In Taalonderwijs en de samenleving schreven Jan Blommaert en Piet Van Avermaet in 2008 op pag. 49 dat ze het niet eens zijn met de kritiek van
Onderwijskrant op hun meedogeloze kritiek op de taaloproepen van minister Frank Vandenbroucke e.a. en op de NT2-taalcampagnes van Onderwijskrant We formuleren nog eens onze analyse en kritiek.
Prof Jan Blommaert en
prof. Piet Van Avermaet schreven in 2006
al een
bijdrage over de taalnaïviteit in het beleid van de minister Vandenbroucke. Zij bestempelden het voornemen om meer aandacht
te besteden aan taalstimulering en aan
NT2 voor anderstalige leerlingen als een vorm van taalnaïviteit. Ook onze campagnes van Onderwijskrant voor de invoering van extra NT2-lessen vaanaf de eerste dag van het leuteronderwijs worden afgewezen door Van Avermaet, Blommaert, Kris Van den Branden en co.
Blommaert en van Avermaet waren het niet
eens met volgende stellingen van minister Vandenbroucke en co:
- dat migrantenkinderen vanuit hun achtergrond een
taalprobleem hebben en dat dit een
negatieve invloed heeft op hun
leerprestaties
- dat men zonder
Nederlands onmogelijk goed kan functioneren en zich integreren
- dat kennis van het Nederlands
allerhande mogelijkheden opent die er anders niet zouden zijn dat
Nederlands dat men in NT2 cursussen leert, ouders wel in staat stelt het
huiswerk van hun kinderen te begeleiden
Vandenbroucke co geloofden volgens hen ten onrechte in de taalstimulering als een belangrijke
hefboom (Wiens Nederlands? Over taalnaïviteit in het beleid, Sampol, maart
2006). Blommaert en Van Avermaet stelden verder: Het is hoog tijd dat men de
retoriek inzake thuistaal versus schooltaal herziet in het licht van dit
soort intense meertaligheid
Nederlands is
voor veel migranten in ons land lang niet de belangrijkste taal en zal
dat ook niet snel worden
Er bestaat overigens geen algemeen geldend recept voor
de remediëring van taalachterstand: zon remedies moeten gebaseerd zijn op
een realistische en accurate inschatting van de behoeften, mogelijkheden en
gebreken. Zo niet biedt men mensen een volkomen nutteloos instrument aan: een paar
rolschaatsen om zich tegen de regen te beschermen. Zolang bijvoorbeeld een
Nigeriaan in de Gentse Rabotwijk blijft wonen en niet naar Sint-Martens Latem
kan verhuizen, en zolang de Turkse migrantengemeenschap zich sociaal-economisch verder emancipeert
in die buurt (wat men moeilijk kan bestrijden) zal hij vooral Turks nodig hebben.
Die slechtemeertaligheid (van die Nigeriaan die onvoldoende Nederlands
kent) is dan ook geen probleem maar een probleemoplossend instrument voor die
migrant.
Ze stelden tevens: Men gaat er ten onrechte van uit dat anderstalige
kinderen vanuit hun achtergrond een taalprobleem
hebben. Ook het doel van het
opvangonderwijs -OKAN is de kinderen te
mainstreamen, ze nadien in de gewone klassen te kunnen opnemen, waar ze dan na enige tijd
naast Nederlands ook Frans en Engels
aangeleerd krijgen, en zo een nieuw meertaligindividu worden. Dat laatste
soort meertaligheid is geldig, en het danst
op een solide vloer van Nederlandse eentaligheid. De meertaligheid van die
anderstalige nieuwkomers heeft geen
enkele waarde als taalbagage
Op de studiedag TREFzeker van 8.02.2007 relativeerde Piet
Van Avermaet eens te meer het belang van het Nederlands en van het
standaardnederlands in het bijzonder. Hij stelde dat we er ten onrechte van
uitgaan dat veel immigranten onvoldoende talige
instrumenten hebben om te functioneren in onze samenleving.
