Waarheen met de nieuwe
eindtermen basisonderwijs? Nivellerende
ET & leerplannen -1998 moeten grondig
bijgewerkt worden.Ook meer en meer duidelijke eindtermen nodig i.p.v. minder
1 Waarheen met nieuwe eindtermen & leerplannen voor het
basisonderwijs?
Nivellerende eindtermen & leerplannen
Momenteel wordt gewerkt aan de opstelling van nieuwe
eindtermen en ontwikkelingsdoelen basisonderwijs. Die eindtermen zijn ook heel
belangrijk voor het opstellen van nieuwe leerplannen en methodes voor rekenen,
taal e.d., en ook voor het
opstellen van de centrale toetsen voor
het 4de en 6de leerjaar. De voorbije decennia beluisterden we heel veel kritiek
op de nivellerende eindtermen en leerplannen van eind de jaren negentig. Ze
worden mede verantwoordelijk gesteld voor de niveaudaling. Tot voor kort
ontkenden de kopstukken van de koepels, de inspectie, professoren als Martin
Valcke, Kris Van den Branden
nog de niveaudaling. Lieven Boeve erkent die nu
wel, maar volgens hem is die niet een gevolg van de nivellerende leerplannen, maar enkel van het feit dat de
leraren de minimalistische eindtermen volgden. Maar merkwaardig genoeg pleit
Boeve tegelijk voor minder eindtermen.
De eindtermen voor het lager onderwijs én evenzeer de ontwikkelingsdoelen/eindtermen
voor het kleuteronderwijs moeten o.i. grondig bijgewerkt worden. In het
doorlichtingsrapport-Andersen van 8 maart 2002 werd gesteld dat de eindtermen onvoldoende
duidelijk geformuleerd zijn, en dat
daardoor ook de inspectie haar controlerende rol onvoldoende kon
uitoefenen.
In de eindtermen wiskunde, Nederlands
werden belangrijke
leerinhouden geschrapt of in sterke mate gerelativeerd. Dit was ook zo in veel
leerplannen. De klassieke grammatica werd
b.v. quasi afgeschaft. In het leerplan Nederlands van het katholiek
onderwijs lazen we bv. ook:Spelling-afspraken
raken de essentie van de taal niet. Een slechte spelling maakt een taal niet
slechter, en een goede spelling maakt een taal niet beter. In punt 3
pleiten we voor meer en voor meer duidelijke eindtermen, en voor het terug
opnemen van belangrijke leerdoelen.
Kennisrelativisme
e.d. namen/nemen nog toe sinds eindtermen-1997
Het kennisrelativisme en de ontcholingsdruk namen de
voorbije 20 jaar nog toe. In reacties op
O-ZON-campagne-2007 stelden drie Brugse inspecteurs: Waarom moet je nog kunnen rekenen met een rekenmachine op zak? Roger
Standaert stelde: Je kan toch gewoon opzoeken hoe een woord gespeld moet
worden? Niettegenstaande de grote kritiek op de taalleerplannen, opteerden
de taalbegeleiders Ides Callebaut en Bart Masquillier de voorbije jaren voor verdere uitholling
van het taalonderwijs, zelfs voor poststandaardtaal-onderwijs met sterke
relativering van het belang van AN, afschaffing
van de werkwoordspelling, enz. Ook de recente ZILL-leerplannen gaan de ontscholende de richting uit; de
ZILL-verantwoordelijken pleiten voor een cultuuromslag, voor ontwikkelend, constructivistisch
en ontdekkend leren. De hoofdadviseur GO! Andries Valcke stelde 2 jaar geleden
nog dat het lesgeven totaal voorbijgestreefd was. In april j.l. gingen er tal van stemmen op om
de werkwoordspelling en ook de grammatica af te schaffen. Lieven Boeve stelde
dat de school van de toekomst in de eerste plaats een leefschool moest zijn i.p.v.
een leerschool. Enzovoort (zie punt 2).
De voorbije decennia
publiceerden we in Onderwijskrant veel kritische analyses van de
eindtermen en leerplannen - en dit voor tal van vakken. Al in september 1993
publiceerden we onze eerste kritieken op de nivellerende ontwerpeindtermen. We
lazen bv. dat het voor Nederlands voldoende was als de leerlingen zich
verstaanbaar konden uitdrukken, als hun
boodschap ondubbelzinnig begrepen kon worden. Vanuit dit perspectief was bv.
klassieke grammatica quasi overbodig.
We bekritiseerden niet enkel het kennisrelativisme,
maar ook de eenzijdige en nefaste
pedagogische aanpak die veelal werd opgelegd, in de tekst 'Uitgangspunten van
de eindtermen'-1996 en in veel leerplannen - in de richting van
constructivisme, eenzijdig vaardigheidsonderwijs, enz.
De pedagogische vrijheid van de leerkrachten kwam in het gedrang, maar
ook de onderwijskoepels deden hier duchtig aan mee in hun leerplanadviezen.
Samen met andere redactieleden publiceerden we de voorbije decennia tegelijk veel bijdragen en boeken over effectief
onderwijs, vakdidactieken voor leren lezen (onze directe
systeemmethodiek), spelling (ook
vereenvoudigde spellingregels voor de werkwoordsvormen), woordenschat,
wiskunde, wereldoriëntatie, meer uitgebalanceerd en eisend kleuteronderwijs
Enkelen werkten mee aan de opstelling van methodes. Het is vanuit die
achtergrond dat we dit themanummer volledog besteden aan de opstelling van de nieuwe
eindtermen en leerplannen.
2 Zorgwekkende publicaties over toekomst onderwijs
in 2014-16: meer ontscholing
De plannen voor de opstelling van nieuwe eindtermen &
leerplannen werden door velen aangegrepen voor pleidooien voor een radicale
perspectiefwisseling in de richting van verdere ontscholing. Met de vele
kritiek op de eindtermen en leerplannen werd geenszins rekening gehouden. In
2014-16 zag het er in zeven officiële publicaties over de toekomst van ons onderwijs
vrij zorgwekkend uit.
