ZILL-onderwijs en âcurriculum: les over kippen, bezoek aan Bokrijk ⦠voortaan holistisch/geïntegreerd & nu zelfs âpedagogische incestâ
Revolutionaire en illusoire ZILL-onderwijs- en leerplanvisie :
les over vermenigvuldigen, les over kippen, bezoek aan Bokrijk zal er straks totaal anders & holistisch uitzien & nu zelfs pedagogische incest troef
1 Ronkend en wervend etiket: "Zin in leren! Zin in leven! - Geïntegreerd leren en holistisch leren
Lieven Boeve pakte op 28 september triomferend uit met de nieuwe ZILL-leerplannen voor het basisonderwijs. Boeve: "Zin in leren! Zin in leven! maakt de lerarenteams opnieuw eigenaar van het leren op school. Geïntegreerd over vakken en leergebieden heen, kunnen leraren creatief vorm geven aan hun onderwijs, rekening houdend met de specifieke leerlingen in de klas en de context van de school. Het nieuw leerplan van het katholiek basisonderwijs, dat op 1 september 2018 van start gaat, geeft schoolteams zuurstof geven om vernieuwend aan de slag te gaan. (BELGA-bericht).
Lieven Boeve omschreef de perspectiefwisseling ook als volgt: Het nieuwe leerplan basisonderwijs stelt de ontwikkeling van kinderen voorop. Op de eerste plaats komt de persoonsgebonden ontwikkeling van kinderen zoals bijvoorbeeld de emotionele ontwikkeling en de ontwikkeling van initiatief en verantwoordelijkheid. Daarnaast is er de cultuurgebonden ontwikkeling. Op de eerste plaats komt dus niet langer de overdracht van basiskennis en basisvaardigheden, maar de sociaal-affectieve persoonsvorming.
Nieuwlichters pakken graag uit met een ronkend concept, met een wervend etiket; zon conceptnaam geeft de indruk van een totale & beloftevolle hervorming. Zin in leren! Zin in leven wekt de indruk dat de leerlingen door dit nieuwe leerplan eindelijk zin in leren - en tegelijk zin in het leven zullen krijgen. ZILL belooft zegeningen in overvloed , een hemel op (school)aarde; de nieuwe school als een land van belofte.
In Zin in wiskunde beweert ZILL dat ons levensvreemd (wiskunde)onderwijs niet echt zinvol is, en enkel weerzin opwekt bij de leerlingen (in: school + visie, december 2015). ZILL brengt de verlossing uit al die ellende die de klassieke leerplannen en aanpakken veroorzaakten.
Het feit dat men het nieuwe curriculum een poëtische naam geeft, de reclameslogan "Zin in leren! Zin in leven! " is heel opvallend en uniek. Het wordt dus blijkbaar geen gewoon curriculum of leerplan. Het leerplan wordt ook voorgesteld als een concretisering van de zgn. katholieke dialoogschool. Wiskunde, taal op een katholieke school, een bezoek aan Bokrijk wordt dus iets heel unieks en holistisch. Geen zin in leren-fnuikende lessen meer als in de klassieke leerplannen en lessen, volgens de ZILL-onheilsprofeten en verlossers.
ZILL-architect Kris De Ruysscher schrijft triomfalistisch dat hij en zijn medewerkers er in slaagden het basisonderwijs te herverkavelen (Interview in 'Leerrijk' van 29 september j.l.) Vooreerst werden de zes klassieke vakken omgetoverd tot ontwikkelvelden: wereldoriëntatie wordt ontwikkeling van de oriëntatie op de wereld; wiskunde wordt ontwikkeling van het wiskundig denken -en dat is volgens ZILL toch ets anders dan het klassieke vak wiskunde; de taalvakken krijgen nu samen het etiket taalontwikkeling.
Daarnaast zijn er niet minder dan vier leergebieden voor persoonsgebonden ontwikkeling met een uitgebreid aantal leerdoelen - en die worden als de meest belangrijke en vernieuwende voorgesteld. Vroeger streefde men ook wel een aantal persoonsgebonden ontwikkelingen na, maar ze werden nauwelijks geëvalueerd. Met ZILL zal dit veranderen. Op den duur zal men niet alleen meer zeggen: hoe staat het met wiskunde, wereldoriëntatie? Maar ook: hoe is het gesteld met het regulerend vermogen, inlevend vermogen, veerkracht van die of die leerling? De leerkracht moet er dus voor zorgen dat de leerling zich goed voelt in zijn vel. Hij/zij krijgt die ook de rol toebedeeld van psycholoog/psychiater die om de zoveel maanden verslag uitbrengt over de psychische toestand van de leerling/patiënt. Dus straks op het rapport: Uw zoon/dochter vertoont een veer kracht 1, 2, 3, 4 , situeert zich inzake verantwoordelijkheid, initiatief nemen, zelfbesef . op het niveau x, uw is schuchter Zon benadering wordt ook wel eens kritisch en terecht met pedagogische incest bestempeld.
Volgens De Ruysscher en Co gaat het ook om een totaal geïntegreerd leerplan. Als het b.v. gaat om een les over de tafels van vermenigvuldiging, dan moet men daar ook alle andere leergebieden en leerdoelen op betrekken. Het doel moet zijn om de verschillende ontwikkelvelden (vroeger leergebieden) samen in één les aan te pakken. In een les WO bijvoorbeeld, kan je ook het wiskundig denken oefenen en werken aan de onderzoekscompetentie van de leerlingen.
De ZILL-architect illustreert dit laatste met een les over kippen. De Ruysscher: Een leerkracht die werkt volgens ZILL, zal niet starten met een uiteenzetting over kippen. Hij zal eerst focussen op het formuleren van onderzoeksvragen en de vraag stellen: Wat weten we al over kippen? Wat weten we er nog niet over? En wat zou jij daarover willen weten? Zo leren de kinderen bijvoorbeeld dat Zijn er veel kippen in België geen goede leervraag is omdat het een gesloten leervraag is. En dat Hoeveel kippen zijn er in België? wel een goede leervraag is aangezien het een open vraag is. Een inzicht dat ze ook op andere onderwerpen en lessen kunnen toepassen. Jammer dat Ruysscher er niet aan toevoegt hoe de leerkracht de les over kippen ook moet koppelen aan doelstellingen als veerkracht e.d.
Lieven Boeve illustreerde de geïntegreerde ZILL-aanpak zo: "Als een leerkracht bijvoorbeeld met zijn klas Bokrijk bezoekt, dan leren de leerlingen niet alleen historisch besef, ze leren ook samen de trein nemen en respect te tonen voor de andere treinreizigers. Dat zijn allemaal leerkansen voor de leerlingen en het nieuwe leerplan helpt lerarenteams om die actief op elkaar te betrekken".
2 Ontwikkelingsgericht, ontdekkend ... leren
In Forum van januari 2015 stellen Machteld Verhelst en Kris De Ruysscher dat het bij ZILL om een echte perspectiefwissel gaat, om een resolute klemtoon op het ontwikkelingsgerichte karakter van de doelen en van de didactische aanpak naar het model van het huidige kleuteronderwijs: actief leren, verantwoordelijkheid geven aan jongeren voor eigen leerproces, contextueel & ontdekkend leren,...
Nieuwlichters beroepen zich al te graag op wetenschappelijk onderzoek. Als verantwoording voor de perspectiefwissel lezen we: Nieuwe inzichten vanuit wetenschappelijke hoek over didactiek & leren werden nog niet in het (oude) leerplanconcept geïntegreerd. Die controversiële inzichten zijn niet nieuw; ze stonden ook al in de Uitgangspunten bij de eindtermen van 1996 en zelfs al in 1900 in het boek De eeuw van het kind van Ellen Key. Ze worden overigens door de meeste praktijkmensen, leerpsychologen en onderwijsdeskundigen ten zeerste gecontesteerd. We namen er zelf ook al expliciet afstand van bij de opstelling van het leerplan wiskunde van 1998. Ook volgens PISA-2015, Dirk Van Damme (OESO) en tal van studies is b.v. nog steeds het model van expliciete/directe instructie het meest effectief, en niet constructivistisch en ontdekkend leren dat ZILL propageert (zie vorige bijdrage op dit fb).
Verhelst en De Ruysscher schrijven verder: In de geest van het ontwikkelingsplan voor de kleuterschool gaan we uit van een indeling op basis van persoonsgebonden en cultuurgebonden ontwikkelvelden met onderliggende ontwikkelthemas. Leerplannen zullen niet langer verwijzen naar vakdomeinen en hun klassieke rubrieken, maar naar brede ontwikkelvelden.
De voormalige pedagogische coördinator Jan Saveyn bestempelde destijds de visie - die nu ook door zijn opvolgers in de Guimardstraat propageren - als petites religeons Hij schreef in 2007: Men kan kritische vragen stellen bij de hoge verwachtingen van het zelfontdekkend leren en het zelfstandig leren van leerlingen, Of bij het vele heil dat men verwacht van leren van elkaar, en daarmee verbonden het minimaliseren van het effect van expliciete sturing door de leerkracht. Sommigen gaan in die zin, onder de vlag van Het Nieuwe Leren al dergelijke eenzijdigheden propageren. Het referentiekader van Het Nieuwe Leren gaat zich dan als petites religions gedragen. Daarvoor is typisch dat ze algemene geldigheid claimen en dat ze meer absoluut vooropstellen dan ze met resultaten kunnen aantonen (Nova et Vetera, september 2007)
4 Vaarwel klassieke leerplannen en jaarklassen
Ook klassieke leerplannen en leerboeken/methodes moeten volgens ZILL de helling op. Er komen enkel nog raamleerplannen met puzzelstukken. Ria De Sadeleer poneerde op de DCBAO-vergadering van 17 juni 2015 over ZILL: Gesneden brood kunnen en zullen de nieuwe ZILL-leerplannen niet geven. Daarvoor is de schoolpopulatie te divers geworden. Dus voor wiskunde b.v. niet langer leerdoelen per leerjaar. De leerkrachten moeten volgens de ZILL-visie de leerinhoud tekens afstemmen op de uiteenlopende behoeften van de specifieke leerlingen via dagelijkse schoolwerkplanwerking en sterk gepersonaliseerd en gedifferentieerd onderwijs.
5 Gepersonaliserd leren & vaarwel jaarklassen
Ria De Sadeleer e.a. stellen ook dat de jaarklasprincipes in strijd is met met de nieuwe richting in het leerplanconcept Zin in leren: Zin in leren! gaat uit van een ontwikkelingsgerichte benadering van leren. Dat houdt in dat we (wie?) zo nauw mogelijk willen aansluiten bij de individuele ontwikkelingsbehoeften van elke leerling De verwachting van het jaarklassenprincipe dat kinderen op dezelfde leeftijd en in dezelfde tijdspanne dezelfde leerstof verwerven, toont de enge visie op onderwijs en doet onrecht aan de verschillen tussen de leerlingen. We moeten het jaarklassenprincipe doorbreken: heterogene leergroepen, graadklassen, niveaugroepen ... Onderzoek (welk?) wijst uit dat, wat leerprestaties betreft, graadklassen niet meer of minder effectief zijn. En voor het welbevinden van leerlingen zijn graadklassen beter. Ze betreuren ook dat leerkrachten vanuit het leerstofjaarklassensysteem nog steeds geneigd te werken vanuit vakdisciplines & met methodes (Bijdrage in school+visie april mei 2016).
6 Vaarwel klassieke leerboeken/methodes
Omwille van het gepersonaliseerd en ontdekkend leren moeten ook de klassieke methodes/leerboeken volgens ZILL verdwijnen. Methodes zouden tevens leiden tot passiviteit bij de leerkrachten en leerlingen en diepgaand leren belemmeren. ZILL poneert: We moeten ook verder evolueren van leermethodes naar databanken met enkel inspiratiebronnen. Wij verwachten van de uitgevers dat zij enkel nog inspiratiemateriaal aanmaken dat gekoppeld wordt aan de persoonsgebonden en aan de cultuurgebonden ontwikkelvelden. Wij verwachten dus dat de uitgeverijen een toegankelijke tool ontwikkelen die kan aangesloten worden op de centrale rooter die ontwikkeld wordt door de koepel en die gratis ter beschikking wordt gesteld aan al onze scholen. Hun deel kan betalend zijn. Op dit moment is het antwoord van de uitgeverijen nog niet voldoende wat het VVKBaO betreft. Op dit moment is het zeer stil! Het is o.i. ook duidelijk dat de koepelmensen zelf niet weten wat het ontwerpen van inspiratiemateriaal concreet betekent. De uitgevers zeggen ons dat ook zij dit niet weten en dat dit financieel niet haalbaar zijn.
De grote bezorgdheid omtrent het opdoeken van klassieke methodes en leerplannen kwam tot uiting in kritische vragen van vertegenwoordigers van directeurs op de DCBAOvergadering van 17 juni 2015. Een directeur stelde de vraag: Is er dan vanuit het leerplanconcept geen ruimte meer voor methodes? Daarmee werken de leerkrachten toch wel heel vlot. Een andere: Uitgeverijen spelen toch een belangrijke rol bij de vormgeving en de praktische toepassing van de leerplannen. In voor PISA- en TIMSS sterk presterende landen als Singapore, Shanghai, Finland, Vlaanderen spelen methodes een heel belangrijke rol. In Engeland is het stimuleren van het opstellen van degelijke leerboeken/methodes momenteel een beleidsprioriteit.
7 Elke school/leerkracht eigen schoolwerkplan - Dagelijks schoolwerkplanning!? Overbelasting leerkrachten
Waarop kunnen leerkrachten zich nog oriënteren als er geen klassieke methodes en leerplannen meer zijn? Volgens ZILL luidt de oplossing: de leerkrachten moeten zelf elke dag schoolwerkplannen en zo weer eigenaar worden van het leerproces. De leerkrachten moeten met de aangeboden puzzelstukken schooleigen puzzels leggen. Ria De Sadeleer en Ludo Guelinx stellen verder: We willen schoolwerkplanning herwaarderen als instrument voor de schoolontwikkeling en onderwijsvernieuwing. Het decreet op het basisonderwijs (1997) stelt overigens dat elk schoolbestuur (!) voor elk van zijn scholen een schoolwerkplan moet opmaken. Dat betekent meteen dat geen twee scholen hetzelfde schoolwerkplan kunnen voorleggen.
