop het
kennisrelativisme en de ontscholing - vooral via de eindtermenoperatie die het
patroneerde. De DVO beschreef de officiële visie achter de eindtermen zo:
"Er was een verschuiving nodig van het traditionele 'doceren', naar vormen
van 'open leren'die (bijna) volledig leerlinggestuurd zijn. In tegenstelling
tot de traditionele opvatting, waarbij de leraar werd beschouwd als de
overdrager van kennis, wordt de leerling vandaag actief betrokken bij het leerproces.
Bij actief leren word gefocust op langetermijndoelen en in veel mindere mate op
overdracht van feitenkennis. Leerinhouden moeten ingebed zijn in concrete, en
voor de leerling herkenbare contexten (in: De basiscompetenties bekeken vanuit
het perspectief van de onderliggende onderwijskundige visie'; in het
DIROO-boek: Is de leraar een coach?, Academia Press -2004).
In wat Roger Standaert in 2007 poneerde in
een reactie op onze O-ZON-campagne tegen ontscholing en kennisrelativisme van
2007 kwam het kennisrelativisme overduidelijk tot uiting. Standaertschreef: De
reactie van de onderwijswereld op de kennisexplosie is er een geweest van die
kennis niet meer op de voet te volgen. Moet je nog wel kunnen hoofdrekenen, met
een calculator op zak? Ik zoek toch gewoon op hoe gedownloaded gespeld moet
worden. Waarom wordt weten wie Rubens was, hoger aangeslagen dan weten wie
David Beckham is? Het is geen schande als je een technische analfabeet bent,
maar dat is het wel als je je nogal direct uitdrukt in een gesprek: la parlure
vulgaire, contre la parlure bourgeoise van de Franse sociologen (in: Nova
et Vetera, Sept. 2007). Standaert sloot zich hier aan bij het kennis- en
cultuurrelativisme van de Franse socioloog Pierre Bourdieu.In zijn standpunten
over examens, punten, rapporten, centrale toetsen
stelde Standaert zich ooksteeds
vrij prestatievijandig op.
Ook in reacties van inspecteurs op onze O-ZON-campagne
kwam het kennisrelativisme tot uiting.Drie Brugse inspecteurs stelden in een
reactie op onze O-ZON-campagne 2007: *Er is geen achteruitgang van de kennis.
*Directe instructie rendeert niet (slechts 10%). Basiskennis is morgen al
verouderd en verdampt vlug. *Hoofdrekenen is ook niet meer zo belangrijk in het
tijdperk van de rekenmachine.*Taal en spelling evolueren voortdurend: als de boodschap
maar overkomt. Ook spelling,
grammatica, literatuur
zijn niet zo belangrijk.
In KLASSE van februari 2007 pleitten ook de
inspectiekopstukken voor het in sterke mate relativeren van kennis. We citeren
even. Kristien Arnouts -inspecteur-generaal s.o.- poneerde: Als groep kennen
de twaalfjarigen zeker meer dan die van vroeger. De eindtermen hebben ervoor
gezorgd dat leraren ruimer aandacht hebben voor andere zaken dan kennis. Dat
merk je in de nieuwe didactieken, zoals begeleid zelfstandig leren, hoekenwerk,
contractwerk
Als je een zaal vol vijftigers vraagt wat 1302hen zegt, zullen ze
ongetwijfeld weten dat het om de Guldensporenslag gaat. Maar wat weten ze
nog meer daarover?
Els Vermeire coördinerend inspecteur s.o. beweerde: Onderzoek
heeft duidelijk bewezendat leerlingen niet beter gaan spellen als ze daar meer
tijd aan besteden. Als je naar de huisarts gaat, verwacht je toch ook niet de
behandeling of medicijnen van twintig jaar geleden.Vermeire betreurde in Nova
et Vetera van september 2007: Het vaardigheidsonderwijs en het
competentieleren zijn jammer genoeg nog niet algemeen doorgedrongen. Een
veranderende samenleving vraagt immers een veranderende school. Ze poneerde
verder: Ik zit met een wrang gevoel: hoe komt het dat deze oude
onderwijsvernieuwingen niet alleen nog altijd niet breed geïmplementeerd zijn,
maar ook nog altijd op felle weerstanden stuiten? Volgens Vermeire mogen de
leerkrachten ook niet veel tijd besteden aan woordenschat, spelling, grammatica
En ze mogen dit ook niet aanbrengen los van vaardigheden.
