Het
huidige verdriet van tso/bso is niet nieuw: Hervorming s.o. = ontwaarding van - en aderlating voor tso/bso/kso en nefast voor de leerlingen
net als 50 jaar geleden bij VSO-hervorming.
Deel 1: Nefaste gevolgen van hervorming s.o. en nieuwe eindtermen voor tso/bso
Deel 2: De geschiedenis herhaalt zich: zelfde
kritieken vanuit tso/bso als 50 jaar geleden bij de invoering van het VSO.
Deel 1:
Nefaste gevolgen van hervorming s.o. en
nieuwe eindtermen voor tso/bso
1.
Inleiding
Sinds de start van het debat over de
structuurhervorming s.o. op de Rondetafel van 2002 publiceerde ik
meer dan tien bijdragen waarin ik waarschuwde voor de nefaste gevolgen
van de invoering van een brede/gemeenschappelijke eerste graad en het opdoeken
van de onderwijsvormen voor het tso/bso.
Ik liet sindsdien ook kritische stemmen beluisteren van directies en leraren
tso/bso. Die kritische directies en leraren vonden echter geen gehoor bij de
kopstukken van de grote onderwijskoepels en beleidsmakers die aanstuurden op een
brede/gemeenschappelijke en een aso-achtige
eerste graad.
Op de VRT-website van 11 februari 2020 liet Luk Lemmens, voorzitter Provinciaal
Onderwijs Vlaanderen, eens te meer een kritische tso-stem horen over de nefaste
gevolgen van de hervorming s.o. voor
technische scholen en beroepsscholen. Lemmens stelde : Jongeren die vanaf het eerste jaar bewust een beroepsopleiding gekozen hebben, hebben
minder interesse in algemene vakken en zullen daardoor veel sneller de school
verlaten zonder diploma. Als je slager of loodgieter wilt worden, wil je echt
die praktijkvakken volgen. Als je hen dat gaat ontnemen, is er echt een
probleem. De tso-bso- opleidingen zullen
bovendien inboeten aan kwaliteit. We moeten goede vakmensen afleveren aan het
bedrijfsleven. En dat zal door het kleinere aantal praktijklessen in gevaar
komen. Die kritiek is intussen bij zowat alle beroeps- en technische scholen te
horen.
De voorbije 10 jaar en ook
nog in 2020 vonden de tso/bso-scholen
weinig gehoor bij de kopstukken van de grote onderwijskoepels,. Een jaar
geleden, op 22 november 2019 getuigde Steven Ronsijn, Pedagogisch directeur 1ste
graad graad Sint-Lievenscollege in Knack:
De modernisering van het s.o. beloofde een vereenvoudiging te worden, een
rationalisering van het aantal studierichtingen en studiekeuzes. In
werkelijkheid zijn de instroom en de studieloopbaan in het aso voor velen een
chaos geworden. In de regio Gent stellen
we ook vast dat de eerste leerjaren van scholen met een technische bovenbouw
leeglopen. Het lijkt wel of de overheid een eigen watervalsysteem heeft
gecreëerd.
Dirk Van Damme (OESO) poneerde ook al in HUMO van 31 januari 2017 dat het tso door
de hervorming vooral ook sterke leerlingen zou verliezen: heel nefast zou uitdraaien voor het tso/bso: Een onderschat element in het
hervormingsdebat is ook de vrees van betere technische scholen met goede
opleidingen, dat de kwaliteit van hun eerstejaars straks zal dalen (als gevolg
van hervorming s.o.). Die leerlingen zie ook ik op termijn aansluiting zoeken
bij het aso. De hervorming van minister Crevits doet te weinig voor de
opwaardering van de technische en beroepsopleidingen. En bso-leerkrachten
betreuren terecht ook dat het bso mede
door de hervorming van 1B en door het M-decreet al te zwakke leerlingen in klas
krijgen
Er kwamen nieuwe eindtermen voor het
s.o. met terecht meer aandacht voor
basiskennis en basisvaardigheden, dit was ook een belangrijk actiepunt in de
O-ZON-campagne-2007 van Onderwijskrant.
Maar die overigens al in 2018 eindtermen voor de eerste graad
goedkeurden en injuni j.l. de eindtermen voor de tweede en derde graad
- die alle globaal gezien nadelig
uitvallen voor tso/bso/kso en voor de specifieke opleiding in het bijzonder.
Onlangs, eind december 2020 werd een nieuwe tso/bso-protestgroep opgericht met als naam: Wij
gaan niet akkoord met de nieuwe eindtermen van het secundair onderwijs! De naam van de actiegroep lijkt me al te enge
gekozen. Op de website van de actiegroep staat een opiniebijdrage van Guy Duchêne van 23 december met
terechte kritiek op de laatste twee
Vlaamse regeringen met de onderwijsministers Smet en Crevits. Duchêne sterlt terecht::
Bij het opmaken van de onderwijshervorming was een drang naar een hoger
niveau een niet te stuiten ambitie van de. De vernieuwing werd uitgetekend met
de blik op het aso. Of een leerling die een ambitie heeft om een goed vakman te
worden met deze hervorming aan zijn of haar trekken komt is maar zeer de vraag.
Vakopleidingen worden in de eerste graad zelfs gereduceerd tot een A-stroom
light. En jongeren die op 12 jaar voor
de B-stroom kiezen, krijgen immers meer dan voorheen een algemene vorming. Dat
heeft zo zijn gevolgen. Het aantal uren praktijkervaring werd in de eerste
graad met minimaal 5 lesuren per week afgebouwd. Bij de algemene vakken hoort
nu ook een "basisgeletterdheid" die alle leerlingen moeten behalen
voor het einde van het tweede jaar. Uiteindelijk
vertaalde dat zich ook het hernoemen van aso/bso/tso naar hun uiteindelijke onderwijsfinaliteit,
en in het aanscherpen van de eindtermen rond algemene vakken.
