40 jaar strijd voor waardering/behoud van normaalscholen en
regentaten & van sterke Vlaamse onderwijstraditie :deel 2
In deel 1 bespraken we de periode 1983-1988 waarin het duo
Coens-Monard de belangrijke oefenscholen afschafte, een 3de jaar
invoerde dat minder aantrekkelijk was voor sterkere studenten, flink bespaarde
in omkadering en de centrale rol van de pedagoog-lerarenopleider uitholde.
Deel 2 Toename stemmingmakerij tegen lerarenopleidingen vanaf 1990 & pleidooien voor universitaire opleiding , funeste rol van rol tambtenaren Monard, Standaert & Adé, VLOR
en
hervormingsdrift : 1989-1999
3.1 Stemmingmakerij tegen onderwijs en lerarenopleidingen
& kwakkels over eerste graad s.o.
De opleidingen voor onderwijzers en regenten waren rond 1990
vrij degelijk en dit werd ook algemeen erkend. Ook de nieuwe directeur hoger
onderwijs Jan Adé proclameerde bij zijn aantreden begin 1989 nog: "De
opleiding tot regent(es) is uniek. In het buitenland is er zelfs een tendens
tot kopiëren" (Studiedag van de Vereniging van Vlaamse Pedagogen, Leuven -
28 januari 1989). Terecht. Uit de latere TIMSS-1995 & 98 en uit PISA-2000
bleek overigens eens te meer dat onze 14- en 15-jarigen wereldtopscores
behaalden. Een jaar later bestempelde dezelfde Adé de regentaatsopleiding als
problematisch.
Vanaf 1990 tot op vandaag stond/staat het bestaansrecht en
de toekomst van de klassieke normaalscholen en regentaten echter op beleidsvlak
voortdurend ter discussie. In oktober 1990 legde de zgn. Resonansgroep
Monard-Adé plots een heel negatieve balans van de normaalschoolopleidingen
voor. Op een Leuvens colloquium in 1990 pleitten
Georges Monard en Jan Adé, zelfs voor een "situering
van de opleiding voor alle leraren op universitair niveau (zeker deze van het
s.o.) (verslag in: G. Monard, in: T.O.R.B. 91-92/2, p. 75). Er werd ook
verwezen naar de recente hervorming in Frankrijk. In september 1989 werd in
Frankrijk de opleiding voor onderwijzer en regent plots universitair: de IUFM
werd ingevoerd. Die opleidingen werden de voorbije jaren verantwoordelijk
gesteld voor de grote niveaudaling-ook voor PISA en TIMSS. In1990 voorspelde ik
dat het universitair maken zou leiden tot een vervreemding van de klaspraktijk.
Jan Adé die begin 1989 nog stelde dat het regentaat een
export-product was, bestempelde het in 1990 plots als een probleemgeval. En
dezelfde Adé orakelde op Didactief 1991 dat men inzake de lerarenopleiding
gewoon tabula rasa moest maken van de bestaande, volledig aftandse structuren
en opvattingen Volgens Adé moesten alle vormen van lerarenopleiding ook aan de
universiteit georganiseerd worden. Op 11 oktober 1992 blokletterde Guy Tegenbos
zelfs in De Standaard: "Lerarenopleiding moest al 25 jaar van universitair
niveau zijn". Ook de VLOR adviseerde in 1993 om het regentaat gewoon af te
schaffen.
Funeste rol van
topambtenaren Monard & Adé, DVO-directeur Standaert & inspectie
De grote stemmingmakerij tegen de lerarenopleidingen was
gekoppeld aan de algemene stemmingmakerij tegen het onderwijs - vooral ook van
topambtenaren. De stemmingmakerij is gestart op het moment dat Vlaanderen een
totaal autonoom onderwijsbeleid kon voeren, en uitpakte met de stelling: wat we
zelf doen, doen we beter. Secretarisgeneraal Georges Monard en zijn
1000-koppige administratie voelden zich plots geroepen om in die nieuwe context
het onderwijs in al zijn geledingen revolutionair te hervormen. De
topambtenaren lieten zich als administratie voortaan heel intens in met het
onderwijsbeleid; dit in tegenstelling met de administratie van weleer die
vooral in dienst stond van de scholen.
Het motto van Monard luidde: Kurieren am Symptom helpt
niet langer; enkel copernicaanse hervormingen kunnen nog soelaas brengen.
Later luidde het: de 21ste eeuw vereist totaal ander onderwijs en dus ook
totaal andere leraren en lerarenopleidingen. De knelpuntennotas stapelden zich
op; onze sterke onderwijstraditie kreeg niet de minste waardering - ook niet
toen bleek dat onze leerlingen wereldtopscores behaalden. In het rapport Het
educatief Bestel in België 1991 van Monard en co werd de kwakkel verspreid dat
er 9% zittenblijvers waren in het eerste jaar s.o. i.p.v. 3%. En dus deugde de
regentaatsopleiding niet.
Monard en Co opteerden ook voor een overrompelingsstrategie:
radicale hervormingen uittekenen en die vlug opleggen om zo een open debat te
voorkomen. We slaagden er geregeld toch in een stevig debat uit te lokken - en
zo een en ander af te blokken of in sterke mate af te zwakken. Om vernieuwingen
vlotter te kunnen doordrukken werd in 1991 ook een Dienst voor
onderwijsontwikkeling opgericht (DVO) onder de leiding van Roger Standaert
die een competentiegerichte, constructivistische en kennisrelativerende visie
propageerde, ook al destijds als VSO-promotor. Standaert & Monard
probeerden die visie op te dringen via de (nieuwe) eindtermen en ook op de
lerarenopleidingen via de invoering van de basiscompetenties voor toekomstige
leraren (1998).
