Mijn reactie op
opiniestuk van Kris Van den Branden op zijn blog van 25 januari
2022: "Leuvense academici vragen meer nuance in het
onderwijsdebat"(zie bijlage). Van den Branden pakt eens te meer uit met
zijn ontkenningstactiek: als universitaire lerarenopleiders propageerden we geen eenzijdige ondersijsvisies als constructivisme, kennisrelativisme e.d.
Hij ontkent zo indirect ook de verantwoordelijkheid van zijn Leuvens
Taalcentrum voor de uitholling van het taalonderwijs (zie deel 2).
Deel 1
Van den Branden en co
willen de burgers wijs maken dat
in universitaire kringen het constructivisme e.d. niet volop gepropageerd
werden. Niets is minder waar.
Pedagoog Jan Saveyn
betreurde in 2007: Het Leuvens
Taalsteunpunt opteerde voor radicaal vaardigheidsonderwijs.
Woordenschatrijtjes, zinsontleding, aanleren van grammaticale - en
spellingregels
waren uit den boze. De
leerling moest volgens de analytische taalverwervingsmethode al doende leren
van uit globale taaltaken en zelfontdekkend hun eigen taal analyseren. (in: Nova
et Vetera, september 2007). De
uitholling van het taalonderwijs is inderdaad mede een gevolg van de eenzijdige vaardigheidsgerichte & constructivistische
whole-language-visie die sinds de jaren 1990 gepropageerd wordt door
het Leuvens taalcentrum (zie deel 2).
In het VLOR-rapport competentiegericht onderwijs van 2008 pleitten de onderwijskundigen Martin
Valcke, Philip Dochy, Ferre Laevers, Roger Standaert, Herman Baert
voluit voor competentiegericht en constructivistisch
onderwijs. We lezen in de samenvattende
bijdrage: Competentiegericht onderwijs hangt samen met het nieuwe onderwijskundige paradigma van het
constructivisme. Een belangrijke component is zelf ontdekken en construeren van
de eigen kennis en vaardigheden. Daarnaast wordt telkens gewezen op het werken met authentieke en relevante
taken, problemen of contexten en op
vaardigheidsonderwijs.
Deze zgn. VLOR-denkgroep pakte tevens uit met een karikatuur van het klassieke
onderwijs:
uiteenzetting-hoorcolleges-frontale setting; de lerende is eerder
passief, klassikaal en aanbod gestuurd curriculum, afzonderlijke en
opgesplitste vaardigheidsmodules,
disciplinaire aanpak, evaluatie gericht op kennisverwervin. (p. 152 e.v.).
De Leuvense onderwijskundige Philip Dochy poneerde in 2019 : Klassikaal lesgeven is gewoon geen goed
idee. Nee! De impact is bijzonder laag en dat is frustrerend. Stop ermee
a.u.b.!(Leeuwaeder Courant 8 maart j.l). Dochy sneerde op de WIVO-studiedag van
8 maart 2007 aan het adres van onze Onderwijskrantcampagne tegen de niveaudaling
en de onderwaardering van kennis: Er zijn nu eenmaal mensen die altijd klagen
Maar onze maatschappij is drastisch aan het veranderen. Daarom moeten we ons er
bewust van zijn dat we niet kunnen doorgaan op het elan van vijf, tien of
twintig jaar terug (Leren in samenhang, IVO 107, juni 2007).
Ook de professoren-pedagogen Eric De Corte, Lieven
Verschaffel, Joost Lowyck, Antonia Aelterman, Linda Van Looy
propageerden het
constructivisme. De Leuvense professoren Lieven Verschaffel en Eric De Corte
& begeleider Peter Op Eynde betreurden in 2001 expliciet mijn verzet tegen de constructivistische onderwijsvisie: De Torhoutse
lerarenopleider/pedagoog Raf Feys trekt in de Onderwijskrant geregeld van leer
tegen de nieuwste aanpakken die vanuit onderwijswetenschappelijke hoek op
practici afkomen zoals het constructivisme. Hij raadde de leraren aan om die
links te laten liggen en zich veeleer te laten inspireren door goede praktijkvoorbeelden (in: Impuls, juni
2001).
