Prof. Denis Jeffrey :
ondermijning van intellectueel en moreel gezag van de school en van eleerkrachten ook in leerlinggerichte & constructivistische
hervorming in Québec (rond 2000)
Auteur: prof. Denis
Jeffrey, Faculteit Opvoedkundige Wetenschappen, Universiteit Laval, Québéc,
Canada
Vooraf: deze bijdrage verscheen in Education et Francophonie, Volume XXX, N° 1, printemps 2002. De auteur schreef deze bijdrage als reactie
op recente hervormingsplannen van het
onderwijsministerie in Québec waarin de modieuze refreintjes van het
kindvolgende constructivisme & welbevinden e.d. centraal stonden. Hij meent
o.a. dat de beleidsmensen met de principes achter de hervorming het gezag en de
basisopdracht van de leerkracht en de school verder aantasten. Die hervorming
leidde tot een sterke niveaudaling en de constructivistische en child-centered
hervorming werd teruggeschroefd.
De visie van Jeffrey staat haaks op de de ondermijning van het gezag van de school en van de leerkrachten in publicaties van Jacques Rançière in 'De onwetende meester', Michel Foucault, ... waarmee pedagogen en leraren in hun universitaire opleiding vaak (eenzijdig) mee geconfronteerd worden.
1 Inleiding
1.1 Geen harde hand,
maar legitiem gezag
Het gezagsvol optreden van de leerkracht is een probleem
geworden. Om misverstanden te vermijden stellen we voorop dat we in ons
pleidooi voor het herstellen van het gezag van de school en van de leerkrachten
geenszins betekent dat we pleiten voor
gezag gebaseerd op schrik en bedreigingen, voor restauratie van een zogezegd verloren paradijs.
Een leraar die de leerlingen aanspreekt,
die zich doet respecteren via zijn besluitvaardigheid, zijn intellectuele
capaciteiten, zijn morele waarden, zijn bezieling, zijn moed, zijn begrip, zijn
leiderschap, moet zelden een beroep doen op bedreigingen. Gezag onderscheidt
zich van bedreiging en dwang in de mate dat het gezag wordt aanvaard,
gerespecteerd en goedgekeurd. Daarom zegt men ook dat gezag een legitieme macht
is. Deze macht berust zowel op de politieke, intellectuele en morele dimensies
van de lesgever als op deze van zijn lesgeven.
1.2 In gezag strijdig met gelijkheidsbeginsel, kinderrechten en 'democratische' school?
Niettegenstaande het cruciale belang van (legitiem) gezag,
blijft er in de onderwijswereld een dubbelzinnigheid bestaan rondom het gezag
van de leraar. Men ziet zijn autoriteit al te vaak als strijdig met het
gelijkheidsbeginsel en met de rechten van het kind. Zo'n voorstelling vertrekt
van de foute veronderstelling dat de school zomaar een democratische ruimte is.
De school is -net als het gezin- allesbehalve een democratische omgeving. Men
kan eventueel spreken over de school als een milieu met een democratische &
humane inslag, maar dat is nog iets anders dan een school als een democratische
omgeving. Zolang een kind 'minderjarig' is, leert het de vrijheid, de
levenskunst en de democratie kennen onder de voogdij van volwassenen. Het kan
zich niet onttrekken aan het ouderlijk gezag thuis noch aan het gezag van de
leraar in de klas. Zonder dat gezag kan een lesgever zijn beroep niet
uitoefenen.
De gezagscrisis in de schoolwereld schept niet alleen problemen
voor de leraren maar ook voor de leerlingen. Daarom lijkt het ons belangrijk na
te denken over de diverse dimensies van het gezag en van de relatie
leerkracht-leerling. Die relatie wordt vaak enkel beschreven in termen van een
(affectieve) pedagogische relatie en men gaat dan voorbij aan de intellectuele, politieke en
morele dimensies van die relatie en van het gezag van de leerkracht.
2 Gezag(scrisis):
problematisering
2.1 Individualisme en momentaan welbevinden
Een leerkracht wijst als gezagsdrager de gemeenschappelijke
normen en waarden aan, de persoonlijke en sociale limieten die gunstig zijn
voor de ontwikkeling van de leerlingen. De aantasting van de normen en waarden
binnen de hedendaagse maatschappij werkt de gezagscrisis in de hand. Het
modieuze vooropstellen van de ontwikkeling van de persoonlijke autonomie van de
jongere, leidde tot een sterke toename van zijn individuele wensen en
verlangens..
Geobsedeerd door het streven naar permanente verandering en
door de vlucht vooruit, stelden velen dat het gezag van de leerkracht en alle opgelegde
regelingen (bv. ook examens) tot
'vervreemding', 'verknechting' en 'disciplinering' van de leerling leidden.
Door het opdrijven van de persoonlijke autonomie en het individualisme zou de
jongere zelfstandig een gelukkige toekomst moeten afbakenen. Het is o.i.
nochtans precies het opdrijven van het individualisme en de persoonlijke
autonomie dat de jongere belet een voorspelbare en gelukkige toekomst af te
bakenen. Het dwalen van heel wat jongeren binnen de huidige maatschappij op
de straat en in hun geest (3) is een symptoom van een vooruithollende
modernisering die gezagsvolle figuren uitwist, de verbondenheid tussen de
generaties aantast en het momentaan welbevinden (het presenteïsme) als doel voorop
stelt.