De DVO van Standaert & het CEGO van Laevers mochten ook
de doorlichtingscriteria opstellen voorde nieuwe inspectie van 1991. Dit
beïnvloedde in sterke mate het optreden van de inspecteurs die zich al te graag
beriepen op de constructivistische Uitgangspunten bij de eindtermen, ook al
ging het hier niet om de officiële eindtermen, maar om de memorie van
toelichting, opgesteld door Standaert en Co. En de constructivistische
uitgangspunten bij de basiscompetenties fungeerden dan als leidraad bij de
doorlichting van de lerarenopleidingen in 2001 en later.
3.2 Vlaams onderwijs & lerarenopleidingen plots zwak
& hopeloos verouderd ook volgens de VLOR & univ. lerarenopleiders
De specifieke en deskundige Hoge Raad voor het Pedagogisch
Hoger Onderwijs werd in 1990 bij de invoering van de VLOR jammer genoeg
opgedoekt. Sindsdien moeide iedereen zich met de hervorming van de
lerarenopleidingen vooral mensen die de lerarenopleiding niet echt kenden:
topambtenaren als Georges Monard en Jan Adé, universitaire lerarenopleiders, onderwijskundigen
als Jan Van Damme, de DVO, de VLOR-vrijgestelden
.
De universitaire lerarenopleidingen waren sterk
vertegenwoordigd binnen de nieuwe VLOR-hoger onderwijs en binnen de algemene
raad van de VLOR; de normaalscholen waren sinds de afschaffing van hun Hoge
Raad weinig vertegenwoordigd. Dit leidde er o.a. toe dat ook het VLOR-bureau in
januari 1993 zelfs pleitte voor de radicale afschaffing van het regentaat. De
licentiaten moesten volgens het VLOR-bureau een bevoegdheid verwerven voor het
volledige secundair onderwijs, 6 jaar aso én tso/ bso. Indien de
lerarenopleidingen universitair zouden geworden zijn, dan zouden we al in de
jaren 1990 een immens lerarentekort aan onderwijzers en regenten gekend hebben.
Zelfs de universitaire lerarenopleidingen
voor licentiaat waren niet aantrekkelijk.
1990-1992 was dus de start van 30 jaar debat over de
hervorming van de lerarenopleidingen Vooruitlopend op de verdere historiek
stippen we nu al aan dat in een doorlichtingsrapport van Monard & Adé uit
2002 over de lerarenopleidingen eens te meer gesteld werd: "Waar de
leraar-regent destijds een bijzonder pluspunt van het Belgisch
onderwijspersoneel was, is hij/zij thans eigenlijk een van de belangrijkste
knelpunten" (Evaluatierapport, p. 32). Uit PISA-2000 die in december 2001
gerapporteerd werd, bleek nochtans dat onze 15-jarigen nog steeds
wereldtopscores behaalden; en dat wees indirect ook op de kwaliteit van de
leraren en van hun opleiding.
Naast topambtenaren als Monard en Adé kozen vooral ook
universitaire lerarenopleiders en onderwijskundigen als prof. Jan Van Damme in
1991 voor een "academisering van de lerarenopleiding door de professionele
opleiding te organiseren na een wetenschappelijke (universitaire)
onderbouw".
Het IMTEC-voorstel van Vertommen en co (1991) en het
CULOV-voorstel van de universitaire lerarenopleiders (1991) verkozen
comprehensieve opleidingen met een tweefasenmodel. In het comprehensief en
tweefasige model (1991) van de Contactgroep Universitaire Lerarenopleiding- en
Vorming werd voor een totale omwenteling van het normaalschoolonderwijs
geopteerd. Als reactie op de kritiek formuleerde ik in 1991 al een lijvig
pleidooi voor het behoud van de geïntegreerde lerarenopleidingen (zie punt 5).
Ik drong in 1991 als actief lid van de Stuurgroep Onderwijs van de Stichting
Lodewijk de Raet eveneens aan op een colloquium over dit thema. Het werd een
controversieel en druk bijgewoond colloquium op 7 december 1991.
Zelfs Louis Van Beneden, algemeen-secretaris van de
COV-vakbond voor het basisonderwijs en voorzitter VLOR-basisonderwijs, ijverde
in 1992 voor een universitaire vorming van alle leerkrachten (Christene School,
9 mei 1992). Met de visie van de eigen achterban hielden Louis en de VLOR geen
rekening.
Sterke eerste graad s.o. en sterke regentaatsopleiding vanaf 1991 in vraag gesteld
Enkele illustraties. In het rapport Het Educatief Bestel in
België van 1991 sloten de rapporteurs Georges Monard en co zich in het
hoofdstuk over de lerarenopleiding sterk aan bij het rapport van de commissie De
Landsheere (1990) dat de overheveling van het pedagogisch hoger onderwijs naar
de faculteit pedagogische wetenschappen bepleitte. Georges Monard, Jan Van
Damme en Co poneerden in dit rapport ook ten onrechte: "Zowel in de
Vlaamse Gemeenschap als in de Franse en de Duitstalige Gemeenschap is het
eerste jaar van het secundair onderwijs een jaar vol valstrikken met een
ontstellend hoog aantal leerlingen met achterstand" (p. 183). Er waren
volgens hen in Vlaanderen 9% zittenblijvers en evenveel als in Franstalig
België. In werkelijkheid waren er maar 3%, en in landelijke regios als bij ons
in Torhout veelal maar 1,5%. De directeurs en oud-studenten regenten die we
contacteerden bevestigden de grote kwakkel van topambtenaar Monard en
onderzoeker Jan Van Damme. Ofwel waren Monard en zijn administratie niet
bekaam, ofwel pakten ze moedwillig met die kwakkel uit, een kwakkel die
achteraf nooit meer kon rechtgezet worden. Ik begrijp ook niet dat de
zittenblijvers-prof Jan Van Damme zon kwakkel onderschreef.