Deel 2 : Eenzijdige
vaardigheidsgerichte en constructivistische taalvisie Leuvens taalcentrum van Kris Van den Branden & uitholling van
het taalonderwijs. Mijn reactie op eesn
te meer de ontkenningstactiek van Kris Van den Branden op zijn blog van 25 januari 2022
Van den Branden
probeerde de voorbije jaren de kritiek
te weerleggen door zijn vroegere uitspraken te
ontkennen
De Leuvense prof. Kris Van den Branden en co pleitten de
voorbije decennia voor eenzijdig taakgericht, communicatief &
zelfontdekkend taalvaardigheidsonderwijs. Het klassieke taalonderwijs moest op de schop . Van den Branden en Co maakten ook een
kunstmatige tegenstelling tussen kennis en vaardigheden. Betreurenswaardig als
ook dat Van den Branden en co taalvaardigheden
heel belangrijk vonden, maar tegelijk werkvormen die belangrijk zijn voor het leren
van vaardigheden verwaarloosden als het automatiseren en inoefenen. Het
Leuvens Steunpunt NT2 van Van den
Branden bestreed vanaf 1996 merkwaardig genoeg ook het invoeren van
extra NT2-lessen voor anderstalige
leerlingen vanaf de eerst dag van het kleuteronderwijs.
Kris Van den Branden en Piet Van Avermaet omschreven in
1996 hun eenzijdig en constructivistisch taakgericht taalonderwijs als volgt: De leerkracht laat de leerder taken in zinvolle contexten uitvoeren (b.v.
drankje bestellen, krant lezen, brief
schrijven). In een taakgerichte benadering ligt
de nadruk dus in de eerste plaats op de betekenis van de gehanteerde taal. Het gaat er vooral
om dat leerders door middel van taal
weten te bereiken wat ze willen of
moeten bereiken, zelfs als op het vlak
van de correcte vorm daarvoor soms wat oneffen heden door de vingers
worden gezien.
Bij een taakgerichte
aanpak vloeit het verwerven van de
taalelementen automatisch en voor een groot deel onbewust voort uit het succesvol uitvoeren
van de taak. ('Taakgericht
taalonderwijs: een onmogelijke taak?,
VON-werkgroep NT2, Plantyn, 1996).
In het boek Taal verwerven (!) op school (Acco, 2004)
wordt die visie zo omschreven: Het gaat bij ons taakgericht taalonderwijs om actief
construeren van kennis en vaardigheden en voor het leren al doende aansluitend
bij de behoeften van de leerlingen. Wat
de leerlingen zelf ontdekken, blijft
hangen en leidt tot fundamenteel leren, in tegenstelling tot het oppervlakkige leren dat
door een uitleg van de leraar bereikt
wordt. Goed gekozen taken werken dit
fundamenteel leren in de hand. Er moet
steeds gewerkt worden vanuit 'globale en
zelfontdekkende taken'; het onderscheiden en inoefenen van deelvaardigheden is
uit den boze.
In het handboek Taal verwerven op school wordt ook
geen aandacht aan spelling, woordenschatonderwijs, klassieke grammatica besteed. In de geest van de eindtermen en
leerplannen van 1998 wordt ook expliciet, afzonderlijk en cursorisch spellingonderwijs
ten zeerste afgeraden. Van den Branden en co: Expliciet onderwijs van grammatica, spelling en woordenschat is niet
effectief (p. 17) Taalverwerving zou - in tegenstelling met taalonderwijs
via expliciete instructie e.d. - eerder onbewust en al doende plaatsvinden.
Woordenschat, spelling, grammatica, zuivere uitspraak, schrijven ... moeten dan
niet langer expliciet, stapsgewijs en in voldoende aparte lessen aangeleerd
worden
In het door Van den
Branden opgesteld VLOR-rapport met de veelzeggende titel Taalvaardigheidsonderwijs.
