Beknopte
historiek van evolutie leerdomein 'meetkunde' in de leerplannen en eindtermen
lager onderwijs - Bijdrage in functie van de nieuwe eindtermen en leerplannen
Raf
Feys
Vooraf
Bijdrage in functie van de nieuwe eindtermen
en leerplannen : nieuwe eindtermen moeten uitgebreider en aansluiten bij de
leerplannen van 1998. Geen contextuele en constructivistische methodische
aanpak zoals de ZILL-leerplanverantwoordelijken plots in 2015 in Zin in
wiskunde bepleitten.
Vooraf
Uit de historiek van het meetkundeonderwijs
kunnen we een en ander leren voor de
opstelling van de nieuwe eindtermen en leerplannen. De sterke Vlaamse
meetkundeonderwijs-traditie is o.i. nog steeds heel waardevol, rijker ook dan
de engere en zgn. 'realistische' visie
van het Nederlandse Freudenthal Instituut, waarin de zgn. ruimtelijke oriëntatie centraal
staat, en er minder waardering is voor meetkundeonderwijs als vakdiscipline
cultuurproduct, voor de klassieke meetkunde.
Sommigen sturen momenteel aan op minder
eindtermen; dat zou m.i. heel spijtig zijn. Meetkunde is een rijk en boeiend
leerdomein. Bij het opstellen van de eindtermen werden we destijds onder druk
gezet om het aantal eindtermen te beperken en ook de aanwezige sympathisanten
van de visie van het Freudenthal Instituut stuurden hier op aan. In het
leerplan-1998 dat ik mede hielp opstellen namen we meer leerdoelen op en sloten
we meer aan op de meetkunde-traditie. Dit was o.i. ook best haalbaar omdat we
in het leerplan-1998 tegelijk komaf maakten met het uitgebreide formalistische
& abstracte keurslijf van de verzamelingen- en relatieleer waarin meetkunde
in de periode 1996-1998 was terecht gekomen. Ik hoop dat de eindtermen voor
meetkunde zich nu zullen spiegelen aan de leerplannen van 1998 die in sterke
mate weer aansloten bij onze sterke meetkundetraditie en die tegelijk een paar
nieuwe elementen opnamen.
In Zin in wiskunde (school & visie, 2015) pleitten de
ZILL-leerplanverantwoordelijken plots voor contextuele en constructivistische methodische aanpak à la
Freudenthal Instituut. Ik publiceerde een scherpe reactie in Onderwijskrant
nummer 176. Sindsdien zwijgen de leerplanverantwoordelijken er over. Ik vermoed
overigens dat heel weinig praktijkmensen de visietekst van 2015 gelezen hebben.
Uit
de historiek van het meetkundeonderwijs kunnen we een en ander leren voor de opstelling van de
nieuwe eindtermen en leerplannen. De sterke Vlaamse meetkundeonderwijs-traditie
is o.i. nog steeds heel waardevol, rijker ook dan de engere visie van het
Nederlandse Freudenthal Instituut waarin de zgn. ruimtelijke oriëntatie centraal staat,
en minder waardering is voor meetkundeonderwijs als
vakdiscipline/cultuurproduct.
Sommigen sturen momenteel aan op minder
eindtermen; dat zou m.i. heel spijtig zijn. Meetkunde is een rijk en boeiend leerdomein.
Bij het opstellen van de eindtermen werden we destijds onder druk gezet om het
aantal eindtermen te beperken en ook de aanwezige sympathisanten van de visie
van het Freudenthal Instituut stuurden hier op aan. In het leerplan-1998 dat ik
mede hielp opstellen namen we meer leerdoelen op en sloten we meer aan op de
meetkunde-traditie. Dit was o.i. ook best haalbaar omdat we in het leerplan-1998
tegelijk komaf maakten met het uitgebreide formalistische & abstracte
keurslijf van de verzamelingen- en relatieleer waarin meetkunde in de periode
1996-1998 was terecht gekomen. Ik hoop dat de eindtermen voor meetkunde zich nu
zullen spiegelen aan de leerplannen van 1998 die in sterke mate weer aansloten
bij onze sterke meetkundetraditie en die tegelijk een paar nieuwe elementen
opnamen. In
'Zin in wiskunde (school & visie, 2015) pleitten de ZILL-leerplanverantwoordelijken
plots wel voor contextueel en constructivistisch wiskundeonderwijs à la
Freudenthal Instituut. Ik publiceerde een scherpe reactie in Onderwijskrant
nummer 176. Sindsdien zwijgen de leerplanverantwoordelijken er over. Ik vermoed
overigens dat heel weinig praktijkmensen de visietekst van 2015 gelezen hebben.