Bekering van Luikse onderwijskundige Marcel Crahay
De Luikse prof. Marcel Crahay die in de jaren
1990 in Franstalig België volop competentiegericht &constructivistisch
onderwijs propageerde, zag na enkele jaren in dat dit tot een niveaudaling
leidde.Hij nam radicaal afstand van zijn vroegere visie. Hij concludeerde in
2006 in een kritische bijdrage: Het lijkt ons dringend noodzakelijk af te
stappen van competentiegericht onderwijs
en te pleiten voor een terugkeer naar de leerinhouden en de vakken. Crahay
geloofde nietlanger meer in het aanleren van transversale, algemene, flexibele competenties
los van concrete leerinhouden.We moeten volgens Crahay en vele anderen
opnieuw de leerinhouden en vakdisciplines en hetleerkrachtgestuurd leerproces
centraal stellen. De vage competentiegerichte socles de compétences en de
competentiegerichte leerplannen bieden boden volgens hem al te weinig steun en
structuur. Zo wordt de achteruitgang in Franstalig België mede op naam gebracht
van de invoering van de vage socles de compétences in plaats van de klassieke
leerplannen met duidelijke inhoudelijke leerdoelen. Crahay pleitte tevens voor
een gestructureerde aanpak van het leerproces. In plaats b.v. van het
onmiddellijk confronteren van leerlingen met complexe probleemsituaties.(Dangers,
incertitudes et incomplétudes de la compétence. Revue française de pédagogie,
2006, nr.154, 97-110.)
3.3 Mythe van brede & flexibele
vaardigheden
De constructivisten beklemtonen het verwerven
van algemene competenties, sleutelvaardigheden , probleemoplossend gedrag
De
kans op het succesvol oplossen van een probleem is echter in sterke mate
afhankelijk van de hoeveelheid domeinspecifieke (voor)kennis waarover studenten
beschikken. In de meeste gevallen is deze (voor)kennis nog niet of onvoldoende
aanwezig. De leraar/docent heeft dan de belangrijke taak om zijn kennis als het
ware te lenen aan de student/leerling en ervoor te zorgen dat deze kennis in
het langetermijngeheugen terecht komt.
Constructivisten vergeten dat complexe taken
en problemen maar kunnen aangepakt worden als de leerling al over veel kennis
en vaardigheden beschikt. Hoe jonger de kinderen, hoe minder dit het geval is.
Een leerling die over te weinig kennis en over te weinig deelvaardigheden
beschikt zal vlug overweldigd en ontmoedigd worden.. Bij het oplossen van problemen
moeten ook vaak meerdere componenten (begrippen, berekeningswijzen) aangewend
worden. Wanneer een leerling niet over veel of de meeste componenten beschikt,
zal hij veel tijd verliezen als hij deze gekende componenten veelvuldig moet
herhalen met de bedoeling om vooralsnog een paar nieuwe componenten te
verwerven en het probleem op te lossen. Dit is tijdverlies en werkt demotiverend.
Het leidt ook tot een overbelasting van het werkgeheugen.
Prof. natuurwetenschappen Fred Jansssen over mythe van
brede vaardigheden
Fred Janssen, hoogleraar Didactiek van de
Natuurwetenschappen, schreef op 10 juni 2020 een bijdrage over de gevaarlijke
mythe van de brede vaardigheden/competenties. Hij schreef: In bijna ieder
curriculumdocument wordt onderstreept dat
leerlingen moeten leren probleem oplossen, onderzoeken, reflecteren,
zelfreguleren, informatie verwerven, creatief en kritisch denken. Er wordt vaak
ten onrechte vanuit gegaan dat het hier om brede vaardigheden gaat die je in
een bepaald domein kunt leren en vervolgens in andere domeinen weer kunt
toepassen. Dit is een gevaarlijke mythe. Alle brede vaardigheden, van
zelfreguleren, onderzoeken, informatie verwerven tot reflecteren, kunnen worden
beschreven als probleem oplossen: formuleer het probleem, zoek naar mogelijke
oplossingen en toets deze kritisch.