Piet Van
Avermaet & Kris Van den Branden (Steunpunt NT2 Leuven) beweerden in 2004 ook
al dat de problemen van anderstalige leerlingen enkel het gevolg zijn
van sociale discriminatie: Het leerpotentieel en de bereidheid
leerinspanningen te leveren zijn gelijk verdeeld over de verschillende volkeren en
bevolkingslagen. Als kinderen van een
andere etnische afkomst slechter
presteren is er enkel sprake van systematische kansenongelijkheid en
discriminatie (Steunpunt GOK in Beter,
breder en met meer kleur, 2004).
Jan Blommaert stelde in 2007: De beleidsbrief De lat hoog
voor talen in iedere school draait rond het feit dat we ook daar volkomen
achterhaalde, reductionistische beelden
zien van taal en van taalcompetentie. De recepten die de minister nu voorschrijft
zijn recepten waarvan men zo kan voorspellen
dat ze alle bestaande ongelijkheden blijven
bestendigen. De voorstellen van de Beleidsbrief
zullen de bestaande ongelijkheden niet wegwerken, want de centrale visie die
erin vervat zit is net de visie die thans de ongelijkheden versterkt en
bestendigt (Taal, de leeromgeving, en de hoge
lat. Bedenkingen bij taalbeleid en taalkennis. Leerstoel Onderwijsvernieuwing, Universiteit Antwerpen,
februari 2007).
Blommaert en Van Avermaet publiceerden in 2008 samen het boek Taal, Onderwijs en de Samenleving(EPO, 2008, 117 p.). We citeren even
enkele belangrijke passages waarmee we het geenszins eens zijn.
De taalideologische elementen in de taaloproep in
Beleidsbrief van min. Vandenbroucke zijn
een recept voor meer ongelijkheid,
discriminatie en uitsluiting van allochtone lln. & andere, p. 59 . Overal waar men een verhoogde nadruk ziet
op één normatieve standaard merkt men dat taal meer discriminerend werkt.
Nederlands is voor
veel migranten in ons land lang niet de belangrijkste taal en zal dat ook niet
snel worden. Er bestaat ook geen algemeen
geldend recept voor de remediëring van taalachterstand: zon remedies moeten
gebaseerd zijn op een realistische en accurate inschatting van de behoeften, mogelijkheden
en gebreken. Zo niet biedt men mensen een volkomen nutteloos instrument aan:
een paar rolschaatsen om zich tegen de regen te beschermen
.
In veel gemengde
buurten in dit land kan men immers uitstekend overleven zonder Nederlands. De
dominante taal kan er Turks zijn, Arabisch, Russisch, Bulgaars, Engels, Frans
En
wat man vaak ziet is dat zulke buurten uitgesproken polycentrisch zij. Aan de
overzijde van de straat , in de Turkse moskee, is Turks dominant en is men goed
indien men goed Turks spreekt. Hetzelfde kind kan dan ook zeer goed scoren voor
de taal aan de ene kant van de straat, en zeer laag aan de andere kant.
Het is hoog tijd dat men de retoriek inzake thuistaal versus schooltaal herziet in het licht van dit soort intense
meertaligheid
Niemand zegt het in zoveel woorden maar allerhande praktijken,
beleidsbeslissingen en uitlatingen wijzen in dezelfde richting: het liefst van
al zou men deze niet-prestigieuze talen zien verdwijnen uit onze samenleving en
uit de repertoire van zij die ze thans gebruiken.
Taalachterstandsnegationisten als Jan Blommaert en Piet Van
Avermaet ontkenden dus nog steeds de
grote taalproblemen en hun gevolgen voor hun leerproces en voor hun integratie in de maatschappij. Ze voegen er aan toe: De Beleidsbrief van minister Vandenbroucke wil ook het onderwijs in het Frans
en het Engels stimuleren, niet dat in het Berbers, het Turks, het Swahili of
het Albanees, en dit is natuurlijk niet toevallig (p. 76).
Volgens Blommaert en Van Avermaet stelden verder: het
taalproblemen als een factor in de kwetsbaarheid van allochtonen in het onderwijs
is een gemeenplaats in het migrantendebat. Men kan beter die tijd investeren in meertalig
onderwijs en inspelen op de moedertaal van de migranten en op het bij hen
aanwezige meertalige repertoire.