De VLOR en de koepel van het katholiek onderwijs
opteerden in 2015 voor een radicale perspectiefwisseling in de richting van
ontwikkelend onderwijs. De VLOR-kopstukken nodigden op de VLOR-startdag van
september 2015 professor Kris Van den
Branden uit om te verkondigen dat ons onderwijs hopeloos verouderd is.
Eind 2014 verscheen het rapport De Nieuwe School in 2030,
een gezamenlijk project van kopstukken
van het ministerie, de VLOR en de
Koning Boudewijn-Stichting. In dit rapport wordt de klassieke school radicaal
vervangen door een zgn. Learning Park. In dit rapport lezen we o.a.: Ons leer- en ontwerplab schetst een ander
toekomstbeeld: op een gewone dag kunnen leerlingen gedurende enkele uren in een
vaste leergroep bijvoorbeeld talen en wiskunde leren, maar het grootste deel
van de dag zijn ze (in groepen met leerlingen van verschillende leeftijd) bezig
met projecten waarin ze hun competenties actief ontwikkelen. ... Echt
aansluiten bij de diversiteit van kinderen en jongeren kan maar als ze ook zelf
de regie kunnen voeren en stuurlui kunnen zijn van hun eigen leren. ... In een
Learning Park zullen de kinderen gecoacht worden om hun eigen leertraject aan
te sturen. Eveneens een pleidooi
dus voor een copernicaanse hervorming, voor kennisrelativisme en
radicale ontscholing. Het rapport Vlaanderen 2050 van de Vlaamse regering, van
minister Crevits en collega's, nam de ontscholende voorstellen uit dit rapport
van 2014 gewoon over. Ook in het verslag van minister Crevits populistische
consultatiecampagne Vanlerensbelang drong de neomanie door en was er weinig
aandacht voor de klassieke leerinhouden en voor de niveaudaling.
De ZILL-leerplanverantwoordelijken pleitten vanaf 2015
eveneens voor een perspectiefwisseling, voor een constructivistische methodiek,
voor totaliteitsonderwijs, enz. In Forum van januari 2015 stelden pedagogisch
directeur Machteld Verhelst en Kris De Ruysscher dat het bij ZILL om een echte
perspectiefwisseling gaat, om een resolute ontwikkelingsgerichte klemtoon, om een nieuwe
didactische aanpak naar het model van het huidige kleuteronderwijs:
verantwoordelijkheid geven aan jongeren voor eigen leerproces, contextueel
& ontdekkend leren,
Het ZILL-leerplan Nederlands hield ook geenszins rekening
met de vele kritiek van de
praktijkmensen en met de niveaudaling. De vroegere pedagogische coördinator Jan
Saveyn beaamde nochtans in 2007 onze O-ZON-kritiek op de ontscholing &
niveaudaling, en op de uitholling van het taalonderwijs. Hij schreef: Het Leuvens Taalsteunpunt van Kris Van den Branden opteerde jammer
genoeg voor radicaal vaardigheidsonderwijs. Woordenschatrijtjes, zinsontleding,
aanleren van grammaticale - en spellingregels
waren uit den boze. De
leerlingen moesten enkel al doende leren vanuit globale taaltaken en
zelfontdekkend hun eigen taal analyseren. Veel praktijkmensen nemen ook
aanstoot aan de exclusieve keuze voor inhouden vanuit een louter functioneel
oogpunt, evenals aan de stelling dat men onderwijsleerprocessen altijd aan
realistische, authentieke contexten moet zien te koppelen, aan het ontbreken
van banden met de traditie van het systematisch taalonderwijs, aan het geen aandacht
schenken aan de verwachtingen van het secundair onderwijs ten aanzien van de
basisschool. (Nova et Vetera, september 2007).
Jan Saveyn werd in 2011 opgevolgd door Machteld Verhelst,
ex-medewerker Leuvens Taalsteunpunt van Kris Van den Branden. Verhelst en ZILL
schakelden Kris Van den Branden &
Martin Valcke in als ZILL-adviseurs, twee ontscholers. ZILL
hield in zijn leerplan dan ook geenszins
rekening met de rake kritiek van Saveyn en de leerkrachten, en koos voor een
constructivistische/zelfontdekkende aanpak, een perspectiefwisseling ook in de
richting van de reformpedagogiek van 100 jaar geleden en van het Decrolyaans
leerplan van 1936 - totaliteitsonderwijs inbegrepen. Het leerplan Nederlands
legde ook de kritiek van Saveyn naast zich neer.
We maken ons dus al een aantal jaren zorgen over de
opstelling van de nieuwe eindtermen en leerplannen. Sommigen willen de lat nog lager leggen; het kennisrelativisme en de
beeldenstormerij zijn nog steeds wijd verspreid. Denk ook maar aan de recente
pleidooien voor het gewoon afschaffen van de grammatica en de werkwoordspelling.
Volgens de nieuwe ANS (Algemene Nederlandse Spraakkunst) is nu ook het verschil
tussen hen en hun niet langer belangrijk. Volgens het hoofd van de Taalunie is
hun hebben ook goed Nederlands. Enzovoort.
3 Minder of meer eindtermen & verhogen onderwijslat?
3.1 Minder of meer eindtermen?
De eindtermen kregen
de voorbije decennia terecht de kritiek dat ze minimalistisch waren en te
weinig steun boden, belangrijke brokken leerstof als de regel van drie, klassieke grammatica lieten vallen, de taalvakken uitholden ...