Voor inspiratie voor de nieuwe eindtermen, leerplannen
en methodes verwijs ik ook naar ons boek Meetkunde (Plantyn 2004, nu ook als e-book) waarin
Hilde Van Iseghem, Raf Feys en Eline Govaert uitvoerig de vakdidactiek
beschrijven: *vormleer (punten, rechten en vlakken & ruimtefiguren, *meetkundige
relaties (evenwijdigheid en loodrechte stand, spiegelingen en gelijkvormigheid),*ruimtelijke
oriëntatie, viseerlijnen en schaduw * toepassingen en vraagstukken.
1
Inleiding
Uit de historiek van het meetkundeonderwijs
zal blijken:
- dat meetkunde in ons Vlaams basisonderwijs
al een lange traditie kent en ook al eind de 19de eeuw veel aandacht kreeg.
- dat
door de invoering van de 'moderne wiskunde' in de periode 1975-1998 de
meetkunde een metamorfose onderging en sterk formalistisch werd door het
keurslijf van de verzamelingen- en relatieleer waarin ze plots gestopt
werden. De lessen over meetkundige
figuren vierkant, driehoek
moesten plots volgens het leerplan katholiek
onderwijs van 1976 uitgesteld worden tot het begin van het vierde leerjaar. Zo
moesten de vierkante, rechthoekige en driehoekige logiblokken benoemd worden
met de termen tegel, deur en dak. Pas na een lange strijd tegen de
formalstische moderne wiskunde, waarbij Onderwijskrant jet voortouw nam, kon
het meetkunde-onderwijs weer dit moderne-wiskunde-keurslijf afleggen.
- dat de nieuwe leerplannen (1998) afstand
namen van de 'New Math'-benadering (19751998) en opnieuw aansloten bij de
leerplannen van 1954/57 en bij de aanschouwelijke benadering. Ook enkele klassieke begrippen die in de
eindtermen-wiskunde-1996 nog geschrapt werden, werden in de leerplannen-1998
weer opgevist
- dat in de leerplannen van 1998 de
traditionele leerinhoud verrijkt werd de zgn. 'ruimtelijke (driedimensionele)
oriëntatie'
- dat
de Vlaamse leerplannen en methodes meetkunde (1998) ruimer zien dan de
Nederlandse en dan het realistisch meetkundeonderwijs van het Freudenthal Instituut.
In Vlaams lager onderwijs hecht men meer belang aan het traditionele
meetkundeonderwijs, aan wiskunde als een culturele vakdiscipline.
2 Ed de Moor over pover meetkunde-onderwijs in
Nederland
In een lijvig proefschrift over de historiek
van het meetkunde-onderwijs inventariseerde Ed de Moor (Freudenthal
Instituut-Utrecht) de vele controverses en opvattingen die de meetkunde in de
19de en de 20ste eeuw in Nederland uitlokte (De Moor, Van vormleer naar realistische meetkunde, Universiteit Utrecht, 1999). Deze analyse is wellicht wel wat
vertekend omdat het Freudenthal Instituut
zelf al te weinig belang hecht(te) aan het klassiek meetkundeonderwijs
en uitpakte met zijn m.i. eenzijdig realistisch meerkundeonderwijs.
De Moor concludeerde m.i. al
te vlug en te graag dat de pogingen tot invoering van meetkunde op de
basisschool in verschillende West-Europese landen ook in Nederland, nauwelijks succesvol genoemd kunnen worden.