De vele problemen waarmee tso/bso als gevolg van de nieuwe eindtermen 2de
graad momenteel mee te kampen hebben staan niet op zich en zijn dus
ook niet plots opgedoken. Ze
zijn ook niet in de eerste plaats een gevolg van de overladen eindtermen & leerplannen voor de 2de en 3de graad die nu ter discussie
staan. Ze zijn een gevolg van het feit dat bij de totale hertekening van het onderwijslandschap s.o.
al te weinig rekening werd gehouden met
de noden en specificiteit van tso/bso. Ook de
eerste graad s.o. en de eindtermen en leerplannen voor de eerste graad zijn te weinig afgestemd op de specifieke
noden van tso/bso- & 1B-leerlingen. De
problemen van het hervormde tso/bso en de kritieken zijn overigens precies
dezelfde als de problemen van het tso/bso destijds met het Vernieuwd Secundair
Onderwijs (VSO). Ze zijn dus al 50 jaar bekend; we illustreren straks uitvoerig
dat n.a.v. de invoering van het VSO ongeveer dezelfde kritieken vanuit het
tso/bso werden geformuleerd.
In Onderwijskrant nr. 178 van juli 2016
waarschuwden we voor de zoveelste keer
sinds 2002 voor de degradatie en amputatie van tso/bso en de demotivatie 12 à 14-jarige
tso/bso-leerlingen. We schreven o.a.: Het Masterplan had de mond vol van
opwaardering van technisch onderwijs en voorspelde meer leerlingen voor tso/bso. Maar de recente conceptnota voert hervormingen in die hier
haaks op staan. De voorliggende
voorstellen zullen een aderlating en beschadiging voor het tso/bso betekenen.
Dit blijkt ook uit de eerste reacties uit het kamp van de tso/bso-scholen. Zo
zal het niet langer mogelijk zijn om in het eerste en het tweede jaar een voldoende aantal lesuren specifieke techniek te volgen
zoals met de huidige en gevarieerde
technische opties wel het geval is.
Leerlingen uit tso/bso zullen de dupe worden van de sterke reductie van
de technische en beroepsgerichte component in de eerste graad, en hogerop ook van de
voorspelbare reductie van die component in de 2de en 3de
graad ten gunste van de zgn. algemene vorming.
Leerlingen
die techniek lusten, maar absoluut niet gediend zijn met een extra
remedieerpakket wiskunde, Frans
,
zullen dus in de eerste graad met meer theorie dan voorheen
geconfronteerd worden tijdens de 5 keuze-uren in het eerste jaar en de
remedieeruren in het tweede jaar. Het schrappen van de huidige specifieke en
gevarieerde technische opties in de eerste graad zal leiden tot meer schoolmoeheid en demotivatie
bij leerlingen die traditioneel voor een specifieke technische optie kozen
vanaf eerste graad. Het zal ook leiden tot een verlies aan leerlingen voor
tso/bso-scholen.
Het is dan ook verwonderlijk dat in december
opgerichte nieuwe actiegroep Wij gaan
niet akkoord met de nieuwe eindtermen van het secundair onderwijs zijn
pijlen vooral richt op minister Weyts. Weyts die pas in september 2019 minister
werd heeft in feite te maken heeft met de hervorming s.o., en ook
niet met het manke eindtermenconcept en de problemen die de eindtermen en leerplannen eerste graad van de vorige
legislatuur vooral in tso/bso
veroorzaken. Het verwondert me ook dat er op hun website Lieven Boeve loven
omdat hij het opneemt tegen de eindtermen 2de/3de graad, en dit
niettegenstaande Boeve, zijn voorganger Mieke Van Hecke &
secretaris-generaal Chris Smits de kritiek vanuit het tso/bso sinds 2009 nooit ernstig genomen hebben. Mieke Van Hecke
bestempelde zelfs de kritiek op de vrij radicale hervormingsplannen van de
koepel als misdadig.
In een reactie op het standpunt van de nieuwe
actiegroep betreurde tso-leraar Werner Reynders ook terecht het laattijdige
protest: Ik ben wel tevreden met wat ik
lees in het standpunt van de nieuwe actiegroep. Maar Ik vind het spijtig dat
die actie niet eerder is gekomen. In de eerste graad is deze hervorming al twee
jaar bezig. Hierdoor komen de leerlingen in de tweede graad al met een achterstand
aan. Ook daar zijn de leerkrachten basisopties tso/bso helemaal niet tevreden.
Verlies van uren en de nadruk op onderzoek (proeven) en veel minder op
handvaardigheid. Ook deze tendens vinden we terug in het vak
"Technieken".
Wie is verantwoordelijk
voor nefaste hervormingen voor tso/bso & voor problemen van tso/bso met eindtermen 1ste, 2de en 3de graad?
De opgedoken eindtermenproblemen hebben
vooral te maken met het totale hervormingsconcept waarvoor ook de kopstukken
van de grote onderwijskoepels een grote verantwoordelijkheid dragen. De grootste fout bij de hervorming is de miskenning van noden van tso/ bso-leerlingen
vanaf 1ste graad en de specificiteit van
tso/bso; en dit vooral vanuit foute ideologische en egalitaire keuzes.
Volgens mij en volgens Griet Mathieu, koepel
provinciaal onderwijs zijn ook de meeste
problemen met de eindtermen in de eerste
plaats een gevolg van een foute ideologische keuze (egalitaire ideologie) die bij de hervorming gemaakt werd door de
beleidsmakers en de grote onderwijskoepels, van hun keuze voor een bredere,
meer gemeenschappelijke eerste graad met meer aso-leerinhouden voor
tso/bso-leerlingen ten koste van de klassieke technische/technologische
componenten. Dit was ook destijds eveneens het geval met de invoering van een
gemeenschappelijke lagere cyclus s.o. in het VSO van 1970. Dit is de
belangrijkste oorzaak van het te
uitgebreid aantal ET en lesuren algemene vorming voor wiskunde, taalvakken,
geschiedenis,
.voor de meeste
tso/bso-leerlingen, én voor de voor
hen te uitgebreide en vaak ook te moeilijke
gemeenschappelijke leerplannen wiskunde e.d. voor tso/bso-richtingen - ten
koste van de specifieke technologische en technische vormingscomponenten en
dit vanaf de eerste graad.
De nefaste gevolgen van zon ideologische
keuze kwamen ook al tot uiting in de gemeenschappelijke leerplannen voor
wiskunde e.d. die de katholieke
onderwijskoepel met het oog op de door
hen gewilde brede/gemeenschappelijke eerste graad vanaf 2009 opdrongen voor alle opties in
eerste graad: te gemakkelijk voor leerlingen uit sterke opties, te moeilijk en
te theoretisch voor andere.