Op basis van een aantal foutieve/vervalste gegevens en
tendentieuze voorstellingen werd op het OESO-symposium van 2 mei 1992
voortdurend gejammerd over de kanker van het zittenblijven, het cascadesysteem
. De verslaggever Johan Vanderhoeven stelde op het symposium ook dat de bestrijding
van de kankerplek van de lagere cyclus een ander soort leerkrachten en een
radicale hervorming van het regentaat vereiste. De regentaatsopleiding werd op
basis van enorme kwakkels over zittenblijven in het eerste jaar s.o. verantwoordelijk
gesteld voor de (vermeende) lage kwaliteit van de lagere cyclus secundair
onderwijs en voor de vele verzonnen kwalen (zittenblijven, watervalsysteem,
leerproblemen, analfabetisme, pesten, leermoeheid ... ). Dit was meteen ook destart
van 25 jaar debat over de structuurhervorming van het s.o. En tegelijk werd
geconcludeerd dat de leraren-regenten slecht opgeleid waren en dat het regentaat
drastisch hervormd en zelfs afgeschaft moest worden. In de namiddagsessie over
de lerarenopleiding onder leiding van prof. Gustaaf Tistaert probeerde ik de
kritieken te weerleggen en hield ik een pleidooi voor het behoud van de
klassieke en geïntegreerde opleidingen. Ook volgens prof. Jan Van Damme en het
departement pedagogische wetenschappen van de K.U. Leuven moesten de regentaten
opgedoekt worden. (Reflecties over de hervorming van de lerarenopleiding,
1993). Zelfs de CURO (vakbond van katholieke leerkrachten in het
rijksonderwijs) bepleitte in 1992 de afschaffing van het regentaat: "De
CURO stelt voor dat alle leraars voor secundair onderwijs (inclusief leraars
technische vakken) voor alle graden een opleiding krijgen aan de universiteit
en/of HOLT (b.v. opleiding industrieel ingenieur (Brandpunt,1992, p. 316).
Walter Jansen (docent UA en VUB & vroegere normaalschooldocent)
ergerde zich samen met mij aan de denigrerende toon waarop veel professoren
& beleidsmakers over het normaalschoolonderwijs spraken. Hij schreef:
"De toon is op het randje af van betutteling. Academici die van 'leraren
opleiden' soms maar amper kaas gegeten hebben, stippen even aan wat er allemaal
fout gaat in de normaalscholen, en hoe men het gauw beter kan gaan doen. De
dozen die als alternatief worden aangereikt zijn nagenoeg leeg. De panacee
heet: academisering: het aanbieden van meer algemeen theoretische vakken. De
vele kritische geluiden over academisering in het buitenland worden amper aan de
orde gesteld "(AKO-berichten, juni 1992). Jansen betreurde verder dat
zelfs de degelijke stagepraktijk op de normaalscholen ten onrechte als negatief
voorgesteld werd en hekelde de verontschuldigende toon waarop de professoren
over hun eigen universitaire opleidingen spraken. Ook de Leuvense prof. M. De
Vroede nam afstand van zijn collegas, en pleitte voor de klassieke
lerarenopleiding. Onderwijs ondermaats, dus lerarenopleidingen deugen niet.
De hervormingsplannen voor de lerarenopleiding werden
steevast gelegitimeerd met de stelling: De kwaliteit van het onderwijs staat
of valt met de kwaliteit van de leerkrachten. Toen Monard rond 1990, met deze
stelling uitpakte, repliceerde ik dat de kwaliteit van het onderwijs nog steeds
vrij hoog was, en dat dit dus precies wees op de kwaliteit van de
lerarenopleidingen. Ik wees minister Vanderporten er in 2001 op dat ook uit
landenvergelijkende studies - TIMSS 1995 & 1998 PISA-2000 - bleek dat onze
Vlaamse 14- en 15-jarigen nog steeds wereldtopscores behaalden, en dat dit mede
de verdienste was van de leraren en de lerarenopleiders. Rond 1990 kon ik
jammer genoeg hiermee nog niet uitpakken.
4 Verzet tegen stemmingmakerij tegen s.o.én l.o. én &
lerarenopleidingen in 1992-1993
1990-1993 was een periode waarin niet enkel de lerarenopleidingen,
maar ook het secundair en het lager onderwijs het bijzonder hard te verduren
kregen. Pas in 1992 lazen we de in vorig punt al besproken zittenblijverskwakkels
in het rapport het Educatief bestel in België van eind 1991. In vorig punt
schreef ik al dat daaruit besloten werd dat onze eerste graad s.o. een groot
probleem was, dat de regenten hun taak niet aankonden en dus ook slecht
opgeleid waren. Op basis van cijfers van het PMS-Torhout wisten we dat er onze
regio geen 9% zittenblijvers waren in het eerste jaar s.o., maar 1,6%. Mijn
broer, aso-directeur, besloot onmiddellijk om het fabuleuze getal 9 te
weerleggen door een telling in alle scholen van het katholiek onderwijs en kwam
in 1993 op 2,5%.