Standaardnederlands discrimineert
Minister Vandenbroucke beklemtoonde ook het belang van de
kennis van het Standaardnederlands. De repliek van Blommaert en Van Avermaet
luidde dat het beklemtonen van het belang van het Standaardnederlands tot discriminatie.
Zij poneerden: Standaardnederlands
is een elite-variant. Ook in het onderwijs is het een uitzondering, eerder dan
een regel. De leerkrachten die in onze generatie lesgaven in de lagere school
(NvdR: een 50 jaar geleden) beheersten nauwelijks het Standaardnederlands. Ze
gaven ons in de jaren zestig onderricht in een vreemd mengsel van dialect en
Algemeen Beschaafd Nederlands.
tussentaal, niet Standaardnederlands is de
feitelijke onderwijstaal.
Veel van onze Vlaamse leerkrachten zijn, volgens de
definities van de beleidsbrief van minister Vandenbroucke, borderline taalarm; toch
zijn het puike leerkrachten die waken over de taalzorg in geschreven werk. (Commentaar: mijn leerkrachten spraken destijds -1950-1964
AN, tijdens mijn vele stagebezoeken 1970-2002 merkte ik dat de leerkrachten
lager onderwijs veel belang hechtten aan het AN; en op de lerarenopleiding
stelden we inzake AN heel strenge eisen. Ik merk ook aan de poort van de lagere school dat veel leerlingen onderling AN praten en dat ook de meeste ouders en grootoouder met hun kinderen AN praten)
Toch staat dit niet in de weg dat leerlingen vaak naar lagere
onderwijstypen worden georiënteerd op grond van hun vermeende taalarmoede
. Het
netjes uitgesproken Nederlands dat goede punten oplevert tijdens de les is bekakt zodra de les gedaan
is. Leerlingen draaien moeiteloos de knop om van de ene variant naar de andere,
en van de ene taalorde naar de andere van de orde waarin de standaardtaal
domineert, naar een orde waarin een substandaard dominant.
Het kind moet dus een ideologie van geletterdheid aanleren,
terwijl de praktijk van geletterdheid daar haaks op staat. Die ideologie is
klassebepaald: ze behoort tot die vormen van cultureel kapitaal die we traditioneel associëren met
bourgeoisie.
Wat in de Beleidsnota van minister Vandenbroucke , en in zovele
andere documenten, bedoeld worst met slaagkansen,
betekent concreet toegang krijgen tot middenklasseprojecten : een white collar
job die geletterdheidseisen stelt.
Het is ook met dat soort beroepsprofiel in
het achterhoofd da( de OESO dus naar een bepaald soort kennis peilt: kennis
waarvan men veronderstelt dat ze dit soort beroepen uit de kenniseconomie
karakteriseert. De PISA-resultaten tonen dan ook an in welke mate de 15-jarigen
van een aantal landen geschikt zijn voor zulke beroepen; de PISA-resultaten
zijn dus geen afspiegeling van reële maatschappelijke verhoudingen en
trajecten.
Tot nader order belandt een
zeer groot gedeelte van de actieve bevolking in heel andere beroepen
vrachtwagenchauffeur, kassier, magazijnier, zelfstandige. De samenleving heeft
niet slechts één sociale klasse , maar vele, ook al is er één zo dominant dat
ze haar nomen en verwachtingspatronen op de gehele samenleving kan projecteren.
Het is fout om de elitejobs als de norm- als normale jobs voor te stellen.
De taalideologische elementen die we in de Beleidsbrief terugvinden, zijn een
recept voor meer ongelijkheid, meer
uitsluiting, meer discriminatie, en niet enkel voor allochtone leerlingen.
Overal waar men een verhoogde nadruk ziet op één enkele normatieve taal-standaard, merkt men dat taal steeds meer discriminerend werkt.
In Taalonderwijs en de samenlevingschreven Blommaert en
Van Avermaet op pag. 49: Minister Vandenbroucke staat niet alleen met zijn taalvisie.