De Guimardstraat-koepel geeft toe dat de scholen en leerkrachten beide decreet-verwachtingen al 20 jaar naast zich neerleggen. De idee dat elke school zijn eigen schoolwerkplan moet opmaken dateert al van de tijd van het VLO (Vernieuwd Lager Onderwijs) opgestart op 1 september 1973. We stelden toen al dat dit een onnodige en niet haalbare opdracht was. Na 44 jaar stellen we vast dat de scholen daar ook niet op ingingen. Vanuit de praktijk van doordeweeks onderwijs en vanuit slechte ervaringen met zon ambitieus en onrealistisch project weten we dat dergelijke schoolwerkplanverwachtingen totaal utopisch zijn en al te veel taak- en planlast zouden opleveren.
Met het argument van de toegenomen diversiteit stelt ZILL dat enkel nog sterk gedifferentieerd en persoonsgebonden onderwijs mogelijk en verantwoord is. In tal van studies wordt echter gesteld dat dit niet wenselijk en ook niet haalbaar is. Bij het uittekenen van de ZILL-leerplanvisie gingen Lieven Boeve en de onderwijskoepel er ook nog van uit dat het buitengewoon onderwijs afgeschaft zou worden, waardoor het leerlingenpubliek diverser zou worden. Ook nog op 15 december 2016 verkondigde Boeve dat het b.o. zou en moest afgeschaft worden. De Unesco betreurde in een recente publicatie nog dat praktisch nergens sprake is van echt inclusief onderwijs omdat de landen en de scholen niet bereid zijn over te schakelen op totaal geïndividualiseerd onderwijs. Maar het b.o. wordt gelukkig niet afgeschaft.
8 Eenzijdig ontwikkelingsgericht kleuteronderwijs als model voor het lager onderwijs! ? ZILL-kleutercurriculum te weinig rijk!
In een bijdrage in school+visie van maart 2015 verwijst de koepel voor de zgn. ontwikkelingsgerichte aanpak naar het model naar de aanpak in het ganbare kleuteronderwijs. Enkel het huidige ontwikkelingsgericht concept van het kleuteronderwijs en de ontwikkelingsdoelen zou ten volle het opvoedingsproject van het katholieke onderwijs ondersteunen. De lagere school zou in de toekomst meer moeten werken als de kleuterschool en als verwoord in het zgn. opvoedingsproject. De centrale gedachte in het Ontwikkelingsplan luidt: Kinderen tot 7 jaar ontwikkelen zich eerder op een incidentele en speelse, minder gerichte wijze en we moeten telkens inspelen op de individuele noden en rijpheid van elk kind. De ontwikkelingsdoelen en het ontwikkelingsplan van 20 jaar geleden zijn opgesteld vanuit een overwegend kindvolgend ontwikkelingsmodel: child-development-approach, developmental-constructivist approach, ervaringsgerichte aanpak ...
In tal van recente studies werd de voorbije jaren en maanden aangetoond dat zon ontwikkelingsgerichte aanpak ook voor het kleuteronderwijs minder effectief is dan een meer uitgebalanceerd en rijker curriculum, een mengeling van kindgerichte en aanbodgerichte activiteiten die in steeds meer landen wordt toegepast. Zon evenwichtige aanpak bevordert meer gericht de taal-en woordenschatontwikkeling, het beginnend lezen en rekenen ..., en tegelijk ook attitudes die belangrijk zijn voor de schoolrijpheid: concentratie- en doorzettingsvermogen, aandachtig leren luisteren, gerichtheid op de leerkracht en de medeleerlingen ...
In TIMSS-2015 wordt betreurt dat ons Vlaams kleuteronderwijs te weinig aandacht besteed aan aanbodgerichte activiteiten en pre-academische vaardigheden voor lezen, rekenen, ... (zie Onderwijskrant nr. 176). We betreuren dan ook dat het nieuwe ZILL-curriculum voor het kleuteronderwijs geen rekening houdt met de recente studies en ontwikkeling in tal van landen. Veel kleuterleerkrachten werken overigens al op vandaag meer gericht dan in het ontwikkelingsplan. En ZILL wil nu jammer genoeg die controversiële ontwikkelingsgerichte aanpak ook doortrekken in het lager onderwijs.
9 Contextueel & ontdekkend rekenen?
Dat de koepel aanstuurt op een ontwikkelingsgerichte kanteling van ons onderwijs, blijkt ook uit een de bijdrage over de contouren voor het nieuwe leerplan wiskunde. In Zin in wiskunde beweert Sabine Jacobs dat ons levensvreemd wiskundeonderwijs niet echt zinvol is, en enkel weerzin opwekt bij de leerlingen (in: school + visie, december 2015). We lezen o.a.: De leerlingen zien het verband niet tussen het dagelijks leven en de saaie stof. De leerlingen moeten zoveel mogelijk hun eigen(zinnige) berekeningswijzen e.d. zelf construeren vanuit alledaagse probleemsituaties. Het verlossend ZILL-alternatief sluit aan bij de constructivistische en contextuele aanpak van het Nederlandse Freudenthal Instituut, die in Nederland, Canada, Australië .. tot een wiskunde-oorlog en een niveaudaling leidde. En klassieke onderwerpen als de regel van 3, oppervlakte en omtrek van cirkel zijn volgens het leerplan overbodige ballast.
Het belang van de klassieke inhouden van de wiskunde als vakdiscipline wordt sterk gerelativeerd Zon wiskundeonderwijs verwacht al te veel van de leerling die zijn wiskundekennis zelf construeert. We namen bij de opstelling van het leerplan wiskunde van 1998 expliciet afstand van de visie die de koepel nu propageert en werden daar destijds voor geprezen door Jan Saveyn, de toenmalige pedagogische coördinator van de koepel.
In Onderwijskrant nr. 176 betreuren we ook dat ZILL voor het leerplan Nedelands geen rekening houdt met de vele kritiek op het leerplan van 1998 en op de door Van den Branden gepropageerde whole-language-visie. Het is precies dat leerplan dat sterk bijgewerkt moest worden. Aangezien een gewezen medewerkster van Van den Brandens taalcentrum, Machteld Vehelst, pedagogisch directeur van de koepel geworden is, mochten we dan ook geen correcties verwachten. Het ZILL-leerplan vraagt ook geen aandacht voor het invoeren van intensief NT2 vanaf eerste dag van het kleuteronderwijs. We betreuren ook dat sommige leerstof-punten naar een latere leeftijd opgeschoven worden.
11 Geïntegreerde leerplannen, geïntegreerd werken en vakkenclusters - ook voor het s.o.!??
Bij de aankondiging van de goedkeuring van de ZILL-leerplannen voor het basisonderwijs op 28 september stelde Lieven Boeve dat de ZIL-leerplan-filosofie zou doorgetrokken worden naar het s.o. -met inbegrip van geïntegreerde leerplannen.
De COC-lerarenvakbond maakt zich daar terecht grote zorgen over. "Vakken clusteren is slecht voor de kwaliteit van het onderwijs". Brigitte Vermeersch schreef op de VRT-website: Binnenkort kunnen de onderwijsverstrekkers ervoor kiezen om bepaalde vakken te clusteren. De christelijke onderwijsbond COC vreest dat dit tot kwaliteitsverlies zal leiden, omdat vakleerkrachten dan ook delen van andere vakken waar ze niet voor opgeleid zijn zullen moeten geven. Tot nog toe besliste de Vlaamse regering welke vakken moeten worden gegeven op school, maar dat staat op het punt te veranderen. De Vlaamse regering heeft daarvoor een voorontwerp van decreet klaar dat wel nog moet worden goedgekeurd in het Vlaams Parlement. Als het erdoor komt kunnen leerplanmakers zoals het Katholiek Onderwijs of Gemeenschapsonderwijs ervoor kiezen om bepaalde vakken samen te clusteren; zoals een cluster milieu en maatschappij.
De christelijke onderwijsbond COC vindt dat geen goede zaak. Om verder te gaan op bovenstaand voorbeeld: vakleerkrachten die zijn opgeleid om geschiedenis te geven zouden op die manier ook aardrijkskunde en biologie moeten geven, vakken waar ze niet voor zijn opgeleid. "Dat is niet goed voor de kwaliteit", zegt Koen Van Kerkhoven van de COC. De onderwijsbond benadrukt wel niet tegen projectwerking te zijn waarbij leerkrachten uit verschillende vakdisciplines samenwerken. "Maar het zijn de leerkrachten zelf die daarvoor moeten kiezen. Dat mag niet worden opgelegd, want dat ondermijnt de onderwijskwaliteit."
De Franse prof. Alain Beitone stelt terecht: Croire que lon peut partir des objets indépendamment des disciplines et que ce travail sur les objets va permettre aux élèves de construire les savoirs disciplinaires pertinents est une dangereuse illusion. Les disciplines scolaires sont un cadre orga-nisateur des apprentissages, une modalité de classification des savoirs et de cadrage des activités des élèves. Accorder une primauté au transdisciplinaire sous prétexte de susciter lintérêt des élèves ou de les confronter à des tâches complexes, cest créer des difficultés supplémentaires et cest surtout faire un usage du temps scolaire qui serait mieux utilisé pour renforcer et systématiser les apprentissages et la mise en cohérence des savoirs.
Bijlage: dubieuze uitspraken over beperkte omvang
ZILL-leerplannen
De ZILL-vergelijking van de omvang van oude en de nieuwe
leerplannen gaat niet op.in het
VRT-nieuws van 29 septemberwerd
gesteld: "Het katholiek onderwijs vervangt de meer dan 20 leerplannen die
nu bestaan voor het kleuter-en lager onderwijs door 1 geïntegreerd
leerplan"We kregen in de krant ook
een beeld waarin dehoogte van de stapel
van de oude leer-plannen vergeleken werd met het dunne ZILL-stapeltje.
Dergelijke voorstellingen zijnmisleidend. HetZILL-curriculum telt niet 1 leerplan, maar 10 grote
leergebieden/leerplannen. De koepel verzwijgt datniet minder dan 4 van de 10 leergebieden een
groot aantal sociaal-affectieve doelstellingen i.v.m. persoons-vorming bevatten
- veel meer dan in het oude curriculum (zie Onderwijskrant nr. 176 op www. onderwijskrant.be).
Ook de vergelijking van de omvang van de dikte van de
leerplannen gaatgeenszins op. Bij de
opstelling van het vorige leerplan wiskunde 1998 werden we vanuit de koepel
verplicht om naast de concrete leerdoelen (=beperkt aantal bladzijden) ook nog
lange hoofdstukken over beginsituatie, methodiek, evaluatie e.d. op te nemen.
Ik deed dit met tegenzin. Klassieke leerplannen bevatten enkel de
leerstofpunten per leeftijdsgroep - er werd dus ook geen methodiek opgelegd ;
en terecht. ZILL legt wel een pedagogisch-didactische visie op!
Onheilsprofeet-verlosser & uitholler taalonderwijs Kris Van den Branden als boegbeeld  voor nieuwe eindtermen/leerplannen & neomanie
Onheilsprofeet-verlosser
& uitholler taalonderwijsKris Van
den Branden als boegbeeld voor nieuwe
eindtermen/leerplannen & neomanie
De Leuvense prof.
Kris Van den Branden wordt overal opgevoerd alsboegbeeld & propagandist van de nieuwe aanpak voor de
eindtermen/leerplannen - en de ZILL-leerplannen in het bijzonder. Ons onderwijs
is volgens deze onheilsprofeet hopeloos verouderd. Het curriculum, de leerplannen
en de handboeken staan bol van overbodige ballast en simpele feitenkennis.Al sinds 2000 probeert Van den Branden er ons
ook van te overtuigen dat de Vlaamse top-scores voor TIMSS en PISA enkel schone
schijn zijn, enkel getuigen van oppervlakkige feitenkennis.
Zijnzgn.
sleutelcompetenties voor de 21ste eeuw en zijn wollige vernieuwingsjargon
worden gretig overgenomen. We lezen nu geregeld b.v.: het komt er voortaan op
aan wiskunde, taal, wetenschappen, kennis, je eigen verbeelding ...te doen
werken. Dus voortaanwiskunde doen
werken i.p.v. wiskundige kennis en vaardigheden leren. In het perspectief van
de zgn. globalisering van de wereld pleiten Van den Branden en Co ook voor het
loskomen van de verstarde vakdisciplines viahet invoeren van vakkenclusters.
Van den Branden vertrekt van het cliché van desterk veranderde wereld: Omdat de wereld
zulke ingrijpende sociale, ecologische, economische en politieke veranderingen
heeft ondergaan, en met zulke grote bedreigingen wordt geconfronteerd, moet het
curriculum van de 21ste eeuw er anders uitzien dan het curriculum van de vorige
eeuw.
Het nieuwe curriculum moettijd vrijmaken voor holistische, interdisciplinaire opdrachten, waarbij
leerlingen samenwerken om een uitdagend en zinvol doel te bereiken; waarindeelvaardigheden en elementen ingebed zijn in
een betekenisvolle totaalactiviteit. Wat dit concreet betekent blijkt uit de
controversiële taalvisie die hij al 25 jaar verkondigt.Van den Branden: De effectieve manier om de
schooltaalvaardigheid te bevorderen is de taakgerichte aanpak. Die neemt de
spontane taalverwerving in een natuurlijke (niet-schoolse) omgeving als model.
Terwijl je de taken van het dagelijkse leven uitvoert, leer je taal al doende,
met het nodige vallen en opstaan, missen en treffen. En niet dankzij
uiteenzettingen over hoe het systeem van de taal in kwestie in elkaar zit. Bij
de meeste leerders (!), kinderen zowel als volwassenen, verloopt dat
niet-gestuurde proces van zelfontdekking heel succesvol.
Parallel met de situatie in het natuurlijke leven wordt bij
de taakgerichte aanpak in klas uitgegaan van het principe dat je taal leert via
zelfontdekking, door taal te gebruiken in functie van een bepaald (niet-talig)
doel dat moet worden bereikt: een voorwerp moet worden gemaakt, een handeling
uitgevoerd, een probleem opgelost. Ze leren taal door taken uit te voeren, en
niet door onderwezen te worden over taal. Geen systematisch onderwijs dus van
woordenschat, spelling, grammatica, strategieën voor leren lezen en schrijven
...(VLOR-rapport Taal-vaardigheidsonderwijs. Wat ze (= de leerlingen) zelf
doen, doen ze beter!, 2005). De taalkundige Johan Taeldeman bestempelde die
visie terecht als misdadig.
Van den Branden sloot zich onlangsook nog aan bij het nefaste hun
hebben-betoog van de voorzitter van de Taalunie. De onheilsprofeet predikt de
verlossing uit de ellende, maar verzwijgt dat hijzelf mede verantwoordelijk is voor de
uitholling van ons taalonderwijs.