Wat de leerlingen zelf doen, doen ze beter!
(2005) lezen we: De effectieve manier
om de schooltaalvaardigheid van de
leerlingen te bevorderen is de taakgerichte
aanpak. Die neemt de spontane taalverwerving in een natuurlijke (niet-schoolse) omgeving als
model. Terwijl je de taken van het
dagelijkse leven uitvoert, leer je taal
al doende, met het nodige vallen en opstaan,
missen en treffen. En niet dankzij uiteenzettingen over hoe het systeem van de
taal in kwestie in elkaar zit. Bij de
meeste leerders, kinderen zowel als volwassenen, verloopt dat nietgestuurde
proces van zelfontdekking heel succesvol.
Parallel met de situatie in het natuurlijke leven wordt bij de taakgerichte aanpak in klas
uitgegaan van het principe dat je taal
leert via zelfontdekking, door taal te
gebruiken in functie van een bepaald (niet-talig)
doel dat moet worden bereikt: een
voorwerp moet worden gemaakt, een handeling uitgevoerd, een probleem opgelost. ...
Terwijl hun aandacht toegespitst is op
het uitvoeren van de taak, komt bij de
leerlingen een proces op gang waarbij ze
betekenis toekennen aan tot dan toe
onbekende woorden en woordvormen en waarbij ze allerlei deelvaardigheden en strategieën
aanspreken. Ze leren taal door taken uit te voeren, en niet door onderwezen te worden over taal.
In dit rapport lezen we eens te meer dat
systematisch onderwijs in woordenschat, NT2, spelling, grammatica uit den boze
is: Expliciete aandacht voor de
betekenis van een woord of voor een grammatica- of spellingregel heeft binnen
taakgericht taalonderwijs taalvaardigheidsonderwijs enkel een plaats binnen de
'taakcontext' en (bij voorkeur) als de leerlingen vastlopen op het taalelement
in kwestie terwijl dat binnen de taak een essentiële rol heeft,
bijvoorbeeld de woorden oorzaak en
gevolg als de leerlingen een tekst te
lezen krijgen over bedreigde diersoorten, of
de vorming van de superlatief als ze een informatiefolder moeten
schrijven over 'buitengewone' gebouwen
in een (fictieve) stad. Op dat ogenblik zijn
leerlingen immers het meest ontvankelijk voor 'beschouwing' omdat ze gekoppeld is aan
een hogergelegen en niet altijd talig
doel.
In 2017 stelde prof. Kris Van den Branden nog steeds: Het traditioneel taalonderwijs moet een
radicale omslag maken. De leerlingen moeten voortaan zelf aan de slag, zelfstandig zaken opzoeken, samen met andere
leerlingen werken aan zgn. totale taken. Ook de grenzen tussen de lessen lezen,
grammatica, spelling en literatuur moeten weg. Het klassiek dictee is ook passé (Het
klassiek dictee is zo passé, De Standaard - 26 januari 2017).
Volgens Colpin en Van Gorp gaat het om realistische en authentieke globaaltaken waarmee de
leerlingen zelfstandig aan het werk
worden gezet. Zij schrijven verder: In het vernieuwde taalonderwijs verschuift de rol van de leerkracht van leider naar
begeleider. Eerder dan systematisch de
klasinteractie te domineren, wordt het de taak van de leerkracht om de leerlingen actief aan het werk te
zetten. (Colpin & Van Gorp,
1997). Van Gorp en co opteren voor taal onderwijs geïntegreerd binnen de verschillende vakken en/of binnen taakgericht onderwijs.
Consequent doorgedacht leidt zo'n aanpak tot het opdoeken van het afzonderlijk
vak Nederlands. Net zoals bepaalde aanhangers van 'het nieuwe leren' opteerden voor het opdoeken van het vak moedertaal via
integratie binnen een vakkenoverschrijdende
taakgerichte aanpak bv. in de school Slash/21.
