Tweehonderd Onderwijskranten: 10.000 paginaâs, sinds 2013 dagelijks fb, blog, tweets.45 jaar engagement âvoorâ degelijk onderwijs & âtegenâ aantasting van de kwaliteit & ontscholingsdruk
Tweehonderd
Onderwijskranten: 10.000 paginas, sinds 2013 dagelijks fb, blog, tweets
1. 45 jaar engagement voor degelijk onderwijs
& tegen aantasting van de kwaliteit
De 200ste editie van Onderwijskrant is naar de drukkerij Acco.
We zijn fier u dit jubileumnummer straks te kunnen aanbieden. Binnenkort staat ook op onze website www.onderwijkrant.be
We maken in dit jubileumnummer een
balans op. Onderwijskrant produceerde de
voorbije 45 jaar 10.000 paginas bijdragen.
Vanaf 2013 maken we ook dagelijks gebruik
van de mogelijkheden van de sociale
media: berichten, bijdragen, links naar interessante lectuur, op blog,
facebook en ook via twitter-al 35.000
tweets. Zo werd Onderwijskrant de voorbije
acht jaar een echte krant met dagelijkse berichten, signalementen en bijdragen (zie
punt 9).
Vanaf 2007 staan een 600 bijdragen op onze website www.
onderwijskrant.be - die druk wordt bezocht.
Via de website en de sociale media bereiken we zo veel meer mensen, en kunnen we het
onderwijsdebat beter stimuleren en stofferen. Het bijna dagelijks signaleren van interessante
onderwijsbijdragen is ook een vorm van
bijscholing. Niettegenstaande we sinds
2007 Onderwijskrant gratis op onze website
plaatsen, behielden we de papieren versie. We zagen
de voorbije 20 jaar tal van tijdschriften verdwijnen en vreesden in 2007 al dat
een uitgave op papier in de toekomst
financieel nog moeilijk haalbaar zou
zijn. We wilden een alternatief achter de hand
hebben om Onderwijskrant in geval van nood elektronisch te kunnen verder
zetten. Die tijd is nabij.
Het nulnummer verscheen in september 1977; het eerste Onderwijskrantnummer in oktober
1977. Zelfs de grootste optimist binnen
de redactie had nooit gedacht dat we
ooit de 200 zouden halen. Toen we in
1988 het jubileumnummer nr. 50 samenstelden, vroegen sommige redactieleden zich
al af of we er niet beter mee ophielden,
of we er nog zouden in slagen om
jaarlijks een 200 paginas te
produceren, en of het nog financieel haalbaar was.
Een aantal redactieleden bleven echter ook na nummer 50,
geloven in het unieke en waardevolle van
het Onderwijskrantproject: een tijdschrift, een actiegroep en een project
die o.i. nog steeds in vrij sterke mate beantwoorden aan de
intentieverklaring van 1977.
Onderwijskrant was tegelijk voortdurend
in beweging. Niet enkel het onderwijslandschap veranderde, maar ook
redactieleden die er al van bij de start
bij waren haakten om diverse redenen af. Enkele maakten promotie en vonden het
te delicaat om geassocieerd te worden
met een kritisch tijdschrift. Er waren
steeds voldoende doorzetters die
probeerden om telkens nog een nummer samen te stellen. Bepaalde redactieleden werden in tijden
van nood zelfs superproductief. Na een
aantal jaren moesten redactieleden bij
gebrek aan centen ook het typewerk en de
lay-out voor hun rekening nemen. We betaalden destijds per nummer 500 euro voor het type- en lay-outwerk. De
redactieleden en andere auteurs
betaalden de voorbije 45 jaar ook steeds
de eigen kosten voor hun eigen documentatie, schrijfwerk, verplaatsingen e.d.
Aan de hand van de 200 nummers van Onderwijskrant kan men het
debat over het Vlaams onderwijs en over
de vele hervormingsplannen vanaf de jaren 1970 vrij goed reconstrueren. In dit nummer van Onderwijskrant maken we vooral de
balans op van 45 jaar Onderwijskrant.
2 45 jaar engagement van Onderwijskrant als tijdschrift
en actiegroep
In een interview van 8 december 1997 naar aanleiding van 20
jaar Onderwijskrant loofde redacteur
Hein De Belder de inzet van Onderwijskrant. Hij besloot: Als
hoofdredacteur Raf Feys en co straks
onder een auto lopen, dan wordt het muisstil in onderwijsland. Ze zijn de luis in de pels van de
beleidsmakers. Het is verder de grote verdienste van Onderwijskrant dat een aantal ontsporingen in
het onderwijs werden voorkomen en/of
achteraf weer afgezwakt of rechtgezet.
De Belder loofde ook de grote inzet van Onderwijskrant voor
de optimalisering van de onderwijspraktijk: voor het beter leren rekenen,
lezen, enz. . We zijn best tevreden over
het werk dat we inzake stapsgewijze
optimalisering van de klaspraktijk gepresteerd hebben. Veel van onze ideeën
over effectieve didactische aanpakken, over beter leren lezen, rekenen, spellen, drongen door in de
klaspraktijk. Zo wordt b.v.
onze fonetische en directe systeemmethodiek voor het leren lezen in de meeste
leesmethodes in Vlaanderen én Nederland grotendeels toegepast. We zorgden ook
voor meer consensus inzake het rekenonderwijs. Enz.
We lieten de voorbije 25 jaar onze klokkenluidersstem nog
luider horen. We probeerden meer dan
ooit ontsporingen te voorkomen of af te zwakken. We schuwden hierbij de risicos niet en legden
ons zo weinig mogelijk zelfcensuur op.
Dit was meer dan ooit belangrijk; de
voorbije 25 jaar nam de open
debatcultuur immers verder af, en tegelijk nam de zelfcensuur bij leraren en directies toe. We
waren de voorbije decennia niet enkel de luis in de pels van de beleidsmakers,
maar ook van de vele onderwijsexperts en
nieuwlichters die voortdurend uitpakten met pedagogische hypes en
beeldenstormerij. We gingen in verzet tegen de vervreemding van het onderwijsbeleid
en tegen de vele vormen van aantasting
van de kwaliteit van het onderwijs. Het
behoud en het verder optimaliseren van
onze sterke Vlaamse onderwijstraditie stonden
hierbij centraal.
50 jaar verzet tegen
ontscholing en ontscholingsdruk
We introduceerden de termen ontscholing & ontscholingsdruk als overkoepelende termen voor een aantal nefaste
pedagogische evoluties als kennisrelativisme, constructivisme,
eenzijdig vaardigheidsonderwijs, afbraak van leraargestuurde instructie De
ontscholers kozen voor het zelfontplooiingsmodel waarbij afstand genomen werd
van de traditie van gestructureerde
vakdisciplines en leerinhouden, leerkrachtgestuurd onderwijs, jaarklassen, klassikale instructie, hoge prestatieverwachtingen, enz. Vanaf de jaren zeventig drongen het
prestatievijandig, anti-intellectueel en antiautoritair klimaat en het
ontplooiingsmodel ook in Vlaanderen door.
Ontscholingsdruk, opdringen van de zachte didactiek stond b.v. ook al centraal binnen de
officiële VSO-visie 1971 vanminister Vermeylen. In de
ministeriële brochure over het Vernieuwd Secundair Onderwijs van 1971 werd al
de toon gezet voor het
ontscholingsdiscours en de neomanie van
de voorbije 50 jaar. We lazen: In
het onderwijs is het verwerven van
kennis niet langer het hoofddoel. De
vroegere weetjesopstapeling ruimt meer en
meer plaats in voor adequate inwerkstelling van de intellectuele eigenschappen. Een zuiver
dogmatische werkwijze die op het reproduceren van leer stof gericht is, moet
men voortaan tot elke prijs ver mijden. De kinderen moeten voortaan leren,
leren zelf vinden. Inductieve en actieve
methodes zijn vanzelfsprekend. Hoe meer
het kind leert zich actief te ontwikkelen en hoe minder het de les passief ondergaat, des te doeltreffender, kan het
onderwijs worden geacht. De nadruk valt
niet langrr op het kennen, maar voortaan op het kunnen, het ontwikkelen van
vaardigheid. Er zal zoveel mogelijk
uitgegaan worden van de belangstellingssfeer, wat de leeractiviteit
aantrekkelijker en zinvoller maakt. De moderne pedagogiek legt ook de nadruk op het belang van de zelfwerkzaamheid
en groepswerk.
Recente bevestiging van
Onderwijskrant-analyses & nieuwe (herscholings)wind
in het onderwijs
We vonden de voorbije
45 jaar veel bevestiging van onze visie en analyses bij de praktijkmensen; en
de voorbije jaren ook in het regeerakkoord & in de beleidsverklaring van
minister Ben Weyts, in het rapport Brinckman van de commissie Beter ondewijs, in het recente
Zwartboek Progressief achteruit van de Nederlandse
professoren Jaap Scheerens en Paul Kirschner, in de referaten op de Research Ed Belgiëdag
van 23 oktober j.l., Onderwiskrant zorgde in sterke mater voor de huidige nieuwe wind in het onderwijs. Ex-beleidsmakers als
Dirk Van Damme en bepaalde nieuwlichters bekennen nu dat ze de voorbije decennia
meer naar Onderwijskrant hadden moeten luisteren.
Conserveren én
optimaliseren & verzet tegen stemmingmakerij tegen sterke onderwijstraditie
Onderwijskrant was de voorbije 45 jaar wellicht het enige Vlaams onderwijstijdschrift dat zich
verzette tegen de mantra van de
vernieuwing & vernieling, en dat de
vele sterke kanten van ons onderwijs bleef
waarderen en verdedigen. Conserveren van
de sterke kanten en van het meesterschap van de meester, optimaliseren in continuïteit en keep it
simple waren belangrijke deviezen. De voorbije 50 jaar beluisterden we voortdurend: wat u nu
doet beste leerkrachten deugt niet:
indeling in jaarklassen, leerkrachtgestuurde groepsinstructie, eisen stellen en discipline, hoge verwachtingen stellen, rapporten en evalueren, differentiële
onderwijsvormen in s.o., vakdisciplines,
Enkel radicale hervormingen
konden verlossing uit al die ellende brengen. Kurieren
am Symptom volstaat niet langer, stelde
het duo Van den Bossche-Monard in 1995. De voorbije 50 jaar was er weinig respect voor
onze sterke onderwijstraditie. Onze wereldtopscores
voor TIMSS en PISA vanaf 1995 waren
zelfs een doorn in het oog van de vele
lamenteerders die hun uiterste best deden om ze te verdoezelen en ze zelfs als negatief voor te stellen. De leerkrachten
en lerarenopleiders kregen allesbehalve felicitaties voor de prestaties van hun leerlingen of
oud-studenten.
Naarmate de stemmingmakerij toenam, gingen we met
Onderwijskrant meer in verzet. De dweperige
beeldenstormers hebben voortdurend geschopt en getrapt tegen het onderwijs, maar ze hebben o.i. weinig of niets blijvends neergezet; ze
hebben veel verwarring gesticht bij de
praktijkmensen, en het niveau van het
onderwijs aangetast. Het duurt een tijd
vooraleer rages weer uitgeraasd zijn. Vooral de
voorbije jaren kwam er weer een brede herwaardering van beproefde en
oerdegelijke aanpakken.
Met Onderwijskrant besteedden we de voorbije decennia veel
aandacht aan het conserveren, heropvissen, verder onderhouden en optimaliseren
van beproefde en eenvoudige/doenbare
aanpakken. We dont need many innovations now, but conservation, repair & simplifying.
The obsession with innovation and hypes has led us to ignore maintenance
& repairing and maintainers, lazen we ergens; inderdaad.
Onderwijskrant koos voor vernieuwing in continuïteit, voor
orde in de vooruitgang. Redactieleden hebben
uiteraard in de loop van de voorbije 45 jaar
een aantal opvattingen en prioriteiten bijgesteld. Het feit dat redactieleden ouder werden en meer
ervaringswijsheid opdeden, leidde tot het sterker beklemtonen van de veelzijdigheid
van het onderwijs en van het belang van
het behouden en verdedigen van de
beproefde waarden. Naarmate we merkten dat
het niveau van de leerresultaten erop achteruit
ging, dat benadeelde leerlingen het moeilijker kregen in klas, ... gingen
we de beproefde waarden meer waarderen en
nog meer de propaganda voor ontscholende
wondermiddelen bestrijden.
We zagen ook al vlug in dat we weinig GOK-heil mochten verwachten van de VSO-structuur-hervorming
s.o. en dat het tso/bso het meest de dupe
waren van de aso-isering van het s.o. We namen in dit verband al in 1979 afstand van de
egalitaire onderwijsideologie van
Bourdieu en veel sociologen. Toen vanaf 1991
onze sterke eerste graad s.o. plots als een
ware kankerplek bestempeld werd, namen
we de volgende 30 jaar de verdediging op van onze passend gedifferentieerde eerste graad en van onze onderwijsvormen aso,
tso, bso,en kso. Onze campagne tegen de structuurhervormingsplannen van mei 2012 werd door 13.000 personen ondertekend. En zo konden we ook de
nefaste gevolgen van de
hervormingsplannen inperken.
Actietijdschrift,
actiegroep, campagnes
Onderwijskrant was en is een project dat verder reikte dan het uitgeven van een tijdschrift,
het was/is ook een actietijdschrift en
een actiegroep. We pakten geregeld uit met
campagnes en petities en wa]ren actief binnen actiegroepen
rond de hervorming van de
lerarenopleidingen e.d.. We besteedden ook aandacht aan politiek lobbywerk, ...
Onderwijskrant was bij de start in 1977 mede
een product van de sociaal bewogen
mentaliteit en open debatcultuur van de
jaren zestig en zeventig. De redactie
wou impulsen geven voor verdere optimalisering van het Vlaams onderwijs, en zo
tegelijk optimale en faire ontwikkelingskansen
bieden aan alle leerlingen - en de
kansarmere in het bijzonder. Bij de
enthousiaste start van Onderwijskrant in 1977
voelden nog veel mensen zich rechtstreeks betrokken
bij de onderwijsbeweging vanuit de basis; dit
was 10 jaar later al veel minder het geval. Na tien jaar Onderwijskrant bleek het al veel
moeilijker om mensen te mobiliseren voor
de onderwijszaak dan bij de start in
1977. Het werd steeds moeilijker om vrijwilligers
en redactieleden te vinden die zich voor
een langere periode en intensief wilden engageren. Het klimaat was in 1988 sterk veranderd en
het aantal abonnees was ook
gedaald.
Goete inzet voor
(vak-)didactische aanpakken, optimalisering van pedagogische aanpak
Bij de start van Onderwijskrant in 1977 schreven we dat we ook de instrumentalisering/materialisering van vernieuwingen belangrijk vonden zoals
het opstellen van doorwrochte
methodieken en leerpakketten. We publiceerden veel (vak)didactische bijdragen;
werkten mee aan de opstelling van eindtermen, leerplannen wiskunde e.a.,
systematische spellingmethodes, leerpakketten voor wereldoriëntatie e.d.,
verzorgden bijscholingen, adviseerden educatieve uitgeverijen, ...
Naast gestoffeerde en onderbouwde bijdragen en analyses wilden we aanvankelijk ook veel
praktijkverslagen publiceren.
We namen de eerste jaren een aantal
praktijkverslagen op, werkmateriaal voor
thematische wereldoriëntatie e.d.
We stelden echter vast dat een tijdschrift zich niet goed leent voor dergelijk materiaal en
anderzijds dat praktijkmensen niet vlug
in de pen kruipen. Voor het samenstellen
en publiceren van lijvige ideeënbundels voor thematische wereldoriëntatie,
geschiede[1]nis en natuurkennis
richtten we in 1980 een apart (Projecten)fonds
op. Dit fonds verspreidde in de periode
1980-1996 een 30.000 thematische ideeënbundels over heel
Vlaanderen.
Redactieleden publiceerden de voorbije decennia hun meer uitgebreide vakdidactische visies
ook in de vorm van boeken over leren
lezen, rekenen, werken met kinderboeken, e.d. Vier redactieleden engageerden
zich gedurende vele jaren voor de Praktijkgids voor de basisschool (Kluwer,
later Plantyn). Een van hen nam het
initiatief. 45 jaar is een lange tijd,
lang genoeg om te beseffen dat je om iets te bereiken in het onderwijs
over een lange adem moet beschikken.
Doorzetten is de kunst; het sorteert op termijn
effect en leidt tot verdiend welbevinden.
3 Stimuleren van
open/tegensprekelijk debat
Onderwijskrant stimuleert al 45 jaar een open debat over onderwijs; confrontatie van
verschillende meningen stond en staat centraal. In zijn interview met Onderwijskrant in 1997 bestempelde Hein De
Belder dat als een belangrijke
en unieke bijdrage. Sinds 2013 maken we
hierbij ook dagelijks gebruik van de
sociale media: blog, facebook en twitter. Onderwijskrantmedewerkers deden hun
best om hun stem in het onderwijsdebat
te laten horen - ook via colloquia, de
krant, TV, Radio, politiek lobbywerk, petities...
Om debatten te lanceren en te stofferen organiseerden we ook
geregeld campagnes en maakten we gebruik van petities. Zo betekende onze O-ZON-campagne begin 2007
de start van een belangrijk en nog steeds durend debat over
kennisrelativisme, ontscholing,
aantasting van de kwaliteit en niveau[1]daling, Vier redactieleden waren overigens al sinds
1972 lid van de onderwijsstuurgroep van
de Stichting Lodewijk de Raet en
organiseerden mede de open en tegensprekelijke
onderwijscolloquia in de periode 1972-1992.
We organiseerden destijds ook mede de
Nationale Onderwijsdagen, met 1100 deelnemers
in 1981 in de Blandijnberg-Gent. Twee redactieleden , Raf Feys en Jef wellens richtten in 1970 ook mede het politieke tijdschrift 'De Nieuwe Maand' op.
Zoals al gezegd stimuleren en stofferen we vanaf 2013 ook dagelijks het open debat via een
eigen blog, facebook en twitter. Zo
bereiken we veel mensen en kunnen we ook
beter aansluiten bij de actualiteit. In
Onderwijskrant verwezen/verwijzen we ook naar
standpunten en publicaties van anderen, van leraren, van beleidsmakers,
van onderwijsexperts, van andere
tijdschriften. Met deze waarmee we het geenszins
eens waren gingen we de open confrontatie aan; du choque des idées jaillit la lumière. De voorbije decennia was er voortdurend choque
des idées, teveel choque en onenigheid
zelfs, de onderwijsboot kwam in
woelige wateren terecht.
Bij de start
van Onderwijskrant in 1977 was er ook al veel
discussie, maar we hadden nooit gedacht dat de daarop volgende decennia de onrust en
onderwijsstrijd nog gevoelig
zouden toenemen. Dankzij die woelige
wateren en vele nieuwlichters/beeldenstormers, hadden we steeds voldoende stof/
inspiratie om Onderwijskrant te vullen. Ons Vlaamse onderwijs kent een sterke traditie,
democratisering en we weten al lang wat
effectief onderwijs, een effectieve
lerarenopleiding, betekent. Door de ervaringen
met het onderwijs in de moeilijke coronajaren beseffen we nu b.v. nog beter hoe
belangrijk onderwijs als groepsgebeuren is voor de leerlingen en voor de
leraren.
Zuiloverstijgend
karakter en stimulering zuiloverstijgende samenwerking
Onderwijskrant drong de voorbije 45 jaar ook steeds aan op zuiloverstijgende samenwerking,
ook bij het opstellen van leerplannen wiskunde e.d. In Onderwijskrant nummer 50
van augustus 1988 loofde de Leuvense
prof. Jan Van Damme het open, onafhankelijk
en zuiloverstijgend karakter van Onderwijskrant. Hij schreef: In Vlaanderen een onderwijstijdschrift met
redactieleden uit de drie onderwijsnetten,
is op zich al een uitzonderlijke en unieke prestatie. Herhaaldelijk werden ook bijdragen geleverd die groeiden in het kader van het pluralistisch
onderwijsproject van de Stichting Lodewijk de Raet. Wie de samenstelling van de Stuurgroep van de
Stichting en van de redactie van Onderwijskrant overloopt, zal vaststellen dat
er zelfs van een personele unie gesproken
kan worden.
Het blijven stimuleren van het open debat werd nog belangrijker toen vanaf de late jaren tachtig
de open debatcultuur in sterke mate
afnam. En ook in de pers was er inzake onderwijs
vooral aandacht voor de visie van de
machtshebbers. We stelden de voorbije 30
jaar inzake open debat jammer genoeg ook
de abdicatie van veel onderwijskundigen vast.
Met Onderwijskrant bleven we ons onafhankelijk opstellen en zo weinig mogelijk zelfcensuur
opleggen. Bij de leraren en directies nam de zelfcensuur de voorbije decennia flink toe. In b.v. het
debat over de herstructurering van het
secundair onderwijs merkten we dat veel
directeurs en leerkrachten slechts
anoniem durfden getuigen, of achteraf vroegen om hun naam bij de ondertekenaars
van onze petitie te schrappen. Veel
onderwijsmensen zeggen ons dat ze b.v.
ook onze standpunten op ons blog, facebook
& twitter niet eens durven liken.
Opvallend
was ook dat de voorbije 30 jaar verwijzingen naar standpunten en campagnes van
Onderwijskrant en zelfs de naam Onderwijskrant steeds meer taboe werden. Zo slaagde de koepel van
het katholiek onderwijs erin om in
september 2007 in Nova et Vetera 100
paginas te besteden aan reacties/weerleggingen van onze O-ZON-campagne 2007 zonder de namen
O-ZON & Onderwijskrant te vermelden.
Ook voor het overheidsblad Klasse was Onderwijskrant
taboe. Analoge censuur stelden we vast
in de kranten, in veel pedagogische tijdschriften, Men vond het niet
opportuun dat de leerkrachten/directies,
de burgers geconfronteerd zouden
worden met de kritische analyses en campagnes van Onderwijskrant.
4 Ongebonden tijdschrift en luis in de pels van brede onderwijsestablishment
Onderwijskrant wou ook een ongebonden en netoverschrijdend/pluralistisch
onderwijstijdschrift zijn - in
Vlaanderen nog steeds een zeldzaam product.
Onderwijskrant had/heeft geen opdrachtgever en geen binding met een of ander onderwijsnet,
begeleiding, inspectie, politieke partij, expertisegroep, uitgeverij ... Er waren/zijn geen
hoofdkwartieren die vertelden wat mocht
en niet mocht. We wilden niet zomaar de
spreekbuis zijn van een bepaalde onderwijskoepel, van de
beleidsmakers, van expertisegroepen ... En zo konden we de voorbije decennia ook
fungeren als de luis in de pels van de beleidsmakers, de onderwijsverantwoordelijken, de universitaire
ondes]wijsexperts en het
brede onderwijsestablishment. Het kritisch volgen van het beleid van de onderwijskoepels belette de redactielden niet om te participeren aan het opstellen van leerplannen van onderwijskoepels.
Het beïnvloeden en kritisch volgen van het onderwijsbeleid
was van meet af aan een heel belangrijke
doelstelling. Als tijdschrift dat een kritische waakhond- en
klokkenluidersfunctie wou vervullen, lieten
we telkens op tijd onze stem horen, meestal tijdig en niet achteraf als het kalf al verdronken
is. Zo anticipeerden we in Onderwijskrant
al vanaf 2002 op het debat over de
hervorming van het secundair onderwijs.
Op die wijze konden we het ook beter stofferen en beïnvloeden.
Met Onderwijskrant voelden we ons de voorbije decennia
genoodzaakt om geregeld afstand te nemen
van visies en initiatieven van beleidsmakers, onderwijsexperts,
onderwijskoepels, Dienst voor Onderwijsontwikkeling ,
inspectieleden, begeleiders die o.i.
een aantasting betekenden van de kwaliteit
van het onderwijs. De vele onheilsprofeten-verlossers stellen al vanaf
1989 de sterke kanten van ons onderwijs voortdurend in vraag. Alleen
copernicaanse hervormingen konden ons onderwijs nog verlossen uit de diepe
ellende. In een opinie-bijdrage van
september 1992 in de krant De Standaard
trokken we al aan de alarmbel. We
waarschuwden Georges Monard en de vele beleidsbepalers voor hun gevaarlijke
vernieuwingsdrift &
verlossingsideologie, voor hun negatie van de
hoge kwaliteit van ons onderwijs, voor de door hen ontketende hetze tegen onze sterke eerste
graad s.o., voor hun vervreemding van de
praktijk.
Ons optreden als luis in de pels van het ondewijsestablishment
& als klokkenluider, werd uiter[1]aard niet in dank
afgenomen. Onze massaal ondertekende petitie van
mei-2012 tegen de structuurhervormingsplannen s.o. b.v. viel niet in goede
aarde bij de beleidsmakers en grote
onderwijskoepels. Mieke Van Hecke stelde
op 28 juni 2014 als kop[1]stuk van het
katholiek onderwijs dat het afschieten van
de hervorming s.o. misdadig was - in de krant
Het Laatste Nieuws. Een gesprek met de koepel over de hervorming werd ook steeds afgewezen.
Een ander voorbeeld. In 1982 werd vanuit de onderwijskoepel
gesteld dat het niet kon dat een lerarenopleider
met de campagne Moderne wiskunde: een vlag
op een modderschuitafstand nam van de visie
en het leerplan van de eigen koepel.
5 Optimaliseren
sterke onderwijstraditie en belang van ervaringswijsheid
5.1 Conserveren en
optimaliseren sterke traditie
We besteedden de voorbije 45 jaar heel veel aandacht aan het
onderwijs- en vernieuwingsbeleid, maar evenzeer aan alles wat te maken heeft
met de curricula, de pedagogische aanpak en de vakdidactieken. We gingen er
hierbij vanuit dat het Vlaams onderwijs
een vrij sterke traditie kent en dat we
dus al heel lang weten welke de belangrijkste
kenmerken van effectief onderwijs zijn. Veel redactieleden beseften ook
dat zij als kind van de democratisering van het onderwijs, veel te danken hadden aan de hoge kwaliteit
van het onderwijs dat ze zelf destijds
genoten hadden. Met onze klassieke opgeleide
onderwijzers en regenten behaalden we lange
tijd wereldtopscores voor PISA en TIMSS.
Mede dankzij onze grote bevolkingsdichtheid konden we in Vlaanderen
sterke VTI-scholen & passend buitengewoon onderwijs uitbouwen.
Tim Surma, hoofd expertisecentrum ExCELL stelde in de krant De Tijd van 23 oktober j.l. :
Veel dingen in het onderwijs zijn
vanzelfsprekend: een goede uitleg van
wat een leerling te weten wil komen; veel
vragen, veel herhaling, en veel activering van de voorkennis. Met een stuk of tien zon
bouwstenen kan je een goede lessenreeks
uitbouwen Goed lesgeven hoeft niet ingewikkeld te zijn. Veel leraren doen het trouwens, soms ook onbewust. Met
de nodige uitleg en demonstratie aan de
hand van goede voorbeelden, de nodige
herhaling en een doordachte evaluatie
kom je al heel ver. Voor klassiek opgeleide leraren en voor klassieke
lerarenopleiders waren/zijn die zaken inderdaad vanzelfsprekend - ook het jaarklassenprincipe
& het meesterschap van de meester. Onze sterke onderwijstraditie is er op
gebaseerd.
Gelukkig hebben de meeste leraren, lerarenopleiders in het
verleden niet zomaar de vele academische publicaties en rapporten gevolgd - ook
al werden ze veelal als wetenschappelijk
voorgesteld: over constructivisme &
competentiegerichte aanpak, globaal
leren lezen & taalvaardigheidsonderwijs,
contextueel en zelfontdekkend rekenen, opdoeken jaarklassen en zittenblijven, De
belangrijkste inzichten omtrent effectief leren lezen, rekenen, taalonderwijs,
jaarklassensysteem, ... zijn niet
gebaseerd op strikt wetenschappelijk onderzoek,
maar op eeuwenlange praktijkervaringen - die doorgegeven moeten worden van
generatie op generatie.
Zelf stopten we veel energie in de studie
en explicitering van de effectiviteit van die praktijkervaringen en aan observatie van
effectieve aanpakken in de klaspraktijk.
Onze directe systeemmethodiek voor het leren
lezen is grotendeels gebaseerd op praktijkervaringen, op afkijken in klas
bij ervaren leerkrachten en op grondige
studie van leesmethodes van de voorbije
200 jaar. Onze methodiek sluit aan bij de wijze waarop we zelf lange tijd geleden leerden lezen.
Een aantal cognitieve wetenschappers pakten de voorbije jaren gelukkig uit met theorieën en
bevindingen die een bevestiging betekenen van al lang gekende en gepratikeerde praktijken. De
relatief recente bevindingen b.v. van
Sweller en co over de beperking van het werkgeheugen
en het belang van het vastzetten van kennis, bevestigen
oerdegelijke praktijken als de
stapsgewijze aanpak, het belang van automatiseren & herhalen, enz.
Recentere studies over het leren lezen
bevestigen principes van onze directe systeemmethodiek.
Maar er is ook nog een grote afstand
tussen algemene leerprincipes en anderzijds het
gecombineerd toepassen van principes binnen
methodieken voor het leren lezen, rekenen , principes die veelal ook onderling
gecombineerd en afgewogen moeten worden.
5.2 Degelijke &
evidente klassieke aanpakken voortdurend in vraag gesteld voorbije eeuw
Jammer genoeg werden onze sterke onderwijstraditie en veel
evidente zaken de voorbije decennia voortdurend
in vraag gesteld. Tim Surma, coördinator expertisecentrum EXCEL, getuigde
onlangs nog: Ik herinner me b.v. een
omzendbrief, midden jaren 2000, waarin
ons leraren werd opgedragen om maximaal
op Begeleid Zelfstandig Leren (BZL) in te
zetten. Klassikale uitleg moest tot een minimum beperkt blijven, leerlingen
moesten zo snel mogelijk aan de slag met
werkbladen die aan het begin van de les
werden uitgedeeld. Vanaf 1994 legden leerplanvoorzitters
katholiek onderwijs taalrichtlijnen op waarin
gesteld werd dat taalkennis niet zo belang[rijk
was en dat er een strikt onderscheid was tussen
taalvaardigheid en taalkennis. Enzovoort.
In het rapport-Brinckman van de commissie onderwijs lezen
we: De onderwijsfocus is de voorbije decennia verschoven van kennisgericht
naar (be)leefonderwijs en naar competentiedenken waarbij de klemtoon lag op vaardigheden en minder
op kennisopbouw en attitudetraining.
Deze evolutie is te ver doorgeschoten ten
koste van aandacht en tijd voor
basiskennis en -vaardigheden. Constructivistische methodes waarbij kinderen hun
eigen leerpad kunnen kiezen, zijn meestal inefficiënt en vertrekken vanuit onrealistische
aannames omtrent de voorkennis,
metacognitie, zelfcontrole en het leervermogen van kinderen
en jongeren. Ze zijn dan ook niet
geschikt als dominante didactiek of algemeen
onderwijsmodel. In de onderwijspraktijk
dient de neomanie waarbij steeds meer nieuwe methodes uitgeprobeerd worden, te stoppen . (Voldoende) directe instructie is de meest efficiënte vorm van onderwijs. Dit betekent geenszins
dat enkel aan frontaal lesgeven wordt
gedaan. Gelukkig hebben veel
leerkrachten de opgelegde richtlijnen
niet zomaar gevolgd en in de mate van het
mogelijke lippendienst bewezen. In een getuige]nis
van een onderwijzer met 40 jaar ervaring verderop
in dit nummer, komt dit ook tot uiting. In inspectierapporten werd overigens
betreurd dat de meeste leerkrachten niet zomaar de visie in b.v. de Uitgangspunten
van de eindtermen volgden.
Jaarklassensysteem,
spil van klassieke schoolgrammatica permanent in vraag gesteld
Met Onderwijskrant voeren we al 45 jaar een continue strijd
voor het behoud van het o.i. superieure jaarklassensysteem met de eraan verbonden
gestructureerde leerplannen
per leeftijdsgroep en de groepsinstructie, en tegen gepersonaliseerd onderwijs-op-maat van elk kind.
Niet enkel veel onderwijskundigen als Roland Vandenberghe, Marc Depaepe ...
maar ook de Freinet- en Jenaplanscholen hekelden het jaarklassenprincipe. Ook
onderwijstijdschriften als IVO en Impuls hielden geregeld pleidooien voor het afschaffen
ervan. IVO-redactielid Paul
Raman schreef in 2009: De verderfelijke jaarklassen moeten dringend vervangen worden
door leefgroepen met jongeren van verschil[1]lende
leeftijd met verschillende vorderingen inzake
leerprestaties. Men gaat vandaag op zoek naar onderwijs- op-maat van elk kind. De leerling
is diegene die steeds op zijn
eigen wijze, op grond van wat hij
belangrijk vindt, op grond van wat hij kan,
zijn eigen leerproces stuurt en actief kennis opbouwt (IVO, nummer 114
- maart 2009, p. 71 e.v).
Ook de voorbije jaren zetten we de strijd voor het behoud van het jaarklassenprincipe -
gekoppeld aan groepsinstructie,
leerplannen en methodes per leeftijdsgroep
verder. Zowel in de ZILL-onderwijsvisie van het katholiek
onderwijs als in de Poolstervisie van het GO! wordt gepleit voor onderwijs-op-maat van elk kind, zelfsturing,
doorgedreven personalisering/individualisering van het leerproces. De voorbije
decennia waarschuwden we voortdurend voor het kennis- en prestatierelativisme
en het constructivisme, ... in het zelfontplooiingsmodel van prof. Ferre Laevers vanaf 1976, in de
Uitgangspunten bij de eindtermen van 1996, in de recente ZILL-onderwijsvisie en GO!-Poolstervisie, ...
6 Inzet voor didactiek,
methodiek leren lezen, rekenen, spellen, wereldoriëntatie
Heel wat redactieleden waren de voorbije decennia ook in sterke mate begaan met het
optimaliseren van de methodische aanpak
van didactische werkvormen & klasmanagement,
van het leren lezen, rekenen, begrijpend
lezen, spellen (o.a. vereenvoudigde regels voor de werkwoordspelling),
werken met kinderboeken, wereldoriëntatie,
filosoferen met kinderen,
milieu-educatie, vredesopvoeding ...
Opvallend was onze grote inzet voor het taalonderwijs, voor
het belang van het AN, en voor het invoeren van extra NT2-lessen vanaf de
eerste dag van het kleuteronderwijs. We
werkten lange tijd aan het opstellen van
onze directe en fonetische systeemmethodiek voor het
leren lezen, die momenteel in de meeste
leesmethodes in Vlaanderen én Nederland wordt gevolgd. We toonden aan dat de
lange tijd gehanteerde structuurmethodes
à la Veilig leren lezen met hun globale-lezen-inslag
in de startperiode geenszins veilig waren. Rond 2000 bestempelde VVL-hoofdauteur C.
Mommers onze kritiek op zijn VLL-structuurmethode
nog als pure onzin, maar in de recente KIM-versie
van 2014 schakelden zijn opvolgers over
op onze directe systeemmethodiek. We zorgden zo voor een grote consensus
en zo kwam in het Nederlands taalgebied
een einde aan de permanente leesoorlog
van de voorbije eeuw.
We waren ook intens begaan met het spelling- en grammatica-onderwijs, het werken met goede
kin Al sinds 1993 voeren we ook acties tegen de uitholling van het taalonderwijs
in de eindtermen en taal[leerplannen, tegen de
relativering van het belang van de
standaardtaal en de eenzijdige vaardigheidsgerichte & communicatieve
taalvisie van het Leuvens taalcentrum
van prof. Kris Van den Branden en van de Taalunie, en tegen de vele taalachterstandsrelativisten
die zich al 25 jaar verzetten tegen de
invoering van extra NT2-taallessen vanaf
de eerste dag van het kleuteronderwijs, We slaagden er na een lange kruistocht in het
wiskundeonderwijs in Vlaanderen weer op het juiste spoor te krijgen; en zowel afstand te nemen
van het extreem van de formalistische en
hemelse/ zwevende moderne wiskunde, als van het andere extreem van de aardse wiskunde die blijft
steken in contextueel en
constructivistisch rekenen.
Onze visie op passend wiskundeonderwijs kon op veel instemming rekenen - ook Nederlandse wiskundigen
en didactici verwezen er naar. Het leerplan wiskunde-1998 van het (katholiek)
lager onderwijs dat redactielid Raf Feys mede opstelde kon ook op veel waardering rekenen vanwege de leerkrachten
en de inspectie en dat in tegenstelling met de leerplannen voor de taalvakken e.d. Voor
wereldoriëntatie en de zaakvakken werkten we destijds een 40-tal leerpakketten uit en deze werden breed
verspreid via ons Projectenfonds
met veel aandacht ook voor de zgn.
educaties, milieueducatie e.d. Een van
ons stimuleerde de opstelling van systematische en cursorische pakketten voor
de zaakvakken tegen de filosofie van
de eindtermen en leerplannen in. Hij werkte mee aan de opstelling van Tijdwijzer en
Ruimtewijzer (Uitgeverij Pelckmans).
In Onderwijskrant nr. 197 formuleerden we onlangs nog 50 paginas met voorstellen voor de
nieuwe eindtermen basisonderwijs, voor
het wegwerken van de uitholling van het
taalonderwijs, enz. We zijn dus best
tevreden over het werk dat we in[1]zake stapsgewijze vernieuwing/optimalisering
in continuïteit gepresteerd hebben.
Veel van die idee[1]en drongen ook door
in de klaspraktijk. Vernieuwers in
continuïteit en leerkrachten die veelal in stilte werken aan het optimaliseren
en verspreiden van beproefde waarden en aan de aanvulling met nieuwe elementen, komen wel zelden of nooit in de
schijnwerpers en kapen geen
prijzen weg.
8 Nieuwe wind & herscholing ontscholers ongelukkig
8.1 Onderwijskrant
bevorderde nieuwe (herscholings)wind
De voorbije jaren stelden we met genoegen vast dat de onderwijsvisie en de standpunten die we
de voorbije decennia propageerden steeds
breder en luider onderschreven werden,
niet enkel door praktijkmensen, maar recentelijk b.v. ook in het regeerakkoord-2019, in het
recente Brinckman-rapport van de
commissie Beter Onderwijs, in publicaties
van het nieuwe ExCEL- expertisecentrum voor effectief onderwijs, enz.
We vonden de voorbije 45 jaar veel gehoor bij de praktijkmensen en konden zo toch heel wat
nefaste hervormingen voorkomen,
afzwakken of achteraf weer recht zetten
en zo ook ontmoediging bij de leraren
afremmen. We slaagden er ook in om vroegere tegenstanders op andere ideeën te
brengen.
Dirk Van Damme (ex-OESO -kopstuk) geeft nu toe dat tal van beleidsmensen en universitaire
onderwijsexperts zich in het verleden deerlijk hebben vergist; en hij sloeg zelf mea culpa. Het
onderwijstij wa/iss de voorbije jaren aan het keren. Ook veel beeldenstormers en
ontscholers laten minder van zich horen.
De kopstukken van de onderwijsnetten en van de inspectie erkenden eindelijk dat er sprake is
van niveaudaling. De koepel van het
katholiek onderwijs pakte ook niet langer uit met zijn eenzijdige en uithollende taalvisie.
Sommige beeldenstormers wekken nu zelfs de indruk dat ze steeds
een evenwichtige taalvisie gepropageerd hebben, dat ze geenszins problemen hadden met taalkennis, met expliciete
instructie, enz. . Nu huidige
beleidsmakers afstand namen van tal van
vormen van ontscholing en aantasting van
de kwaliteit van het onderwijs, vinden sommigen het opportuun om vlug hun kar
te keren en te vergeten wat ze in het
verleden verkondigd hebben.
Maar de strijd is wel nog lang niet gestreden (zie. 8.2). En door Corona zijn het onderwijsdebat
en de aangekondigde bijsturingen van het
M-decreet e.d. de voorbije 2 jaar wat
stilgevallen.
9 Onderwijskrant nu
ook echte krant: eigen website, blog,
facebook en twitter
Onderwijskrant is een tijdschrift dat in zijn bestaan nog niet van het eigenzinnig formaat - 265 x
195 veranderde en dat qua layout vrij sober
oogt. Bij gebrek aan middelen kon
Onderwijskrant zich ook geen flitsende
layout leveren. Daarnaast voelden we ook
weinig voor de blitse layout en de opper[1]vlakkige
bijdragen van b.v. het overheidstijdschrift KLASSE. De inhoud vonden we steeds belangrijker
dan de vorm.
Onderwijskrant is sinds januari 2007 niet enkel een tijdschrift, maar ook een website waarmee we
een veel groter lezerspubliek bereiken.