Zelf ben ik ervan overtuigd dat ook mijn generatie wel al vrij degelijk
meetkundeonderwijs kreeg. (Ik volgde lager onderwijs in de periode 1952-1958)
In de tweede helft van de negentiende eeuw
deed de meetkunde haar intrede in het Belgische leerplan, veelal onder de naam
vormleer. In Nederland werd in 1889 zelfs de vormleer uit het leerplan van de
lagere school geschrapt; men gaf de voorkeur aan het 'tekenen' waarin ook een
aantal meetkundige figuren e.d. voorkwamen. Zelfs nog in 1993 werd in Nederland
het beperkt aantal kerndoelen voor meetkunde ter discussie gesteld door de
commissie verantwoordelijk voor de kerndoelen. En pas vanaf 1994 werd meetkunde
een onderdeel van de CITO-eindtoets voor het basisonderwijs. In de Vlaamse
kantonnale en interdiocesane proeven voor wiskunde-6de leerjaar was er wel
steeds veel aandacht voor het meetkunde-onderwijs.
De slotconclusie van De Moor in 1999 klonk
als volgt: De meetkundeprogramma's van de realistische
reken-wiskundemethoden (à la Freudenthal Instituut) die thans in Nederland op
de markt zijn, verschillen onderling naar omvang en inhoud. In de meeste methoden
ontbreekt een programmatische onderbouwing voor meetkunde. Voor de leraren is
het niet duidelijk wat de (minimum)doelen zijn. Het is dus onduidelijk wat nu
eigenlijk het meetkundeonderwijs op de huidige basisschool in Nederland
voorstelt (De Moor, 1999, p. 613).
Dat lijkt me ook voor een groot deel de fout te zijn van het Freudenthal
Instituut zelf dat al te weinig belang hecht aan het klassiek
meetkunde-onderwijs en te veel aan zgn. meetkundige wereldoriëntatie als b.v.
zich voorstellen hoe het zij- en bovenaanzicht van een serie voorwerpen op
tafel eruit ziet, een soort driedimensionele meetkunde. De pessimistische
analyse van Ed de Moor is sterk gekleurd door de specifieke historiek in Nederland
en wellicht ook door het besef dat het eigen Freudenthal Instituut er na 50
jaar nog niet in slaagde om duidelijke leerlijnen voor meetkunde uit te werken.
In tegenstelling met Nederland werd het
domein meetkunde (vormleer) op het einde van de 19de eeuw in België niet
geschrapt en ook nadien bleef het steeds een belangrijk onderdeel van het vak
wiskunde. In de periode van de 'moderne
wiskunde' (19761998) werd de meetkunde jammer genoeg in het formalistisch
keurslijf van de verzamelingen- en relatieleer gestopt, maar in de eindtermen en leerplannen van 1998 schrapten de formalistische benadering.
Zelf stuurde ik hier al sinds 1976 op aan. In mijn publicatie van 1982 Moderne
wiskunde: een vlag op een modderschuit was het schrappen van de formalistische
moderne wiskunde een belangrijk aandachtspunt. De leerplannen van 1998 sloten
aan bij de rijke meetkunde-traditie in het Vlaamse lager onderwijs.
3 Leerplannen
1936 en 1954/1957: praktijkgerichte en aanschouwelijke vormleer
3.1
Leerplan 1936: aanschouwelijk leren al doende
In de tweede helft van de negentiende eeuw deed
de meetkunde haar intrede in het Belgische leerplan, veelal onder de naam vormleer. In het leerplan van 1922
kreeg meetkunde al een belangrijke plaats; met leerstofpunten die zelfs veel overeenstemming tonen met de huidige
leerplannen.
In het Belgische leerplan van 1936 werd
vanuit de pedagogisch-didactische principes van' De Nieuwe Schoolbeweging'
(reformpedagogiek) gekozen voor het 'leren al doende' en voor een beperking van
de leerinhoud; de invloed van Ovide Decroly was duidelijk merkbaar. Vormleer
moest starten vanuit de waarneming: in de omgeving worden concrete figuren
ontdekt die daarna getekend, geknipt en gevouwen worden. Het verwoorden van
eigenschappen en het opstellen van berekeningsformules werd verschoven naar de
hoogste leerjaren (vijfde en zesde).