Ook bij het opstellen van het leerplan wiskunde-1998 voor het lager (katholiek)
onderwijs hadden we al te weinig steun aan de eindtermen
In het doorlichtingsrapport-Andersen van 8 maart 2002
werd gesteld dat de eindtermen
onvoldoende duidelijk geformuleerd zijn, en dat
daardoor ook de inspectie haar controlerende rol onvoldoende kon
uitoefenen. Een andere kritiek luidde dat het in inspectiecriteria vooral en ten onrechte ging om proces-criteria
over pedagogische aanpak geïnspireerd op
Uitgangspunten van de eindtermen die ook een pedagogische/didactische aanpak oplegden.
Merkwaardig genoeg dringen sommigen momenteel aan op minder
eindtermen. Minister Hilde Crevits, Lieven Boeve & Raymonda
Verdyck stelden in het
VRT-Bel10-programma van 22 juli-2015 dat
de eindtermen en leerplannen in sterke mate ontstoft moesten worden. Onlangs
liet Boeve ook al verstaan dat hij niet akkoord zou gaan met een uitbreiding
van de eindtermen voor het lager onderwijs. Tegelijk pakten Boeve en Verdyck
echter uit met een groot aantal nieuwe vakoverschrijdende doelen. We stellen
ook vast dat het nieuwe ZILL-leerplan drie uitgebreide leergebieden en al te
veel doelen voor sociaal-emotionele ontwikkeling aan de klassieke leergebieden toevoegde. Boeve wijt de
niveaudaling aan de minimalistische eindtermen, maar tegelijk wil hij nog
minder eindtermen.
Het VLOR-advies-2015 stelde eveneens voor de eindtermen en
leerinhouden gevoelig te beperken, omdat
uit de eindtermenevaluatie bleek dat 10% of 15% van de leerlingen bepaalde
leerdoelen niet echt of op een voldoende niveau bereikten. En ook de
VLOR-basisonderwijs opteerde in een advies van 20 juni 2020 voor een beperking van het aantal eindtermen
(in: Vorm geven aan nieuwe onderwijsdoelen voor het basisonderwijs). De VLOR
pleitte voor veel vrije ruimte en voegde er aan toe: Om de vrije ruimte te garanderen, moet de nieuwe set eindtermen strikt
voldoen aan de decretale omschrijving: het zijn minimumdoelen die het Vlaams
Parlement noodzakelijk en bereikbaar acht voor de leerlingenpopulatie. De
VLOR is ook bezorgd over het voornemen om meer aandacht te besteden aan de
eindtermen Nederlands en wiskunde.
In het leerplan wiskunde-1998 (katholiek lager onderwijs)
formuleerden we minutieus alle leerdoelen per leerjaar. Niemand stelde dat die
vele leerdoelen in strijd waren met de pedagogische vrijheid, de vrije ruimte
voor de leerkrachten. We legden wel geen pedagogische aanpak op - en dit in
tegenstelling met de meeste leerplannen.
3.2 Vigerende eindtermen volgens velen minimalistisch en nivellerend
In zijn opiniestuk Het
Vlaams onderwijs: het noorden kwijt?
bestempelde de ervaren onderwijzer Jef Boden de eindtermen van de jaren
negentig terecht als veel te vaag en tegelijk minimalistisch
en nivellerend. Hij beschreef uitvoerig
reeksen belangrijke klassieke leerdoelen voor de verschillende vakken die
sneuvelden; zoals bv. de meeste
grammaticale kennis (VRT-website, 24 augustus 2010).
In de ontwikkelcommissie wiskunde slaagden we er niet in om b.v. de kennis van elementaire formules voor de berekening
van oppervlakte, de regel van 3 e.d. op
te nemen. We hebben ze achteraf wel in het leerplan weer opgenomen. We hebben
in het leerplan-1998 (katholiek onderwijs) ook het belangrijke onderscheid weer ingevoerd tussen
gestandaardiseerd berekenen en anderzijds hoofdrekenen/gevarieerd rekenen. We
spreken in het leerplan ook over de rubriek meten én metend rekenen en niet
louter over de meer beperkte term meten in
de eindtermen, omdat we nog steeds het klassieke metend rekenen belangrijk
vinden.
De eindtermen
Nederlands waren nog algemener
geformuleerd dan deze van wiskunde: b.v. bepaalde soorten teksten kunnen lezen, het gepaste taalregister kunnen hanteren; en veel
belangrijke leerdoelen werden gewoon geschrapt. De leerlingen beschikken
momenteel ook voor de vakken natuurkennis, geschiedenis en aardrijskunde over veel
minder kennis dan weleer.
3.3 Eindtermen of eerder confrontatiedoelen? Niet enkel einde 6de leerjaar!
ET moeten voldoende
oriënterend zijn en gemeenschappelijk leeraanbod garanderen
De opgelaaide & hevige discussie omtrent de
uitgebreidheid van de eindtermen in het s.o. laat vermoeden dat dit debat er
ook zal zijn omtrent de eindtermen lager onderwijs. Lieven Boeve liet dit
inmiddels al uitschijnen.
Volgens ons zijn er voor de meeste vakken meer en
duidelijkere eindtermen nodig dan in de vigerende eindtermen: (1)om te
garanderen dat alle leerlingen in welke
school of onderwijsnet ook volwaardige en gelijke ontwikkelingskansen krijgen;
(2)en dus ook om voldoende steun te bieden bij de opstelling van de
leerplannen. Die overeenstemming tussen de leerplannen moet er ook zijn voor de
vele leerlingen die van school of schoolnet veranderen. De Leuvense onderwijskundige Jan Van Damme
stelde in dit verband op 22 februari 2021: De
grote onderwijskoepels moeten uiteraard afspraken maken over de
leerinhouden/leerstofeisen zodat leerlingen die van school en koepel wisselen
geen problemen ervaren (in: Met nieuwe eindtermen alleen krik je kwaliteit
niet op, DS).