2.2 Overheid en
ouders ondermijnen al te vaak gezag
De ontreddering van heel wat leerkrachten bij conflicten met
leerlingen en het gebrek aan discipline in klas of op school, worden vaak
eenzijdig geïnterpreteerd als een gevolg van de onmacht van de leraar om de eigen autoriteit te
vestigen. Sommigen menen dan dat die leerkrachten niet het juiste profiel of de
geschikte persoonlijkheid hebben om een klas te leiden. Hun gezagsprobleem is
echter ook een zaak van de school en van het beleid. De school als
maatschappelijke instelling moet de leraar de gelegenheid bieden om zijn
autoriteit te vestigen.
Een leraar zal het nodige gezag pas kunnen verwerven als de
school, de overheid en de ouders dat toelaten. In zekere zin zijn de leerkrachten
en de scholen de vertegenwoordigers van de maatschappij en van de ouders. De leraar ontvangt zijn erkenning van hen die
hem een klas toevertrouwen. Hij krijgt de opdracht en de macht om de leerlingen
naar een schools succes te leiden en dat ondanks hun eventuele weerstand.
Gezag wordt op vandaag jammer genoeg door de leerlingen en door veel ouders veel
minder als vanzelfsprekend en 'natuurlijk' ervaren. De leerkrachten moeten hun gezag effectief kunnen opbouwen;
de school, de overheid en de ouders moeten daartoe de gepaste voorwaarden
scheppen. Jammer genoeg wordt het gezag van de leerkrachten en van de school op
vandaag al te vaak door de overheid zelf en door bepaalde ouders ondermijnd. (NvdR:
Jeffrey stelt verderop dat b.v. ook de kindvolgende hervormingsplannen van
Québec -waarin de autonomie en de zelfsturing van de leerlingen centraal staan-
het gezag en de opdracht van de leerkracht en van de school ondermijnen.)
2.3 Gezag groeit in
confrontatie met verzet vanwege leerlingen
Hoe kan een leerkracht zijn gezag doen erkennen door de
leerlingen? Gezag is een interactief proces, is relatie, en is regie. Er
bestaan diverse mogelijkheden om autoriteit te vestigen, om het gezag te doen
respecteren. Een en ander hangt samen met de persoonlijkheid van de leerkracht.
Sommigen zijn geboren leiders. Hun charisma werkt zonder dat ze er iets voor
moeten doen.
Anderen kunnen profijt halen uit het optreden van
voorgangers en collegas en van de school die de discipline en het leren
vergemakkelijkt. Maar voor de meeste leerkrachten groeit hun autoriteit ook via de confrontaties met het verzet, de
onverschilligheid, de uitdagingen en de speelsheid der leerlingen. De weerstand
vanwege de leerling betekent niet direct het afwijzen van gezag. Die weerstand
drukt meer de wens van de leerling uit om zijn territorium af te bakenen, om
erkenning te vragen en zijn autonomie te bevestigen.
Die weerstand van de leerlingen is ook een afspiegeling van
de relatie ouders-kinderen. Een leerkracht kan echter niet reageren als de
ouders. Het realiseren en hanteren van gezag in klas verloopt anders dan in de
thuissituatie. Er is een groot verschil tussen de relatie leerkracht-leerling en
deze van ouder-kind vooral wat affectieve banden en de doorslag van een
beslissing aangaat. Dit is iets wat leerlingen niet altijd goed begrijpen. Veel
regelingen op school zijn bv. zaken die niet zomaar door de leerkracht opgelegd
zijn, maar door de school als instelling, de wetgever, enz.
2.4 Doorgeven
van erfenis versus permanent onderhandelen
Onderhandelingspedagogiek?
Een aantal opvoedkundigen en beleidsmensen wekken de indruk
dat een leerkracht vooral een erkennings- en legitimeringsstrategie voor zijn
gezag moet hanteren. Hij zou dan bv.
-zoals Pain en Vulbeau (4) en vele anderen voorstellen- een beroep moeten doen
op permanente onderhandelingen met zijn leerlingen. Het modieuze
onderhandelingshuishouden en de modieuze idee van zelfsturing en van de klas
als democratisch milieu bieden o.i. geen alternatief voor het gezagsvol
optreden en bemoeilijken dit.
Men moet vooral aanvaarden dat een jongere, alvorens
scheppend en vernieuwend te kunnen handelen, eerst en vooral een cultureel
erfgenaam is (cf. visie van Hannah Arendt in Crisis in education, (5). Een leerling moet die culturele erfenis
verwerven door het ontmoeten van hen die -met gezag bekleed- de opdracht hebben
die erfenis door te geven. Een leerkracht is dus een doorgever van een erfenis.
De uitholling van het gezagsvol optreden van de leerkrachten ondermijnt de
basis van de pedagogische opdracht, de overdracht van de gemeenschappelijke
waarden & cultuur van de huidige samenleving en cultuur. Een diepgaand
onderzoek van de gezagscrisis binnen de schoolwereld toont aan, dat een op
zichzelf aangewezen leerling verward en stuurloos is, niet gericht is op leren
en zelfs agressief kan zijn.