Op www. onder[1]wijskrant.be plaatsen
we ook gratis bijdragen en themanummers van vroegere jaargangen. Momenteel een
3.400 paginas vanaf nr. 133, een 600 bijdragen.
Sinds januari 2007 werd de website al 640.000
keer bezocht. We moeten hierbij uiteraard rekening houden met het feit dat een aantal
mensen toevallig op onze
website belanden en/of er geen artikels
lezen. Bij Onderwijskrant hebben we ook
steeds afgezien van copyright en de lezers aan[1]gespoord
om onze bijdragen en berichten te helpen verspreiden.
Nieuwe initiatieven
vanaf 2013 op de sociale media : website, blog, facebook, twitter
Sinds Raf Feys als hoofdredacteur met pensioen ging en in 2013 ook stopte als
coördinator-docent van een Hoger Instituut
voor Opvoedkunde investeerde hij veel tijd en energie in een aantal nieuwe initiatieven in de sociale media: de
facebook-pagina van Raf Feys, en tweets
@FeysRaf (35.000), de blog
Onderwijskrant Vlaanderen (momenteel: Onderwijskrant2
Vlaanderen, https://www.bloggen.be/ onderwijskrant2/reageer.php?postID=3196792)
.
Vanaf 2013 werd Onderwijskrant dus ook een echte dagelijkse krant met dagelijks meerdere
berichten en korte bijdragen over
actuele onderwerpen. Via de sociale
media kunnen we vlot inspelen op de actualiteit
en de aandacht vestigen op evoluties en interessante
onderwijsbijdragen uit Vlaanderen en de
wijde wereld. Naast de 200 paginas die we jaarlijks
in het tijdschrift publiceren, verspreidden we er de voorbije jaren enkele duizenden via de
blog, facebook en twitter. Via blog,
facebook en twitter leren we overigens zelf
veel bij: onderwijsnieuws, standpunten,
interessante bijdragen en boeken over het
onderwijs, contacten met inspirerende onder[1]wijsmensen.
Ook twitter als sociaal medium vinden we een belangrijk
kanaal om ideeën te verspreiden en het onderwijsdebat te stofferen. Met zijn
momenteel 35.000 tweets kon
hoofdredacteur Raf Feys sinds mei 2013
heel veel mensen bereiken en informeren; het gaat niet enkel om eigen
standpunten en verwijzingen naar Onderwijskrantpublicaties,
maar nog meer om verwijzingen naar
relevante stand[1]punten en publicaties
van anderen. Het is ook een vorm van
gratis bijscholing en maatschappelijke dienstverlening.
Deze tweets bevatten ook veel links naar
bijdragen in de internationale onderwijspers
en andere onderwijstweeteraars.
Met tweets kan je dagelijks veel mensen bereiken, soms maar een paar honderd, maar af en toe ook
veel meer. Zo bereikten we in een paar dagen 68.000 'impressies' bij een tweet over de
belangrijk[1]ste oorzaak van de aantasting
van het lerarenambt. We hopen dat er op
termijn nog een breder netwerk van
onderwijstwitteraars, onderwijsblogs, facebookpaginas,
... ontstaat. Jammer genoeg zijn de
mogelijkheden om op het internet
gestoffeerde Vlaamse onderwijsbijdragen te vinden nog te schaars. Veel onderwijskundigen
en docenten pakken wel uit met de
informatieve functie van het internet, maar verzaken zelf aan het stofferen ervan. Onderwijskrant probeert die
leemte wat op te vullen en roept anderen
op dit voorbeeld te volgen. We zouden
ook kunnen samenwerken en een
gezamenlijke onderwijswebsite, onderwijsblogpagina
... creëren. Kwalitatief hoogstaande internetpublicaties
lijken ons heel belangrijk. Veel mensen publiceren
artikels en boeken die weinig gelezen worden
en/of enkel gelezen worden door gelijkgezinden. Vlaamse leerkrachten kruipen
ook nog te weinig in de pen.
Woord van dank en
grote financiële problemen
We blikken in dit themanummer met veel voldoening terug op de voorbije 200 nummers en maken een balans op. We zijn ervan overtuigd dat we de
voorbije 45 jaar het denken over onderwijs en ook de onderwijspraktijk zelf positief hebben
beïnvloed. We menen ook dat de vele
mensen die in het verleden aan
Onderwijskrant meewerkten in deze voldoening mogen delen en onze dank verdienen. 200 maal dank. We danken ook de trouwe abonnees. We danken ook al de mensen die interesse tonen
voor de Onderwijskrant-website en voor
onze bijdragen op de sociale media.
45 jaar financiële zorgen
Onderwijskrantnummer 1 dateert van oktober 1977. We ontvingen al die jaren geen subsidie. Door
het dalend aantal abonnees kregen we al
vlug financiële problemen. In de periode
1980- 1997 hielden we ons financieel recht door de opbrengst van de verkoop van
de ideeënbundels thematische wereldoriëntatie van ons Projectenfonds.
Enkele redactieleden investeerden veel geld in Onderwijskrant.
We hebben destijds de onderwijsminister om wat financiële steun gevraagd;
tevergeefs. We zorgden nochtans de voorbije 45 jaar wel voor werk voor de drukkerij Acco, de Post, en
gedurende een aantal jaren ook voor iemand die het typewerk en de layout verzorgde. Elk nummer
dat we de voorbije jaren publiceerden
was verlieslatend. Papier en verzending
zijn ook duurder geworden.
Zoals het er nu uitziet zullen we ons moeten beperken tot de elektronische uitgave. Alle abonnees ontvangen nog dit jubileumnummer
en een afsluitend dubbelnummer. Daarna
kan men gratis terecht op onze website
& sociale media.
Rapport-Brinckman van commissie âBeter onderwijsâ: overzicht belangrijke stellingen/adviezen: bevestiging van visie van Onderwijskrant (www.onderwijskrant.be)
Rapport-Brinckman van
commissie Beter onderwijs: overzicht belangrijke
stellingen/adviezen
De voorbije 45 jaar formuleerden we met Onderwijskrant veel
analyses over effectief onderwijs, ontscholing, aantasting van de kwaliteit,
inclusief onderwijs & b.o., structuur van het s.o., lerarenopleiding,
taalonderwijs, kleuteronderwijs We stellen met genoegen vast dat de meeste
bevestigd worden in het recente Brinckman-rapport van oktober 2021.
Een overzicht van een aantal belangrijke stellingen
1
Leerkrachtgestuurdeonderwijs
en voldoende directe instructie, geen
zelfontdekkend leren & constructivisme
"Al decennia wordt zelfontdekkend leren &
constructivistische aanpak als progressief voorgesteld. Wetenschappelijk
onderzoek én klaspraktijk toonden aan dat klassieke aanpakken vaak beter
werken. Directe instructie is echter de
meest efficiënte aanpak. Dit betekent geenszins enkel frontaal onderwijs . Hernieuwde
nadruk op goed presteren gaat niet ten koste van welbevinden. (Commentaar: ook
in verleden ging het trouwens om
leraargestuurde instructie die het denken & meewerken van leerlingen
activeert, om interactief onderwijs, ook geleid-ontdek-kend leren van b.v.
eigenschappen van het geluid. Ook een boeiend
verhaal over b.v. wereldoorlogen stimuleert de leerlingen om geconcentreerd
en inlevend te luisteren.)
2. Geen eenzijdig vaardigheidsonderwijs
en geen kennisrelativisme
Verschuiving naar vaardigheden/vaardigheidsonderwijs
(=kennisrelativisme) heeft geleid tot dramatische val in de leerprestaties
& tot toename van ongelijkheden. Er is meer aandacht nodig voor specifieke
kennis en vaardigheden.
3. Leerlinggecentreerd
leren vergroot de ongelijkheid
Leerlinggecentreerd leren blijkt ook de ongelijkheid te
vergroten, terwijl ironisch genoeg het vaak ingezet wordt vanuit goedbedoelde
sociale beweegredenen. Zo leer je b.v. sneller lezen e.d. op basis van meer
directe instructie.
4 Rustige klasomgeving,
gezag en discipline
Een rustige, veilige en overzichtelijke school- en
klasomgeving biedt de noodzakelijke voedingsbodem voor de cognitieve,
affectieve en sociale groei van de leerlingen. Achtergrondgeruis
verstoort de aandacht. Het menselijk vermogen om te focussen is immers
begrensd. Structuur in het klasgebeuren
moet ertoe bijdragen dat er de nodige rust en orde is wanneer leerlingen leren
en werken. Om dat te realiseren dient de leerkracht voor duidelijke en
consistente regels te zorgen die op een consequente manier opgevolgd moeten
worden. Leren stilzitten, op tijd komen, zwijgen als iemand aan het woord is of
iemand laten uitpraten, je huistaak keurig maken en op tijd inleveren: het zijn alle routines die het leren gemakkelijker maken,
voor de nodige rust zorgen en vooral ook de kwetsbare leerlingen tot steun
kunnen zijn.
5. Afstand van eenzijdig kindontwikkelend kleuteronderwijs à la CEGO e.a.
Kwaliteitsvol kleuteronderwijs steunt op twee pijlers. Het
moet zowel affectief ontwikkelingsgericht als cognitief ruimtelijk, cijfer- en
taalgericht. Ook meer schoolse vaardigheden
moeten dus aangeleerd worden: letterkennis, klankbewustzijn, cijfervaardigheid.
(Commentaar: hopelijk wordt hier in de nieuwe ontwikkelingsdoelen voor het
kleuteronderwijs rekening mee gehouden. Vanaf 1977 namen we het voortouw in de strijd tegen het
eenzijdige ervaringsgericht en kindontwikkelend kleuteronderwijs van prof.
Laevers en CEGO.)
6. Meer investeren in taalvaardigheid, uitholling
taalonderwijs wegwerken
Meer investeren in taalvaardigheid versterkt op termijn ook
de arbeidsmarktkansen van alle leerlingen in Vlaanderen. De eerste stap die een
lezertje in het leerplichtonderwijs doorloopt, is het technisch lezen. Dit is
van primordiaal belang en vormt de basis voor de latere leescultuur Daarnaast is het nodig de leertijd opnieuw te verhogen.
Ook
onderzoek toont aan dat leesmotivatie/plezier veel meer een gevolg zijn van
leesvaardigheid dan omgekeerd. Vooruitzicht & ervaring van een bepaalde
vorm van meesterschap zijn aantrekkelijk.
7. Onderwijs is
groepsgebeuren: opgepast voor sterk gedifferentieerd, gepersonaliseerd leren
Onderwijs is in de eerste plaats een groepsgebeuren. In
klasverband met de leerkracht als sturende
instantie ondersteunen leerlingen elkaar in
het leerproces. Daarom moet voorzichtig en selectief met de techniek van het
differentiëren worden omgegaan.
8. Huiswerk is
belangrijk
In Vlaanderen wordt het nut van huiswerk regelmatig in vraag
gesteld. Toch zijn er zeer goede argumenten om
huiswerk als didactisch instrument in het onderwijs een belangrijke plaats te
blijven geven. Onderzoek wijst uit dat het leereffect van huiswerk reëel, betrouwbaar en voldoende groot is. Als
je het ook nog eens afweegt tegen de beperkte investering die het vergt, is
huiswerk een zeer eenvoudige en kostenbesparende interventie om leerprestaties
te bevorderen.
9. Geen brede eerste
graad s.o., geen te heterogene klassen in s.o.
Een groot aantal studies wijzen uit dat het groeperen van
leerlingen s.o. in aparte klassen zeer bevorderlijk is voor de leerresultaten,
zowel van de begaafde als van de minder goed presterende leerlingen. Leerlingen
van verschillende cognitieve niveaus ook nog na het basisonderwijs systematisch
in dezelfde klassen zetten, moet dus vermeden worden. (Commentaar: hier neemt
het rapport afstand van een brede/gemeenschappelijke 1ste graad s.o., een bevestiging van onze kruistocht vanaf 1991 tegen de
invoering van een brede eerste graad.)
10 Over inclusief en buitengewoon onderwijs: afstand van
M-decreet & alternatief
Elke Vlaamse leerling heeft recht op kwaliteitsvol
onderwijs binnen een rustige, veilige en vooral stimulerende leeromgeving. De leraar krijgt de
pedagogische en didactische vrijheid om een uitdagend en doelgericht onderwijsaanbod te creëren met een brede
waaier aan leerinhouden, leerlingenactiviteiten en leermiddelen. Kinderen zijn verschillend in aanleg en
tempo. Daarnaast spelen bij sommigen nog andere factoren die het leren beïnvloeden. Via de hefboom van het
inclusief onderwijs wordt van de school verwacht om rekening te houden met alle vormen van diversiteit.
Niettegenstaande de verschillende leersnelheden blijft naar
school gaan een sociaal gebeuren. In eenzelfde
richting en jaar krijgen leerlingen eenzelfde curriculum aangeboden. De
verschillen tussen leerlingen enerzijds
en het gemeenschappelijk (sociaal) einddoel dat ze dienen te halen
anderzijds, creëren het spanningsveld
waarop inclusief onderwijs een antwoord probeert te geven. De leerkracht
wordt uitgedaagd om binnen een klasgroep
met verschillende leersnelheden en omstandigheden gelijke onderwijskansen te
creëren zodat iedereen het
gemeenschappelijke curriculum haalt, bijvoorbeeld via convergerende
differentiatie.
Voor leerlingen voor wie de gemeenschappelijke doelen niet
haalbaar zijn, werd in 1970 het buitengewoon onderwijs opgericht. Dit bleek in
Vlaanderen een groot succes dankzij de sterke omkadering en vooral dankzij de grote professionaliteit en
toewijding van de leerkrachten. Na de goedkeuring en ratificering van het
VN-Verdrag/2006 inzake de rechten van personen met een handicap werd in 2015 het M-decreet ingevoerd. Dit
decreet ondersteunde het inschrijfrecht van vrijwel alle leerlingen in het reguliere onderwijs. Doorverwijzing
naar het buitengewoon onderwijs moest eerder uitzondering worden. Iedere leerling kreeg recht op
redelijke aanpassingen om binnen het reguliere onderwijs school te lopen. Het
was de initiële bedoeling om zo de deur te openen voor meer inclusie in het
reguliere onderwijs en het buitengewoon
onderwijs af te bouwen.
Deze accentverschuiving werd mee ondersteund door de
toegenomen individualisering, zowel in de maatschappij als op school, waarbij
leren op maat van de leerling meer en meer de norm werd. De reguliere scholen
kregen een inspanningsverplichting om voor (meer) kinderen met een cognitieve
en lichamelijke beperking onderwijs
afgestemd op hun specifieke noden aan te bieden. De term redelijke aanpassingen creëerde onduidelijkheid
waardoor het M-decreet voor onvrede zorgde bij de leerkrachten in het regulier
onderwijs. Op maat van ieder kind kwam op gespannen voet te staan met het
sociale, gemeenschappelijke karakter van samen naar een gemeenschappelijk
einddoel toe te werken.
Ook in het buitengewoon onderwijs ontstond onrust en vreesde
men veel expertise te zien verloren gaan. De verschuiving van leerlingen en
personeel zorgde voor bijkomende onzekerheid.
Leren op maat had bovendien een aantal onbedoelde neveneffecten. Zo
werden de hoge verwachtingen voor
sommige (kwetsbare) leerlingen naar beneden bijgesteld. Op zoek naar passend
onderwijs voelden de leerkrachten ook de
werkdruk toenemen. De te grote (cognitieve) verschillen binnen een klasgroep
konden niet meer overbrugd worden via
convergerende differentiatie.
Om uit de impasse te geraken en alle leerlingen faire kansen
te geven, werd het nieuw begeleidingsdecreet
uitgewerkt, het Leersteundecreet (Concept- nota decreet Leersteun/juni 2021).
Deze conceptnota moet bij het schrijven van
dit rapport nog goedgekeurd worden door de Vlaamse regering, maar de
nuanceverschillen met het M-decreet lijken alvast duidelijk. Wat overeind blijft, is het principe van de waarde van inclusief
onderwijs, namelijk zoveel mogelijk leerlingen volwaardig laten participeren aan het reguliere onderwijs via
(een) brede basis- en verhoogde zorg. Anderzijds is de toon van de nieuwe conceptnota ook realistischer. Er
wordt uitgegaan van een gedeelde verantwoordelijkheid om een kwaliteitsvolle ondersteuning in de
leerlingenbegeleiding te voorzien, in het bijzonder voor leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte (SOB).
De centra voor leerlingenbegeleiding, de begeleidingsdiensten en de nieuw op te richten onbemind. Er moeten mogelijkheden gecreëerd
worden zodat leerlingen ook tijdelijk de
overstap kunnen maken naar een ander type onderwijs en dit in beide richtingen.
Er moeten ook voldoende kansen zijn tot
wederzijds overleg tussen het regulier en buitengewoon onderwijs. Een eerste
aanzet hiertoe is werk maken van een heldere omschrijving van de gewenste beginsituatie
bij de start van 1 B in het secundair onderwijs. Dit is zowel voor het regulier
als voor het buitengewoon onderwijs belangrijk.
11 Kritiek op eenzijdige basiscompetenties lerarenopleiding-1998
& belang van oefenscholen
Invoeren van vernieuwde basiscompetenties met juiste accenten voor de lerarenopleiding
De curricula van de lerarenopleiding zijn gebaseerd op tien
decretaal vastgelegde basiscompetenties. Ze worden beschreven in tien
functionele gehelen en een aantal attitudes die normerend zijn voor de Vlaamse
lerarenopleidingen. De basiscompetenties voor leraren geven aan welke eisen
het onderwijs en de maatschappij stellen
aan pas afgestudeerde leraren. Ze zijn zowel een referentiekader voor de
curriculumontwikkeling van de lerarenopleidingen als een individueel
toetsingskader voor elke student in de lerarenopleiding (Besluit van de
Vlaamse Regering betreffende de basiscompetenties van de leraren, 2018). (De
eerste versie van decreet basiscompetenties verscheen in 1998, en een eerste
ontwerp van de VLOR al in 1992).
De commissie stelt
een aantal problemen vast bij de huidige basiscompetenties. Sommige ervan
behoren tot de kern van het leraarschap
- met name vakkennis en onderwijskundig vakmanschap - andere hebben meer te maken met de context (ouders,
samenleving). Ze dekken weliswaar het gehele speelveld van het lerarenberoep, maar ze suggereren dat
alle tien functionele gehelen eenzelfde gewicht, belang en haalbaarheid hebben doorheen de loopbaan van
de leraar. Dat is niet zo. Ervaring leert dat domeininhoudelijke kennis en het
didactisch handelen van de leraar cruciaal zijn. We merken echter dat van de 44
items in de tien functionele gehelen
slechts vijf onderdelen betrekking hebben op de vakinhoudelijke kennis van
de leraar en het aanleren van kennis en
vaardigheden aan de leerlingen. Ook in de tien aanvullende attitudes wordt weinig nadruk gelegd op die
vakinhoudelijke kennis.
We stellen voor om de
basiscompetenties van de leraar te
herwerken en aan te passen rekening houdend met het relatieve belang van elke
component bij het uitoefenen van
succesvol leraarschap. De curriculumroute gebaseerd op het ITT, ECF en
NPQ-framework uit het Verenigd
Koninkrijk kan hierin misschien mee
opgenomen worden, cf. volgend advies.
De oefenschool: terug van weggeweest
Om dit complex proces van leraren opleiden optimaal te laten
verlopen en om docenten, aspirant-leraren en ervaren leerkrachten met elkaar in contact te brengen, strekt het
tot aanbeveling dat de lerarenopleidingen samenwerken met daartoe aangeduide basis- en secundaire
scholen in de omgeving van de hogeschool of universiteit.
In deze oefenscholen kunnen modellessen gevolgd
en stagelessen gegeven worden onder begeleiding van expertleerkrachten.
Omgekeerd kunnen deze expertleerkrachten zelf mee lesgeven als (deeltijds)
docent in de lerarenopleiding. Op die
manier ontstaat een kruisbestuiving en kan de expertleerkracht de
leerkracht in opleiding sterker opvolgen.
Het is in dat opzicht uitstekend nieuws dat de Vlaamse regering werkt aan partnerschappen om de verbinding tussen
praktijk en theorie te versterken, onder meer door de oprichting van oefenscholen voor de beroepspraktijk.
(Commentaar: daarom precies protesteerde ik in 1985 tegen de afschaffing van de
oefenscholen door het duo Coens-Monard.)
Een ander voorbeeld is de oproep voor pilootprojecten ter
versterking van de lerarenopleidingen, in nauwe relatie met actoren die instaan
voor het verdere professionele continuüm van de leraar. Sterke en
wederzijds voordelige partnerschappen
tussen scholen en lerarenopleidingen dragen bij tot een effectievere
begeleiding van kandidaat-leraren en tot
de ontwikkeling van vaardigheden voor expertleraren.
Bijlage: mijn strijd tegen de constructivistische aanpak opgelegd in decreet basiscompetenties
Zelf waarschuwde ik al
in 1992, 30 jaar geleden, bij het
verschijnen van de eerste ontwerptekst over de basiscompetenties. Ik
stelde dat het werken vanuit enkele vage
basiscompetenties gekoppeld aan een onderwaardering van kennis en theorie,
samen met een competentiegerichte, studentgecentreerde &
constructivistische methodiek tot een niveaudaling zou leiden.
In de uitgangspunten
bij het decreet over de basiscompetenties (1998) legden de beleidsmakers ook
een competentiegerichte & constructivistische aanpak op. DVO-directeur
Roger Standaert en de DVO poneerden: Bij het formuleren van het beroepsprofiel
en de basiscompetenties is uitgegaan van een optimistische visie op leren en
ontwikkeling, vertrekkend van de groeikracht van kinderen. Onderwijsleer-
situaties moeten beantwoorden aan de persoonlijke leer- en
ontwikkelingsbehoeften. Kennis staat minder centraal. De nadruk ligt op
probleemoplossende inzichten en vaardigheden. Leren moet tevens opgevat worden
als een actief en constructief proces. Dit alles werd verder verduidelijkt
door de beschrijving van een aantal verschuivingen als voorrang voor vaardigheden
t.o.v. kennis, minder vakgericht, minder cognitief en minder sequentieel leren.
In een bijdrage van 2001 formuleerden we met enkele
Torhoutse pedagogen een reeks analoge bezwaren: We schreven o.a.: In het
decreet Basiscompetentiesstaat de
centrale leertaak en de vereiste basiskennis van de leraar al te weinig centraal. Veel van de
basiscompetenties klinken verder evident en vaag (bv. beschikken over de
inhoudelijke kennis van de leerdomeinen), en een aantal kunnen o.i. ook pas
blijken na voldoende ervaring in de praktijk en/of hangen niet in de eerste
plaats van de opleiding af.. Een lijst met vage basiscompetenties biedt ook al
te weinig houvast om er een curriculum op te baseren (Vage basiscompetenties
als ideale basis voor de lerarenopleiding van de 21ste eeuw?, in:
Onderwijskrant, maart 2001).
De topambtenaren Georges Monard, Jan Adé en Roger Standaert
verordenden in 2000 dat de opleidingen zo vlug mogelijk de basiscompetenties en de onderwijsvisie in de
tekst Uitgangspunten bij de basiscompetenties moesten vertalen in nieuwe opleidingsprofielen en nieuwe curricula. Vertrekken
dus van de basiscompetenties en daaruit de leer- en kennisinhouden afleiden.
Dit moest volgens Monard, Standaert en Adé leiden tot een opleiding die totaal
afweek van de opleidingen-oude stijl van vóór de nieuwe competentiebijbel.
Roger Standaert, Georges Monard & Jan Adé poneerden ook: De klemtoon ligt voortaan in alle
duidelijkheid op de vaardigheden. Eerst stelt men de lijst met vaardigheden
vast, en dan pas gaat men op zoek naar de kennis en de attitudes die vereist
zijn om de vaardigheden te kunnen uitvoeren (Rapport van de stuurgroep, 2002, p. 11).
De
doorlichtingsrapporten (Regentaat: 1999 & Normaalschool 1995) waren
volgens minister Marleen Vanderpoorten, Georges Monard ... niet langer
relevant, omdat die zogezegd sloegen op het pre-competentietijdvak. We hadden
ander onderwijs nodig (voor de 21ste eeuw) en dus ook anders opgeleide leraren.
Enkele lerarenopleidingen maakten in de late jaren negentig openlijk propaganda
met hun totaal nieuwe competentiegerichte & constructivistische aanpak.
Twee stelden zelfs dat er op hun school
nog heel weinig les gegeven werd en dat hun evaluatiesysteem voortaan vooral
gebaseerd was op portfolio e.d.
Victor DâEspallier ( mijn latere prof. onderwijskunde KULeuven) 93 jaar geleden over de reformpedagogiek van Ellen Key, John Dewey ⦠als een soort afgodendienst: Alles vom Kinde aus!
Victor DEspallier (latere prof. onderwijskunde KULeuven) bijna 100 jaar geleden over reformpedagogiek van Ellen Key, John Dewey ... in Vlaamsch Opvoedkundig tijdschrift, februari 1929.
Na de emancipatie van de vrouw, na de emancipatie van de werkman, is nu de tijd van de emancipatie van het kind.
In de moderne pedagogische literatuur heeft men het nu steeds over Zijne majesteit het kind: volgens Ellen Key wordt De eeuw van het kind niet ingeluid Bevor Vatter und Mutter ihre Stirne (voorhoofd) vor de Hocheit der Kinder in den Staub beugen.
Pedocentrisme is de signatuur aller modern getinte didactiek. Alles vom Kinde aus de alleenzaligmakende leer. Een afgodendienst bewezen aan het kind in de extreemste gevallen.
De Amerikaanse John Dewey vergelijkt de omwenteling in de pedagogiek, de pedocentrische geest in het algemeen, in de didactiek in het bijzonder, met die van Copernicus. De onderwijzer, heer en meester van de klas wordt de dienaar; het kind wordt de hoofdfiguur waaromheen alles wentelt. Zijn spontaneïteit regelt de keuze van de leerstof, enkel zijn belangstelling is nog van tel. Een Dewey, een Claparède en anderen zijn tekenend in dit opzicht. Hier heerst de autonomie van het kind-zijn!
En ook de jeugd is geen overgangsstadium meer; ze vindt de reden van haar bestaan in zichzelf. Ook dat is een kenmerkende gedacht die we steeds terugvinden en met de uiterste consequenties bij de Duitse rvolutionaire pedagogen ; bij een Wijneken, een Oestrich, een Gürlitt, een Kawerau.
Ellen Key schrijft in De eeuw van het kind (1900): Vooraleer vader en moeder hun voorhoofd voor de hoogheid van hun kind niet in het stof neerbuigen, vooraleer ze niet inzien dat het de toekomst is die in de gestalte van een kind in hun armen sluiert, zullen zij evenmin begrijpen dat zij ook niet de macht of het recht hebben aan dit nieuwe wezen wetten voor te schrijven, Wanneer de vader in zijn kind de koningszoon ziet welke hij in deemoed en volgens zijn beste kunnen dienen zal, dan zal het kind tot zijn recht komen.
Wat moet onze houding zijn tegenover die refompdagogische strekking?
De moderne pedagogiek beweert de eigen aard van het kind ontdekt te hebben, van de knaap en het meisje; beweert de eigen aard te eerbiedigen; beweert het kind vrijgemaakt te hebben van de al te ambitieuze tussenkomst van de volwassene. Ze heeft naar eigen zeggen de jeugd geëmancipeerd.
Maar er is goede en slecht emancipatie is.
De moderne auteurs beweren steeds de kindernatuur te respecteren.
* Zijn het niet de extremisten inzake selfgovernment, die aan de kinderen lasten opleggen waaronder een doorsnee-volwassene bezwijkt?
*En wat met de mannen van de pedanalyse die de kinderlijkheid eerbiedigen?
*En is het de communistische school in Rusland en Duitsland die met haar productivisme en haar school-fabriek (arbeidsschool) de kindernatuur eerbiedigt?
Sedert de Zweedse revolutionaire Ellen Key haar boek schreef over De eeuw van het kind is dat woord tot een vlag geworden. Er is veel rijp naast veel groen in de pedagogische innovaties.
Foerster schreef: Men spreekt steeds over de eeuw van het kind. Er is ongetwijfeld nog geen eeuw geweest waarin zoveel grote kinderen het woord hebben gevoerd om hun kinderachtigheden in de plaats van de beproefde wijsheid van eeuwen te stellen.
Lovend relaas van reformpedagoog Dewey over zijn studiereizen naar Rusland in 1925-1928 en het nieuwe collectivistisch onderwijs in boek van 1929. Merkwaardig hoeveel pedagogen, filosofen ... Dewey als boegbeeld van democratisch onderwijs en inspiratiebr
Lovend relaas van prof. en reformpedagoog John Dewey over zijn studiereizen naar Rusland & vooral over zijn bezoek aan Russische scholen rond 1925-1928 in zijn boek: Impressions of Soviet Russia and the revolutionary world - van 1928.
Rond 1925 was er in Europa en de VS veel kritiek op het politiek sovjet-systeem in Rusland en op de indoctrinatie in het Russisch onderwijs. Maar Reformpedagogen als John Dewey en Célestin Freinet verwachtten veel heil van studiereizen naar Rusland en spraken zich achteraf vrij lovend uit over de evolutie in Rusland en over het Russisch onderwijs.
John Dewey, boegbeeld van de reformpedagogiek, prees nog in een publicatie van 1929 de Russische revolutie en schoolsysteem m.i.v. politieke indoctrinatie en van vooral van het scheppen van een collectief bewustzijn - als belangrijke vorm van burgerschapsvorming
In recente publicaties over onderwijs, over de relatie onderwijs en maatschappij, burgerschapsvorming, democratisch onderwijs wordt door profs. als Biesta, Loobuyck en vele anderen vaak verwezen naar de inspirererende visie van Dewey.
(Tussendoor: in een vorige bijdrage stelden we Deweys boek 'Onderwijs en maatschappij' voor. Voor mensen die graag dwepen met Dewey en met dit boek moet de voorstelling wel een ontnuchtering betekenen.)
Viijf hoofdstukken in Deweys boek over zijn reiservaringen in Rusland: Hoofdstuk I Leningrad geeft de aanwijzing Hoofdstuk II Een land in een staat van flux Hoofdstuk III Een nieuwe wereld in de maak Hoofdstuk IV Wat doen de Russische scholen? Hoofdstuk V Nieuwe scholen voor een nieuw tijdperk Hoofdstuk VI Het grote experiment en de toekomst
Impressies van Sovjet-Rusland en de revolutionaire wereld
We drukken even het hoofdstukken 4 tot en met 6 af, vooral over Dewey's visie/lovende woorden i.v.m. het onderwijs in Rusland in dienst van de maatschappelijke transformatie. (Vertaling mede via Google-vertaling).
Hoofdstuk IV
Wat gebeurt er op de Russische scholen?
Ik heb in mijn laatste artikel enkele redenen gegeven om te geloven dat in de overgangstoestand van Rusland in de richting van marxisme de belangrijkste betekenis gehecht wordt aan de mentale en morele marxistische verandering die plaatsvindt; dat hoewel deze transformatie uiteindelijk een middel moet zijn tot economische en politieke verandering, voor het heden, maar het is ook andersom. Dit betekent dat het belang van alle instellingen eigenlijk educatief moet zijn in de brede zin dat ze alle de gezindheid en houding moeten bevorderen. Hun functie is om gewoonten te creëren, zodat mensen net zo gemakkelijk coöperatief en collectief zullen handelen als mensen nu in kapitalistische landen die 'individualistisch' handelen.
Dezelfde overweging wijst in het bijzonder op het grote belang en het doel van de scholen in Rusland. Zij vertegenwoordigen een directe en geconcentreerde inspanning om het effect te verkrijgen dat andere instellingen op een diffuse en omslachtige/indirecte manier ontwikkelen. De scholen zijn, in de huidige zin, de ideologische arm van de revolutie. Bijgevolg sluiten de activiteiten van de scholen op de meest buitengewone manier, zowel in administratieve organisatie als in doel en geest, aan op alle andere maatschappelijke instellingen en belangen.
Het grote verband dat in de visie van sovjetopvoeders bestaat tussen de vorming van wenselijke attitudes en ingesteldheden van de burgers door politieke instellingen en anderzijds door de school kan verduidelijkt worden door een verwijzing naar het verslag dat door een van de leiders van het nieuwe onderwijs van zijn eigen ontwikkeling is gegeven. Zijn inspanningen voor onderwijshervorming dateren uit de vroege jaren van de 20ste eeuw, toen hij samen met een mede-Rus een sociale acie uitvoerde in de arbeiderswijk van Moskou. Ze werden jammer genoeg gedwongen om te opereren langs niet-politieke lijnen en op de neutrale gebieden van kinderclubs, recreatie, gezondheid, enz. . Toch stuitten ze op constante tegenstand en onwil van het oude regime. Bijvoorbeeld De opvoeder/leraa die mij zijn levenverhaal verhaal vertelde, was een van de eersten die b.v. voetbal in Rusland introduceerde; als gevolg daarvan bracht hij enkele maanden in de gevangenis door. De toenmalige autoriteiten waren ervan overtuigd dat er maar één doel kon zijn bij het spelen van het spel: namelijk jonge mannen trainen zodat ze nauwkeuriger bommen konden gooien! In 1911 begon hij een educatief experiment in het land, zo'n tachtig of honderd mijl van Moskou verwijderd, waarbij hij hulp kreeg van welgestelde Russen met een liberale ingestemdhied. Deze school was dus gebaseerd op een combinatie van Tolstojs versie van Rousseau's vrijheidsleer en het idee van de educatieve waarde van productief werk ontleend aan Amerikaanse bronnen.
Zijn verhaal en evolutie is van enige historische betekenis bij het verduidelijken van enkele van de oorzakelijke factoren van het huidige Sovjet-onderwijssysteem. De opvoeder/leraar over wie ik het heb begon dus als een liberale hervormer, geen radicale maar een constitutionele democraat. Hij werkte vanuit het geloof dat de school door het geven van een nieuw soort onderwijs, vreedzaam en geleidelijk de vereiste transformaties in andere instellingen zou kunnen realiseren. De evolutie van deze hervormingspedagoog tot overtuigd communist illustreert de huidige sociale fase van de hele Sovjet-beweging.
In de eerste plaats was er het opvallende en onontkoombare feit dat zijn hervormingsgezinde en progressieve inspanningen destijfs op alle mogelijke manieren werden belemmerd door het regime van de tsaar, een feit dat veel liberale intellectuelen ertoe aanzette om naderhand hun medewerking te verlenen aan de bolsjewistische regering. Een van die intelectuelen vertelde me dat hij dacht dat de intellectuelen die hadden geweigerd om samen te werken met de nieuwe regering een tragische fout hadden gemaakt; ze hadden hun eigen macht tenietgedaan en Rusland van hun medewerking beroofd net op het moment dat die mdewerkinh hardst nodig was. Wat hemzelf betreft had hij ontdekt dat de huidige regering/communistische partij de weg vrij gemaakt had voor de zaken die hij in het oude regime voor ogen had en waarvan de vooruitgang altijd hopeloos werd tegen gewerkt door het regime. Hij was zelf aanvankelijk geen communsit, maar stelde vast dat zijn advies en zelfs zijn kritiek welkom was van zodra de autoriteiten erkenden dat hij oprecht probeerde met hen samen te werken. Ik trof in Rusland twee soorten liberale intellectuelen aan: zij die zich opstelden als hij en samen werkten met het nieuwe regime, en zij die het tegengestelde deden. Er is geen ongelukkiger en futieler klasse op aarde dan de tweede soort, en geen enkele meer volledig levend en gelukkig ondanks de eng beperkte economische omstandigheden, woonruimten, salarissen, enz. dan de eerste.
Deze eerste overweging, het bijna onvoorstelbare contrast tussen de carrière en het lot van sociale aspiraties onder het oude regime en onder de Sovjetregering, is iets waaraan ik in ieder geval niet voldoende gewicht had toegekend in mijn eerdere schattingen van bolsjewistisch Rusland. En ik kan me voorstellen dat er velen zijn die, hoewel ze zich in het algemeen bewust zijn van het repressieve en despotische karakter van de regering van de tsaar, onbewust hun beoordeling van het huidige Russische systeem vormen en dit eveneens als despotisch voorstellen door het in contrast te stellen met een denkbeeldig democratisch systeem in het Westen. Ze vergeten dat voor de vele miljoenen Russicsche mensen er een groot contrast bestaat met het tsaristisch systeem waarvan ze zelf al feitelijke ervaring hadden gehad. Het Russische regeringssysteem is op dit moment deels welvergelijkbaar met dat waaraan de bevolking al eeuwenlang gewend is, namelijk een systeem met veel repressieve trekken, maar het nieuwe systeem heeft voor hen deuren geopend die voorheen gesloten waren; het is interested in giving them access to sources of happiness as the only other government with which they have any acquaintance was to keep them in misery.
This fact explains the stability of the present government, in spite of the comparatively small number of communists in the country. It relegates to the realm of pure fantasy those policies for dealing with Russia that are based on the notion that the present government is bound to fall from internal causes if only it can be sufficiently boycotted and isolated externally. I know of nothing that is more indicative of the state of illusion in which it is possible for isolated groups to live than the fact that, of five or six Russian dailies published by the émigrés in Paris, three are devoted to restoration of the monarchy.
I have become involved in a diversion, though one naturally suggested by the marvelous development of progressive educational ideas and practices under the fostering care of the Bolshevist governmentand I am speaking of what I have seen and not just been told about.
However, the second factor that operated in the transformation of the educator takes us out of the region of reforming and progressive ideas into that of communism proper. It is the factor that would, I am sure, be emphasized by every communist educator rather than that which I have just mentioned. The frustration of educational aims by economic conditions occupied a much larger place in the story of the pilgrims progress from pedagogy to communism than did explicit and definite political and governmental opposition. In fact, the latter was mentioned only as an inevitable by-product of the former.
De school moet de nefaste invloed op opvoeding vanwege gezin en omgeving wegwerken
Er zijn twee soorten opoeding, de grotere en de kleinere. De kleinere opvoeding/vorming wordt door de school gegeven; het grotere, en het laatste en nog meer invloedrijkr, wordt gegeven door de feitelijke levensomstandigheden, vooral die van het gezin en de buurt. En volgens zijn eigen verhaal ontdekte de al vermelde ze opvoeder/leraar waarmee ik sprak dat het werk dat hij destijds op school probeerde te realiseren , zelfs onder de relatief zeer gunstige omstandigheden van zijn experimentele school, ongedaan werd gemaakt door de invloed van nefaqte educatieve vorming van de ingesteldheden en mentale gewoontes binnen de gezinsopvoeding en de invloed van de omgeving.
Zo geraakte hij ervan overtuigd dat het sociale/politieke systeem en de progressieve school moesten samenwerken, in harmonie moesten opereren, elkaar moeten versterken, om te voorkomen dat het doel van de progressieve school voortdurend zou worden ondermijnd en verdreven door de invloed van de opvoeding thuis en in de omgeving van de kinderen. Naarmate deze overtuiging groeide werd hij onbewust een communist. Hij raakte ervan overtuigd dat de centrale kracht in het ongedaan maken van de egoïstische en particuliere idealen die jongeren werden ingeprent door de instelling van privé-eigendom (winst en verworven bezit) precies bereikt konden worden door gesocialiseerde heropvoeding die hij probeerde te bereiken door middel van de school.
Het verhaal van die evolutie bij die leerkracht is leerzaam vanwege het typisch symbolische karakter; als het zou worden uitgebreid, zou het ook leiden tot een verslag van de invloed van volgehouden sovjetschoolactiviteiten. Inzake de invloed van deze specifieke leraar blijkt hier de invloed van de onderwijsmethoden en de geest van schoolbestuur en de discipline als manieren om een harmonieuze samenwerking te realiseren tussen concrete sociale omstandigheden en de schoolaanpak. Tijdens het overgangsregime dat Rusland momenteel meemaakt kan de school er nog niet op rekenen dat het bredere onderwijs op een oprechte manier de vereiste collectieve en coöperatieve mentaliteit bij de leerlingen creëert. De traditionele gebruiken, de negatieve invloed van thuis en van de kerk, de toestand van de landbouwers (bv. hun kleine landbouwoppervlakte) creëren alle automatisch een individualistische ideologie. En nttegenstaande de grotere neiging van de stadsarbeider tot collectivisme, werkt zelfs zijn sociale omgeving in veel opzichten dit nog tegen. Daarom is het de belangrijke taak van de school om de invloeden te bestrijden van de thuissituatie en van buurt - die nog steeds zo sterk zijn, zelfs in een collectivistisch regime.