Voor het Rijksonderwijs autonoom werd, liet de minister van
onderwijs een Rijksleerplan opstellen dat verplichtend was voor het
Rijksonderwijs en waarop ook de leerplannen profane vakken van het katholiek
onderwijs zich moesten baseren. En zo garandeerde de overheid de
gemeenschappelijkheid in het leeraanbod voor alle leerlingen. Er kwamen bij
mijn weten in al die tijd geen klachten omtrent de vrijheid van onderwijs bij
het grondwettelijk hof. In veel landen werkt men overigens met landelijke
leerplannen. Zelf stel ik al lang voor dat de onderwijsnetten samen leerplannen opstellen voor de profane vakken. En dan zouden we ook verlost zijn van de
eindtermentwisten die momenteel dreigen uit de hand te lopen. Ik was zelf
mede-opsteller van het leerplan wiskunde lager (katholiek) onderwijs-1998, maar
in opdracht van een ander onderwijsnet zou ik net hetzelfde leerplan opgesteld
hebben.
Meer en duidelijkere eindtermen zijn ook belangrijk en
noodzakelijk in functie van de centrale proeven voor het 4de en 6de
leerjaar die ingevoerd zullen worden. Om
valide en functionele centrale proeven
voor leerlingen van alle scholen en
schoolnetten te kunnen opstellen, moet er een grote mate van
gemeenschappelijkheid zijn in de leerplannen.
Voor de centrale proeven vierde leerjaar is er nu ook nood aan extra ET
voor het einde van het vierde leerjaar en aan leerplannen die de leerdoelen einde 4de leerjaar
aanduiden en leerboeken die daarop afgestemd zijn.
Volksvertegenwoordiger Loes Vandromme (CD&V) vroeg op 1
april j.l. aan minister Ben Weyts of het wel mogelijk was om met centrale
toetsen de leerwinst van leerlingen te meten als je weet dat leerlingen wel
eens van school en schoolnet veranderen. Ik verstuurde meteen een bericht
waarin ik stelde: Een centrale proef 4de en 6de
leerjaar vereist in elk geval dat de
eindtermen en leerplannen zorgen voor een grote mate van gemeenschappelijkheid
in de leerdoelen en leerplannen. De
eindtermen moeten dan ook voldoende uitgebreid en concreet zijn om die
gemeenschappelijkheid in de leerplannen te garanderen. En
leerplannen wiskunde en taal zullen ook voldoende moeten aanduiden wat
er eind 4de leerjaar gekend moet zijn in het ZILL-leerplan is dit b.v.
onvoldoende het geval omdat de leerdoelen niet meer per leerjaar worden aangeduid.
In het leerplan wiskunde
lager (katholiek) onderwijs van 1998 duidden we nauwkeurig de
leerstofpunten per leerjaar aan. Dit biedt zowel houvast voor de leerkrachten
als voor de opstellers van methodes voor wiskunde e.d.
Een aantal pedagogen van de Leuvense onderzoeksgroep Educatie en maatschappij mengden zich
recentelijk in het debat: ook zij opteerden jammer genoeg voor minimale
eindtermen met een beperkte functie en spraken zich tegelijk ook radicaal uit
tegen het invoeren van centrale toetsen en dit allemaal in naam van de
pedagogische vrijheid van de school en van
de leerkrachten. Maar met beperkte eindtermen dreigen de leerinhouden
van de scholen en schoolnetten al te sterk van elkaar te verschillen en dus
ook geen gelijke ontwikkelingskansen te garanderen voor elke leerling.
Het is merkwaardig en jammer dat de Leuvense pedagogen hier
geenszins rekening mee houden en blijkbaar ook weinig voeling hebben met de
klaspraktijk. Tegelijk hebben ze blijkbaar geen bezwaar tegen de uitgebreide
leerplannen van de onderwijsnetten. Ze beseffen blijkbaar ook niet dat de pedagogische/methodische vrijheid van de
leerkrachten de voorbije decennia vooral gekortwiekt werd door de methodische instructies die de meeste
leerplannen propageerden en oplegden
veelal ook eenzijdige en controversiële methodieken als
constructivistisch en contextueel rekenen, eenzijdig communicatief
taalonderwijs, enz.
Geen strikte
eind-termen, maar confrontatiedoelen zoals in klassieke leerplannen
Het werken met enkel minimale eindtermen met
resultaatsverbintenis, met ET dus die bijna door elke leerling bereikt
moeten worden, lijkt ons niet aangewezen.
Zo werd b.v. destijds gesteld dat de klassieke grammatica (lijdend en meewerkend voorwerp, persoonlijk
en bezittelijk voornaamwoord
) niet mocht opgenomen worden omdat een aantal
leerlingen moeite hebben met die leerdoelen.
Ook zwakkere leerlingen die bepaalde doelen maar deels
bereiken, hebben er o.i. baat bij dat ze bv. al in het lager onderwijs
geconfronteerd worden met breukrekenen,
de regel van 3, lijdend en meewerkend voorwerp, ... Het kennen van de
dt-regels, de formules voor de oppervlakteberekening,
zonder volledig inzicht, is op zich ook al belangrijk en functioneel.
Die partiële kennis kan ook in het secundair onderwijs nog bijgewerkt worden.
Ze is ook belangrijk voor het later leven: bv. om later als
ouder enigszins te weten waarover het gaat als de eigen kinderen met
zon opgaven op school geconfronteerd
worden. In die zin zijn heel wat doelen niet zozeer einddoelen met
resultaatsverbintenis, maar eerder confrontatie-of nastreefdoelen, doelen
waarvan we weten dat ze niet door alle leerlingen ten volle bereikt zullen worden. Het feit dat
niet alle leerlingen de dt-regels
foutloos zullen kennen, is o.i. nog geen reden om de werkwoordspelling
af te schaffen.
In de klassieke leerplannen- ging het steeds en terecht om
essentiële leerinhouden/doelstellingen waarmee alle leerlingen geconfronteerd
moeten worden, om confrontatiedoelen. Ook in het leerplan wiskunde-98 dat ik mede opstelde was dit het geval; we
namen ook doelstellingen i.v.m. breuken e.d. op waarvan we wisten dat niet alle leerlingen
ze ten volle konden bereiken.