In mei 1992 deelde ik secretaris-generaal Monard en de
topambtenaren mee dat ik me grote zorgen maakte over hun stemmingmakerij en
over hun revolutionaire bevlogenheid - op een al vermelde bijeenkomst van de
top van de administratie in Nieuwpoort. Ik stelde dat ons onderwijs en onze
lerarenopleidingen nog steeds van een hoog niveau waren, en dat de door hem
verguisde eerste graad s.o. nog steeds een succescyclus was met weinig i.p.v.
veel zittenblijvers, 1,6% in regio Torhout.
Monard repliceerde spottend dat het merkwaardig was dat een
mei-68-er als Feys schrik had van revoluties. In Nieuwpoort formuleerde ik ook
nog eens mijn argumenten voor het behoud van de geïntegreerde opleidingen
zoals ik ze ook al in een opiniebijdrage in 1991 had geformuleerd. In punt 5 ga
ik er uitvoerig op in.
Begin september 1992 verschenen er in de pers en op TV niets
anders dan vernietigende kritieken op ons onderwijs naar aanleiding o.a. van
het rapport Het educatief bestel in België. van Monard en co. Guy Tegenbos sprak
zich somber uit en fantaseerde dat amper 40% van de leerlingen zonder
overzitten het s.o. verliet, dat het niveau van ons Vlaams onderwijs heel laag
was, en dat dat de lerarenopleidingen al 25 jaar universitair hadden moeten
zijn. Een aantal onderwijskundigen & de VLOR-kopstukken sloten zich in 1992
al te graag aan bij het gelamenteer over het zittenblijven van Monard en co. De
Leuvense prof. Roland Vandenberghe
lamenteerde op de radio begin september op basis van een Unesco-studie dat ook ons
lager onderwijs wereldkampioen zittenblijven was. Hij besefte niet eens dat
onze ambtenaren vergeten waren het aantal oudere leerlingen eind zesde leerjaar
te delen door 6 - zoals afgesproken was.
Ook in het tijdschrift Persoon en Gemeenschap werd die
kwakkel overgenomen. We wezen er prof.Henk van daele op; achteraf was hij zo
eerlijk om die kwakkel recht te zetten. Maar intussen was wijd verspreid dat
ook ons lager onderwijs wereldkampioen zittenblijven was samen met
Tobago-Trinidad. Prof. Vandenberghe& anderen stelden eveneens dat het
jaarklassensysteem de oorzaak was van het zittenblijven en van veel andere
kwalen. Deze belangrijke pijler van effectief onderwijs werd in die tijd door heel
wat onderwijsexperts in vraag gesteld - en ook nog begin november j.l. pakten
Leuvense onderzoekers er mee uit -zie bijdrage over zittenblijven in dit nummer.
Ik deed de voorbije 30 jaar mijn best om dit te weerleggen. Het
jaarklassensysteem met de eraan verbonden leerplannen en methodes per leerjaar,
is o.i. een van de basispijlers van onze sterke onderwijstraditie; het is geen
toeval dat het ook nog bijna overal toegepast wordt.Iets later nam ook De Bond voor grote gezinnen de zittenblijverskwakkels
over. Ik probeerde in 1992 de kwakkels over zittenblijven in de eerste graad
s.o. en in het lager onderwijs te weerleggen op een studiedag in de UA over het
OESO-rapport over het Vlaams onderwijs, op studiedagen van De Bonde.a , in
bijdragen in Onderwijskrant, in lezersbrieven naar de kranten.
Laevers: basisonderwijs stamt uit 19de eeuw
In juni 1992 sloot ook de Leuvense prof. Ferre Laevers
(CEGO) zich graag aan bij het gelamenteer over zittenblijvers, jaarklassen en
over de lerarenopleidingen. In een interview met als titel Basisonderwijs
stamt uit de vorige eeuw proclameerde hij dat ons onderwijs één brok ellende
was. We citeren even. Ons lager onderwijs lijkt op een kantoor dat vandaag nog
met een mechanische schrijfmachine werkt, terwijl iedereen weet dat de computer
bestaat. Het grote aantal zittenblijvers in Vlaanderen is slechts de top van de
ijsberg. Een heleboel kinderen die niet blijven zitten, verwerkten ook de leerstof
niet, ze werden alleen trucjes aangeleerd en zijn door de leerstof heen
geloodst. Als men zou selecteren op basis van inzicht, dan zouden nog veel meer
kinderen blijven zitten. De leerkrachten beseften niet eens dat hun onderwijs
een eeuw achterop is (in bijdrage: Basisonderwijs stamt uit de vorige eeuw
(DS, 19.06. 1992).
Al dit gelamenteer tastte uiteraard ook de waardering voor
de onderwijzers en de normaalscholenaan; en was koren op de molen van
normaalschoolbelagers als Georges Monard, Jan Adé, prof. Jan Van Damme en tal
van universitaire lerarenopleiders.
Mijn repliek in DS van 28 sept. 1992 , & bestrijding van
zittenblijven-kwakkels. ...