Om dit doel te bereiken, moeten de leraar in de eerste plaats precies achterhalen wat de omstandigheden zijn waaraan leerlingen thuis worden onderworpen, zodat hij in staat is om de handelingen van de leerling op school te interpreteren in het licht van die omgevingsomstandigheden - en dit, niet alleen op een algemene en vage manier, maar zo trefzeker als een bekwame arts diagnosticeert in het perspectief van de oorzaken van de zieke aandoeningen waarmee hij te maken heeft. (Commentaar: Dewey beschreef zijn filosofie als "Sociaal Behaviorisme.
Wat de leraar observeerde bij de studie avan de omstandigheden, de manier van landbouw, de landbouwwerktuigen, de stijl van woningbouw, de huishoudelijke industrie, jhet kerkgebouw, enz., moest leiden naar de vraag om het vermeodlelijke effect ervan op het gedrag van degenen die onderworpen waren aan de invloed. Anderzijds moest de leraar bij confrontatie met een vorm van ongewenst gedrag van de kant van een leerling ernaar streven te achterhalen hoe dit terug te voeren was op zijn sociale oorzaak, nefaste invloed van thuis e.d. (Commentaar: volgens velen gebruikte De overheid deze spionage op ouders ook om hen politiek te controleren. )
Dewey: Zon aanbeveling blijft natuurlijk onvruchtbaar zonder een passende techniek . En een van de meest interessante pedagogische vernieuwingen die ik ken, is de techniek die is uitgewerkt om leraren in staat te stellen de feitelijke omstandigheden te ontdekken die leerlingen in hun buitenschoolse leven beïnvloeden. Hier kan ik alleen maar zeggen dat het onder andere gaat om kritische discussies in verband met geschiedenis en aardrijkskunde, de analyse van themas in het geschreven werk van de leerlingen en in de verhandelingen van leerlingen, en ook pm een gedetailleerde studie gedurende het hele jaar van de huis- en gezinsbudgetten van het gezin va, elke leerling. Nog afgezien van elke economische theorie, communistisch of individualistisch, zijn de resultaten van zo'n stude al van grote pedagogische waarde en bieden ze een nieuwe en vruchtbare methode van sociologisch onderzoek.
De aldus opgedane kennis van de thuisconditie en van hun effect op het gedrag (en ik kan terloops zeggen dat dit sociaal behaviorisme mij intellectueel veel veelbelovender lijkt dan enig exclusief fysiologisch behaviorisme ooit kan blijken te zijn) is een voorbode van de ontwikkeling van methoden die scholen in staat zullen stellen gunstig te reageren op de ontdekte ongewenste leefomstandigheden, en tegelijk om aanwezige wenselijke omstandigheden te versterken. Hier is natuurlijk het punt waarop het sociaal constructieve werk van de school tot uitdrukking komt. Straks meer hier over wanneer ik het zal hebben over de idee van "sociaal nuttig werk als een criterium voor het beslissen over de waarde van "projecten" - want Sovjet-onderwijs is afgestemd op de "projectmethode". Maar afgezien van de praktische uitwerking, is het ook interessant omdat het gaat om een van de centrale ideeën van het huidige Russische pedagogische theoretische onderwijs Er is wel nog steeds een denkschool die stelt dat onderwijsprincipes kunnen worden afgeleid uit psychologie en biologie hoewel het gewicht van citaten van Marx nu hun invloed overschaduwt en dat correcte onderwijsmethoden het gewenste effect zullen produceren, onafhankelijk van concrete kennis van de huiselijke en lokale omgeving. Niets is minder waar.
Ik heb nogal lang stilgestaan bij bepaalde algemene overwegingen, ten koste van wat scholen eigenlijk doen en hoe ze dat doen. Maar met betrekking tot de hele Russische situatie, zijn deze generieke punten inzake de sociale/maatschappelijke aspiratie heel belangrijk. Dat wat de Sovjetscholen onderscheidt van zowel andere nationale systemen als van de progressieve scholen in andere landen (waarmee ze wel een en ander gemeen hebben) is precies de bewuste maatstaf van elke onderwijsprocedure in Rusan, hun verwijzing naar een enkel alomvattend sociaal doel.
Dat verklaart de sociale/maatschappelijke verwevenheid van het onderwijs waar ik het in het begin over had.. Dat doorgedreven collectivisten het traditionele gezin beschouwen als exclusief en isolerend en dus als vijandig tegenover een echt gemeenschappelijk leven, is bekend. Afgezien echter van het effect van de vaak gereciteerde bolsjewistische opvattingen inzake huwelijk en echtscheiding, wordt het instituut van het gezin eerder indirect dan door frontale aanvallen ondermijnd; de historische steun, economisch en kerkelijk, is immers verzwakt. Zo wordt de beperking van woonruimte, die in Rusland net als in andere landen door de oorlog werd afgedwongen, bewust misbruikt om sociale combinaties te creëren die breder zijn dan die van het gezin en die de gezinsbanden doorsnijden.
Er is geen woord dat men in Rusland meer hoort dan het woord groep, en allerlei actiegroepen pleiten tegen het primaire sociale belang van de gezinseenheid. Voor iedereen die de zaak nuchter bekijkt, vrij van sentimentele associaties rond de historische familie-instelling, vindt er dus een zeer interessant sociologisch experiment plaats, waarvan het effect zou moeten kunnen uitwijzen in hoeverre de banden die het traditionele gezin bij elkaar houden intrinsiek zijn en in hoeverre ze te wijten zijn aan externe oorzaken; en hoeverre het gezin in zijn gebruikelijke vorm niet-sociale belangen voedt, en in hoever het een socialiserende instelling is.
The central position of the schools in the production of a communist ideology as a condition of the successful operation of communist institutions
Onze bijzondere aandacht gaat hier uit naar de rol van de scholen bij het opbouwen van krachten en factoren waarvan het natuurlijke effect is dat het belang en het unieke karakter van het gezinsleven wordt ondermijnd. Het is voor elke waarnemer duidelijk dat in elke western country the increase of importance of public schools has been at least coincident with a relaxation of older family ties. What is going on in Russia appears to be a planned acceleration of this process. For example, the earliest section of the school system, dealing with children from three to seven, aims, in the cities, to keep children under its charge six, eight and ten hours per day, and in ultimate ideal (although far from present fact) this procedure is to be universal and compulsory. When it is carried out, the effect on family life is too evident to need to be dwelt uponalthough at present even in Moscow only one-tenth of the children of this age are in such schools. Nor does the invasion of family life stop at this point in dealing with young children. There are in contemplation summer colonies in the country, corresponding to our fresh-air homes for children from slums, in which children from these all-day kindergarten schools will spend a large part of the summer months. Some of the summer colonies are already in existence; those visited compare favorably with similar institutions anywhere, with respect to food, hygiene, medical attention and daily nurture. Now, it would be too much to say that these institutions are deliberately planned with sole reference to their disintegrating effect upon family life; there are doubtless other more conspicuous causes. They are part of a whole network of agencies by means of which the Soviet government is showing its special care for the laboring class in order to gain its political support, and to give a working object-lesson in the value of a communistic scheme.
One derives from this, as from many other social undertakings, the impression that the Soviet authorities are trying to forestall, in deliberately planned and wholesale manner, those consequences of industrialization which in other countries have crept upon society piece-meal and unconsciously. For every large industrial center in any western country shows that in fact the effect of machine industrialization has been to disintegrate the traditional family.
From this point of view, the Russian government is doing on a large scale what private philanthropy has done in our cities by means of crèches, etc. But even when these allowances are made, it remains true that we have here a striking exemplification of the conscious and systematic utilization of the school in behalf of a definite social policy. The broad effort to employ the education of the young as means of realizing certain social purposes cannot be dismissed as propaganda without relegating to that category all endeavor at deliberate social control.
Reference to this phase of Soviet education may perhaps be suitably concluded by a quotation from Lenin that has become a part of the canonical scriptures of Bolshevist educational literature. For it indicates that, were it necessary, official authority could be cited for the seemingly extreme statements I have made about the central position of the schools in the production of a communist ideology as a condition of the successful operation of communist institutions. The school, apart from life, apart from politics, is a lie, a hypocrisy. Bourgeois society indulged in this lie, covering up the fact that it was using the schools as a means of domination, by declaring that the school was politically neutral, and in the service of alle. We moeten openlijk verklaren wat zon visie verhulde, namelijk de politieke functie van de school. Terwijl het doel van onze vorige strijd was om de bourgeoisie omver te werpen, is het doel van de nieuwe generatie veel complexer: het is om de communistische samenleving op te bouwen.
(Commentaar: . Lenin uitte vaak dergelijke ideeën over onderwijs. Een ander voorbeeld, uit zijn toespraak op het Eerste Al-Russische Onderwijscongres, 28 augustus 1918: "Wij zeggen dat ons werk op het gebied van onderwijs deel uitmaakt van de strijd voor de omverwerping van de bourgeoisie. We verklaren publiekelijk dat onderwijs gescheiden van leven en politiek een leugen en hypocrisie is." V. I. Lenin, Verzamelde werken: Deel XXIII, 1918-1919, p. 215.)
Voor een nieuw tijdperk zijn nieuwe scholen nodig
Het idee van een school waarin leerlingen, en dus ook leerinhouden en methoden, verbonden zijn met het sociale leven, in plaats van geïsoleerd te zijn, is een bekend idee in de onderwijstheorie. In een of andere vorm is het dit idee dat ten grondslag ligt van alle pogingen tot grondige onderwijshervormingen. Wat kenmerkend is voor het Sovjetonderwijs is niet het idee van een combinatie van schoolactiviteiten en buitenschoolse sociale activiteiten, maar het feit dat er voor het eerst in de geschiedenis een onderwijssysteem is dat officieel op basis van dit principe is georganiseerd. In plaats van te worden nagestreed in een paar verspreide scholen die particuliere ondernemingen zijn zoals in de VS, wordt zon schoolconcept in Rusland gepromoot door het hele politieke regime. Dat de Russische beleidsmakers erin slaagden om in een korte tijd dit soort onderwijs te ontwikkelen, is te danken aan het feit dat ze aan het onderwijs in de economische en industriële fase van het sociale leven zon centrale plaats toekenden. In dat feit ligt het grote voordeel dat de revolutie heeft toegekend aan onderwijshervormers in Rusland, in vergelijking met onderwijshervormers in de rest van de wereld. Een eerlijke onderwijshervormer in westerse landen kan moeilijk ontkennen dat het grootste praktische obstakel in de weg om op scholen die verbinding met het sociale leven te introduceren die hij wenselijk acht, de grote rol is die persoonlijke concurrentie en het verlangen naar privé-gewin in ons economisch leven spelen. De Russische onderwijssituatie is voor mij al voldoende om me in te zetten voor het idee dat alleen in een samenleving gebaseerd op het coöperatieve principe de idealen van onderwijshervormers adequaat in werking kunnen worden gesteld. (Commentaar: alleen in een communistische samenleving kunnen onderwijshervormers dus volgens Dewey hun idealen realiseren.)
De centrale plaats van economische verbindingen in de afstemming van schoolwerk op het sociale leven buiten de school wordt overigens expliciet vermeld in de officiële documenten van commissaris Loenatsjarski. Hij schrijft: De twee belangrijkste huidige vraagstukken van sociale opvoeding zijn: (1) De ontwikkeling van de openbare economie met betrekking tot de socialistische wederopbouw in het algemeen en de efficiëntie van arbeid in het bijzonder; (2) de ontwikkeling van de bevolking in de geest van het communisme." De doelstellingen van het onderwijs worden als volgt uiteengezet: "(1) De vereniging van algemene cultuur met efficiëntie van arbeid en macht om te delen in het openbare leven; (2) voorzien in de werkelijke behoeften van de nationale economie door voorbereiding van werknemers in verschillende branches en categorieën kwalificaties; (3) tegemoet te komen aan de behoefte van verschillende plaatsen en verschillende soorten werknemers.
Zoals alle formele verklaringen moeten deze stellingen begrepen worden in het licht van de praktijken waarmee ze gerealiseerd worden . De combinatie van algemene cultuur met efficiëntie van arbeid is nog iets anders dan in een school die rechtstreeks de leerlingen vormt voor specifieke technische noden/ beroepen. Het meest opvallende in het Russiche onderwijssysteem is precies dat het niet beroepsmatig is in de enge zin die die woorden vaak bij ons hebben, namelijk een technische opleiding die gespecialiseerde werknemers op het oog heeft. Integendeel, een dergelijke tehnische opleiding wordt in Rusland overal uitgesteld en ondergeschikt gemaakt aan de eisen van de algemene cultuur, die echter zelf in sociaal industriële zin wordt opgevat; dat wil zeggen, als ontdekking en ontwikkeling van de capaciteiten die een individu in staat stellen om op een coöperatieve manier te werken, en aan werk dat sociaal nuttig is, sociaal nuttig wordt opgevat - in de genereuze zin van alles wat het menselijk leven voller en rijker maakt. Voorbereiding op speciale beroepen wordt uitgesteld tot het stadium van speciale scholen - genaamd Technicums, die pas kunnen worden ingevoerd nadat zeven jaar van de openbare eenheidsschool zijn voltooid (tot 13 jaar?). Deze scholen worden "polytechnisch" genoemd, maar het woord is misleidend in de gewone Engelse betekenis. Want bij ons betekent het een school waarin individuele leerlingen een specialisatie een aanzienlijk aantal technologieën kunnen selecteren en volgen, terwijl het in het Russische systeem een school betekent waarin leerlingen, in plaats van een monotechnische opleiding te krijgen, worden onderwezen in de zaken die fundamenteel zijn voor een aantal speciale industriële technieken. Met andere woorden, zelfs in de scholen voor beroepsonderwijs wordt de gespecialiseerde opleiding voor een bepaalde roeping uitgesteld tot de latere jaren, nadat een algemene technologische en wetenschappelijk-sociale basis is gelegd.
Voor zover kan worden vastgesteld, zijn er twee redenen voor de goedkeuring van deze brede opvatting van industrieel onderwijs, in samenhang met de algemene cultuur die geschikt is voor een gezamenlijk geleide samenleving. Een daarvan staat in verband met de progressieve onderwijstheorie in andere landen, met name de Verenigde Staten tijdens de vroege jaren na de revolutie. Want een leidend beginsel van deze geavanceerde leer was dat deelname aan productief werk de belangrijkste stimulans en gids is voor zelfopvoedende activiteiten van de kant van leerlingen, aangezien dergelijk productief werk zowel in overeenstemming is met het natuurlijke als psychologische leerproces; en bihet tevens o de meest directe weg is om de school te verbinden met het sociale leven, vanwege de rol die beroepen in de laatste spelen. Sommige van de liberale Russische opvoeders voerden op deze basis particuliere experimentele scholen uit in de tijd vóór de revolutie; die visie had het prestige van de meest geavanceerde te zijn onder de onderwijsfilosofieën, en het beantwoordde aan onmiddellijke Russische behoeften.
Zo stond vanaf een vroege periode het idee van de arbeidsschool"(Arbeitschule, école du travail, activiteitsschool) ook vrij centraal in de postrevolutionaire schoolondernemingen. En een belangrijk kenmerk van deze doctrine was dat, hoewel productief werk bij uitst k educatief is, het in een brede sociale zin moet worden opgevat en als een middel om een sociale nieuwe orde te creëren en niet alleen als een aanpassing aan het bestaande economische regime. Deze factor verklaart echter alleen de eerste periode van de groei van het Sovjet-onderwijs, bijvoorbeeld tot 1922 of 1923, een periode waarin de Amerikaanse invloed, samen met die van Tolstoj, over het algemeen overheersendwas. Toen kwam er een reactie, vanuit een marxistisch standpunt.
De reactie hierop nam echter niet de vorm aan van het verwerpen van het idee van productief werk als centraal principe in het onderwijs. Het gaf die idee alleen een uitgesproken socialistische vorm door het idee van arbeid te interpreteren op basis van de nieuwe visie op de arbeider die door de proletarische revolutie tot stand werd gebracht. De verandering verliep min of meer geleidelijk, en zelfs nu is er nauwelijks nog een volledige doorvoering Maar de geest van de verandering wordt goed aangegeven in de woorden van een van de leiders van het educatieve denken: Een school is een echte werk-school in de mate waarin het de leerlingen voorbereidt om de ideologie van de arbeiders te waarderen en te delen of het nu een school te lande of stad is. En met de arbeider wordt hier natuurlijk bedoeld dat de arbeider zich bewust is geworden van zijn positie en functie door middel van de Revolutie. Deze transformatie van het vroegere burgerlijke hervormingsidee van de arbeidsschool door de nadruk te leggen op de ideologie van de arbeidersbeweging legde dus de nadruk op het algemene idee van de verbinding van de school met de industrie/arbeid en versterkte deze idee.
Dit verslag beperkt zich noodzakelijkerwijs tot een verklaring van algemene beginselen, maar ik wil toch maar mijn hulde brengen aan het bevrijdende effect van actieve deelname aan het sociale leven op de houding van leerlingen. De leerlingen die ik ontmoette hadden een vitaliteit en een soort vertrouwen in het leven niet te verwarren met louter zelfvertrouwen die een van de meest stimulerende ervaringen van mijn leven bood. Hun geest kwam goed tot uiting in de inscriptie die een jongen van veertien schreef op de achterkant van een schilderij dat hij me voorlegde: de "school die mijn ogen opende. Die jingen zat op een van de scholen waar de nieuwe onderwijsvisie net was ingevoerd.
Alles wat ik ooit, op theoretische gronden, had geloofd over de mate waarin de saaie en moedeloze houding van de gemiddelde school te wijten is aan het isoleren van school van het leven, werd meer dan bevestigd door wat ik zag van het tegenovergestelde op Russische scholen.
Er zijn drie of vier speciale aandachtspunten bij de identificatie tussen cultureel en industrieel onderwijs. Een daarvan wordt gesuggereerd door de officiële verklaring met betrekking tot de bijeenkomst door de scholen van lokale omstandigheden en behoeften. Het Sovjetonderwijs heeft niet de fout gemaakt om eenheid van onderwijs te verwarren met uniformiteit: integendeel, centralisatie is beperkt tot de kwestie van het uiteindelijke doel en de geest, terwijl diversificatie in detail is toegestaan, of liever aangemoedigd.
Dit principe van het leggen van verbindingen met het sociale leven op basis van het starten vanuit de directe omgeving wordt op zijn breedst geïllustreerd in het educatieve werk dat wordt gedaan with the minority populations of Russiaof which there are some fifty different nationalities. The idea of cultural autonomy that underlies political federation is made a reality in the schools. Before the Revolution, many, most of them had no schools, and a considerable number of them not even a written language. In about ten years, through enlisting the efforts of anthropologists and linguistic scholarswhich branch of science Russia has always been strongall the different languages have been reduced to written form, textbooks in the local language provided, each adapted to local environment and industrial habits, and at least the beginnings of a school system introduced. Aside from immediate educational results, one is impressed with the idea that the scrupulous regard for cultural independence characteristic of the Soviet régime is one of the chief causes of its stability, in view of the non-communist beliefs of most of these populations. Going a little further, one may say that the freedom from race- and color-prejudice characteristic of the régime is one of the greatest assets in Bolshevist propaganda among Asiatic peoples. The most effective way to counteract the influence of that propaganda would be for western nations to abandon their superiority-complex in dealing with Asiatic populations, and thereby deprive Bolshevism of its contention that capitalism, imperialistic exploitation and race prejudice are so inseparably conjoined that the sole relief of native peoples from them lies in adoption of communism under Russian auspices.
The central place of human labor in the educational scheme is made manifest in the plan for the selection and organization of subject-matter, or the studies of the curriculum.
Deze aanpak wordt officieel de totale onderwijsaanpak/totaliteitsonderwijs genoemd. Dit betekent het verlaten van het opsplitsen van leerinhouden in geïsoleerde studies/disciplines, zoals in de conventionele school, en het vervangen door totaliteitsonderwijs over het totale menselijk leven - inclusief de natuur in de relaties die de natuur heeft met het leven van de mens in de samenleving.
In de officiële verklaring klinkt het zo:Aan de basis van het hele programma ligt de studie van de menselijke abeid en de organisatie ervan: het uitgangspunt is de studie van alles wat te maken heeft met arbeid in zijn lokale manifestaties. Observaties van de laatste moeten echter mede worden ontwikkeld door "een beroep te doen op de ervaring van de mensheid dat wil zeggen ook boeken, zodat de lokale verschijnselen van de arbeid verbonden kunnen worden met het nationale en internationale industriële leven."
Om deze opvatting van het juiste studieonderwerp uit te voeren is het noodzakelijk is dat de leraren zelf weer leerling worden. Ze zijn verplicht om zowel hun lokale omgeving te bestuderen als om vertrouwd te raken met de gedetailleerde economische plannen van de centrale overheid. Zo wordt in het onderwijsprogramma het grootste belang gehecht aan natuurwetenschap en wat wij natuurstudie noemen. Maar volgens het heersende principe moet dit materiaal niet worden behandeld als geïsoleerde leerinhoud die op zichzelf moet worden geleerd, maar worden beschouwd op de manieren waarop de arbeid daadwerkelijk in het menselijk leven komt door middel van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en energieën in de industrie voor sociale doeleinden.
Ook kennis van meerjarenplannen van overheid is belangijk voor de leerkrachtenen voor hun onderwijs
Afgezien van de vitalisering van fysieke kennis die wordt geleverd door het zo in zijn menselijke context te bekijken, dwingt deze manier van presenteren leraren ook om op de hoogte te zijn van het zgn. Gosplan, meerjarenplan vna de regering, van de gedetailleerde meerjarenprojecten, van de regering voor de economische ontwikkeling van het land.
Een opvoeder uit een burgerlijk land als de VS kan jaloers zijn op de extra waardigheid die de functie van de leraar krijgt wanneer hij wordt beschouwd als partner in plannen voor de sociale ontwikkeling van zijn land. Zo iemand ontkomt er nauwelijks aan zich af te vragen of dit partnerschap alleen mogelijk is in een land waar de industrie een publieke functie heeft in plaats van een particuliere onderneming; hij vindt misschien geen zeker antwoord op die vraag, maar de voortdurende aanwezigheid van de vraag in zijn geest zal zeker dienen als een eye-opener.
In de Amerikaanse literatuur over Sovjet-onderwijs wordt " de totale onderwijsaanpak
(totaliteitsonderwijs) vaak geïdentificeerd met de zgn. "projectmethode" omdat dat het gelijkt op de aanpak ontwikkeld in ons eigen land, in de VS. Voor zover de project-aanpakken in beide landen afstand doen van het starten met vaste lessen in geïsoleerde studies, en ze dit vervangen door een poging om leerlingen door hun eigen activiteit in contact te brengen met een relatief totaal deel van het leven of de natuur, is er sprake van gelijkenissen..Over het algemeen is de vergelijking met projecten in de VS echter misleidend, en dit om twee redenen.
* In de eerste plaats omvat het bij het totaliteitonderwijs gaat om de studie van menselijke arbeid in zijn verbinding aan de ene kant met natuurlijke materialen en energieën, en aan de andere kant met de sociale en politieke geschiedenis en instellingen. Vanuit deze achtergrond betekent dit dat Russische leraren wel een oorspronkelijke schatplichtigheid aan de Amerikaanse theorie over pojetonderwijs erkennen, maar dat ze tegelijk veel van de projecten die op onze scholen worden gebruikt, bekritiseren als casual en als triviaal, omdat ze niet een algemeen maatschappelijk doel nastreven, geen duidelijke sociale gevolgen hebben. Voor hen is een educatief project het middel waarmee het principe van een complex of verenigd geheel van sociale zaken worden gerealiseerd. Het criterium van de waarde van projectwerk is de bijdrage aan maatschappelijk nuttige werken en doelen.
De werkelijke projecten variëren naargelang van de bijzondere omstandigheden, in de stad of op het platteland, en naargelang van de specifieke behoeften en tekortkomingen van het plaatselijke milieu. In het algemeen omvatten ze bijdragen tot de verbetering van sanitaire voorzieningen en hygiënische omstandigheden, die helpt bij de campagne tegen analfabetisme; het voorlezen van kranten en boeken aan analfabeten; het helpen in clubs, excursies, enz., Jongere kinderen & onwetende volwassenen dus helpen om intelligent te kunnen deelnamen aan het beleid van lokale Sovjets, zich bezighouden met communistische propaganda en, aan de industriële kant, deelnemen aan een veelheid van uiteenlopende activiteiten die bedoeld zijn om de economische omstandigheden te verbeteren.
In een plattelandsschool die werd bezocht, bijvoorbeeld, observerden en bestudeerden leerlingen onder experimentele omstandigheden de relatie van bloemen e.d. met insecten , schadelijk en nuttig, om vervolgens de resultaten bekend te maken aan hun ouders en andere boeren, verbeterde zaadstammen te verdelen, enz. In elk geval is het de bedoeling dat het werk vroeg of laat eindigt in een daadwerkelijke deelname aan het grotere sociale leven, al was het maar door jonge kinderen die bloemen dragen naar een invalide of naar hun ouders. In een van de stadsscholen waar dit werk het langst is uitgevoerd, zag ik bijvoorbeeld interessante grafieken die de transformatie toonden van gedetailleerde hygiënische en leefomstandigheden van de huizen in een arbeiderswijk, een studie gedurende een periode van tien jaar door de jongens en meisjes van de school.
Over het systeem van bestuur en discipline op Sovjetscholen
Gedurende een bepaalde periode had het idee van vrijheid en discipline van studenten de neiging om op hol te slaan. Maar blijkbaar is het idee van auto-organisatie/ zelfregulering (dat fundamenteel is in het officiële schema) nu in een positieve vorm uitgewerkt, zodat over het algemeen de bekrtisiseerde excessen van de eerdere periode verleden tijd zijn. Het verband met wat zojuist is gezegd, ligt in het feit dat de organisatie van leerlingen waarop wordt vertrouwd om zelfdiscipline te bereiken, zoveel mogelijk niet zijn gecreëerd in het belang van de school of overheid , maar groeien uit het voortzetten van een of andere lijn van werk die nodig is in de school zelf, of in de buurt.
Ook hier, terwijl het idee van zelfbestuur ontwikkeld in Amerikaanse scholen de oorspronkelijk stimulerende factor was, wordt de gewone Amerikaanse praktijk bekritiseerd als te veel imitatie van volwassen politieke vormen (in plaats van te groeien uit de eigen sociale relaties van de leerlingen), en dus als kunstmatig en extern. In het licht van het heersende idee in andere landen over het totale gebrek aan vrijheid en de totale veronachtzaming van democratische methoden in het bolsjewistische Rusland, is het op zijn zachtst gezegd verontrustend voor iedereen die in dat geloof heeft gedeeld, dat Russische schoolkinderen veel democratischer georganiseerd zijn dan de onze; en om op te merken dat ze via het systeem van schoolbestuur een training krijgen die bij hen past voor latere actieve deelname aan de zelfsturing van zowel lokale gemeenschappen als industrieën.
Eerlijkheid vereist dat ik tot slot moet zeggen dat het beschreven onderwijssysteem op dit moment kwalitatief bestaat in plaats van kwantitatief. Statistisch gezien is de realisatie ervan nog steeds zeer beperkt maar eigenlijk ook niet verrassend wanneer men rekening houdt met de zowel de externe moeilijkheden van oorlog, hongersnood, armoede, met leraren destijds opgeleid met vreemde ideeën en idealen, als met de interne moeilijkheden van het initiëren en ontwikkelen van een onderwijssysteem op een nieuwe sociale basis beschouwt. Gezien deze moeilijkheden ben ik inderdaad nogal verbaasd over de geboekte vooruitgang.
Terwijl een Amerikaanse bezoeker als ik een zekere patriottische trots kan voelen om te merken in hoeveel opzichten an initial impulse came from some progressive school in our own country, he is at once humiliated and stimulated to new endeavor to see how much more organically that idea is incorporated in the Russian system than in our own. In any case, if his experience is at all like mine, he will deeply regret those artificial barriers and that barricade of false reports that now isolates American teachers from that educational system in which our professed progressive democratic ideas are most completely embodied, and from which accordingly we might, if we would, learn much more than from the system of any other country. I understand now as I never did before the criticism of some foreign visitors, especially from France, that condemn Soviet Russia for entering too ardently upon an Americanization of traditional European culture.
The Great Experiment and the Future
To sum up ones impressions about Russia is of necessity to engage in speculations about its future. Even the belief that has inspired what I have hitherto written, namely, that the most significant aspect of the change in Russia is psychological and moral, rather than political, involves a look into an unrevealed future. While the belief is doubtless to be accounted for by contacts that were one-sided, with educational people, not with politicians and economists, still there is good authority for it. Lenin himself expressed the idea that with the accomplishment of the Revolution the Russian situation underwent a great transformation. Before it had taken place, it was Utopian, he said, to suppose that education and voluntary coöperation could achieve anything significant. The workers had first to seize power. But when they had the reins of government in their hands, there took place a radical change in our point of view toward Socialism. It consists in this, that formerly the center of gravity had to be placed in the political struggle and the conquest of power. Now this center of gravity is displaced in the direction of pacific cultural work. I should be ready to say that it is now moving toward intellectual work, were it not for our international relations, and the necessity of defending our position in the international system. If we neglect that phase and confine ourselves to internal economic relations, the center of gravity of our work already consists in intellectual work. He went on to say that the cause of Socialism is now, economically speaking, identical with that of the promotion of coöperation, and added the significant words: Complete coöperation is not possible without an intellectual revolution.
Further testimony to the same effect developed in an interview some of us had with Krupskaia, Lenins widow, an official at the head of one branch of the government department of education, and naturally a person with great prestige. She summed up the task of the present régime: Its purpose is, she said, to enable every human being to obtain personal cultivation. The economic and political revolution that had taken place was not the end; it was the means and basis of a cultural development still to be realized. It was a necessary means, because without economic freedom and equality, the full development of the possibilities of all individuals could not be achieved. But the economic change was for the sake of enabling every human being to share to the full in all the things that give value to human life.
Even in the economic situation the heart of the problem is now intellectual and educational. This is true in the narrower sense that the present industrial scheme and plan cannot possibly be carried through without preparation of skilled technicians in all lines, industrial and administrative. What Wells said about the world is peculiarly true of Russia; there is a race between education and catastrophethat is, industrial breakdown. It is also true in the fundamental sense that the plan cannot be carried through without change in the desires and beliefs of the masses. Indeed, it seems to me that the simplest and most helpful way to look at what is now going on in Russia, is to view it as an enormous psychological experiment in transforming the motives that inspire human conduct.
There are, of course, two points of view from which it is not a genuine experiment, since its issue is foredoomed. The fanatic of individual capitalistic business for private gain and the Marxian dogmatic fanatic both have the answer ready in advance. According to the first, the attempt is destined to failure; it is fated to produce, in the words of Mr. Hoover, an economic vacuum; according to the latter, the transformation from individualism to collectivism of action is the absolute and inevitable result of the working of laws that are as positively known to social science as, say, the law of gravitation to physical science. I find it more instructive to regard it as an experiment whose outcome is quite undetermined, but that is, just as an experiment, by all means the most interesting one going on upon our globethough I am quite frank to say that for selfish reasons I prefer seeing it tried in Russia rather than in my own country.
Both beliefs in their dogmatic form have served a purpose. The firstthe individualistic philosophyhas enabled men to put up with the evils of the present order of things. If this is as fixed as human nature, and if human nature is built upon the pattern of the present economic order, there is nothing to do but bear up as best we can. The Marxian philosophy gave men faith and courage to challenge this régime. But ignoring both of these dogmatic faiths, I should say that what there is in Russia is an experiment having two purposes. The first and more immediate aim is to see whether human beings can have such guarantees of security against want, illness, old-age, and for health, recreation, reasonable degree of material ease and comfort that they will not have to struggle for purely personal acquisition and accumulation, without, in short, being forced to undergo the strain of competitive struggle for personal profit. In its ulterior reaches, it is an experiment to discover whether de vertrouwde democratische idealen althans bekend in woorden van vrijheid, gelijkheid en broederschap zullen niet het meest volledig worden gerealiseerd in een sociaal regime dat gebaseerd is op vrijwillige samenwerking, op gezamenlijke arbeiderscontrole en -beheer van de industrie, met een daarmee gepaard gaande afschaffing van privé-eigendom als een vaste instelling een iets andere zaak natuurlijk dan de afschaffing van privébezit als zodanig. Het eerste doel is het duidelijk economische doel. Maar het verderop idee is dat wanneer economische zekerheid voor iedereen is gewaarborgd, en wanneer arbeiders de industrie en de politiek beheersen, er voor iedereen de mogelijkheid zal zijn om vrij en volledig deel te nemen aan een gecultiveerd leven. Dat een natie die streeft naar een privécultuur waarvan velen door economische stress worden uitgesloten, geen gecultiveerde natie kan zijn, was een idee dat vaak uit de mond van zowel opvoeders als werkende mensen werd gehoord.
Het was op dit punt dat mijn eigen vroegere opvattingen/ vooroordelen hun meest complete omkering ondergingen. Ik had het idee dat het socialistisch communisme in wezen een puur economische zaak was. Het idee werd gevoed door de bijna exclusieve aandacht van socialisten in westerse landen voor economische kwesties, en door het luid zelfverklaarde 'economisch materialisme' van marxistische communisten. Ik was daarom bijna totaal niet voorbereid op wat ik eigenlijk vond: namelijk dat, althans in de kringen waarmee ik in contact kwam, de ontwikkeling van "cultivatie" en het besef van de mogelijkheid dat iedereen erin deelt, de dominante noot was. Het bleek, het meest verbazingwekkende, dat alleen in "burgerlijke" landen socialisten vooral bezig zijn met het verbeteren van de materiële omstandigheden van de arbeidersklasse, alsof ze bezig zijn met een soort publiek in tegenstelling tot particuliere filantropie in het verhogen van lonen, het verbeteren van de huisvestingsomstandigheden, het verminderen van arbeidsuren, enz. Natuurlijk is he t niet zo dat het huidige Russische regime niet ook met dergelijke zaken bezig is, maar het is wel ook zo dat het tegelijk beaan is met het uitbreiden en vergroten van de werkelijke inhoud van het leven. Ik kon inderdaad niet anders dan het gevoel hebben dat buitenlandse bezoekers die de nadruk hebben gelegd op wijdverspreide armoede als grond voor het voorspellen van de ondergang van het huidige regime, het verkeerd voor hebben. In de eerste plaats wordt de armoede vooral ervaren als het historische erfgoed van de massa's , en in de tweede plaats zijn er er veel mensen , vooral van de jongere generatie, die zo toegewijd zijn aan het menselijke en morele Sovjet-ideaal van het bevorderen van en univerle cultivatie universeel dat ze bereid zijn een offer te brengen.
Dat de maatschappelijke revolutie in Rusland intrinsiek religieus is, was iets wat ik vaak had gehoord en waarvan ik dacht dat ik het begreep en geloofde. Maar toen ik oog in oog stond met de werkelijke omstandigheden, werd ik gedwongen om te zien dat ik dit helemaal niet had begrepen. En voor deze misvatting waren er twee oorzaken. Een daarvan was dat ik, nooit eerder getuige geweest was van een wijdverspreide en ontroerende religieuze realiteit, en dus niet wist wat die eignelijk was. De andere reden was dat ik het idee van het Sovjetcommunisme als religie, te veel associeerde met intellectuele theologie, het geheel van marxistische dogma's, met zijn beleden economisch materialisme, en te weinig met een ontroerende menselijke aspiratie en toewijding. Maar nu heb ik het gevoel dat ik voor het eerst enig idee heb van wat de de begeestering en en kracht van het primitieve christendom kan zijn geweest.. Ik ben best bereid te horen dat ik deze fase van de zaken overdrijf; Ik ben bereid te geloven dat ik, vanwege de onverwachtheid van de indruk, het relatieve belang ervan heb overdreven. Maar ik ben ik er nog steeds zeker van dat niemand de huidige reolutie in Rusland kan begrijpen die geen rekening houdt met deze religieuze vurigheid. Dat mannen en vrouwen die 'materialisme' belijden in feite vurige 'idealisten' zouden moeten zijn, is ongetwijfeld een paradox, maar wel een die aangeeft dat een levend geloof belangrijker is dan de symbolen waarmee het zich probeert uit te drukken. In elk geval is het moeilijk om geen afgunst te voelen voor de intellectuele en educatieve werkers in Rusland; niet, inderdaad, vanwege hun materiële en economische status, maar omdat een verenigd religieus sociaal geloof een dergelijke vereenvoudiging en integratie van het leven met zich meebrengt. 'Intellectuelen' in andere landen hebben een taak die, als ze oprecht zijn, vooral kritisch is; degenen die zich in Rusland met de nieuwe orde hebben geïdentificeerd, hebben een taak die totaal en constructief is. Ze zijn organische leden van een organische beweging.
Het gevoel van ongelijkheid tussen de officiële Sovjettheologie, de marxistische doctrines en het levende religieuze geloof in menselijke mogelijkheden wanneer het wordt bevrijd van kromtrekkende economische omstandigheden, blijft bestaan. Een soortgelijke ongelijkheid lijkt hebben alle vitale bewegingen meegemaakt die tot nu toe zijn ondernomen. Ze hebben hun intellectuele formuleringen gehad; maar het gebruik van dit laatste had als functie een beschermende schil voor emoties te bieden. Elke voorspelling over de Russische toekomst moet rekening houden met de tegenstrijdigheid en het conflict tussen rigide dogma's aan de ene kant en een experimentele geest aan de andere kant.. Maar ik kan niet anders dan veronderstellen dat het Russische volk uiteindelijk, door een reeks aanpassingen aan de werkelijke omstandigheden terwijl ze zich ontwikkelen, iets nieuws zal opbouwen in de vorm van menselijke associatie. Dat deze communistisch zullen zijn in de zin van de leiders van de revolutie, betwijfel ik; dat zij gekenmerkt zullen worden door een hoge mate van vrijwillige samenwerking en door een hoge mate van sociale controle op de accumulatie en het gebruik van kapitaal, lijkt hoogst waarschijnlijk. Symbolen hebben echter een geweldige manier om te volharden en zich aan te passen tot veranderingen in feite, zoals de geschiedenis van het christendom en de democratie beide laten zien. Dus, tenzij er een opmerkelijke schending van de continuïteit is, is het waarschijnlijk dat de uitkomst, wat het in feite ook mag zijn, communisme zal worden genoemd en zal worden opgevat als een realisatie van de geloofsbelijdenis van de oorspronkelijke auteurs.
Het onderwijs biedt eens te meer het materiaal voor een treffende illustratie van de rol van het experiment in de toekomstige evolutie van Sovjet-Rusland. In een regio op iets minder dan honderd mijl van Moskou, is er een district vrij typisch voor het noordelijke platteland van Rusland, waarin zich een educatieve kolonie bevindt onder leiding van Schatzsky. Deze kolonie is het centrum van een veertiental scholen verspreid over een reeks dorpen, die samen een uitgebreid (en intensief) educatief experimenteerstation vormen voor het uitwerken van materialen en methoden voor het Russische plattelandssysteem. Er is bij mijn weten niets vergelijkbaars met elders in de wereld. Omdat de zomerkolonie in bedrijf was, hadden we de voldoening om het station te bezoeken en ook het effect ervan op de dorpen die onder zijn invloed zijn gekomen op te merken. Een enigszins soortgelijke onderneming onder Pistrak bestaat in Moskou om de problemen van stedelijke arbeiders aan te pakken. Het was gesloten vanwege de vakantieperiode, en dus is mijn kennis uit de eerste hand minder. Maar het is in actieve en succesvolle werking. Vervolgens heeft, zoals is opgemerkt, elke provincie zijn eigen experimentele station om specifiek lokale problemen aan te pakken. Deze ondernemingen vallen onder de overheid, met zijn sanctie en gezaghebbende prestige. Er bestaat ook een opperste wetenschappelijke raad met een pedagogische afdeling. De taken van deze Wetenschappelijke Raad zijn in economische ontwikkeling van Rusland; het programma, hoewel flexibel, kijkt vooruit over een periode van jaren en bevat veel details op basis van onderzoeken die continu worden uitgevoerd. Van deze onderneming, waarschijnlijk de eerste ter wereld die wetenschappelijke regulering van sociale groei probeert te bewerkstelligen, is de pedagogische sectie een organisch lid; het is haar taak om de resultaten van de onderwijsexperimenten die worden uitgevoerd te zeven en te controleren en ze een vorm te geven waarin ze rechtstreeks in het schoolsysteem van het land kunnen worden opgenomen. Het feit dat zowel Schatzsky als Pistrak lid zijn van deze Raad zorgt ervoor dat conclusies die in de experimenteerstations worden bereikt, de volle aandacht krijgen. *
Deze kwestie wordt hier eerder genoemd dan in het verslag van het Sovjet-onderwijs waartoe het eigenlijk behoort, om door middel van praktijken worden beïnvloed door een experimentele factor die flexibel, vitaal, creatief is.