2.5 Gezagsvol
optreden: veel meer dan discipline; vooral: cultuuroverdracht &
socialisatie
De discipline-functie is maar één dimensie van het gezag van
de leraar; een lesgever is vooral opgeleid om kennis over te dragen en te
socialiseren. We hechten verder in deze bijdrage dan ook veel belang aan de
intellectuele, politieke en morele dimensies van het gezag van de leerkracht. Het
al dan niet kunnen orde houden als
leerkracht lijkt wel door te wegen als voorwaarde om een onderwijscarrière uit
te bouwen. Schooldirecties die blind zijn voor de ontreddering van de
leerkrachten en voor de complexiteit van het gezagsvol optreden, geven veelal
de voorkeur aan een leraar die de orde in klas kan handhaven, zelfs als andere
belangrijke beroepsvaardigheden te wensen overlaten.
Bepaalde leerlingen ageren tegen gezag, omdat ze zo hun
autonomie menen te moeten affirmeren, terwijl ze eigenlijk slechts hun
weerloosheid uitdrukken. Het is gezond dat een leerling de validiteit van een
regel aanvecht door er zich tegen af te zetten (6), maar een arbitrair verzet
heeft vernietigende effecten. Het gezag moet grenzen opleggen aan de
contestatie. Een leerkracht moet durven ingrijpen en durven wijzen op de regels
van het spel (=socialisatie). Zonder gezag heeft een regel ook geen waarde,
want niets garandeert dan het respecteren ervan. De repliek van de leerkracht
wil de wens van de leerling niet onderdrukken, maar toont de leerling wel de
gepaste richting die tot voldoening leidt. Opvoeden is de permanente taak van
de ouders tegenover hun kinderen en van de Staat tegenover zijn burgers.
2.6 Toegang tot
'tweede (reflexieve) cultuur' vereist intellectuele uitdaging
Binnen de schoolwereld krijgt de opvoedingstaak wel een
aparte betekenis, sterk verschillend van de opvoeding thuis. De school moet
ervoor zorgen dat de leerlingen toegang krijgen tot een tweede cultuur (7),
verschillend van de hunne, een cultuur die niet noodzakelijk deze van hun
gezinsmilieu is. Die tweede cultuur zorgt voor het afstand kunnen nemen van hun
eerste leerervaringen, hun vanzelfsprekende kennis en ingesteldheden.
De eerste cultuur, vooral overgeërfd van het gezin, is de
plaats van de vooraf-gegeven en ondoordachte zin, van de spontane
ingesteldheden, van de gewoontevorming, van de tradities, van de regels die
zonder bevraging worden aanvaard. De eerste cultuur is de 'vanzelfsprekende'
ruimte van het affectieve functioneren, van het beantwoorden van de
basisbehoeften, van de mogelijkheid zelfs om opgevoed te worden. De tweede
cultuur die centraal staat op school biedt de reflexieve cultuur aan, kennis en
ingesteldheden die bevraagd, geproblematiseerd en beredeneerd worden.
2.7 Problematiseren
van dagelijks leven voorwaarde voor vrijheid, denken en handelen
Leerkrachten hebben vooral als opdracht de leerlingen binnen
te leiden in die tweede (reflexieve) cultuur. Ze moeten een afstand scheppen
t.a.v. de eerste cultuur, en zo de
reflectie van de leerlingen stimuleren. De leerkracht is precies gemachtigd die
zijweg te bewandelen, die afstand t.o.v. de eerste cultuur en het dagelijks
leven van het kind, te creëren en te onderhouden. Aldus leert het kind ook dat
niet alles vanzelfsprekend is, en dat er
andere keuzes mogelijk zijn en ook gemaakt moeten worden.
Dit problematiseren van de werkelijkheid, dit scheppen van
afstand en afstand leren nemen is nodig om de leerling ertoe te brengen gebruik
te maken van zijn fragiele vrijheid. Men mag de vrijheid niet beschouwen als
een natuurlijk gegeven van het menselijk wezen. Er is niets dat meer vrijheid
biedt dan een 'vrijwillig' zich kunnen aansluiten bij de culturele normen. Zo
ook is een automobilist slechts vrij in de mate dat hijzelf en de andere
chauffeurs de wegcode kennen en respecteren. Het feit dat men het gedrag van
een automobilist aan een verkeerslicht kan inschatten, biedt de andere
chauffeurs de vrijheid tot rijden. Indien men het gedrag van de meerderheid der
automobilisten niet kon inschatten, omdat ze de verkeerslichten niet naleven,
zou rijden gewoon onmogelijk worden.
In de klas gaat het ook zo met de vrijheid. Er moeten regels
gekend en gerespecteerd worden en er zijn leerervaringen nodig die een weg
banen naar de vrijheid van denken en handelen. Daarom ook is de vrijheid mede
bepaald door een weloverwogen onderwerping aan regels, waarbij de gezagsdragers
de plicht hebben de noodzaak ervan te onderstrepen. De klas is het oefenterrein
voor de vrijheid van de leerlingen. Daarom moet die klas geleid en omkaderd
worden door een leerkrachten met gezag, die de waarde en de correctheid van de
vrijheid kunnen aantonen.
3 Afwijkend leren denken en leven uitstellen onmiddellijk welbevinden
3.1 Zelfsturing,
vrije keuze, welbevinden versus sturing door leerkracht
Het onmiddellijk tegemoetkomen aan de wensen en het
welbevinden van de leerling (=presenteïsme) staat centraal in het momenteel
dominerende onderwijsdiscours. Bepaalde pedagogen lanceren de idee dat de
onderwijswereld een uitstalraam (milieu, studielandschap
) aan mogelijkheden
moet aanbieden, waaruit de leerling dan zelf een oordeelkundige selectie maakt.