Op 28 september 1992 repliceerde ik eens te meer op al die
aantijgingen in een opiniebijdrage in De Standaard: Cijfers zeggen niet
alles. Ik wees op de kwakkels die verkocht werden i.v.m. zittenblijven, jaarklassensysteem
als oorzaak van alle kwalen, e.d.: b.v. geen 9% in het eerste jaar s.o., maar
3%; geen 25% van de leerlingen met enorme achterstanden, enz. Ik poneerde
verder: Het aantal beleidsmakers, universitaire adviseurs en vrijgestelden allerhande
voor de permanente vernieuwing van het onderwijs is de voorbije jaren sterk
toegenomen. Het zijn die mensen die elkaar in Brussel in allerhande clubs
frequenteren, de spelregels bepalen en spijts alle beloften voor meer
autonomie voor de scholen en leerkrachten regulerend en sterk moraliserend
optreden, en uitpakken met allerhande stemmingmakerij tegen onze sterke Vlaamse
onderwijstraditie. Zo wordt de kloof tussen de top en de basis, tussen de vele
beleidsbepalers en de veldwerkers alsmaar groter. De macht van de
praktijkvreemde en idealistische beleidsadviseurs & topambtenaren neemt
toe en de invloed van de meer realistische praktijkmensen wordt ingeperkt.
Ik wees ook op het gevaar van het werk zoeken voor de eigen vernieuwingswinkel
door de sterke toename van het venieuwingsestablishment.
Ik ontving veel instemmende reacties vanuit het
onderwijsveld, maar mijn vrees van 1992 werd bewaarheid. De stemmingmakerij
vanuit de Brusselse cenakels e.d. nam de erop volgende jaren nog toe.
Een paar voorbeelden. Vanaf 1991 klonken de 1 septemberboodschappen
van beleidsmakers, van Guy Tegenbos van De Standaard, ... steeds
onheilspellend. In de onderwijsbalans die het overheidstijdschrift KLASSE in
januari 2000 voorlegde, werd gesteld dat
we nog lesgaven als in de 19de eeuw. We wezen minister Marleen Vanderpoorten er
begin 2001 in een interview op dat Klasse een funeste rol speelde, dat er maar 3% zittenblijvers waren in het eerste
jaar s.o. en geen 9%. Ze repliceerde: Waarom zou ik Onderwijskrant geloven, en
niet mijn topambtenaren? Toen we haar ook wezen op onze sterke
onderwijstraditie en hoge TIMSS en PISA-scores, repliceerde ze dat dit verleden
tijd was, en dat de 21ste eeuw een ander soort onderwijs en leerkrachten
vereiste, veel minder kennis- en prestatiegericht e.d. En volgens haar moesten
dus ook de lerarenopleidingen dringend hervormd worden.
Samen met mijn broer Gaby Feys schreef ik ook brieven naar
de pers om de zittenblijverskwakkelste weerleggen. Hein De Belder schreef
hierover in een bijdrage in de krant De Standaard van 7 maart 1995 een en ander:
Het broederpaar Feys ging de voorbije jaren in de aanval tegen die volgens hen
alarmerende cijfers over zittenblijven e.d. verspreiden. Gaby Feys kwam in een
eigen studie tot 2,5% zittenblijvers in het eerste jaar s.o. en geen 9%. De
Belder nam verder uitgebreid mijn uitleg op omtrent een grote kwakkel over het
aantal zittenblijvers in het lager onderwijs in een Unesco-rapport: onze administratie
vergat het aantal te delen over het aantal leerjaren, door 6 dus. Toch slaagden
we er nooit in de kwakkel van 1991 in het rapport Het educatief bestel in
België weg te werken. Ook in recentere debatten over de structuurhervorming
van het s.o. werd hij weer opgediend. Hij werd ook nooit officieel&
publiek rechtgezet door de verantwoordelijken voor deze kwakkel: Georges Monard
en prof. Jan Van Damme. Kwakkels zijn vaak zo breed verspreid dat de waarheid
hen nooit kan achterhalen. Leuvense onderzoekers verspreidden ook in 2011 en
2012 grote kwakkels over zittenblijven in het eerste leerjaar e.d. Eind 2013
gaven ze wel in Pedagogische Studiën toe dat ze zich hadden vergaloppeerd, maar
intussen was de stelling dat zittenblijven overbodig en nefast was breed
verspreid en in het geheugen geprent
Vanaf 1990 werd dus decennialang door een aantal onderwijsexperts
& beleidsmakers de indruk gewekt dat ons onderwijs op alle niveaus hopeloos
verouderd was, dat er enorm veel zittenblijvers waren in de eerste graad s.o.,
enz. Toen uit landenvergelijkende TIMSS- en PISA-studies vanaf 1995 bleek dat
onze Vlaamse 10-, 14- en 15-jarigen wereldtopscores behaalden, werd dit door de
hervormers ook steeds weggemoffeld. Nooit werd er op gewezen dat het Vlaams
onderwijs rond 1990 -2000 nog steeds van een hoog niveau was en wereldtopscores
behaalde voor TIMSS en PISA. Jammer genoeg is precies door de vele
stemmingmakerij sinds 1989 en de ermee gepaard gaandenieuwlichterij het niveau
van ons onderwijs de voorbije decennia gedaald. Ook in de
O-ZON-Onderwijskrant-campagne-2007 wees ik er nog eens op dat precies het in
vraag stellen van onze sterke onderwijstraditie tot een niveaudaling heeft
geleid.