In het leerplan 1936 (Ministerie van Onderwijs)
treffen we als leerinhouden aan: *tweede leerjaar: vierkant, rechthoek,
driehoek herkennen; vouwen, uitsnijden, plakken. Door vouwen, over elkaar leggen,
construeren,de grondeigenschappen van deze figuren vaststellen. *vierde
leerjaar: "zeer eenvoudige beschouwing, vergelijking, ontleding zonder
bepalingen! van kubus en bol, van kubus en balk. Constructie. Vierkant,
rechthoek, driehoek, parallellogram: constructie en vergelijking. Rechte, scherpe
en stompe hoeken. Evenwijdige lijnen, rechten die elkaar rechthoekig snijden
(loodlijnen), rechten die elkaar scheefhoekig snijden (schuine lijnen). Tekenen
met lat en winkelhaak" (p. 70).
Het leerplan van het katholiek onderwijs
vertoonde analoge kenmerken, maar in de commentaren beklemtoonde men meer de
systematiek in de leerstofopbouw en het niet blijven steken in de methodiek van
de aanschouwelijkheid en in het leren 'al doende' à la Dewey en Decroly. Volgens
bepaalde critici was er nog een hele weg af te leggen tussen het
ervaringsbegrip 'hoek' (bv. de hoek van de klas) en de wiskundige keninhoud van
het begrip 'hoek'. De term 'hoek' in het dagelijks taalgebruik betekent b.v. zo
dicht mogelijk bij het hoekpunt (een stoel in de hoek), in de meetkunde gaat
het om een meetkundige hoek.
3.2 Degelijk Vlaams leerplan 1957
Vanuit de scholen en leerkrachten kwam er
veel kritiek op het leerplan van 1936. Er werden al vlug nieuwe meer
evenwichtige leerplannen ontworpen. In het leerplan van 1954/1957 kwamen er
duidelijker leerstoflijnen en omschrijvingen van de leerinhouden. Aan de
systematische opbouw van de meetkunde, aan de leerlijnen en aan de begeleiding
door de leerkracht werd meer aandacht besteed. Dit was ook de meetkunde van
mijn lagere schooltijd (1952-1958).
Zelf heb ik in mijn startperiode als
normaalschooldocent (1971) nog enkele jaren de uitwerking van dit leerplan
meegemaakt. Ik herinner me boeiende uitwerkingen en lessen, ook al was de
leerinhoud beperkt tot de meer klassieke meetkunde. De opgaven meetkunde van de
kantonnale en interdiocesane examens uit die tijd bevestigen dat van de
leerlingen heel wat verwacht werd, ook op het vlak van het redeneren.
4 Moderne Wiskunde : 1975-1998: abstractocratie
en formalisme: op verkeerde spoor
4.1
Formalistische meetkunde & abstractocratie
Bij de intrede van de 'moderne wiskunde' (New
Math) krijgen we naast het behoud van een aantal klassieke onderwerpen tegelijk
een radicale breuk met de traditionele aanschouwelijke en functionele aanpak :een streng logisch-deductieve opbouw; de
meetkundige begrippen (vlak, rechte, evenwijdige, hoek, driehoek, rechthoek
)
worden in de formele en abstracte taal van de relaties en verzamelingen
gestopt; abstracte en hiërarchische
classificatie van vlakke en ruimtelijke figuren, in het leerplan van het
rijksonderwijs vanaf het tweede leerjaar sterke uitbreiding van het leerplan.
Zelf heb ik op het VLO-Colloquium van 1
september 1973 openlijk afstand genomen van de 'moderne wiskunde' en in 1974 in
het tijdschrift 'Persoon en Gemeenschap' (Feys 1974). Achteraf ondernam ik een
ware kruistocht tegen de invoering van de moderne wiskunde (in: Moderne wiskunde een vlag op een
modderschuit, Onderwijskrant nr. 24, april 1982). Met die geslaagde
wiskundecampagne kon ik op korte tijd wel het wiskundetij en de aandacht voor
de onderwerpen moderne wiskunde doen afnemen, maar het duurde nog wel tot het
leerplan van 1998 vooraleer de 'Moderne wiskunde' werd afgevoerd.