De mythe van brede vaardigheden/competenties
is heel hardnekkig en heeft een grote aantrekkingskracht. Als algemene
strategieën er namelijk echt toe zouden doen, zouden we leerlingen niet meer in
moeten leiden in die domeinen en geen leerkrachten meer nodig hebben die echt
verstand hebben van een domein.
Tal van onderzoek naar verschillen in
probleem oplossen tussen experts en beginners heeft echterook aangetoond dat
betere probleemoplossers niet per se beschikken over betere algemene oplosstrategieën.
De werkzame stof - ook bij experts - is nu juist domeinspecifiek. De kennis
van experts in een bepaald domein is hiërarchisch georganiseerd rond centrale
concepten en principes (ze kunnen hoofd van bijzaken onderscheiden: de dieptestructuur),
en gekoppeld aan bepaalde probleemtypes. Ze herkennen in een probleemsituatie
welke kennis relevant kan zijn en beschikken over domeinspecifieke strategieën
die richting geven aan het zoekproces.
Doordat ze regelmatig succesvol zijn, geven
ze ook niet snel op als het moeilijk wordt en beschouwen ze het maken van fouten
vaak als onvermijdelijk bij het verkennen van onbekend terrein. Minder goede probleemoplossers
in een domein gaan vaak af op oppervlakkige kenmerken omdat ze slechts over gefragmenteerde
kennis beschikken. Ze herkennen de dieptestructuur in een probleemsituatie
niet. Omdat ze veel minder succeservaringen opdoen, ontbreekt het hen aan domeinspecifiek
zelfvertrouwen, geven ze eerder op als het moeilijk wordt en proberen ze soms
fouten maken te voorkomen?
Soms moet men uiteraard de leerlingen wel
eens met reële problemen/contexten confronteren omdat een leerling anders niet
altijd de toepasbaarheid van de geïsoleerde opdrachten inziet. Ook in de
klassieke wiskundedidactiek werd het inzicht in nieuwe begrippen en berekeningswijzen
vanuit een bepaalde probleemoriëntatie aangebracht en men opteerde voor het
sporadisch (en vooral in de hogere klassen) inlassen van complexe
levensvraagstukken zoals men dit in de jaren dertig noemde.
Prof. Herbert Simon stelt vergelijkend:
Kinderen zijn maar gemotiveerd om te blijven oefenen voor de sport, als ze het
vooruitzicht hebben in het echte spel te mogen meedoen. Dit belet echter niet
dat ze meestal veel meer tijd spenderen in het leren van de verschillende vaardigheden
van het spel. Simon: While it seems important both to motivation and to
learning to practice skills from time to time in full context, this is not a
reason to make this the principal mechanism of learning.
3.4 Kennisverwaarlozing binnen taalvaardigheidsonderwijs
& kunstmatige tegenstelling
Ook binnen de taalvakken werd de voorbije
decennia vaak gekozen voor eenzijdig vaardigheidsonderwijs. In het
taalonderwijs werd voortdurend gesteld dat taalonderwijs voortaan
(communicatief) taalvaardigheidsonderwijs moest zijn. Het belang van taalkennis
(woordenschat, grammatica, spelling
) werd in de eindtermen en leerplannen van
de late jaren 1990 in sterke mate gerelativeerd.
In Why Knowledge Matters beklemtoont prof.
E.D. Hirsch het belang van de kennis - ook binnen het taalonderwijs. Ook begrijpend
lezen b.v. is volgens hem niet zomaar een algemene vaardigheid, maar een
domeinspecifieke: wat je uit een tekst opmaakt, hangt sterker af van
achtergrondkennis (die voorwaardelijk is voor het begrijpen) dan van
strategisch kunnen lezen e.d. Het vinden van de hoofdgedachte in een gegeven
tekst, main idea finding, is volgens hem dus niet zomaar generieke vaardigheid.
Proberen die vaardigheid op zich te onderwijzen, respectievelijk te oefenen, is
volgens hem vooral verspilling van tijd, energie en levensvreugde.
Hirsch illustreert in de eerste hoofdstukken
van zijn boek hoe de Amerikaanse standards/eindtermen voor Engels vooral
inhoudsloze formuleringen bevatten - net als de Vlaamse eindtermen van de jaren
1990. In Core Knowledge gebaseerd op de visie van Hirsch worden uitgewerkte
lespakketten voor taalonderwijs e.d. gebaseerd op de filosofie van Hirsch
uitgewerkt. Zelf dringen we aan op een Vlaamse versie van deze pakketten.