Ook voor de 2de graad tso en bso vormt de te
grote uitbreiding van de algemeen vormende leerinhouden met inbegrip van de
invoering van een tweede vreemde taal een probleem. Moeten toekomstige bakkers
alle hemellichamen, een tweede vreemde taal e.d. kennen, en minder hun stiel?
Waarom zou zelfs de sterke technische richting IW dezelfde eindtermen voor b.v.
de taalvakken moeten hebben als de aso-richtingen zonder al die technische
vakken. Voor de meeste tso/ bso-richtingen zijn de eindtermen te uitgebreid en
vaak ook te moeilijk. Er rest daardoor
te weinig tijd voor de specifieke technische en technologische vorming.
De overlading van de eindtermen in de eerste
graad en de tweede en derde graad is uiteraard ook mede een gevolg van al die
nieuwe vakkenoverschrijdende eindtermen als financiële geletterdheid,
burgerschapsvorming e.d., waar ook de onderwijskoepels op aangedrongen hebben.
We waarschuwen al vele jaren dat de vele
vakkenoverschrijdende leerinhouden tot een overlading van het leerprogramma
zouden leiden - ten koste ook van algemeen vormende vakken als Nederlands e.d.-
maar ook van de specifieke technologische en technische vorming voor tso/
bso-leerlingen.
Gelukkig werd nu die tweede vreemde taal
onlangs al geschrapt en de minister beloofde dat al volgend jaar na een
evaluatie van de gevolgen van de invoering van de nieuwe termen deze aangepast
kunnen worden. We raden de tso/bso-scholen
aan om in de mate van het mogelijke wat lippendienst te bewijzen aan de
(voorlopige) eindtermen en leerplannen en de inlevering van de specifieke
vorming voor de 2de en 3de graad zo in de mate van het mogelijke te
beperken. De beloofde evaluatie zal
trouwens uitwijzen dat de eindtermen en leerplannen voor tso/bso aangepast
moeten worden. Maar intussen zitten de tso/bso-scholen voor volgend jaar met
grote problemen opgescheept. De hervorming zal uiteraard ook veel
verschuivingen bij de leerkrachten veroorzaken, overschotten voor een aantal
vakken, tekorten voor andere vakken.
Bijlage
over standpunt van nieuwe actiegroep tso/bso: 'Wij gaan niet akkoord met de nieuwe eindtermen van het secundair onderwijs'
Actiegroep 'Wij gaan niet akkoord met de
nieuwe eindtermen van het secundair onderwijs!' Initiatiefnemer Guy Verjans nam op de website van de actiegroep de bijdrage: De vakman
wordt weghervormd van Guy Duchêne, coördinator Deeltijds onderwijs- Spectrumschool Deurne, op. We citeren even die bijdrage. Ook al zijn we het niet zomaar eens met alle uitspraken, toch zijn we het eens met de meeste.
Bij het opmaken van de onderwijshervorming
was een drang naar een hoger niveau een niet te stuiten ambitie van de laatste
twee Vlaamse regeringen. Uiteindelijk vertaalde dat hoger niveau zich vooral in
het aanscherpen van de eindtermen rond algemene vakken en het hernoemen van
aso/bso/tso naar hun uiteindelijke onderwijsfinaliteit.
Of een leerling die een ambitie heeft om een
goed vakman te worden met deze hervorming aan zijn of haar trekken komt is maar
zeer de vraag. De vernieuwing werd immers uitgetekend met de blik op het aso en
met de fetisj van kennis als een paternoster in de hand. Vakopleidingen worden
in de eerste graad zelfs gereduceerd tot een A-stroom light. Jongeren die op 12
jaar voor de B-stroom kiezen, krijgen immers meer dan voorheen een algemene
vorming. Dat heeft zo zijn gevolgen. Het aantal uren praktijkervaring werd met
minimaal 5 lesuren per week afgebouwd. Bij de algemene vakken hoort nu ook een
"basisgeletterdheid" die alle leerlingen moeten behalen voor het
einde van het tweede jaar.
Er zijn weinig directeurs of
beleidsmedewerkers in scholen te vinden die garanties willen geven over de
haalbaarheid van deze basisgeletterdheid voor de B-stroom. De lat werd
letterlijk hoger gelegd maar de aanloop ingekort en de valmat weggenomen. Een
leerling die uitvalt op basisgeletterdheid kan in de meeste gevallen nog steeds
naar het 3° jaar bso op basis van leeftijd. Overgaan op basis van leeftijd is
een sterk instrument en kan onnodig zittenblijven voorkomen. Helaas heeft men
met dit traject geen rekening gehouden bij het uittekenen van de 2° en 3° graad bso. De nieuwe eindtermen in het 3° jaar vertrekken vanuit de veronderstelling
dat de basisgeletterdheid verworven is. Het risico dat de leerachterstand
toeneemt i.p.v. geremedieerd wordt is dus meer dan reëel.
Overgaan op leeftijd geldt ook voor
leerlingen uit de A-stroom die uitvallen op basisgeletterdheid. Denken we bv.
aan intelligente nieuwkomers uit een ander land die uitvallen op kennis van het
Nederlands, ook al beheersen ze bv. vlot twee andere talen. Als zij niet slagen
in 2A kunnen zij vaak wel naar 3bso. Zo versnellen we de waterval met een extra
dimensie. want in tegenstelling tot de regelgeving nu zijn dit niet enkel meer
de leerlingen die het niveau van de A-stroom niet aankunnen, leerlingen die
individueel meer tijd nodig hebben om de basisgeletterdheid te verwerven passen
nu ook in dit watervaltraject.
Eens in de 2° graad bso, moet een leerling het
stellen met opnieuw een pak minder praktijkuren. De overheid heeft ook hier
gekozen voor een zeer uitgebreid pakket algemene vorming. AV die voor alle
richtingen identiek is. Zo zal een verzorgende dezelfde inhouden zien als een
elektricien. Dat een verzorgende meer nood heeft aan sociale kennis en een
elektricien zijn job niet kan uitvoeren zonder kennis van het werken met
breuken wordt totaal genegeerd. In realiteit betekent dit dat de
vakleerkrachten die specifieke algemene kennis wel zullen bijbrengen binnen hun
vakken, maar ook die inspanning gaat opnieuw ten koste van praktijkuren.