Het Steunpunt NT2-Leuven (nu CTO) pakte begin de jaren negentig uit met de term analytisch
taalonderwijs als
tegengesteld met de klassieke aanpak die
ten onrechte als louter synthetisch, als een
opeenstapeling van losse weetjes en deelvaardigheden werd bestempeld.
In
een interview met Onderwijskrant in 1996 omschreef Koen Jaspaert als toenmalig directeur Steunpunt NT2-Leuven hun Leuvense taalvisie als volgt: Ons analytisch taalonderwijs
gaat er van uit dat kinderen 'leren al doende' (= impliciet) vanuit een confrontatie met een
geheel, een taaltaak, en dat ze zelf uit
de aldus opgedane ervaringen patronen
distilleren en voor verder gebruik
onthouden (Analytisch of taakgericht taalonderwijs, Onderwijskrant, nr. 93,
sept. 1996). Het Steunpunt NT2 pleitte steeds voor het zelfstandig leren al doende met de leraar als coach en
niet als model en lesgever een aanpak die ook haaks staat op een effectieve taalachterstandsdidactiek.
In dezelfde bijdrage pleitte Jaspaert
ook voor de nefaste globale leesmethodiek voor het leren lezen in het eerste
leerjaar.
In een Onderwijskrantinterview begin 1996 wees
Onderwijskrant prof. Koen Jaspaert, er op dat wij en de meeste
praktijkmensen hun taal- en onderwijsvisie absoluut niet genegen waren. Jaspaert repliceerde
zelfverzekerd: Onze Leuvense visie gaat
inderdaad lijnrecht in tegen de gangbare
onderwijsopvatting & taalvisie. Van
een leraar wordt normaal verwacht dat hij het
leerproces stuurt, dat hij zelf de verschillende stappen die kinderen
moeten zetten uittekent. In onze Leuvense
analytische aanpak gaat dit heel anders. Een leerling wordt onmiddellijk
geconfronteerd met een geheel, een taaltaak waaruit hij/zij zelf taalelementen moet destilleren. De kinderen zijn
zelfstandig aan het leren. Als ze goed
bezig zijn laat je ze doen, en als ze
vastlopen help je wat. We stelden ook dat
we geenszins akkoord gingen met zijn keuze voor een globale leesmethodiek in het eerste leerjaar. (Analytisch of
taakgericht taal onderwijs, Onderwijskrant, nr. 93, sept. 1996). Het Steunpunt gingg dus uit van een geheel dat
achteraf geanalyseerd wordt. Zo'n aanpak
wordt soms analytisch of leren al doende genoemd, maar soms ook synthetisch,
holistisch, whole-language, globalistisch
omdat taal zogezegd als geheel benaderd wordt.
Jaspaert hing in het interview tegelijk een karikatuur op van de bestaande en meer
gediversifieerde benadering door ze
eenzijdig synthetisch en kennis gericht te noemen en de leerlingen voor te
stellen als passieve ontvangers: De huidige synthetische benadering gaat er vanuit dat taal een
verzameling is van elementen en regels
en dat je die eerst moet leren kennen om
ze vervolgens te leren toepassen
In het huidige synthetische taalonderwijs
stuurt de leerkracht het leerproces. ..