Vanuit de optie voor een logisch-deductieve
opbouw verantwoordde b.v. inspecteur Robert Barbry waarom volgens hem pas in het vierde
leerjaar gestart kon worden met de vormleer. Hij schreef: We vertrekken pas in het vierde leerjaar van
het vlak pi, zijnde een oneindige verzameling punten. Geleidelijk worden door
afgrenzen (deelverzamelingen: rechten, figuren
) de belangrijkste eigenschappen
en rijkdom van het vlak pi ontdekt. We doen hierbij veelvuldig een beroep op de
taal van verzamelingen en relaties. Pas in het vierde leerjaar is de basis
aanwezig om te starten met vormleer, om de verzamelingen- en relatietaal te
kunnen toepassen (Barbry, 1978). De vorm van figuren en van de
logiblokken mocht dan ook niet met termen als vierkant, rechthoek driehoek
benoemd worden. Men mocht volgens Barbry en andere leerplanopstellers in het
kleuteronderwijs en in de eerste drie leerjaren enkel spreken over tegel, deur
& dak, want volgens de moderne wiskunde was een vierkante logiblok evenzeer
een soort rechthoek, ruit, parallellogram
Op bijscholingen maakte de West-Vlaamse
begeleidster Martha Deriemaecker de leerkrachten zelfs wijs dat de kleuters ook
spontaan dergelijke termen gebruikten. De lessen over meetkundige figuren
moesten dus volgens het leerplan katholiek onderwijs uitgesteld worden tot het
begin van het vierde leerjaar.
De moderne wiskunde zag over het hoofd dat
kinderen en kleuters zich vanaf de geboorte ruimtelijk oriënteren en dat de
kleuters figuren allerhande kunnen en moeten leren verkennen en hierbij ook de
wiskundige termen moeten leren gebruiken - uiteraard op een aanschouwelijke
wijze. Ook de ouders hanteren overigens de meetkundige termen. In de Vlaamse
ontwikkelingsplannen-1998 voor het
kleuteronderwijs is er m.i. nog te weinig aandacht voor meetkundige initiatie;
in veel andere landen is dit wel het geval.
4.2
Begrippen in keurslijf verzamelingenleer
Traditionele begrippen werden in het
keurslijf van de verzamelingenleer gestopt. Leerkrachten moesten uitleggen dat
een (begrensd) lijnstuk ook een oneindige verzameling punten is, omdat men die puntjes
altijd maar kleiner kan maken. Evenwijdigen werden voorgesteld in een
verzameling met lege doorsnede (ze hebben immers geen punten gemeen), en zelfs
als reflexieve relatie voorgesteld met een lus-pijl: elke rechte is immers
volgens dit soort formalistische benadering ook evenwijdig met zichzelf. Hoe meer lussen'hoe meer lust, schreef ik ooit - maar dit viel niet in goede
aarde bij de minnaars van de moderne wiskunde.
Een hoek werd omschreven en voorgesteld als
de verzameling punten van twee halve rechten (benen van de hoek) met hetzelfde
beginpunt (hoekpunt). Die punten werden met een verzameling voorgesteld en de
kinderen moesten leren dat de punten die tot de hoeksector behoren, niet tot de
hoek (verzameling) behoren.
Een driehoek werd veelal voorgesteld als 'een
gesloten gebroken lijn, bestaande uit drie lijnstukken; voorgesteld met een
venndiagram behoorden de punten binnen de omtrek van de driehoek niet langer
tot de driehoek.
4.3
Vormleer: rubricitis
Het grootste deel van het vormleeronderwijs
werd in beslag genomen door het logisch-hiërarchisch classificeren en deductief
uitbouwen van het netwerk van de vlakke en ruimtelijke figuren. Men vertrok
steeds van de meer algemene (=lege) begrippen. Dit betekent bv. dat de
rechthoek en het vierkant de meer specifieke of gevulde begrippen) voortaan
helemaal achteraan het lijstje kwamen.
Het leerplan van het rijksonderwijs vermeldde
al als doelstelling voor het tweede leerjaar: "In de verzameling der
veelhoeken kunnen rubriceren met als criterium: evenwijdigheid-gelijkheid der
zijden of hoeken; en kunnen voorstellen in een venndiagram." Vanuit de
nieuwe formalistische omschrijvingen (bv. een vierkant is een rechthoek met
vier gelijke zijden, een parallellogram met
) kon men een quasi onbeperkt aantal
rubriceeropdrachten bedenken. De studie van parallellogram, rechthoek e.d.
startte in het leerplan van het katholiek onderwijs pas in het vierde leerjaar.