Een wat onderbelicht aspect van de
onderwijshervorming is het finaliseren van alle opleidingen na zes jaar. Tot nu
toe volgen leerlingen in het bso een 6 + 1 jaar programma. Het 7° jaar bevat
vooral algemene kennis en wordt bekroond met een diploma secundair onderwijs.
In de hervorming heeft men de nieuwe eindtermen algemene vakken niet alleen
zwaarder gemaakt dan nu, bovendien moet dit zware pakket op 6 jaar ipv 7 worden
gegeven. het gevolg is dat tot en met het 6° jaar een beroepsleerling een
opleiding met een onevenwichtig aandeel algemene vakken zal volgen. Pas in het
7° jaar kan hij kiezen voor een zeer gerichte specialisatie binnen het
vakgebied.
Het afstuderen na 6 jaar is zeker te
verdedigen en sluit ook aan bij de gangbare praktijken in Europa. Helaas zal
een bso-leerling na 6 jaar met een pak meer algemene vorming dan nu het geval
is afstuderen met een diploma dat geen toegang meer geeft tot hoger onderwijs.
Het merkwaardige is dat er in de nieuwe
eindtermen weinig of geen onzin staat. Elk vakgebied heeft een waardevolle
inbreng gehad. Maar geen enkel vakgebied in de algemene vakken heeft voor een
afstemming gezorgd met de inhouden van de beroepsgerichte vorming. Als er dan
op het einde van de rit ook niemand is die als regisseur bewaakt of al die
inhouden wel passen binnen de toegemeten onderwijstijd dan loopt de emmer over.
Een mooi voorbeeld van het op een hoopje gooien i.p.v. afstemming tussen elk
onderdeel is de discussie over twee of een vreemde taal in het BSO. Tot
afgelopen vrijdag leek het alsof er 2 vreemde talen in BSO aan bod zouden
komen. Uiteindelijk werd het gereduceerd tot één taal. Maar dat zo'n essentiële
discussie geen verdere invloed heeft op het geheel toont wel aan hoe
gesegmenteerd dat geheel wel is.
Het reduceren van het aantal vakspecifieke
uren zal ook pedagogische consequenties hebben. Met de uren die nu voorhanden
zijn geraakt men in de meeste opleidingen niet verder dan de absolute basis.
Vakleerkrachten aanmoedigen tot professionalisering; heeft dat dan nog zin? Als
er nauwelijks onderwijstijd is om een leerling te leren draaien en frezen, wat
zou een school dan tijd investeren in het bijbrengen van de nieuwste technieken
bij hun leerkrachten?
Je zou toch veronderstellen dat na decennia
terechte kritieken vanuit bedrijven dat scholen elke technologische evolutie
hebben gemist, de overheid die technologische nood zou verankeren in de
eindtermen. Als je dan leest dat één van de leerinhouden in een 2° graad
mechanica omschreven wordt als: "de leerlingen gebruiken machines"
dan blijkt dat ijdele hoop te zijn.
Voor sterke leerlingen met een brede
interesse in algemene vakken maakt de ganse hervorming misschien wat minder
uit. Na 7 jaar zijn alle leerstofonderdelen gepasseerd in een weliswaar andere
volgorde. Vraag is, wat met de minder sterke leerlingen en wat met leerlingen
die op jonge leeftijd vooral in het vakspecifieke zijn geïnteresseerd?
In Antwerpen verlaat een 28% van de bso
leerlingen vroegtijdig de schoolbanken. Dit is een zeer grote onderschatting
van de echte cijfers want men hanteert in Vlaanderen een wat absurde manier van
registreren. Elk vroegtijdig schoolverlaten wordt toegewezen aan de laatst
genoten onderwijsvorm. Het verbaast dan ook niet dat aso slechts 5,5% uitval
heeft; leerlingen die overstappen naar tso of naar bso en daar uitvallen worden
enkel daar in rekening gebracht. Dat zien we ook bij bso. Bso-leerlingen die
uitvallen maken vaak de overstap naar het deeltijds onderwijs. Als ze daar
definitief uitvallen komt dat enkel op rekening van het dbso. Een diepere
analyse leert echter dat tot 80% van de uitval in het dbso minder dan 12
maanden was ingeschreven in deze laatste onderwijsvorm.
Even deze omweg om aan te tonen dat de
werkelijke uitval in bso in Antwerpen eerder rond de 35-45% zal liggen. Het
merendeel van de leerlingen dat uitvalt in bso doet dat omwille van de algemene
vorming. Leerlingen die sterk zijn in algemene vorming maar niet scoren in hun
vak kan je nog naar een andere opleiding toe leiden. Leerlingen die uitvallen
op algemene vorming rijden zich vast in het voltijds onderwijs omdat ze in elke
richting elk jaar zowel voor algemene als voor vakspecifieke vorming moeten
slagen.
De kans dat de schooluitval in bso gaat
verminderen is gewoon nul. Met meer algemene vorming en minder praktijkuren
introduceert de hervorming niet alleen een snelweg naar demotivatie, de groep
leerlingen die nu met veel inzet van leerkrachten en met veel individuele
remediëring wel over de meet geraakt kan de extra belasting aan algemene vakken
allicht niet verwerken en valt voortaan wel af.
Zoals hoger aangehaald, een deel van de
leerlingen die uitvallen in bso vinden nu wel eens de weg naar het deeltijds
onderwijs waar er geen koppeling is tussen algemene vakken en
praktijkopleiding. Je kan als leerling in het dsbo gerust afstuderen als
gekwalificeerde kok, kinderbegeleider, zorgkundige, lasser, ... met of zonder
dat je een diploma algemene vakken behaalt.
Helaas, ook hier heeft de overheid in de
hervorming de weg naar volledige beroepskwalificatie botweg afgesneden.
Voortaan zal je ook in het deeltijds onderwijs enkel nog kok kunnen worden
nadat je een diploma secundair onderwijs hebt behaald. En dat geldt ook voor
zorgkundigen, voor lasser-monteerders en voor vele andere beroepen.
Onze leerling die ergens onderweg tussen het
eerste en het zesde jaar heeft afgehaakt in het bso heeft dus niet veel opties,
maar misschien ligt de weg naar de arbeidsmarkt wel open? Ook die kans is klein.