Dit is dus de onderwijsvisie en de boodschap die Van den
Branden al 25 jaar mocht uitdragen als Steunpunt-GOK, en die de verlosser nu
ook als boegbeeld en advsiseur van de nieuwe leerplannen/eindtermen overal mag
komen verkondigen. De VLOR-kopstukken lanceerden Van den Branden op de
VLOR-startdag van september 2015 als hét boegbeeld van het onderwijs van de
21ste eeuw.Sindsdienwordt hij overal op studiedagen voor
directiesals de gevierde spreker
binnengehaald. En in het VLOR-advies over de eindtermen wordt eveneens gepleit
voor een perspectiefwissel & voor overschakeling op het controversiële
ontwikkelend leren. Ineen opiniebijdrage
van 29 augustus hekelden 9 collegas professoren die nieuwe en ont-scholende
visie - met inbegrip van het modieus jargon als wiskunde, kennis doen
werken
Voor de propaganda van zijn taakgerichte whole-language
visieontving hij als Steunpunt NT2
& GOK tussen 1990 en 2010 jaarlijks een overheidssubsidie van een 25miljoen BFR. De leerkrachten wezen massaal
zijn taalvisie af. Ook de vroegere pedagogisch coördinator katholiek
onderwijsJan Saveyn betreurde in 2007
terecht dat Van den Branden en zijn taalcentrum grotendeels verantwoordelijk
waren voor de uitholling van het taalonderwijs (Nova et Vetera, september
2007).
Saveyns opvolgster op de Guimardstraat, Machteld Verhelst,
was jarenlang medewerkster op dit taalcentrum.Zij haalde meteenVan den Branden
binnen als adviseur voor de ZILL-leerplanoperatie. En net alsaar leermeester blijft Verhelst zich nog
steeds verzetten tegen de invoering van intensief NT2 vanaf de eerste dag van
het kleuteronderwijs. Velen hadden gehoopt dat er in het ZILL-leerplan
Nederlands rekening gehouden zou worden met de vele kritiek op de uitholling
van het taalonderwijs en met de nood aan intensief NT2. We merken dat dit
geenszins het geval is.
In tegenstelling tot
onheilsprofeet en verlosser Van den Branden stellen wij & vele anderen dat
Vlaanderen een sterke onderwijstraditie kent; en we waarderen ook de topscores
die onze leerlingen voor TIMSS & PISA nog steeds behalen - niettegenstaande
de niveaudaling. Het komt er volgens ons nu vooral op aan de sterke kanten van
de Vlaamse onderwijstraditie te behouden en verder te optimaliseren. We starten
met Onderwijskrant dan ook een leerplancampagne tegen de neomanie.
Degelijke zaken zijn volgens ons veelal niet tijdsgebonden,
maar oerdegelijk. De recentste leesmethodes in Vlaanderen en Nederland passen
onze directe systeemmethodiek (DSM) toe, en niet de nefaste globale
leesmethodiek die Van den Branden en zijn taalcentrum destijds propageerden.
Van den Branden stelde zelf vast dat de leerkrachten zijn
modieuze whole language visie & taalmethode Toren van Babbel massaal afwezen.
Ook inzake spelling opteren praktijkmensen voor onze visie en niet voor deze
van VdBr. We zien ook niet in wat er b.v. fundamenteel zou moeten veranderen
aan het leerplan wiskunde lager onderwijs-1998 dat we 20 jaar geleden
opstelden.
Ook onze vakdidactiek wiskunde en onze pleidooien voor
voldoende expliciete instructie lijken allesbehalve voorbijgestreefd - ook al
klinken ze allesbehalve modieus. De formalistische en 'hemelse'. Moderne
wiskunde die rond 1970 gepropageerd werd als de wiskunde van de derde
industriële revolutie heeft niet eens de 21ste eeuw gehaald. Ze werd in tal van
landen vervangen door een ander extreem: de contextuele (aardse) &
constructivistische (zelfontdekkende) wiskunde à la Freudenthal Instituut die
in een aantal landen tot een grote niveaudaling heeft geleid.
Recent verzet van professoren/docenten en Dirk Van Damme (OESO) tegen neomanie eindtermen/ leerplannen van Van den Branden, onderwijskoepels, Vlaanderen 2050 â¦
Recent verzet van
professoren/docenten en Dirk Van Damme (OESO) tegen neomanie eindtermen/
leerplannen van Van den Branden, onderwijskoepels, Vlaanderen 2050
Vooraf: In bijlageillustreren we dat ook onderwijskoepels, VLOR, Vlaanderen2050 ...pleiten voorcultuuromslag en
neomanie net als boegbeeld Kris Van den Branden (zie vorige bijdrage). In
deze bijdrage bekijken we het recente verzet tegen de oplaaiende neomanie vanwege een 15-tal professoren/docenten
en Dirk Van Damme (OESO)
1Kritiek van Dirk Van Damme (OESO) & prof.
Wim Van den Broeck (VUB)
Dirk Van Damme (OESO) drukte - op 9 juni j.l. zijn grote
bezorgdheid uit. Hij schreef: Het debat over de nieuwe eindtermen en
leerplannen gaat voorbij aan de essentie, namelijk dat veel uitspraken over
eindtermen e.d. getuigen van vandaag achterhaalde onderwijskundige concepten:
constructivisme, overtrokken pedagogisch optimisme,te radicale verwerping van kennis, naïeve
visie op abstractie. Naast een algemene niveaudalingvreest hijdat daardoor ook het aantal toppers verder zal afnemen.
In Laisser-faire-mentaliteit bedreigt kwaliteit Vlaams
onderwijsdrukteVan Damme nog meer zijn grote bezorgdheid uit
Hij schreef o.a.: Als we in naam van gelijke kansen en welbevinden geen hoge
eisen meer durven te stellen aan leerlingen, brengen we ons onderwijs in
gevaar, . Met enthousiaste leraren die de vonk kunnen doen overslaan, is een
veeleisende school het beste voor alle leerlingen.( DS 25.08/.2014).
Van Damme
betreurt verder het in vraag stellen van alles wat te maken heeftmetevalueren. Punten, rapporten, attesten... zijn nochtans belangrijk; ze
staan voor slagen en mislukken, bepalen studie- en beroepsloopbanen, geven
houvast aan ouders, legitimeren de autoriteit van leraren, bepalen de
kwaliteitsperceptie van scholen. Maar al jaren is er een tegenbeweging in
onderwijsland om het evalueren te milderen. Het pas gepubliceerde boek van
Roger Standaert de man die jarenlang in de Guimardstraat en later op het
departement Onderwijs de pedagogische vernieuwing uitdroeg tegen de
cijfercultuur in het onderwijs, blaast het debat nu nieuw leven in. Standaert
pleit tegen de cijfercultus in onderwijs en voor een zachtere manier van evalueren,
zonder punten en eerder gericht op stimuleren en motiveren dan op bestraffen
(DS 24 augustus 2014). Het boek doet onmiddellijk stof opwaaien en zal
ongetwijfeld meegesleurd worden in het ideologische debat dat in Vlaanderen
sinds kort over onderwijs gevoerd wordt.
Pleiten voor een softe evaluatiecultuur omwille van het
welbevinden van leerlingen is eigenlijk zeggen dat we in onderwijs niet zulke
hoge eisen mogen stellen aan leerlingen. Toen ik nog niet zo lang geleden
pedagogische begeleiders hoorde zeggen dat ze in naam van gelijke kansen
leraren de raad gaven wat minder streng te zijn en minder hoge eisen te
stellen, besefte ik met enig afgrijzen hoe sterk deze pedagogische visie in
onderwijs had wortel geschoten. Ik huiver hiervan, en zeker als gelijke kansen
als argument wordt opgevoerd.
Prof.-psycholoog Wim
Van den Broeckslootzichbij de recente opinievan Dirk
Van Damme aan.Van den Broeck trok zelf
al geregeld aan de alarmbel - samen met zijn Gente psychologie-collega Wouter
Duyk.
Van den Broeck betreurt dat belangrijke onderwijs-actoren
(binnen Departement, VLOR, onderwijskoepels...)
kiezen voor 'leerlinggerichte' of 'zelfontdekkende' leermethoden waarbij men
ervan uitgaat dat kinderen zelfstandig hun eigen doelen in handen kunnen en
moeten nemen. We moeten ook ophouden met het relativeren van kennisaspecten.
Als basis voor degelijk onderwijs moeten we de verstandelijke vorming van alle
leerlingen centraal stellen. Hij voegde eraan toe datde kansarme en zwakkere leerlingen het meest
de dupe zijn van zon aanpak en dat precies ook daardoor de GOK-projecten al te
weinig rendeerden.
Ook de Nederlandse
prof. Paul Kirschner hekeltde vele
pedagogische hypes. Zo stelde hij:De aanhangers van het nieuwe leren willen
doen geloven: gooi al het oude weg en we gaan het nu op een nieuwe manier doen.
De leraar heeft geen instructiefunctie meer, maar alleen een coach-functie. En
je gaat geen kennis aanbieden, want ze moeten alles zelf vinden en ontdekken.
Ik heb grote problemen met de veronderstelling dat alles wat we daarvoor deden,
niet meer goed zou zijn. Volgens Kirschner gaat het bij het zgn nieuwe leren
veelal om pedagogische hypes die vaak zelfs strijdig zijn met wat we allang
weten over de cognitieve architectuur en de werking van het geheugen e.d.
3Docenten hoger onderwijs waarschuwen: Schrijf onderwijs old school niet te snel af
In het opiniestuk Schrijf onderwijs old school niet te snel
af (De Tijd, 7 juni) waarschuwden vier hoge-schooldocenten: Een stroom van
hippe termen als generieke, contentvrije 21st century skills, probleemoplossend
werken, kritisch denken, creativiteit mondt uit in het al even hippe
problem-based-learning, flipping the classroom, inquirylearning. Directe
instructie en eenvoudige kennisoverdracht zijn, u raadt het, old school. Deze
manier van denken wordt onder druk van invloedrijke opiniemakers zonder veel
kritische reflectie overgenomen. Het klinkt ook allemaal stoer en cool en vernieuwend,
maar wat zeggen de cijfers? Ze leggen vervolgens uit dat die hypes haak staan
op wat de cognitieve leerpsychologie en PISA-2015 ons leert.
De opstellers van de opiniebijdrage: Bart Derre (lector
vakgroep Commerciële Economie & Ondernemen HoGent, Luc Vandingenen
(algemeen directeur BTI Studios nv, coach keuzevak ondernemen en
opleidings-traject ondernemen voor docenten HoGent), Koen Smets (gastdocent
en coach opleidingstraject ondernemen voor docenten HoGent), en Mathieu
Weggeman, hoogleraar TU/e, Faculteit Industrial Engineering & Innovation
Sciences.
4Recente oproep van negen professoren
Op 29 augustus namen 9 professoren afstand van de
neomanie-geluiden in de opiniebijdrage "Geef de klas terug aan de leraar
in De Morgen:Christian Laes-UA, Rik Torfs-KULeuven, Herman De Dijn -KULeuven,
Ann Dooms-VUB, Wouter Duyck- UGent, Wim Van den Broeck-VUB) Toon Van Hal -
KULeuven, Stijn Van Hamme -UGent -Guy Vanheeswijck UA.
Zo namen afstand van het e ontwikkelingsgericht &
ontdekkend leren dat de VLOR, het ZILL-leerplan-project, prof. Vanden Branden propageren. Vol-gens de
professoren leidde ook het vaardigheids-gericht onderwijs - al tot een flinke
niveaudaling voor Frans e.d.
Ze hekelden ook het modieuze jargon als wiskunde . doen
werken waarmee prof. Kris van den Branden, OVSG uitpakt en die volgens hen
enkel nog tot nog grotere niveaudaling voor wiskunde e.d. zou leiden. Ze
spraken zich ook expliciet uit tegen de invoering van een nivellerendegemeenschap-pelijke eerste graad die de VLOR,
Boeve & Co nog steeds de scholen willen opleggen.
5Masschelein en Simons: pleidooi voorbehoud schoolsleren & tegen
ont-scholing
De Leuvense pedagogen
Masschelein & Simons publiceerden vorige week het boek De leerling cen
traal in het onderwijs? Grenzen van personalisering
(Acco, Leuven).Ze
wijzen er op dat in het recente debat over de eindtermen/leerplannen
beleids-makers, onderwijskoepels e.d. uitpakken met de leerling centraal, ontwikkelingsgericht
onderwijs, gepersonaliseerd/gedifferentieerd leren, open leertrajecten Dit
wijst volgens hen op fundamentele verschuivingen: van
een onderwijsinstelling naar een leeromgeving, van disciplineren naar
monitoren/begeleiden, van normalisering (algemene normen) naar
personalisering. Daardoor komt het schoolsleren, de klassieke identiteit van
de school, de schoolgrammatica in het gedrang.
De kerngedachte luidt: "De uitdaging is duidelijk: de
leerling meer centraal plaatsen komt heel vaak neer op een minder centrale
plaats van de school. Maar, zo vragen de auteurs zich af, wat als dat
ont-scholen niet in het belang van de leerling is? Wat als het de vorming,
vrijheid, gelijkheid in het gedrang brengt?" De auteurs vrezen dat
leerlingen steeds meer worden aangesproken vanuit hun verschillen, dan vanuit
wat ze onderling gemeen hebben, en niet langer vanuit algemene normen. Het
institutionele perspectief dat vandaag ook sterk aanwezig is (in traktaten over
het onderwijs van de toekomst) gaat ervan uit dat de manier waarop we vandaag
het onderwijs organiseren, namelijk gezamenlijk leren binnen een vastgelegde
tijd en plaats de school als instelling niet meer van deze tijd is .
Simons en Masschelein blijven opteren voor het behoud van de
klassieke schoolgrammatica, voor schoolsleren: Het schools (klassikaal)
leren is b.v. tijd - en plaatsafhankelijk leren - in een bepaalde tijd en in
klas een vastgelegd curriculum leren en zo onderscheidt het zich ook van open
leertrajecten e.d. Het actuele pleidooi voor gepersonaliseerde vormen van leren
belooft een soortbevrijding van de
(algemene) norm. Maar als je bekijkt hoe dat concreet georganiseerd wordt, dan
moeten we ons afvragen welk effect dat zal hebben voor de leerlingen.
In een recent rapport wees ook de Nederlandse Onderwijsraad
op de gevaren verbonden metslogans
alsde leerling centraal en
personaliserenvan het onderwjs i.p.v.
onderwijs als een collectief gebeuren. De Engelse onderwijsminisiter Nick
Gibbdrukt het zo uit: The British
education system puts too much emphasis on individuals and ignores problems of
the collective. Zon gepersonaliseerd leren is moeilijk te organiseren en
onderzoek wijst uit dat sterke individuaisatie binnen de klas tot niveaudaling
van alle leerlingen leidt.