In dit verband is het misschien de moeite waard om Pistrak te citeren, waarbij de woorden des te belangrijker zijn omdat hij een streng partijlid is. "We kunnen niet op elke school dezelfde regels toepassen; die procedure zou in strijd zijn met de essentie van onze school. Het is absoluut noodzakelijk om bij leraren de aanleg voor pedagogische creatie te ontwikkelen; zonder dit zal het onmogelijk zijn om de nieuwe school te creëren. Het idee dat pedagogen ambachtslieden zijn in plaats van makers, lijkt ons onjuist. Ieder mens is min of meer een schepper, en terwijl een individu in afzondering er misschien niet in slaagt een creatieve oplossing voor een probleem te vinden, zijn we in collectiviteit allemaal scheppers." Niemand zou beweren dat dit ideaal van de schepping al is gerealiseerd, maar niemand kan in contact komen met educatieve activiteiten zonder het gevoel te hebben dat deze geest de Russische schoolleiders markeert in een mate die in andere landen onbekend is. In mijn eerste artikel, voordat ik in nauw contact kwam met educatieve inspanningen, schreef ik over het gevoel van vitaliteit en bevrijding dat werd verkregen door contact met het gezicht van de Russische scène. De latere educatieve contacten bevestigden deze erste e indruk, terwijl ze ook het gevoel achterlieten ingewijd te zijn in de definitieve beweging waardoor de beweging van bevrijding werd geïntensiveerd en geleid.
Ik geloof niet dat iemands specifieke inschatting over de exacte vorm van de uitkomst van de huidige Russische evolutie van enig belang is; er zijn te veel onbekenden in de vergelijking. Als ik me in de richting van een voorspelling waag, is dat alleen om aandacht te vragen voor twee bewegingen die al gaande zijn. De factor van het grootste belang lijkt mij de groei van vrij
Over John Deweyâs boek De school en de samenleving( 1899) en zijn universitaire Laboratoriumschool/experimenteerschool die na 8 jaar werd opgedoekt
John Dewey School and Society (De school en de samenleving) 1899) (
Over ideeën voor zijn universitaire lagere 'Laboratory School' - die al vlug weer werd opgedoekt)
Centrale idee: Dewey betreurt dat door de komst van het industriële tijdperk veel traditionele onderwijsleerprocessen als handenarbeid verloren waren gegaan.
Uit Wikipedia (computervertaling)
The School and Society: Being Three Lectures (1899) was John Dewey's eerste gepubliceerde werk over onderwijs. Een zeer invloedrijke publicatie op zich,het zou ook de basis leggen voor zijn latere werk. In de lezingen die in de eerste publicatie zijn opgenomen, stelt Dewey een psychologisch, sociaal en politiek kader voor progressief onderwijs voor. Dit omvat met name handenarbeid en collaboratieve praktische experimenten als het centrale element van schoolwerk.
Hij stelt dat de progressieve benadering zowel een onvermijdelijk gevolg is (1)van de industriële revolutie waardoor kinderen thuis niet meer geconfronteerd worden met de belangrijke handenarbeid als een natuurlijke afstemming op de psychologie van kinderen.
Een laatste hoofdstuk beschrijft enkele van de experimenten die zijn uitgevoerd aan de laboratoriumschool van de Universiteit van Chicago.
1. Achtergrond
Experimenten in het onderwijs waren wijdverspreid in de 19e eeuw, en veel van de experimenten aan het einde van de 19e eeuw betroffen de introductie van "hands-on" activiteiten (handwerk) in de klas. Louisa Parsons Stone Hopkins vatte de tijdgeest in haar toespraak tot de Boston Mechanic's Fair van1890:
Het is moeilijk geweest om te ontsnappen aan de tradities van een exclusief boekenonderwijs. De gymnasia, zoals hun naam al aangeeft, hebben het kind gebonden aan het dode verleden en hem beperkt tot de middeleeuwse vorm van hersenactiviteit en gedachte-expressie, totdat zijn bindweefsels niet langer gevoelig zijn voor de omgeving van de natuur, en hij vergeet het materiaal en de wetten die hem aan alle kanten raken: hij observeert niets ; hij ontdekt niets ; hij construeert niets.
Er waren veel experimenten met leren al doende op het moment dat Dewey zijn lezingen gaf en zijn visie ontwikkelde. Hier zie je bv. dat jonge kinderen leren hoe een kompas werkt door er een te maken op een school in Washington D.C. in 1899.
Terwijl de introductie van handwerk in de klas al aan de gang was ruim voor de publicatie van The School and Society, wou Dewe een theoretische basis leggen voor progressieve experimenten met 'leren al doende' in het onderwijs.
De drie lezingen die het grootste deel van de edities van 1899 en 1900. De eerste lezing gaat over de relatie van de school tot sociale vooruitgang/maatschappelijke evolutie, de tweede over de relatie van de school tot de psychologie van het kind, en de derde over de organisatie/structuur van de school als instelling bij het bereiken van deze doelen.
2. Synopsis
2.1 De school en sociale vooruitgang/maatschappelijke evolutie : traditionele handenarbeid verdween jammer genoeg uit het onderwijs als gevolg van industriële revolutie en moet terug een centrale plaats krijgen in het onderwijs
De eerste lezing onderzoekt de relatie tussen onderwijs en sociale vooruitgang. Dewey stelt dat met de komst van het industriële tijdperk veel traditionele onderwijsprocessen als handenarbeid verloren waren gegaan. In een pre-industriële samenleving leerden kinderen thuis naast hun ouders, waarbij ze leren combineerden met toepassing en industrieel werk.
Dewey legt uit dat dergelijk werk het karakter van de jongeren opbouwde, onafhankelijkheid en initiatief bevorderde, maar dat door de "concentratie van industrie en arbeidsverdeling" de mogelijkheid van dergelijke zinvolle, praktische leermogelijkheden in het ouderlijk huis heeft uitgehold.
In deze omgeving is een "Nieuw Onderwijs" nodig dat "inspeelt op de hele sociale evolutie". Waar de leermogelijkheden thuis (via handenarbeid e.d.) zijn verdwenen, moeten moderne/progressieve scholen zich nu aanpassen om die leemte op te vullen. De school moet de nieuwe 'habitat van het kind worden, waar hij leert door gericht te leven'. [7]: 32
Een belangrijk onderdeel van zon opleiding op school is handenarbeid/ manuele training, die hout- en metaalbewerking omvat, evenals huishoudelijke taken, zoals koken. Dewey vertelt een uitgebreid verhaal over kinderen die bezig zijn met naaien op zijn universitaire laboratoriumschool.
Om het vezelwerk te doen, moeten ze grondstoffen maken van katoen en wol, maar daarbij leren ze ook een veelheid aan lessen in geschiedenis, aardrijkskunde, techniek en wetenschap. Dewey besluit het verhaal: Ik hoef het niet te hebben over de kennis die hierbij betrokken is de studie van de vezels, van de geografische kenmerken, de omstandigheden waaronder grondstoffen worden verbouwd, de grote centra van productie en distributie, de fysica die betrokken is bij de productiemachines; noch, de invloed die deze uitvindingen op de mensheid hebben gehad. Je kan de geschiedenis van de hele mensheid concentreren op de evolutie van de vlas-, katoen- en wolvezels tot kleding.
Dewey pleit ervoor om theorie en praktijk/handenarbeid niet gescheiden te houden. Dewey: als we echt willen zorgen voor een beschaafde bevolking, dan moeten we in het onderwijsproces die activiteiten introduceren die een beroep doen op handenarbeid, op degenen wiens dominante belang is om te doen en te maken. Aangezien kennis zich in alle lagen van de samenleving beweegt, hebben we geen andere keuze dan manieren te vinden om zo alle leerlingen te bereiken.
De school en het leven van het kind
In de tweede lezing wordt de relatie tussen scholing en het kind onderzocht. Hier stelt Dewey een leerlinggericht curriculum voor. Authentiek leren moet gericht zijn op de natuurlijke interesses van kinderen: hun verlangen om dingen te bouwen, met anderen te communiceren, naar dingen te informeren en zich artistiek uit te drukken.
Dewey lamenteert vooreerst over de fysieke beperkingen van een klassiek klaslokaal in het lager onderwijs. De leerlingen hebben in de huidige klasmokalen enkel ruimte om een boek vast te houden, ruimte om te studeren, maar geen ruimte om te creëren en te werken met de handen. In plaats van een ruimte om te werken, is het klaslokaal ontworpen als een plek om te luisteren en te lezen. Beide zijn vormen van passieve absorptie. Daarnaast moeten leerlingen niet alleen passief luisteren, maar ook "en masse" luisteren.
Deze passiviteit en mechanische massavorming van kinderen zijn te wijten aan het rigide curriculum en de rigiede onderwijsmethode, die nog steeds geworteld zijn in een middeleeuwse opvatting van leren. Wanneer de kern van een curriculum massaal luisteren is, dan kan ook elke leerling met bepaalde tussenpozen op hetzelfde worden getest. Het kind in dit systeem is bijzaak; het onderwijs h is op een bepaalde manier gestructureerd en het kind moet ervoor buigen.
Dewey stelt een andere basis voor het onderwijs voor: het kind zelf centraal stellen. De ideale aanpak van het onderwijs beweert Dewey, is te vergelijken met hoe kinderen worden opgevoed in een ideale thuisomgeving. Kinderen neigen van nature naar activiteit, naar conversatie, creatie en onderzoek. Het onderwijs moet die neiging ernstig nemen en zih richten op waardevolle doelen voor de samenleving (=pragmatische opvatting). Als voorbeeld beschrijft hij een kookles die door middel van een reeks vragen van de leraar en de leerlingen uiteindelijk leidt experimenten met betrekking tot de effecten van warmte op het eiwit in eieren.
Na het beschrijven van een aantal andere activiteiten van zijn universitaire laboratoriumschool komt hij tot wat hij ziet als het grootste struikelblok/bezwaar dat traditionalisten hebben met deze benaderingen: Het stimuleren van onderzoek en interesse is prima, zeggen ze, maar hoe zal het kind op deze basis de benodigde inhoudelijke informatie/kennis krijgen; en hoe zal hij de vereiste discipline ondergaan, hoe zal het onderwijs nog ordelijk verlopen?
Dewey's korte antwoord op die vraag is dat de "benodigde informatie/kennis" en "vereiste discipline" in dergelijke omgevingen tot stand komt - dat onderzoek als doel op zich en de vereisten van het onderwijs niet op gespannen voet staan.
Het langere antwoord van Dewey (en zijn conclusie van de lezing) is dat we ons vergissen om de verbeelding/theoretische & abstacte kennis als een apart vermogen te beschouwen. Verbeelding en leren kunnen niet op gespannen voet staan, want "Tenzij cultuur een oppervlakkige glans is, is het zeker dit - de groei van de verbeelding is verweven met het leven van de natuur en van de samenleving."
Verspilling in het onderwijs : geen eenheid tussen lager, secundair en hoger onderwijs
In de derde lezing gaat Dewey in op de kwestie van 'verspilling in het onderwijs'. Voor Dewey is de primaire verspilling in het onderwijs, een verspilling van inspanning van de kant van de school en tijd en moeite van de kant van de kinderen. Zon een verkwisting beweert Dewey, is het resultaat van isolatie tussen de verchillende onderwijsniveaus . Al die verkwisting is te wijten aan isolatie. Organisatie is niets anders dan dingen met elkaar in verbinding brengen, zodat ze gemakkelijken flexibel e Daarom wil ik, door te spreken over deze kwestie van verspilling in het onderwijs, uw aandacht vestigen op het isolement van de verschillende niveaus van het schoolsysteem, op het gebrek aan eenheid in de doelstellingen van het onderwijs, op het gebrek aan samenhang in de studies en methoden ervan.
Het eerste isolement dat Dewey onderzoekt, is het gebrek aan verbanden tussen de fasen van de schoolcarrière van een kind. Kleuterschool, betoogt hij, komt voort uit Froebels synthese van observatie van kinderspel met de vroeg 19e-eeuwse idealistische symboliek van Schelling. Het wordt dan moeilijk om leerlingen van de kleuterschool naar de lagere klassen te laten overstappen, die zijn georganiseerd rond de praktische problemen van de 16e eeuw: lezen en wiskunde voor de handel.
Van de lagere school naar de middelbare school is er nog een kloof, met de middelbare school beïnvloed door het gymnasium van de Renaissance, een introductie in de cultuur - in die tijd Latijn en Grieks, hoewel in de 19e eeuw ook andere cultuur. Een andere kloof bestaat tussen de middelbare school en de middelbare school, die grotendeels een voorbereidende academie is voor toegang tot universiteiten die zijn ontwikkeld om te voldoen aan middeleeuwse behoeften rond professionele studie en culturele expansie.
Dewey's conceptuele ontwerp voor eenheid in het onderwijs op de verschillende onderwijsniveaus
Om eenheid te brengen tussen de verschillende onderwijsniveaus, bestaat de oplossing volgens Dewey erin om onderwijs op ele niveau te verbinden met de wereld buiten de school. Dewey stelt dat de enige manier om het curriculum te verenigen is om de verbinding met de wereld buiten het klaslokaal te vergroten. Net zoals huis en industrie niet gescheiden zijn van de laboratoria en onderzoekscentra van de wereld, zo kan het curriculum dat zijn inspiratie vindt in de buitenwereld ook worden verenigd.
Om dit te illustreren geeft hij een gedetailleerde beschrijving van het ideale schoolgebouw . Op de eerste verdieping vertegenwoordigen de vier hoeken de praktijk, de machinewerkplaats, de textielindustrie, de eetkamer en de keuken. Deze zijn gerangschikt rond de centrale bibliotheek, wat altijd illustreert dat de betekenis van deze activiteiten niet de activiteiten zelf zijn, maar de "theorie van praktische activiteiten" die deze activiteiten helpen verklaren. Deze activiteiten zijn betekenisvol op het gebied van het huis en de handel voor het individu, maar ze krijgen hun sociale betekenis uit de collectieve kennis van het centrum.
De tweede verdieping is vergelijkbaar, maar meer academisch in focus. Verspreid over een centraal museum verhouden de kunst- en muziekstudio's en de verschillende bibliotheken zich tot elkaar, maar ook tot de praktische bezigheden van de eerste verdieping. De textielbehoeften van de eerste verdieping hebben bijvoorbeeld betrekking op het biologisch onderzoek van de tweede.
Door de school als geheel te relateren aan het leven als geheel, houden de verschillende doelen van de onderwijsfasen het nut van de basisschool, versus de cultuur en professionele studie van de middelbare school op in verschillende richtingen te trekken. De groei van het kind in sociale capaciteit en dienstbaarheid, zijn grotere en vitalere vereniging met het leven, wordt het verenigende doel en de vooruitgang door disciplines zijn slechts fasen van die groei.
Extra hoofdstukken
De edities van 1899 en 1900 bevatten een vierde hoofdstuk over de activiteiten van de Laboratoriumschool, terwijl de editie van 1915 een aantal artikelen bevatte die rond de tijd van de release van School and Society in het Educational Record waren gepubliceerd.
Dewey over 3 jaar ervaring met Deweys ( universitaire) basisschool (Heeft amper jaar bestaan)
Van bijzonder belang is Dewey's stelling dat de universitaire Laboratoriumschool school niet is opgericht om zomaar zijn kant-en-klare ideeën te testen, maar dat het onderwijs bijna volledig in handen is geweest van de leraren van de school; en dat er een geleidelijke ontwikkeling is geweest van zijn educatieve principes en methoden, De leraren begonnen met vraagtekens, in plaats van met vaste regels, en als er antwoorden zijn gevonden, zijn het de leraren in de school die ze hebben geleverd.
Vervolgens beschrijft hij enkele van de vragen die de lerren wilden beantwoord zien - voornamelijk hoe de academische en symbolische/abstrate disciplines aan het kind moeten worden overgebracht en hoe ze relevant kunnen worden gemaakt voor het huis- en gemeenschapsleven van het kind.Na drie jaar experimeenteren, aldus Dewey, is de school nog steeds een werk in uitvoering, maar sommige van onze oorspronkelijke vragen hebben bevestigende antwoorden gekregen.
De psychologie voor het basisonderwijs
Dewey beschrijft de manier waarop veranderingen in ons begrip van psychologie de onderwijspraktijk zouden moeten veranderen. Hij schetst enkele van de veranderingen die hij in de psychologie heeft gezien en die van invloed zouden moeten zijn op de onderwijspraktijk: Nieuwere psychologie ziet mentale representatie als sociaal geconstrueerd. Nieuwere psychologie ziet cognitie als activiteitsgericht. Nieuwere psychologie ziet de geest van het kind als anders dan de volwassen geest.
Dewey beschrijft vervolgens verschillende manieren waarop het curriculum in overeenstemming is gekomen met deze nieuwere inzichten en in sommige gevallen daarop heeft geanticipeerd.
Froebel's Educational Principles
Dewey schetst Froebels onderwijsprincipes, legt uit waar de Laboratoriumschool sympathiek staat tegenover Froebels aanpak, maar bekritiseert ook Froebels aanpak waar ze verschillen. Zijn eerste kritiek is niet zozeer op Froebel, maar op degenen die Froebel als systeem volgen:Voor zover beroepen, spelen, enz., gewoon die van Froebel en zijn vroegere discipelen bestendigen, kan met recht worden gezegd dat in veel opzichten het vermoeden tegen hen is... dat we in de aanbidding van de door Froebel besproken uiterlijke daden niet langer loyaal zijn aan zijn principe.
Voor Dewey is de leraar een bekwame professional die bij het ontwerpen van instructie altijd moet kijken naar de bijzonderheden van het kind en de omgeving; vaste formules kunnen niet volstaan.
Zijn tweede kritiek is op Froebels gebruik van symboliek. Deze overdreven afhankelijkheid van symboliek als leidend principe kwam tot stand, zegt Dewey, omdat Froebel zonder wetenschappelijke psychologie opereerde, en omdat de aard van de Duitse cultuur van die tijd vereiste om de cultuur van de kleuterschool gescheiden te houden van de rigide cultuur van de omringende samenleving. Voor Dewey miskent deze nadruk op symboliek de ware verbeelding van het kind, die lijdt aan de abstractie en te snelle verscheidenheid van Froebels methode.
Een laatste kritiek is die van de motivatie. Dewey betoogt dat hoewel imitatie een krachtig hulpmiddel is in het onderwijs, het niet het enige motief kan zijn om het kind te leren. Als het kind iets wil leren, moet een idee hebben en bezitten van het waarom van de activiteit en het hoe. Hij sluit af met een pleidooi om de kloof tussen methodieken in de kleuterklas en de basisschool te overbruggen, in het belang van een productiever en pedagogisch consistenter pad voor het kind.
Het doel van geschiedenis in het basisonderwijs
Oorspronkelijk gepubliceerd in Elementary School Record No. 8. Betoogt dat wat geschiedenis ook mag zijn voor de wetenschapshistoricus, voor de opvoeder moet het een indirecte sociologie zijn. Door de motoren van de geschiedenis te begrijpen, gaat het kind de krachten en organisaties van haar eigen tijd begrijpen. Dewey beschrijft ook de methoden die op dat moment in de laboratoriumschool werden gebruikt. De sleutel tot de methode is om de leerlingen in de (verleden)tijd te laten leven, en zo de uitdagingen te begrijpen waarmee de mensen van die tijd werden geconfronteerd en te proberen oplossingen te vinden. Terwijl ze hun oplossingen vergelijken met de oplossingen uit het verleden, begrijpen ze het verleden een model voor probleemoplossing in het heden. Primaire bronnen zijn geprivilegieerd en studieboeken worden vermeden. Bovenal is de geschiedenis een instrument van sociaal onderzoek
De School and Society werd vrijwel onmiddellijk in Groot-Brittannië opnieuw gepubliceerd, in 1900. Wereldwijde invloed volgde; het boek werd gelezen door voorstanders van progressief onderwijs wereldwijd.
Het werk werd geciteerd door Édouard Claparède die in de jaren voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog mee vorm gaf aan een progressieve éducation nouvelle in Genève, Zwitserland. In 1920 werden Dewey en The School and Society door Claparède gezien alsde autoriteit voor de ontwikkeling van kinderen.
In Duitsland werd het eerste hoofdstuk over School en sociale vooruitgang in 1903 in een tijdschrift gepubliceerd. In 1905 volgde een Duitse vertaling van het gehele werk. Het werk van Dewey werd echter gewantrouwd door de elites in het monarchale en autoritaire Duitse Rijk, omdat het voortbouwde op interactie en samenwerking, en dus op democratie.
Sommige ideeën uit School en Samenleving werden omarmd door monarchistische onderwijshervormers, maar ontdaan van alle onderliggende democratische idealen omdat deze hervormers slechts probeerden gebruik te maken van de reserve van talenten van de arbeidersklasse om de monarchie te dienen
.
Het werk werd vertaald in het Russisch en kan Pavel Blonsky hebben beïnvloed. Dewey's ideeën die in The School and Society werden geschetst, spraken de ontwerpers van vroege Sovjet-curricula aan, maar werden later over het algemeen aan de kaak gesteld als onverenigbaar met de Sovjet-ideologie. (Dewey saprk zich in opstellen van 1928 lovend uit over het onderwijs in Rusland.)
Al met al werd het boek in een tiental talen vertaald.
Prof. Kris Van den Branden e.a. ontkennen dat in universitaire kringen& lerarenopmleidigen nefaste onderwijsvisies (constructivisme,kennisrelativisme, ...) gepropageerd werden. Niets is minder waar! gepropageerd weren
Mijn reactie op
opiniestuk van Kris Van den Branden op zijn blog van 25 januari
2022: "Leuvense academici vragen meer nuance in het
onderwijsdebat"(zie bijlage). Van den Branden pakt eens te meer uit met
zijn ontkenningstactiek: als universitaire lerarenopleiders propageerden we geen eenzijdige ondersijsvisies als constructivisme, kennisrelativisme e.d.
Hij ontkent zo indirect ook de verantwoordelijkheid van zijn Leuvens
Taalcentrum voor de uitholling van het taalonderwijs (zie deel 2).
Deel 1
Van den Branden en co
willen de burgers wijs maken dat
in universitaire kringen het constructivisme e.d. niet volop gepropageerd
werden. Niets is minder waar.
Pedagoog Jan Saveyn
betreurde in 2007: Het Leuvens
Taalsteunpunt opteerde voor radicaal vaardigheidsonderwijs.
Woordenschatrijtjes, zinsontleding, aanleren van grammaticale - en
spellingregels waren uit den boze. De
leerling moest volgens de analytische taalverwervingsmethode al doende leren
van uit globale taaltaken en zelfontdekkend hun eigen taal analyseren. (in: Nova
et Vetera, september 2007). De
uitholling van het taalonderwijs is inderdaad mede een gevolg van de eenzijdige vaardigheidsgerichte & constructivistische
whole-language-visie die sinds de jaren 1990 gepropageerd wordt door
het Leuvens taalcentrum (zie deel 2).
In het VLOR-rapport competentiegericht onderwijs van 2008 pleitten de onderwijskundigen Martin
Valcke, Philip Dochy, Ferre Laevers, Roger Standaert, Herman Baert voluit voor competentiegericht en constructivistisch
onderwijs. We lezen in de samenvattende
bijdrage: Competentiegericht onderwijs hangt samen met het nieuwe onderwijskundige paradigma van het
constructivisme. Een belangrijke component is zelf ontdekken en construeren van
de eigen kennis en vaardigheden. Daarnaast wordt telkens gewezen op het werken met authentieke en relevante
taken, problemen of contexten en op
vaardigheidsonderwijs.
Deze zgn. VLOR-denkgroep pakte tevens uit met een karikatuur van het klassieke
onderwijs:
uiteenzetting-hoorcolleges-frontale setting; de lerende is eerder
passief, klassikaal en aanbod gestuurd curriculum, afzonderlijke en
opgesplitste vaardigheidsmodules,
disciplinaire aanpak, evaluatie gericht op kennisverwervin. (p. 152 e.v.).
De Leuvense onderwijskundige Philip Dochy poneerde in 2019 : Klassikaal lesgeven is gewoon geen goed
idee. Nee! De impact is bijzonder laag en dat is frustrerend. Stop ermee
a.u.b.!(Leeuwaeder Courant 8 maart j.l). Dochy sneerde op de WIVO-studiedag van
8 maart 2007 aan het adres van onze Onderwijskrantcampagne tegen de niveaudaling
en de onderwaardering van kennis: Er zijn nu eenmaal mensen die altijd klagen
Maar onze maatschappij is drastisch aan het veranderen. Daarom moeten we ons er
bewust van zijn dat we niet kunnen doorgaan op het elan van vijf, tien of
twintig jaar terug (Leren in samenhang, IVO 107, juni 2007).
Ook de professoren-pedagogen Eric De Corte, Lieven
Verschaffel, Joost Lowyck, Antonia Aelterman, Linda Van Looy propageerden het
constructivisme. De Leuvense professoren Lieven Verschaffel en Eric De Corte
& begeleider Peter Op Eynde betreurden in 2001 expliciet mijn verzet tegen de constructivistische onderwijsvisie: De Torhoutse
lerarenopleider/pedagoog Raf Feys trekt in de Onderwijskrant geregeld van leer
tegen de nieuwste aanpakken die vanuit onderwijswetenschappelijke hoek op
practici afkomen zoals het constructivisme. Hij raadde de leraren aan om die
links te laten liggen en zich veeleer te laten inspireren door goede praktijkvoorbeelden (in: Impuls, juni
2001).
Deel 2 : Eenzijdige
vaardigheidsgerichte en constructivistische taalvisie Leuvens taalcentrum van Kris Van den Branden & uitholling van
het taalonderwijs. Mijn reactie op eesn
te meer de ontkenningstactiek van Kris Van den Branden op zijn blog van 25 januari 2022
Van den Branden
probeerde de voorbije jaren de kritiek
te weerleggen door zijn vroegere uitspraken te
ontkennen
De Leuvense prof. Kris Van den Branden en co pleitten de
voorbije decennia voor eenzijdig taakgericht, communicatief &
zelfontdekkend taalvaardigheidsonderwijs. Het klassieke taalonderwijs moest op de schop . Van den Branden en Co maakten ook een
kunstmatige tegenstelling tussen kennis en vaardigheden. Betreurenswaardig als
ook dat Van den Branden en co taalvaardigheden
heel belangrijk vonden, maar tegelijk werkvormen die belangrijk zijn voor het leren
van vaardigheden verwaarloosden als het automatiseren en inoefenen. Het
Leuvens Steunpunt NT2 van Van den
Branden bestreed vanaf 1996 merkwaardig genoeg ook het invoeren van
extra NT2-lessen voor anderstalige
leerlingen vanaf de eerst dag van het kleuteronderwijs.
Kris Van den Branden en Piet Van Avermaet omschreven in
1996 hun eenzijdig en constructivistisch taakgericht taalonderwijs als volgt: De leerkracht laat de leerder taken in zinvolle contexten uitvoeren (b.v.
drankje bestellen, krant lezen, brief
schrijven). In een taakgerichte benadering ligt
de nadruk dus in de eerste plaats op de betekenis van de gehanteerde taal. Het gaat er vooral
om dat leerders door middel van taal
weten te bereiken wat ze willen of
moeten bereiken, zelfs als op het vlak
van de correcte vorm daarvoor soms wat oneffen heden door de vingers
worden gezien. Bij een taakgerichte
aanpak vloeit het verwerven van de
taalelementen automatisch en voor een groot deel onbewust voort uit het succesvol uitvoeren
van de taak. ('Taakgericht
taalonderwijs: een onmogelijke taak?,
VON-werkgroep NT2, Plantyn, 1996).
In het boek Taal verwerven (!) op school (Acco, 2004)
wordt die visie zo omschreven: Het gaat bij ons taakgericht taalonderwijs om actief
construeren van kennis en vaardigheden en voor het leren al doende aansluitend
bij de behoeften van de leerlingen. Wat
de leerlingen zelf ontdekken, blijft
hangen en leidt tot fundamenteel leren, in tegenstelling tot het oppervlakkige leren dat
door een uitleg van de leraar bereikt
wordt. Goed gekozen taken werken dit
fundamenteel leren in de hand. Er moet
steeds gewerkt worden vanuit 'globale en
zelfontdekkende taken'; het onderscheiden en inoefenen van deelvaardigheden is
uit den boze.
In het handboek Taal verwerven op school wordt ook
geen aandacht aan spelling, woordenschatonderwijs, klassieke grammatica besteed. In de geest van de eindtermen en
leerplannen van 1998 wordt ook expliciet, afzonderlijk en cursorisch spellingonderwijs
ten zeerste afgeraden. Van den Branden en co: Expliciet onderwijs van grammatica, spelling en woordenschat is niet
effectief (p. 17) Taalverwerving zou - in tegenstelling met taalonderwijs
via expliciete instructie e.d. - eerder onbewust en al doende plaatsvinden.
Woordenschat, spelling, grammatica, zuivere uitspraak, schrijven ... moeten dan
niet langer expliciet, stapsgewijs en in voldoende aparte lessen aangeleerd
worden
In het door Van den
Branden opgesteld VLOR-rapport met de veelzeggende titel Taalvaardigheidsonderwijs.
Wat de leerlingen zelf doen, doen ze beter!
(2005) lezen we: De effectieve manier
om de schooltaalvaardigheid van de
leerlingen te bevorderen is de taakgerichte
aanpak. Die neemt de spontane taalverwerving in een natuurlijke (niet-schoolse) omgeving als
model. Terwijl je de taken van het
dagelijkse leven uitvoert, leer je taal
al doende, met het nodige vallen en opstaan,
missen en treffen. En niet dankzij uiteenzettingen over hoe het systeem van de
taal in kwestie in elkaar zit. Bij de
meeste leerders, kinderen zowel als volwassenen, verloopt dat nietgestuurde
proces van zelfontdekking heel succesvol.
Parallel met de situatie in het natuurlijke leven wordt bij de taakgerichte aanpak in klas
uitgegaan van het principe dat je taal
leert via zelfontdekking, door taal te
gebruiken in functie van een bepaald (niet-talig)
doel dat moet worden bereikt: een
voorwerp moet worden gemaakt, een handeling uitgevoerd, een probleem opgelost. ...
Terwijl hun aandacht toegespitst is op
het uitvoeren van de taak, komt bij de
leerlingen een proces op gang waarbij ze
betekenis toekennen aan tot dan toe
onbekende woorden en woordvormen en waarbij ze allerlei deelvaardigheden en strategieën
aanspreken. Ze leren taal door taken uit te voeren, en niet door onderwezen te worden over taal.
In dit rapport lezen we eens te meer dat
systematisch onderwijs in woordenschat, NT2, spelling, grammatica uit den boze
is: Expliciete aandacht voor de
betekenis van een woord of voor een grammatica- of spellingregel heeft binnen
taakgericht taalonderwijs taalvaardigheidsonderwijs enkel een plaats binnen de
'taakcontext' en (bij voorkeur) als de leerlingen vastlopen op het taalelement
in kwestie terwijl dat binnen de taak een essentiële rol heeft,
bijvoorbeeld de woorden oorzaak en
gevolg als de leerlingen een tekst te
lezen krijgen over bedreigde diersoorten, of
de vorming van de superlatief als ze een informatiefolder moeten
schrijven over 'buitengewone' gebouwen
in een (fictieve) stad. Op dat ogenblik zijn
leerlingen immers het meest ontvankelijk voor 'beschouwing' omdat ze gekoppeld is aan
een hogergelegen en niet altijd talig
doel.
In 2017 stelde prof. Kris Van den Branden nog steeds: Het traditioneel taalonderwijs moet een
radicale omslag maken. De leerlingen moeten voortaan zelf aan de slag, zelfstandig zaken opzoeken, samen met andere
leerlingen werken aan zgn. totale taken. Ook de grenzen tussen de lessen lezen,
grammatica, spelling en literatuur moeten weg. Het klassiek dictee is ook passé (Het
klassiek dictee is zo passé, De Standaard - 26 januari 2017).
Volgens Colpin en Van Gorp gaat het om realistische en authentieke globaaltaken waarmee de
leerlingen zelfstandig aan het werk
worden gezet. Zij schrijven verder: In het vernieuwde taalonderwijs verschuift de rol van de leerkracht van leider naar
begeleider. Eerder dan systematisch de
klasinteractie te domineren, wordt het de taak van de leerkracht om de leerlingen actief aan het werk te
zetten. (Colpin & Van Gorp,
1997). Van Gorp en co opteren voor taal onderwijs geïntegreerd binnen de verschillende vakken en/of binnen taakgericht onderwijs.
Consequent doorgedacht leidt zo'n aanpak tot het opdoeken van het afzonderlijk
vak Nederlands. Net zoals bepaalde aanhangers van 'het nieuwe leren' opteerden voor het opdoeken van het vak moedertaal via
integratie binnen een vakkenoverschrijdende
taakgerichte aanpak bv. in de school Slash/21.
Het Steunpunt NT2-Leuven (nu CTO) pakte begin de jaren negentig uit met de term analytisch
taalonderwijs als
tegengesteld met de klassieke aanpak die
ten onrechte als louter synthetisch, als een
opeenstapeling van losse weetjes en deelvaardigheden werd bestempeld.
In
een interview met Onderwijskrant in 1996 omschreef Koen Jaspaert als toenmalig directeur Steunpunt NT2-Leuven hun Leuvense taalvisie als volgt: Ons analytisch taalonderwijs
gaat er van uit dat kinderen 'leren al doende' (= impliciet) vanuit een confrontatie met een
geheel, een taaltaak, en dat ze zelf uit
de aldus opgedane ervaringen patronen
distilleren en voor verder gebruik
onthouden (Analytisch of taakgericht taalonderwijs, Onderwijskrant, nr. 93,
sept. 1996). Het Steunpunt NT2 pleitte steeds voor het zelfstandig leren al doende met de leraar als coach en
niet als model en lesgever een aanpak die ook haaks staat op een effectieve taalachterstandsdidactiek.
In dezelfde bijdrage pleitte Jaspaert
ook voor de nefaste globale leesmethodiek voor het leren lezen in het eerste
leerjaar.
In een Onderwijskrantinterview begin 1996 wees
Onderwijskrant prof. Koen Jaspaert, er op dat wij en de meeste
praktijkmensen hun taal- en onderwijsvisie absoluut niet genegen waren. Jaspaert repliceerde
zelfverzekerd: Onze Leuvense visie gaat
inderdaad lijnrecht in tegen de gangbare
onderwijsopvatting & taalvisie. Van
een leraar wordt normaal verwacht dat hij het
leerproces stuurt, dat hij zelf de verschillende stappen die kinderen
moeten zetten uittekent. In onze Leuvense
analytische aanpak gaat dit heel anders. Een leerling wordt onmiddellijk
geconfronteerd met een geheel, een taaltaak waaruit hij/zij zelf taalelementen moet destilleren. De kinderen zijn
zelfstandig aan het leren. Als ze goed
bezig zijn laat je ze doen, en als ze
vastlopen help je wat. We stelden ook dat
we geenszins akkoord gingen met zijn keuze voor een globale leesmethodiek in het eerste leerjaar. (Analytisch of
taakgericht taal onderwijs, Onderwijskrant, nr. 93, sept. 1996). Het Steunpunt gingg dus uit van een geheel dat
achteraf geanalyseerd wordt. Zo'n aanpak
wordt soms analytisch of leren al doende genoemd, maar soms ook synthetisch,
holistisch, whole-language, globalistisch omdat taal zogezegd als geheel benaderd wordt.
Jaspaert hing in het interview tegelijk een karikatuur op van de bestaande en meer
gediversifieerde benadering door ze
eenzijdig synthetisch en kennis gericht te noemen en de leerlingen voor te
stellen als passieve ontvangers: De huidige synthetische benadering gaat er vanuit dat taal een
verzameling is van elementen en regels
en dat je die eerst moet leren kennen om
ze vervolgens te leren toepassen In het huidige synthetische taalonderwijs
stuurt de leerkracht het leerproces. ..
In onze analytische aanpak zijn de
kinderen aan het leren en je bekijkt dit
als leerkracht. Als ze goed bezig zijn laat je ze doen en als ze vastlopen help je ze. Dat is
zo'n fundamenteel andere visie op wie je
als leerkracht bent en hoe je met
kinderen omgaat. Analytisch wordt
ook omschreven als leren al doend
In het rapport Onderwijs Nederlands
tussen gisteren en morgen schrrven
rapporteur Koen Jaspaert en co in 2006: In
Vlaanderen en Nederland bestaat er al al 25 jaar een officiële
consensus over een totaal nieuw en emancipatorisch taalonderwijs. De grote ommekeer wordt
omschreven in termen als de zorg voor taalcorrectheid moet voortaan ondergeschikt zijn aan het vermogen
om talig te functioneren (Rapport van
de werkgroep Onderwijs van de Raad voor
de Nederlandse Taal van de Nederlandse
Taalunie, 2006). Tegelijk wees rapporteur Koen Jaspaert -toenmalig secretaris Taalunie op de diepe kloof
tussen hun mooie theorie en de
dagelijkse klaspraktijk: Er werd en
wordt fors in de implementatie van de vernieuwing geïnvesteerd, toch ontberen de geleverde inspanningen rendement omdat er blijkbaar krachten actief zijn die het traditionele onderwijs
Nederlands voor de vernieuwing
afschermen. In de handleiding van hun methode 'Toren van Babbel' schreven Jaspaert e.a.: Ook de spellinglijn is geschoeid op een analytische leest: al
schrijvende leert men spellen. We gaan
ervan uit dat leerlingen zelf de
systematiek in het Nederlandse spellingsysteem ontdekken door veel te schrijven
en door er dan telkens de juiste feedback op te krijgen
In de visie van het Steunpunt stelt de leerkracht zich ook weinig actief en modellerend op, de
receptieve kant van de taalverwerving
komt geenszins uit de verf en aan de
gestructureerde stap voor stap aan pak van deelvaardigheden wordt geen aandacht
besteed. Vanuit een veelzijdige visie op het taalonderwijs beklemtonen wij
veelzijdige benaderingswijzen; de specifieke aanpak is afhankelijk is van de
deelaspecten, de ontwikkelingsfasen binnen de ontwikkeling van een
(deel)vaardigheid, enzovoort. Waar bij
het technisch lezen bij de aanvang afzonderlijk
aandacht besteedt wordt aan het leren lezen van onderdelen (letters, lettergroepen,
afzonderlijke woordjes ) komen ook al
vlug korte zinnetjes aan bod en enkele
maanden later lezen de kinderen al
rijkere teksten. Tijdens de eerste maanden van het eerste leerjaar wordt naast de taallijn van
het technisch lezen, ook de taalaanpak uit het kleuteronderwijs (bv. begrijpend
luisteren) doorgetrokken. Enzovoort.
De visie van het Steunpunt sluit ook aan bij het concept
normale functionaliteit, normaal functioneel taalonderwijs en bij het
onderscheiden van slechts vier belangrijke
vaardigheden: spreken, luisteren, schrijven en begrijpend lezen. Het
taalonderwijs dient dan enkel aan de
orde te stellen wat de leerling op korte ter mijn kan gebruiken en/of van
belang acht. Zo schrijven Kris Van den Branden e.a. in 2004 systematisch expliciet onderwijs van
elementen, zoals woorden (bijvoorbeeld:
woordenschat in ver band met de fiets', regels voor woordvorming en zinsbouw) weinig effectief is (Acco-handboek, o.c.) Vanuit de vertrekpunten van de het leren al doende stelt het Steunpunt verder dat de wijze waarop leerlingen taalonderwijs moeten
krijgen wezenlijk gelijk is voor alle
leerlingen, of hun moedertaal nu een
variëteit van het Nederlands is of een andere taal
In een eigen onderzoek
van 2003 betreurden Van den Branden Van
Gorp en dat de leerkrachten en normaal schoolstudenten het niet eens zijn met
hun beperking van het taalonderwijs tot die vier vaardigheden zoals beschreven
in de eindtermen. De praktijk mensen zijn het niet eens met volgende Steunpunt
principes: Voor het vak Nederlands
zijn de vier vaardigheden (begrijpend
lezen, spreken, luisteren en schrijven)
de belangrijkste onderdelen die moeten getoetst worden en die op het rapport
moeten verschijnen. Spelling, taalbeschouwing en technisch lezen zijn voor toetsen en het rapport minder
essentieel dan de vier vaardigheden. (in: Hoe vernieuwend denken
studenten in de lerarenopleiding over taalonderwijs?Een onderzoek naar de
percepties van eerstejaars- en derdejaarsstudenten kleuteronderwijs en lager
onderwijs op het vlak van taalvaardigheidsonderwijs.)