Tot en met het vierde jaar heeft elke bso-leerling relatief weinig
praktijkgerichte vorming gehad. Zelfs in vijf en zes is de praktijkcomponent
minder dan voorheen. Wie dus uitvalt in het beroepsonderwijs tussen de start
van het secundair en het zesde jaar zal het moeten redden als ongeschoold
arbeider of moet een vakopleiding gaan volgen bij VDAB, Syntra of in een CVO.
Of leerlingen die het wel goed doen en hun
schoolcarrière na 6 of 7 jaar beëindigen probleemloos op de arbeidsmarkt kunnen
stappen is ook maar zeer de vraag. De technologische evoluties die we nu kennen
gaan dermate snel dat onderwijs nooit (meer) zal kunnen volgen. Bedrijven weten
dat ook; zij worden met net hetzelfde probleem geconfronteerd. Bedrijven
verwachten wel dat hun werknemers over de juiste vakkennis beschikken om de
nieuwste technologie te kunnen aanleren. Dat kan enkel als je de algemene
vorming in functie stelt van het beroepenveld waarbinnen je een vakman opleidt
en als leerlingen tijd en oefening krijgen om zich een ambacht eigen te maken.
Carossier word je alleen met voldoende oefening en handvaardigheid en dat kan
enkel door de opleiding te spreiden in de tijd. Bij het high-tech orbitaal
lassen komt er geen enkele manuele handeling meer aan te pas maar enkel een
geoefend lasser is in staat om zo'n machine in te stellen en fouten bij te
sturen. En in de zorgsector is psychologie en empathie een belangrijke
bottleneck, maar laat dat nu net heel beperkt in de algemene vorming verwerkt
zijn.
Bij werkgevers en bij klanten is de waardering
voor vakmanschap en beroepskennis daarentegen onbetwist. Dat zie je aan de
hoogte van de lonen, aan de wachttijden en aan de overbevraging van zowat elk
zelfstandig ambachtsman. In het onderwijsdebat is de erkenning van uitmuntend
vakmanschap echter zeer miniem. Dat vertaalt zich niet alleen in het verankeren
van de schotten tussen aso/tso en bso. Dat hoor je ook in woordgebruik als
"afzakken" en "hoog mikken".
Onderwijskwaliteit wordt afgemeten aan
rankings in wiskunde, in taal, in slaagcijfers in het eerste jaar bachelor.
Valt het niet op dat er geen rankings zijn in vakbekwaamheid? Of is het toeval
dat het meten van de retentie tussen afstuderen en een eerste job nauwelijks
verder geraakt dan een VDAB-rapport?
Bij de onderwijshervorming rond de
arbeidsmarktgerichte opleidingen, zoals ze nu heten, zien we dezelfde fout
terugkomen die er ook toe geleid heeft dat duaal leren geen succes is.
Beleidsmakers zijn er van overtuigd dat ze gepraat hebben met "de
arbeidsmarkt". Helaas hebben ze vooral vergaderd met de grote sectoren.
Zij vinden misschien wel hun verlanglijstje terug in de hervorming. Niemand
heeft hen er echter op gewezen dat ze boven hun gewicht boksten. Niet alleen is
hun engagement naar het aanwerven van BSO leerlingen erg beperkt, de praktijk
leert dat het vooral de kleine bedrijven zijn die vaklui en ambachtsmensen in
dienst nemen. Het zijn ook die kleine bedrijven die het gros uitmaken van onze
arbeidsmarkt. Of zij weg kunnen met vaklui die vooral algemene vorming hebben
gehad ......
De vakman wordt weghervormd. Weghervormen is
uiteraard geen schoon Vlaams maar in een tijdsgeest waar een overheid
onbestaande buzzwoorden en termen zoals "cesuurdoelen",
"ingedaalde eindtermen", "een set van relevante competenties"
moet bezigen om haar hervorming uitgelegd te krijgen, is het zelf verzinnen van
woorden een welgekome herwonnen vrijheid.
Deel 2 Tso/bso-kritiek op VSO ie eveneens
toepasselijk op hervorming s.o.
We kunnen in dit verband veel leren uit de
ervaring met het VSO dat destijds vanaf 1970 in veel scholen werd
ingevoerd. Het VSO wou door het uitstel
van studiekeuze dat iedereen zou worden geobserveerd en georiënteerd in functie
van zijn interesses en bekwaamheden. Dat zou leiden tot een herwaardering van
het tso en tot het aanlokken van meer en betere leerlingen voor het tso, voor
Industriële Wetenschappen, enz.
Maar al bij de start van het VSO luidde een
van de belangrijkste kritieken van veel leerkrachten tso en vertegenwoordigers
van het technisch onderwijs dat de invoering van het VSO tot een
onderwaardering van tso en bso en van de technisch-technologische component zou
leiden.
De tegenstand tegen het VSO kwam dus ook heel
sterk vanuit het technisch en het beroepsonderwijs het meest nog van de kant
van de nijverheidstechnische scholen. Men stelde dat de vakopleiding in het
gedrang zou komen gezien de sterke vermindering van het aantal uren technische
opleiding in de eerste graad. Die kritiek werd niet enkel geformuleerd door de
leerkrachten en directies tso, maar ook door het Comité voor de Verdediging en
de Ontwikkeling van het Technisch Onderwijs (COVOTO) en door SESTON (directies
t.o. met secretariaat in het Don-Bosco-Technisch instituut Hoboken). Men zag er
ook een bedreiging in van de sterke afdeling Industriële Wetenschappen waarnaar
sterke leerlingen vaak na 3 jaar aso overstapten. En achteraf gezien was dit
ook zo.
2 Kritiek vanwege tso/bso-directies op VSO
2.1 Kritiek directies Rijksonderwijs (1980)
Het VSO werd op korte tijd veralgemeend in
het rijksonderwijs. Dit onderwijs werd in die tijd nog rechtstreeks bestuurd
door de onderwijsminister en beschikte nog niet over een eigen koepel. Veel
directeurs Rijksonderwijs betreurden dat ze veel leerlingen verloren die
overstapten naar klassieke type2 scholen van het vrij onderwijs. Inspecteur
Dambre getuigde dat er in Brugge bij de start van het vso onmiddellijk 160
leerlingen overstapten naar het katholiek onderwijs (type 2).