De naam eindterm die destijds werd
ingevoerd, werd jammer genoeg
geassocieerd met minimale doelen in de betekenis van doelen die bijna
elke leerling moet bereiken. Minimum-eindtermen met resultaatsverbintenis voor
alle leerlingen leidden/leiden al te vlug tot het schrappen van leerdoelen die
zwakkere leerlingen slechts partieel
kunnen bereiken. (Vanaf het s.o. is een differentiatie in eindtermen en
leerplannen algemene vorming wel wenselijk.)
Enkel eindtermen einde 6de leerjaar is
geenszins voldoende
Eindtermen moeten voldoende houvast bieden voor
leerkrachten, opstellers van leerplannen, inspectie,
Voor het secundair onderwijs worden er
eindtermen opgesteld per graad, maar voor het lager waren er enkel eind lager onderwijs. Met
eindtermen eind zesde leerjaar
weten leerkrachten van de leerjaren 1 tot en met 5 nog niet wat ze
precies moeten aanbieden in hun klas en wat de leerlingen al in de vorige
leerjaren geleerd hebben. Zo vermelden ET Nederlands wel dat de
12-jarigen een aantal soorten teksten begrijpend moeten kunnen lezen, maar
er wordt met geen woord gerept over het technisch lezen in het eerste en de
daarop volgende leerjaren. Eindtermen per graad zoals in het s.o. zijn
o.i. wenselijk. Maar dit keer zal men
ook omwille van de centrale toetsen eind 4de leerjaar eindtermen moeten
opstellen.
We hebben dus voor het lager onderwijs meer en meer
duidelijke ET nodig. We hopen dat de
nieuwe eindtermenoperatie zal leiden tot het terug opnemen van belangrijke
doelstellingen die sneuvelden in de vorige eindtermenoperatie: als basisgrammatica
(persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord, lijdend en meewerkend voorwerp ...),
formules voor oppervlakte en inhoud, belang van dictee Frans i.p.v. enkel Franse
woordjes kunnen kopiëren.
4 Grote invloed DVO & universitaire
experts op ET & leerplannen: vervreemding
klaspraktijk
4.1 Inleiding en probleemstelling
De eindtermenoperatie van de jaren negentig werd volledig
gepatroneerd en in sterke mate beïnvloed door de pedagoog Roger Standaert en
zijn DVO, die zich manifesteerden als
propagandisten van het kennisrelativisme & constructivisme, eenzijdig vaardigheidsonderwijs
e.d. In punt 4.2 gaan we hier uitvoerig
op in. Standaert & zijn DVO-medewerkers en topambtenaar Georges Monard
wilden de opstelling van de nieuwe eindtermen duidelijk aangrijpen om een
perspectiefwisseling, cultuuromslag te realiseren.
Het was ook geen toeval dat de universitaire experts die
Standaert en zijn medewerkers betrokken in de ontwikkelcommissies veelal mensen
waren die pasten bij hun constructivistische onderwijsvisie en keuze voor vaardigheidsonderwijs met
beperking van de kennis, e.d.: voor
Nederlands Frans Daems en Koen Jaspaert,
voor wereldoriëntatie en voor ontwikkelingsdoelen kleuteronderwijs Ferre
Laevers, voor wiskunde Gilberte Schuyten
en Lieven Verschaffel, ...
Die onderwijsexperts pakten uit met modieuze en
simplistische onderwijsvisies als constructivisme, eenzijdig communicatief taalvaardigheidsonderwijs & minder
aandacht voor grammatica, spelling en AN, doing
mathematics i.p.v. knowing, louter thematische wereldoriëntatie,
ervaringsgericht & ontwikkelend kleuteronderwijs, enz. Het feit dat de uitverkoren
universitaire onderwijsexperts binnen de ET-ontwikkelcommissies te weinig het lager onderwijs en de klassieke
leerplannen kenden, leidde eveneens tot een vervreemding van de klaspraktijk.
Voor het eerst in de geschiedenis werden bij de opstelling van de eindtermen en
leerplannen universitaire onderwijsexperts betrokken; vroeger waren het
steeds ervaren leerkrachten en inspecteurs lager onderwijs. Ook onderwijzer Jef
Boden betreurde terecht dat de invloedrijke universitaire leden van
de ontwikkelcommissies onvoldoende het basisonderwijs en de klassieke
leerdoelen en leerplannen kenden en waardeerden. Hij schreef: De ontwikkelingsdoelen en eindtermen zijn
voor een groot deel geschreven door
talrijke achtergrondmedewerkers en al dan niet zelfverklaarde
onderwijsspecialisten. Het resultaat is een surrealistische bundel die aantoont
dat de lat van het kwaliteitsniveau steeds lager gelegd wordt.
4.2 Roger Standaert en DVO viseerden kennisrelativisme,
constructivisme ...
Toen ik merkte dat Monard in 1991 een beroep deed op
kennisrelativist Roger Standaert als
DVO-directeur, en hem de opstelling van de eindtermen en van de doorlichtingscriteria van de inspectie
toevertrouwde, wist ik ongeveer hoe laat het was. In het blad Klasse van april 1993 stelde de
DVO-directeur Roger Standaert de controversiële uitgangspunten voor het
opstellen van de nieuwe eindtermen voor.
In de bijdrage DE KNOPEN en hoe ze worden doorgehakt omschreef hij de o.i. nefaste uitgangspunten
zo:
(1)Minder accent op
kennis en het cognitieve, meer op waarden en het affectieve.
(2)Minder theorie en zuiver intellectualisme: meer praktijk,
toepassing en aandacht voor het levensechte.
(3)Minder mikken op het geheugen, onmiddellijk resultaat op de korte
termijn, meer aandacht voor wat beklijft op lange termijn.