Ik waarschuwde ook al in 1984 voor stemmingmakerij en de
eraan gekoppelde verlossingstrategie: Pedagogische rages, hypes, neomanie,
prestatievijandigheid, veralgemening & verabsolutering van deelaspecten en
eenzijdige aanpakken, ondoordachte structuurhervormingen
leiden tot elkaar snel
afwisselende modeverschijnselen en aantasting van onze sterke
onderwijstraditie. Dit remt de vernieuwingsbereidheid en de motivatie van de
leraren af. Dit leidt ook tot niveaudaling (Onderwijskrant nr. 35 september
1984). In 1984 vermoedde ik wel nog niet dat de beeldenstormerij en neomanie
enkele jaren later nog in sterke mate zouden toenemen.
5 Argumenten voor behoud van klassieke, geïntegreerde
lerarenopleidingen
Een aantal lerarenopleiders en normaalscholen namen vanaf
1990 het voortouw in de verdediging van de klassieke geïntegreerde
normaalschoolformule. Ze verzetten zich tegen de voorstellen die opteerden voor
het uitstellen van de professionele vorming tot na 2 jaar academische vorming,
voor een gezamenlijk eerste jaar, enz. Ik nam hierbij samen met enkele
Torhoutse collegas het voortouw. In oktober 1991 formuleerde ik al een
uitgebreid standpunt onder de titel: Universitaire Lerarenopleiding:
contradictio in terminis, geen redding, maar ontreddering. Die tekst werd ook
op voorhand aan de sprekers op het colloquium van de Stichting Lodewijk de Raet
bezorgd (januari 1992), en stak ook in de documentatiemap voor de deelnemers.
Die opiniebijdrage verscheen iets later in Onderwijskrant. Ik citeer mijn
argumenten voor het behoud van de geïntegreerde lerarenopleidingen. Ze lijken
me nog steeds valabel.
Voor de opleiding van onderwijzers en regenten heeft men
ook in de toekomst gespecialiseerde en geïntegreerde beroepsopleidingen nodig.
Het constructieprincipe van een goede lerarenopleiding is gebaseerd op de
samenhang en gelijktijdige opbouw van drie wezenlijke componenten: de
vakinhoudelijke (leerinhoudelijke), de (vak)didactischonderwijskundige en de
praktijkcomponent. Deze drie-eenheid is op de geïntegreerde opleidingen ook nog
verenigd in één en dezelfde persoon (docent). Dit garandeert de wederzijdse
transfer tussen de drie pijlers en de praktijkbetrokkenheid. De voorgestelde
academisering van lerarenopleidingen deugt niet: in de eerste 2-jarige fase een
academische vakopleiding zoals op de universiteit, daarna pas de pedagogische
opleiding, een beperkte stage en dit pas vanaf het derde jaar, onderwaardering
van de veelzijdige professionele talenten van een goede leerkracht. Dit alles
zou de samenhang, de symbiotische opbouw én de specifieke afstemming op een
bepaalde leeftijdsgroep onmogelijk maken.
De kracht van de klassieke lerarenopleiding berust op het
feit dat het hier gaat om een beroepsgerichte opleiding met een integratie
tussen de vakinhoudelijke, de vakdidactische en de praktijkopleiding. Van bij
de start zijn er dus ook praktijkoefeningen en vormen van stage. Ik wees ook
op het feit dat universitaire instituten te ver afstaan van de klaspraktijk en
mede daardoor al te vlug uitpakken met didactische en pedagogische hypes.
We voorspelden in dit verband dat in Frankrijk het vervangen
van de normaalschoolopleiding door een universitaire IUFM-opleiding in 1989 tot
een vervreemding van de klaspraktijk en tot een niveaudaling zou leiden. De
voorbije 20 jaar kregen die universitaire opleidingen enorm veel kritiek te
verduren; de Franse leerlingen behaalden ook voor TIMSS (10- en 14-jarigen) en PISA
(15-jarigen) een opvallend zwakke score, veelal een jaar achterstand in
vergelijking met de Vlaamse 15-jarigen. Ik wees er ook op dat het universitair
maken zou leiden tot een groot tekort aan leerkrachten voor het basisonderwijs
en voor de lagere cyclus s.o.
6 Van hervormingsplan Van den Bossche-1992 tot decreet
lerarenopleiding van 1996
In 1992 formuleerden minister Luc Van den Bossche &
topambtenaar Georges Monard een eerste hervormingsplan voor de
lerarenopleiding. Dit leidde tot een jarenlang en heftig debat over al dan niet
academisering, al dan niet een gemeenschappelijk eerste jaar voor alle
opleidingen e.d. Na jarenlange discussie verscheen het decreet betreffende
lerarenopleiding en de nascholing van 16 april 1996 met uitvoering vanaf
september 1997)
Begin 1992 zag het lot van de lerarenopleidingen er vrij
somber uit. Velen bleven ook opteren voor academisering. Op 8 mei 1992 nodigden
we minister Van den Bossche op onze Torhoutse lerarenopleiding uit voor een
dringend debat over de hervormingsvoorstellen en over onze visie en kritiek. We
waren verrast dat Van den Bossche voor het eerst openlijk toegaf dat hijzelf
uiteindelijk toch veel voelde voor ons standpunt, nu ook tegenstander was van
de academisering en voor het behoud van de bevoegdheid van de regenten voor de
tweede graad. Monard was ook aanwezig en keek maar sip.