We verwijzen in dit verband nog even naar de
constructivistische taalvisie van de koepel van het katholiek onderwijs. In
1997 publiceerde het Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs de tekst
Visie op het onderricht in de moderne vreemde talen in de leerplannen van het
VVKSO, eenherwerking en uitbreiding van een tekst uit 1994 over evaluatie. In
de Visie van 1997 en in de leerplannen die erbij aansloten werd de
communicatieve aanpak verheerlijkt en de klassieke benadering van taalkennis -
woordenschat, grammatica, spelling, ... totaal uitgehold. Men stelde dat het
voortaan ging om taalvaardigheidsonderwijs en dat taalkennis veel minder
belangrijk werd. De leerplanvoorzitters maakten ook een kunstmatige scheiding tussen
taalkennis en taalvaardigheden.
De leerplanvoorzitters stelden: Er is een
strikte scheiding van de begrippen kennis en vaardigheid.Het onderscheid tussen
kennis en vaardigheid is van zon cruciaal belang voor een goed begrip van de
vernieuwende visie op het onderricht in moderne talen dat op dit punt geen
compromissen kunnen worden gesloten (p. 14). Deze redenering heeft ook geleid
tot de instructie van 14 februari 1994 dat minimum 60% van de samenvattende
evaluatie moet slaan op de evaluatie van de vier communicatieve vaardigheden samen,
en een maximum 40% op de evaluatie van vaardigheden met kenniselementen (p.
21).
Die 40% slaat dus niet op 40% pure kennis,
maar op 40% vaardigheden met kenniselementen. Vaardig en vlot kunnen
omspringen met grammatica, woordenschat, spelling, vervoeging van
werkwoorden... worden denigrerend omschreven als het domein van de gememoriseerde
feitelijke kennis: grammaticaregels, woordenlijsten, namen, begrippen. Het
gaat hier volgens de leerplanmensen louter om feitenkennis (feitelijke kennis
genoemd!) die via blind en simpel memoriseren verworven kan worden. Die zaken
hebben volgens de visietekstniet rechtstreeks te maken met vaardigheden en mogen
dus niet als doelen op zich gezien en afzonderlijk geëvalueerd worden. Als
kenniselementen mogen ze ook enkel in een vaardigheids- of communicatie-context/opdracht
aan bod komen en geëvalueerd worden. Na aandringen van Onderwijskrant werd eind
2007 de 60-40%-regel wel geschrapt, maar de taalvisie bleef behouden.
4 Gesitueerd/contextueel/ taakgericht onderwijs
& leren via doen
4.1 Gesitueerd/contextueel/taakgericht leren
Ook de concepten gesitueerd leren en
gesitueerde kennis, werken vanuit realistische contexten ofcontextueel leren
staan centraal bij de meeste constructivisten. Men wekt dan de indruk dat men
voortdurend vanuit contexten of brede taken moet werken en dat de leerlingen
b.v. zelf wiskundige/talige/ fysische
noties, regels, berekeningswijzen,
moeten
ontwikkelen op basis van reële problemen.
Men spreekt dan b.v. van contextueel of
realistisch rekenen, doing mathematics, i.p.v. knowing mathematics. probleemoplossend
leren, projectonderwijs. Men verwijst hierbij vaak naar het informeel leren buiten
de school en het leren spreken bij jonge kinderen dat op een natuurlijke wijze
verloopt, zonder directe instructie.
Een andere claim die nauw samenhangt met het gesitueerd
leren luidt: Knowledge can only be communicated in complex learning
situations, in the ontext of complex problems. In dit verband is er b.v.
sprake over whole math, complex math,everyday math, integrated math, taakgericht taalonderwijs;
en problem solving staat meestal centraal. De Leuvense prof. Eric De Corte
schreef: Een belangrijke implicatie van de noties gesitueerd leren en gesitueerde
kennis is, dat men b.v. het wiskundeleren dient in te bedden in authentieke,
reële situaties die representatief zijn voor de contexten waarin leerlingen
achteraf hun kennis en vaardigheden moeten toepassen.