In het kleuteronderwijs en in de eerste 3 leerjaren van het lager onderwijs
mocht men driehoekige, vierkante, rechthoekige
vormen enkel benoemen met dak,
tegel, deur
Volgens een leerplanopsteller gebruikten kleuters overigens nooit
termen als vierkant, driehoek
Op een bijscholingssessie over het nieuwe
leerplan op onze oefenschool, ging ik met haar een weddingschap aan.
Vormleer ontaardde tot een systeem van
definities en logisch-hiërarchische classificaties .Men koos voor de volgorde
van de meest algemene figuren (=ruime omvang, arme inhoud) naar de meest
bijzondere (rijke inhoud, kleine omvang). Waar vroeger eerst de meer
specifieke, rijke en alledaagse figuren behandeld werden (bv. vierkant en
rechthoek) met hun aanschouwelijke kenmerken, vertrok men nu van trapezium en
parallellogram.
Men leerde de kinderen het vierkant
omschrijven en herkennen als een bijzonder soort rechthoek, ruit,
parallellogram,
Het vierkant kwam het laatst aan bod en werd als een
deelverzameling van een rechthoek, een ruit
beschreven. Een rechthoek werd
aldus een trapezium waarvan alle hoeken recht zijn, maar evengoed een
parallellogram met 4 (of ten minste één) rechte hoeken, enz.. Zulke
hiërarchische (onderschikkende) omschrijvingen waren vrij abstract en variabel,
veel complexer dan de vroeger op de aanschouwing steunende opsomming van de
verschillende (aanschouwelijke) begripskenmerken.
We konden aldus niet meer vanaf de
kleuterschool aansluiten bij de intuïtieve begrippen die de kinderen al gevormd
hadden en die vooral betrekking hebben op de rijkere en mooie figuren.
4.4
Besluit
De moderne wiskunde was verschraald tot een
leerstofvernieuwing waarbij niet langer het wiskunde-gebruik, maar de
wiskunde-beschouwing, i.c. het aanleren van een structuralistische grammatica,
centraal staat. Zo leerden de kinderen dat begrippen als evenwijdig, veelvoud van
het grammaticaal kenmerk 'reflexieve relatie' gemeen hadden,
want een getal is een veelvoud van zichzelf, zoals we ook een rechte kunnen
beschouwen als evenwijdig met zichzelf. Aanschouwelijk en pragmatisch gezien
hebben beide begrippen echter niks gemeen.
Men koos voor een hervorming van (overwegend)
structureel-formalistische aard, waardoor de toepasbaarheid van de meetkunde
sterk afnam. De studie van de meetkunde werd niet langer als middel (tot
kennisverwerving of wereldoriëntatie) aangezien, maar in de eerste plaats als
doel op zich. Hierdoor kwamen de doelstellingen van een wiskundige basisvorming
in het gedrang. Het leerplan werd ook met een groot aantal nieuwe begrippen
uitgebreid, met de gekende pedagogische kwalen als gevolg.
Methodisch gezien verwachtte men alle heil
van één denkvorm, het logisch-abstraheren of standaardiserend classificeren, en
dit met behulp van een zeer uitgebreide en formele vaktaal. Dit hield ook in
dat de leerkracht alles moest voorzeggen en voortonen in stijve en ongewone
formuleringen en dat er te weinig ruimte was voor meer actieve werkvormen en
voor geleid-ontdekkend en probleemoplossend leren.
We stelden in Moderne wiskunde, een vlag op
een modderschuit voor om voor de vormleer terug aan te sluiten bij het
pragmatisch, dagelijks taalgebruik en opnieuw te werken met een
opdeel-classificatie: een parallellogram verwijst dan naar één welbepaald soort
vierhoek met de overstaande zijden evenwijdig en gelijk, maar geen rechte
hoeken
Bij een opdeelclassificatie en opbouw 'van
rijk naar arm' bestaat de relatie tussen bv. het 'rijkere' vierkant en de
'armere' rechthoek in het wegvallen van een bepaald kenmerk. Vanuit de
traditionele opbouw van de vormleer, kan men aldus de verkenning van de mooie
figuren opnieuw starten in de lagere leerjaren. Ook voor kleuters is het
praktisch de 'mooie' vormen te leren kennen en benoemen, bijvoorbeeld ook voor
knutselactiviteiten. Bij de verwoording luidt het dan b.v.: We verpakken het
cadeautje in een rechthoekig doosje, We leggen het touw in een kring (cirkel)
neer'; 'Ik gebruik een deksel om een rondje (cirkel) te tekenen, enz.