(NvdR: cf. ook visie van kopstukken van
ministerie, VLOR en Koning Boudenwijstichting in De Nieuwe school in 2030 van
2014, cf. visie van Laevers en CEGO over milieuverrijking, cf. ook visie van
Leuvense pedagogen over ding-autoriteit geïnspireerd op visie van Jacques
Rançière in De onwetende meester.)
Deze kindvolgende/ child-centered visie houdt geen rekening
met het feit dat een leerling nog niet in staat is om op een kritische wijze te
kiezen uit het kennisarsenaal. Zonder de intellectuele sturing vanwege de
leerkracht, verwerft de leerling te weinig inzicht inzake denken en handelen. Een
leerling moet geconfronteerd worden met uitdagende vragen die hem in een
kritische positie dwingen tegenover zijn 'vanzelfsprekende' kennis en
houdingen, verworven in zijn eerste cultureel milieu. Geen enkel kind verlangt
a priori te experimenteren met de twijfel, de onzekerheid, de schokgolven die
de vrijheid met zich meebrengt. Daarom moet de drang naar vrijheid, naar
reflectie aangeleerd, ondersteund, aangemoedigd worden.
3.2 Gezagsrelatie en inbreng van het kind
Dit alles betekent voor het kind ook dat het moet ervaren
dat niet alles mogelijk en niet alles toegelaten is. Opgroeien betekent de
grenzen aanvaarden die opgelegd worden door ouders en daarna door de leerkrachten. De
heteronome relatie primeert boven de narcistische verlangens van het kind. De school
vereist een legitieme hiërarchische orde. Dat betekent geenszins dat men
leerlingen geen opinies en wensen laat uiten, geen argumenten, standpunten laat
inbrengen. Kinderen vertonen een enorme scherpzinnigheid bij heel wat
gelegenheden. Maar ze moeten de familiale, schoolse en sociale normen eerst
verwerken om ze kritisch te kunnen benaderen, om een keuze te kunnen maken en te strijden
voor een hervorming van de wereld waarin ze leven (cf. visie van Hanah Arendt).
Het weten opent een vrijheid, die
tegelijk limieten oproept, precies door het weten zelf. Hoe meer we weten, hoe
meer beperkingen we ontmoeten.
3.3 Opwekken van
belangstelling, inspanning en voldoening-op-termijn
In de klas verwerft een leerling nieuwe inzichten in die
mate dat de leerkracht een drang naar kennis doet ontstaan, die de angst voor
het durven afwijken, voor onkunde en onwetendheid afzwakt. Het aanleren van een
spraakkunstregel, het verwerven van inzicht in geschiedkundige feiten
zijn
zaken die niet aangeboren zijn. De taak van de leerkracht bestaat er precies in
een leerling kennis en vaardigheden bij te brengen, die hem een levensweg opstuurt,
die steeds scherpere contouren aanneemt.
Het verwerven van kennis, vaardigheden en houdingen vereist
overigens een inspanning van de leerling, en is niet zomaar leuk; het biedt dus maar uitzicht op voldoening op
langere termijn. Momenteel staat vaak
staat het leuk zijn, het momentaan welbevinden, het presenteïsme, te centraal. Dat
betekent dat leren een overwogen
inspanning vergt, met inbegrip van alle weerstanden, moeilijkheden en frustraties
die erbij horen, een duurzaamheid en inzet vergt, die de fundamenten legt voor
het verwerven toekomstige kennis en leervaardigheden. Een basis die uiteindelijk
bijdraagt tot de vrijheid, tot het denken, het overwegen, tot de praktijk van
de methodische twijfel. De auteur pleit ook voor het verdiend welbevinden, de arbeidsvreugde
die een leerling ervaart als hij beseft dat hij iets bijgeleerd heeft, en het
minder centraal stellen van het momentaan welbevinden van de leerling door het
verleuken van het leerproces.)
3.4 Zelfsturing
versus belang van gezag, leerinhoud en inspanning
Op vandaag wordt een leerling zelf verantwoordelijk geacht
voor zijn eigen leerproces en leerresultaten. In het hervormingsplan voor het
onderwijs in Québéc wordt gesteld dat de leerling zoveel mogelijk zijn eigen leerproces moet
sturen en reguleren. De constructivistische aanpak staat centraal (NvdR: idem
in Vlaamse Uitgangspunten bij de eindtermen van 1996 en in tal van
leerplannen eind de jaren 1990). Beleidsmensen en veel onderwijskundigen
verwachten hier veel te veel van een leerling. Men moet uiteraard de
intellectuele autonomie van de jongeren aanmoedigen, dat is een opvoedkundige
plicht en opdracht. Een essentiële voorwaarde om die leergierigheid te
stimuleren is de pedagogische relatie tussen een gezagsvolle leerkracht die belangstelling wekt voor nieuwe zaken en een leerling die aangespoord wordt om zijn
vrijheid en betrokkenheid te beleven en actief mee te werken.
De school een plaats is waar nier zomaar alledaagse kennis
maar heel specifieke kennis overgedragen
wordt. Men onderwijst niet alles en om het even wat. Door zijn opleiding
beschikt de leerkracht over een verworven kennis die hij moet overbrengen. Een
leerling moet eerst en vooral leren verlangen die specifieke kennis en
inzichten te verwerven. Bijgevolg kan de leergierigheid van de leerling niet
losgekoppeld worden van de leerinhouden die hem worden voorgelegd. Verder wordt
het verwerven van nieuwe kennis al te vaak voorgesteld als een ondraaglijke
beproeving, die de leerling afsnijdt van zijn vrijheidsbeleving. Men zou moeten
begrijpen dat de autonomie van de leerling afhankelijk is van zijn capaciteit
om zijn vrijheid uit te oefenen en dat hiervoor kennis en sturing vanwege de
leerkracht nodig zijn.