De onderzoekers stelden verder vast dat de meeste
leerkrachten en studenten het oneens zijn met deze stelling; de taalbegeleiders
zijn het er veelal wel mee eens. Het
Steunpunt betreurde tevens dat "de
meesten het er gedeeltelijk mee eens zijn dat het opbouwen van kennis over taal (stelling 10), het
oefenen op het bouwen van zinnen
(stelling 18), een goede manier zijn
om aan de taalvaardigheid van leerlingen te werken". De praktijkmensen
zijn het ook niet eens met de kunstmatige
scheiding tussen 'kennis' en
vaardigheid'. Volgens de praktijkmensen
en volgens veel lerarenopleiders hechten het Steunpunt en andere theoretici
door de beperking tot de vier opgesomde vaardigheden veel te weinig belang aan een aantal andere belangrijke
vaardigheden en aan het aspect 'taalkennis'.
Het feit dat praktijkmensen en lerarenopleiders het opsplitsen in deelvaardigheden en het
verwerven van taalkennis ook belangrijk
vinden, betekent echter nog niet dat zij
het deels werken met geïntegreerde taaltaken onbelangrijk vinden. Zij gingen
dan ook niet akkoord met een
karikaturale omschrijving van
'opgesplitst' taalelementen-onderwijs, met de door Van den Branden voorgelegde
stelling:"Taal is in essentie een
systeem van elementen (woorden,
grammaticaregels, ). Een leerling moet
die elementen eerst afzonderlijk leren
kennen, en moet vervolgens wat hij over die
elementen geleerd heeft toepassen in echte communicatie. Het
gaat volgens de praktijlmensen niet om 'of of', maar om 'én én'.
In mei 1993 al namen we met collegas van de lerarenopleiding
en met Onderwijskrant afstand van de
constructivistische refreintjes in de ontwerpeindtermen voor de
taalvakken die later ook in de leer[1]plannen doordrongen
en tot een aantasting van het
taalonderwijs leidden. Gelukkig bewezen veel leraren waar mogelijk
lippendienst aan de constructivistische onderwijsvisie van Van den Branden en
zijn Leuvens taalcentrum, van veel
onderwijskundigen, leerplanopstellers,
begeleiders, inspecteurs, beleidsmakers, VLOR-kopstukken Van den Branden
stelde overigens in een eigen studie vast dat de leraren de Leuvense taalvisie
niet genegen waren.
Recente ontkenningstactiek & apologie van
Van den Branden
Van den Branden probeerde de voorbije jaren de kritiek te weerleggen door zijn vroegere
uitspraken te ontkennen. Een paar
voorbeelden.
*Op 20 januari 2018 schreef de grote propagandist van zelfontdekkend leren op zijn blog
Duurzaam onderwijs: Ik ben geen
tegenstander van klassikaal onderwijs
Integendeel, onderzoek toont inderdaad
aan dat klassikaal onderwijs zeer goed werkt als aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
Overigens is klassikaal onderwijs nog
steeds de meest gehanteerde werkvorm in het onderwijs. De voorbije 25 jaar klonk het: Enkel wat de leerlingen zelf
ontdekken, blijft hangen en leidt tot fundamenteel leren; in tegenstelling tot het oppervlakkige leren dat
door een uitleg van de leraar bereikt
wordt.
Anderhalf jaar geleden fabuleerde hij op zijn blog in een reactie op kritiek: (1) Als
lerarenopleiders leren we toekomstige
leraren om directe instructie in te zetten
als dat aangewezen is. (2) Het taakgericht
taalonderwijs dat ons Leuvens taalcentrum al 30 jaar propageert, draait om de zoektocht naar
de best mogelijke synthese van kennis-
en vaardigheidsonderwijs. (3) We leren onze studenten ook dat kennis en inzicht ondersteunend zijn voor
de ontwikkeling van cruciale
vaardigheden. In zijn protestbrief van 30 mei
j.l. beweerde hij ongeveer hetzelfde. Plots geen
pleidooi meer voor zelfontdekkend leren, eenzijdig taalvaardigheidsonderwijs.
*Van den Branden reageerde op 27 augustus 2019 op de meedogenloze kritiek van Dirk Van
Damme in De Standaard. Van Damme
poneerde op 23 augustus: De school van de sociolinguïsten (dus: Van den Branden, Van Avermaet en Co), ook pedagogen en didactici zijn
verantwoordelijk voor de huidige situatie (ontscholing, niveaudaling, uitholling van
het taalonderwijs ).Van den Branden voelde zich uiteraard geviseerd. In zijn reactie op die
aantijgingen verzweeg hij de basiskritiek van Van Damme. Hij repliceerde: Ik ga er wijselijk van uit
dat de krant De Standaard de ideeën van
Van Damme te opper[1]vlakkig heeft weergegeven,
want ik kan me niet voorstellen dat het
hoofd van een onderzoekscentrum van de OESO zoveel onderzoek over (taal) onderwijs
negeert (In: Een sterk taalvak volstaat
niet, De Standaard,).
Hij verzweeg ook dat de meeste kritiek de voorbije jaren afkomstig was van de leerkrachten zelf
die wezen op de uitholling van het
taalonderwijs als gevolg van het
eenzijdig communicatief taalvaardigheidsonderwijs en taalkennisrelativisme dat
gepropageerd werd door zijn taalcentrum, door de eind[1]termen
en leerplannen waar Van den Branden aan meewerkte,
door het quasi monopolie sinds 1990 in de
ondersteuning en het onderzoek van het taalonderwijs.
*Van den Branden bestreed de voorbije decennia de invoering van extra NT2-taallessen vanaf
de eerste dag van het kleuteronderwijs: en schreef dat er geen verschil was tussen NT1 en NT2. In
september j.l. beweerde hij plots op zijn blog dat hij geen tegenstander was van extra NT2-lessen voor anderstalige
leerlingen. Dit was een reactie op het beleidsplan van minister Weyts.
In zijn protest- en apologiebrief van 30 mei paste Van den Branden exact dezelfde
verdedigingstactiek toe: de pyromaan die ontkent dat hij als lerarenopleider
betrokken was bij de onderwijsbrand, dat
er ooit sprake was van constructivisme, kennisrelativisme, vernietigende
kritiek op leraargestuurd onderwijs e.d. Dit was volgens hem ook niet het
geval bij andere lerarenopleiders e.d.
In volgende bijdrage illustreren we uitvoerig de propaganda van (vooral universitaire) lerarenopleiders voor
de constructivistische aanpak, het kennisrelativisme e.d.
Schrik voor verlies geprivilegieerde positie
Van de Branden en co bekleedden de voorbije dertig jaar een geprivilegieerde positie
binnen het circuit van de beleidsadvisering,
de vet gesponsorde onderwijsondersteuning en beleidsondersteunende studies. Nu
ze die geprivilegieerde positie vrezen
kwijt te geraken, gaan ze in het verweer en
wassen ze de handen in onschuld. Dit kwam ook in de maand juni 2019 tot uiting toen Van den
Branden en andere kopstukken van het SONO-onderzoeksproject in een open brief
aan minister Weyts hun beklag deden over
het feit dat dit onderzoeksproject niet langer meer verlengd zou worden.
Ze probeerden ook leden van de commissie
onderwijs voor hun kar te spannen. Dit
leidde tot een debat in de commissie
onderwijs.
Van den Brandens ontkenning van de aantijgingen, en de vrees om in de toekomst minder
bevoordeeld te worden vanuit het beleid
, zijn begrijpelijk. Mensen als Van den
Branden en zijn Leuvens taalcentrum die de voorbije 30 jaar op enorm veel overheidssubsidie
en aandacht vanwege de beleidsmakers konden rekenen, vrezen nu blijkbaar dat
die gouden tijd voorbij zou kunnen zijn.
Bijlage Blog Kris Van den Branden 25 januari
Leuvense academici vragen meer nuance in het onderwijsdebat
Posted on januari 25, 2022
Vier docenten van de universitaire lerarenopleiding
(Educatieve Masters) van de KU Leuven (met name Jan Elen, Kristof De Witte,
Karel Van Nieuwenhuyse en Kris Van den Branden) schreven de tekst De
Baylonische onderwijstheorie. Dat deden ze naar aanleiding van het toenemend
aantal vragen van studenten, die op sociale media de ene boude uitspraak over
didactiek en kwaliteitsvol onderwijs na de andere zien passeren. Vooral op
Twitter gaat de nuance vaak verloren onder het opbod van zwart-wit uitspraken,
bedoeld om het eigen gelijk door te duwen. Met hun tekst pogen de auteurs
nuance te brengen in het onderwijsdiscours en ook te verklaren waarom sommige
genuanceerde visies op onderwijs moeilijk hun weg vinden naar de klaspraktijk.
U kan onderaan dit blogbericht doorklikken naar het integrale artikel van 5
bladzijden.
Onderwijs wordt in de tekst omschreven als de doelgerichte
poging om leren te bevorderen, en als een zeer complex fenomeen. Dat laatste is
onvermijdelijk omdat leren ook een zeer complex fenomeen is, zo complex dat
niet één enkele leertheorie in staat is om leren te vatten en verklaren.
Onderwijs omvat alle activiteiten die erop gericht zijn leeractiviteiten uit te
lokken, en die ervoor trachten te zorgen dat (a) de lerende gemotiveerd blijft
om ze uit te voeren en (b) dat ze voldoende kwalitatief (kunnen) worden
uitgevoerd. Voor studenten van de lerarenopleiding is het belangrijk om in het
denken over onderwijs twee uitgangspunten niet uit het oog te verliezen: (1) er
is geen genormeerd kader en geen eenduidige terminologie om over kwaliteitsvol
onderwijs te praten; en (2) in het denken over onderwijs is er geen enkele
benadering, strategie of actie die als omnipotent kan worden bestempeld. Er is
dus niet zoiets als de beste werkvorm die in alle omstandigheden werkt.
Telkens weer is de beslissing over welke ondersteuning op
welk moment aangewezen is het resultaat van een besluitvormingsproces waarbij
nagegaan wordt welke doelen worden nagestreefd, wat de door de lerende uit te
voeren leeractiviteiten zijn en welke moeilijkheden de lerende waarschijnlijk
zal ervaren. Die analyse zal niet louter cognitief kunnen zijn, ook
psychomotorische, affectieve en motivationele aspecten zullen bijvoorbeeld een
belangrijke rol spelen.
De werkelijkheid van het onderwijs is dus veel complexer en
veelzijdiger dan de karikaturale gevechten tussen directe instructie versus
zelfontdekkend leren die de sociale media teisteren en die sommige studenten
in verwarring brengen. Ook de klaspraktijk is complexer en eclectischer. De
auteurs gaan in op de kloof tussen theorie en praktijk, tussen mediadiscours en
praktijk, tussen onderzoek en praktijk, en pleiten telkens voor meer bruggen,
meer wederzijdse dialoog en meer nuance.
De auteurs maken duidelijk dat ze in hun lerarenopleiding
pogen die nuances aan hun studenten mee te geven. Ze hopen dat hun studenten
leren om met een holistische blik te kijken naar leerlingen, als cognitieve
en emotioneel-affectieve wezens, met verschillende interesses, motivaties,
ingesteldheden, mogelijkheden en capaciteiten, die vanuit bepaalde
achtergrondkenmerken ook anders omgaan met leerinhouden. Ze hopen dat hun
studenten inzien dat onderwijs ingebed zit in een breder maatschappelijk veld
en dat bij het vormgeven van kwaliteitsvol onderwijs ook met verwachtingen van
de buitenwacht rekening gehouden moet worden. Ze hopen dat hun studenten zich
ontwikkelen tot ambitieuze, bezielde, zorgzame en competente leraren die in
staat zijn om vanuit hun inhoudelijke, (vak)didactische kennis en kennis van de
leerlingen te oordelen welke ondersteuning er optimaal kan zijn.
Ontscholer Roger Standaert, verantwoordelijk voor aantasting van de kwaliteit van het onderwijs, draait de rollen om , en beweert dat het rapport-Brinckman van commissie âBeter Onderwijsâ die de ontscholing willen terugdraaien een bedreiging beteken
Ontscholer Roger Standaert draait de rollen om en beschuldigt herscholers van de commissie Beter Onderwijs van aantasting van de kwaliteit van het onderwijs
Ex-DVO-directeur Roger Standaert, een belangrijke verantwoordelijke voor de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs en de uitholling van het curriculum, draait de rollen om en beweert dat de leden van de commissie Beter Onderwijs die de ontscholing en aantasting van de kwaliteit willen aanpakken, een bedreiging betekent voor de kwaliteit van het onderwijs.
In deel 2 citeren we zijn recente reactie op het rapport-Brinckman. In deel 1 schetsen we nog eens zijn onderwijsvisie . In een bijlage vermelden we een aantal basisconclusies in het rapport-Brinckman waaruit blijkt dat radicaal afstand genomen wordt van de simplistische en ontscholende onderwijsvisie van Standaert.
Deel 1.Opgedrongen ontscholende en constructivistische onderwijsvisie van Roger Standaert leidde tot een aanstating van de kwaliteit van het onderwijs en tot niveaudaling.
Standaert beweerde de voorbije 2 jaar al in zijn reactie op het regeerakkoord al dat de kwaliteit van het onderwijs en de brede vorming worden bedreigd. Maar precies Roger Standaert & zijn DVO legden in de jaren negentig via de eindtermenoperatie een visie op, edie visie leidde tevens tot een utholling van het curriculum.
In Klasse van april 1993 stelde DVO-directeur Roger Standaert de controversiële uitgangspunten voor het opstellen van de nieuwe eindtermen voor in De Knopen en hoe ze worden doorgehakt:
(1)Minder accent op kennis en het cognitieve, meer op waarden en het affectieve.
(2)Minder theorie en intellectualisme: meer praktijk, toepassing en aandacht voor het levensechte. (3)Minder mikken op het geheugen, op onmiddellijk resultaat op de korte termijn.
(4)Minder specialisatie en meer brede basisvorming.
Hij poneerde in die tijd ook herhaaldelijk dat klassieke grammatica niet zinvol was en ook te moeilijk voor kinderen van 11-12 jaar. Standaert en co maakten gebruik van de eindtermen en basiscom petenties om een bepaalde onderwijsvisie op te leg gen, een vorm van staatspedagogie. Ze vonden het vanzelfsprekend dat de overheid, of liever hun DVO-overheidsdienst, een pedagogische aanpak oplegde.
Fiere DVO-medewerkers pochten destijds met hun staatspedagogie: Met de tekst Uitgangspunten bij de eindtermen drukte de overheid (lees: in de eerse plaats DVO-directeur Standaert en zijn DVO) haar verwachtingen i.v.m. de eindtermen transparant uit. De reactie van de overheid op de kennisexplosie is er een geweest van die kennis niet meer op de voet te volgen en kennis te leren opzoeken wanneer je die nodig hebt. Er was een verschuiving nodig van het traditionele 'doceren', naar vormen van 'open leren' die (bijna) volledig leerlinggestuurd zijn.
In tegenstelling tot de traditio nele opvatting, waarbij de leraar werd beschouwd als de overdrager van kennis. De eindtermen wer den geformuleerd vanuit een helder leerlinggerichte en emancipatorische visie. Leerinhouden moesten voortaan ook ingebed zijn in concrete, en voor de leerling herkenbare contexten." (in DIROO-boek: Is de leraar een coach?, Academia Press -2004).
Standaerts radicaal kennis- en cultuurrelativisme kwam ook overduidelijk tot uiting in wat hij in 2007 poneerde in een afwijzende reactie op onze O-ZON campagne tegen de ontscjoling en aantasting van de kwaleit van het onderwijs.. Hij stelde: De reactie van de onderwijswereld (Red. lees: van Standaert en co) op de kennisexplosie is er een geweest van die kennis niet meer op de voet te volgen. Moet je nog wel kunnen hoofdrekenen, met een calculator op zak? Ik zoek ook toch gewoon op hoe gedownloadedgespeld moet worden. Waarom wordt weten wie Rubens was, hoger aangeslagen dan weten wie David Beckham is? Het is geen schande als je een technische analfabeet bent, maar dat is het wel als je je nogal direct uitdrukt in een gesprek: la parlure vulgaire, contre la parlure bourgeoise van de Fran se sociologen (in: Nova et Vetera, Sept. 2007)
Deel 2 : Roger Standaert over Brinckman-rapport : interview op website RE-STORY
We (RE-STORY) vroegen professor Roger Standaert die in zijn lange onderwijscarrière onder andere pionierswerk deed voor de eindtermen en vergelijkende en internationale pedagogiek doceerde aan de Universiteit Gent naar zijn gedacht. Die internationale toetsen zijn volgens hem nauwelijks relevant voor wat onze jongeren op school leren: Onderwijssystemen verschillen zo sterk van elkaar dat het geen zin heeft ze op één schaal, en dan nog met een zwaar vereenvoudigd cijfer, te rangschikken.
Nuttig onderwijs
Toch kan je er, volgens Roger Standaert niet naast kijken dat het rapport Naar de kern: de leerlingen en hun leer-kracht waarin de Commissie 56 aanbevelingen in grote lijnen het beleid van de huidige minister en zijn partij legitimeert.
Roger: Je kan in de aanbevelingen duidelijk gekleurde achtergronden onderkennen: een nostalgie naar zittenblijven, klassiek huiswerk, de klassieke onderwijsvormen, ouders die hun verantwoordelijkheid niet opnemen, voluit gaan voor directe instructie en zeker geen groepswerk
Het betekent: meer kennis, hogere eisen, meer controle, meer gestandaardiseerde toetsen, meer directe onderwijsmethoden (zeker geen groepswerk) en meer achter de ouders aan zitten.
Bij de werking van de Commissie Beter Onderwijs duiken volgens Roger twee fundamentele problemen op: de abstracte invulling van het ideologisch beladen begrip kwaliteit en - wellicht nog belangrijker - de representativiteit van de commissie.
DE kwaliteit bestaat niet
Roger: Er zijn weinig begrippen die zo aan discussie onderhevig zijn als kwaliteit, niveau, of peil.Je kan bijna oneindig discussiëren over wat je precies onder kwaliteit verstaat. Er is geen eenduidigheid: DE kwaliteit bestaat niet. Als je over kwaliteit praat moet je stellen over welke kwaliteit het gaat.
Wil je meer leerstof en minder vaardigheden of andersom? Wil je meer welbevinden of meer strenge discipline? Wil je kwaliteit zien in functie van persoonlijke verrijking of in functie van wat de economie vraagt? Wil je onderwijs in aparte groepen volgens aanleg of liever samen? Vind je meetbare kwaliteit een basisvereiste tegenover creatief denken en affectief gedrag?
Bij deze en nog vele andere vragen zal je vlug ervaren hoezeer de meningen daarover verschillen. Kwaliteit is een hangmappenbegrip, iedereen kan het naar believen in een van zijn of haar hangmappen stoppen.
In een democratie moeten al deze opvattingen resulteren in een gedeelde visie op de publieke doelen van het onderwijs. De basis is een grondige en diepgaande bezinning over wat het doel van het onderwijs in Vlaanderen is. Er zijn nu eenmaal geen wereld-eindtermen. Wat in China, in Vietnam of in Mexico gebeurt kan informatief interessant zijn, maar men doet daar andere dingen met andere visies.
De kwaliteit van ons onderwijs hangt af van wat wij in Vlaanderen onder onderwijs verstaan.
Dat zal alleszins veel verder gaan dan de engere op de Angelsaksische leest geschoeide visie op accountability waarbij onderwijs zich moet schikken naar de wetten van de economie en dus verantwoording moet afleggen over zijn bijdrage tot economische welvaart. Dat kan alleen maar door veelvuldig meten, controle en competitie tussen scholen.
De pedagogische relatie tussen leerlingen en leraren is het geheim van alle leersucces. Zonder die relatie zullen alle adviezen op een koude steen vallen.
Om tot een gedeelde visie te komen, moeten we voorrang geven aan de inzichten van leraren en directies, omdat de pedagogische relatie tussen leerlingen en leraren immers het geheim is van alle leersucces. Zonder die relatie zullen alle mogelijke evidence-based adviezen op een koude steen vallen. En als er dan toch een positieve lijn in het rapport zit, dan is het wel het belang dat aan de positie van de leraar wordt gehecht.
Maar als het vooral om leraren gaat, vind ik het merkwaardig dat de helft van de commissie uit academici bestaat.
De representativiteitskwestie
Daarmee komt Roger Standaert op zijn tweede fundamentele probleem met de werking van de commissie: de representativiteit ervan. Roger: Op het eerste gezicht lijkt de commissie volkomen autonoom te werken. De verborgen achtergrond zegt echter iets anders. De Commissie Beter Onderwijs is samengesteld uit zeven leraren en zeven academici. De leiding werd toevertrouwd aan de directeur van het Jezuïetencollege van Turnhout, Philip Brinckman. Als je de lijst van experten bekijkt, kan je al voorspellen hoezeer zij het OESO-denken en dus het beleid van de minister zullen aanprijzen.
De leraren in de commissie komen uit een grote variëteit van onderwijstypes: aso, bso, kso, tso, buitengewoon onderwijs, kleuter- en lager onderwijs. Ook is er een regionale spreiding, een verhouding man-vrouw, landelijke en stedelijke scholen en ook nog netgebonden criteria.
Dat alles gedekt met zeven leraren.
Dus zoals te verwachten viel, konden de academici voluit gaan door iedere focus met hun evidence-based-achtergrond in te leiden. Onderwijs is zoals gesteld echter een zeer waardegeladen maatschappelijk subsysteem, dat bovendien heel contextueel gebonden is. Voor ieder evidence-based onderzoek over aanpakwijzen kan je meestal een ander onderzoek aanhalen met een ander resultaat. De context is immers meestal zeer bepalend voor een of ander succes.
Of co-teaching nu al dan niet beter is als methode, hangt dus af van allerlei factoren. De belangrijkste is uiteraard dat de leraren erin moeten geloven. En of je leerlingen nu homogeen (zoals de commissie aanbeveelt) of heterogeen groepeert hangt af van de bereidheid van de leraren om er al dan niet mee te werken. Anders gezegd, leraren die in heterogene groepering geloven, zullen er goede resultaten mee halen. Het tegenovergestelde geldt voor zij die er niet in geloven. Kortom: indien er veertien andere leden waren geweest zou je dus een andere verzameling aanbevelingen krijgen.
Daarom zal het steeds opnieuw nodig zijn om fundamenteel na te denken over wat we als samenleving met ons onderwijs willen. Die fundamentele bezinning ontbreekt vaak onder een stortvloed van tijdsgebonden, kortademige, vereenvoudigde cijfermatige criteria.
Bijlage
Stellingen uit Rapport-Brinckman van commissie Beter onderwijs die beklijven en die haaks staan op onderwijsvisie van ontscholers als Roger Standaert
Al decennia wordt zelfontdekkend leren & constructivistische aanpak als progressief voorgesteld. Wetenschappelijk onderzoek én klaspraktijk toonden aan dat klassieke aanpakken vaak beter werken." "Directe instructie is meest efficiënte. Dit betekent geenszins enkel frontaal onderwijs." (Commentaar: Ook in verleden ging het trouwens veelal om instructie die het denken & meewerken van leerlingen activeert, om interactief onderwijs, ook geleid-ontdekkend leren van b.v. eigenschappen van geluid. Ook een boeiend (frontaal) verhaal over b.v. wereldoorlogen stimuleert de leerlingen om geconcentreerd en inlevend te luisteren.
Verschuiving naar vaardigheden/vaardigheidsonderwijs (=kennisrelativisme) heeft geleid tot dramatische val in de leerprestaties & tot toename van ongelijkheden. Er is meer aandacht nodig voor specifieke. kennis en vaardigheden.
Leerlinggecentreerd leren blijkt ook de ongelijkheid te vergroten, terwijl ironisch genoeg het vaak ingezet w vanuit goedbedoelde sociale beweegredenen. Zo leer je b.v. sneller lezen e.d. op basis van meer directe instructie.
Een rustige, veilige en overzichtelijke school- en klasomgeving biedt de noodzakelijke voedingsbodem voor de cognitieve, affectieve en sociale groei van de leerlingen. Achtergrondgeruis verstoort de aandacht. Het menselijk vermogen om te focussen is immers begrensd. Structuur in het klasgebeuren moet ertoe bijdragen dat er de nodige rust en orde is wanneer leerlingen leren en werken. Om dat te realiseren dient de leerkracht voor duidelijke en consistente regels zorgen die op een consequente manier opgevolgd moeten worden.
Leren stilzitten, op tijd komen zwijgen als iemand aan het woord is of iemand laten uitpraten, je huistaak keurig maken en op tijd inleveren : het zijn alle routines die het leren gemakkelijker maken, voor de nodige rust zorgen en vooral ook de kwetsbare leerlingen tot steun kunnen zijn.
Kwaliteitsvol kleuteronderwijs steunt op twee pijlers. Het moet zowel affectief ontwikkelingsgericht als cognitief ruimtelijk, cijfer- en taalgericht. Ook meer schoolse vaardigheden moeten dus aangeleerd worden: letterkennis, klankbewustzijn, cijfervaardigheid.
Investeren in taalvaardigheid versterkt op termijn ook de arbeidsmarktkansen van alle leerlingen in Vlaanderen. De eerste stap die een lezertje in het leerplichtonderwijs doorloopt , is het technisch lezen. Dit is van primordiaal belang en vormt de basis voor de latere leescultuur Daarnaast is het nodig de leertijd opnieuw te verhogen. "Ook onderzoek toont aan dat leesmotivatie/plezier veel meer een gevolg zijn van leesvaardigheid dan omgekeerd. Vooruitzicht & ervaring van bep. vorm van meesterschap zijn aantrekkelijk. Hernieuwde nadruk op goed presteren gaat niet ten koste van welbevinden.
Onderwijs is in de eerste plaats een groepsgebeuren. In klasverband met de leerkracht als sturende instantie ondersteunen leerlingen elkaar in het leerproces. Daarom moet voorzichtig en selectief met de techniek van het differentiëren worden omgegaan.
Een groot aantal studies wijzen uit dat het groeperen van leerlingen s.o. in aparte klassen zeer bevorderlijk is voor de leerresultaten, zowel van de begaafde als van de minder goed presterende leerlingen. Leerlingen van verschillende cognitieve niveaus ook nog na het basisonderwijs systematisch in dezelfde klassen zetten, moet dus vermeden worden.
In Vlaanderen wordt het nut van huiswerk regelmatig in vraag gesteld. Toch zijn er zeer goede argumenten om huiswerk als didactisch instrument in het onderwijs een belangrijke plaats te blijven geven. Onderzoek wijst ui dat het leereffect van huiswerk een reëel, betrouwbaar en voldoende groot is. Als je het ook nog eens afweegt tegen de beperkte investering die het vergt, is huiswerk een zeer eenvoudige en kostenbesparende interventie om leerprestaties te bevorderen.
Dirk Van Damme: kennisrelativisme & constructivistische aanpak bij eindtermen & leerplannen jaren negentig: invloed van ex-VSO-sympathisanten katholieke koepel; Overladenheid nieuwe ET s.o. door vakkenoverschrijdende eindtermen, aso-isering e.d.
Ontscholer Roger Standaert stuurde aan op staatspedagogie én kennis- & cultuurrelativisme. Hij beschuldigt nu minister Weyts & herscholers.Ook andere Impuls-redactieleden & Mysterie van Onderwijs doen hier gretig aan mee
Verantwoordelijken aantasting onderwijskwaliteit & pedagogische autonomie, ontkennen en beschuldigen klokkenluiders en minister van populisme, staatspedagogiek
Freinets meedogenloze kritiek op het gebruik van hand- & leesboeken in 1925/28 & kritiek/commentaar in die tijd op zijn visie vanwege Victor DEspallier & anderen
Daling TIMSS-wiskunde-10j. geen toeval: ondermijning sterke onderwijstraditie tastte als sluipend gif ook kwaliteit wiskundeonderwijs aan + recente nefaste evoluties
Hervorming s.o. = ontwaarding van - & aderlating voor tso/bso én nefast voor leerlingen Zelfde kritiek als bij VSO, maar veel tso/bso-scholen hielden destijds VSO wel buiten!
Leuvense onderzoekers zittenblijven: Sorry, we vergisten ons in 1991, 2011, 2012 : er zijn b.v. maar weinig i.p.v. veel ZB-ers in 1ste jaar s.o., ZB toch zinvol
Opstellers nieuwe eindtermen en leerplannen ba.o. kunnen veel leren uit kritische analyse van mislukte & ontscholende leerplan -1936 & van ermee verwante ZILL-onderwijsvisie
Heibel over nieuwe eindtermen 2de graad s.o. en chaos volgend schooljaar. Samen leerplannen e.d. opstellen = grote stap vooruit, i.p.v. toenemend separatisme
Prof. Kris Van den Branden en co: nooit constructivisme, kennisrelativisme gepropageerd, nooit gesteld dat onderwijs op de schop moest: ontscholers ontkennen & wassen handen in onschuld
De vele pleidooien vóór constructivisme & kennisrelativisme vanwege universitaire lerarenopleiders & onderwijskundigen, enkele normaalscholen, op studiedagen hogescholen
Constructivisme & kennisrelativisme in het onderwijs: dubieuze constructie - Verslag van debat over constructivisme à la Piaget 50 jaar geleden & debat voorbije decennia
Jaarklassensysteem is basis van effectief, activerend & boeiend onderwijs & het minst gecompliceerde. Het wordt ook nog steeds en bijna overal toegepast
Gert Biesta in ban van Rancières 'onwetende meester' en onderwijsfabeltjes Jacotot In 163 jaar geleden -nam prof. De Gelder al afstand van fabeltjes & visie van Jacotot
Regeerakkoord haaks op stijgende ontscholingsdruk, uitholling lerarenambt,... Worden niveaudaling & andere ontwrichtingen straks afgeremd /teruggeschroefd?
M-decreet-feuilleton. Regeerakkoord zet stappen terug, maar voorstanders stuurden voorbije maanden en jaren op meer inclusie aan; recente kritieken praktijkmensen
Make onderwijs great again. Politieke linkerzijde & nieuwlichters tastten kwaliteit aan. Onderwijsbocht Dirk Van Damme (OESO) = memorandum commissie onderwijs
Visie van bekeerde Dirk Van Damme over structuurhervorming s.o., kwaliteit eerste graad, onderwijs(on)gelijkheid, waterval, competentiegericht onderwijs, niveaudaling
Onderwijs-onderzoek & -theorie: kloof met klaspraktijk en nefaste invloed van veel onderwijsexperts.Onderwaardering praktijkgerichte onderwijs-wetenschap
Al 50 jaar mismeestering van het onderwijs: verkeerde beleidsopties, dubieuze expertisecentra, miskennen beproefde waarden & sterke onderwijstraditie, en belang van strijd tegen neomanie en rages
30 jaar miskenning wereldtopkwaliteit onderwijs leidde tot afbraak en niveaudaling Niveau-alarm 1 april Jan Van Damme, maar niemand blijkbaar verantwoordelijk
Prof. Paul Kirschner over belang instructie, onderwijsmythes als 21e-eeuwse vaardigheden, Leraren David Didau & Marcel Schmeier over belang van kennis, expliciete instructie e.d.
Meer nood aan open confrontatie inzake zingeving, religie, spiritualiteit & aan waardering van positieve evolutie, dan aan gelamenteer & nieuw leerplan godsdienst
Wim Van den Broeck: tanende onderwijskwaliteit vooral gevolg van ontscholing: afbraak kennis(overdracht), constructivisme, & ervaringsgericht & gedifferentieerd leren
Zorgen in commissie onderwijs 22 maart & elders over opstelling eindtermen: nefaste clustering van vakken, verwaarlozing van taalkennis, te krappe timing
Dick Wursten: over religie als zoektocht i.p.v. belijdenis, ander soort dialoogschool & bisschoppen/theologen die zich te veel bemoeien met (godsdienst)onderwijs
Concept-nota structuurhervorming s.o.: geen doorbraak, ontwrichting van prima eerste graad en structuur s.o., afbraak tso, domeinschoolmisbaksel, chaos...
Voordeel van de twijfel - deel 2: Stemmingmakerij tegen het onderwijs via gejongleer met filosofen Kant, Socrates, Plato, Nussbaum, Dewey & visie van Michel Serre
Crevits kon in nov. niet langer loochenen dat er relatief weinig schooluitval is, maar verzweeg dat structuren s.o. dus minder i.p.v. meer schooluitval veroorzaken
Visie van Hannah Arendt op onderwijs en belang van autoriteit n.a.v. bijdrage van Tineke Beeckman in de krant DS: âZonder autoriteit volgt het autoritaireâ Ook mijn visie.
Visie van Hannah
Arendt op onderwijs en belang van autoriteit
n.a.v. bijdrage van Tineke Beeckman in de krant DS: Zonder autoriteit volgt
het autoritaire
Tineke Beeckman schreef in De Standaard, 27 december 2021 in
Zonder autoriteit volgt het autoritaire,
een bijdrage over de visie van Hannah Arendt op het belang van autoriteit :zie punt 1.
In punt 2 schetsen we de
onderwijsvisie van Arendt in haar boek Crisis in education van 1954.
1 Tineke Beeckman over belang van autoriteit in
De Standaard, 27 december 2011: Zonder
autoriteit volgt het autoritaire
Jongeren hoeven zich nauwelijks nog af te zetten tegen
vorige generaties, schrijft Tinneke Beeckman. Dat komt doordat die hun
autoriteit niet meer laten gelden. Nochtans is autoriteit niet paternalisme
of dwang tussen generaties onmisbaar. Autoriteit slaat een brug tussen
verleden, heden en toekomst. Zonder kun je niet groeien.
Autoriteit verbindt generaties met elkaar, want ze
garandeert dat de zorg voor de wereld van de ene nar da andere generatie wordt
overgedragen. Ouders leerkrachten helpen het individu ontwikkelen en slaan een
brug tussen heden, verleden en toekomst.
Teruggrijpen naar wat mensen in het verleden gecreëerd en gedaan hebben
, is dus onontbeerlijk, voor Arendt. Het onderwijs probeert twee
doelstellingen te combineren: het wil de kinderen meenemen in de continuïteit
met het verleden en hen de mogelijkheid bieden zelf vorm te geven aan het
nieuwe. Opvoeding is waar we beslissen of we voldoende van onze kinderen
houden om hen niet uit onze wereld te verbannen, en om hen niet over te aten
aan hun eigen deviezen, schrijft Arendt. En waar hen evenmin een kans wordt
ontnomen om iets nieuws te ondernemen, iets wat we niet hebben voorzien, maar
dat hen voorbereidt, op de opdracht om een gemeenschappelijke wereld te
vernieuwen.
Tussen dwang en
overtuiging: noch dwang, noch overtuigen, noch onderhandelingsopvoeding
Autoriteit veronderstelt altijd een hiërarchische relatie,
en dus een vorm van ongelijkheid, waardoor ze gemakkelijk met een vorm van
macht of geweld wordt verward. Autoriteit veronderstelt macht zonder
machtsuitoefening, wat bij dwang wél het geval is. Tegelijk steunt ze niet op
overtuiging: het gaat niet om gelijken die elkaar met argumenten proberen te
beïnvloeden. Daarmee bevindt de gehoorzame persoon zich tussen gedwongen
worden, onderwerping en vrijwillige instemming. Arendt wijst er voort op dat
autoriteit van het Latijnse augere komt, vermeerderen: door de auctor (verwant met auteur)
neemt de
mogelijkheid tot handelen toe. Dankzij de leerkrachten kunnen kinderen
hun vermogens ontwikkelen. De nieuwkomer/leerling heeft dus iemand met
autoriteit nodig om te kunnen groeien.
Autoriteit veronderstelt het vertrouwen: het geloof dat
iedereen het beste uit zichzelf haalt, wanneer ze het voorbeeld van de persoon
met gezag kunnen volgen. Autoriteit veronderstelt de nabijheid: de
leidinggevende moet voeling hebben met
wat er leeft bij anderen. En de leidinggevende blijft geloofwaardig als hij
toepast wat hij predikt. Autoriteit impliceert dus een soort generositeit: het
besef dat wat er gebeurt, niet om de persoon met gezag draait. De rol die bij
autoriteit van de b.v. de leerkracht
hoort, heeft dus niets met zelfprofilering te maken te maken.
De autoriteit is in crisis, maar dit wil niet zeggen dat
jongeren er geen behoefte aan hebben. De noodzaak van autoriteit is niet
begraven met de vrolijke slogans van Cohn-Bendit en zijn vrienden. Jongeren
zijn wel degelijk op zoek naar modellen van leiderschap. Waar geen autoriteit
is, ontstaat de ruimte voor het autoritaire. Als b.v. leraren niet kunnen terugvallen op
autoriteit, kunnen ze alleen autoritair optreden (of chaos toelaten). Wie zich
verheugt dat autoriteit verdwenen is, beseft dus niet dat het gevaar op autoritair leiderschap alleen
is toegenomen.
Arendt wijst nog op een ander nadelig gevolg van een tanende
autoriteit: als de overdracht tussen generaties niet meer lukt, dreigen
kinderen aan hun lot te worden overgelaten. Ze hebben geen toegang meer tot het
verleden en tot de wereld van de volwassenen. In dit isolement neemt de
onderlinge groepsdruk alleen maar toe. Die drukt onderwerpt jongeren aan een
dwang die niet de belofte van autoriteit in zich draagt: dat hun mogelijkheden
tot handelen toenemen.
2 Hannah Arendt-
Arendt De crisis van de opvoeding. In:
Tussen verleden en toekomst, 1994, Leuven, Garant. Crisis in education 1954
Vooraf: geïnspireerd op essay van Pieter Vanholme: Cultuur
van de waarheid op (Sampol, maart 2008) een bevestiging ook van de O-ZON-camapgne-2007 van Onderwijskrant. Vnholme verwees in zijn essay expliciet naar onze O-ZON-campagne tegen ontscholing, aantasting van het meestersschap van de meester, kennisrelativisme, niveaudaling ... Hij wees er op dat onze visie aansloot bij deze van Hannah Arendt.
Hannah Arendts visie op de crisis van opvoeding &
onderwijs in 1954, haar strijd tegen ontscholing en aantasting van het
onderwijs =dezelfde strijd die Onderwijskrant al decennia voert. Arendts visie
op de crisis van opvoeding & onderwijs in 1954, haar strijd tegen ontscholing en aantasting van het
onderwijs=dezelfde strijd die Onderwijskrant al decennia voert. Arendt is een
boegbeeld van de strijd tegen ontscholing, nivellering & afbraak van het
onderwijs, tegen de aantasting ook van het gezag van de school en van de
leerkrachten ....
In haar essay 'De crisis van de opvoeding' analyseerde
Hannah Arendt in 1954 wat er fout liep met het Amerikaans onderwijssysteem.
Arendt wees op de nieuwlichterij die het onderwijssysteem beheerste en wat de
gevolgen ervan waren.
Arendt betreurde dat de nieuwlichters van de ene dag op de
andere, al de onderwijstradities en al de beproefde methodische leeraanpakken
van tafel veegden. Dit was een duidelijke kritiek op reformpedagogen als John
Dewey, op Deweys onderwijsfilosofie die volgens haar de kinderen niet
introduceerde in de westerse beschaving/cultuur en in de fundamenten voor
diepgaand en wetenschappelijk denken.
Volgens Arendt betekent opvoeden/onderwijzen dat
opvoeders/leerkrachten verantwoordelijkheid dragen voor de wereld waarin men
kinderen laat geboren worden. Arendt schreef: Aangezien
een kind de wereld nog niet kent, moet het er geleidelijk aan in worden
geïntroduceerd. Aangezien elke jongere nieuw is, moet er voor gezorgd worden
dat die nieuweling zich kan ontplooien in relatie tot de wereld zoals die is.
Hoe dan ook staan de leerkrachten/opvoeders hier in relatie tot de
jongeren/leerlingen als vertegenwoordigers van een wereld waarvoor ze
verantwoordelijkheid moeten opnemen, hoewel ze zelf die wereld niet gemaakt
hebben, en wellicht zelfs ook anders zouden wensen. Deze verantwoordelijkheid
wordt niet zomaar opgelegd aan leraren; maar steekt impliciet in het feit dat
jongeren door volwassenen moeten worden geïntroduceerd in een continu
veranderende wereld.
De belangrijkste kwalificatie van de leraar bestaat in het
kennen van die wereld, en in het in staat zijn om de leerlingen erover te
onderrichten, in het kennen dus van de representatie van de wereld via de
vakdisciplines. De autoriteit van de leerkrachten/opvoeders berust mede op hun
verantwoordelijkheid voor die wereld. Ten aanzien van het kind is het alsof de
leraar/opvoeder een vertegenwoordiger is van de wereld van de volwassen. Hij
wijst de leerlingen op de kenmerken van de wereld, en zegt tegen het kind: dit
is onze wereld.