We citeren even uit de bijdrage die we hierover publiceerden
in Brandpunt (COC, juni 1992): In zijn antwoord op de voorstelling van ons
standpunt zei minister Van den Bossche dat hij nu toch wel het meest voelde
voor het geïntegreerde en beroepsgerichte opleidingsmodel waarbij inderdaad
theorie en praktijk vanaf de eerste dag gekoppeld worden en in handen zijn van
dezelfde docenten. Hij gaf verder toe dat ook het vigerende regentaatsmodel en
de wisselwerking tussen regenten en licentiaten in de tweede graad eigenlijk
niet slecht functioneerde.
Ook de lerarenopleiding Heverlee was heel actief in de
strijd voor het behoud en de optimalisering van de klassieke
lerarenopleidingen. Zelf hadden we wel veel moeite met hun voorstel voor een
verlenging van de opleiding tot vier jaar. We vonden dit voor een
beroepsopleiding die vanaf de eerste dag vrij praktijkbetrokken is niet
echt nodig en vreesden vooral dat hierdoor de aantrekkingskracht van de
lerarenopleidingen opnieuw een flinke deuk zou krijgen, net zoals bij de
verlenging in 1984. Lerarenambt in een nieuw perspectief-1993
In 1993 kondigde minister Van den Bossche een nieuwe
hervormingsnota aan.
We lazen adviezen om toch de regentaatsopleiding grondig te
hervormen. Midden juni 1993 trokken we naar Brussel om er met Onderwijskrant
Van den Bossche te interviewen. Ik was vast van plan om nog eens de hervorming
ter sprake te brengen, maar Van den Bossche weigerde hier op in te gaan omdat
hij niets wou lossen over een nieuwe nota die volgens hem in voorbereiding was.
In oktober 1993 verscheen dan de ministeriële discussienota
Het lerarenambt in een nieuw perspectief. De nota bevatte veel fantasierijke en
nefaste voorstellen. Het regentaat bleef wel bestaan, maar werd tegelijk
ontwricht en gewurgd. Men wou de regent nu plots heel polyvalent maken
(bevoegdheid voor breed vakkenpakket), maar tegelijk zijn bevoegdheid beperken
tot de eerste graad secundair onderwijs.
De zgn. wetenschappelijke optie leidde tot een bevoegdheid
voor vijf vakken: wiskunde, fysica, natuurwetenschappen, technologische
opvoeding en wetenschappelijk werk; de maatschappelijke optie bevatte de meest
uiteenlopende vakken: aardrijkskunde, geschiedenis, economie, handel en
biologie; de optie expressievakken: muzische, plastische enverbale expressie;
de taalkundige optie: Nederlands/Frans
Zo'n polyvalente regent, een soort
onderwijzer, was niet langer bevoegd voor de tweede graad s..o. Er kwam enorm
veel protest op de discussienota. Met onze lerarenopleiding reageerden we
uitvoerig op de voorstellen. We deden dit nog eens over toen we op school het
bezoek kregen van een vertegenwoordiger van de minister, mevrouw Ramant.
De universitaire lerarenopleiders en het departement
pedagogische wetenschappen van de K.U. Leuven mengden zich in 1993 eens te meer
in het debat. Prof Jan Van Damme en co publiceerden het rapport: Reflecties
over de hervorming van de lerarenopleiding met veel kritiek op de
regentaatsopleiding en met het voorstel om het regentaat gewoon af te schaffen.
Ook Het VLOR-bureau pleitte in januari 1993 (5 & 19 januari) voor de
radicale afschaffing van het regentaat. Het VLOR-bureau stelde twee jaar
lerarenopleiding voor vanaf de licenties en hiermee zouden de licentiaten een
bevoegdheid verwerven voor het volledige secundair onderwijs
De lerarenopleiding: een nieuwe uitdaging-1994
In november 1994 publiceerde het duo Van den Bossche-Monard
dan hun aangepaste nota De lerarenopleiding: een nieuwe uitdaging. De brede en
fantasierijke vakkenclusters waren plots verdwenen, maar de regent was voor de
tweede graad nog slechts bevoegd voor het vak dat hij speciaal met het oog op
de tweede graad zou uitdiepen. Hierop kwam er opnieuw veel protest vanwege de
lerarenopleidingen. Om de weerstand tegen zijn plannen te breken riep minister
Van den Bossche in december 1994 de zgn. Elewijt-club samen waarin de
normaalschooldocenten niet eens vertegenwoordigd waren. Op het marathonweekend
in Elewijt werd de inkrimping van de bevoegdheid van de regent goedgekeurd: nog
slechts één vak in de tweede graad. Dit betekende o.i. een ontwaarding van het
beroep en langzame wurging van het regentaat.
Een paar dagen na Elewijt trokken we met een delegatie naar
de Koningsstraat voor een betoging en een onderhoud met de minister. Van den
Bossche liet ons eerst een uur wachten en zegde dan plots het onderhoud af.
De strijd bleef duren. Vanaf 1995 was ik ook actief
betrokken bij de oprichting en werking van CODELO (COntactgroep DEpartementen LerarenOpleiding).
CODELO besteedde veel aandacht aan de discussie over de vakkenclusters in het
regentaat, de bevoegdheid van de regent in de tweede graad en de
gemeenschappelijke start. Op 30 november 1995 formuleerden we met CODELO een
uitvoerig standpunt als reactie op het ontwerpdecreet van 8 november 1995. We
betreurden de gemeenschappelijkheid die men wou opleggen in het eerste jaar van
de lerarenopleidingen, de inkrimping van de bevoegdheid van de regent tot de
eerste graad en de besparingen als gevolg van het hogescholendecreet van 1994.