4)Minder specialisatie en meer brede basisvorming.
(5)Een andere grote vernieuwing is de vakoverschrijdende aandacht. In
het basisonderwijs spreken we niet meer over vakken. Er blijven slechts vijf
leergebieden over.
6)Vijf
vakkenoverschrijdende themas: vorming tot burgerschap, milieuopvoeding,
sociale vaardigheden, leren leren en gezondheidszorg.
Standaert beweerde dat die keuzes/doorgehakte knopen tot
stand gekomen waren na veel denk- en studiewerk. Pas nadat de eindtermen al
opgesteld waren stelden Standaert en de DVO de zgn. Uitgangspunten van de
eindtermen voor, een verdere bewerking van de keuzes uit de tekst van 1993,
met nog meer de klemtoon op de constructivistische en competentiegerichte
aanpak. De DVO stelde het ook ten onrechte voor alsof de ontwikkelcommissies al
bij de start van de opstelling van de
eindtermen deze tekst in handen gekregen hadden Dit was niet het geval. De DVO
legitimeerde achteraf zijn controversiële
opstelling ook zo: Er was een verschuiving nodig van het traditionele doceren, naar
vormen van open leren die (bijna) volledig
leerlinggestuurd zijn. In tegenstelling tot de traditionele opvatting,
waarbij de leraar werd beschouwd als de overdrager van kennis, wordt de
leerling vandaag actief betrokken bij het leerproces. Bij actief leren wordt in veel mindere mate
gefocust op overdracht van feitenkennis.
Leerinhouden moeten ook ingebed zijn in
concrete, en voor de leerling herkenbare contexten (in DIROO-boek: Is de leraar een coach?, Academia
Press -2004)
Standaert legitimeerde de filosofie achter de opstelling van
de eindtermen in 2007 in termen die nog
explicieter wezen op zijn radicaal kennisrelativisme: Bij de opstelling van de eindtermen was de reactie van de beleidsmakers
en de onderwijswereld(?) op de kennisexplosie van die kennis niet meer op de
voet te volgen. Moet je nog wel kunnen
hoofdrekenen, met een calculator op zak?
Ik zoek toch gewoon op hoe gedownloaded gespeld moet worden. Waarom wordt weten wie
Rubens was, hoger aangeslagen dan weten wie
David Beckham is? Het is geen schande als je een technische analfabeet bent, maar dat is het
wel als je je nogal direct uitdrukt in een gesprek: a parlure vulgaire contre la parlure bourgeoisevan
de Franse sociologen (in: Nova et
Vetera, Sept. 2007). Standaert sloot
zich hier ook aan bij het kennis- en
cultuurrelativisme van de Franse socioloog
Pierre Bourdieu. In zijn standpunten over examens, punten, rapporten,
centrale toetsen
stelde Standaert zich
de voorbije 50 jaar ook steeds
prestatievijandig op.
Nog een paar illustraties van Standaerts kennisrelativisme.
Tijdens de startvergadering van de ontwikkelcommissie wiskunde stelde Standaert ook meteen dat volgens hem
b.v. ook breukenonderwijs in de lagere
school te moeilijk was voor de meeste leerlingen. Hij stelde verder dat er niet
teveel eindtermen mochten zijn; enz. Ik
repliceerde dat volgens mij het breukenonderwijs grotendeels moest behouden
blijven, en dat hij de opstelling van de eindtermen aan de commissieleden zelf moest overlaten.
Ik nam me alvast voor om zelf geen rekening te houden met de visie van Standaert en de DVO, en om weerwerk te bieden aan commissieleden
waarvan ik wist dat ze het constructivisme omarmden. Zelf kwam ik op voor onze
sterke wiskundetraditie in het lager onderwijs - zowel inhoudelijk als qua
methodiek.
Inspecteur-generaal Peter Michielsens poneerde in 1991 en
1999: In de 21ste eeuw zullen leerlingen
hun eigen leerprocessen zelf sturen. Geen enkele overheid, onderwijzer of
professor zal nog in staat zijn om
dwingend anderen voor te schrijven
wat geleerd moet worden. Impuls, juni 1999, p. 381).
5 Kennisrelativisme & constructivisme
al lang vóór opstelling ET in 1993 in optocht
Het kennisrelativisme e.d. in de eindtermen en
leerplannen-1998 was niet nieuw, maar een product van dominante onderwijsvisies
- ook bij tal van opstellers van de eindtermen en leerplannen. Onze sterke
Vlaamse onderwijstraditie en didactische aanpakken die hun
deugdelijkheid/effectiviteit al lang bewezen hadden, werden door veel zgn.
onderwijsexperts al lang radicaal in vraag gesteld. Al in de jaren tachtig
deden we ons best om die ontscholingsdruk te bestrijden. We waarschuwden tijdig
in Onderwijskrant, ook in 1981 op de Nationale Onderwijsdag in de Blandijnberg.
Illustraties van
kennisrelativisme, prestatievijandigheid e.d. vanaf
1970
*In haar licentiaatsonderzoek toonde Katrien Staessens aan
dat ook nog in 1985 het zelfontplooiingsdenken en -vocabularium volop aanwezig waren in de
meeste pedagogische publicaties, en dus niet enkel in de publicaties van Ferre
Laevers & CEGO en van de methodescholen
ook bv. in teksten van onderwijskoepels over hun pedagogisch
project. De Leuvense prof. Ferre
Laevers schreef al vanaf 1976 dat hij niet begreep hoe onze kleuters en
leerlingen lager onderwijs het konden uithouden in een schoolomgeving waarin
hun behoeften en verlangens werden onderdrukt. Uit het rapport Zicht op kwaliteit
van de Nederlandse Commissie Evaluatie
Basisonderwijs(1994) bleek dat in
de jaren tachtig het zelfontplooiingsmodel centraal stond in Nederland; ook in Vlaanderen was dit het
geval. Klassiek onderwijs was totaal voorbijgestreefd.