Arendt beklemtoonde dus de belangrijke leidende en
gezagsvolle rol van de leerkrachten. Zij betreurde vooral het in vraag stellen
van het intellectueel & moreel gezag van de leerkracht door John Dewey en
andere ontscholers. Regulier onderwijs, traditionele vakdisciplines en de
nadruk op de intellectuele inhoud van schoolvakken zijn volgens haar de
kernelementen van goed onderwijs.
Als de maatschappij de scholen ervan weerhoudt het oude mee te delen/over te dragen, neemt ze eigenlijk ook
tegelijk de kans van de jongere generatie af om de wereld te verkennen en
vernieuwen op hun manier. Via cultuuroverdracht moet school het mogelijk maken
dat elke komende generatie zich tegelijk kan ervaren als nieuwe generatie. Dit
betekent dat de komende generatie zo de kans krijgt om de samenleving te
vernieuwen door zichzelf een eigen bestemming te geven, een eigen vorm te
geven. Dit noemt ze ook de nataliteit.
Als de maatschappij de scholen ervan weerhoudt het oude mee te delen/over te dragen,
neemt ze eigenlijk ook tegelijk de kans van de jongere generatie af om de
wereld te verkennen en vernieuwen op hun manier. Via cultuuroverdracht moet
school het mogelijk maken dat elke komende generatie zich tegelijk kan ervaren
als nieuwe generatie. Arendt stelde dan ook dat educatie altijd het verleden
moet conserveren, dat de kennis van het verleden absoluut nodig is om de
toekomst te kunnen vernieuwen. Enkel in die zin is de visie van Arendt als conservatief te bestempelen. Via cultuuroverdracht moet school het mogelijk
maken dat elke komende generatie zich tegelijk kan ervaren als nieuwe
generatie. Dit betekent dat de komende generatie zo de kans krijgt om de
samenleving te vernieuwen door zichzelf een eigen bestemming te geven, een
eigen vorm te geven. Dit noemt ze ook de nataliteit.
Intergeneratieve cultuuroverdracht betekent volgens Arendt
evenwel niet dat onderwijs indoctrinerend mag en kan zijn, of mag gebruikt
worden als een instrument in dienst van een of andere andere maatschappij
(zoals ze in Nazi-Duitsland en Rusland waarnam en waarvan ze ook afstand nam).
Ook de Duitse pedagoog Herman Giesecke beklemtoonde de
intergenerationele cultuuroverdracht en nam afstand van de ontscholing: De maatschappij heeft er belang bij dat de nieuwe generaties
het aanwezige potentieel aan kennis en vaardigheden overnemen en ook zelf te kunnen aanvullen. De leerplannen moeten een
minimaal gemeenschappelijk bestand van kennis en vaardigheden vastleggen.
Vanuit zichzelf is het kind niet onmiddellijk geïnteresseerd om veel vakkennis
en culturele kennis op te doen; de interesse van het kind reikt niet verder dan
zijn onmiddellijke levenshorizon.
Het meest fundamentele probleem van het huidig onderwijs is
volgens Arendt de teloorgang van het gezag van de vakdisciplines en van de leerkrachten.
Er wordt niet enkel getwijfeld aan het gezag van volwassenen maar ook het gezag
van de school en de traditionele vakken. Arendt: " Zo vinden veel
beleidsmakers en onderwijskundigen ook het leren aan de hand van ervaring
belangrijker dan het klassieke leren."Volgens veel pedagogen is de rol van de moderne
leerkracht die van een helper, coach in plaats van een gezagsfiguur.
De onzekerheid rond gezag heeft ook als gevolg dat de
ordehandhaving in de klas een groot probleem wordt voor leerkrachten. Door
onderwijs te beperken tot leren aan de hand van ervaringen die rechtstreeks
relevant zijn, ontvangen de leerlingen de intellectuele erfenis niet waar ze
recht op hebben. Inhouden en basiskennis zijn slechts secundair. Dit is
problematisch, mede ook omdat datgene waarop het gezag van de leerkracht
gebaseerd is, op kennis en inhouden, ondermijnd
wordt. Ten slotte heeft de overtuiging postgevat die in al doende leren en al
spelend werken het ideaal van onderwijs ziet.
De crisis in het onderwijs hangt volgens Arendt ook samen
met de crisis in de maatschappij. Wij hebben volgens haar zowel de traditie als het gezag als referentiepunt verloren.
Wij kunnen eigenlijk zelf niet langer verklaren waarop onze aannames berusten.
Onze wereld is versplinterd en bevreemdend. Wij eisen vrijheid, maar we weten
niet hoe we die moeten aanwenden. We hebben de voorbije decennia enkele
gunstige emancipatiegolven gekend waardoor het gezag van de ander niet blindelings meer aanvaard wordt. Dat deze
emancipaties meestal ten goede waren, zal niemand ontkennen, maar we hebben er één te veel gekend: de emancipatie van het kind, de mythe van
het zogezegd geëmancipeerde kind. Men eiste voor
verschillende groepen het recht om gehoord te worden. Maar in navolging hiervan
wou men ook het kind bevrijden van de dwang der volwassenen.
Arendt: Door het kind op die manier te emanciperen
heeft men het echter niet bevrijd. Men heeft het alleen maar aan een nog veel
groter gezag uitgeleverd, namelijk dat van zijn leeftijdsgenoten, waar het nu
geheel alleen moet tegenop boksen (terwijl het in diezelfde leeftijdsgenoten
net steun kon vinden tegen de autoriteit van die ene volwassene).
De leraar mocht niet langer zijn eigen visie geven, maar
moest het kind op zijn moeilijke tocht begeleiden. Hiermee verloor de leraar
grip op het kind, want hij kan het kind alleen zeggen
dat het kan doen wat het wil en verder het ergste voorkomen. Het gevolg hiervan is dat de leraar zijn vakdomein eigenlijk
niet meer echt moet kennen. Hij moet luisteren naar de wensen van zijn
leerlingen, en dan op zoek gaan naar de juiste antwoorden. Hierdoor gaat echter
de meest legitieme bron van gezag verloren, met name de leraar als de persoon
die meer weet: Juist de niet-autoritaire leraar,
de leraar die aan alle dwangmiddelen wil verzaken, omdat hij zich op zijn
persoonlijke autoriteit kan verlaten, heeft men onmogelijk gemaakt. Men wou dus af van het autoritair gezag en vond dat het kind
in zijn leefwereld moest gehouden worden.
Men houdt vast aan de pragmatische overtuiging dat een
leerling het beste kent en begrijpt wat een leerling zelf gemaakt heeft. Deze
visie is er mede verantwoordelijk voor dat men het niet meer zo belangrijk
vindt dat de leraar zijn vak onder de knie heeft, omdat het immers niet de
bedoeling mag zijn dat hij dode kennis doorgeeft. Alles moet steeds opnieuw herontdekt worden, ook
door de leraar. Hiermee verspert men echter de toegang van het kind tot de
volwassen wereld. De natuurlijke verhouding tussen leraar en leerling wordt
doorbroken, en men probeert het kind, onder het mom van respect voor zijn
zelfstandigheid, in zijn eigen wereld te houden. Men ontkent hiermee dat
kindsheid een voorbijgaand stadium is, dat het kind een mens in wording
is.
Hannah Arendt fomuleerde ook kritiek op de toenmalige lerarenopleidingen:
Het resultaat was een soort
transformatie van de lerarenopleidingen. Toekomstige leraren kunnen er zich
niet langer bekwamen om de normaal vereiste dingen van een standaardcurriculum
bij te brengen. Zij leren er nu vooral hoe met andere mensen en leerlingen om
te gaan en populair te worden.
Een eerste reactie van Onderwijskrantredactielid Pieter van Biervliet op het Brinckman-rapport van de Commissie Beter Onderwijs (in Onderwijskrant nr. 199 van oktober 2021).
Een eerste reactie van redactielid Pieter van Biervliet op het Brinckman-rapport van de Commissie
Beter Onderwijs (in Onderwijskrant nr. 199 van oktober 2021).
Op 27 oktober j.l. werd het rapport van Commissie Beter
Onderwijs gepubliceerd. In de laatste bijdrage in dit nummer wordt uitvoerig
ingegaan op dit belangrijk rapport.
In de krant DS van 29 oktober schreef ik al in een korte reactie in een opiniebijdrage o.a.: Het rapport
van de commissie Beter Onderwijs is een klets om de oren van de vele
verantwoordelijken voor de dalende onderwijskwaliteit van de voorbije decennia
: van onderwijsexperts, pedagogische begeleiders, inspecteurs, bepaalde
directeurs en leraren Het gaat om een omvangrijke groep van mensen die zich de voorbije decennia minachtend uitspraken over leraren die nog
graag lesgeven, voor heldere instructie zorgen, klassikale oefeningen voorzien
gevolgd door individueel werk en zo de handen vrij hebben voor het begeleiden
van leerlingen die hulp nodig hebben.,
De Brinckman-commissie zocht ook
terecht inspiratie bij de evolutie van
het onderwijs in Engeland. Een van de rapport-experten, de Vlaamse prof.
Daniël Muijs, was overigens als vroeger Hoofd Onderzoek van de Engelse
inspectie een van de mede-architecten van het herstelplan in het Verenigd
Koninkrijk.
Het Brinckman-rapport is alvast een riem onder het hart van iedereen die echt
wil lesgeven. Ze worden weleens lesboeren genoemd. Het rapport
betekent ook een vorm van erkenning
voor allerlei mensen en groepen die de laatste decennia gewaarschuwd
hebben voor de dalende onderwijskwaliteit. Denk aan Onderwijskrant met Raf Feys en co die de
voorbije decennia het voortouw namen,
aan professoren als Wim Van den Broeck en Wouter Duyck, aan
Dialoogcentrum Reflectie op Opvoeding en Onderwijs van de inmiddels overleden Valeer Van Achter,
aan onze O-ZON-campagne-2007 Onderwijs Zonder ONtscholing met Marc Hullebus,
& Raf Feys , en recentelijk ook aan Dirk Van Damme & Tim Surma en nog
vele anderen.
In mijn opiniestukje in de krant De Standaard verwees ik
naar positieve ontwikkelingen in het Verenigd Koninkrijk. Het ontschoolde Engelse onderwijs werd geleidelijk uit het slop gehaald door de sturende rol
van de leraar te vergroten. Dit begon al met de invoering destijds van de zgn.
Literacy Hour, en later ook met de Numeracy Hour voor rekenen. Men vroeg de
leraren om meer expliciete instructie te geven, om met de gehele klas te
oefenen, om voortdurend te controleren of de leerstof begrepen is, om voldoende
feedback te geven, om voor sommige leerlingen verlengde instructie te voorzien,
om zoveel mogelijk te herhalen bij de start en op het einde van de les, maar
ook tussenin. Het zijn de typische
kenmerken van de zgn. directe instructie.
Ik publiceerde er destijds een uitgebreide bijdrage over in Onderwijskrant.
Het allereerste
en grondige onderzoek i.v.m. directe
instructie is het zgn.
Follow Throughonderzoek in de VS dat van 1967 tot 1977 liep en
waarbij 75.000 leerlingen betrokken
waren. In Follow Through werd nagegaan van welk soort onderwijs kansarme
leerlingen het meest zouden profiteren: van directe instructie of van aanpakken
waarbij de leraar een veel mindere of zelfs helemaal geen sturende rol heeft
(zoals het zgn. Open Education Model dat als de meest extreme vorm van zgn.
leerlinggecentreerd onderwijs wordt beschreven)?
De beheersing van drie soorten doelen werden in dat
onderzoek geëvalueerd: van de basisvaardigheden (rekenen, lezen en schrijven),
van meer algemeen-cognitieve doelen (zoals probleemoplossend denken) en van
zgn. affectieve doelen (zoals het respecteren van andermans mening). De resultaten waren duidelijk. Als het over basis- en algemeen-cognitieve
doelen gaat, dan biedt directe instructie de beste garanties. Meer nog en dat is misschien vrij
onverwacht maar ook voor het bereiken van de zgn. affectieve doelen liet
directe instructie de beste resultaten zien
Zie voor grafieken met de resultaten van het Follow Through onderzoek:
https://psych.athabascau.ca/open/engelmann/direct-evid.php
Veelal wordt ten onrechte gesteld dat alleen en/of vooral
kansarme en zorgleerlingen van directe instructie profiteren. Intussen zijn er recente meta-analyses
waaruit blijkt dat álle leerlingen er profijt uit halen. Zie bijvoorbeeld Stockard e.a. (2018)
in https://www.researchgate.net/.../322332768_The...
In het onderzoek van Andersen & Andersen bleek bovendien
dat hoe meer het onderwijs gedifferentieerd/geïndividualiseerd/gepersonaliseerd
wordt, hoe minder leerlingen leren, en dat vooral kansarme leerlingen daarvan
het slachtoffer zijn.
Te sterke klemtoon op geïndividualiseerd/gepersonaliseerd
leren
Er is vandaag een veel te grote focus op het
individualiseren/personaliseren van het onderwijs. In bijdragen in
Onderwijskrant over de ZILL-visie en over de GO!Poolstervisie
gingen we hier al uitvoerig op in. Ook
in de publicaties in de aanloop van de nieuwe eindtermen (2013-2017) over de
toekomst van ons onderwijs waren onderwijs op maat van elke leerling en de
ermee verbonden zelfsturing van de leerling centrale themas, ook in
Vlaanderen 2050. Men koos voor ontwikkelingsgericht/ontwikkelend onderwijs
dat de ontwikkeling van elke leerling volgt. In het Brinckman-rapport van de
Commissie Beter Onderwijs neemt men terecht afstand van gepersonaliseerd
onderwijs.
Ook in de tekst
Basiscompetenties van beginnende leraren wordt heel sterk de klemtoon
gelegd op het gedifferentieerd
kunnen inspelen op de grote verschillen
tussen de leerlingen: de leerkracht kan
een krachtige leeromgeving realiseren,
met aandacht voor de heterogeniteit binnen de leergroep, enz..
Zelf ga ik er als lerarenopleider van uit dat dat het lesgebeuren vooral ook een groepsgebeuren
is waarbij de overeenkomsten tussen leerlingen en voldoende groepsonderwijs
centraal staan. Het doet me denken aan
wat de Daila Lama ooit liet optekenen: hoe meer je de verschillen tussen mensen
beklemtoont, hoe meer conflicten je creëert.
Dat geldt m.i. ook voor de klasgroep.
Aandacht voor de overeenkomsten tussen leerlingen en
groepsonderwijs creëert verbondenheid tussen leerlingen. Verbondenheid in een klas zorgt voor meer
motivatie en een beter zelfbeeld bij de leerlingen, of ze nu zorgleerlingen
zijn of niet, kansarm of niet. Een
belangrijk bindmiddel hierbij is de gezamenlijke gerichtheid op de
leerinhoud. Met Onderwijskrant namen we
overigens de voorbije decennia ook het voortouw in de verdediging van het zo
verguisde jaarklassensysteem.
Natuurlijk moet er ingegrepen worden wanneer een leerling de
leerstof niet begrijpt of ook als een leerling zich verveelt omdat de leerstof
te gemakkelijk is. Maar in plaats van allerlei
radicale gedifferentieerde aanpakken, gepersonaliseerd leren, op te leggen (waarvan onderzoek trouwens laat
zien dat de meeste van die aanpakken weinig of geen effect hebben;), laat men
het beter aan de leraar over om te zien hoe hij/zij op een vooral subtiele
manier leer- en andere hulp kan bieden.
Differentiëren is m.i. veel meer een organisch gebeuren in
plaats van een organisatorisch middel waarbij bijv. de ontwikkeling van elke
leerling minutieus kan worden gevolgd.
Ik daag iedereen uit om bijv. een ontwikkelingslijn voor spelling uit te
tekenen (wanneer is bijv. een leerling rijp om de regel voor het schrijven
van woorden met een open of gesloten lettergreep te leren?)!
Dit was maar een eerste en vlugge reactie op het verschijnen
van het Brinckman-rapport. In de bijdrage op pag. 39-51 wordt er meer
uitgebreid op ingegaan. Ook in latere nummers van Onderwijskrant zal het
Brinckman-rapport verder aan bod komen.
En nog dit: als lerarenopleider van Vives-Torhout zijn
wij uiteraard ook wel fier dat een
oud-student van onze regentaatsopleiding voorzitter werd van de Commissie Beter Onderwijs. We vermoeden dat
Philip Brinckman destijds in het lager, het secundair en hoger onderwijs nog
vrij kwaliteitsvol onderwijs genoten heeft. In Onderwijskrant namen we in
vorige jaargangen ook al opiniestukken
van Brinckman op - vaak ook opgenomen in de krant De Tijd.
In voorliggend themanummer nemen we bijdragen op over effectief onderwijs en analyses van de ontscholing(sdruk) en
aantasting van de kwaliteit van het onderwijs in Vlaanderen en in Nederland.
Dit is o.i. ook een van de belangrijkste oorzaken van het lerarentekort en van
het vroegtijdig afhaken.
Het BrincOverzicht verdere bijdragen in dit nummerkman-rapport van de Commissie Onderwijs bereikte
ons pas net voor de deadline. We
vervingen vlug een paar al gelay-oute bijdragen door voorliggende bijdrage van redactielid Van
Biervliet en door een eerste voorstelling en analyse van het Brinckman-rapport
op 39-51.
In volgende bijdrage op p.8 e.v. bekijken we de visie van
Tim Surma en de opstelling van zijn
ExCEL-expertisecentrum. Daarna vrij
recente uitspraken van Dirk Van Damme over ons onderwijs en over de eindtermen
van de jaren 1990 en de meer recente voor het s.o. (p. 15 e.v.).
Over gelijkaardige onderwijsproblemen in Nederland nemen we
twee bijdragen op:* Voorstelling van het Zwartboek Progressief Achteruit van
de professoren Jaap Scheerens en Paul Kirschner (p. 19
e.v.) en een getuigenis van Jeanet Meijs over
het lager onderwijs (p. 29). Daarna volgt een bijdrage over 50 jaar
ontscholing & stroomversnelling vanaf 1990. We eindigen met de voorstelling
van het Brinckman-rapport (p. 39-51). De volgorde van de bijdragen is niet
belangrijk.
Bijlage
De nieuwe Onderwijskrant - nr. 199 - staat nu ook op onze
website
http://www.onderwijskrant.be/index.php...
Nummer 199 (oktober-november-december 2021)
INHOUD
2 Onderwijsstandpunten van GO!-topman Koen Pelleriaux: haaks
op onze visie & Brinckman-rapport
6 Een eerste reactie
op het Brinckman-rapport van de Commissie Beter Onderwijs
8 Tim Surma over aantasting onderwijskwaliteit,
herwaardering pijlers van onze sterke onderwijstraditie & inzet
expertisecentrum ExCEL
15 Dirk Van Damme (OESO): kennisrelativisme &
constructivistische aanpak bij eindtermen & leerplannen jaren negentig:
invloed van ex-VSO-sympathisanten katholieke koepel; Overladenheid nieuwe ET
s.o. door vakkenoverschrijdende eindtermen, aso-isering e.d.
19 Zwartboek: Progressief/Innovatief Achteruit van de
Nederlandse professoren Jaap Scheerens en Paul Kirschner: bevestiging van
Onderwijskrantvisie
29 Ex-onderwijzeres Jeanet Meijs over mismeestering van het
(lager) onderwijs in Nederland
31 50 jaar ontscholing(sdruk) in het onderwijs & vanaf
1990 stroomversnelling
39 Rapport Commissie Beter Onderwijs Naar de kern: de
leerlingen en hun leer-kracht :
12 pagina's met belangrijke adviezen uit dit rapport.
In volgende nummers bekijken we nog andere thema's uit dit
dik rapport.
ONDERWIJSKRANT.BE
Onderwijskrant - Kritische reflecties op onderwijs en
onderwijsbeleid
Rapport-Brinckman over inclusief onderwijs, buitengewoon onderwijs & M-decreet
Rapport-Brinckman over inclusief onderwijs en buitengewoon
onderwijs
Citaat vooraf: Het uitgangspunt is dan ook dat ieder kind
met specifieke noden recht heeft op realistisch inclusief onderwijs, maar een
plicht tot radicale inclusie is een utopie. Soms is het bo als gespecialiseerde
onderwijsvorm (al dan niet tijdelijk) nu eenmaal de beste oplossing
Aandacht voor kansrijk inclusief onderwijs in het belang
van de groeikansen van elke leerling
Inleiding
Elke Vlaamse leerling heeft recht op kwaliteitsvol onderwijs
binnen een rustige, veilige en vooral stimulerende leeromgeving. De leraar krijgt de
pedagogische en didactische vrijheid om een uitdagend en doelgericht onderwijsaanbod te creëren met een brede
waaier aan leerinhouden, leerlingenactiviteiten en leermiddelen.
Kinderen zijn verschillend in aanleg en tempo. Daarnaast
spelen bij sommigen nog andere factoren die het
leren beïnvloeden. Via de hefboom van het inclusief onderwijs wordt van de
school verwacht om rekening te houden
met alle vormen van diversiteit.
Niettegenstaande de verschillende leersnelheden blijft naar
school gaan een sociaal gebeuren. In eenzelfde
richting en jaar krijgen leerlingen eenzelfde curriculum aangeboden. De
verschillen tussen leerlingen enerzijds en
het gemeenschappelijk (sociaal) einddoel dat ze dienen te halen anderzijds,
creëren het spanningsveld waarop
inclusief onderwijs een antwoord probeert te geven. De leerkracht wordt
uitgedaagd om binnen een klasgroep met
verschillende leersnelheden en omstandigheden gelijke onderwijskansen te
creëren zodat iedereen het
gemeenschappelijke curriculum haalt, bijvoorbeeld via convergerende
differentiatie (focus 1).
Voor leerlingen voor wie de gemeenschappelijke doelen niet
haalbaar zijn, werd in 1970 het buitengewoon
onderwijs (bo) opgericht. Dit bleek in Vlaanderen een groot succes
dankzij de sterke omkadering en vooral dankzij
de grote professionaliteit en toewijding van de leerkrachten.
Na de goedkeuring en ratificering van het VN-Verdrag/2006
inzake de rechten van personen met een handicap
werd in 2015 het M-decreet ingevoerd. Dit decreet ondersteunde het
inschrijfrecht van vrijwel alle leerlingen
in het reguliere onderwijs. Doorverwijzing naar het buitengewoon onderwijs
moest eerder uitzondering worden. Iedere
leerling kreeg recht op redelijke aanpassingen om binnen het reguliere
onderwijs school te lopen. Het was de initiële bedoeling om zo de deur te
openen voor meer inclusie in het reguliere onderwijs en het buitengewoon onderwijs af te bouwen.
Deze accentverschuiving werd mee ondersteund door de
toegenomen individualisering, zowel in de maatschappij als op school, waarbij
leren op maat van de leerling meer en meer de norm werd. De reguliere scholen
kregen een inspanningsverplichting om voor (meer) kinderen met een cognitieve
en lichamelijke beperking onderwijs
afgestemd op hun specifieke noden aan te bieden.
De term redelijke aanpassingen creëerde onduidelijkheid
waardoor het M-decreet voor onvrede zorgde bij de leerkrachten in het regulier
onderwijs. Op maat van ieder kind kwam op gespannen voet te staan met het
sociale, gemeenschappelijke karakter van samen naar een gemeenschappelijk
einddoel toe te werken.
Ook in het buitengewoon onderwijs ontstond onrust en vreesde
men veel expertise te zien verloren gaan. De verschuiving van leerlingen en
personeel zorgde voor bijkomende onzekerheid.
Leren op maat had bovendien een aantal onbedoelde
neveneffecten. Zo werden de hoge verwachtingen
voor sommige (kwetsbare) leerlingen naar beneden bijgesteld. Op zoek naar
passend onderwijs voelden de leerkrachten
ook de werkdruk toenemen. De te grote (cognitieve) verschillen binnen een
klasgroep konden niet meer overbrugd
worden via convergerende differentiatie.
Om uit de impasse te geraken en alle leerlingen faire kansen
te geven, werd een nieuw begeleidingsdecreet
uitgewerkt, het Leersteundecreet (Conceptnota decreet Leursteun/juni
2021)14 Deze conceptnota moet bij het schrijven van dit rapport nog goedgekeurd
worden door de Vlaamse regering, maar de
nuanceverschillen met het M-decreet lijken alvast duidelijk.
Wat overeind blijft, is het
principe van de waarde van inclusief onderwijs, namelijk zoveel mogelijk
leerlingen volwaardig laten participeren
aan het reguliere onderwijs via (een) brede basis- en verhoogde zorg.
Anderzijds is de toon van de nieuwe
conceptnota ook realistischer. Er wordt uitgegaan van een gedeelde
verantwoordelijkheid om een
kwaliteitsvolle ondersteuning in de leerlingenbegeleiding te voorzien, in het
bijzonder voor leerlingen met een
specifieke onderwijsbehoefte (SOB). De centra voor leerlingenbegeleiding, de
begeleidingsdiensten en de nieuw op te
richten leersteuncentra krijgen een meer actieve ondersteunende rol ten aanzien
van de leerkracht in de klas.
Daarnaast houdt de conceptnota de deur naar het buitengewoon
onderwijs open. Deelname aan het buitengewoon
onderwijs blijft immers voor een aantal kinderen met een heel specifieke
onderwijsbehoefte de beste optie voor
kwaliteitsvol onderwijs. Wat zeker is: in ieder onderwijstype moeten kinderen
kunnen rekenen op leerkrachten en ouders
die hoge verwachtingen koesteren voor hun groeimogelijkheden.
Misschien kan het M-decreet (Maatregelendecreet) opgevolgd
worden door het V-decreet, waarbij de V staat voor Veerkracht en Verwachting? Hieronder zijn vier adviezen samengebracht
om dit V-decreet mee gestalte te geven
en te verfijnen. De commissie vindt de nieuwe conceptnota een goede weg naar
realistisch inclusief onderwijs. Sommige
adviezen zijn in meer of mindere mate herkenbaar in het ontwerp van het nieuwe Leersteundecreet, andere kunnen een
aanvulling zijn
Advies 34 Duidelijk communiceren over de doelstelling en
haalbaarheid van inclusief onderwijs
Er is nog teveel onduidelijkheid over de definitie van
inclusief onderwijs. In de geest van het VN-Verdrag wordt door sommigen nog gepleit voor een
radicale inclusie (Unia2016). Hoge verwachtingen stellen is belangrijk, ook voor kinderen met een
beperking. Even belangrijk is evenwel de vraag in welke setting deze verwachtingen het best ingelost kunnen
worden. Praktijkmensen kiezen soms voor een gematigde en meer realistische vorm van inclusie.
Bij het scherpstellen van de doelstelling van inclusief
onderwijs is het belangrijk om niet
alleen te vertrekken vanuit de wens van de ouders of de haalbaarheid binnen
de school, maar - in de eerste plaats -
vanuit het belang van het kind. Welk onderwijstype heeft een specifiek kind nodig om zowel cognitief, sociaal als
affectief te groeien? Dit vertrekpunt ligt in de lijn van het artikel 7 punt 2
van het VN-Verdrag: Bij alle beslissingen betreffende kinderen met een handicap
vormt het belang van het kind de eerste
overweging. Anders gezegd: kan een leerling , eventueel mits specifieke, maar
wel realistische ondersteuning het gemeenschappelijke curriculum op een
reguliere school aan? Of is hij/zij eerder gebaat met de (tijdelijke)
ondersteuning in de kleinschalige (veilige en overzichtelijke), gespecialiseerde,
(paramedische) leeromgeving van het buitengewoon onderwijs?
De eventuele overstap naar het bo moet goed onderbouwd
worden en mag niet licht gebeuren. Tegelijk mag niet gewacht worden tot het
kind totaal vastloopt in het regulier onderwijs. De overstap naar het bo moet
gezien worden als een positieve keuze die meer in plaats van minder
ontwikkelingskansen biedt. De keuze voor (of tegen) de uitbouw van een sterk
buitengewoon onderwijs mag ook niet ingegeven worden door een marktgedreven
kosten-batenafweging. Ieder kind met specifieke onderwijsbehoeften heeft
recht op groeimogelijkheden omdat het in
het DNA van de mens zit om bij te leren (focus 1).
Het uitgangspunt is dan ook dat ieder kind met specifieke
noden recht heeft op realistisch inclusief onderwijs, maar een plicht tot
radicale inclusie is een utopie. Soms is het bo als gespecialiseerde
onderwijsvorm (al dan niet tijdelijk) nu eenmaal de beste oplossing. Zoals we
ook al elders stelden, levert het buitengewoon onderwijs niet enkel de nodige
expertise, het biedt de betrokken leerlingen ook de kans om samen gemeen[1]schappelijke doelen
te halen waardoor het zelfvertrouwen groeit. Soms bloeien kinderen in het
buitengewoon onderwijs open omdat ze
zich opgenomen voelen in een groep waar iedereen gelijkaardige uitdagingen
kent.
Om de contouren van een realistisch en werkbaar
inclusiebeleid scherper vast te leggen is nader overleg nodig tussen experten en alle
belanghebbenden. Om die reden verdient het aanbeveling de werkzaamheden van de Commissie Struyf verder te zetten.
Binnen dit gremium kan verder nagedacht worden over de meest optimale manier om verder te werken aan
een daadkrachtig, goed werkend en meer inclusief onderwijssysteem
Advies 37 Erken het buitengewoon onderwijs als
gespecialiseerd onderwijs waarvoor bijkomende
vorming en scholing noodzakelijk is Soms creëert een doorverwijzing door
het zorgteam (basisonderwijs) of de klassenraad (secundair onderwijs) naar het buitengewoon onderwijs de beste
groeikansen. Samen met het kind, de ouders, het CLB en de toekomstige leerondersteuners moet dan
gezocht worden naar wat in de praktijk echt werkt. De groeimogelijkheden van
het kind moeten hierbij centraal staan, niet de eventuele onzekerheid van de
ouders over een mogelijke overstap. Ook
hier moet de school voldoende hoge verwachtingen blijven stellen. Een
eventuele doorverwijzing moet degelijk
onderbouwd worden zodat de ouders overtuigd zijn van de voordelen ervan.
Voor sommige leerlingen blijft het bo immers de beste plaats
om zich te ontwikkelen. Hierop mag geen taboe
rusten. Bovendien mag dit type onderwijs niet gepercipieerd worden als
pechstrook voor leerlingen die niet
meekunnen in het regulier onderwijs. Het gaat hier over volwaardig onderwijs,
enkel met een andere snelheid en met
andere doelen. Hiertoe moet dit type onderwijs op voldoende ondersteuning
kunnen rekenen om het verder uit te
bouwen (in plaats van het af te bouwen).
Om leerlingen met leer- en emotionele problemen een vlotte
overgang te kunnen bieden tussen beide types
van onderwijs, moet er een grotere samenwerking tot stand komen tussen
het regulier en buitengewoon onderwijs.
Onbekend maakt immers onbemind. Er moeten mogelijkheden gecreëerd worden zodat
leerlingen ook tijdelijk de overstap
kunnen maken naar een ander type onderwijs en dit in beide richtingen. Er
moeten ook voldoende kansen zijn tot
wederzijds overleg tussen het regulier en buitengewoon onderwijs. Een
eerste aanzet hiertoe is werk maken van
een heldere omschrijving van de gewenste beginsituatie bij de start van 1 B in het secundair onderwijs. Dit is zowel
voor het regulier als voor het buitengewoon onderwijs belangrijk.
Ook in de lerarenopleiding moet voldoende aandacht
geschonken worden aan de specificiteit van deze onderwijsvorm. Er moeten vooral
ook goede praktijkvoorbeelden gedeeld worden door ervaren leerkrachten uit het
bo met nadruk op wat werkt en wat niet.
Ongelukkige Jan Jambon prees in 2007 wel sterke Vlaamse onderwijstradie en wees op het belang van kennis en doorzettingsvermogen. Hij steunde Onderwijscamapagne tegen kennisrelativisme, aantasting kwaliteit en niveaudaling op O-ZON-symposium 5 mei
Jan Jambon, in 2007 nog algemeen directeur BCC Corporate, steunde op ons O-ZON-symposium van 5 mei 2007 in de Bladijnberg onze Onderwijskrant-campagne tegen de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs, het kennisrelativisme, de neomanie en de ontscholingsdruk.
Jambon :Het Vlaams onderwijs kent een sterke onderwijstraditie en ook het bedrijfsleven heeft baat breed gevormde leerlingen met voldoende kennis en doorzettingsvermogen
Citaat vooraf: Het onderwijs moet daarom nog meer dan vandaag het geval is kennis aanbrengen, onze jongeren doen geloven in eigen kunnen en doorzettingsvermogen bevorderen.
Jambon: We staan volgens recente onderzoeken nog steeds aan de wereldtop inzake onderwijs, dat is genoegzaam bekend.
Vanuit die vaststelling vind ik het enigszins bevreemdend dat dit onderwijs, dat zoals gezegd tot de wereldtop behoort, de laatste jaren onderhevig is aan permanente veranderingsgolven. Nu weet ik wel dat de best presterende bedrijven ook continu veranderingsprocessen hebben lopen maar of iedere nieuwe minister van onderwijs zijn of haar revolutie door de scholen moet jagen roept bij mij toch ernstige bedenkingen op.
Vanuit het bedrijfsleven hoort men wel eens de kreet dat het onderwijs beter moet afgestemd worden op de behoeften van datzelfde bedrijfsleven. Vaak wordt dit dan verstaan alsof het onderwijs instapklare arbeiders of bedienden moet afleveren, die over alle vaardigheden beschikken om meteen in hun nieuwe job te stappen. Deze interpretatie betekent echter een enorme verschraling én voor de studenten, én voor onze maatschappij én zeker en vast ook voor de ondernemingen.
Ik verklaar me nader. De tijd dat een arbeider of een bediende aan het begin van zijn loopbaan het bedrijf binnenstapte om een bepaalde job uit te oefenen en gedurende heel zijn loopbaan bij hetzelfde bedrijf dezelfde job bleef doen ligt definitief achter ons. Gedreven door veranderende markten zijn bedrijven zelf continu in verandering. Nieuwe producten worden ontwikkeld, bestaande producten verdwijnen veel sneller van de markt. Nieuwe markten, waar ook ter wereld, worden aangeboord.
Bedrijven worden verkocht of kopen zelf andere bedrijven, fusioneren of zetten vestigingen in het buitenland op. Het zal voor iedereen duidelijk zijn dat de werknemers in deze bedrijven in deze
veranderingsprocessen mee moeten kunnen evolueren. Wanneer ze dit niet kunnen sluiten ze zichzelf uit de markt. Om mee te kunnen evolueren met steeds wijzigende marktsituaties moeten werknemers een voldoende brede intellectuele bagage hebben waarop nieuwe vaardigheden kunnen geënt worden.
En precies het aanreiken van deze brede bagage is de unieke opdracht van ons onderwijs. Bedrijven investeren heel veel middelen in de opleiding van hun medewerkers, maar deze opleiding is zeer specifiek en gericht op de uit te oefenen job.
De algemene vorming die als basis moet dienen voor deze gerichte vorming kunnen wij in het bedrijfsleven onmogelijk realiseren, dat is de unieke uitdaging voor en de expertise van het onderwijs. Wanneer hier vandaag dan aangeklaagd wordt dat ons onderwijs in een veel te vroeg stadium die brede kennisbasis vervangt door specifieke vaardigheden is dit absoluut niet in lijn met het verwachtingspatroon van het bedrijfsleven en komt dit de uitbouw van een kenniseconomie niet ten goede, wel integendeel.
Laat mij even de parallel trekken met het domein van het wetenschappelijk onderzoek. Universiteiten leggen zich vooral toe op fundamenteel onderzoek, dat niet onmiddellijk moet uitmonden in marktklare producten. Bedrijven en industriële onderzoekscentra hebben dit fundamenteel onderzoek echter broodnodig om toegepast onderzoek op te enten.
Toegepast onderzoek dat wél moet leiden tot vermarktbare producten en diensten. Geen resultaten
in het toegepaste onderzoek zonder fundamenteel onderzoek. Het één kan nooit zonder het ander. Net zo met het onderwijs. Binnen bedrijven kunnen medewerkers gedurende hun hele loopbaan omgeschoold worden zodat ze nieuwe jobs op nieuwe markten in nieuwe omstandigheden aankunnen. Deze omscholingen zijn echter enkel mogelijk wanneer bij die medewerkers een voldoende ruime
kennisbasis aanwezig is waarop nieuwe vaardigheden kunnen ontwikkeld worden. De befaamde psycho-analist Abraham Maslow, die van de behoeftenpiramide, verwoordde het als volgt: Als een hamer het enige gereedschap is waarover je beschikt, ben je geneigd ieder probleem als een spijker te zien. Als je kennis té beperkt is, de hamer, kan je alleen de spijker bewerken, maar als door wijzigende marktomstandigheden de spijker verdwijnt, zet je je zelf uit de markt.
Wat het bedrijfsleven niet nodig heeft is een onderwijssysteem dat enkel specialisten in bepaalde niches aflevert en de brede vorming achterwege laat. Wat het bedrijfsleven wenst zijn mensen die via het onderwijs kennis opgedaan hebben inzake wetenschap, technologie, ondernemerschap maar ook brede maatschappelijke vorming zoals talen, cultuur en geschiedenis. Onze schoolgaande jongeren zouden bovendien al op jonge leeftijd moeten leren omgaan met risicos durven nemen en ze moeten ook de discipline aanleren om door te zetten. Het onderwijs moet daarom nog meer dan vandaag het geval is kennis aanbrengen en onze jongeren doen geloven in eigen kunnen. Op die manier helpt het onderwijs Vlaanderen om te vormen tot een performante kenniseconomie.
Stellingen uit Rapport-Brinckman van commissie âBeter onderwijsâ die beklijven
Stellingen uit Rapport-Brinckman die beklijven
Op http://onderwijskrant.be publiceerden we de voorbije decennia veel bijdragen over deze stellingen. Ze lijken me ook interessant voor een studiesessie/personeelsvergadering met de leerkrachten
Al decennia wordt zelfontdekkend leren & constructivistische aanpak als progressief voorgesteld. Wetenschappelijk onderzoek én klaspraktijk toonden aan dat klassieke aanpakken vaak beter werken.Directe instructie is meest efficiënte. Dit betekent geenszins enkel frontaal onderwijs.
Commentaar: Ook in verleden en in mijn iegen scholtijd ging het veelal om instructie die het denken & meewerken v leerlingen. activeert, om interactief onderwijs, ook geleid-ontdekkend leren van b.v. eigenschappen van geluid. Ook een boeiend (frontaal) verhaal over b.v. wereldoorlogen stimuleert de leerlingen om geconcentreerd en inlevend te luisteren.
Constructivistische aanpakken waarbij leerlingen hun eigen leerpad kunnen kiezen, zijn meestal inefficiënten vertrekken vanuit onrealsitische aannames omtrent de voorkennis, metacognitie, zelfcontrole en het leervermogen van kinderen en jongeren.
Verschuiving naar vaardigheden/vaardigheidsonderwijs (=kennisrelativisme) heeft geleid tot dramatische val in de leerprestaties & tot toename van ongelijkheden. Er is meer aandacht nodig voor specifieke kennis en vaardigheden.
Leerlinggecentreerd leren blijkt ook de ongelijkheid te vergroten, terwijl ironisch genoeg het vaak ingezet w vanuit goedbedoelde sociale beweegredenen. Zo leer je b.v. sneller lezen e.d. op basis van meer directe instructie.
Een rustige, veilige en overzichtelijke school- en klasomgeving biedt de noodzakelijke voedingsbodem voor de cognitieve, affectieve en sociale groei van de leerlingen. Achtergrondgeruis verstoort de aandacht. Het menselijk vermogen om te focussen is immers begrensd. Structuur in het klasgebeuren moet ertoe bijdragen dat er de nodige rust en orde is wanneer leerlingen leren en werken. Om dat te realiseren dient de leerkracht voor duidelijke en consistente regels zorgen die op een consequente manier opgevolgd moeten worden. Leren stilzitten, op tijd komen zwijgen als iemand aan het woord is of iemand laten uitpraten, je huistaak keurig maken en op tijd inleveren : het zijn alle routines die het leren gemakkelijker maken, voor de nodige rust zorgen en vooral ook de kwetsbare leerlingen tot steun kunnen zijn.
Kwaliteitsvol kleuteronderwijs steunt op twee pijlers.
Het moet zowel affectief ontwikkelingsgericht als cognitief ruimtelijk, cijfer- en taalgericht. Ook meer schoolse vaardigheden moeten dus aangeleerd worden: letterkennis, klankbewustzijn, cijfervaardigheid.
Investeren in taalvaardigheid versterkt op termijn ook de arbeidsmarktkansen van alle leerlingen in Vlaanderen. De eerste stap die een lezertje in het leerplichtonderwijs doorloopt , is het technisch lezen. Dit is van primordiaal belang en vormt de basis voor de latere leescultuur Daarnaast is het nodig de leertijd opnieuw te verhogen.