Gemeenschappelijk eerste jaar, gemeenschappelijkheid binnen de drie
opleidingen?
Een belangrijk discussiepunt in de hervormingsplannen van
Van den Bossche-Monard betrof de zogenaamde gemeenschappelijkheid binnen de drie
normaalschoolopleidingen. In het beleidsplan werd zelfs geopteerd voor een
gemeenschappelijk jaar voor alle studenten. Ook Monard en Adé, de DVO van Roger
Standaert, de CULOV, de VLOR, het COV
bepleitten een grote mate van
gemeenschappelijkheid in de verschillende opleidingen (van kleuterleidster tot
regent). Hiermee werd volgens ons geraakt aan de integratie tussen theorie en
praktijk en er zou minder tijd overblijven voor de specifieke vakdeskundigheid
en voor de stages op het specifieke en toekomstige onderwijsniveau.
Decreet lerarenopleiding 1996
Op16 april 1996 verscheen dan het decreet lerarenopleiding.
Voor de lagere normaalschool waren er al bij al niet zoveel inhoudelijke
veranderingen. Alles werd nu wel uitgedrukt in termen van contacturen en studiepunten.
De wetgever bepaalde dat elk studiejaar een volume van 60 studiepunten
vertegenwoordigt. Dat betekent dat van de student in elk studiejaar verwacht
wordt ten minste 1.500 en ten hoogste 1.800 uren te besteden aan het volgen van
onderwijs- en andere activiteiten en aan het eigen studiewerk.
Bij het uitwerken van het studieprogramma kent de hogeschool
aan elk vak of opleidingsonderdeel studiepunten toe. Een studiepunt komt
overeen met 25 à 30 uur studieomvang voor de student. Of een vak in een studieprogramma
thuishoort en hoeveel studiepunten er worden aan toegekend, wordt bepaald door
het opleidingsprofiel dat de hogeschool voor elke opleiding uitwerkt.
Het decreet had wel grote gevolgen voor de
regentaatsopleiding: te grote verscheidenheid vakkencombinaties
Met het decreet werden de vakkencombinaties in het regentaat
vanaf 1997 flexibeler en nam hun aantal sterk toe. Elke student(e) kiest in
principe zelf zijn vakkencombinatie, aansluitend bij de eigen belangstelling en
capaciteiten. De vakkencluster is samengesteld uit vakken of opleidingseenheden
waarin men later zelf zal lesgeven. De meeste opleidingseenheden hadden gewicht
1, sommige gewicht 2. De student stelt zijn basiscluster samen voor een
totaalgewicht van 3. In Torhout organiseerden we volgende opleidingsonderdelen
met gewicht 1: aardrijkskunde, geschiedenis, Engels, wiskunde, fysica,
biologie, Frans, Nederlands, godsdienst, economie, technisch-technologische
opvoeding (TTO), informatica, bewegingsrecreatie en project algemene vakken
(PAV).Duits en chemie werden afgebouwd. Lichamelijke opvoeding en
handel-burotica (Ha-Bu) kregen gewicht 2. Ook studenten L.O. konden nu L.O.
combineren met Engels, informatica,
Het aantal vakkenclusters was dus sterk toegenomen, maar
omwille van organisatorische redenenwas niet elke denkbare combinatie haalbaar.
Wij zelf en veel regentaatsdocenten hadden echtervoorgesteld om aan de vroegere
stamvakken Nederlands, Frans en wiskunde toch een gewicht 2 toe te kennen. Uit
de Evaluatie van de lerarenopleidingen (2001) bleek dat velen voorstander waren
van een zwaarder gewicht voor die grote vakken zoals de stamvakken uit het
verleden. Dit zou een grotere deskundigheid garanderen, vooral ook voor de tweede
graad s.o.
De studenten moesten vanaf het tweede jaar een vak kiezen om
uit te diepen. De regentaten zijn altijd tegenstander geweest van de nieuwe
vorm van uitdieping van één vak. De nieuwe programmastructuur bracht nog geen
wijzigingen mee inzake de onderwijsbevoegdheid van de regent. Aanvankelijk wou de overheid de bevoegdheid voor de tweede
graad beperken tot het uitgediepte vak. Dit voornemen stootte op verzet. Een
afgestudeerde verwierf volgens het nieuwe decreet nog steeds onderwijsbevoegdheid
voor de eerste en tweede graad aso, tso, kso en tevens voor de derde en vierde
graad bso en voor het buso.
De structuurhervorming maakte een haast onoverzichtelijke
verscheidenheid van combinaties mogelijk. Op het Torhouts regentaat waren er
maar liefst 127 vakkenclusters. Het samenstellen van het lessenrooster werd een
uiterst moeilijke zaak. Een gevolg was ook dat er nu meer dan ooit les gegeven moet
worden aan kleine groepen, ook voor de uitdieping. Voor het degelijk
organiseren van zo'n flexibel systeem moest men ook over meer docenten
beschikken, maar de invoering van Hogescholen in 1995 leidde tot een
vermindering van het aantal docenten met 25%. Noodgedwongen werden in de meeste
scholen een groot aantal uren die bestemd zijn voor de opleidingen voor het
lager- en kleuteronderwijs naar het regentaat overgeheveld.
Het decreet van 1996 leidde wel tot grotere inhoudelijke
verschillen tussen de lerarenopleidingen en dit is gevolg van het
Hogescholendecreet dat meer inhoudelijke vrijheid toeliet.
|