4 Gezagsmandaat, asymmetrische relatie
4.1 Maatschappelijk
gezagsmandaat
Men zegt van iemand, dat hij zich in een gezagspositie
bevindt, omdat hij waakt over de veiligheid en de bescherming van wie hem is
toevertrouwd. Zijn verantwoordelijkheden en beslissingsmacht zijn vooral
geoorloofd, gelegitimeerd door de instelling waarin hij werkt. Zo'n persoon
incarneert een soort maatschappelijke autoriteit
en laat dit ook blijken in het uitzenden van aangepaste De meeste beroepsmensen
beschikken over een maatschappelijke/politieke autoriteit erkend door de
meerderheid der burgers, zelfs al wordt die autoriteit wel eens in vraag
gesteld. De macht van een advocaat, een notaris, een dokter, een politicus of
een loodgieter wordt zelden op een listige of naïeve manier gecontesteerd. Dit
is echter veel meer het geval als het om het gezag van de leerkracht gaat.
4.2 Asymmetrische
relatie leerkracht-leerling
In de klas nemen de scholen en de leerkrachten eveneens een maatschappelijke/politieke gezagsfunctie en verantwoordelijkheid op. Zij
zijn i wettelijk verantwoordelijk voor de vorming en de socialisatie van hun
leerlingen. De rol en de titel van een
leerkracht verlenen hem het recht tot ingrijpen in de klas, natuurlijk binnen
de perken van zijn schoolse opdracht en verantwoordelijkheden. In die zin
bevindt de leerkracht zich in een asymmetrische positie tegenover zijn
leerlingen.
Bernard Gagnon toont in een verhelderend artikel aan, dat
het wegdeemsteren van gezagsfiguren uiteindelijk de vorm aanneemt van het
weigeren een asymmetrische houding aan te nemen tegenover de andere:
"Niemand durft zich nog tegenover 'een gelijke' plaatsen als 'hij die
weet' binnen domeinen, die betrekking hebben op waarden, op identiteit en
zingeving. De morele bronnen -onafhankelijk van de individuele wensen- waarop
een terugkeer naar autoriteit zou kunnen rusten, zijn verdroogd. De
legitimiteit wordt bij het individu gelegd en de autoriteit trekt zich terug,
vrije baan makend voor zelfexpressie."
Als vertegenwoordiger van de school als instituut heeft de
leerkracht het mandaat leerlingen te evalueren en te sanctioneren, waarden over
te dragen, bij te dragen tot de opbouw van identiteiten en trossen van 'zin'
aan te bieden, geplukt in de sociale, politieke en literaire wereld. De leerkracht moet zijn
autoriteit niet delen met de leerlingen. Meer nog, de aanwezigheid van gezag in
de klas herinnert de leerling er enerzijds aan, dat hij niet het middelpunt van
de wereld is en wijst hem er anderzijds op, dat zijn bestaan en zijn
leerervaringen alleen maar van zichzelf afhangen.
5
Opvoeding tot burgerzin & democratie vereist gezagsvol optreden van
de leerkrachten ,& confrontatie met
de betekenis van gezag en macht
De notie van gezag die men vandaag lijkt te willen
uitgommen, wordt nog belangrijker in een tijd waarin heel wat leerlingen weinig
of geen besef hebben van de politieke/maatschappelijke betekenis van gezag. Max
Weber schreef dat de politiek en de maatschappelijke instellingen het geloof (de smaak) in een toekomst moet
duidelijk maken. In de klas wordt een leerling voortdurend geconfronteerd met
een gezagsrelatie, of beter uitgedrukt: met een relatie, die politiek en
pedagogisch getint is, een relatie die hem voorbereidt op zijn toekomst.
Het ontbreken van zicht en hoop op de toekomst veroorzaakt
perverse effecten, waarvan het belangrijkste wel het verlies van het gevoel aan
eigenwaarde is. Het leren verwerven van geloof in een toekomst vereist dat
jongeren werken aan zichzelf en dit gespreid over een vrij lange periode. De
betekenis van het leven heeft veel te maken met geheugen en hoop, verankerd in
de erfenis van het verleden en gericht naar de perspectiefrijke horizonten van
de toekomst. Het is niet voldoende een leerling te tonen wat hij op dit
ogenblik kan doen of kiezen, het is niet genoeg hem de pret van het ogenblik,
het momentaan welbevinden te gunnen. Een leerling moet ook leren een moreel en
maatschappelijk vergelijk te treffen met hen die hem vooraf gingen en die hem
levensprojecten aanbieden.
Macht en gezag uitoefenen over een leerling betekent dus
tevens voor hem een toekomst, een eigen inbreng en vrije opstelling openen (cf. begrip nataliteit bij Hannah Arendt). Het gaat bij gezagsvol optreden niet om het invoeren van een gewelddadig
machtsvertoon dat naar overheersing en onderwerping leidt, maar wel om het tonen van de grenzen van de eigen macht
van de leerling. Democratie betekent trouwens niet zomaar de gelijkheid inzake
macht nastreven, maar eerder 'de definitie van voorwaarden die gelijke kansen
bieden in de strijd om de macht' (9). Het gezagsvol optreden van de
leerkrachten is dus ook heel belangrijk
voor de opvoeding tot democratie en burgerzin.