Heel wat werk binnen en over pedagogie is in dit bedje ziek. Men kan
bijvoorbeeld kijken naar de manier waarop Raf Feys & andere redactieleden
van Onderwijskrant in diverse artikelen over taalonderwijs het begrip sociale
integratie (NvdR: en het belang van de kennis van het Nederlands voor de
integratie) gebruiken. Steeds gaat het over een soort algemene integratie in de
autochtone middenklasse-ethos. Dat men
perfect geïntegreerd kan zijn in de marge van de samenleving, in bepaalde
subculturen en kleine groepen komt niet bij hen op.
Op p. 114 lezen we: De taalvisies die ons onderwijs
domineren zijn volkomen en onherroepelijk versleten, en pogingen om ze verder
op te lammenzijn gedoemd om teleurstellende resultaten op te leveren.
We
hebben inde discussie over deze punten
een heel ander lexicon gebruikt dan datgene dat het huidige discoursrond taal
en onderwijs karakteriseert. Ons lexicon draait rond repertoires, genres,
registers, rond leefomgevingen en informele markten, rond versnipperde
meertaligheid, en polycentriciteit.
Ook de leerlingen moeten
sociolinguïstische competenties verwerven en dat betekent: de competentie om
variatie in de taal te herkennen en erkennen, de waarde ervan in te schatten,
en de functie ervan te begrijpen.
Men kan nog steeds de standaardvariant
onderwijszen, meer men moet hem onderwijzen als variant van de taal, niet als detaal.
In 2009 manifesteerde de Gentse academicus ICO Maly zich als
een radicale taalachterstandsnegationist met een beroep ook op zijn leermeester
Blommaert.
Docent Eddy Bonte (Hogeschool
Gent & later NVAO-medewerker) ergerde zich mateloos aan de sterke
relativering van de kennis van het Nederlands, zoals dit o.a. tot uiting kwam
in Ico Malys boek De beschavingsmachine. Wij en de Islam (EPO, 2009) en in
standpunten van Jan Blommaert.
Een verontwaardigde Eddy Bonte schreef op zijn
blog als reactie: Ico Maly vertelt een wansmakelijk verhaal: Nederlands leren
werkt bij allochtonen niet emanciperend, maar discriminerend. Ja, lees het
opnieuw: allochtonen die Nederlands kennen hebben geen werktuig van emancipatie
maar van discriminatie in handen. Hoe Maly dat bewijst? Simpel: in bepaalde
gevallen is kennis van het Nederlands een voorwaarde, bijv. om een sociale
woning te kunnen huren. Conclusie van Maly: hier spreekt men Nederlands wordt
gebruikt om te discrimineren
. Nederlands kennen werkt o.i. wel emanciperend,
zoals de kennis van elke taal altijd emanciperend werkt. Natuurlijk kan men de
voorwaarde kennis van het Nederlands contesteren, zoals men het bezit van
papieren als noodzakelijke voorwaarde kan contesteren, maar dat doet niets af
aan het feit dat wie Nederlands kent daar in Vlaanderen zijn voordeel mee doet.
Jammer genoeg wordt deze opinie ook gesteund door een andere
Gentse academicus, met name Jan Blommaert, en de groep KifKif, zodat veel
zichzelf progressief noemende Vlamingen in deze open val trappen. In de VS
twijfelt niemand aan het nut van de Engelse taal: wie niet slaagt voor de
taaltest TOEFL, kan het vergeten. In Nederland hoor je het discours van Maly en
Blommaert niet, in Frankrijk is het Frans de taal van de République, in Spanje
leert elke vreemdeling meteen Spaans.
... De waarheid luidt
dat het valse discours van Maly en Blommaert invloedrijke allochtonen ertoe zal
aanzetten de kennis van het Nederlands te contesteren en zo de derde en
binnenkort de vierde generatie verder het getto zal induwen ... De waarheid
luidt dat een bepaald soort Vlamingen de allochtonen in deze zelfcastratie
steunt, hun slachtofferrol voedt, hun achterstand vergoelijkt (nu met een
academisch sausje) en ze paternalistisch behandelt als een bende achterlijke
tsjoek-tsjoeks. Daarom noem ik het een wansmakelijk verhaal. No pasaran.