Bijlage:Ook onderwijskoepels, VLOR,
Vlaanderen2050 ...pleiten voorcultuuromslag en neomanie
In het VLOR-advies over eindtermen wordt eveneens gekozen
voor een cultuuromslag en voorontwikkelingsgericht onderwijs. Dit wordt er verbonden met: *vertrekken
vanuit de ontwikkelings- en leernoden, het profiel, de talenten van
lerenden;*aandacht voor actief leren;
*verantwoordelijkheid geven aan jongeren voor eigen leerproces.
In de publicatie De Nieuwe school in 2030, HOE makEN WE
LErEN EN WErkEN aaNtrEkkELIjk? (sic!),een gezamenlijk project van het Departement Onderwijs, VLOR &KBS,wordt uitvoerig geschetst hoe een school er in de toekomstals een learning park zou moeten uitzien.
We lezen o.a.: Het leer- en ontwerplab schetst een ander toekomstbeeld: op een
gewone dag kunnen leerlingen gedurende enkele uren in een vaste leergroep bijvoorbeeld
talen en wiskunde leren, maar het grootste deel van de dag zijn ze bezig met
projecten waarin ze hun competenties actief ontwikkelen. Echt aansluiten bij de
diversiteit van kinderen en jongeren kan maar als ze ook zelf de regie kunnen
voeren en stuurlui kunnen zijn van hun eigen leren. In een Learning Park zullen
de kinderen gecoacht worden om hun eigen leertraject aan te sturen in de
richting van de competentieniveaus die ze nodig hebben en willen halen.
Ook de Vlaamse onderwijskoepels nemen - mede meteen beroep op Van den Branden - radicaal
af-stand van de aloude en o.i. degelijke schoolgrammatica. Ook zij pleiten voor
cultuuromslag & voorontwikkelend,
ontdekkend en contextueel leren. Ze schakelen naar eigen zeggen over op open
raam-leerplannen. Ze gewagen van sterke ontstoffing van de leerinhouden,
geïntegreerde leerplannen & vakkenclusters, leerplannen die enkel
puzzel-stukken aanbieden, vertrekken van de 12 sleutel-competenties en niet
langer van de vakdisciplines.
De katholieke onderwijskoepel pakt uit met open
ZILL-leerplannen en methet verplicht
werken met een schoolwerkplan per school als alternatief. Elke dag tijdrovend
schoolwerkplan. Voor de leer-krach-ten betekent dit: elke dag kiezen van doelstellingen
passend bij niveau van de klas én van de specifieke leerling, opstellen van
eigen leermateriaal &werkbladen,
uitgebreid leerlingvolgsysteem ...
Volgens de ZILL-leerplanvisie en een aantal nieuwlichters
kan en mag er niet langer gewerkt worden met klassieke leerboeken/methodes.
Zelf zijn we echter samen met de beleidsmensen in Engeland, Singapore, van
meningdat precies het investeren in het
opstellen en gebruiken van kwaliteits-volle handboeken/methodes tot een
maximale leer-winst in een minimale tijdleidt. We weten ook al lang dat het opstellen van een eigen schoolwerkplan
niet uitvoerbaar is, dat leerkrachten veel steun hebben aan methodes, dat
klassieke leerplannen met leerstofpunten per leerjaar belangrijk zijn - ook
voor het kunnen opstellen van methodes en voor de gemeenschappelijkheid.
Ook leden van de commissie onderwijs sympathiseren metde hetze tegen de klassieke leerplannen,
leerinhouden, vakdisciplines & methodes en pleiten voor een
perspectiefwissel.Tijdens de zevende
dag van 8 juni beaamdede voorzitster
van de commissie onderwijs Kathleen Helsen: Nieuwe eindtermen zijn nodig om de
jongeren beter voor te bereiden op het functioneren in de 21ste eeuw. De
overheid moet de skills vastleggen voor een samenleving die snel verandert.
Helsen en ook andere commissieleden wekten verder de indruk dat de leerkrachten
voldoende steun hebben aan de eindtermen en datleerplannen en methodes overbodig en zelfs nefast zijn.Caroline Gennez
(Sp.a) schreef op haar website: Voorgekauwde leerplannen en handboeken slaafs
volgen,nekt elke zin voor initiatief,
bij leerkrachten en leerlingen. Dat doodt finaal de passie, voor en in de
klas.
Nederlandse onderzoekers en Leuvense prof. Jan Van Damme over hoog GOK-gehalte s.o.
Nederlandse
onderzoekers en beleidsmensen & Leuvense prof. Jan Damme over GOK:
weinig
talentenreserve; hoog GOK-gehalte s.o. in Nederland en Vlaanderen
(Bijdrage
uit Onderwijskrant nr.132, januari 2005)
Vooraf
In de context van het recente debat over het meten van het effect van GOK-investeringen uitgelokt door Koen Daniëls lijkt mijn bijdrage uit 2005 nog steeds relevant.
Paa als men rekening houdt met de achtergrondskenmerken van de leerlingen bij de start van de meting (b.v. schoolresultaten, IQ, thuiscultuur ... eind lager onderwijs/ start lager onderwijs ...) kan men het GOK-gehalte van ons secundair/lager onderwijs en het rendement van GOK-maatregelen meten. Vlaamse sociologen als Jacobs, Nicaise, Agirdag, Van Houtte en tal van beleidsmensen verzwijgen steeds de studies die hun (foute) berekeningswijzen weerleggen
1.GOK-ideologie
achterhaald
In Nederland namen de meeste onderzoekers en de
beleidsmensendefinitief afscheid van
die traditionele GOK-ideologie en van de overtrokken GOK-verwachtingen. We
stellen echter vast dat in de beleidsnota 2004-2009 van minister Vandenbroucke
(december 2004) de achterhaalde GOK-ideologie nog grotendeels onderschreven
wordt. Dit vraagt om een reactie. Vlaamse beleidsmensen, topambtenaren, het
Steunpunt GOK, onderzoekers als Ides Nicaise, bepaalde politieke partijen,
vertrekken meer dan ooit van de illusie van
de perfecte sociale mobiliteit en van de grote reserve aan onontgonnen talent.
Ze accepteren niet dat het GOK-gehalte al redelijk hoog is en dat als gevolg
van de democratisering de sociale doorstroming op een bepaald moment
noodgedwongen stagneert.
In een eerste artikel bespreken we een aantal
recente Nederlandse GOK-standpunten (2004). In de hierop volgende bijdrage
schetsen we de toename van de GOK-ideologie in Vlaanderen, waarbij we ook
stilstaan bij de beleidsnota 2004-2009.
In punt 2 laten we Jantine Kriens,landelijk projectleider
onderwijsachterstandenbeleid, aan het woord. In 'Voetsporen 4' stelt zij dat de Nederlandse beleidsmensen en
onderzoekers nu accepteren dat er al bij al
relatief weinig verborgen talent aanwezig is bij de autochtone handarbeiderskinderen
en tegelijk ook beseffen dat het realiseren van leerwinst veel moeilijker
geworden is. De onderbenutting van talenten is veel kleiner dan veelal werd
verondersteld en de oorzaken van die onderbenutting hebben vaak te maken met
factoren waarop het onderwijs weinig greep heeft, b.v. minder ondersteuning
thuis, te lage verwachtingen van de ouders, het niet spreken van de moedertaal
thuis, politieke desinteresse voor de problemen van de maatschappelijke
onderlaag Het nieuwe beleid in het Landelijk
beleidskader gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid 2002-2006 vertrekt
volgens Kriens van dit realistischer standpunt (Voetsporen 4, Transferpunt Onderwijsachterstanden, 2004, Den Haag).
In punt 3 brengen we een samenvatting van de
belangrijkste conclusies uit een recent themanummer van 'Pedagogische Studiën' (2004, jrg.81, nr. 2) met recente studies
over het 'meritocratisch gehalte van het
voortgezet onderwijs'. De basisconclusie luidt: "Geconstateerd wordt dat, gegeven de capaciteiten en houdingen bij
het verlaten van het basisonderwijs, maatschappelijke factoren amper een
invloed hebben op het verloop van de schoolloopbaan in het categoriale
Nederlandse onderwijs en op de gegeven adviezen" (p. 76); het
GOK-gehalte van het S.O. is vrij hoog.
De meer realistische GOK-analyses en
GOK-verwachtingen stemmen overeen met de visie die we in de voorbije jaargangen
van Onderwijskrant beschreven.
2Het
correcte 'GOK-denken' voorbij
2.1
Verborgen talent: schromelijk overschat
Volgens
Kriens verlaat men in Nederland definitief het ideaalbeeld van de perfecte
sociale mobiliteit (=proportionele vertegenwoordiging in elk onderwijs- en
beroepsniveau) en het politiek en onderwijskundig 'correcte GOK-denken'. Kriens
schrijft: "Aanvankelijk streefde men
een evenredige vertegenwoordiging van arbeiderskinderen en meisjes in vormen
van hoger onderwijs na. Het was de socioloog Van Heek die in 1968 in het boek
'Het verborgen talent' de theorie ontwikkelde dat arbeiderskinderen niet
evenredig vertegenwoordigd zijn in alle vormen van hoger onderwijs en dus
onvoldoende profiteren van het onderwijs. De theorie van het (vele) verborgen
talent was de inspiratiebron voor het onderwijsachterstandenbeleid en het
sociologisch onderzoek werd sindsdien geconcentreerd rond de berekening van de
proportionele deelname aan het onderwijs."
Kriens schrijft verder: "Die idealistische emancipatiedoelstelling kan op vandaag niet
langer rekenen op voldoende draagvlak, noch in het onderwijs noch in de
samenleving."
Kriens vermeldt nog een paar recente studies
over de situatie van (autochtone) achterstandskinderen en concludeert dat we 'beter toegeven dat we op vandaag worden
geconfronteerd met een permanente onderklasse met weinig verborgen talent',
zonder kans op een proportionele vertegenwoordiging in havo en vwo (= ASO) en
hoger onderwijs en later op beroepsniveau. Verder lezen we: "Zo twijfelen zelfs velen aan de haalbaarheid
van de doelstelling in het Landelijk beleidskader voor het
onderwijsachterstandenbeleid om het aantal allochtone leerlingen in havo en vwo
(=ASO) met vier procent te verhogen. Men vindt dit al een moeilijk haalbare
kaart." Deze uitgangspunten betekenen volgens Kriens geenszins dat zorgverbreding e.d. minder belangrijk zijn;
integendeel.
Ook de meeste Nederlandse sociologen stellen
dat het stagneren van de sociale doorstroming precies een gevolg is van de
democratisering. In 'Sociale doorstroming
stagneert' lezen we: "Wout Ultee
zegt dat al jaren uit onderzoek blijkt dat in Nederland nog maar weinig
verborgen talent meer voorkomt" (NRC, 18.07.02).Het nastreven van een proportionele vertegenwoordiging in alle
vormen van S.O. berust op een illusie en de toename van de correlatie tussen
het scholingsniveau van de leerlingen en dit van hun ouders betekent nog niet
dat kinderen van laaggeschoolde ouders meer gediscrimineerd worden;
integendeel.
2.2 Realiseren van leerwinst: moeilijker
De onderzoekers wijzen niet enkel op de
verminderde aanwezigheid van verborgen talent, maar ook op het verschil tussen
de huidige arbeiderskinderen en deze uit de tijd van Van Heek (1968). Kriens schrijft hierover: "De laaggeschoolde ouders behoren nu meer dan
vroeger tot de maatschappelijke onderklasse en tot de wereld van de
marginaliteit. Zo hebben
laaggeschoolde ouders op het platteland vaak een lage dunk van het onderwijs en
is de groep laaggeschoolden in de steden gemarginaliseerd. En dan is er nog de
invloed van de verzorgingsstaat, die voor sommigen als een fuik heeft gewerkt.
Het is dus op vandaag moeilijker is om een
aanzienlijke leerwinst te bereiken bij kinderen van laaggeschoolde ouders dan
vroeger het geval was; daarom investeerden we veel energie in het uitwerken van
methodieken om leerlingen die cognitief en/of sociaal benadeeld zijn te leren
lezen, rekenen en schrijven.
2.3Positie van allochtone leerlingen
Inzake de positie van de allochtone leerlingen
wijzen de meeste onderzoekers volgens Kriens zowel op negatieve als op
positieve aspecten:
"Negatief:In het algemeen is er een grotere afstand van de allochtone ouders tot
het onderwijs; er is ook minder sociaal-cultureel kapitaal dat toepasbaar is in
de Nederlandse samenleving " Ook prof. Marc Hooghe wees er onlangs op
dat bepaalde allochtone groepen 'de
scholingskansen van hun eigen leden in de weg staan, b.v. door aan meisjes
minder onderwijskansen te geven dan aan jongens, of door een groepscultuur in
stand te houden waarin schoolprestaties niet gewaardeerd worden' (DS,
8.01.05, p. 23.) Daarnaast spelen ook de ongeschooldheid van veel partners uit
het moederland en de veel voorkomende bloedverwantschap een nefaste rol.
"Positief:
bij een groep allochtone leerlingen is er evenwel nog meer verborgen talent
aanwezig; veel allochtone ouders zijn laag opgeleid als gevolg van het
ontbreken van onderwijskansen. Bovendien zien we bij een bepaalde groep
allochtone ouders, net als bij autochtone ouders in de tijd van Van Heek, een
hoge onderwijsambitie voor hun kinderen. Uit onderzoek blijkt dan ook dat het
vaak gemakkelijker is om kinderen van allochtone laaggeschoolde ouders
vooruitgang te laten boeken dan dit het geval is bij kinderen van autochtone
laaggeschoolde ouders."
Bij de analyse van de problemen van de
allochtone leerlingen moeten we beseffen dat er binnen de groep Turkse en
Marokkaanse kinderen een groep is met relatief minder potentialiteiten en
anderzijds een groep met relatief veel 'verborgen talent'. Voor beide groepen
is een andere aanpak nodig. Voor beide is het wel belangrijk dat ze vanaf de
eerste kleuterklas een taalbad krijgen; maar hier besteedt ook het Steunpunt GOK veel te weinig aandacht
aan.
3Hoog GOK-gehalte S.O.