Constructivisten stellen dat kinderen hun
(wiskundige) kennis vooral opsteken in de context van realistische, voldoende
complexe problemen. Een leerling participeert dan vanaf het begin in de
volledige, complexe praktijksituatie. Rekenen, lezen, spellen, schrijven,
natuurkennis
moeten onderwezen worden in de context van echte problemen en
gebeurtenissen uit het reële, dagelijkse leven. Veelal wordt hiermee ook
verbonden dat kennisgehelen en vaardigheden dan ook niet geïsoleerd mogen
worden aangeboden; ze moeten geïntegreerd worden in het leren over
authentieke problemen en gebeurtenissen zoals in het zgn.
totaliteitsonderwijs en hetprojectonderwijs.
Ook het zgn. taakgericht taalonderwijs van
het Leuvens taalcentrum van prof. Kris Van den Branden, sluit hierbij aan. Bij
een taakgerichte aanpak geeft men de kinderen geen specifieke opdrachten tot lezen,
schrijven, spreken, luisteren, taalbeschouwing, spelling,
woordenschatverwerving
. Deleerlingen krijgen een totaal-taak, waarbij ze
zullen moeten lezen, schrijven, luisteren en/of spreken om die taak uitgevoerd
te krijgen.
Kris Van den Branden en Piet Van Avermaet
omschreven het taakgericht onderwijs van het Leuvens Steunpunt NT2 in 1996 als
volgt: De leerkracht laat de leerder taken in zinvolle contexten uitvoeren
(b.v. drankje bestellen, krant lezen, brief schrijven). Bij een taakgerichte aanpak
vloeit het verwerven van de taalelementen en deelvaardigheden automatisch en
grotendeels onbewust voort uit het succesvol uitvoeren van de (totaal)taak. Het
gaat er vooral om dat leerders door middel van taal(gebruik) weten te bereiken
wat ze willen of moeten bereiken, zelfs als op het vlak van de correcte vorm
daarvoor soms wat oneffenheden door de vingers worden gezien (Taakgericht
taalonderwijs: een onmogelijke taak?, VON-werkgroep NT2, Plantyn, 1996).
Specifieke kennisgehelen (woordenschat,
spelling, grammatica) en (deel)vaardigheden mogen danook niet geïsoleerd &
systematisch aangeboden worden. In de ogen van de leerlingen mag volgens die
visie taal geen doel op zich zijn, maar enkel een middel om te taak te
voltooien. De Leuvenaars spreken ook over natuurlijk leren, maar vergelijken
hierbij met het op een natuurlijke wijze leren spreken buiten de school, gaat
niet op. Leren lezen en schrijven verlopen niet op een natuurlijke manier, en zelfs
het proces van leren spreken buiten de school wordt sterk begeleid /geleid door
ouders e.d.
4.2 Kritiek Crahay op werken met complexe en
authentieke problemen
De Luikse prof.-onderwijskunde Marcel Crahay sprak
zich in 2006 kritisch uit over het oplossen van problèmes complexes et
inédits in een levensechte context, zoals voorstanders van constructivistisch
en competentie-ontwikkelend onderwijs veelal propageren. Hij gaf ook grif toe
dat hij in het verleden een grote propagandist was van zon aanpak, maar nu
radicaal van gedacht veranderd is (In: Dangers, incertitudes et incomplétudes
de la compétence, o.c.)
Crahay schrijft: Le Boterf en Beckers
beklemtonen het algemeen karakter van competenties, en dit betekent vooral ook
het flexibel kunnen toepassen in nieuwe en complexe situaties. Het volstaat
niet dat een leerling kennis en vaardigheden verwerft; de leerling moet deze
volgens hen ook nog kunnen
toepassen op complexe situaties/problemen die
hij nog niet ontmoet heeft: La compétence ne réside pas dans les ressources
(connaissances, capacités,
) à mobiliser, mais dans la mobilisation même de ces
ressources. La compétence est de lordre du savoir mobiliser. Crahay: Pour
Beckers la compétence doit être entendue comme la capacité d'un sujet à
mobiliser, de manière intégrée, des ressources internes (savoir, savoir-faire et
attitudes) et externes efficacement à une famille de tâches complexes pour lui
et inédites (o.c. p.57).