In onze analytische aanpak zijn de
kinderen aan het leren en je bekijkt dit
als leerkracht. Als ze goed bezig zijn laat je ze doen en als ze vastlopen help je ze. Dat is
zo'n fundamenteel andere visie op wie je
als leerkracht bent en hoe je met
kinderen omgaat. Analytisch wordt
ook omschreven als leren al doend
In het rapport Onderwijs Nederlands
tussen gisteren en morgen schrrven
rapporteur Koen Jaspaert en co in 2006: In
Vlaanderen en Nederland bestaat er al al 25 jaar een officiële
consensus over een totaal nieuw en emancipatorisch taalonderwijs. De grote ommekeer wordt
omschreven in termen als de zorg voor taalcorrectheid moet voortaan ondergeschikt zijn aan het vermogen
om talig te functioneren (Rapport van
de werkgroep Onderwijs van de Raad voor
de Nederlandse Taal van de Nederlandse
Taalunie, 2006). Tegelijk wees rapporteur Koen Jaspaert -toenmalig secretaris Taalunie op de diepe kloof
tussen hun mooie theorie en de
dagelijkse klaspraktijk: Er werd en
wordt fors in de implementatie van de vernieuwing geïnvesteerd, toch ontberen de geleverde inspanningen rendement omdat er blijkbaar krachten actief zijn die het traditionele onderwijs
Nederlands voor de vernieuwing
afschermen. In de handleiding van hun methode 'Toren van Babbel' schreven Jaspaert e.a.: Ook de spellinglijn is geschoeid op een analytische leest: al
schrijvende leert men spellen. We gaan
ervan uit dat leerlingen zelf de
systematiek in het Nederlandse spellingsysteem ontdekken door veel te schrijven
en door er dan telkens de juiste feedback op te krijgen
In de visie van het Steunpunt stelt de leerkracht zich ook weinig actief en modellerend op, de
receptieve kant van de taalverwerving
komt geenszins uit de verf en aan de
gestructureerde stap voor stap aan pak van deelvaardigheden wordt geen aandacht
besteed. Vanuit een veelzijdige visie op het taalonderwijs beklemtonen wij
veelzijdige benaderingswijzen; de specifieke aanpak is afhankelijk is van de
deelaspecten, de ontwikkelingsfasen binnen de ontwikkeling van een
(deel)vaardigheid, enzovoort. Waar bij
het technisch lezen bij de aanvang afzonderlijk
aandacht besteedt wordt aan het leren lezen van onderdelen (letters, lettergroepen,
afzonderlijke woordjes
) komen ook al
vlug korte zinnetjes aan bod en enkele
maanden later lezen de kinderen al
rijkere teksten. Tijdens de eerste maanden van het eerste leerjaar wordt naast de taallijn van
het technisch lezen, ook de taalaanpak uit het kleuteronderwijs (bv. begrijpend
luisteren) doorgetrokken. Enzovoort.
De visie van het Steunpunt sluit ook aan bij het concept
normale functionaliteit, normaal functioneel taalonderwijs en bij het
onderscheiden van slechts vier belangrijke
vaardigheden: spreken, luisteren, schrijven en begrijpend lezen. Het
taalonderwijs dient dan enkel aan de
orde te stellen wat de leerling op korte ter mijn kan gebruiken en/of van
belang acht. Zo schrijven Kris Van den Branden e.a. in 2004 systematisch expliciet onderwijs van
elementen, zoals woorden (bijvoorbeeld:
woordenschat in ver band met de fiets', regels voor woordvorming en zinsbouw) weinig effectief is (Acco-handboek, o.c.) Vanuit de vertrekpunten van de het leren al doende stelt het Steunpunt verder dat de wijze waarop leerlingen taalonderwijs moeten
krijgen wezenlijk gelijk is voor alle
leerlingen, of hun moedertaal nu een
variëteit van het Nederlands is of een andere taal
In een eigen onderzoek
van 2003 betreurden Van den Branden Van
Gorp en dat de leerkrachten en normaal schoolstudenten het niet eens zijn met
hun beperking van het taalonderwijs tot die vier vaardigheden zoals beschreven
in de eindtermen. De praktijk mensen zijn het niet eens met volgende Steunpunt
principes: Voor het vak Nederlands
zijn de vier vaardigheden (begrijpend
lezen, spreken, luisteren en schrijven)
de belangrijkste onderdelen die moeten getoetst worden en die op het rapport
moeten verschijnen. Spelling, taalbeschouwing en technisch lezen zijn voor toetsen en het rapport minder
essentieel dan de vier vaardigheden. (in: Hoe vernieuwend denken
studenten in de lerarenopleiding over taalonderwijs?Een onderzoek naar de
percepties van eerstejaars- en derdejaarsstudenten kleuteronderwijs en lager
onderwijs op het vlak van taalvaardigheidsonderwijs.)