3.1
Meritocratisch gehalte
In het Nederlands onderzoeksprogramma 'Het meritocratisch gehalte van het
voortgezet onderwijs' gingen een aantal onderzoekers na in hoeverre het
voortgezet onderwijs al dan niet sociaal-benadeelde leerlingen discrimineert,
o.a. via loopbaanonderzoek. Er werd/wordt vaak gesteld dat vooral de overstap
naar het categoriale voortgezet onderwijs met zijn verschillende
onderwijsvormen de sociale discriminatie sterk in de hand werken. Ook de
schooladviezen op het einde van het basisonderwijs kregen nogal vlug het etiket
sociaal-discriminerend opgeplakt. In het al vermelde themanummer van 'Pedagogische Studiën' over dit
onderwerp worden de conclusies voorgesteld. Uit de Nederlandse studies blijkt
dat het voortgezet (categoriaal) onderwijs in grote mate meritocratisch is; de
onderwijsresultaten van de leerlingen zijn een weerspiegeling van hun
capaciteiten en inspanningen. De advisering is ook in sterke mate gebaseerd op
de capaciteiten op het einde van het basisonderwijs.
3.2Capaciteiten bepalen loopbaan S.O.
In het onderzoek naar de relatie tussen het aanvangsniveau en de onderwijspositie na vier jaar
S.O. werd geconstateerd dat het effect van achtergrondskenmerken marginaal
is in vergelijking met de invloed van de geleverde prestaties en inzet, waarbij
de inzet dan o.a. blijkt uit de afwezigheid van spijbelgedrag.
"Achtergrondskenmerken
(milieu, sekse, etniciteit) kunnen slechts in beperkte mate het verloop van de
loopbanen in het voortgezet onderwijs verklaren. De onderzoeksresultaten
bieden weinig ondersteuning aan de gedachte dat een gunstige achtergrond een
grote rol speelt in het verloop van de schoolloopbanen in de eerste vier jaar
van het voortgezet onderwijs". Verder zijn niet alleen de effecten van de
achtergrondkenmerken uitgesproken zwak, in zekere zin doen de etnische
'achterstandsgroepen' het zelfs beter dan Nederlanders die in andere opzichten
(b.v. opleidingsniveau ouders) veel met hen gemeen hebben" (p. 163).
"Afgemeten
aan de algemene loopbaan in het voortgezet onderwijs, is het meritocratisch
gehalte in het S.O. heel hoog te noemen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat
de hogere onderwijstypes (havo en vwo) moeilijk toegankelijk zijn voor goed
presterende leerlingen uit achterstandsgroepen."
De bescheiden effecten van
achtergrondskenmerken betekenen niet dat die effecten voor 100% uitgesloten
zijn; 'meritocratie moet echter gezien
worden als een nastrevenwaardig ideaal, en voor idealen geldt dat ze zelden
voor 100 % verwezenlijkt zijn' (p. 163).
"Zou
het onderwijs nog democratischer zijn als we in Nederland een systeem zouden
hebben met drie ongedeelde leerjaren in aansluiting op het basisonderwijs? Uit
de analyses is alvast gebleken dat de invloed van de achtergrondkenmerken in
het voortgezet onderwijs zeer beperkt is" (p.
164).
Ook Jan Van Damme e.a. kwamen in het eerste
LOSO-boek (1997) tot een aantal conclusies die de Nederlandse studies
ondersteunen. We citeren: "Er is een
zeer sterke correlatie (0,8) tussen intelligentie en schoolvorderingen. Er is
een ongeveer gelijke samenhang (positieve correlatie van ongeveer 0,3) tussen:
ouderlijk milieu (opleidingsniveau, inkomen) en intelligentie van de leerlingen."
Uithet tweede LOSO-boek kunnen we
afleiden dat het eenheidssysteem in het S.O. werkt: 'de resultaten in de hogere
jaren komen overeen met de prestaties bij de aanvang'. De analyse in het
LOSO-loopbaanonderzoek is jammer genoeg minder diepgaand dan de analyse in
analoge Nederlandse studies.
De hoge score van de Vlaamse leerlingen 4de
leerjaar met een lage SES op TIMSS-2003 wijst er waarschijnlijk op dat het
GOK-gehalte van ons basisonderwijs hoger is dan in andere landen. In
vergelijking met PISA onderzoekt TIMSS meer de schoolse kennis, de invloed van
het onderwijs. Hiermee kunnen we beter de gunstige invloed van het onderwijs
vaststellen dan met de PISA-toets.
3.3Weinig invloed van afkomst op
advisering
In andere studies gaat men de invloed na van
achtergrondskenmerken op de studie-advisering op het einde van de basisschool.
De conclusie luidt: "Het effect van
achtergrondskenmerken op de advisering bij gelijke capaciteiten is zeer gering.
De laatste jaren lijkt de relatie tussen capaciteit en advies steeds sterker te
worden" (p. 77).
"De
onderzoeksresultaten laten dus zien dat de adviezen op het einde van de
basisschool zeer sterk met prestaties en inzet samenhangen, en slechts deels
met de achtergrond. Merkwaardig genoeg werd in de literatuur vanaf midden de
jaren '80 de nadruk gelegd op de invloed van achtergrondkenmerken op het
schooladvies, ook al wezen de resultaten op de relatief geringe invloed van de
achtergrondkenmerken ten opzichte van de invloed van de prestaties". Dit komt o.i. omdat de meeste van die onderzoekers sociologen waren
die meer geneigd zijn de invloed van genetische factoren en van de capaciteiten
te onderschatten en de invloed van milieu-factoren te overschatten.
"Dit
alles neemt overigens niet weg dat een leerling 'van goeden huize' bij gelijke
prestaties toch veelal een hoger advies krijgt in vergelijking met leerlingen
uit een minder geprivilegieerd milieu". De achtergrond heeft vooral een
sterkere invloed bij leerlingen met een zwak prestatieprofiel in vergelijking
met leerlingen die sterk presteren" (p. 99). "Het is dus wel zo dat minder
presterende leerlingen van hoogopgeleide ouders op een iets minder laag niveau
beginnen; maar dan is het nog maar de vraag hoe voorspoedig de schoolloopbanen
van deze kinderen verlopen" (p. 164). Leerlingen die onder de druk van
de ouders te hoog mikken, belanden vaak na 1 of 2 jaar een trapje lager; in
zekere zin worden deze leerlingen benadeeld door het te hoge aspiratieniveau
van de ouders.
Zelf zijn we in de periode 1969-1971 betrokken
geweest bij een grootscheeps doorstromingsonderzoek van het CSPO (Leuven)
waarin we de doorstroming van het lager naar het S.O. onderzochten bij 4.000
leerlingen, net voor de invoering van het VSO. Ook toen al stelden we al vast
dat vooral de prestaties het advies voor ASO e.d. bepaalden. In die tijd ging
dit volledig in tegen de sociologische opvatting dat de afkomst een heel sterke
invloed had op de schooladvisering op het einde van het basisonderwijs. We
stelden tegelijk wel vast dat leerlingen uit hogere milieus die minder dan
tachtig procent behaalden, vlugger in het ASO terecht kwamen en ook vlugger een
ASO-advies kregen. Het (te) hoge aspiratieniveau van de ouders speelde hier een
belangrijke rol. De PMS-adviseurs gingen er blijkbaar ook van uit dat
leerlingen uit hogere milieus meer slaagkansen hadden omdat ze beter van huis
uit gesteund zouden worden. Men kan o.i. niet zomaar stellen dat hun advies
sociaal-discriminerend was; als het PMS/CLB louter redeneert vanuit het welzijn
van die leerling dan lijkt ons zo'n advies gerechtvaardigd.
In het onderzoek stelde men verder vast dat
het advies iets minder gebaseerd was op de prestaties "in scholen die op het einde van het basisonderwijs de landelijke
Cito-eindtoets niet gebruiken" (p. 77). Het advies van het
basisonderwijs is dus objectiever is als men de Cito-toets mee verrekent in het
advies. Ook voor Vlaanderen is het belangrijk dat in het advies een of andere
'centrale eindtoets' met Vlaamse normen verrekend wordt. In dit opzicht is het
jammer dat de CLB-centra minder actief bij de advisering betrokken zijn dan
vroeger het geval was.
4Besluit
De hierboven geformuleerde analyses komen uit
recente publicaties 2004. Ze sluiten aan bij de standpunten die we in vorige
GOK-bijdragen formuleerden. We betreuren dat deze analyses zo weinig bekend
gemaakt worden in Vlaamse GOK-publicaties. We vinden het ook jammer dat
minister Vandenbroucke in zijn beleidsnota de Nederlandse bevindingen naast
zich neerlegt.
Egalitaire GOK-obsessie leidt tot irreële verwachtingen en contraproductief GOK-Steunpuntenbeleid
Egalitaire GOK-obsessie
van sociologen beleidsmakers leidt tot irreële verwachtingen & tot contraproductief GOK-Steunpunten-beleid
Bijdrage uit
Onderwijskrant nr. 132van 2005 is nog
steeds heel actueel.
1 GOK-stemmingmakerij &
eigenbelang
1.1GOK-sprookjes
In de vorige bijdrage stelde Jantine Kriens, projectleider
achterstandenbeleid in Nederland, dat men er afstand genomen heeft van het
ideaalbeeld van de perfecte sociale mobiliteit en van het naïeve geloof in een
grote reserve aan onontgonnen talent. Het nastreven van een proportionele
vertegenwoordiging berust immers op een illusie. Recente studies omtrent het
meritocratisch karakter van het voortgezet onderwijs wezen verder uit dat het
GOK-gehalte van het S.O. vrij hoog is. Men pleit in Nederland voor een
realistisch beleid. Vanuit dit perspectief wordt de gemeenschappelijke
basisvorming in de eerste graad S.O. verminderd, vooral ook omdat de zwakkere
leerlingen hier de dupe van zijn. Zelfs binnen de PVDA beseft men dat de
vroegere ideologische strijd voor de middenschool (gemeenschappelijke lagere
cyclus s.o.) een kater heeft opgeleverd.
Al een kwarteeuw geleden schreef Onderwijskrant dat het
ideaal van de klassenloze participatie zoals dit door veel sociologen e.a.
werd vooropgesteld, totaal utopisch was (Onderwijskrant nr. 9, 1979). Dit was
ook de visie van de progressieve socioloog Michael Young in 'The rise of
meritocracy' (1958). Young stelde in 1958 dat de sterke toename van de sociale
doorstroming op termijn jammer genoeg ook zou leiden tot een intellectuele
afroming van de handarbeidersklasse, tot een stagnatie van de doorstroming en
tot het opnieuw stijgen van de correlatie tussen het scholingsniveau van de
kinderen en dit van hun ouders. Hij ging
er hierbij van uit dat de intellectuele aanleg een belangrijke rol speelt. Het
was volgens hem vooral de maatschappij die moest zorgen voor meer maatschappelijke
gelijkheid via een inkomensherverderling e.d.
De voorbije jaren is de GOK-ideologie in Vlaanderen
merkwaardig genoeg sterk toegenomen zowel bij onderzoekers (b.v. Nicaise) als
bij beleidsmensen en bepaalde politieke partijen. In de Vlaamse
regeringsverklaring (juli 2004) lezen we: "Het onderwijs reproduceert de
sociale ongelijkheid, eerder dan te zorgen voor een betere sociale mobiliteit.
De kloof tussen hoger- en lager opgeleiden wordt scherper. Het wordt een
maatschappelijke breuklijn". Volgens het memorandum van de topambtenaren
wordt 'het onderwijs meer en meer de bepalende factor van de dualisering van de
maatschappij, de voedingsbodem voor het individualisme in de samenleving en
voor de nieuwe maatschappelijke breuklijn" (p. 13 e.v. ).Ook het Steunpunt
GOK sluit zich hier bij aan (zie punt 4). De democratisering zou mislukt zijn;
Nico Hirtt (OVDS) e.a. gewagen van de 'Belgische onderwijsmislukking'. De
GOK-ideologen verwachten nog steeds dat het onderwijs de perfecte sociale
mobiliteit kan realiseren. Hun diagnose luidt: 'de klassenloze participatie is
uitgebleven', het onderwijs versterkt en creëert de sociale discriminatie. Ook
in de recente de beleidsnota (december 2004)treffen we de GOK-ideologie aan: het GOK-doel luidt nog steeds:
"evenredige participatie van alle bevolkingsgroepen, ook in het hoger
onderwijs" (p. 27).
1.2 Werk voor de eigen winkel
Waarom wijzen bepaalde onderzoekers, het Steunpunt GOK zo
graag op de zgn. mislukking van de democratisering? Waarom geloven ze zo graag
het GOK-sprookje van de proportionele vertegenwoordiging en het GOR-sprookje
van de 'Gelijke Onderwijsresultaten'? Het gaat hier o.i. om een vorm van
zelfbediening vanuit eigen belangen, vanuit het zoeken en legitimeren van werk
voor de eigen winkel.
Het 'slechte nieuws' van het mislukken van de
democratisering is'goed nieuws' voor de
verkoopcijfers van de media, maar ook voor de expertisecentra, het
vernieuwingsestablishment, de onderzoekers, die zichzelf moeten 'verkopen'.
Als het goed gaat met het onderwijs, dan hebben ze minder bestaansrecht. De
schitterende scores van de Vlaamse jongeren in landenvergelijkende studies
bezorgen de velen die moeten leven van 'slecht nieuws' steevast een
nachtmerrie. Op een recente studiedag van het Steunpunt GOK (Aalst, 23.11.04)
werd er veel gelamenteerd over de sociale discriminatie, het zittenblijven e.d.
(zie punt 4). Steunpunt-kopstuk Kris Van den Branden besteedde de voorbije
jaren veel aandacht aan het ontkrachten van de schitterende PISA-resultaten
voor lezen. (zie b.v.:"Leesonderwijs in Vlaanderen: van hoera naar
aha", Vonk jan. 2003). De verlossende taakgerichte revolutie die
NT2-Leuven propageert is er enkel maar nodig als het huidige onderwijs
ondermaats presteert. Op de recente GOK-studiedag deed een NT2-collega dit nog
eens over.
1.3GOK-ideologie als politiek
schaamlapje
De Nijmeegse prof. W. Ultee stelde onlangs dat de problemen
van de maatschappelijke onderklasse maatschappelijke ingrepen vereisen en niet
opgelost kunnen worden via GOK-maatregelen voor het onderwijs. In 1978 spoorde
Onderwijskrant de politici al aan 'vooral te streven naar het verminderen van
de sociale ongelijkheid op zich: het verkleinen van de inkomens-, status- en
machtsverschillen in onze maatschappij (Onderwijskrant nr. 9).Waarom zijn Vlaamse politici minder begaan
met de maatschappelijke ingrepen? Waarom schuiven ze de verantwoordelijkheid al
te zeer door naar het onderwijs?