Crahay stelt dat men vanuit zon visie dus
steeds zou moeten vertrekken vanuit - en werken met - complexe en authentieke
taken/opdrachten. Het gaat dus om prestaties die in een complexe en levensechte
context geleverd moeten worden. Hij vindt de eis dat leerlingen van meet af aan
al hun capaciteiten moeten en kunnen mobiliseren om complexe en nieuwe
problemen op te lossen, totaal overtrokken en onrealistisch.
Er worden volgens Crahay tal van niet
bereikbare eisen gesteld aan de leerlingen: cest confronter les élèves à un
niveau dexigences extrêmement élevé, niveau que la grande majorité natteindra
pas. Zo kunnen leerlingen ook soms wel het probleem aan, maar ze slagen er
niet in de juiste oplossing te vinden omdat ze gewoon een meet- of rekenfout
maken: du simple fait de la haute probabilité des erreurs de mesure. Et si
cest une erreur de mesure qui fait que le problème nest pas réussi, faut-il alors
déclarer incompétents des élèves qui ne le sont pas moins que leurs
condisciples qui réussissent lépreuve? Cest un des risques majeurs de
lapproche par compétence: la confusion entre situations dapprentissage et
dévaluation.
4.3 Verwarring tussen pour compétence als resultaat
van lang leerproces & par compétence
Wijzelf en andere auteurs wezen in dit
verband ook op de verwarring binnen het competentiegericht onderwijs tussen
leren pour compétence (de uiteindelijk te bereiken competenties/eindresultaten)
en par compétence. Men verwart het einddoel, de eindterm, met de lange leerweg
naar het bereiken van competenties, naar het kunnen toepassen van een veelheid
van kennis en vaardigheden in complexe situaties. Voor het kunnen oplossen van
wiskundige vraagstukken zijn b.v. voldoende basiskennis en vaardigheden (vlotte
berekeningswijzen) vereist. Voor het begrijpend kunnen lezen van teksten eind lagere
school is een lange weg af te leggen, waarbij leren lezen in het eerste
leerjaar, gevorderd technisch lezen in verdere leerjaren,
woordenschatverwerving e.d. heel belangrijk zijn.
De competentietheorie mist een visie op
competentieontwikkeling, op de lange weg in de ontwikkelingvan (eind)competenties.
Het feit dat we op school op het einde van het lager, secundair of hoger
onderwijs bepaalde competenties willen bereiken, betekent nog niet dat je van
meet af aan moet werken met een competentiegerichte/constructivistische aanpak:
via par compétence, via oplossen van complexe vraagstukken, via taakgerichte
aanpak taalonderwijs... ). Het feit dat een leerling uiteindelijk zijn kennis
zelfstandig in allerhande situaties moet kunnen toepassen, betekent niet dat we
hem van meet af aan moeten confronteren met dergelijke (complexe) situaties en
taken.
Ook aan het uiteindelijk vlot begrijpend
kunnen lezen van teksten van een bepaalde moeilijkheidsgraad, gaat een lange
leerweg vooraf. De Vlaamse eindtermen voor lezen, schrijven ... zijn uitgedrukt
in algemene competenties zoals het begrijpend kunnen lezen van allerhande soorten
teksten. Maar dit zegt weinig of niets over de lange weg naar het uiteindelijk
verwerven van deze competentie. naast het technisch lezen, gaat het hier ook
over woordenschat, leesstrategieën e.d. Zo kunnen ook de vaag geformuleerde
basiscompetenties voor leraren weinig richting geven aan een curriculum voor
toekomstige leerkrachten.
In deze context lijkt ons ook volgende
formulering van Crahay relevant: Tout aussi grave à nos yeux: dans lapproche
par compétences, le risque de confusion entre situations dapprentissage et
dévaluation est maximal. Aan de hand van vraagstukken/ probleemsituaties kan
men b.v. evalueren of de leerlingen over voldoende kennis en vaardigheden beschikken,
maar dit betekent nog niet dat die basiskennis en rekenvaardigheden vanuit
complexe vraagstukken/probleemsituaties aangeleerd moeten worden.