De onderzoekers stelden verder vast dat de meeste
leerkrachten en studenten het oneens zijn met deze stelling; de taalbegeleiders
zijn het er veelal wel mee eens. Het
Steunpunt betreurde tevens dat "de
meesten het er gedeeltelijk mee eens zijn dat het opbouwen van kennis over taal (stelling 10), het
oefenen op het bouwen van zinnen
(stelling 18),
een goede manier zijn
om aan de taalvaardigheid van leerlingen te werken". De praktijkmensen
zijn het ook niet eens met de kunstmatige
scheiding tussen 'kennis' en
vaardigheid'. Volgens de praktijkmensen
en volgens veel lerarenopleiders hechten het Steunpunt en andere theoretici
door de beperking tot de vier opgesomde vaardigheden veel te weinig belang aan een aantal andere belangrijke
vaardigheden en aan het aspect 'taalkennis'.
Het feit dat praktijkmensen en lerarenopleiders het opsplitsen in deelvaardigheden en het
verwerven van taalkennis ook belangrijk
vinden, betekent echter nog niet dat zij
het deels werken met geïntegreerde taaltaken onbelangrijk vinden. Zij gingen
dan ook niet akkoord met een
karikaturale omschrijving van
'opgesplitst' taalelementen-onderwijs, met de door Van den Branden voorgelegde
stelling:"Taal is in essentie een
systeem van elementen (woorden,
grammaticaregels,
). Een leerling moet
die elementen eerst afzonderlijk leren
kennen, en moet vervolgens wat hij over die
elementen geleerd heeft toepassen in echte communicatie. Het
gaat volgens de praktijlmensen niet om 'of of', maar om 'én én'.
In mei 1993 al namen we met collegas van de lerarenopleiding
en met Onderwijskrant afstand van de
constructivistische refreintjes in de ontwerpeindtermen voor de
taalvakken die later ook in de leer[1]plannen doordrongen
en tot een aantasting van het
taalonderwijs leidden. Gelukkig bewezen veel leraren waar mogelijk
lippendienst aan de constructivistische onderwijsvisie van Van den Branden en
zijn Leuvens taalcentrum, van veel
onderwijskundigen, leerplanopstellers,
begeleiders, inspecteurs, beleidsmakers, VLOR-kopstukken
Van den Branden
stelde overigens in een eigen studie vast dat de leraren de Leuvense taalvisie
niet genegen waren.
Recente ontkenningstactiek & apologie van
Van den Branden
Van den Branden probeerde de voorbije jaren de kritiek te weerleggen door zijn vroegere
uitspraken te ontkennen. Een paar
voorbeelden.
*Op 20 januari 2018 schreef de grote propagandist van zelfontdekkend leren op zijn blog
Duurzaam onderwijs: Ik ben geen
tegenstander van klassikaal onderwijs
Integendeel, onderzoek toont inderdaad
aan dat klassikaal onderwijs zeer goed werkt als aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
Overigens is klassikaal onderwijs nog
steeds de meest gehanteerde werkvorm in het onderwijs. De voorbije 25 jaar klonk het: Enkel wat de leerlingen zelf
ontdekken, blijft hangen en leidt tot fundamenteel leren; in tegenstelling tot het oppervlakkige leren dat
door een uitleg van de leraar bereikt
wordt.
Anderhalf jaar geleden fabuleerde hij op zijn blog in een reactie op kritiek: (1) Als
lerarenopleiders leren we toekomstige
leraren om directe instructie in te zetten
als dat aangewezen is. (2) Het taakgericht
taalonderwijs dat ons Leuvens taalcentrum al 30 jaar propageert, draait om de zoektocht naar
de best mogelijke synthese van kennis-
en vaardigheidsonderwijs. (3) We leren onze studenten ook dat kennis en inzicht ondersteunend zijn voor
de ontwikkeling van cruciale
vaardigheden. In zijn protestbrief van 30 mei
j.l. beweerde hij ongeveer hetzelfde. Plots geen
pleidooi meer voor zelfontdekkend leren, eenzijdig taalvaardigheidsonderwijs.