Leren vraagt doorzettingsvermogen. Iets nieuws leren op school is misschien niet altijd even leuk, maar het vooruitzicht op een bepaalde vorm van meesterschap is wel aantrekkelijk. ... Zo ook heeft onderzoek aangetoond dat leesmotivatie/plezier veel meer een gevolg zijn van leesvaardigheid dan omgekeerd. Vooruitzicht & ervaring van een bepaalde vorm van meesterschap zijn aantrekkelijk. Hernieuwde nadruk op goed presteren gaat niet ten koste van welbevinden.
Onderwijs is in de eerste plaats een groepsgebeuren. In klasverband met de leerkracht als sturende instantie ondersteunen leerlingen elkaar in het leerproces. Daarom moet voorzichtig en selectief met de techniek van het differentiëren worden omgegaan.
Een groot aantal studies wijzen uit dat het groeperen van leerlingen s.o. in aparte klassen zeer bevorderlijk is voor de leerresultaten, zowel van de begaafde als van de minder goed presterende leerlingen. Leerlingen van verschillende cognitieve niveaus ook nog na het basisonderwijs systematisch in dezelfde klassen zetten, moet dus vermeden worden.
In Vlaanderen wordt het nut van huiswerk regelmatig in vraag gesteld. Toch zijn er zeer goede argumenten om huiswerk als didactisch instrument in het onderwijs een belangrijke plaats te blijven geven. Onderzoek wijst uti dat het leereffect van huiswerk een reëel, betrouwbaar en voldoende groot is. Als je het ook nog eens afweegt tegen de beperkte investering die het vergt, is huiswerk een zeer eenvoudige en kostenbesparende interventie om leerprestaties te bevorderen.
Hannah Arendt-instituut: een echo-kamer i.p.v. verhoopte plaats voor open en controversiële debatten?
Hannah Arendt-instituut: een echo-kamer i.p.v. verhoopte plaats voor open en controversiële debatten?
Ik beluisterde daarnet een tiental interviews op de website van het Hannah Arendt-Instituut , en het werd voor mij wel een ontgoocheling.
Ik dacht/hoopte bij de start dat het HAI open debatten wou stimuleren over belangrike maatschappelijke onderwerpen; en ik verheugde me daarover en dacht: eindelijk meer open debat.
Maar ik krijg de druk dat het HAI al te zeer een mooie illustratie is van een echo-kamer. An echo-chamber = environment where a person only encounters information or opinions that reflect and reinforce their own.. In discussions of news media, an echo chamber refers to situations in which beliefs are amplified or reinforced by communication and repetition inside a closed system and insulated from rebuttal.
Ik had bij de start gehoopt dat het HAI een plaats zou worden voor open en controversieel debat.
De voorbije 30 jaar is zo'n debat in Vlaanderen sterk afgenomen. Zelf organiseerde ik destijds vanuit de stuurgroep onderwijs van de Stichting Lodewijk de Raet in de periode 1972-1992 jaarlijks een paar grote controversiële colloquia over de onderwijsproblematiek, waarbij er steeds voor gezorgd werd dat er zowel voor- als tegenstanders van een onderwerp aan bod kwamen en waarbij er een (echte) moderator was die zich neutraal opstelde.
Maar na het beluisteren van een 10-tal interviews merk ik dat het hier geenszins gaat om open en controversiële debatten, maar om sprekers/geïnterviewden die gelijkgezind zijn en een interviewer die dezelfde mening is toegedaan en die dit ook duidelijk laat merken, om een soort echo-kamer.
Ook de vragen die soms een paar aanwezigen na de lange interviews op papier mogen stellen zijn uiterst beperkt en liggen meestal in dezelfde lijn. Ook die mensen lijken geselecteerd.
Zo bevorderen we m.i. eerder de polarisatie i.p.v. ze te verminderen.
Lof van prof Oswald Liesenborghs in 1940 voor Het Belgisch koloniaal Onderwijswezen en grote inzet van de congregaties: een voorbeeld! Versus grote minachting en vertekening in recente publicaties van prof. Goddeeris e.a.
Prof Oswald Liesenborghs in 1940 over Het Belgisch koloniaal Onderwijswezen en de grote inzet van de congregaties: een voorbeeld voor andere kolonies (in Afrika)
maar dit wordt momenteel minachtend beschreven in boeken van de Leuvense prof. Idesbald Goddeeris e.a.
( Vooraf: Ook na de onafhankelijkheid bleef/blijft de inzet van de congregaties vrij groot. Een voorbeeld: momenteel heeft en steunt de Congregatie van de zusters van Gijzegem nog 7 lagere en 7 secundaire scholen in Kidima, Lukula, Luozi, Kuimba, VAKU, NZANZA, ITIM). Mijn 77-jarrige boer-Scheutist leidde er tot voor kort nog de bouw van een VTI-school. Door Corona moest hij jammer genoeg naar huis komen.)
Uit bijdrage van prof Oswald Liesenborghs in Vlaamsch Opvoedkundig tijdschrift 1940-41, nr. 8 p. 448-489
Liesenborghs schreef in 1940 dat België veel meer begaan was met het onderwijs in Congo dan veel andere landen met het onderwijs in hun kolonies.
Volgens een rapport van W. Bryand uit 1938 gingen er in Britse Afrikaanse als Uganda kolonies weinig kinderen naar school, nauwelijks 10% in Uganda. Belgisch Congo was een loofelijke uitzondering. Meer dan 35% der jeugd op schoolleeftijd genieten: er algemeen lager onderwijs."
Sedert 1925 is de opwaartsche beweging er in snellen gang; 240. 065 in 1925 en al 733.841 in 1938.
Liesenborghs wijst ook op de grote bijdrage van de congregaties die wel de grond gratis kregen van de Belgische regering, maar al de rest lange tijd zelf moesten betalen.
(Terloops: ook in Vlaanderen was er een enorme en onderschatte bijdrage van de congregaties. 5 van de 6 basisscholen van onze Brugse scholengroep waren congregatiescholen - en die kregen tot 1959 geen werkingstoelagen van de overheid. Ook die bijdrage wordt ten zeerste onderschat.)
Prof. Liesenborgs had het in 1940 ook over de inzet voor de ontwikkeling van de middelbare scholen en de normaalscholen. Tussendoor: In 1925 was de Ardooise Scheutist en latere bisschop mgr. Roelens er directeur van een grote normaalschool.
(Noot: mijn broer-Scheutist was in 1974 even directeur van de grote normaalschool van Kananga, maar dan werd die school als gevolg van de Zaïrisering afgepakt door Mobutu. 2 jaar later vroeg Mobutu om de school terug over te nemen, maar dan waren de docenten al vertrokken.)
Prof. Liesenborghs stelde dat er vanaf de start van de Kongostaat veel aandacht was voor het onderwijs, ook door koning Leoplod II.
Noot: Bij de beoordeling van het onderwijs destijds in Congo vergeten Goddeeris en co ook hoe moeizaam en geleidelijk de uitbreiding van het onderwijs in een land als België - dat veel rijker was dan Congo - verliep. Een paar voorbeelden.
In 1840 waren er amper 5532 leerkrachten lager onderwijs in België (Verslag Nothomb in de kamer). Pas rond die tijd werden de eerste normaalscholen opgericht. Rond 1880 kon mijn oma slechts de eerste graad lager onderwijs volgen.
De toekenning van werkingstoelagen van de overheid aan katholieke scholen en de grote uitbreiding van het s.o. kwamen er pas na het schoolpact van 1959.
Ons Torhouts jongensregentaat werd pas in 1952 opgericht en in de startperiode waren er nog weinig kandidaten; en dan lezen we voortdurend dat er in Belgisch Congo te weinig aandacht was voor het s.o.
Interview van Hein De Belder (De Standaard) met Raf Feys naar aanleiding van 20 jaar Onderwijskrant van 8 december 1997 â 24 jaar geleden: Vernieuwen is niet hetzelfde als vernielen. Over de toestand van het onderwijs.
Lang interview van Hein De Belder met Raf Feys naar
aanleiding van 20 jaar Onderwijskrant in de krant De Standaard van 8 december 1997 24 jaar geleden: Vernieuwen
is niet hetzelfde als vernielen. Over de toestand van het onderwijs.
Vooraf: in december 1997 was ik ten zeerste verbaasd dat de
redacteur Hein De Belder van de krant De Standaard een volledige pagina wijdde
aan een interview met mij n.a.v. 20 jaar Onderwijskrant. Ik wist dat zijn baas Guy Tegenbos, de vroegere woordvoerder
van het duo Coens-Monard, de visie van Onderwijskrant
niet genegen was en nooit naar Onderwijskrant verwees. De Belder prees de inzet
voor het onderwijs van Onderwijskrant en
van mij als hoofdredacteur. Kort na dit interview verliet De Belder de redactie
van De Standaard. Toeval? En is het
toeval dat sindsdien Onderwijskrant en Feys nog meer taboe waren voor Guy Tegenbos
en zijn krant De Standaard?
Inleiding van interview
De Belder: Er wordt in Vlaanderen over het onderwijs veel
achter de hand gemopperd over het onderwijs. Maar er is alvast één uitzondering:
Raf Feys, de hoofdredacteur van Onserwijskrant. Zijn hele leven lang al formuleert
hij zijn kritiek openlijk en zorgt bijna als enige voor het nodige zout in de
pap. Rode draden hierbij zijn Feys princiepen: Kijk eerst naar het goede, naar de sterke kanten van ons onderwijs en
conserveer deze i.p.v. ze in vraag te stellen, en houd rekening met de
werkelijkheid in klas. Nu eens leverde hem dat het etiket progressief op, dan
weer het etiket conservatief.
(Commentaar bij die etiketten. Mijn nomaalschooldirecteur
Jozef Noterdaeme kreeg destijds te horen dat ik te progressief was omdat ik
o.m. opkwam voor samenwerking tussen de onderwijsnetten en voor pluralistisch
onderwijs; maar na het publiceren van Moderne wiskunde; een vlag op een
modderschuit kreeg hij vanuit dezelfde onderwijskoepel te horen dat ik te
conservatief was en dat ik het leerplan wiskunde niet in vraag mocht
stellen. Destijds wees Dirk Van Damme,
ex-kabinetschef van minister Vandenbroucke, mijn kritiek op de hervormingsplannen s.o. van
minister Vandenbroucke, Smet radicaal af. De voorbije jaren ging hij akkoord
met die kritieken en onlangs stelde hij ook: we hadden destijds meer naar Feys en Onderwijskrant moeten luisteren.
Nu er recentelijk een kentering kwam in
het onderwijsdenken zoals ook blijkt uit het regeerakkoord en uit het recent
rapport-Brinckman van de commissie over Beter onderwijs. We merken veel meer
dan voorheen dat onze onderwijsvisie vrij
breed gedragen wordt en dat voor het
eerst ook in een regeerakkoord tot
uiting kwam. )
De Belder schreef verder in de inleiding: Raf Feys (51) is pedagoog.
Hij was CSPO-onderzoeker in 1969-1971, een onderzoek over de doorstroming naar
het s.o. Sinds 1971 geeft hij les aan de
normaalschool van Torhout als docent-pedagoog en coördinator. Zijn eigen vorming
beleefde hij in het tijdsklimaat van mei 1968. Jean-Luc Dehaene betrok hem in 1970
bij de stichting van het maatschappijkritische blad De NieuweMaand Feys kwam
als jonge pedagoog o.m. ook op voor het pluralistische project van een open
gemeenschapsschool (cf. zijn publicatie: Naar een open gemeenschapsschool, De
Nieuwe Maand, januari 1973).
Feys was ook medestichter van andere tijdschriften, in 1977
ook medestichter van het tijdschrift
Onderwijskrant. Dit tijdschrift bestaat nu 20 jaar later nog. Feys is er de
drijvende kracht van. Het is ook de tribune van waaraf hij geregeld zijn
vermaningen uitspreekt en ervoor zorgt dat in het vlees van de beleidsvoerders er
steeds een angel zal zitten. Hij telt
een 260 publicaties van zijn hand, ook
over van de directe systeemmethodiek voor het lezen en straks ook een nieuw boek over
wiskunde, ook een 40 leerpakketten over wereldoriëntatie.
Zijn sterkte noemt hij dat hij kritiek uitbrengt, maar
vanuit zijn intense betrokkenheid bij de onderwijspraktijk. Hij rekent het tot
zijn verdienste dat zo enkele ontsporingen werden voorkomen of ingedijkt. Hij
werd ook sporadisch bij het beleid betrokken, direct of via lobbywerk. Hij
stelde mede de eindtermen wiskunde voor het basisonderwijs op en ook het
leerplan wiskunde voor het lager (katholiek) onderwijs. Hij drong in 1991 bij het duo Luc Van den Bossche-Roger Peeters
aan voor het uitwerken van een zorgverbredingsbeleid; en dat werd positief onthaald.
De Belder besloot zijn lang interview (zie verderop) zo: Raf
Feys is het blijvende zout in ons onderwijs. Zijn kritische zin slaapt niet
zoals ook blijkt uit dit interview. Zijn
inzet voor goed onderwijs is bewonderenswaardig. Tussen Feys woorden valt geen
speld te krijgen. Als hij tijdens het interview uiteindelijk toch zijn eigen
koffie opmerkt, dient er zich alweer een ander onderwerp aan. Iedereen die met het onderwijs begaan is, kan
alleen profijt halen uit de confrontatie met zijn kritiek en publicaties, als
toetssteen voor de eigen opvattingen. Blijvend? Feys is eenenvijftig! Als hij
straks onder een auto loopt, wordt het muisstil in onderwijsland.
Feys betreurt ook de
teloorgang van de debatcultuur in onderwijszaken. Vroeger was er meer
open en controversieel debat. Hij heeft in dit verband ook heimwee naar
de controversiële onderwijscolloquia van de Stichting Lodewijk de Raet die hij
zelf in de periode 1972-1992 hielp inrichten
en stofferen. Die tijd is voorbij. Nu stelt hij ook vast dat academici zich
meer door het onderwijsdepartement laten inpalmen, mede omdat ze er voor de
financiering van hun onderwijsonderzoek er te veel van afhangen. Ze durven
minder vrijuit spreken dan weleer. Hij betreurt ook dat het ministerie veel
geld stopt in het overheidstijdschrift Klasse als spreekbuis van het
ministerie, maar niet bereid is onafhankelijke onderwijstijdschriften als
Onderwijskrant te steunen. Financieel heeft ook Onderwijskrant het moeilijk om
te overleven.
(Commentaar. Als
jonge pedagoog mocht ik voor de VRT in 1971 optreden in het radio-journaal, in
een TV-programma over gelijke onderwijskansen en in Confrontatie - voorloper
van de Zevende dag. Het duurde tot 2012 vooraleer ik nog eens gevraagd werd voor
een radioreportage over de hervorming van het s.o. Onze campagne Moderne wiskunde, een vlag op een modderschuit kreeg in 1972 veel aandacht in
de kranten De Morgen en Het Volk. Recentere campagnes en
lezersbrieven kregen weinig of geen
aandacht.
Interview van De Belder
De Belder: Wat moet
er eerst van uw lever
Feys : Ik wil vooreerst de indruk wegnemen dat ons Vlaams
onderwijs hopeloos verouderd is. In tegenstelling met stellingen als deze van
Monard dat het slecht gesteld is met ons onderwijs en dat enkel copernicaanse
hervormingen nog soelaas kunnen brengen, vind ik dat b.v. ons onderwijs
internationaal gezien nog vrij goed
scoort - b.v. zelfs een wereldtopscore voor TIMSS 1995. Ons onderwijs heeft de
voorbije vijfentwintig jaar ook vooruitgang geboekt inzake interne
democratisering, relaties met leerlingen, relaties leerkrachten-directies. Het
is ook inhoudelijk wat levensnabijer geworden.
Maar we hadden anno 1997 veel verder kunnen staan. En we gaan
er jammer genoeg op tal van vlakken op
achteruit. Dat we weinig vooruitgang boeken en er zelfs op achteruit gaan komt omdat beleidsmakers en veel zgn. onderwijsexperts
altijd opnieuw denken dat ons onderwijs niet deugt, dat ze het bestaande moeten
wegvegen, dat ze de school van vele kwalen moeten verlossen. We kregen de
voorbije jaren te maken met al te veel modes en rages, met al te veel verlossers uit de ellende.
Mensen die veraf staan van de alledaagse onderwijspraktijk, worden al te vlug
gecharmeerd door nieuwe visies en rages - mede omdat ze zich zo menen te moeten
waarmaken, en/of als vrijgestelden werk zoeken voor de eigen
vernieuwingswinkel.
Aantasting pedagogische
aanpak & meesterschap van de meester door verlossingsideologen
Inzake de aantasting van de pedagogische aanpak denken we b.v.
aan de opkomst van het
zelfontplooiingsmodel dat vanaf het einde van de jaren zestig opdook -cf. ook Ervaringsgericht
onderwijs van prof. Ferre Laevers en CEGO. Volgens die visie kunnen en moeten
kinderen zich vanuit zichzelf kunnen ontplooien. Denk ook aan de opvatting dat
in de klas het welbevinden/de intrinsieke
motivatie vooraf moet gaan aan het verwerven van kennis en vaardigheden. Denk
aan de nivellerende eindtermenoperatie van de voorbije jaren. Vanaf 1993
waarschuwen we b.v. al in Onderwijskrant voor de uitholling van
het taalonderwijs.
Een andere dwaalweg was b.v. de afwijzing van het klassikaal
onderwijs en de jaarklassen, met hun
activerende directe instructie & klassikale interactie. Nu heeft ook de
overheid onlangs het jaarklassenprincipe in vraag gesteld en meteen ook
afgeschaft in het recente decreet basisonderwijs Maar ik hoop en vermoed dat de
scholen en leerkrachten die visie niet zullen volgen; het jaarklassensysteem met de eraan verbonden
leerplannen per leeftijdsgroep is nu eenmaal het beste en meest efficiënte en eenvoudige
systeem.
Door overdrijvingen en eenzijdigheden in tal van richtingen,
hebben we de voorbije jaren geen continue en verstandige
optimalisering/vernieuwing gekend, maar
eerder achteruitgang op tal van vlakken.
Vernieuwers/hervormers hadden vooraf een inventaris moeten opmaken van de vele
sterke kanten van onze Vlaams onderwijstraditie; ze hadden eerst moeten kijken
naar de sterke kanten die geconserveerd moeten worden. Efficiënte didactische
aanpakken recht op het doel af - die hun deugdelijkheid al bewezen hadden, werden al te vlug in vraag gesteld. Het kan
toch niet dat het klassiek onderwijs dat we vroeger zelf genoten, zo slecht
was.
Ook veel projecten van de overheid zoals de invoering van VSO - Vernieuwd
secundair onderwijsen van het VLO -Vernieuwd
lager onderwijs, de invoering van de formlistische Moderne wiskunde, waarin telkens enorm veel geld werd geïnvesteerd, zijn
grotendeels mislukt.
Als vurige pleitbezorger van zorgverbreding,
betreur ik ook dat dat zorgverbreding al te vlug de kant opging van de differentiatie en
personalisering van het leerproces. De leerkracht zou alle leerlingen meer
individueel moeten aanpakken en daarnaast ook de zwakkere leerlingen nog
individueel moeten helpen. Zo tast de klassikale instructie en interactie in groep aan en gooit de
leerlingen, ook de zwakkere, meer op zichzelf terug. Onderwijs is vooral
interactie met de leraar, en niet van de leerling met zichzelf. Zon
verregaande individualisering kan een
leerkracht ook gewoon niet aan. En velen vragen tevens dat de leerkracht ook
nog als een soort therapeut optreedt. Die overbevraging is onrealistisch. En zo
zijn er nog tal van andere situaties waarin men onrealistische verwachtingen
stelt aan de leraar. In zon situaties gaan/moeten leerkrachten maar hun plan trekken, se débrouiller zoals men in
Congo zou zeggen. Maar dit tast het meesterschap van de meester aan en maakt alles
veel te gecompliceerd.
De Belder: U was
destijds tegen de invoering van de Moderne wiskunde, nu wordt de Moderne
Wiskunde in de eindtermen afgeschaft, maar nu lees ik in een recente Onderwijskrant, dat
u nu weer uitpakt met nieuwe waarschuwingen.
Feys: Velen opteren nu als alternatief voor een andere
extreme aanpak, het contextueel en
constructivistisch rekenen zoals het Nederlandse Freudenthal Instituut
dat propageert. Een leerling zou nu zelf zijn wiskundekennis moeten construeren;
en het moet nu doing mathematics i.p.v. knowing. Bij het opstellen van de eindtermen was die
strekking volop aanwezig. Maar ik werk nu
mee aan de opstelling van het leerplan wiskunde voor het lager
(katholiek) onderwijs en doe mijn best om die constructivistische en eenzijdige
wiskunde buiten het leerplan te houden. (Commentaar: en dit is me ook gelukt. Die
constructivistische aanpak drong wel volop door in de eindtermen en leerplannen wiskunde voor het
s.o. en in tal van andere leerplannen.)
Vervreemding van de
onderwijspraktijk en al te weinig inspraak van praktijkmensen
De Belder: In een
opiniebijdrage in september 1992 in de krant De Standaard en in Onderwijskrant
betreurde u dat beleidsmensen,
beleidsadviseurs en ondersteuners te sterk vervreemd zijn van de klaspraktijk
en al te weinig rekening houden met de visie van de praktijkmensen.
Feys: Ik betreurde in 1992 dat het beleid het monopolie dreigde te worden van een beperkt aantal mensen die elkaar in Brusselse cenakels/ivoren torens frequenteren.
Een beperkt aantal mensen maken uiteindelijk de dienst uit. Binnen die
Brusselse cenakels worden radicale hervormingen bedisseld zonder voldoende
rekening te houden met de visie van de praktijkmensen.
Bovendien hanteren
beleidsmakers als Monard en co de tactiek
van de overrompeling: als ze een hervorming hebben uitgedacht, willen ze
die er zo vlug mogelijk doorjagen. Zo
pakten Georges Monard en co in oktober 1993 uit met een vrij radicale
hervorming van het hoger onderwijs en die moest volgens hen al in september 1994
ingevoerd worden. Ook met de hervormingsplannen voor de lerarenopleidingen was
dit het geval. Dankzij het nodig verzet en politiek lobbywerk konden we
gelukkig nog een aantal belangrijke correcties aanbrengen in de hervormingsplannen
voor het hoger onderwijs en voor de lerarenopleidingen. Vanaf 1991 werd onze
sterke eerste graad s.o. door Monard en co ten onrechte als een kankerplek
voorgesteld en ook onze lerarenopleidingen deugden niet en moesten academisch
worden zoals de universitaire lerarenopleidingen
die in 1989 in Frankrijk werden ingevoerd.
Een te beperkt aantal beleidsmakers speelden de voorbije
jaren een hoofdrol; ik denk aan minister Van den Bossche, maar evenzeer aan
secretaris-generaal Georges Monard en
Roger Standaert, de DVO-directeur van de Dienst voor Ontwikkeling van het
onderwijs die ook de opstelling van de eindtermen patroneert en er ook zijn
simplistische stempel probeert op te drukken . De onderwijsadministratie van
Monard en de DVO leveren alleen maar
hand en spandiensten voor het beleid. Ze stippelen nu vooral het beleid
uit, waar men zou mogen verwachten dat
de onderwijsadministratie vooral ten dienste zou staan van de scholen zoals vroeger
meer het geval was. Maar topambtenaren als Monard vinden dat zij vooral het onderwijsbeleid
moeten uitstippelen en tegelijk dat er minder geluisterd moet worden naar de
(conservatieve) praktijkmensen.
Het lijkt me ook fout dat mensen als Georges Monard en Roger
Standaert te lang en ononderbroken aan
de top de plak mogen zwaaien en hun stempel mogen drukken op het onderwijs. Nu
doet ook de DVO volop aan staatspedagogiek, en vermindert zo de pedagogische
autonomie van de scholen en leerkrachten denk maar aan de DVO- Uitgangspunten
bij de eindtermen die een controversiële pedagogische aanpak opdringen, een
aanpak die de DVO ook oplegde via de inspectiecriteria.
Het wordt gevaarlijk als bepaalde mensen te lang
ononderbroken aan de top blijven en het beleid in sterke mate mogen bepalen. Als
ik zoals Georges Monard meer dan vijftien jaar aan de top alles zou mogen
regelen, dan zou ik wellicht ook zelfgenoegzaam worden en het debat met de
praktijkmensen niet zo belangrijk vinden. Tegelijk merk ik dat de Vlaamse
Onderwijsraad (VLOR) niet genoeg een tegengewicht vormt en onvoldoende rekening
houdt met de visie van de praktijkmensen. Ik betreur ook dat de specifieke
raden als b.v. de Hoge raad voor de
lerarenopleidingen werd afgeschaft. Binnen de VLOR-raad hoger onderwijs
moeten mensen die de lerarenopleidingen geenszins kennen advies geven over de
hervorming van de lerarenopleidingen.
Beleidsmedewerkers en onderwijsondersteuners vertrekken voor
hun vaak gecompliceerde vernieuwingen ook al te veel van het model van een
bedrijf. In een bedrijf maakt men mensen vrij voor de invoering van een
vernieuwing, werkt men met vijfjarenplannen en met vrij concrete (productie)doelen en klanten.
Maar een school functioneert anders dan een bedrijf. Een school is een eerder losjesgekoppelde
organisatie; de doelen zijn ook
complexer, minder vanzelfsprekend en minder voorspelbaar dan in een bedrijf.
Inzet i.v.m. hervorming hoger onderwijs en delerarenopleidingen
De Belder: U was ook
heel sterk begaan met de hervorming van het hoger onderwijs en van de
lerarenopleidingen en liet ook daar uw kritische stem beluisteren
Feys: Via verzet en lobbywerk konden we gelukkig een en
ander afdingen op de hervormingsplannen voor het hoger onderwijs en voor de
lerarenopleidingen. Zo hebben we ons b.v. krachtig verzet tegen de plannen om
de lerarenopleidingen te academiseren en met succes. Inzake de hervorming van
de hogescholen kon ik mede via lobbywerk bij de VLD-als oppositiepartij toch
ook enkele nefaste voorstellen inzake lineaire betoelaging e.d. doen schrappen
en kon ook mijn eigen lerarenopleiding als vestigingsplaats blijven bestaan.
Ik verzette me ook tegen de opname van de lerarenopleidingen
binnen multisectorale hogescholen waardoor de specifieke identiteit van de lerarenopleidingen werd aangetast. Ik
opteerde voor regionale samenwerking van b.v. de drie West-Vlaamse
lerarenopleidingen i.p.v. multisectorale hogescholen. In de meeste landen vormen de
lerarenopleidingen een aparte sector met eigen reglementen en toezicht. Binnen
de academische raad van onze hogeschool moesten we nu ook een eigen
examenreglment opmaken. Maar he kan je een examenreglement opmaken dat tegelijk
passend is voor de student-leraar als de student-technisch onderwijs
De nieuwe managementstructuur in de grote hogescholen heeft
er ook toe geleid dat we in plaats van centrale regelgeving op Vlaams niveau, nu
een regionale regelgever kregen. Dan verkies ik een beperkt aantal centrale
regels voor alle Vlaamse lerarenopleidingen dan de regelgeving door een grote
regionale hogeschool die ook geldt voor alle soorten opleidingen. We kregen een
aantal regionale ministerietjes die veel meer en meer dwingend regels
opleggen en met elk een eigen administratie, uitgebreide
en dure waterhoofden- ten koste van de
zelfstandigheid van de aparte scholen. Elke hogeschool moet nu zelf uitmaken
hoeveel % van de toelagen er geïnvesteerd worden in de docenten, welke de
rechten zijn van de docenten, enz. Die regionale overheid leidde/leidt ook tot
veel meer zelfcensuur; als docent ben je veel kwetsbaarder dan weleer. We
kregen nu ook leden van het hogeschoolbestuur die veelal weinig affiniteit en
kennis hebben met het onderwijs en de
lerarenopleidingen, maar afkomstig zijn uit het bedrijfsleven en uit politieke
partijen.
Ik heb ook veel problemen met opgedrongen modellen en dikke boeken voor interne kwaliteitszorg zoals die uit het bedrijfsleven
overgewaaid zijn, maar helemaal niet geschikt zijn voor het onderwijs. Denk
b.v. aan het dikke POZA-boek. Zo zijn de
te bereiken doelen in een lerarenopleiding veel complexer dan in een bedrijf, en hebben we als lerarenopleiders ook niet
specifieke klanten. zoals in het bedrijfsleven. Als we te veel de studenten
beschouwen als onze klanten en te veel naar hun pijpen dansen, houden we straks
minder kwaliteit over.
De docenten geloven niet in die IKZ-modellen, maar toch moeten
ze er veel tijd in stoppen. Het vroegere kwaliteitstoezicht met b.v. een inspecteur die de examens en
stagepraktijk kwamen volgen en beoordelen werd ook zomaar afgeschaft.
Nog eens over de taalnaïviteit van Piet Van Avermaet, Jan Blommaert ... in hun strijd tegen de taaloproepen van minister Vandenbroucke en co en van de NT2-taalcampagnes van Onderwijskrant
In Taalonderwijs en de samenleving schreven Jan Blommaert en Piet Van Avermaet in 2008 op pag. 49 dat ze het niet eens zijn met de kritiek van
Onderwijskrant op hun meedogeloze kritiek op de taaloproepen van minister Frank Vandenbroucke e.a. en op de NT2-taalcampagnes van Onderwijskrant We formuleren nog eens onze analyse en kritiek.
Prof Jan Blommaert en
prof. Piet Van Avermaet schreven in 2006
al een
bijdrage over de taalnaïviteit in het beleid van de minister Vandenbroucke. Zij bestempelden het voornemen om meer aandacht
te besteden aan taalstimulering en aan
NT2 voor anderstalige leerlingen als een vorm van taalnaïviteit. Ook onze campagnes van Onderwijskrant voor de invoering van extra NT2-lessen vaanaf de eerste dag van het leuteronderwijs worden afgewezen door Van Avermaet, Blommaert, Kris Van den Branden en co.
Blommaert en van Avermaet waren het niet
eens met volgende stellingen van minister Vandenbroucke en co:
dat migrantenkinderen vanuit hun achtergrond een
taalprobleem hebben en dat dit een
negatieve invloed heeft op hun
leerprestaties
dat men zonder
Nederlands onmogelijk goed kan functioneren en zich integreren
dat kennis van het Nederlands
allerhande mogelijkheden opent die er anders niet zouden zijn dat
Nederlands dat men in NT2 cursussen leert, ouders wel in staat stelt het
huiswerk van hun kinderen te begeleiden
Vandenbroucke co geloofden volgens hen ten onrechte in de taalstimulering als een belangrijke
hefboom (Wiens Nederlands? Over taalnaïviteit in het beleid, Sampol, maart
2006). Blommaert en Van Avermaet stelden verder: Het is hoog tijd dat men de
retoriek inzake thuistaal versus schooltaal herziet in het licht van dit
soort intense meertaligheid Nederlands is
voor veel migranten in ons land lang niet de belangrijkste taal en zal
dat ook niet snel worden
Er bestaat overigens geen algemeen geldend recept voor
de remediëring van taalachterstand: zon remedies moeten gebaseerd zijn op
een realistische en accurate inschatting van de behoeften, mogelijkheden en
gebreken. Zo niet biedt men mensen een volkomen nutteloos instrument aan: een paar
rolschaatsen om zich tegen de regen te beschermen. Zolang bijvoorbeeld een
Nigeriaan in de Gentse Rabotwijk blijft wonen en niet naar Sint-Martens Latem
kan verhuizen, en zolang de Turkse migrantengemeenschap zich sociaal-economisch verder emancipeert
in die buurt (wat men moeilijk kan bestrijden) zal hij vooral Turks nodig hebben. Die slechtemeertaligheid (van die Nigeriaan die onvoldoende Nederlands
kent) is dan ook geen probleem maar een probleemoplossend instrument voor die
migrant.
Ze stelden tevens: Men gaat er ten onrechte van uit dat anderstalige
kinderen vanuit hun achtergrond een taalprobleem
hebben. Ook het doel van het
opvangonderwijs -OKAN is de kinderen te
mainstreamen, ze nadien in de gewone klassen te kunnen opnemen, waar ze dan na enige tijd
naast Nederlands ook Frans en Engels
aangeleerd krijgen, en zo een nieuw meertaligindividu worden. Dat laatste
soort meertaligheid is geldig, en het danst
op een solide vloer van Nederlandse eentaligheid. De meertaligheid van die
anderstalige nieuwkomers heeft geen
enkele waarde als taalbagage
Op de studiedag TREFzeker van 8.02.2007 relativeerde Piet
Van Avermaet eens te meer het belang van het Nederlands en van het
standaardnederlands in het bijzonder. Hij stelde dat we er ten onrechte van
uitgaan dat veel immigranten onvoldoende talige
instrumenten hebben om te functioneren in onze samenleving.
Piet Van
Avermaet & Kris Van den Branden (Steunpunt NT2 Leuven) beweerden in 2004 ook
al dat de problemen van anderstalige leerlingen enkel het gevolg zijn
van sociale discriminatie: Het leerpotentieel en de bereidheid
leerinspanningen te leveren zijn gelijk verdeeld over de verschillende volkeren en
bevolkingslagen. Als kinderen van een
andere etnische afkomst slechter
presteren is er enkel sprake van systematische kansenongelijkheid en
discriminatie (Steunpunt GOK in Beter,
breder en met meer kleur, 2004).
Jan Blommaert stelde in 2007: De beleidsbrief De lat hoog
voor talen in iedere school draait rond het feit dat we ook daar volkomen
achterhaalde, reductionistische beelden
zien van taal en van taalcompetentie. De recepten die de minister nu voorschrijft
zijn recepten waarvan men zo kan voorspellen
dat ze alle bestaande ongelijkheden blijven
bestendigen. De voorstellen van de Beleidsbrief
zullen de bestaande ongelijkheden niet wegwerken, want de centrale visie die
erin vervat zit is net de visie die thans de ongelijkheden versterkt en
bestendigt (Taal, de leeromgeving, en de hoge
lat. Bedenkingen bij taalbeleid en taalkennis. Leerstoel Onderwijsvernieuwing, Universiteit Antwerpen,
februari 2007).
Blommaert en Van Avermaet publiceerden in 2008 samen het boek Taal, Onderwijs en de Samenleving(EPO, 2008, 117 p.). We citeren even
enkele belangrijke passages waarmee we het geenszins eens zijn.
De taalideologische elementen in de taaloproep in
Beleidsbrief van min. Vandenbroucke zijn
een recept voor meer ongelijkheid,
discriminatie en uitsluiting van allochtone lln. & andere, p. 59 . Overal waar men een verhoogde nadruk ziet
op één normatieve standaard merkt men dat taal meer discriminerend werkt.
Nederlands is voor
veel migranten in ons land lang niet de belangrijkste taal en zal dat ook niet
snel worden. Er bestaat ook geen algemeen
geldend recept voor de remediëring van taalachterstand: zon remedies moeten
gebaseerd zijn op een realistische en accurate inschatting van de behoeften, mogelijkheden
en gebreken. Zo niet biedt men mensen een volkomen nutteloos instrument aan:
een paar rolschaatsen om zich tegen de regen te beschermen .
In veel gemengde
buurten in dit land kan men immers uitstekend overleven zonder Nederlands. De
dominante taal kan er Turks zijn, Arabisch, Russisch, Bulgaars, Engels, Frans En
wat man vaak ziet is dat zulke buurten uitgesproken polycentrisch zij. Aan de
overzijde van de straat , in de Turkse moskee, is Turks dominant en is men goed
indien men goed Turks spreekt. Hetzelfde kind kan dan ook zeer goed scoren voor
de taal aan de ene kant van de straat, en zeer laag aan de andere kant. Het is hoog tijd dat men de retoriek inzake thuistaal versus schooltaal herziet in het licht van dit soort intense
meertaligheid Niemand zegt het in zoveel woorden maar allerhande praktijken,
beleidsbeslissingen en uitlatingen wijzen in dezelfde richting: het liefst van
al zou men deze niet-prestigieuze talen zien verdwijnen uit onze samenleving en
uit de repertoire van zij die ze thans gebruiken.
Taalachterstandsnegationisten als Jan Blommaert en Piet Van
Avermaet ontkenden dus nog steeds de
grote taalproblemen en hun gevolgen voor hun leerproces en voor hun integratie in de maatschappij. Ze voegen er aan toe: De Beleidsbrief van minister Vandenbroucke wil ook het onderwijs in het Frans
en het Engels stimuleren, niet dat in het Berbers, het Turks, het Swahili of
het Albanees, en dit is natuurlijk niet toevallig (p. 76).
Volgens Blommaert en Van Avermaet stelden verder: het
taalproblemen als een factor in de kwetsbaarheid van allochtonen in het onderwijs
is een gemeenplaats in het migrantendebat. Men kan beter die tijd investeren in meertalig
onderwijs en inspelen op de moedertaal van de migranten en op het bij hen
aanwezige meertalige repertoire.
Standaardnederlands discrimineert
Minister Vandenbroucke beklemtoonde ook het belang van de
kennis van het Standaardnederlands. De repliek van Blommaert en Van Avermaet
luidde dat het beklemtonen van het belang van het Standaardnederlands tot discriminatie.
Zij poneerden: Standaardnederlands
is een elite-variant. Ook in het onderwijs is het een uitzondering, eerder dan
een regel. De leerkrachten die in onze generatie lesgaven in de lagere school
(NvdR: een 50 jaar geleden) beheersten nauwelijks het Standaardnederlands. Ze
gaven ons in de jaren zestig onderricht in een vreemd mengsel van dialect en
Algemeen Beschaafd Nederlands. tussentaal, niet Standaardnederlands is de
feitelijke onderwijstaal.
Veel van onze Vlaamse leerkrachten zijn, volgens de
definities van de beleidsbrief van minister Vandenbroucke, borderline taalarm; toch
zijn het puike leerkrachten die waken over de taalzorg in geschreven werk. (Commentaar: mijn leerkrachten spraken destijds -1950-1964
AN, tijdens mijn vele stagebezoeken 1970-2002 merkte ik dat de leerkrachten
lager onderwijs veel belang hechtten aan het AN; en op de lerarenopleiding
stelden we inzake AN heel strenge eisen. Ik merk ook aan de poort van de lagere school dat veel leerlingen onderling AN praten en dat ook de meeste ouders en grootoouder met hun kinderen AN praten)
Toch staat dit niet in de weg dat leerlingen vaak naar lagere
onderwijstypen worden georiënteerd op grond van hun vermeende taalarmoede . Het
netjes uitgesproken Nederlands dat goede punten oplevert tijdens de les is bekakt zodra de les gedaan
is. Leerlingen draaien moeiteloos de knop om van de ene variant naar de andere,
en van de ene taalorde naar de andere van de orde waarin de standaardtaal
domineert, naar een orde waarin een substandaard dominant.
Het kind moet dus een ideologie van geletterdheid aanleren,
terwijl de praktijk van geletterdheid daar haaks op staat. Die ideologie is
klassebepaald: ze behoort tot die vormen van cultureel kapitaal die we traditioneel associëren met
bourgeoisie.
Wat in de Beleidsnota van minister Vandenbroucke , en in zovele
andere documenten, bedoeld worst met slaagkansen,
betekent concreet toegang krijgen tot middenklasseprojecten : een white collar
job die geletterdheidseisen stelt.
Het is ook met dat soort beroepsprofiel in
het achterhoofd da( de OESO dus naar een bepaald soort kennis peilt: kennis
waarvan men veronderstelt dat ze dit soort beroepen uit de kenniseconomie
karakteriseert. De PISA-resultaten tonen dan ook an in welke mate de 15-jarigen
van een aantal landen geschikt zijn voor zulke beroepen; de PISA-resultaten
zijn dus geen afspiegeling van reële maatschappelijke verhoudingen en
trajecten. Tot nader order belandt een
zeer groot gedeelte van de actieve bevolking in heel andere beroepen
vrachtwagenchauffeur, kassier, magazijnier, zelfstandige. De samenleving heeft
niet slechts één sociale klasse , maar vele, ook al is er één zo dominant dat
ze haar nomen en verwachtingspatronen op de gehele samenleving kan projecteren.
Het is fout om de elitejobs als de norm- als normale jobs voor te stellen.
De taalideologische elementen die we in de Beleidsbrief terugvinden, zijn een
recept voor meer ongelijkheid, meer
uitsluiting, meer discriminatie, en niet enkel voor allochtone leerlingen.
Overal waar men een verhoogde nadruk ziet op één enkele normatieve taal-standaard, merkt men dat taal steeds meer discriminerend werkt.