4.4 Contextverbonden, gesitueerd wiskundeonderwijs
& math wars in tal van landen
Het constructivistisch wiskundeonderwijs
lokte in tal van landen wiskundeoorlogen uit - ook in Nederland. In de constructivistische
Math-Standards van 1989 luidde de centrale idee: All mathematics should be
studied in contexts that give the ideas and concepts meaning (p. 67). De
kinderen zouden voor wiskunde vooral via directe participatie bij het oplossen
van reële problemen het vak moeten leren, zoals kinderen/mensen buiten de
school hun Onderwijskrant 194 (juli,
augustus, september 2020) kennis en vaardigheden niet in een geïsoleerde schoolomgeving
leren maar in de volle werkelijkheid, door het onmiddellijk deelnemen aan het
uitvoeren en oplossen van realistische taken en problemen. Men wil dus het
gesitueerd, contextverbonden of realistisch leren bevorderen en in zekere zinook
kennis onmiddellijk bruikbaar maken in hier-ennu situaties. Dat is ook de visie
van het Nederlandse Freudenthal Instituut.
Volgens Resnick, Greeno e.a. is het klassieke
leren (rekenen e.d.) op school te abstract, te sterk gedecontextualiseerd, te
los van een toepasingscontext. We moeten het informeel leren buiten de school overnemen
(Learning in and out the school, in: Educational Researcher 16(9)- January
1988).Leerprocessen buiten de school verlopen in heel directe en nauwe
samenhang met de concrete context waarin deze denk- en leerprocessen zich
voltrekken. Resnick & Co stellen dat het gebruik op school van algemene
rekenprincipes en van symbolische regels (b.v. formules voor
oppervlakteberekening) in direct contrast staat met de situatiespecifieke
competenties en contextgebonden redeneringen die gebruikt worden in het leven
buiten de school, en met het feit dat men daar voor b.v. wiskundige berekeningen
ook gebruik mag maken van allerhande hulpmiddelen.
Echte wiskundekennis zou derhalve situated
of situatiegebonden moeten zijn, onlosmakelijk verbonden met de specifieke activiteiten/taken
waarin deze kennis verworven en vooral gebruikt wordt.
Ook de Leuvense professoren De Corte en
Verschaffel pleitten voor gesitueerd/ contextverbonden leren. Ze verwezen
hierbij naar Braziliaanse straatventertjes die op een eigen en situatiegebonden
wijze leren rekenen - b.v. teruggeven van geld via verder tellen - zonder dat
ze hier les over gekregen te hebben. Voor schoolse en kale aftrekopgaven scoren
die straatventertjes wel zwak, maar het rekenen op straat verloopt vlot.
Anderen verwijzen naar het vlot rekenen met grammen en calorieën bij de Weight
Watchers. De constructivisten willen dan ook dat het onderwijs de kenmerken van
het buitenschools leren overneemt. Een leerling participeert dan vanaf het begin
in de volledige, complexe praktijksituatie en moet b.v. zelf rekenwijzen
situatiespecifiek uitzoeken.
Bij de start van b.v. de
oppervlakteberekening in een vijfde leerjaar stelt het Freudenthal Instituut voor
om de leerlingen te laten berekenen hoeveel autos er kunnen parkeren op een parking
van 125 op 75 meter. Zon opdrachten vereisen veel tijd; ze veronderstellen ook
dat de kinderen moeten en kunnen inschatten hoeveel ruimte er moet zijn tussen de
autos en tussen 2 rijen autos. De Freudenthalers zijn ook tegenstander van
het werken met formules als bxh. Dit leidde er ook toe dat voorstanders van een
constructivistische aanpak er in 1992-1993 binnen de eindtermencommissie
wiskunde inslaagden om geen formules te laten opnemen. Ze schermden ook voortdurend
met doing mathematics i.p.v. knowing mathematics.
In onze vakdidactische publicaties wiskunde
wezen we op de eenzijdigheid en gevaren van sterk gesitueerde of
contextverbonden kennis, van contextueel rekenen à la Freudenthal Instituut.
Het gesitueerd leren heeft o.a. te weinig oog voor het feit dat het wiskundeonderwijs
voor een groot deel (en zeker binnen de wiskunde) gedecontextualiseerde, breed
toepasbare leerresultaten beoogt en gestandaardiseerde & geautomatiseerde
berekeningswijzen. Een paar voorbeelden.