*Van den Branden reageerde op 27 augustus 2019 op de meedogenloze kritiek van Dirk Van
Damme in De Standaard. Van Damme
poneerde op 23 augustus: De school van de sociolinguïsten (dus: Van den Branden, Van Avermaet en Co), ook pedagogen en didactici zijn
verantwoordelijk voor de huidige situatie (ontscholing, niveaudaling, uitholling van
het taalonderwijs
).Van den Branden voelde zich uiteraard geviseerd. In zijn reactie op die
aantijgingen verzweeg hij de basiskritiek van Van Damme. Hij repliceerde: Ik ga er wijselijk van uit
dat de krant De Standaard de ideeën van
Van Damme te opper[1]vlakkig heeft weergegeven,
want ik kan me niet voorstellen dat het
hoofd van een onderzoekscentrum van de OESO zoveel onderzoek over (taal) onderwijs
negeert (In: Een sterk taalvak volstaat
niet, De Standaard,).
Hij verzweeg ook dat de meeste kritiek de voorbije jaren afkomstig was van de leerkrachten zelf
die wezen op de uitholling van het
taalonderwijs als gevolg van het
eenzijdig communicatief taalvaardigheidsonderwijs en taalkennisrelativisme dat
gepropageerd werd door zijn taalcentrum, door de eind[1]termen
en leerplannen waar Van den Branden aan meewerkte,
door het quasi monopolie sinds 1990 in de
ondersteuning en het onderzoek van het taalonderwijs.
*Van den Branden bestreed de voorbije decennia de invoering van extra NT2-taallessen vanaf
de eerste dag van het kleuteronderwijs: en schreef dat er geen verschil was tussen NT1 en NT2. In
september j.l. beweerde hij plots op zijn blog dat hij geen tegenstander was van extra NT2-lessen voor anderstalige
leerlingen. Dit was een reactie op het beleidsplan van minister Weyts.
In zijn protest- en apologiebrief van 30 mei paste Van den Branden exact dezelfde
verdedigingstactiek toe: de pyromaan die ontkent dat hij als lerarenopleider
betrokken was bij de onderwijsbrand, dat
er ooit sprake was van constructivisme, kennisrelativisme, vernietigende
kritiek op leraargestuurd onderwijs e.d. Dit was volgens hem ook niet het
geval bij andere lerarenopleiders e.d.
In volgende bijdrage illustreren we uitvoerig de propaganda van (vooral universitaire) lerarenopleiders voor
de constructivistische aanpak, het kennisrelativisme e.d.
Schrik voor verlies geprivilegieerde positie
Van de Branden en co bekleedden de voorbije dertig jaar een geprivilegieerde positie
binnen het circuit van de beleidsadvisering,
de vet gesponsorde onderwijsondersteuning en beleidsondersteunende studies. Nu
ze die geprivilegieerde positie vrezen
kwijt te geraken, gaan ze in het verweer en
wassen ze de handen in onschuld. Dit kwam ook in de maand juni 2019 tot uiting toen Van den
Branden en andere kopstukken van het SONO-onderzoeksproject in een open brief
aan minister Weyts hun beklag deden over
het feit dat dit onderzoeksproject niet langer meer verlengd zou worden.
Ze probeerden ook leden van de commissie
onderwijs voor hun kar te spannen. Dit
leidde tot een debat in de commissie
onderwijs.
Van den Brandens ontkenning van de aantijgingen, en de vrees om in de toekomst minder
bevoordeeld te worden vanuit het beleid
, zijn begrijpelijk. Mensen als Van den
Branden en zijn Leuvens taalcentrum die de voorbije 30 jaar op enorm veel overheidssubsidie
en aandacht vanwege de beleidsmakers konden rekenen, vrezen nu blijkbaar dat
die gouden tijd voorbij zou kunnen zijn.