Bijlage
Blommaert over relativiteit van Algemeen Nederlands: geen
taalkundige meerwaarde, Bekvechten over taal: een Vlaams ritueel January 14,
2013 Blog By jmeblommaert
Citaat: De
standaardvariant heeft geen intrinsieke taalkundige meerwaarde, het is dus geen
betere of rijkere taal. De meerwaarde is puur sociaal en heeft te maken met
wat we taal-ideologie noemen: sociaal gewortelde ideeën inbeeldingen dus
die ons doen denken dat de ene taalvariant beter is dan de andere, en die ons
naar die ingebeelde betere variant doen oriënteren in ons taalgedrag. ...Ook
de standaardvariant is in de feiten een vorm van tussentaal, eenvoudigweg
omdat de standaardvariant niets anders is dan een bepaald accent.
Ik zal nu een aantal dingen recapituleren die ik in 2008
samen met Piet Van Avermaet in een klein boekje heb geschreven, Taal, Onderwijs
en de Samenleving. Dat boekje werd redelijk verkocht; de feiten en argumenten
erin moeten echter blijkbaar telkens weer herhaald worden. Ainsi soit-il.
Alles is tussentaal
Ten eerste: Absillis, Jaspers en Van Hoof hebben uiteraard
gelijk: tussentaal beheerst in de praktijk het onderwijs. En niet enkel dat:
het beheerst ook de ambtenarij, de media, de politiek het beheerst letterlijk
alles, het is feitelijk de taal van de Vlaming.
... Gekleurde synoniemen zoals Verkavelingsvlaams geven
meteen aan dat het hier om een slechte taalvariant gaat.
Waarom? Omdat de twee
andere varianten positief gewaardeerd worden. Het echte dialect is de drager
van onze authenticiteit, en de standaardvariant, het AN, is de
cultuurtaal, de taal waarin we grote dingen doen.
Ik heb hierboven nogal wat aanhalingstekens moeten
gebruiken, want in de feiten slaat dit vanzelfsprekend nergens op. Zoals
gezegd, tussentaal is een Vlaamse uitvinding voor iets wat elders bekend
staat als accent. Tussentaal is in wezen simpelweg spreken met een accent.
En iedereen heeft altijd en onvermijdelijk een accent alles is met andere
woorden tussentaal.
Ook de standaardvariant is in de feiten een vorm van
tussentaal, eenvoudigweg omdat de standaardvariant niets anders is dan een
bepaald accent. Het is het prestige-accent, en het is zo prestigieus dat het
wordt gezien als accentloos. Wanneer men zegt dat zo-en-zo accentloos Nederlands spreekt, dan slaat dit op het feit dat zo-en-zo een variant spreekt
die het accent van de prestigevariant draagt.
Om dit even scherp te stellen: de standaardvariant heeft
geen intrinsieke taalkundige meerwaarde, het is dus geen betere of rijkere
taal. De meerwaarde is puur sociaal en heeft te maken met wat we
taal-ideologie noemen: sociaal gewortelde ideeën inbeeldingen dus die ons
doen denken dat de ene taalvariant beteris dan de andere, en die ons naar
die ingebeelde betere variant doen oriënteren in ons taalgedrag.
Telkens we op een bepaalde manier willen spreken in standaardnederlands bijvoorbeeld dan beelden
we ons die ideale taalvariant in en proberen we die zo dicht mogelijk te
benaderen. Dat lukt simpelweg nooit, omdat de standaard een ingebeelde
taalvariant is en we altijd en overal een accent hebben. Het standaard
Nederlands van een Limburger klinkt daardoor heel anders dan dat van een
Brusselaar of Dendermondenaar. Zelf het Engels en het Frans van die mensen zal
wellicht anders klinken, want iemands accent dringt telkens weer door.
Geen varianten maar repertoires
Op die manier krijgen we een soort van continuüm van
accenten, waarbij vele Vlamingen zowel een diep dialect-accent kunnen hebben,
een ander accent dat men tussentaal noemt, en een standaard accent. Iemand
uit Brugge kan zowel zeggen hodde hunder nor bie oes als gade gijle naar
bij ons en Lopen jullie bij ons langs?