Het Freudenthal Instituut associeert b.v. het
begrip aftrekking met een lineaire context: b.v. afstand van 85 km, je hebt al
27 km afgelegd, hoeveel nog? Met deze context drijft men de leerlingen in de
richting van het omslachtige aanvullend optellen/verder tellen met gebruik
van de getallenlijn: van 27 naar 85 wordt dan: 27+3=30; 30+10=40
80+5= 85, en
daarna optellen: 3 + 10 + 10 +10 +10 + 10 +5 = 58. En daar de leerlingen ook
lange tijd gebruik mogen maken van de lineaire getallenlijn komen ze niet vlug los
van zon langdradige berekening. Zon contextuele of gesitueerde aftrekopgave
remt inzicht en transfer af; zo komen leerlingen niet vlot tot een gestandaardiseerde,
korte & geautomatiseerde berekeningswijze als 85-20= 65, 65-7= 58.
Ook de Braziliaanse straatventertjes b.v.
kunnen hun gesitueerde rekenkennis niet toepassen in andere contexten, bijv.
als ze niet kunnen terugvallen op het eenvoudige teruggeven van geld via verder
tellen tot men uitkomt bij het geldbedrag dat men gekregen heeft. Hun
rekengedrag is niet flexibel; vlot aftrekken lukt niet als ze niet kunnen
terugvallen op het eenvoudige teruggeven van geld via verder tellen tot men
uitkomt bij het geldbedrag dat men van de klant gekregen heeft. En hetzelfde geldt
voor leerlingen waarbij men voor het vraagstuk van hoeveel km moet de auto nog
afleggen, de leerlingen duwt in de richting van verder tellen/ aanvullend
optellen i.p.v. klassieke aftrekken.
Ook Simon en co (o.c.) concludeerden in 2000
dat de visie op contextueel leren heel eenzijdig is; en dat uit onderzoek precies
blijkt dat b.v. rekenkennis en rekenvaardigheden al te sterk
contextgebonden blijven als ze te lang
of enkel in een bepaalde context onderwezen werden.
De kritische reactie van de Amerikaanse professor
David Klein luidt: When story problems take center stage, the math it leads to
is often not practiced or applied widely enough for students to learn how to apply
the concept to other problems. Solutions of problems need to be rounded off
with a mathematical discussion of the underlying mathematics. If new tools are
fashioned to solve a problem, then these tools have to be put in the proper
mathematical perspective. Otherwise the curriculum lacks mathematical
cohesion."
De kritiek van Mathematically Correct
luidt: Most reform programs push applications very strongly. They want all
practice to occur in the context of real -world problems. They emphasize the
concrete over
the abstract. However, the symbolic
abstraction (b.v. fomule bxh) that gives power to mathematics is not the
enemy.
In de bijdrage Laat het rekenen tot honderd,
niet in het honderd lopen, formuleerden we in 1993 al een uitgebreide kritiek
op de wiskundevisie van het Freudenthal Instituut (Tijdschrift voor Nascholing
en Onderzoek van het reken/wiskundeonderwijs, 1993, nr. 3, p. 3-16). Adri
Treffers repliceerde dat zijn visie en deze van de Freudenthalers destijds in sterke
mate overeenstemde met de onze, maar dat ze de voorbije jaren radicaal
overgestapt waren op constructivistisch en contextueel rekenen.
Constructivisme leerplan wiskunde 1ste gr.
secundair onderwijs
Ook in het leerplan wiskunde 2009 van het
katholiek onderwijs voor de eerste graad s.o. wordt gepleit voor een constructivistische
aanpak. De Leuvense professoren Lieven Verschaffel, Dirk De Bock en Dirk
Janssens loofden in 2003 de nieuwe eindtermen en leerplannen 1ste graad van
1997/98 waaraan ze hadden meegewerkt (Het succes van de nieuwe wiskunde. In:
Tijdschrift Karakter, Leuven, 2003). Ze wezen vooral op de invloed van de
constructivistische wiskunde van het Nederlandse Freudenthal Instituut. De
professoren schreven: In de eindtermen en leerplannen die vanaf 1997 werden geïmplementeerd
in de eerste graad secundair onderwijs opteerde Vlaanderen resoluut voor de
nieuwe basisfilosofie van het wiskundeonderwijs: het realistisch (lees: constructivistisch
en contextueel) wiskundeonderwijs à la Freudenthal Instituut.
In de 2009-versie van het gemeenschappelijk
leerplan wiskunde eerste graad katholiek onderwijs worden de zegeningen van de
nieuwe wiskunde als volgt beschreven: Het denken over h
|