Steve Stevaert zei onlangs dat hij zich al lang ergert aan
de sociale selectie op school en dit wordt één van de actiepunten op het ideologische
SP.A-congres (DS, 15.01.05). We geloven dat een aantal politici wel oprecht
begaan zijn met de democratisering van het onderwijs; jammer genoeg merken we
dat ook Vandenbroucke zich in zijn beleidsnota (december 2004) al te vlug laat
misleiden door analyses van Ides Nicaise.
De preoccupatie met de GOK-ideologie fungeert al te vaak als
politiek schaamlapje. Met hun overtrokken GOK-analyse schuiven politici de
maatschappelijke breuklijn vooral in de schoenen van het onderwijs en niet van
het falende beleid. De GOK-retoriek fungeert als een alibi voor het te weinig
onder ogen zien van de echte maatschappelijke noden van die onderklasse. De
voorbije jaren maakten we kennis met een toename van de inkomensverschillen en
van maatschappelijke competitie & individualisering (=de neoliberale idee
van de mens als zelfstandig ondernemer). Tegelijk verminderde de waardering en
verloning van handenarbeid. Nu krijgt het onderwijs de schuld voor de
toegenomen marginalisering en maatschappelijke vervreemding van de onderklasse.
En dan zijn politici verrast dat zo velen een proteststem voor het Vlaams
Belang uitbrengen.
Het welzijn van laaggeschoolden en onmondigen verbeter je
niet via het neoliberale en competitieve model van het stijgen op de
maatschappelijke ladder (de succes-mythe) maar vooral via het stimuleren van
solidariteit en broederlijkheid, via inkomensnivellering, via het scheppen van
werk en het meer waarderen/belonen van de handenarbeid, via meer contact met de
onderklasse, via het bouwen van kleine i.p.v. grote sociale woonwijken, Het
nastreven van gelijkheid en broederlijkheid bereik je niet via het promoten van
een kansen-spelen van een succes- en
welvaartsobsessie (ziepunt 3.2 en 5).
De democratisering van de maatschappij eindigt helaas niet als de jongeren de
school verlaten. Precies het al bereikt hebben van een hoog GOK-gehalte in het
onderwijs leidde bij sommigen wellicht tot enige zelfgenoegzaamheid op
maatschappelijk vlak: we boden scholingskansen aan en dit moet volstaan.
Gouverneur Herman Balthazar betreurt dat ook zijn
SP.A-partij 'weinig aanwezig is in de wereld van zijn oude kiezers en in de
vierde wereld. Verbaal wel, maar niet op het terrein', 'de SP.A- is vooral
bezig met het kweken van nieuwe kiezers', aldus Balthazar (KNACK, 8.10.04). We
vrezen dat SP.A-politici zich straks op hun ideologisch congres weer een beetje
zullen verschuilen achter hun overtrokken kritiek op de sociale discriminatie
in het onderwijs (zie interview met Stevaert in DM, 15.01.05), net zoals een
paar jaar geleden bij de operatie 'Grote Schoonmaak'. Ex-onderwijsminister Van
den Bossche onderschreef graag de SP.A-slogans over de sociale discriminatie in
het onderwijs; maar deze 'poenpakker' eiste onlangs zonder blozen een
miljoenenpremie op bij de verkoop van BIAC; hij 'picanoliseerde' ook de
federale administratie en legitimeerde aldus de toename van de
inkomensverschillen bij de ambtenaren. Balthazar heeft gelijk, minder retoriek
over GOK en meer aanwezigheid op het maatschappelijk terrein, daarmee kan de
SP.A haar oude kiezers weer aanspreken.
2Realistisch GOK-engagement
2.1Inleiding
De verdere democratisering van het onderwijs was het
belangrijkste motief voor het oprichten van Onderwijskrant in 1977. De voorbije
27 jaar hebben we hier veel bijdragen aan gewijd en we engageerden ons bij het
uitwerken van een effectieve (achterstands)didactiek. We namen tegelijk afstand
van de overtrokken GOK-ideologie.
In 1979 waarschuwde Onderwijskrant al voor de utopie van de
perfecte sociale mobiliteit, van de gelijke aanleg en van de evenredige
participatie (Onderwijskrant nr. 9, 1979). Naast een opsomming van de vele
maatregelen waarmee we de scholingskansen konden verbeteren), stelde Onderwijskrant
tegelijk dat we geen irrealistische verwachtingen mochten koesteren (zie punt
2.2). Ook onze GOK-bijdragen vertrokken van dit realistisch standpunt. Daarom
besteedden we ook veel aandacht aan het bestrijden van de overtrokken
GOK-ideologie, van de fatalistische theorieën à la Bourdieu en van de vele
stemmingmakerij tegen ons onderwijs.
2.2Zo sprak Onderwijskrant in 1979
We citeren nu even uit de analyse van Onderwijskrant :
*"Er zijn
voldoende aanduidingen dat naast de milieu-invloed de geringere
schoolresultaten van arbeiderskinderen ook toe te schrijven zijn aan een
gemiddeld genomen lagere intelligentie. De vrij grote genetische bepaaldheid
van intellectuele capaciteiten binnen een maatschappelijk systeem waarin
sociale mobiliteit in zekere mate mogelijk is, maakt het weinig waarschijnlijk
dat de verschillen tussen sociale klassen enkel aan het milieu zouden te wijten
zijn: de meest intelligente leden uit de onderste lagen krijgen de kans om te
stijgen in de sociale hiërarchie (o.m. via onderwijs), waardoor op het niveau
van de volwassenen er een verschil ontstaat tussen de sociale lagen. Bovendien
trouwen de meeste mensen met iemand van hun eigen sociale laag. Deze vorm van
'assortative mating' heeft voor gevolg dat IQ's van echtgenoten ook dicht bij
elkaar liggen (correlatie rond .50 volgens onderzoek van C. Jencks
e.a.)."
*"Het aldus ontstane onderscheid in intelligentie wordt
doorgegeven aan de kinderen: kinderen van intelligente ouders hebben gemiddeld
genomen een beter erfelijk potentieel dan kinderen van minder intelligente
ouders ."
*"Als het waar is dat niet in elke sociale klasse
evenveel kinderen met een hoge intelligentie zitten, dan moeten we ook het in
onze maatschappij gehanteerde ideaalbeeld van een perfecte sociale mobiliteit
relativeren. Dit ideaal luidt: uit elke sociale klasse moet een gelijke
proportie vertegenwoordigd zijn in elk onderwijs- en beroepsniveau. Gezien de
kansen voor een stuk erfelijk bepaald zijn, zal dit nooit ten volle
gerealiseerd worden, ook als men er de nodige inspanningen voor doet (wat nu
in 1979 - nog onvoldoende het geval is). Het lijkt dan beter vooral te streven
naar het verminderen van de sociale ongelijkheid op zich: dit is de inkomens-,
status- en machtsverschillen in onze maatschappij verkleinen."
In O.Kr. nr. 122 stelde de socioloog Wout Ultee (Nijmegen):
"Al jaren blijkt uit onderzoek in Nijmegen en elders dat er in Nederland
maar weinig verborgen talent meer voorkomt. Mensen komen ook veelal terecht
waar ze op grond van hun talenten thuishoren." Ultee poneert ook dat de
democratisering tot een stapsgewijze intellectuele afroming van de
handarbeidersklasse leidde en tot de stagnering van de maatschappelijke
doorstroming. Ook uit recent gedragsgenetisch onderzoek blijkt telkens opnieuw
dat de mate van erfelijkheid van een eigenschap als intelligentie aanzienlijk
is.
2.3Opstelling Onderwijskrant
Voor de redactie van Onderwijskrant was dit realistisch
GOK-standpunt van Heyerick een evidentie. Door onze betrokkenheid bij een
grootscheeps CSPO-onderzoek (19701971) omtrent de doorstroming naar het
secundair onderwijs wisten we ook al dat de sociale achtergronden hierbij
minder meespeelden dan algemeen werd gedacht. De democratisering vanaf de jaren
vijftig heeft o.i. tot een relatief hoog GOK-gehalte geleid. Als kind van de
democratisering beseffen we dat we veel onderwijskansen en degelijk onderwijs
kregen. We hebben ons dan ook nooit aangesloten bij de pessimistische en
ontmoedigende analyses zoals we die aantreffen bij sociologen als Bourdieu, bij
de ideologen van AMADA (PVDA), noch bij de recente analyses van Nico Hirtt en
OVDS (Oproep voor een democratische school) en hun voorstellen voor een
middenschool tot 16 jaar.
Het komt er o.i. op aan de klassieke
democratiseringsmechanismen te (h)erkennen, te vrijwaren en verder te
optimaliseren. Het besef dat het onderwijs tot volksverheffing leidde/leidt,
stimuleerde onze inzet voor de verdere democratisering. We waren de eersten om
te pleiten voor een onderwijsvoorrangsbeleid (Verslag VLO-colloquium, september
1973) en om een dossier van 100 pagina's omtrent zorgverbreding aan de
beleidsmensen voor te leggen (O.Kr., september 1991). We publiceerden een
aantal vakdidactische werken over lezen, rekenen en schrijven waarin de zorg
voor de zwakkere leerlingen centraal staat.
We schreven de voorbije 35 jaar veel bijdragen over de
verdere democratisering en over effectieve GOK-mechanismen. We besteedden veel
energie aan het bestrijden van hervormingen en GOK-voorstellen die nadelig zijn
voor de leerkansen van cognitief en/of sociaal benadeelde kinderen zoals het
sterk individualiseren van het leerproces, het willen afschaffen van de
jaarklas, de evolutie van leerkrachtgestuurd naar leerlinggestuurd onderwijs,
het beeld van de leerling als een zelfstandige ondernemer, enz. De
gezaghebbende socioloog René Boudon drukt het zo uit: "De meest
doeltreffende wijze om te strijden tegen de ongelijkheid van onderwijskansen
bestaat in het opnieuw centraal stellen van de idee dat de school primordiaal
een leer- en instructiefunctie heeft " (Les causes de l'inégalité des
chances, in: R. Boudon e.a., Ecole et société, PUF, 2001).
In de vorige
Onderwijskranten (130 en 131) bekritiseerden we de overtrokken GOK-ideologie in
het regeerakkoord. We bezorgden in de maand november en ook recentelijk een
pakket bijdragen aan minister Vandenbroucke en zijn van plan om hem binnenkort
te interviewen.
3GOK-ideologie & beleidsnota
3.1Gelijke potentiële capaciteiten
De grote stemmingmakerij tegen het onderwijs en de
heropflakkering van de GOK-ideologie werden sterk gevoed door het
OESO-voorrapport 'Het educatief bestel in België'. Op basis van totaal
gefantaseerde cijfers over zittenblijven, waterval concludeerden velen dat ons onderwijs maar
middelmatig was en veel leerlingen discrimineerde. Men sprak van 9 à 10 %
zittenblijvers (i.p.v. 3,4%) in het eerste jaar S.O. en bestempelde de lagere
cyclus S.O. meteen als een kankerplek.
Enkele jaren later
spijsde vooralHIVA-onderzoeker Ides
Nicaise de gelijkheidsideologie en de de 'egaliserings- en nivelleringswoede'.
Nicaise concludeerde verontwaardigd: "De democratisering heeft niet
gewerkt voor de arbeiderskinderen. Het geloof ontbreekt dat kinderen uit
zwakke milieus mits de nodige menselijke en financiële middelen, dezelfde
potentialiteiten bezitten als alle andere kinderen. Men heeft steeds opnieuw
(en zonder succes) gepoogd om de kinderen van de lagere milieus in te passen in
een systeem dat ongenaakbaar selectief blijft" ('Onderwijs en sociale
achterstelling' in TORB, 2001, nr. 5-6).. Bij Nicaise en co gaat het minder om
de gelijke onderwijskansen (GOK), maar vooral om de gelijke onderwijsresultaten
(GOR). Ook meritocratie (GOK) wordt door Nicaise en co verworpen, omdat het met
'gelijkheid van onderwijsresultaten' (GOR) niets te maken zou hebben.
De CSB-sociologen (UFSIA) schreven dat de factor
erfelijkheid uitgesloten moest worden, want 'indien de erfelijkheid zou
meespelen, dan zou een 'democratiserings- en voorrangsbeleid veel minder voor
de hand liggen' (CSB-Berichten, december 2001, p. 2). In de jaren zeventig zei
Louis Pauwels al dat een school 'qui prévoit l'égalité des résultats, demeura
le produit pédagogique le plus monstrueux d'une idéologie de nivellement'. De
sociologische onderzoeken naar het 'verborgen talent' à la Nicaise en officiële
GOK-standpunten. zijn nog steeds gebaseerd op de veronderstelling van de
gelijke verdeling van het leerpotentieel en op de verwachting dat het onderwijs
als 'dé grote gelijkmaker' en rechtvaardige kansenverdeler kan functioneren.
Onderwijs is volgens die GOK-ideologie pas democratisch:
als er
geen (cor)relatie meer gevonden wordt tussen het scholingsniveau van de
kinderen en de sociaal-economische status en/of scholingsniveau van de ouders;
als de
prestatieverschillen tussen de leerlingen afnemen;
als er
evenveel kinderen van laagopgeleide ouders het ASO en het hoger onderwijs
volgen;
als er
evenredig veel kinderen uit de maatschappelijke onderklasse hoge functies
bekleden;
In Nederland hebben de meeste sociologen (b.v. ook Jaap
Dronkers) en onderwijskundigen al een tijdje ingezien dat dit ideaalbeeld
totaal utopisch en foutief is. In Vlaanderen echter bloeit de GOK-utopie
weelderiger dan ooit. Dit komt tot uiting in publicaties van Ides Nicaise
(HIVA) en van het Centrum voor Sociaal Beleid (Ufsia) en van het Steunpunt GOK,
in standpunten van topambtenaren, beleidsmensen en ministers, in geschriften
van bepaalde politieke partijen (b.v. SP.A: 'De grote schoonmaak'), in de
Vlaamse regeringverklaring, . De kwakkel van de 'Belgische schoolmislukking'
werd duchtig doorverteld en aangedikt.
3.1GOK-ideologie en egalitaire obsessie
De GOK-ideologen
creëerden aldus een nieuwe succes-obsessie: 'schoolsucces=levenssucces'. Succes
en geluk in het leven worden sterk afhankelijk van 'schoolse prestaties' en
hoge diploma's. GOK als kansen op succes houdt in dat succes enkel voor de
kanshebbers is weggelegd. De gelijkheidsideologie wekt ten onrechte de indruk
dat de mensen van nature 'gelijk zijn' of in elk geval op het einde van de
schooltijd gelijk moeten zijn. Hiermee verdoezelt men dat de ongelijke mensen
vooral geroepen zijn tot broederlijkheid, solidariteit en gelijkwaardigheid. De
idee van gelijke rechten is hierop gebaseerd, en niet op de idee van 'gelijke
kansen' in onderwijs en maatschappij.. Men creëert tegelijk de mythe van de
almacht van de school die de leerkrachten en de school onder zware druk zet.