Na
tien jaar vso formuleerde de progressieve Herman Schoeters als voorzitter van
de federatie van Vlaamse studieprefecten in het Rijksonderwijs, volgende
scherpe kritiek en alarmkreet in Persoon en Gemeenschap; themanummer over 10
jaar VSO, juni 1980:
*De gemeenschappelijkheid is nefast voor de
vele leerlingen die al weten waar ze naartoe willen. * De gemeenschappelijk
eerste graad leidt tot vervlakking. *Het gevaar bestaat ook dat de positieve
intellectuele of manuele gerichtheid wordt uitgeroeid. *De totale
gelijkschakeling in het eerste jaar leidt tot onverschilligheid, gemakzucht,
gebrek aan belangstelling en motivatie. *Het kind dreigt het kind van de
rekening te worden; men heeft de indruk dat vernieuwd werd om te vernieuwen;
*Het vso botst ook op de weerstand van de
ouders, de onmacht van de leerkrachten en de voortdurende
structuurwijzigingen.
2.2 Kritiek directies katholiek onderwijs
Ook vanwege directies uit het vrij onderwijs
kreeg het vso veel kritiek. We beluisteren even 2 vooraanstaande en invloedrijke
directeurs in Nova et Vetera oktober 1984. Van Paepegem, directeur college
Lokeren, stelde vooreerst dat de onderwijsmensen die zich goed voelden in
type-2 en jaar na jaar positieve leerresultaten boekten, zich ergerden toen
dat onderwijs plots met alle zonden van Israël beladen werd. Is de
vso-vernieuwing wel de goeie? Zal deze vernieuwing in de feiten het bewijs
leveren dat zij een remedie is voor de vastgestelde kwalen? Is de enorme
investering in het vso in verhouding met de resultaten? Kortom: wij hebben veel
vragen over het pedagogisch rendement, en over de haalbaarheid van de
vso-vernieuwing.
Directeur V.P. wees verder op de vage
vso-doelstellingen en slogans. V.P. pleitte voor voldoende/meer differentiatie
vanaf het eerste jaar: Het is zeer belangrijk zo vroeg mogelijk aan te sluiten
bij de eigen mogelijkheden, interesses en beperkingen van de leerlingen. Er
zijn al veel leerlingen die de theoretische benadering van zoveel vakken
gewoonweg niet aankunnen. Een gemeenschappelijk eerste jaar houdt ook het
gevaar in dat teveel leerlingen vroegtijdig in het Beroepsonderwijs
terechtkomen, wat overigens in de studies over het vso bewezen wordt. Een heel
pak zwakkere middenmoters geraakt al heel vlug geblokkeerd voor Frans of
wiskunde bijvoorbeeld en haakt af. Verder zijn we heel bang voor de heterogene
groepen in het eerste en tweede jaar. ... .
Van Paepegem toonde verder aan dat het vso
niet tot echt uitstel van keuze leidde en dat de overgangen in het klassieke type-2 makkelijker waren en vlotter
verliepen dan binnen de 3x2-vso-structuur. De vso-leerlingen belandden nu ook
een jaar vroeger in het Beroepsonderwijs.Waarom moeten de schotten verdwijnen?
De vso-promotoren, zelf meestel
ex-aso-ers, onderschatten de humane waarde van het technisch onderwijs.
Directeur V.P. vond verder terecht dat het
vso in zijn pedagogische principes te weinig waarde hechtte aan de school als
leerinstituut en aldus de ontscholing bevorderde. Hij betreurde ook dat het
type-2 veel minder centen kreeg en dat deze scholen niet meer mochten
programmeren dn daardoor sterk benadeeld werden.
In de getuigenis van de invloedrijke
Brugsr VTI-directeur Jan Vandenbulcke
toonde deze aan dat de tso- en bso-leerlingen het meest de dupe waren van het
vso; daarom ook wou zijn Brugse VTI niet op het vso overschakelen. Zijn besluit
luidde: Als het technisch onderwijs zich te sterk beperkt tot het verstrekken
van een brede, maar onvoldoende diepgaande kennis zoals in het vso, dan gaat
het voorbij aan zijn specifieke doelstelling en motiveringskans. Dat leidt tot
een systeem waarbij de industrie al te zeer verplicht wordt zelf voor een
aanvullende vorming in te staan. Of zulks vanuit pedagogisch oogpunt wenselijk
en vanuit economisch oogpunt haalbaar is, betwijfelen we heel sterk.
2.3 Commentaar
We merken dat momenteel de basiskritieken op
vso -2 ongeveer dezelfde zijn als deze die de directies destijds publiceerden
en dit na meer dan 10 jaar ervaring met het vso. De uitspraken van deze met
gezag sprekende directies uit beide onderwijsnetten blijven o.i. 30 jaar later
(bij verschijnen van nog vrij relevant
voor de toekomst van ons onderwijs. We voegen er nog aan toe dat niet enkel het
Rijksonderwijs veel leerlingen verloor, maar ook veel vrije scholen die op het
vso overschakelden. Zo verloor één van onze Brugse aso-scholen honderden
leerlingen. Een aantal klassen stonden leeg en intussen moest een andere aso-school
(type 2) bijbouwen om de nieuwe leerlingen te kunnen opvangen. Na de invoering
van het eenheidstype in 1989 keerden de leerlingen wel terug en evolueerde de
getroffen school van 760 naar 1400 leerlingen.
3 Kritiek tso-koepel NVKTO en directies tso (
+SESTON)
De sector van het technisch - & het
beroepsonderwijs en de inspecteur-generaal Robert Smet stonden heel kritisch ten
opzichte van het vso. Dit was ook het geval bij het Nationaal Verbond van het Katholiek
Technisch Onderwijs (NVKTO) en dit niettegenstaande de algemene NSKO-koepel en
het verbond van het middelbaar onderwijs voorstander waren.
E.H. André Vannecke, secretaris-generaal
NVKTO (1968-1978) sprak zich in 1978 in een interview met het vakbondsblad
Brandpunt (november 1978) kritisch uit over de hervorming. Vraag Brandpunt (sector
CCPTO): Wat heeft het technisch onderwijs met het vso? Antwoord Vannecke: Men
kan zich de vraag stellen of de vso-promotoren zich voldoende bewust zijn van
het feit dat een aantal twaalfjarigen reeds weten wat ze willen, vooral de jongens
en meisjes die praktisch gericht zijn. Men heeft hierover geen enkele
wetenschappelijke studie, maar men heeft feiten. Men moet al zeer zware argumenten
hebben om het gelukkig zijn van deze jongens en meisjes te gaan ontwrichten
door hun een praktische opleiding af te nemen. Zij hebben het recht om vlug een
voldoende praktische opleiding te krijgen. De inhoud van het eerste jaar moet toch
niet voor alle kinderen automatisch hetzelfde zijn. Conclusie Brandpunt: De
weerstand van de grote technische scholen vloeit volgens u dus voort uit de
ervaring dat die leerlingen, na het eerste algemene jaar, vaak gefrustreerd
zullen zijn omdat ze er onvoldoende technische opleiding krijgen.