*Vanaf 1998 stelde topambtenaar Georges Monard dat het Vlaams onderwijs op alle niveaus totaal
verouderd was en dat Kurieren am Symptom
geen soelaas meer kon bieden. Het onderwijs moest totaal hervormd worden. Ik
stelde ook vast dat Monard ervoor zorgde
dat kennisrelativist Roger Standaert directeur werd van de nieuwe Dienst voor onderwijsontwikkeling, en hem meteen
belastte met de opstelling van de eindtermen en (samen met prof. Laevers) voor
de opstelling van de criteria voor de doorlichting
van de inspectie.
Die neomanie en bevlogenheid van Monard werd gunstig onthaald vanuit het
vernieuwingsestablishment. In mei 1992 liet ik Monard op een studiedag van de
administratie in Nieuwpoort weten dat ik me grote zorgen maakte over de
revolutionaire bevlogenheid van de topambtenaren, hun gebrek aan waardering
voor onze sterke onderwijstraditie en hun beeldenstormerij.
Al voor de start van de opstelling van de ET waren ook het
constructivisme & ermee verbonden kennisrelativisme in opmars - ook bij
mensen van de onderwijskoepels die iets later de leerplannen opstelden. Bij het
opstellen van het leerplan wiskunde lager
(katholiek) onderwijs in 1994-1995 kreeg ik eveneens af te rekenen met
het constructivisme vanwege de
leerplanvoorzitter s.o. André Van der Spiegel.
Ik waarschuwde al in 1987 in Onderwijskrant voor de nieuwe
mode van het constructivistisch en
contextueel rekenen à la Freudenthal Instituut.
De professoren Eric De Corte en Lieven Verschaffel betreurden dat de Torhoutse pedagoog Raf Feys in Onderwijskrant al lange tijd van leer trok tegen zaken als het
constructivisme die nochtans vanuit
onderwijswetenschappelijke hoek op de practici afkomen (in het tijdschrift Impuls, 2001). Ik stelde al eind de jaren tachtig dat
sommigen het extreem van de formalistische en hemelse moderne wiskunde wilden
inruilen voor het andere extreem van het constructivistisch, contextueel/aards
rekenen, en tegelijk een karikatuur
ophingen van het klassiek
wiskundeonderwijs. Ik waarschuwde in 1987 in Onderwijskrant: Het komt er
volgens mij enkel op aan de vele goede elementen uit onze sterke wiskundetraditie,
die door de moderne wiskunde onder het stof zijn geraakt,
te herwaarderen, en aan te vullen met enkele waardevolle nieuwe
elementen.
*Het spellingonderwijs staat ook al heel lang onder druk. In
de jaren 1970 opteerden
VON-redactie-leden-neerlandici van het tijdschrift VONK als Frans Daems
zelfs voor de odeklonjespelling; en dus
ook al voor de afschaffing van de werkwoordspelling. De VON-neerlandici
bekritiseerden in de jaren tachtig ook de klassieke methodiek voor begrijpend lezen met zijn uitgekiende en
gestructureerde leesteksten & goed-doordachte (denk)vragen. De teksten
moesten voortaan aansluiten bij de leef- en ervaringswereld van de kinderen.
Leerkrachten moesten de leerlingen vooral leren om zelf een tekst te bevragen.
Het is geen toeval dat het niveau van begrijpend lezen de voorbije jaren is
gedaald. Zelf pleitten we in 1991 in Onderwijskrant voor de herwaardering van
de klassieke methodiek - aangevuld met het doordacht aanleren van
leesstrategieën; tevergeefs.
*De leerplanvoorzitter katholiek onderwijs Ides
Callebaut liet zich al in de jaren 1980 denigrerend uit over het klassiek
taalonderwijs. Hij legde later de vele kritiek op het leerplan-1998 naast zich
neer, en pakte in 2009 uit met een nog
meer radicale en eenzijdige visie.
Callebaut opteerde nu zelfs voor
het quasi afschaffen van de standaardtaal: Wat doen we met ons taalonderwijs
als er geen standaardtaal meer is? Volgens Callebaut is er zonder standaardtaal
zelfs beter taalonderwijs mogelijk. Hij betreurde tegelijk dat de meeste leerkrachten zijn
visie niet genegen waren. In de paragraaf De
leerplanmakers hebben ons eigenlijk al de weg getoond pochte Callebaut dat zijn visie eigenlijk al grotendeels in de leerplannen en
eindtermen van de jaren 80 en 90 aanwezig was, en ook perfect aansloot bij de visie van prof. Joop Van der Horst in zijn boek Het einde van de standaardtaal. Hij
poneerde: De leerplanmakers en de taaldidactici propageren al lang het poststandaardtaal-Nederlands.
*Frans Daems en Koen Jaspaert waren de universitaire experts
binnen de ontwikkelcommissie. In de begeleidende tekst bij de
ontwerpeindtermen van augustus 1993
lazen we in de begeleidende tekst: Het onderwijs Nederlands verschuift al een
tijd geleidelijk en terecht in de richting van communicatief onderwijs. Het
algemeen uitgangspunt moet ook zijn dat voortaan taalvaardigheid centraal moet
staan. De klassieke schoolgrammatica hield zich vooral bezig met het aanleren
van vaktermen. Dat soort grammaticaonderwijs met zijn wereldvreemdheid en te
hoge abstractiegraad, leidt de leerlingen niet tot inzicht in taal en
taalgebruik.
Die uitspraken klonken me vertrouwd in de oren. Voor het vak
Nederlands werd al in de
leerplannen van rond 1990 de eenzijdige communicatie aanpak gepropageerd,
met communicatieve competentie als toverwoord.