3.3GOK-ideologie in Beleidsnota Vandenbroucke
De beleidsnota (december 2004) klinkt inzake GOK iets
genuanceerder dan het regeerakkoord (juli 2004) en dan b.v. het standpunt van
het Steunpunt GOK (zie punt 4), maar ze vertrekt ook van de typische
GOK-ideologie en succes-obsessie. Alleen al de titel van de beleidsnota
'Vandaag kampioen in wiskunde, morgen ook in gelijke kansen'; wekt de indruk
dat Vlaanderen inzake GOK sterk onderpresteert en dat we een totaal andere weg
opmoeten. De GOK-idelogie komt duidelijk tot uiting in stellingen als:
"De
hogere deelname aan het onderwijs ging niet gepaard met een doorgedreven
democratisering van het onderwijs" (p. 18)
"De
processen waarlangs kennis en vaardigheden in de maatschappij verdeeld worden,
vormen steeds meer de basis van de maatschappelijke ongelijkheid, die op haar
beurt de slagkracht van de samenleving bepaalt" (p. 18).
"In
Vlaanderen heeft de SES een grotere invloed dan gemiddeld in de
OESO-landen"
"Meer en meer wordt het onderwijs zelf de bepalende factor voor de
dualisering van de maatschappij'" (p. 20).
Paragraaf 3.2 over 'talentontwikkeling' start met het
compliment 'de meeste scholen zijn voortdurend in de weer om de mogelijkheden
van leerlingen verder te ontplooien', maar hierop volgt onmiddellijk de
stelling dat ze daarmee inzake GOK nog niet veel bereikten. Vanuit het utopisch
ideaal van de gelijke onderwijsresultaten lezen we dan: "Kinderen die met
ongelijke kansen in het onderwijs starten, moeten met gelijke kansen naar het
volwassen leven toe uitstromen. Het streven naar gelijke uitkomsten vormt de
rode draad doorheen de vier speerpuntacties i.v.m. GOK."
Volgens Luc Huyse luidt de kernboodschap in de beleidsnota
'dat de gebrekkige opleiding onvermijdelijk tot achterstelling leidt en dat dit
dé kern is van de sociale kwestie'. Laaggeschoolden belanden in de onderklasse
en dragen volgens Vandenbroucke weinig bij tot 'het garanderen van de welvaart'
(Kansen door soepelheid en overleg, DS, 14.01.05). SERV-voorzitter Robert
Voorhamme stelde al op het OESO-symposium van 1992 dat de 'sociale uitsluiting
in ons onderwijs' een echte schande was en een sterke bedreiging betekende voor
onze economische concurrentiekracht en onze sociale zekerheid.
De 'succes- en welvaartsobsessie' komt hier weer tot uiting:
levenssucces hangt blijkbaar af van schoolsucces; zonder voldoende diploma's
beland je 'onvermijdelijk' in de onderklasse en ben je maatschappelijk minder
nuttig en succesrijk. Het komt er op aan zo hoog mogelijk opgeleid te zijn, pas
dan zal je meekunnen in de wedren van onze kennismaatschappij. We moeten de
talentenjacht winnen, want onze welvaart staat op het spel. Het toekomstbeeld
voor laagbegaafden of voor leerlingen die omwille van de omstandigheden
gespeend bleven van schoolsucces, ziet er bijzonder somber uit. Vanuit die
obsessie rond schoolsucces zullen we ook allochtone en autochtone ouders en
jongeren die minder verwachten van het onderwijs, moeten dwingen om de succes-
en welvaartsobsessie over te nemen. Ook het sprookje van het onderwijs als de
grote gelijkmaker duikt weer op; de kern van de sociale kwestie en dualisering
situeert zich op het niveau van het onderwijs.
De hoge correlatie met de geschooldheid van de ouders wijst
volgens Vandenbroucke en co eenlaag
GOK-gehalte (p. 18). Wij en veel onderzoekers gaan er vanuit dat die hoge
correlatie grotendeels het hoge GOK-gehalte weerspiegelt en dat bij verdere
democratisering die correlatie nog zal toenemen. We betreuren dat de
beleidsnota het hoge(re) GOK-gehalte van ons onderwijs niet onderkent.
De Vlaamse PISA-verantwoordelijke Luc Vandepoele stelt dat
uit PISA-2000 en PISA 2003 blijkt dat ook de zwakste Vlaamse leerlingen en de leerlingen
met een lage SES beter scoren dan in bijna alle andere landen; hij laat
tegelijk doorschijnen dat beleidsmensen, bepaalde kwaliteitskranten, die
boodschap niet willen accepteren. Ook Vandenbroucke beweert dat het Vlaamse
GOK-gehalte kleiner is dan in een gemiddeld OESO-land.
Minister Vandenbroucke verspreidt ook het sprookje dat
'landen als Finland en Canada er wel in slagen om vrijwel iedereen op een hoog
kwaliteitsniveau te brengen' (DS,14.01.05). In Finland presteren de 5% zwakste
leerlingen ietsje beter in het PISA-onderzoek, maar dit komt volgens de Vlaamse
onderzoekers en volgens de Finse onderwijskundige Thelma von Freymann vooral
omdat Finland minder te maken heeft met allochtone leerlingen van
laaggeschoolde ouders, omdat de leescultuur thuis als gevolg van het klimaat
e.d. er groter is en omdat Vlaanderen meer BUSO-kinderen betrok in het
onderzoek. Freymann ontkracht ook het sprookje van het broederlijk optrekken
van alle Finse leerlingen tot de leeftijd van 16 jaar (zie punt 5.3). Wat de
beleidsnota niet vermeld is dat bij de toppers Finland en Vlaanderen het
aandeel van de klassikale instructie opvallend groter is dan in de minder
presterende landen.
De beleidsnota
suggereert dus dat het onderwijs er tot nu toe enkel in slaagde de talenten van
de leerlingen uit de betere sociale milieus te ontplooien. Waardering ontbreekt
voor de grote realisaties inzake de scholingskansen van sociaal- en/of
cognitief- benadeelde leerlingen, voor het redelijk hoge GOK-gehalte, voor het
feit dat onze zwakkere leerlingen volgens de landenvergelijkende studies beter
presteren dan in de meeste landen en minder leerachterstand oplopen. De
problematiek van de allochtone leerlingen wordt ook te weinig genuanceerd
benaderd; de beleidsnota wekt aldus de indruk dat de allochtone leerlingen
extra sterk gediscrimineerd worden en duwt die leerlingen en hun ouders te
eenzijdig in de slachtoffersrol. Een diepgaande analyse van de
achtergrondskenmerken die schoolsucces bemoeilijken ontbreekt.
Socioloog Luc Huyse bejubelt in twee recente opiniebijdragen
de heropbloei van de GOK-ideologie en GOK-obsessie (De nieuwste zoektocht naar
talent' DS, 10.01.05; 'Sociale gelijkheid in het onderwijs: een blijver'
DM, 15.01.04). Huyse prijst de GOK-ambities en talentenjachtvan minister Vandenbroucke en van de
'KBS-commissie 'Accent op talent'; ze gelijken volgens hem op de verheven
democratiseringsidealen 'van de jaren vijftig en zestig': het aanboren van de
grote reserve aan verborgen talent, het onderwijs als dé motor van de
maatschappelijke gelijkheid. Hij hoopt dat Vandenbroucke de 'Grote
GOK-roerganger' zal worden (DS, o.c.) en opnieuw het Grote GOK-verhaal tot
leven zal wekken. Ook Huyse betwijfelt of de vroegere democratiseringsgolf veel
heeft uitgehaald. In de traditie van Bourdieu bestempelt hij de school met haar
monoculturele inhoud en haar competitiegeest als 'kindzwak' (DM, o.c.). De
socioloog toont weinig waardering voor het gerealiseerde GOK-gehalte, maar
overschat tegelijk de mogelijkheden van het onderwijs. Hij beseft ook al te
weinig dat de vroegere GOK-idealen van de socioloog Van Heek (1968) al in die
tijd overtrokken waren, dat precies als gevolg van de democratisering de
'verborgen talenten' sterk verminderd zijn, dat de traditionele sociologische
onderzoeksmethodiek gebaseerd op het nagaan van de klassenloze participatie
totaal ontoereikend is en tot foute conclusies leidt.
4 'Steunpunt GOK' als verlosser
4.1GOK-ideologie & miskenning
GOK-gehalte
Op een recente
studiedag van het 'Steunpunt GOK' (Aalst, 23 november 2004) werden we opnieuw
geconfronteerd met de romantische utopie van de perfecte sociale mobiliteit en
met de GOK-ideologie. Op die studiedag en in de Steunpunt-brochure 'Onderwijs
voor kwetsbare leerlingen in Vlaanderen' misken(d)(n)en F. Laevers (CEGO), Kris
Van den Branden (NT2-Leuven) en Marc Verlot (ICO-Gent) het relatief hoge
GOK-gehalte van het Vlaamse onderwijs en de (relatief) hoge kwaliteit zoals die
tot uiting komt in de landenvergelijkende studies.
Ze omschrijven hun GOK-ideologie zo:
"Het
Steunpunt GOK gaat ervan uit dat het leerpotentieel (aanleg) en de bereidheid
tot leerinspanningen gelijk verdeeld zijn over de verschillende lagen in de
bevolking . (p. 34)
Aangezien
kinderen met een bepaalde socio-economische afkomst en kinderen van een andere
etnische afkomst, slechter presteren, kunnen we dus spreken van systematische
kansenongelijkheid. De Sociaal-Economische Status (SES) is dus een variabele
die systematisch voor verschillen in onderwijssucces zorgt" (p. 35)
Als
leervermogen, talent, en natuurlijke aanleg gelijk verdeeld zijn over de
sociale klassen bij de geboorte van de kinderen, dan zijn ze dit niet meer bij
de uitstroom van kinderen uit het leerplichtonderwijs" (p. 36)
De
ultieme ambitie van een school die gelijke onderwijskansen wil scheppen is dat
het effect van SES doorheen de schoolloopbaan van de leerlingen gaandeweg
verkleint, en uiteindelijk verdwijnt."
Volgens deze GOK-ideologie hebben de leerkrachten tot nut
toe weinig bereikt inzake GOK. En aangezien de correlatie tussen het
scholingsniveau van de kinderen en hun ouders na een forse afname in de jaren
vijftig tot tachtig, op een bepaald moment terug aan het stijgen gegaan is, zou
men vanuit die ideologie kunnen besluiten dat we er de voorbije jaren flink op
achteruit gegaan zijn, ook op het niveau van het basisonderwijs. Dit laatste
zou dan natuurlijk niet pleiten voor de effectiviteit van het sterk
gesubsidieerde Steunpunt GOK dat in zijn GOK-brochure tegelijk uitpakt met de
eigen GOK-verdiensten. We hebben ons op die dag overigens mateloos geërgerd aan
het feit dat er enkel ruimte was voor zelf-bewieroking.
4.2Verlossing uit ellende
In een namiddagsessie over taalonderwijs probeerde Nora
Bogaert (medewerkster van Steunpunt NT2-Leuven van Kris Van den Branden) ons
opnieuw te overtuigen van de lamentabele toestand van het taalonderwijs en
dit niettegenstaande uit landenvergelijkende studies (PISA 2000 en PISA 2003)
telkens blijkt dat we na Finland het best scorende land zijn. Het wondermiddel
om deze ellende weg te werken is het taakgericht taalonderwijs à la NT2-Leuven.
Dit expertisecentrum vertelt er niet bij dat zijn taalmethode 'Toren van
Babbel' een complete flop werd niettegenstaande de vele subsidies.
Ook Ferre Laevers had het in het verleden telkens over ons
falende onderwijs dat de leerlingen enkel trucjes aanleert en een
kadaverdiscipline oplegt, ook nog op het moment dat uit TIMSS'95 bleek dat onze
leerlingen uitstekend scoorden. In een recente studie van Steunpunt ICO-Gent
hing ook onderzoekster Kaat Delrue een karikatuur op van de situatie in het
TSO/BSO en in het ASO ('Zure druiven, zoete krenten'). De expertisecentra
legitimeren zich door het ophangen van een karikatuur van het bestaande
onderwijs.
De drie zgn. expertisecentra zijn in de eerste plaats begaan
met hun eigen belangen; ze moeten de indruk wekken dat ze er nodig zijn om te
zorgen voor de verlossing uit de ellende. Ze zijn dan zelfs geneigd de sterke
kanten van ons onderwijs en belangrijke GOK-mechanismen (b.v.
leerkrachtgestuurd leerproces) als knelpunten voor te stellen, om vervolgens
uit te pakken met alternatieve tovermiddelen die o.i. vaak een averechts
effect sorteren. Men zou o.i. de 75 miljoen B.Fr. die het Steunpunt jaarlijks
krijgt, op een veel betere manier kunnen besteden. Het laten monopoliseren van
de begeleiding van de zorgverbreding is een verkeerde optie.
Op de studiedag van het Steunpunt Gok waren veel
beleidsmensen aanwezig, met inbegrip van minister Vandenbroucke en enkele
kabinetsmedewerkers. Niemand van hen reageerde op de voorgestelde GOK-ideologie
en op de gedebiteerde kwakkels over 'Vlaanderen als wereldkampioen
zittenblijven' e.d. Zelf kregen we achteraf maar 2 minuten de tijd om een en
ander te weerleggen; hierbij konden we niet op de steun rekenen van aanwezige
beleidsmedewerkers.
5Miskenning GOK-hefbomen &
nefast beleid
5.1Miskenning GOK-hefbomen
Als vertrekpunt voor
verdere democratisering en zorgverbreding, werken de miskenning van het
relatief hoog GOK-gehalte van ons onderwijs en het nastreven van een GOK-utopie
eerder verlammend en contraproductief. Waarom zouden we ons nog inspannen als
we de voorbije 50 jaar zo weinig bereikten en als de sociale mobiliteit er de
voorbije jaren zelfs op achteruit ging? Als het onderwijs zo weinig bereikt
heeft, dan kunnen we hier enkel uit besluiten dat het onderwijs machteloos is
en dat het vooral mank loopt in het huiselijk milieu dat de kinderen te weinig
ondersteunt. De GOK-ideologie berust op een gevaarlijke illusie die
uiteindelijk een contraproductieve uitwerking heeft ten aanzien van het
GOK-beleid.