In Taalonderwijs en de samenlevingschreven Blommaert en
Van Avermaet op pag. 49: Minister Vandenbroucke staat niet alleen met zijn taalvisie.
Heel wat werk binnen en over pedagogie is in dit bedje ziek. Men kan
bijvoorbeeld kijken naar de manier waarop Raf Feys & andere redactieleden
van Onderwijskrant in diverse artikelen over taalonderwijs het begrip sociale
integratie (NvdR: en het belang van de kennis van het Nederlands voor de
integratie) gebruiken. Steeds gaat het over een soort algemene integratie in de
autochtone middenklasse-ethos. Dat men
perfect geïntegreerd kan zijn in de marge van de samenleving, in bepaalde
subculturen en kleine groepen komt niet bij hen op.
Op p. 114 lezen we: De taalvisies die ons onderwijs
domineren zijn volkomen en onherroepelijk versleten, en pogingen om ze verder
op te lammenzijn gedoemd om teleurstellende resultaten op te leveren. We
hebben inde discussie over deze punten
een heel ander lexicon gebruikt dan datgene dat het huidige discoursrond taal
en onderwijs karakteriseert. Ons lexicon draait rond repertoires, genres,
registers, rond leefomgevingen en informele markten, rond versnipperde
meertaligheid, en polycentriciteit. Ook de leerlingen moeten
sociolinguïstische competenties verwerven en dat betekent: de competentie om
variatie in de taal te herkennen en erkennen, de waarde ervan in te schatten,
en de functie ervan te begrijpen. Men kan nog steeds de standaardvariant
onderwijszen, meer men moet hem onderwijzen als variant van de taal, niet als detaal.
In 2009 manifesteerde de Gentse academicus ICO Maly zich als
een radicale taalachterstandsnegationist met een beroep ook op zijn leermeester
Blommaert.
Docent Eddy Bonte (Hogeschool
Gent & later NVAO-medewerker) ergerde zich mateloos aan de sterke
relativering van de kennis van het Nederlands, zoals dit o.a. tot uiting kwam
in Ico Malys boek De beschavingsmachine. Wij en de Islam (EPO, 2009) en in
standpunten van Jan Blommaert.
Een verontwaardigde Eddy Bonte schreef op zijn
blog als reactie: Ico Maly vertelt een wansmakelijk verhaal: Nederlands leren
werkt bij allochtonen niet emanciperend, maar discriminerend. Ja, lees het
opnieuw: allochtonen die Nederlands kennen hebben geen werktuig van emancipatie
maar van discriminatie in handen. Hoe Maly dat bewijst? Simpel: in bepaalde
gevallen is kennis van het Nederlands een voorwaarde, bijv. om een sociale
woning te kunnen huren. Conclusie van Maly: hier spreekt men Nederlands wordt
gebruikt om te discrimineren . Nederlands kennen werkt o.i. wel emanciperend,
zoals de kennis van elke taal altijd emanciperend werkt. Natuurlijk kan men de
voorwaarde kennis van het Nederlands contesteren, zoals men het bezit van
papieren als noodzakelijke voorwaarde kan contesteren, maar dat doet niets af
aan het feit dat wie Nederlands kent daar in Vlaanderen zijn voordeel mee doet.
Jammer genoeg wordt deze opinie ook gesteund door een andere
Gentse academicus, met name Jan Blommaert, en de groep KifKif, zodat veel
zichzelf progressief noemende Vlamingen in deze open val trappen. In de VS
twijfelt niemand aan het nut van de Engelse taal: wie niet slaagt voor de
taaltest TOEFL, kan het vergeten. In Nederland hoor je het discours van Maly en
Blommaert niet, in Frankrijk is het Frans de taal van de République, in Spanje
leert elke vreemdeling meteen Spaans.
... De waarheid luidt
dat het valse discours van Maly en Blommaert invloedrijke allochtonen ertoe zal
aanzetten de kennis van het Nederlands te contesteren en zo de derde en
binnenkort de vierde generatie verder het getto zal induwen ... De waarheid
luidt dat een bepaald soort Vlamingen de allochtonen in deze zelfcastratie
steunt, hun slachtofferrol voedt, hun achterstand vergoelijkt (nu met een
academisch sausje) en ze paternalistisch behandelt als een bende achterlijke
tsjoek-tsjoeks. Daarom noem ik het een wansmakelijk verhaal. No pasaran.
Bijlage
Blommaert over relativiteit van Algemeen Nederlands: geen
taalkundige meerwaarde, Bekvechten over taal: een Vlaams ritueel January 14,
2013 Blog By jmeblommaert
Citaat: De
standaardvariant heeft geen intrinsieke taalkundige meerwaarde, het is dus geen
betere of rijkere taal. De meerwaarde is puur sociaal en heeft te maken met
wat we taal-ideologie noemen: sociaal gewortelde ideeën inbeeldingen dus
die ons doen denken dat de ene taalvariant beter is dan de andere, en die ons
naar die ingebeelde betere variant doen oriënteren in ons taalgedrag. ...Ook
de standaardvariant is in de feiten een vorm van tussentaal, eenvoudigweg
omdat de standaardvariant niets anders is dan een bepaald accent.
Ik zal nu een aantal dingen recapituleren die ik in 2008
samen met Piet Van Avermaet in een klein boekje heb geschreven, Taal, Onderwijs
en de Samenleving. Dat boekje werd redelijk verkocht; de feiten en argumenten
erin moeten echter blijkbaar telkens weer herhaald worden. Ainsi soit-il.
Alles is tussentaal
Ten eerste: Absillis, Jaspers en Van Hoof hebben uiteraard
gelijk: tussentaal beheerst in de praktijk het onderwijs. En niet enkel dat:
het beheerst ook de ambtenarij, de media, de politiek het beheerst letterlijk
alles, het is feitelijk de taal van de Vlaming.
... Gekleurde synoniemen zoals Verkavelingsvlaams geven
meteen aan dat het hier om een slechte taalvariant gaat.
Waarom? Omdat de twee
andere varianten positief gewaardeerd worden. Het echte dialect is de drager
van onze authenticiteit, en de standaardvariant, het AN, is de
cultuurtaal, de taal waarin we grote dingen doen.
Ik heb hierboven nogal wat aanhalingstekens moeten
gebruiken, want in de feiten slaat dit vanzelfsprekend nergens op. Zoals
gezegd, tussentaal is een Vlaamse uitvinding voor iets wat elders bekend
staat als accent. Tussentaal is in wezen simpelweg spreken met een accent.
En iedereen heeft altijd en onvermijdelijk een accent alles is met andere
woorden tussentaal.
Ook de standaardvariant is in de feiten een vorm van
tussentaal, eenvoudigweg omdat de standaardvariant niets anders is dan een
bepaald accent. Het is het prestige-accent, en het is zo prestigieus dat het
wordt gezien als accentloos. Wanneer men zegt dat zo-en-zo accentloos Nederlands spreekt, dan slaat dit op het feit dat zo-en-zo een variant spreekt
die het accent van de prestigevariant draagt.
Om dit even scherp te stellen: de standaardvariant heeft
geen intrinsieke taalkundige meerwaarde, het is dus geen betere of rijkere
taal. De meerwaarde is puur sociaal en heeft te maken met wat we
taal-ideologie noemen: sociaal gewortelde ideeën inbeeldingen dus die ons
doen denken dat de ene taalvariant beteris dan de andere, en die ons naar
die ingebeelde betere variant doen oriënteren in ons taalgedrag.
Telkens we op een bepaalde manier willen spreken in standaardnederlands bijvoorbeeld dan beelden
we ons die ideale taalvariant in en proberen we die zo dicht mogelijk te
benaderen. Dat lukt simpelweg nooit, omdat de standaard een ingebeelde
taalvariant is en we altijd en overal een accent hebben. Het standaard
Nederlands van een Limburger klinkt daardoor heel anders dan dat van een
Brusselaar of Dendermondenaar. Zelf het Engels en het Frans van die mensen zal
wellicht anders klinken, want iemands accent dringt telkens weer door.
Geen varianten maar repertoires
Op die manier krijgen we een soort van continuüm van
accenten, waarbij vele Vlamingen zowel een diep dialect-accent kunnen hebben,
een ander accent dat men tussentaal noemt, en een standaard accent. Iemand
uit Brugge kan zowel zeggen hodde hunder nor bie oes als gade gijle naar
bij ons en Lopen jullie bij ons langs?
We hebben immers allemaal een taalrepertoire, en de
verschillende delen van dat repertoire wordt ingezet in heel andere contexten.
De Bruggeling zal de eerste uitspraak wellicht gebruiken wanneer hij/zij met
familieleden of vrienden uit het Brugse praat; de tweede uitspraak tegen
medestudenten uit de rest van het land die met hem/haar in Gent studeren; en de
derde uitspraak aan de toekomstige schoonvader uit Turnhout, die binnenkort
kennis moet maken met de eigen Brugse ouders.
Er is niemand letterlijk niemand die slechts een enkele
variant in zn repertoire bezit. We hebben allemaal een ruim gamma aan
spreekwijzen, en in dat opzicht hoeft men niet bang te zijn voor taalverlies of andere culturele doodsangsten, waarbij men zich inbeeldt dat bijvoorbeeld
tussentaal het AN verdringt. De diverse varianten zitten in heel andere
hokjes in een repertoire, en als normaal sociaal wezen hebben we een behoorlijk
accuraat radarsysteem dat ons aangeeft wanneer we de ene dan wel de andere
varianten moeten gebruiken.
Dit repertoire is biografisch en uniek: de taalvarianten die
we beheersen zijn een weergave van ons leven, en in elke fase van ons leven
past het zich aan nieuwe behoeften en contexten aan. Dat is de reden waarom
haast niemand standaard geschreven Nederlands bezit voor de leeftijd van zes:
er is het simpele feit dat we in de regel pas leren schrijven in het eerste
leerjaar. En het verklaart waarom iemand die op zijn derde van Gent naar
Antwerpen verhuist op zijn twintigste met een Antwerps accent spreekt, terwijl
iemand die op zn zestiende pas verhuist een sterk Gents accent zal gebruiken.
Het verklaart eveneens waarom het taalrepertoire van hoger
opgeleide mensen er anders uitziet dan dat van lager opgeleide mensen: stadia
van onderwijs brengen telkens weer heel nieuwe taalvormen aan. Een thesis
schrijf je enkel wanneer je afstudeert in een hoger-onderwijsprogramma; wie op
zn achttiende als lasser aan de slag gaat hoeft nooit de competenties en
taalvormen te verwerven die tot een goed geschreven thesis leiden; hij/zij
heeft dan weer heel andere taalvormen in het repertoire zitten.
Die verschillen hebben een groot sociaal belang, want we
pikken ze in contacten met anderen meteen op, en we projecteren dat soort
verschillen direct naar identiteiten: die is hoger opgeleid, en die niet.
Meteen is ook aangegeven dat repertoires heel sterk
verschillen al naargelang de sociale positie die men inneemt sociale klasse,
minderheden, opleidingsniveaus en zo meer spelen een bepalende rol in de
toegang tot bepaalde taalmiddelen.
Taalverschillen zijn dan ook vaak effecten van sociale
ongelijkheid, niet van een of andere persoonlijke keuze, een mode of een vorm
van geestelijke luiheid. Het feit dat niet iedereen zonder d/t-fouten kan
schrijven is niet noodzakelijk een aanwijzer van verschillen in intelligentie
of ijver. Het zijn heel vaak sociale verschillen met effecten die het individu
niet zelf kan verhelpen.
Zo gezien is er flink wat meer variatie dan enkel dialect,
tussentaal en standaard: zes miljoen Vlamingen staan gelijk aan zes miljoen
verschillende en unieke accenten. Men kan daar grove categorieën in aanbrengen,
maar nooit categorische grenzen trekken het onderscheid tussen, zeg maar,
tussentaal en dialect is altijd een onderscheid in gradatie, er is geen vaste
grens die deze overgang bepaalt. Er zijn dus geen objectief bepaalbare
varianten. Wat er wel is, is een permanent proces waarbij mensen zich richten
naar een ideaalbeeld van wat ze onder die variant begrijpen. Ik denk dat ik AN
spreek, dus ik spreek het.
In RESET betreurt nu ook Elchardus dat Vl sociologen bij de interpretatie van leerprestaties ook geen rekening houden met culturele verschillen - net zoals er geen rekening houden met genetische verschillen. Illustratie aan de hand van (foute) opiniebijdr
Het grote ongelijk van socioloog & integratie-tegenstander Orhan Agirdag : ook Agirdag negeert de grote culturele verschillen bij de interpretatie van de leerresultaten van allochtone leerlingen
In RESET betreurt socioloog Mark Elchardus dat veel sociologen bij het interpreteren van verschillen in leerprestaties geen rekening houden met genetische en culturele verschillen. Ook Agirdag houdt hier geen rekening mee. (Ook bij de problemen met Brusselse leerlingen spelen culturele invloeden mee.)
Elchardus schrijft over invloed van culturele verschillen op leerprestaties en economie in RESET
p. 247: Samuel Huntington verdedigde de stelling dat verschil in cultuur belangrijk is voor het economisch leven van een land. Ondanks het feit dat hij zijn stelling op een redelijke wijze beargumenteert, leverde hem dat het verwijt op een racist te zijn en een wegbereider van Trump. Nochtans zijn er ernstige aanwijzingen dat bijvoorbeeld de onderwijsprestatie zoals economisch succesvolle landen die meten , varieert naargelang van de cultuur. Opvallend is bijvoorbeeld dat landen als Hong Kong, Japan, Zuid-Korea, Singapore en Taiwan tot de top behoren wat de resultaten van het PISA-onderzoek betreft. Opvallend is dat die landen en confuciaanse traditie delen.
Onderzoek naar de samenhang van cultureel bepaalde opvattingen enerzijds, schools en economisch presteren anderzijds, lijkt meer dan aangewezen. Dat soort onderzoek stuit echter op verzet.
Inderdaad. In hun analyses van de leerprestaties van allochtone leerlingen houden de socioogen Jacobs, Nicaise, Van Houtte, Agirdag ... nooit rekening met de grote invloed van culturele en genetische verschillen.
Orhan Agirdag stelde op 8 okt. 2016 in De Morgen dat de 'Belgische' allochtone leerlingen slechter presteren dan in bepaalde andere landen -groter verschil met scores van autochtone leerlingen- en dat ze dus meer gediscrimineerd worden.
Orhan Agirdag houdt in zijn landenvergelijking geen rekening met de verschillende intellectuele, culturele . achtergrond van migrantenleerlingen in de verschillende landen.
Prof. Jaap Dronkers e.a. stelden in een aantal studies telkens vast dat allochtone leerlingen met Marokkaanse, Turkse ... roots in alle landen vrij zwak presteren. En dit in tegenstelling met b.v. leerlingen met roots in Zuid-Oost Azië. En Vlaanderen heeft veel allochtone leerlingen met Marokkaanse, Turkse roots en veel laaggeschoolde migrantenouders uit die landen.
De uitspraak van Agirdag was tevens gebaseerd op een misleidende prestatiekloofberekening. De kloof b.v. tussen de allochtone en de autochtone leerlingen in Zweden is enkel maar kleiner omdat de Zweedse autochtone leerlingen zo zwak presteren en de Vlaamse autochtone stukken hoger. We gaan hier echter niet verder op in de misleidnede prestatiekloofberekeningen.
Volgens wijlen prof. Jaap Dronkers en vele andere onderzoekers spelen culturele en etnische factoren, anderstaligheid, laaggeschooldheid en genetische aanleg van de ouders, de islam een belangrijke rol bij het presteren op school. Bij huwelijksmigratie gaat het zelfs vaak om een ongeschoolde moeder of vader -zelfs vaak om een ongeschoolde moeder of vader. Zelfs leerlingen van de derde generatie spreken nog vaak gebrekkig Nederlands. De toename van dit soort leerlingen in een aantal landen, is ook mede verantwoordelijk voor de daling van de PISA-score. Er zijn culturen die positief staan tegenover migratie en die ook het onderwijs heel belangrijk vinden. Er zijn andere die de integratie eerder tegenwerken en die vaak ook voor hun kinderen minder verwachten van het onderwijs.
Professor en socioloog Dronkers betreurde dan ook dat de OESO en veel (vooral ook Vlaamse sociologen als Orhan Agirdag) bij het vergelijken van de PISA-scores van migrantenleerlingen geen rekening hielden/houden met de herkomstlanden van die leerlingen, met het grote verschil in scholingsgraad van de ouders, cultureel bepaalde verwachtingen van die ouders, enz. Het is geen toeval dat in een land als Canada dat steeds een selectief migratiebeleid heeft toegepast en vooral geschoolde migranten aantrok, de migrantenleerlingen er zelfs iets hoger scoren dan de autochtone.
De Nederlandse professor Sjoerd Karsten, een autoriteit inzake de GOK-problematiek, maakte zich grote zorgen over de prestaties van de migrantenleerlingen van moslimorigine. Hij stelde o.a.: Als de instroom van migranten uit herkomstlanden met een laag onderwijspeil van Turken en Marokkanen, en van asielzoekers uit Afrika gewoon blijft doorgaan, dan zullen wij de achterstanden in het onderwijs nooit inlopen. De belangrijkste oorzaak van de grote groepen allochtone probleemleerlingen bij elkaar in zwarte scholen is de ongecontroleerde migratie van de afgelopen decennia. En van de vervolgmigratie door huwelijken en gezinshereniging, waardoor we steeds opnieuw moeten beginnen met dat moeizame proces van integratie (Opinio, 2-8 februari 2007).
Ook de progressieve Brusselse filosoof Philippe Van Parijs erkent de migratie-gevolgen en stelde een paar jaar geleden dat de mate van ongelijkheid in Vlaanderen/België mede beïnvloed werd/wordt door ons open migratiebeleid: Als je mensen niet-selectief binnenlaat, krijg je veel laaggeschoolden die ook weinig verdienen, wat bijdraagt tot de ongelijkheid. Van Parijs wees ook op het belang van kennis van de taal - zowel voor de onderwijskansen als voor de integratie in - en identificatie met- onze maatschappij.
Taalachterstandsnegationisten zoals Agirdag ontkennen het grote belang van de kennis van de taal en van de integratie in het algemeen. Zo hebben ze zich steeds gekant tegen de invoering van intensief NT2 vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs en tegen pleidooien voor integratie.
In die context van het debat over radicalisering volgden we eind november 2015 ook met aandacht de bijdragen over de problemen in het Brussels onderwijs en met migrantenleerlingen in het bijzonder We zijn verheugd dat de leer-, taal- en gedragsproblemen niet langer verdoezeld werden en dat ook vermeld werd dat die problemen eveneens van culturele en levensbeschouwelijke aard zijn.
In de bijdrage in ZENO van 28 november 2016 wees ook Elchardus op de grote leer-, integratie- en discipline-problemen in Brusselse scholen - en op deze met veel moslimleerlingen in het bijzonder. Hij stelde: Het grootste probleem, om man en paard te noemen, doet zich wel voor bij de moslimjongeren. Hoe je het ook draait of keert, je belandt altijd weer bij het probleem van de discipline in klas. Ik ken leerkrachten die de helft van hun tijd met disciplinering bezig zijn, waardoor slechts de helft van de tijd nog naar lesgeven gaat. Als ze hun diploma secundair onderwijs op zak hebben, hebben die leerlingen alles welbeschouwd drie jaar les gehad. Een andere vraag luidt: gaat het hier om wat die groep leerlingen meebrengt van thuis, of iets wat op school met de jongeren gebeurt? Als blijkt dat die jongeren dingen aanbrengen die ingaan tegen de geest van wat ze op school leren, dan is dit een serieuze hinderpaal voor het onderwijs.
Elchardus is het dus niet eens met de stellingen van Vlaamse sociologen als Agirdag, Jacobs, Van Houtte, Nicaise die de leerachterstand van migrantenleerlingen zomaar op naam schrijven van de discriminatie in het onderwijs.
Ook de Brusselse leerkrachten vonden dat er precies meer centen en energie geïnvesteerd wordt in het scholing van allochtone leerlingen. Brusselse leerkrachten waren niet opgezet met het feit dat de radicalisering geregeld op naam gebracht werd van achterstelling in het onderwijs. In de bijdrage Wat moet er van die jongens worden? in De Standaard van 22 november 2016 maakten leerkrachten in scholen in en rond Brussel zich grote zorgen over het je-men-foutisme bij al te veel moslimjongeren. Zij stelden dat het moeilijk is om les te geven in dergelijke klassen: Veel van die gasten hebben geen getuigschrift lager school, maar stromen door op basis van leeftijd. Ze leveren geen taken in, studeren amper voor toetsen. En dan hun houding: ze snauwen meer dan ze spreken. Leerkrachten die tegengas geven worden afgedreigd of beschimpt. Straffen hebben weinig impact. Stagebegeleiders zijn bang om sommige van die onhandelbare jongeren naar bepaalde bedrijven te sturen. Omdat ze te laat komen, weinig ijver aan de dag leggen. Ze volgen kantoor, maar ze spreken onvoldoende Nederlands om de telefoon te beantwoorden. Wat de leraars beangstigt, is het je-men-foutisme. Ze lijken in niets geïnteresseerd. Thuis krijgen die leerlingen vaak weinig of geen steun. Ze lijken verweesd op te groeien.
Zelfs de Brusselse Groen-schepen Analisa Gadaleta gaf nu volmondig toe: Sommige jongeren spreken amper Nederlands; zelfs dat is hen niet gevraagd (ZENO, De Morgen, 21 november 2016). In het verleden relativeerde ook GROEN het belang van de kennis van het Nederlands.
De Gentse sociologe Ellen Huyghe publiceerde in De Standaard van 25 november 2016 een reactie op de pessimistische uitlatingen van de leerkrachten in DS van 22 november en op de analyse van Elchardus onder de titel Hoe moet een worstelende leraar zelf de jongeren steune. Haar basisstelling luidde dat de houding en problemen van die allochtone jongeren gewoon een gevolg zijn van discriminatie in het onderwijs.
Ook socioloog Dirk Jacobs (ULB) ventileerde in de ZENO-bijdrage (De Morgen, 28 november 2016) zijn mening over het Brussels onderwijs. Jacobs vond de analyse van de leerkrachten en van Elchardus, niet to the point. Het ging volgens hem enkel om een discussie over het geslacht van de engelen. Hij poneerde: Het debat over taal, religie, etnische afkomst en sociale achtergrond is een debat over het geslacht der engelen. Voor de achterstand van allochtone jongeren worden nu eens sociaal-economische, dan weer culturele argumenten aangevoerd. Ik vind die discussie niet to the point. Voor Jacobs is en blijft vooral de achterstelling in en buiten het onderwijs de belangrijkste oorzaak van lagere schoolprestaties, agressief gedrag en de radicalisering bij heel wat allochtone jongeren. Bij de punten die Jacobs nietto the point vindt, vermeldt hij eens te meer de volgens hem verzonnen taalproblematiek. In zijn KBS-publicaties over onderwijs aan allochtone leerlingen pleit hij ook nooit voor NT2, en evenmin voor het belang van echte integratie. Hij houdt ook nooit rekening met culturele en genetische verschillen/
. Wat zijn dan volgens Jacobs wel de belangrijkste oorzaken van het zwakke presteren en hoe kan men ze verhelpen? We lezen o.a.: De grootste uitdaging is de extreme sociale en etnische segregatie in ons onderwijssysteem. Jacobs repte met geen woord over de gevolgen van de ongecontroleerde immigratie en over wat Elchardus bestempelde als de dingen die moslimjongeren van huis uit meebrengen en die ingaan tegen de geest van wat ze op school leren.
De politiek correcte rapporten over onderwijs en migratie van de Koning Boudewijn-stichting van Dirk Jacobs en Co, verzwegen steeds de belangrijkste oorzaken van de problemen. Ze hielden ook nooit pleidooien voor de invoering van NT2. Integendeel.
De grote problemen van de Brusselse scholen en van veel allochtone leerlingen zijn al lang gekend, Ze zijn velerlei - ook cultureel, religieus, en levensbeschouwelijk. Die problemen werden/worden veelal genegeerd of ontkend door de politiek correcten de voorstanders van de multiculturele en superdiverse maatschappij, veel beleidsmensen..., en zelfs door de Steunpunten GOK en zorgverbreding.
Actiegroepen van ouders en leerkrachten die al in 1993 en 1999 de grote problemen in Brusselse scholen aankaartten, kregen het hard te verduren.
In 1999 werd de actiegroep Ouders voor scholen voor conservatief uitgescholden en kreeg heel weldenkend Brussel over zich heen. Staatsecretaris Robert Lathouwers liet zelfs geen kans onbenut om de actiegroep ouders voor de scholen in het openbaar te berispen (Geert Selleslach, Het leven zoals het is: Onderwijs in Brussel, Samenleving en Politiek, 2004 nr. 2). Dat de problemen van de allochtone leerlingen ook nefaste gevolgen hadden voor de Nederlandstalige, werd ook ten zeerste ontkend.
Selleslach betreurde in dezelfde Sampol-bijdrage dat ook de socioloog Koen Pelleriaux in die tijd beweerde dat er in het Nederlandstalig onderwijs geen grote groep Franstalige kinderen bestaat. Die allochtone leerlingen kennen veelal wel Vlaams, aldus Pelleriaux (momenteel adjunct-directeur Departement Onderwijs). In 2003 bestempelde ook Groen-partijvoorzitter Meyrem Almaci de vraag voor meer lessen Nederlands als een vorm van taalfetisjisme, dat averechts werkt in de emotionele binding met de eigen taal. Als propagandist van intensief NT2-onderwijs werden we door Van Avermaet, Agirdag de voorbije jaren als conservatief bestempeld en door Hélène Passtoors zelfs als taalracist.
De mensen die de school graag beschuldigen van achterstelling, zijn vaak ook mensen die het belang van de integratie en van de kennis van het Nederlands hierbij minimaliseren en b.v. al 20 jaar pleiten tegen de invoering van intensief NT2. Zelfs het Leuvens Steunpunt NT2 van prof. Kris Van den Branden vond intensief NT2 vanaf het kleuteronderwijs totaal overbodig.
We merken dat momenteel taalachterstandsnegationisten als Van Avermaet, Agirdag & Van den Branden, minister Crevits en Co weer veel heil verwachtten van onderwijs in de thuistalen van de allochtone leerlingen, van meertalig onderwijs. Ook in recente publicaties over meertalig onderwijs en in het VLOR-advies komt nergens het belang van de kennis van het Nederlands en van intensief NT2 aan bod. Crevits stopt nu wel centen in meertalige projecten waarbij b.v. teksten wereldoriëntatie in een aantal vreemde talen omgezet worden. Maar wat moet mijn petekind in een Antwerpse school met meer dan 20 vreemde talen met zon teksten aanvatten.
We betreuren verder dat ook in het Onderwijsvoorrangsproject Kleine kinderen, grote kansen en de erbij aansluitende KBS-publicatie, weinig of geen aandacht besteed werd aan de belangrijkste hefbomen voor de integratie van allochtone leerlingen en voor de bevordering van hun ontwikkelingskansen'
(Noot: In een eigen studie stelden de Gentse sociologen Orhan Agirdag & Mieke Van Houtte vast dat ook de Turkse ouders wensen dan hun kinderen zoveel mogelijk binnen en buiten de klas aangespoord worden om Nederlands te spreken. Maar volgens Agirdag en Van Houtte vergissen de ouders en leerkrachten zich. Hun perceptie en verwachtingen zouden vertekend zijn door het feit dat de overheid, minister president-Bourgeois , zo sterk de integratie en het belang erbij van de taal beklemtonen. De auteur Özoan Akyol is het niet eens met Agirdag en Co en getuigde in Knack: : We hadden een grote achterstand Nederlands, maar we werden uit de les weggenomen om nog meer Turks te leren mede om zogezegd niet te vervreemden van onze Turkse identiteit. Dat is de wereld op zijn kop. De overheid heeft juist de taak ervoor te zorgen dat wij volwaardig Nederlander zouden worden. De overheid heeft mijn integratie tegengewerkt. (KNACK, 13 april 2015).
Enkeel passages uit RESET van Mark Elchardus die beklijven en uitnodigen tot een breed debat
Ik las het boek Reset van Mark Elchardus .
Ik citeer even enkele passages die m.i. beklijven en stof ter discussie bevatten. Dit betekent niet dat ik met alle uitspraken en analyses van Elchardus zomaar akkoord ga. Zo vind ik b.v. zijn analyse van de invloed van het neoliberalisme nogal overtrokken, dat hij ook iets te sterk de volksdemocratie beklemtoont en te kritisch is voor de parlementaire democrautie.
Vooraf: ik ga geenszins akkoord met de stelling van b.v. socioloog Orhan Agirdag dat Elchardus nu tot de groep van de conservatieve sociologen behoort. Ik stel vast dat Elchardus een aantal ideeën verwoordt die die haaks staan op deze van Agirdag, maar dat bekent nog niet dat die ideeën van Elchardus verkeerd en conservatief zijn. Zo stel ik met tevredenheid bepaalde evoluties in het denken van Elchardus vast : waar ik destijds betreurde dat Elchardus aanleunde bij het egalitaire dogmatisme van sociologen als Nicaise, Jacobs, Van Houtte, Agirdag , is dit op vandaag niet meer het geval. Zo erkent Elchardus nu volop de invloed van de intellectuele aanleg en van de cultuurverschillen op de leerprestaties van de leerlingen. De voorbije 50 jaar hielden de meeste sociologen in hun interpretatie van de leerprestaties ook b.v. voor PISA- geenszins rekening met de invloed van de intellectuele aanleg , noch met de invloed van de cultuur van b.v. Chinese, Japanse, Marokkaanse, Turkse leerlingen. Een socioloog als Jaap Dronkers wees wel op de invloed van die culturele verschillen.
Ik beperk met hier tot enkele stellingen van Elchardus - en laat b.v. zijn visie over migratie volledig buiten beschouwing.
Reset op p 544 : Welwillendheid om deel te nemen aan het leven van de gemeenschap wordt stelselmatig ondergraven door de eigenheid van de gemeenschap & haar verleden te reduceren tot racisme, kolonialisme, onderdrukking, homofobie, tot wat het verleden ons geleerd heeft af te keuren.
Reset op P 140 Identitair particularisme leidt vaak tot hevige kritiek , niet alleen op de instellingen van het land of het gevoerde beleid, maar ook op het verleden en de cultuur. Het Westen en de witheid worden herleid tot uitbuiting, uitsluiting, racisme, patriarchaat, kolonisering
Sabrine Ingabire vatte het zo samen: Het systeem waarin wij leven is diep patriarchaal en koloniaal Doordat witte mensen racistisch zijn in een maatschappij die hen nooit leerde dat niet te zijn. Racisme wordt hier niet meer beschouwd als een houding, maar als een eigenschap van huidskleur.
Roger Scruton omschreef de reductie van de westerse beschaving tot racisme, uitsluiting, kolonialisme en ander kwaad als oikofobie: afkeer van het eigene., haar van het heem.
p.137: In verschillende jaarverslagen van UNIA wordt kritiek op de islam omschreven als cultureel racisme
p. 124 Het argument van het slachtofferschap wordt veel gebruikt: wij zijn het slachtoffer en dat dient volgens juridische weg rechtgezet te worden.
Reset op. 546: "Volgens sommigen zou ons enig engagement met het verleden enkel mogen bestaan uit eindeloze mea culpa's en sorry's.
De Nederlanders mochten zowaar geen gouden eeuw meer hebben. Hun werd met zoveel woorden gezegd dat zij niet op de schouders van reuzen, maar onder de stinkenede oksels van slavenhandelaars staan. Wie een beetje vertouwd is met de geschiedenis van ons denken, weet dat we indien we de grote denkers die raistische opvattingen hadden, voorstander waren van autoritaire bestuursvormen, democratie en gelijkheid verwierpen, allemaal uit de canon zouden wippen, de overzichten van het filosofisch en wetenschappelijk denken zoudenslinken tot ontgoochelend dunne boekjes. ...
Blijkbaar voelt een aantal van onze medeburgers zich op vandaag zoals de jihadisten die met drilboor en dynamiet alles vernietigen wat aan andere goden dan de hunne doet denken. We moten die messen duidelijk maken dat dit gedrag geen plzats heeft in onze samenleving.
De ruimte om naar het verleden te kiken, van het verleden te leren, alvorens te oordelen en te veroordelen, wordt afgebouwd., ook aan onze universiteiten. Enerzijds omdat mensen het verleden niet meer begrijpen, enkel beoordelen en liefst veroordelen; anderzijds omdat ze niet meer geboeid zijn door de inhoud, mar vooral aandacht hebben voor de kleur en de genetaliën van de auteur. De canon wordt minder een verzameling van de cultuurproducten die het hedendaags voelen en denken heben gevormd, en- wat nog veel belangrijker is - waarvan de kennis os laat zien hoe ons denken en voerlen werd gevormd. Hij wordt een vertegenwoordiging van geslachten, seksuele geaardheden, kleuren, herkomsten en religies die op een bepaald moment in de samenleving tegenwoordig zijn en moeten 'weerspiegeld'. ....
Destijds waren de poortwachters van de vrijplatsen in grote mate kunstenaars in het geal van kunst, en wetenschappers in het geval van de wetenschap.
De poortwachters hebben gefaald. Verregaand in het geal van de kunst, al te zeer in het geval van de wetenschappen.Zij hebben inhoudelijke criteria in grote mate vervangen door politieke en sociale. In de plaats van kwaliteit en inhoud te boordelen, tellen zij kleuren en genetisch bepaalde eigenshappen. De vrije ruimtes die moderne westerse samenlevingen zo moeizaam als laboratoria hebben uitgebouwd, werden stelselmatig en zienderogen ingeperkt en afgebouwd door middel van identitair particularisme, wokerigheid en cancel culture. Om de gevoeligheden van culturele analfabeten te sparen, werd Mohammed zelfs verwijderd uit de achtste kring van Dantes hel. Het grenst inmiddels aan het onvoorstelbare.
Daardoor gaat een wezenlijk verschil verloren tussen onze cultuur en de geheel andere, meer religieus geïnspireerde cultoren die via indexen, verboden boeken, fatwa's en censuur alles in het keurslijf van het eigen, doorgaans enge correctheid willen persen. Dat heeft tot gevolg dat er een druk is op subsidieafhankelijke kunstenaars en wetenschappers om de dominante opvatting van correctheid slaafs of zelfs ijverig tot uiting te brengen. In onze moeizaam verworden vrije ruimtes werd vrijheid weer vervangen door inquisitie en censuur. ... In juni 2020 ondertekenden een vijftigtal engelse schijvers een pamflet waarin ze het verdwijnen van de vrije ruimte betreuren...
.
We zijn ook getuige van een aanval op onze fysieke omgeving. Een groot aantal cultuurproducten, boeken, beelden, schilderijen ... die ons mede gevormd hebben, die ons tot voorbeeld strekken of waartegen we ons heben afgezet, worden incompatibel en in het licht daarvan verwijderd. We zien nog geen brandstapels boeken in de straten, maar waarschijnlijk zijn er weinig geschiedenisperiodes waarin zoveel boeken uit rekken worden gehaald. De nieuwe boekverbranders menen in bezit te zijn van absolute waarheid die vernielen sporen andere opvattingen wettigt." ..
Over invloed van culturele verschillen op leerprestaties en economie
p. 247: Samuel Huntington verdedigde de stelling dat verschil in cultuur belangrijk is voor het economisch leven van een land. Ondanks het feit dat hij zijn stelling op een redelijke wijze beargumenteert, leverde hem dat het verwijt op een racist te zijn en een wegbereider van Trump. Nochtans zijn er ernstige aanwijzingen dat bijvoorbeeld onderwijsprestatie zoals economisch succesvolle landen die meten , varieert naargelang van de cultuur. Opvallend is bijvoorbeeld dat landen als Hong Kong, Japan, Zuid-Korea, Singapore en Taiwan tot de top behoren wat de resultaten van het PISA-onderzoek betreft. Opvallend is dat die landen en confuciaanse traditie delen. Onderzoek naar de samenhang van cultureel bepaalde opvattingen enerzijds, schools en economisch presteren anderzijds, lijkt meer dan aangewezen. Dat soort onderzoek stuit echter op verzet." In hun analyses van de leerprestaties van allochtone leerlingen houden de socioogen Jacobs, Nicaise, Van Houtte, Agirdag ... nooit rekening met de grote invloed van culturele en genetische verschillen.
OrhanAgirdag op 1 sept. 2019 over regeerakkoord: "Zelfs als Hilde Crevits (CD&V) kan aanblijven als minister, zal ze een nationalistische agenda moeten uitvoeren". Ook Brinckman-rapport is volgens hem 'nationalistische' agenda hem
1 september 2019: onheilsprofetie van Socioloog Orhan Agirdag waarschuwde al op 1 september 2019 alle burgers voor het grote onheil dat
ons onderwijs te wachten stond - ook indien minister
Crevits weer onderwijsminister zou worden.
Uw kroost gaat vandaag naar een school die u in
principe zelf heeft gekozen, om pedagogische redenen, praktische redenen, of misschien wel om levensbeschouwelijke of filosofische redenen. Maar
keuzevrijheid is alleen zinvol als er werkelijk ook iets
te kiezen valt. Als alle scholen hetzelfde pedagogisch project zouden aanbieden en onder één
staatsnet zouden vallen, zou u als ouder eigenlijk
niet kiezen voor een school met een bepaald pedagogisch project, maar louter tussen staatspedagogie
op adres A of staatspedagogie op adres B. Uw keuzevrijheid is dus enkel zinvol als de aanbieders van
onderwijs (wie?) zelf ook de vrijheid hebben om te
kunnen kiezen wat hun visie is, welke methoden ze
hanteren of welke onderwijskoepel hen vertegenwoordigt.
De onderwijsvrijheid wordt vandaag fundamenteel
bedreigd door oprukkend nationalisme en staatspedagogie. Enerzijds wordt er in de startnota van de
nieuwe regering gesproken over opnieuw maximale
vrijheid in de schoolkeuze voor ouders. Vergeet ook
maar de leuzen dat de leraar straks opnieuw aan
belang zal winnen. Die keuzevrijheid wordt volledig
uitgehold door de pedagogische vrijheid van onderwijzers aan banden te leggen.
Dat gebeurt op drie
manieren.
Nationalistisch onderwijs
Ten eerste: wat leerlingen moeten leren en hoe
leerlingen moeten leren, is steeds minder iets waar
scholen en leraren zelf over beslissen. De staat had
zijn greep op onderwijsinhouden al versterkt door de
invoering en uitbreiding van de eindtermen. Nu wil
hij ook zelfs bepalen welke werken of auteurs we
moeten leren door een zogenaamde canon in te
voeren. Dus geen kritische George Orwell meer,
maar enkel Hendrik Conscience.
Onderwijskrant 198 (juli, augustus, september 2021)
21
Staatspedagogie
Ten tweede: de leraar en de klassenraad worden
buitenspel gezet door de invoering van centrale
examens. Staatspedagogie vertrouwt de leraren
helemaal niet. Want niet meer de klassenraad
lees: de leraren beslist over welke leerlingen slagen, maar wel de centrale examens van de staat. Hoe meer de staat de onderwijsuitkomsten
naar zich toe trekt, hoe meer de leraar gereduceerd
wordt tot een uitvoerder van staatspedagogie.
Ten derde, en dit is wat mij betreft de doodsteek: de
staat gaat straks ook kunnen beslissen welke pedagogische projecten aanvaardbaar en financierbaar
zijn. Een precedent hiervan hebben we vorige week
gehad: een islamitische school in Genk kreeg op
basis van ideologische redenen geen erkenning.
(Terloops: een jaar later stelde Agirdag zelf dat hij
geen voorstander is van Islamscholen in interview
op website Thomas).
Welke garanties hebben we
dat later Freinet- of zelfs katholieke scholen niet als
ongewenste, ja radicale pedagogische projecten
zullen worden bestempeld?
Ook als Crevits minister blijft, zal ze Nationalistische
N-VA-agenda gedwee volgen
Ook de hernieuwde aanval op de koepelverenigingen van de scholen moet vooral begrepen worden
vanuit deze drijfveer. Voor nationalisten lijkt dit een
gemakkelijke strijd te worden. Ze hebben wel de
grondwet tegen, maar er is momenteel geen sprake
van oppositie. Want voor de sociaaldemocraten en
liberalen klinkt één staatsnet als muziek in de oren.
Christendemocraten liggen intern overhoop.
Zelfs
als Hilde Crevits (CD&V) kan aanblijven als minister,
zal ze een nationalistische agenda moeten uitvoeren. Helaas moet een progressief alternatief dat onderwijsvrijheid verdedigt tegen nationalisme nog
uitgevonden worden.