5 Ruimtelijke wereldoriëntatie in Nederland
(vanaf 1974): interessante invalshoek, maar slechts 1 van de vele
In Nederland waar de klassieke meetkunde al
lang niet meer op het officiële programma van het basisonderwijs stond deed
de zgn. 'meetkundige wereldoriëntatie' vanaf 1974 haar intrede. Het gaat hier
om een 'informele meetkundeleergang, los van de euclidische traditie'. Inzake meetkundige vaardigheden en inzichten
beklemtoonde het Freudenthal Instituut (Utrecht) de ruimtelijke oriëntatie en de
intuïtieve meetkundige begrippen die ontwikkeld worden in contact met de ons
omringende wereld. Merkwaardig genoeg besteedde deze zgn. 'realistische
meetkunde' weinig aandacht aan de verkenning van de klassieke meetkundige
begrippen en figuren die o.i. in het dagelijkse leven en in het beroepsleven
een belangrijke rol spelen.
Het Freudenthalinstituut (aanvankelijk:
Wiskobas-groep) ontwierp een nieuw soort meetkunde waarin het 'zich oriënteren'
(in brede zin) centraal staat: b.v. zich voorstellen hoe het zij- en
bovenaanzicht van een serie voorwerpen op tafel eruit ziet; kunnen aangeven of
foto's van dichtbij of van ver genomen zijn en waar de fotograaf zich bevond,
reflecteren op de vaste verhouding tussen hoogte van voorwerpen en lengte van
hun schaduwbeeld, nagaan hoe een plastic bekertje rolt, het verschil bepalen
tussen dag en nacht en tussen zomer en winter
Ze noemden dit veelal meetkundige
wereldoriëntatie. Uit deze voorbeelden
blijkt dat het hier om een heel brede invulling van 'ruimtelijke oriëntatie'
gaat; daarom hanteerden de Freudenthalers de term ruimtelijke
wereldoriëntatie. Sommigen opperen o.i. terecht dat een deel van dergelijke
activiteiten beter binnen wereldoriëntatie of science thuishoren. In onze
leerplannen 1998 werd dan ook maar een deel van deze kijkmeetkundige
activiteiten opgenomen.
De voorbeelden op zich en het feit dat er
weinig verwezen wordt naar bv. de klassieke vormleer, wijzen erop dat de
Freudenthalers veel minder waarde hech(t)ten aan de traditionele onderwerpen en
aan de inspiratie vanuit de meetkunde als vakdiscipline, die ook verder gaat
dan de informele en intuïtieve benadering. Bij meetkunde als vakdiscipline gaat
het niet zomaar om de informele verkenning van de materiële wereld waarin we
leven, maar eerder om de regelmatige vormen in de werkelijkheid die precies
omwille van hun regelmaat binnen de wiskunde speciale namen gekregen hebben:
bv. driehoek , vierkant, cirkel, rechte lijn, lijnstuk, hoek
Er is nog een
grote afstand tussen 'de hoek van de klas' en de wiskundige hoek.
6 Degelijke
Vlaamse leerplannen-1998
De eindtermen (1996) en de leerplannen van
1998 sluiten opnieuw aan bij de leerplannen van
1957, bij het klassiek vormleeronderwijs. De 'moderne wiskunde' is eruit verdwenen.
Zelf was ik een van de drie medeopstellers
van het leerplan van 1998 (katholiek onderwijs). Het leerplan neemt volledig
afstand van de abstracte en formalistische benadering van de 'moderne wiskunde'
en beklemtoont het functioneel karakter. Het sloot ook in sterke mate aan bij
het leerplan van 1957, in veel sterkere mate nog dan de eindtermen. Tegelijk
werd een deel van de nieuwe
(Nederlandse) invalshoek van de zgn. 'meetkundige wereldoriëntatie'
geïntegreerd binnen de rubriek ruimtelijke oriëntatie.
Het recente ZILL-leerplan wiskunde van het
katholiek onderwijs nam grotendeels de leerstofpunten van het leerplan van 1998
over. Het leerplan duidt jammer genoeg wel minder aan voor welk leerjaar de
leerstofpunten bestemd zijn.
|