André Vannecke: Een nog andere reden voor de
weerstand van de technische scholen is natuurlijk een zekere vrees voor een trend,
die zou ontstaan van de kant van de ouders en de PMS-centra naar instellingen
van algemeen vormend onderwijs. Als je rekening houdt met de moeilijke strijd
die onze grote technische scholen nog altijd moeten leveren, is het
begrijpelijk dat ze zeer huiverig staan tegenover het vso.
In het Editoriaal van de Huishoudelijke
mededelingen van het Verbond van het Technisch Onderwijs (NVVKTO) van 6
september 1982 komt de kritiek vanwege de tso-koepel eveneens scherp tot
uiting: Velen tillen zwaar aan het uitstellen van de studiekeuze, soms gelijkgesteld
met uitstel van beroepskeuze. In de filosofie Weg met de beschotten schuilt
het gevaar dat, wat het technisch en het beroepsonderwijs eigen is, nml. De zorg
voor een degelijke beroepsopleiding, bijkomstig wordt. De verdaging van de
studiekeuze kan voor sommige leerlingen wenselijk zijn. Maar de leerlingen van
de lagere cyclus van het technisch en het beroepsonderwijs hadden al vroeg een
bepaald beroep voor ogen. Al te lang uitstellen om aan hun verwachting tegemoet
te komen, kan een nefast effect hebben. Het tso betreurde ook dat de vso-scholen
bij hun oriëntering na het 2de jaar de technische opties al te weinig
waardeerden en dat er in de tso-doorstromingsrichtingen van de 2de graad
onvoldoende technische bagage werd meegegeven.
De koepel van het technisch onderwijs en de CCPTO-vakbond
van het tso hadden in het vso-tijdperk al bij al weinig in de pap te brokken.
De Guimard-koepel van het middelbaar onderwijs en de CVMNO-vakbond van het
middelbaar onderwijs en de ACOD-vakbond trokken resoluut de kaart van het vso.
In 1977 richtten enkele tso-directeurs de
actiegroep SESTON op (= Secretariaat Studiecentrum voor onderwijsvernieuwing)
met secretariaat in het DonBosco-Technisch instituut Hoboken. Deze zagen in het
vso vooral een bedreiging voor het tso. In West-Vlaanderen werd in 1977 Seston
-Regionaal opgericht; het ging hier hier vooral om een initiatief van West-Vlaamse
industrieel gerichte scholen dat ook door veel bedrijfsleiders werd gesteund.
Deze vonden dat het vso te weinig voorbereidde op de arbeidsmarkt.
Het technisch onderwijs zag met lede ogen de
trend van de afname van de tso-bevolking aanhouden en verder toenemen. Tussen
1980 en 1990 daalde het relatief aandeel van het tso nog van 30,4 naar 22,3, aldus
tso-kopstukken Robert Smet & André Vannecke in hun boek Historiek van het
technisch en beroepsonderwijs, Garant, 2002. En door de 3x2- jaar-structuur van
het vso stapten ook minder aso-leerlingen na 3 jaar over naar het tso. Een
overstap na 4 jaar aso was volgens de vso-filosofie nog perfect mogelijk, maar
schiep in de praktijk veel problemen. Het tso heeft zich nooit meer volledig
kunnen herstellen van de opdoffer die het door de invoering van het vso
gekregen heeft.
Ook inspecteur-generaal Robert Smet, was een
fervent tegenstander van het vso. Terloops: de inspecteur-generaal steunde ons
destijds in de strijd tegen de moderne wiskunde die ook volgens hem door het
ministerie zonder enige inspraak werd opgedrongen.
Ook na het voor een groot deel verdwijnen van
het vso, is men er niet meer in geslaagd het peil van vroeger te bereiken. Ook
andere nefaste zaken als 3x2-jaar structuur met problemen en watervaleffect in
2de graad, wildgroei in tso en bso, eenzijdige didactische opvattingen van
coördinatoren... bleven bestaan.
Kritiek in boek Van dualisme naar
integratie van 1975
Die kritiek werd wellicht nog het scherpst
verwoord door een actiegroep die nauwe banden had met de katholieke koepel en
die in 1975 het boek Van dualisme naar integratie (Acco) publiceerde. Tot die
actiegroep behoorden E. Neyt, secretaris-generaal technisch onderwijs, J.
Jacobs (directeur tso), prof. Willy Wielemans en begeleider Guido Horebeek. Zij
vreesden dat het VSO nefast zou worden voor tso, tot grotere kwalen zou leiden
dan het traditioneel s.o., tot een ontwaarding van het tso en vlucht naar het
aso. Op pagina 75 formuleerde de
actiegroep Ney-Wielemans volgende conclusie: Het oude selectiemechanisme en
dualisme zal in het VSO verder spelen krachtiger nog dan voorheen. In deze
zin dan dat de kloof tussen de twee hoofdrichtingen (intellectueel en
technisch) in plaats van te vernauwen, nog breder dreigt te worden. Deze
evolutie kan over enkele jaren leiden tot een volkomen depreciatie van elke
school, waar de technisch-technologische vormingscomponent centraal staat. ...
En langs de andere kant dreigt een kunstmatige toeloop naar en overwaardering
voor de zogenoemde intellectuele vormingstypen, die onder de kwantitatieve druk
van het democratiseringsproces, hun vroegere eisen zullen dienen af te zwakken
en aan te passen, met als uiteindelijk resultaat dat een steeds sterker
aanzwellende groep jongeren, mentaal en intellectueel minder goed gewapend, zal
trachten een postsecundair diploma te behalen, en in geval van mislukking,
totaal onvoorbereid zal zijn op de eisen van het moderne beroepsleven en met
lege handen op zoek moet gaan naar een elementaire beroepsopleiding. ... Dit
kan ertoe leiden dat een vernieuwingsoperatie als het VSO het doel niet kan
bereiken.