6 Leerling als
drijvende kracht achter eigen leerproces en leermotivatie? Intellectuele
autoriteit van de leraar.
Het lijkt belangrijk de pedagogische relatie te situeren in
verhouding tot de intellectuele autoriteit om de betekenis te demystificeren
van de uitdrukking 'de leerling is de drijvende kracht ('agent)' achter zijn
eigen leerproces'. Hoe moet men het begrip 'drijvende kracht' ('agent')
omschrijven ? Een politie-agent krijgt de kracht en opdracht om over anderen
macht uit te oefenen. Een aantal onderwijskundigen en beleidsmensen stellen dat
een leerling de drijvende kracht van zijn eigen leerproces kan zijn, omdat hij
het verlangen en zelfs de capaciteit zou bezitten om zichzelf te sturen. Het is
nodig om nog eens te preciseren, dat dit verlangen alleen ontstaat in relatie
tot andere personen (ouders, leerkrachten
), die de te wensen zaken aanwijzen.
Verlangen is relatie. Op die voorwaarde kan het verlangen om zichzelf te sturen
bij het leerproces in een klas alleen maar aanwezig zijn, wanneer een
leerkracht met intellectueel gezag die drang ondersteunt.
De belangrijkste rol van de leerkracht voor zover het om
zijn intellectuele autoriteit gaat, bestaat erin de leerling aan te duiden wat
hij moet en kan verlangen binnen het kader van zijn leerervaringen op school.
Buiten de klas duiden vrienden en ouders andere wensdoelen aan. Zo zullen de
vrienden bij voorbeeld onderling hun verlangens toetsen om 'Pokémon' te spelen.
Alle leerkrachten en ouders konden waarnemen hoe de kinderen honderden namen
van Pokémons leerden onthouden. De wil om die namen te leren kennen sloot aan
bij de vele relaties die kinderen onderling uitbouwen. De wil tot te leren op
school is vooral ook een relationeel fenomeen, waarbij de leerkrachten de
leermotivatie van de leerlingen stimuleren. Dit verlangen - deze
leermotivatie- moet ook ondersteund en
bevestigd worden door de ouders thuis, die datzelfde verlangen stimuleren.
Om drijvende kracht te worden achter de keuze van eigen
leerprojecten, moet een leerling al een hoog niveau aan intellectuele autonomie
verworven hebben. Dat eist vooral een grote verfijning van het beoordelingsvermogen.
Een leerling in het basisonderwijs mist, net als een puber in het secundair, de
maturiteit en de kennis om zelf te oordelen over wat hij wil of kan. Als
persoon-in-relatie wordt de leerling ondersteund door de wensen van zijn
ouders, van zijn leerkrachten en van alle volwassenen, die met hem in
verbinding staan. Die steun is primordiaal en neemt de vorm aan van
aanmoedigingen, van motivering, van uitdagingen, van financiële en materiële hulp
7 Moreel gezag:
voorwaarde voor echte vrijheid
7.1 Verhaal van Jean
We staan nog even stil bij de morele dimensie van het gezag
en het belang ervan voor de vrijheid van de jongeren. We illustreren de
dimensie 'moreel gezag' eerst met een casusverhaal dat de nefaste gevolgen van
het ontbreken ervan illustreren.
Jean is 15 jaar en heeft de school opgegeven in het 3de jaar
secundair. Hij ontvlucht geregeld het ouderlijk huis. Zijn ouders zijn erg
ongerust, maar ze weten niet hoe ze Jean op een wettige manier weer naar huis
moeten halen. Jean verblijft in de wijk Youville in het hartje van Québéc bij
zijn vrienden neo-punks. Hij gebruikt drugs. Vaak slaapt hij in een gekraakte
woning. Hij beweert op straat gelukkiger te zijn dan bij zijn ouders, die
willen dat hij een aantal regels naleeft. Hij zegt zich veel vrijer te voelen
in zijn zwervend bestaan.
Jean sluit blindelings aan bij een foute opvatting van het
begrip vrijheid. Hij gelooft dat vrij-zijn bestaat uit leven zoals hij het wil,
ver van hen die voor hem verantwoordelijk zijn, ver van hen die hem een bepaald
gezag oplegden. Hij verdraagt geen grenzen. Hij meent vrij te zijn, terwijl hij
handelt volgens hartstochten, wensen en driften waardoor hij verblind is. Niet
wetend wat aan te vangen lieten zijn ouders het pedagogisch afweten. Toen hij
jong was leefde Jean volgens de regels van het huis. Zijn ouders meenden dat ze het zich konden
veroorloven nogal permissief op te treden. Ook wilden ze de vrijheid van Jean
niet inperken, ze meenden dat Jean creatiever, verbeelding-rijker, en briljanter
zou worden indien hij zich alle mogelijke 'vrijheden' kon permitteren.
Jean heeft goed geprofiteerd van de toegeeflijkheid en
soepelheid van zijn ouders. Hij was een verwend kind, een kind dat de grenzen
tussen jeugd en volwassenheid nooit kon aftasten, een kind dat nooit de kracht
van het ouderlijke gezag heeft gekend, een kind dat voortdurend over al de
beslissingen mocht onderhandelen, een kind dat nooit de frustrerende realiteit
leerde kennen van een buiten zichzelf aanwezige autoriteit. Nu staat Jean
alleen met zijn kwellingen, zijn tegenstellingen en zijn leed.