Bijlage Blog Kris Van den Branden 25 januari
Leuvense academici vragen meer nuance in het onderwijsdebat
Posted on januari 25, 2022
Vier docenten van de universitaire lerarenopleiding
(Educatieve Masters) van de KU Leuven (met name Jan Elen, Kristof De Witte,
Karel Van Nieuwenhuyse en Kris Van den Branden) schreven de tekst De
Baylonische onderwijstheorie. Dat deden ze naar aanleiding van het toenemend
aantal vragen van studenten, die op sociale media de ene boude uitspraak over
didactiek en kwaliteitsvol onderwijs na de andere zien passeren. Vooral op
Twitter gaat de nuance vaak verloren onder het opbod van zwart-wit uitspraken,
bedoeld om het eigen gelijk door te duwen. Met hun tekst pogen de auteurs
nuance te brengen in het onderwijsdiscours en ook te verklaren waarom sommige
genuanceerde visies op onderwijs moeilijk hun weg vinden naar de klaspraktijk.
U kan onderaan dit blogbericht doorklikken naar het integrale artikel van 5
bladzijden.
Onderwijs wordt in de tekst omschreven als de doelgerichte
poging om leren te bevorderen, en als een zeer complex fenomeen. Dat laatste is
onvermijdelijk omdat leren ook een zeer complex fenomeen is, zo complex dat
niet één enkele leertheorie in staat is om leren te vatten en verklaren.
Onderwijs omvat alle activiteiten die erop gericht zijn leeractiviteiten uit te
lokken, en die ervoor trachten te zorgen dat (a) de lerende gemotiveerd blijft
om ze uit te voeren en (b) dat ze voldoende kwalitatief (kunnen) worden
uitgevoerd. Voor studenten van de lerarenopleiding is het belangrijk om in het
denken over onderwijs twee uitgangspunten niet uit het oog te verliezen: (1) er
is geen genormeerd kader en geen eenduidige terminologie om over kwaliteitsvol
onderwijs te praten; en (2) in het denken over onderwijs is er geen enkele
benadering, strategie of actie die als omnipotent kan worden bestempeld. Er is
dus niet zoiets als de beste werkvorm die in alle omstandigheden werkt.
Telkens weer is de beslissing over welke ondersteuning op
welk moment aangewezen is het resultaat van een besluitvormingsproces waarbij
nagegaan wordt welke doelen worden nagestreefd, wat de door de lerende uit te
voeren leeractiviteiten zijn en welke moeilijkheden de lerende waarschijnlijk
zal ervaren. Die analyse zal niet louter cognitief kunnen zijn, ook
psychomotorische, affectieve en motivationele aspecten zullen bijvoorbeeld een
belangrijke rol spelen.
De werkelijkheid van het onderwijs is dus veel complexer en
veelzijdiger dan de karikaturale gevechten tussen directe instructie versus
zelfontdekkend leren die de sociale media teisteren en die sommige studenten
in verwarring brengen. Ook de klaspraktijk is complexer en eclectischer. De
auteurs gaan in op de kloof tussen theorie en praktijk, tussen mediadiscours en
praktijk, tussen onderzoek en praktijk, en pleiten telkens voor meer bruggen,
meer wederzijdse dialoog en meer nuance.
De auteurs maken duidelijk dat ze in hun lerarenopleiding
pogen die nuances aan hun studenten mee te geven. Ze hopen dat hun studenten
leren om met een holistische blik te kijken naar leerlingen, als cognitieve
en emotioneel-affectieve wezens, met verschillende interesses, motivaties,
ingesteldheden, mogelijkheden en capaciteiten, die vanuit bepaalde
achtergrondkenmerken ook anders omgaan met leerinhouden. Ze hopen dat hun
studenten inzien dat onderwijs ingebed zit in een breder maatschappelijk veld
en dat bij het vormgeven van kwaliteitsvol onderwijs ook met verwachtingen van
de buitenwacht rekening gehouden moet worden. Ze hopen dat hun studenten zich
ontwikkelen tot ambitieuze, bezielde, zorgzame en competente leraren die in
staat zijn om vanuit hun inhoudelijke, (vak)didactische kennis en kennis van de
leerlingen te oordelen welke ondersteuning er optimaal kan zijn.
|