Op pagina 74 wordt deze conclusie als volgt
toegelicht: Door het VSO komt aan het licht dat de sociale drempelvrees voor
de intellectueel-cognitieve vormingstypen geweldig aan het afnemen is. Deze
drempelverlaging zal tot gevolg hebben dat bijna alle normaal begaafde
leerlingen, mede onder invloed van samenspelende en krachtige factoren van
onderwijsinterne en - externe aard, gaan opteren voor studierichtingen, waarvan
de technisch -technologische vormingscomponent nagenoeg afwezig is. Dient de
schamele tijd die in het VSO voor technologie uitgetrokken wordt vooral niet om
het blazoen op te frissen van de intellectueelcognitieve vormingstypen? Een
waarachtige valorisatie van de technisch-technologische dimensie kan aldus door
het VSO gewoon worden uitgehold.
.... Komt het dualisme niet versterkt uit de
vernieuwingsoperatie VSO? In deze zin vrezen we dat de kloof tussen de twee
hoofdrichtingen (intellectueel en technisch) in plaats van te vernauwen, breder
wordt? Het VSO leidde dus volgens velen tot die omgekeerde effecten, tot een
onderwaardering van het tso/bso, tot het te laat overstappen naar het tso (na 4
jaar aso), tot een aantasting van Industriële Wetenschappen, ...
Ook de hervorming-Monard, een soort VSO in
het kwadraat, zou dezelfde effecten sorteren. Op dat vlak kunnen we ook lering
trekken uit de ervaring met de cycle unique in het Franstalig landsgedeelte.
4 Actiegroepen Doscko (1977) en WIVO
Bij directies uit het vrij onderwijs was de
luidop- kritiek groter dan in het Rijksonderwijs. In 1981 groepeerde de
actiegroep Doscko (Documentatieen Studiecentrum voor Kritische
Onderwijsvernieuwing) al driehonderd directeurs en inspecteurs. De Doscko-critici
stelden dat ze niet tegen vernieuwing waren, maar wel tegen de vso-vernieuwing
en vooral tegen het eerste gemeenschappelijke jaar en het principe van de
heterogene klassen. De kritiek luidde o.a.: De verdaging van de studiekeuze
heeft geen zin voor 85 procent van de twaalf-à dertienjarigen, want slechts een
kleine minderheid weet niet goed wat te kiezen na de basisschool. Kortom, de
lange observatieperiode heeft geen zin. En de gemeenschappelijke programmas
werken nadelig voor de meeste kinderen: te gemakkelijk voor sommige leerlingen,
te moeilijk voor de andere. De knappere elementen verliezen hun tijd, en
kinderen met een sterkere technische inslag worden gehinderd door het pakket talen
en theoretische vakken.
De directies technisch onderwijs beschouwden
het vso als een ware bedreiging en ontwaarding van het tso. Het vso leverde
volgens hen averechtse effecten op. De gemeenschappelijke start nam elke
drempel voor het aso weg en loodste nog meer jongeren naar
aso-studierichtingen, ook als ze er eigenlijk niet thuishoorden. Precies door
de invoering van het vso nam ook het zgn. watervaleffect toe en het kreeg een
negatieve connotatie. Te veel leerlingen volgden het aso of volgden te lang het
aso mede omdat de indruk gewekt werd dat de determinatie (graad) slechts
begon in het vijfde jaar.
Doscko vond ook dat het basisdocument
Opdrachten voor een eigentijds katholiek onderwijs van de katholieke koepel
te veel utopische en modernistische ideeën bevatte. Vooral het simplistische
egalitarisme en de ongenuanceerde kritiek op het prestatiekarakter van het
onderwijs en van het evaluatiesysteem (met punten, examens e.d.) werden aangeklaagd.
Zij vreesden dat zon ongenuanceerde kritiek en zon ondoordachte didactische
hervormingen tot ontscholing en niveaudaling zouden leiden. We lazen ook:
Volgens de vso-voorstanders heeft kunnen meer waarde dan kennen, maar men vergeet
dat kennen een hogere en ruimere vorm van kunnen is. Dit komt overeen met de
huidige kritiek op het competentiegerichte leren.
Critici wezen er ook op dat het aantal
zittenblijvers hoger was in vso-scholen vooral na het derde jaar, en dat de prestaties aan de universiteit lager
waren. Een aantal didactische vernieuwingen werden al binnen de vso-scholen na
enkele jaren teruggeschroefd; er werden weer echte examens en punten ingevoerd,
er mocht weer echt geschiedenisonderwijs gegeven worden,
... De opposanten betreurden ook dat
voortdurend werd uitgepakt met de vele knelpunten van het onderwijs, maar dat
nooit een betrouwbare inventaris werd opgemaakt van de sterke kanten van het traditionele
secundair onderwijs. Zij gingen ook niet akkoord met het feit dat de
vso-scholen enorm veel extra-centen kregen en dat de klassieke scholen geen
Frank kregen om hun onderwijsvisie en hun praktijk verder te optimaliseren.
Type-2-scholen mochten ook niet meer programmeren. Door dit alles werden
volgens de critici de eerlijke concurrentie en het vrij initiatief aangetast.
De verdedigers van het vso van hun kant
verenigden zich in de Werkgroep Informatie Vernieuwing Onderwijs (WIVO) en dit
onder leiding van de directeur van Pius-X-Antwerpen, E.H. Karel Raeymaekers.
Ook een groot aantal vrijgestelde vso-coördinatoren traden toe tot WIVO. De
WIVO-werkgroep verspreidde het tijdschrift IVO. In IVO verschenen ook rond 2009 pleidooien voor radicaal comprehensief
onderwijs. WIVO is steeds pleitbezorger van comprehensief onderwijs gebleven en
was ook gelinkt aan STAM (Studiegroep Autonome Middenscholen).
Op 13 januari 2009 organiseerde WIVO een
studiedag over de hervorming van het Plan-Monard in de aula van het ministerie.
Ook Klasse maakte veel reclame voor die studiedag. De titel van de aan een
hervorming van het secundair onderwijs? WIVO wou hiermee naar eigen zeggen
bijdragen tot een open debat. Maar enkel pleitbezorgers van de de
structuurhervorming als Georges Monard en Roger Standaert, DVO directeur,
mochten er optreden als spreker; critici
waren er niet welkom.
|