7.2 Belang van
confrontatie met moreel gezag, met normen, grenzen en wetten
Een persoon met een moreel gezag is de vertegenwoordiger van
de wet van zijn groep. Zijn morele rol in het leven van het kind is zo
belangrijk, omdat hij het kind aan de wet en aan de betekenis van de wet
herinnert.
Volwassenen, ouders, leerkrachten voelen zich soms
machteloos en gedomineerd door kinderen, die hun gezag afwijzen. Ze laten
begaan, ze staan de overtreding toe, ze reageren niet op een krachtige en
coherente manier. Sommigen menen zelfs dat alle overtredingen creatief zijn;
men zegt dat een kind maar uit eigen ervaring leert. Christopher Lasch
verheldert die twee dogmas uit het opvoedkundige denken binnen de Amerikaanse
cultuur :
- "
eerst en vooral, alle leerlingen zijn -zonder
inspanning- creatievelingen
- én de nood om die creativiteit te uiten is belangrijker
dan bij voorbeeld het verwerven van zelfbeheersing en van de kracht om te
zwijgen wanneer dit nodig is" (10).
Deze vaststelling verontrust ons des te meer omdat ze de
ontmenselijking van een gouden eeuw van het kind aankondigt. Een jongere die
niet geconfronteerd wordt met een volgehouden moreel gezag, met richtpunten en
duidelijke verplichtingen, heeft geen enkele reden om zijn driften, zijn
narcisisme, zijn eigen ik - fragiel en tegelijk doordesemd van zijn almacht-
opzij te schuiven. Het kind vraagt - vaak wat onhandig- om grenzen; het
verlangt dat men een waardenkader afbakent waarbinnen het zich kan ontwikkelen.
Wanneer een kind de confrontatie aangaat met de volwassene, wil het weten hoe
ver het kan gaan. Een kind test vaak het gezag van de volwassenen om te weten
of zijn heftigheid geaccepteerd zal worden vanuit hun morele positie, maar tegelijk ook om de kracht en de stabiliteit
van de regels te leren kennen.
Krijgt het kind de indruk het te zullen halen, dan is niet
alleen de volwassene aan de verliezende hand, maar ook het kind. Het is
primordiaal dat kinderen en leerlingen
ook de ervaring van weigering meemaken. Het ontbreken van bakens leidt tot
dwalen, tot willekeur, existentiële instabiliteit en opgewonden agitatie. De
jongeren hebben nood aan vaste referentiepunten om zich te kunnen positioneren.
Zonder duidelijke bakens zal een kind vaak fragiel en gewelddadig worden, omdat
het de vraag van het gezag beantwoordt met zijn driften en met zijn
narcistische wraak.
7.3 Hervormingsplannen
Québec: aantasting gezag
Québec kent een gezagscrisis zonder voorgaande. De klassieke
morele ordewoorden die het gezag van de vader, de moeder en de leerkracht legitimeerden,
zijn radicaal overhoop gehaald. Het
Ministerie van Onderwijs in Québéc verscherpt die crisis nog door het gezag van
de leerkracht te verdrinken in een pedagogie, die uitgaat van de 'behoeften' en
verlangens van het kind (11) en van een constructivistisch leerproces.
Bij het uitbouwen van een eigen identiteit heeft het kind
nood aan cultuuroverdracht en gezag. Dat
gezag beantwoordt aan een vitale nood om met grenzen geconfronteerd te worden,
met verbodsbepalingen en afgelijnde bakens. Een kind opvoeden betekent het
beïnvloeden; het betekent macht over het kind uitoefenen, die het zal toelaten
vrijer te zijn, om precies menselijker te worden, om de auteur van zijn eigen
leven te worden. Het gezag moet neen kunnen zeggen tegen een kind, kunnen
weerstaan, de confrontatie kunnen aangaan, zodat het kind de limieten van zijn
leefmilieu interioriseert.. Gezag is geen
heerszucht (=autoritarisme); een
heerszuchtige maakt misbruik van zijn macht, omdat hij meent de wet te
scheppen, terwijl hij -zoals wij allemaal- een erfgenaam is van de wet. Een
pleidooi voor het herwaarderen van het gezag, betekent niet zomaar afwijzen van
de moderniteit en verbetering, restauratie. (De auteur neemt dus tegelijk afstand
van mensen die zomaar de restauratie, de terugkeer naar het verloren paradijs,
bepleiten.)
7.4 Moreel gezag en
echte vrijheid
Het mooiste geschenk dat men een kind kan geven, is dat van
het 'verlangen naar zijn vrijheid'. Want het gaat om een paradoxaal verlangen
(12), omdat dit verlangen beperkingen inhoudt. Het verlangen naar vrijheid
vereist ook het beminnen van de wet die de vrijheid mogelijk maakt. Een
leerling leert zijn vrijheid te beoefenen, bij voorbeeld zijn recht op spreken,
in die mate dat hij grenzen aanvaardt die zijn vrijheid tot spreken afbakenen.