Ook het belang van de klassieke grammatica werd toen al in vraag gesteld. Modieuze concepten als normaal-functioneel, communicatieve
competentie, taalvaardigheidsonderwijs,
. doken overal op. Ze leidden tot
een sterk verengde invulling van het vak Nederlands; wat ook later in de
eindtermen en leerplannen tot
uiting kwam. Volgens het concept normaal-functioneel
(uit 1976) dient het (taal)onderwijs alleen
aan de orde te stellen wat de leerling/cursist op korte termijn
functioneel kan gebruiken en/of van belang acht voor zichzelf. Men kiest
hierbij ook voor het leren al doende, waarbij de taak van de leerkracht-coach
vooral bestaat in het scheppen van situaties (authentieke take, leeromgeving)
waarin de leerlingen taalactiviteiten uitvoeren en aldus hun taalvaardigheid
zelf construeren. Propagandisten van
'normaal-functioneel taalonderwijs' (vanaf 1976) stelden tegelijk dat het
klassiek taalonderwijs enkel schools-functioneel is. Zo was het aanleren van
een term als ventiel niet langer meer normaal-functioneel omdat de leerlingen
bij de fietsenmaker toch normaal het woord soupape gebruikten.
De late jaren tachtig waren de jaren van de doorbraak van de
whole-language-visie en van het zgn. normaal-functioneel taalonderwijs. Ook de Leuvense profs. Koen Jaspaert en Kris
Van den Branden sloot zich later daarbij
aan en bestempelden het klassiek
taalonderwijs als ouderwets en totaal voorbijgestreefd. Van den Branden en zijn Leuvens taalcentrum kozen voor
communicatief en constructivistisch totaalonderwijs, en tegen systematisch
onderwijs voor woordenschat, spelling & grammatica. In 2005 en tot voor kort
wekte hij de indruk dat alles nu prima was met ons taalonderwijs - dankzij
uiteraard zijn GOKTaalsteunpunt. Maar in
De Standaard van 20 augustus
2019 schreef hij dat ons taalonderwijs nog nooit gedeugd heeft, omdat ons onderwijs zo verkokerd is, omdat
er aparte lessen begrijpend lezen zijn, omdat de leerkrachten leerboeken
gebruiken, omdat de teksten te abstract of te saai zijn, te ver afstaan van hun
leefwereld. Het is dus niet verwonderlijk dat de nivellerend taalvisies die al
lang in optocht waren in sterke mate de eindtermen en leerplannen van 1998
beïnvloedden.
*Voor de zaakvakken natuurkennis, geschiedenis en
aardrijkskunde werd in de jaren tachtig
mede vanuit Nederland de thematische aanpak en het open projectonderwijs
gepropageerd, enkel nog thematische wereldoriëntatie i.p.v. het zaakvakkenonderwijs
in de hogere klassen. Op de Nationale Onderwijsdag van 1981 in de Blandijnberg
kwamen twee Nederlandse sprekers het open projectonderwijs propageren en de
methodescholen pakten er eveneens uit met ervaringsgericht projectonderwijs
& totaliteitsonderwijs i.p.v.
cursorisch zaakvakkenonderwijs.
Op die nationale onderwijsdag sprak ik me
kritisch uit over open projectonderwijs, ervaringsgericht en
zelfontdekkend leren, totaliteitsonderwijs. Er kwam veel kritiek op cursorisch
en systematisch onderwijs, en veel
propaganda voor een louter thematische en projectmatige aanpak b.v. in publicaties van methodescholen. Zelf
bleven we het belang van voldoende cursorisch onderwijs voor natuurkennis,
geschiedenis en aardrijkskunde in de hogere klassen propageren. Eind 1993
nodigde een DVO-medewerker me uit voor een advies omtrent de eindtermen voor wereldoriëntatie en de
zaakvakken. Ik stelde voor om in de hogere leerjaren naast rijke themas
minstens de helft van de leertijd te behouden voor systematisch/cursorisch
onderwijs voor natuurkennis, geschiedenis en aardrijkskunde, maar merkte dat
dit niet de visie van de DVO was (zie verder op pag. 47-49).
Al bij de start van de opstelling van de eindtermen vreesden
we dus dat dit een gevaarlijke operatie zou worden - gezien de toenemende
propaganda in die tijd voor
kennisrelativisme, leerlinggestuurd & ervaringsgericht leren,
constructivisme, eenzijdig taalonderwijs ,
Redactieleden van Onderwijskrant
deden hun best om binnen de ontwikkelcommissies een andere stem te laten horen
en het kennisrelativisme e.d. af te
remmen.
6 Besluit
De opstelling van de nieuwe eindtermen en leerplannen
wordt heel belangrijk voor de toekomst
van het basisonderwijs, en voor het terugdringen van de niveaudaling. Als
Onderwijskrant willen we in dit themanummer nog eens onze stem laten horen.
In de aanloop van de nieuwe eindtermen en leerplannen
noteerden we de voorbije jaren echter opvallend veel voorstellen voor verdere
ontscholing. We merkten b.v. ook dat in de recente ZILL-leerplannen de
uitholling van bv. het taalonderwijs niet weggewerkt werd. Gelukkig nam het
verzet tegen het kennisrelativisme & andere vormen van ontscholing de
voorbije jaren aanzienlijk toe. Hopelijk komt de stem van de her-scholers
voldoende aan bod bij de opstelling van de nieuwe eindtermen.
Optimalisering
kleuteronderwijs
Uit TIMSS-2015 en - 2019 bleek ook dat ons kleuteronderwijs
in vergelijking met andere landen minder aandacht besteedt aan systematisch
woordenschatonderwijs en aan voorbereidend lezen en rekenen. Maar
de ZILL-verantwoordelijken hielden hier geen rekening mee & wilden het ontwikkelend karakter van
het kleuteronderwijs zelfs doortrekken in het lager onderwijs. Ook dit moet
m.i. In de nieuwe ontwikkelingsdoelen dringend bijgesteld worden
|