We hebben immers allemaal een taalrepertoire, en de
verschillende delen van dat repertoire wordt ingezet in heel andere contexten.
De Bruggeling zal de eerste uitspraak wellicht gebruiken wanneer hij/zij met
familieleden of vrienden uit het Brugse praat; de tweede uitspraak tegen
medestudenten uit de rest van het land die met hem/haar in Gent studeren; en de
derde uitspraak aan de toekomstige schoonvader uit Turnhout, die binnenkort
kennis moet maken met de eigen Brugse ouders.
Er is niemand letterlijk niemand die slechts een enkele
variant in zn repertoire bezit. We hebben allemaal een ruim gamma aan
spreekwijzen, en in dat opzicht hoeft men niet bang te zijn voor taalverlies of andere culturele doodsangsten, waarbij men zich inbeeldt dat bijvoorbeeld
tussentaal het AN verdringt. De diverse varianten zitten in heel andere
hokjes in een repertoire, en als normaal sociaal wezen hebben we een behoorlijk
accuraat radarsysteem dat ons aangeeft wanneer we de ene dan wel de andere
varianten moeten gebruiken.
Dit repertoire is biografisch en uniek: de taalvarianten die
we beheersen zijn een weergave van ons leven, en in elke fase van ons leven
past het zich aan nieuwe behoeften en contexten aan. Dat is de reden waarom
haast niemand standaard geschreven Nederlands bezit voor de leeftijd van zes:
er is het simpele feit dat we in de regel pas leren schrijven in het eerste
leerjaar. En het verklaart waarom iemand die op zijn derde van Gent naar
Antwerpen verhuist op zijn twintigste met een Antwerps accent spreekt, terwijl
iemand die op zn zestiende pas verhuist een sterk Gents accent zal gebruiken.
Het verklaart eveneens waarom het taalrepertoire van hoger
opgeleide mensen er anders uitziet dan dat van lager opgeleide mensen: stadia
van onderwijs brengen telkens weer heel nieuwe taalvormen aan. Een thesis
schrijf je enkel wanneer je afstudeert in een hoger-onderwijsprogramma; wie op
zn achttiende als lasser aan de slag gaat hoeft nooit de competenties en
taalvormen te verwerven die tot een goed geschreven thesis leiden; hij/zij
heeft dan weer heel andere taalvormen in het repertoire zitten.
Die verschillen hebben een groot sociaal belang, want we
pikken ze in contacten met anderen meteen op, en we projecteren dat soort
verschillen direct naar identiteiten: die is hoger opgeleid, en die niet.
Meteen is ook aangegeven dat repertoires heel sterk
verschillen al naargelang de sociale positie die men inneemt sociale klasse,
minderheden, opleidingsniveaus en zo meer spelen een bepalende rol in de
toegang tot bepaalde taalmiddelen.
Taalverschillen zijn dan ook vaak effecten van sociale
ongelijkheid, niet van een of andere persoonlijke keuze, een mode of een vorm
van geestelijke luiheid. Het feit dat niet iedereen zonder d/t-fouten kan
schrijven is niet noodzakelijk een aanwijzer van verschillen in intelligentie
of ijver. Het zijn heel vaak sociale verschillen met effecten die het individu
niet zelf kan verhelpen.
Zo gezien is er flink wat meer variatie dan enkel dialect,
tussentaal en standaard: zes miljoen Vlamingen staan gelijk aan zes miljoen
verschillende en unieke accenten. Men kan daar grove categorieën in aanbrengen,
maar nooit categorische grenzen trekken het onderscheid tussen, zeg maar,
tussentaal en dialect is altijd een onderscheid in gradatie, er is geen vaste
grens die deze overgang bepaalt. Er zijn dus geen objectief bepaalbare
varianten. Wat er wel is, is een permanent proces waarbij mensen zich richten
naar een ideaalbeeld van wat ze onder die variant begrijpen. Ik denk dat ik AN
spreek, dus ik spreek het.
|