Zolang hij in een klas die grenzen, die zijn recht op praten afbakenen, niet
leert aanvaarden, gebruikt hij zijn vrijheid niet; hij plaatst dan zijn driften
en het geweld van zijn eigenwaan op het voorplan. Het vrij worden vereist een
moeilijk en veeleisend werken aan zichzelf. Het is alleen dankzij beperkingen
enerzijds het sociale leven mogelijk is en dat het kind zich anderzijds leert
emanciperen, zijn identiteit leert uitwerken, zichzelf leert kennen, zijn
driften leert beheersen en leert nadenken over zijn levensweg. Beperkingen
betekent o.a. opgelegde regels, maar zonder die beperkingen verwordt vrijheid
tot drift.
8 Besluit
Het wegdeemsteren van gezaghebbende figuren verzwakt de
overdracht van het erfgoed uit het verleden. Sinds de stille Revolutie, een
scharnierpunt in de geschiedenis van Québec, ontwikkelden de Québécois een
ambivalent gevoel -quasi misprijzen- tegenover het gezag. Het is wel zo dat kritiek op bepaalde vertegenwoordigers
van het gezag vóór de jaren 1960 wel terecht was. Die periode van autoritarisme
behoort definitief tot het verleden, maar de angst voor autoritarisme blijft
nog wel doorwerken.
Het moderne
onderwijs en de reformpedagogiek gericht op een pedagogie waarbij de leerling
centraal staat, draagt bij tot het afzwakken van de asymmetrische relaties en
het in vraag stellen van opgelegde regels. Binnen het onderwijs zijn de
opgelegde regels nochtans talrijk: de leerling leert niet om het even wat, om
het even waar, om het even hoe. De leerkracht is evenzeer onderworpen aan
opgelegde regels als de leerling.
Een leerling laten geloven dat hij voldoende persoonlijke
bekwaamheid heeft verworven om zelf te bepalen wat goed voor hem is en zijn
eigen kennis te ontwikkelen, betekent
blind zijn:
- voor de kinderlijke driftenwereld en egocentriciteit
- en voor het noodzakelijke verlaten van die driftenwereld
via de bemiddeling van anderen, om aldus die inzichten te verwerven, die leiden
tot decentrering, verplaatsing van brandpunt en afstand-nemen.
De leerkracht moet zich inlaten met de overdracht van
waarden, opvattingen en kennis, van een cultureel erfgoed dat het kind nog niet
beheerst. Hierbij is de leerkracht niet alleen maar een 'begeleider' (coach)
die het ontwaken van het kind waarborgt of een 'facilitator' van de
zelfontwikkeling van het kind. De leerkracht moet eerst en vooral de taak op
zich nemen, vanuit zijn mandaat verbonden met de school als maatschappelijke
instelling, het kind te onderwijzen, m.a.w. het kind in te wijden in dat wat
het nog niet kent.
De leerkracht is ongetwijfeld in bepaalde opzichten de
gelijkwaardige van de leerling, maar hij is niet zijn gelijke op moreel,
intellectueel en politiek vlak. Een leerling kan maar volwassen worden als
iemand anders, die al volwassen is, nieuwe kennisgebieden kan ontsluiten, steun
biedt tijdens het leerproces en de confrontatie aangaat en weerstand biedt die
nodig is om het durven 'afwijken' dat zo belangrijk is voor het vrij denken en
vrij handelen te stimuleren.
Een kind dat geen ander wezen dan zichzelf ontmoet, een
andere die beperkingen oplegt, zal heel moeilijk de stap naar de volwassenheid
leren zetten. De passage via de alteriteit is de basisvoorwaarde voor het leren
en voor het volwassen worden. De relatie leerkracht-leerling wordt momenteel al
te zeer beperkt tot een pedagogische relatie. We moeten aan die relatie opnieuw
de intellectuele, morele en politieke diepgang toekennen die ze inhoudt.
Noten
1 François Dubet , Une juste obéissance in Autrement (Quelle
autorité), Parijs, Editions Autrement,
nr. 198, 2000, p. 138
2. Raadpleeg onder andere het erg stimulerende boek van
Joffrin en Tesson waaraan ik deze definitie van gezag ontleen. Joffrin L.,
Tesson P., Où est passeé lautorité ?, Parijs, Editions Nil, 2000.
3. Cf. Denis Jeffrey, Jeunes de la rue et quête de soi in A
chacun sa quête, o.l.v. van Yves Boisvert, Montréal : PUQ, 2000.
4. J.Pain en A. Vulbeau, Lautorisation ou les mouvements de
lautorité in Autrement, op.cit., p. 124
5. Pierre Le Goff, La barbarie douce. La modernisation
aveugle des entreprises et de lécole, Parijs : La découverte, 1999, p. 65
6. Diane Drory, Cris et châtiments, Du bon usage de
lagressivité, Parijs: de Boeck et Belin, 1997, p. 121
7.Dat onderscheid wordt voorgesteld door Fernand Dumont,
socioloog in Québec.
8. Bernard Gagnon, 'Le soi et le différent à lâge de
lindifférence in A chacun sa quête. Onder leiding van Yves Boisvert, Montréal
: PUQ, 2000, p. 84-85.
9. Max Pagès, La
violence politique dans Penser la mutation, Parijs: Cultures et mouvement,
2001, p.59
10. Op.cit. , p. 197.
11. In zijn boek met schokkende voorstellen toont
Jean-Pierre Le Goff de beperkingen van dat pedagogisme binnen het Franse
onderwijssysteem. Pierre Le Goff, op.cit., p. 40-42.
12. Denis Jeffrey, La morale dans la classe, Québec: PUL,
1999.
|