Ook de beleidsnota 2004-2009 erkent te weinig het hoge
GOK-gehalte en maakt geen inventaris op van de GOK-hefbomen die
verantwoordelijk waren/zijn voor de grote democratisering (vanaf 1950) en voor
de grote 'volksverheffing', voor de hogere competenties van onze zwakkere
leerlingen en voor de ronduit schitterende resultaten van de sterke leerlingen.
We weten dus ook niet welke effectieve GOK-aanpakken we moeten veilig stellen
en welke we in de toekomst verder moeten optimaliseren. De beleidsnota wekt al
te vlug de indruk dat we inzake GOK vooral nieuwe richtingen uitmoeten en dit
was ook het geval tijdens het beleid van minister Vanderpoorten.
Samen met de bekende socioloog René Boudon (o.c.) zijn we
ervan overtuigd dat veel hervormingen het GOK-gehalte van het onderwijs
aantasten of ineffectief zijn. Volgens Boudon hebben heel wat hervormingen de
leeropdracht van de school aangetast en kregen hierdoor vooral de benadeelde
kinderen minder leerkansen (zie punt 5.2). Samen met Boudon geloven we ook dat
het wegwerken van de schotten tussen de onderwijsvormen S.O. de onderwijskansen
en motivatie van vooral de zwakkere leerlingen zal aantasten i.p.v. bevorderen
(zie punt 5.3).
5.2Miskenning effectieve
(achterstands)didactiek
De belangrijke instructietaak van de leerkracht en het
jaarklassensysteem zijn twee belangrijke GOK-hefbomen. CEGO-Leuven, het
Steunpunt Gok, de overheidspublicaties pleiten echter voortdurend voor
leerlinggericht onderwijs en voor het afschaffen van het jaarklassensysteem.
Ferre Laevers stelde vanaf 1976 dat enkel een radicale ommekeer richting vrij
initiatief, zelfsturing, ontscholing en ontsystematisering soelaas kon
brengen.
Als oplossing nummer
1 pakt het Steunpunt GOK anno 2004 nog steeds uit met de typische EGO-slogan
'de leerder centraal' (p. 36). Volgens Laevers moesten we bij leerachterstand
zelfs niet aan zorgverbreding doen als het kind voldoende betrokken blijkt en wordt
een kind evenzeer leesrijp door te spelen in de poppenhoek. In het Nederlandse
Minderhedenrapport 2002 is echter de centrale conclusie dat precies
leerlingvolgende aanpakken à la Laevers haaks staan op een effectieve
achterstandsdidactiek. We lezen: "Uit een veelheid van onderzoek blijkt
dat de leerlinggerichte open benadering een averechtse uitwerking heeft, vooral
voor probleemleerlingen. Zwakkere leerlingen zijn het meest gebaat met een
grote leerkrachtgestuurde aanpak, zelfs in het kleuteronderwijs". Hoe meer
de leerling zelf verantwoordelijk wordt gesteld voor zijn eigen leerproces, hoe
meer zijn sociale achtergrond zal meespelen.
Ook de taalaanpak van NT2-Leuven is o.i. te weinig
activerend en stimulerend. NT2-Leuven besteedt verder weinig aandacht aan het
aanvankelijk en technisch lezen dat o.i. wél al in de kleuterschool een
belangrijke aanzet moet krijgen (cf. Leerlijn Tussendoelen beginnende
geletterdheid, Expertisecentrum Nederlands, Nederland). De aanpak van het
aanvankelijk lezen volgens de whole-language-visie (à la NT2-Leuven) zou
overigens heel wat leesproblemen veroorzaken. Weinigen geloven overigens in de
Leuvense aanpak van het spellingsonderwijs.
In het Nederlandse Minderhedenrapport 2001 lezen we verder:
"De positieve effecten van effectief achterstandsonderwijs zijn bekend
maar het valt niet mee op te boksen tegen de dominante ideologie van het
leerlinggericht onderwijs." De constructivistische zelfsturing staat haaks
op een effectieve achterstandsdidactiek; hierdoor werden al de onderwijskansen
van de zwakkere leerlingen aangetast. Gelukkig hecht(t)en Vlaamse leerkrachten
en ouders veel belang aan de instructie en aan het behoud van het
jaarklassensysteem; dit verklaart ook onze (relatief) goede resultaten.
5.3Middenschoolutopie & heterogene
klassen
In de vorige bijdrage toonden we aan dat ons secundair
onderwijs al een vrij hoog GOK-gehalte heeft. Het zomaar verlengen van de
heterogene aanpak van het basisonderwijs zou o.i. de talentontplooiing van
zowel de zwakkere als de sterkere leerlingen aantasten i.p.v. stimuleren. Dit
is ook de reden waarom men in Nederland de gemeenschappelijke basisvorming zal
verminderen; aldus zullen 12-jarigen nu niet langer meer naar Vlaanderen moeten
komen om meer technische praktijkvakken te kunnen volgen. Het wegwerken van de
schotten tussen de onderwijsvormen in het S.O. lijkt één van de belangrijkste
prioriteiten binnen het huidige GOK-debat, binnen het project 'Accent op
talent' en binnen de beleidsnota die een 'proeftuinen-project' à la 'Accent op
talent' wil opzetten.
In Frankrijk publiceerde de grote oudervereniging van de
publieke scholen PEEP op 3.03.04 een standpunt tegen het nastreven van
heterogene klassen (Audition de la PEEP, commission Thélot, zie Internet). Het
belangrijkste argument luidt: "Une trop grande différence de niveau
démotive les bons élèves et démoralise ceux qui sont en situation
d'échec". In de scholen probeert men volgens de ouderconfederatie toch op
alle manieren te ontsnappen aan de vooropgestelde heterogeniteit en ook de
leerkrachten zijn de eerste die voor hun eigen kinderen pogingen ondernemen om
hieraan te ontsnappen. Ook in een enquête bij leerkrachten bleek dat de
overgrote meerderheid niet geloofde in het gezamenlijk optrekken. In haar
onderzoek 'Teaching Diverse Learners: a Practice-Based Perspective'stelde Jacquelien Bulterman-Bos (V.U. A'dam)
vast dat zowel de ondervraagde leerkrachten als leerlingen negatieve ervaringen
hebben met sterk heterogene klassen in de eerste graad S.O. (zie volgende
Onderwijskrant).
Duitse studies wijzen uit dat cognitief en/of sociaal
benadeelde leerlingen zwakker presteren in de 'Integrierte Gesamtschule' dan in
categoriale scholen. De sociaal bewogen Gabriel Langouet schreef een boek over
experimenten met radicale vormen van 'collège unique' in Frankrijk; hij moest
toegeven dat deze scholen 'contribuaient à agrandir les écarts entre élèves' :
"de sociaal benadeelde jongens maakten weinig vooruitgang en de meisjes
gingen er nog op achteruit" (Suffit-il d'innover? , Paris PUF, 1985). Veel
hervormingen en GOK-maatregelen sorteerden volgens Boudon (o.c.) een averechts
effect omdat ze de basisgrammatica van degelijk onderwijs aantastten; hij
verwijst o.a. naar de schade die is aangebracht door het invloedrijke Franse
beleidsrapport Gros-Bourdieu van 1989.
In Vlaanderen werken we langer met heterogene klasgroepen
dan in de meeste landen tot en met het zesde leerjaar lager onderwijs; in
Duitsland slechts tot het 4de leerjaar, in Engeland en Frankrijk slechts tot
het 5de leerjaar. Deze aanpak levert meer voordelen op voor de zwakkere
leerlingen dan nadelen voor de excellente leerlingen. De negatieve invloed van
een klassamenstelling met meer laagpresterende kinderen is volgens een aantal
studies van Peetsma e.a. wel kleiner dan algemeen gedacht wordt; verder bleken
klassen met vooral allochtone leerlingen zelfs meer vooruitgang op te leveren
in rekenprestaties. Het besluit van de onderzoekers luidt: "Uit deze
onderzoeksresultaten dringt zich geen behoefte op aan een specifiek
spreidingsbeleid voor laagpresterende leerlingen, naast de gebruikelijke extra
ondersteuning of specialisatie van het onderwijs" (T. Peetsma e.a., Kan
een eenzijdige klassamenstelling de ontwikkeling van leerlingen afremmen? Ped.
Studiën, 2003, 80, p. 339-357).
Naar schatting zijn 95 % van de leerkrachten en ouders ervan
overtuigd dat het langer werken met zo'n heterogene groepen in het S.O. voor
bijna alle leerlingen nadelig is, omwille van de grote verschillen in
capaciteiten, belangstelling en toekomstig beroep. We hebben aanvankelijk enig
heil verwacht van de invoering van het VSO die door professor C. De Keyser zo
sterk bepleit werd. Toen we merkten dat het Vlaamse VSO, de Engelse
'comprehensive school', de Duitse 'Gesamtschule' en het Franse 'collège unique'
hun comprehensieve beloftes niet inlosten, hebben we ook onze vroegere
opvattingen omtrent deze thematiek bijgesteld. We begrepen ook beter waarom de
meeste VSO-scholen enkel met gematigd heterogene klassen wilden werken en
waarom er een B-klas was. In 1989 werd het VSO teruggeschroefd omdat het
volgens de meeste leerkrachten en ouders te radicaal was en omdat het te duur
was. Het wegwerken van de schotten tussen de onderwijsvormen, de invoering van
VSO tot de derde macht, is echter opnieuw een belangrijke beleidsprioriteit.
5.4Finland enmiddenschoolsprookje van STAM
Minister Vandenbroucke stelt dat 'landen als Finland en
Canada er wel in slagen om vrijwel iedereen op een hoog kwaliteitsniveau te
brengen' (DS, 14.01.05) en dat dit ook zijn doelstelling is. Op de studiedag
van het Steunpunt GOK (23.11.05) fantaseerde Ludo Decaluwé,
STAM-voorzitter,dat Vlaanderen
wereldkampioen zittenblijven; nergens zitten meer 15-jarigen op leeftijd dan
bij ons. Volgens Decaluwé zijn in de autonome middenscholen alle GOK-problemen
opgelost.
De Finse onderwijskundige Thelma von Freymann schrijft
echter dat de voorstanders van de radicale middenschool (de Integrierte
Gesamtschule) de goede PISA-score van Finland misbruiken door een verkeerde
voorstelling van het Finse onderwijs op te hangen. Zij wekken ten onrechte de
indruk dat hun comprehensieve onderwijsvisie daar gepratikeerd wordt en dat de
leerlingen er tot de leeftijd van 16 jaar gemeenschappelijk optrekken (Zur
Binnenstruktur des finischen Schulwesens, in: Freiheit der Wissenschaft, juni
2002 (ook op Internet). Nico Hirtt meent ook met cijfers en onderzoek te kunnen
aantonen dat het onderwijs in de Scandinavische landen veel minder democratisch
is dan veelal wordt voorgesteld (Ongelijkheid op school, Democratische School,
maart 2002).
De Finse Freymann stelt dat in Finland bepaalde scholen meer
op een Duits gymnasium (ASO) lijken en andere eerder op een Duitse Hauptschule
(TSO). Ze schrijft verder: "Die weitverbreitete Vorstellung, das finische
Schüle mit hilfe binnendifferenzierender Unterrichtsmethoden in sich
ausgesprochen heterogene Klassen bedienen, ist also falsch." We vernemen
nog dat zelfs in de Finse basisschool de groepen niet totaal heterogeen zijn,
aangezien de leerlingen vanaf de tweede graad er moeten kiezen voor een leren
van moeilijke tweede taal (Russisch) of voor gemakkelijke tweede taal; zo kan
men spreken van verkapte niveaugroepering.
Th. Von Freymann voegt er ook nog aan toe dat er in het
basisonderwijs overwegend klassiek gewerkt wordt met klassikale instructie en
jaarklassen, gecombineerd met een uitgewerkt systeem van zorgverbreding (1
extra gespecialiseerde leerkracht per groep van 50 leerlingen). Naast de grote
investering in zorgverbreding, is volgens haar ook de kleinschaligheid een
belangrijke troef voor Finland. Door de lokale en klimatologische
omstandigheden is er in Finland ook een grotere leescultuur dan elders en dit
verklaart mede het hoge leesniveau.
Finland kent verder ook veel minder allochtone leerlingen
uit laaggeschoolde milieus. Het vergelijken van de uitslagen van Finse
allochtone leerlingen (vaak afkomstig uit Scandinavische landen) en Vlaamse
allochtone leerlingen (vaak afkomstig uit Turkije of Marokko) is dus zinloos.
Allochtone leerlingen die het Nederlands onvoldoende beheersen scoren ook voor
de PISA-opgaven wiskunde onder hun niveau omdat ze de lange tekstopgaven veel
minder goed begrijpen. In PISA-2000 bleek dat Luxemburgse leerlingen met Duits
als moedertaal ook zwak scoorden omdat de opgaven enkel in het Frans gepresenteerd
werden. In PISA-2003 konden deze leerlingen Duitstalige opgaven kiezen en ze
scoorden dan ook beter, zowel voor lezen als voor wiskunde.
5.5Ondoordachte maatregelen
Nog een paar recente voorbeelden van beleidsmaatregelen die
een averechts GOK-effect sorteren of die uit de lucht gegrepen zijn:
*De recente denkpiste van Vandenbroucke om de inschrijving
van 'witte leerlingen' te mogen weigeren lijkt ons ook niet haalbaar en niet
wenselijk.
*Het bouwen van grote sociale wijken, leidde tot een te
grote concentratie van probleemleerlingen.
*Velen voorspelden dat het absoluut inschrijvingsrecht de
witte scholen witter zou maken en de zwarte nog zwarter. Ook prof. Paul Mahieu
geeft nu toe dat het gelijkekansendecreet een desintegrerend effect sorteert
(Gelijke kansen volstaan niet, Streven, december 2004).
*Steve Stevaert interpreteert 'de beelden van ouders in
tentjes voor de deur van de school van hun keuze' (veelal een Freinetschool!)
als een uiting van sociale selectie - waaraan hij zich al lang ergert (DS,
15.01.05). Maar precies de beleidsmensen de SP.A -onderwijsschepenen van Gent
en Antwerpen op kop, de ARGO steunden het oprichten van (elitaire)
alternatieve scholen. Stevaert en de SP.A -schepenen zijn nu verrast dat weinig
of geen kinderen van de plaatselijke gemeenschap en geen arbeiderskinderen en
allochtonen die scholen bevolken. Onderwijsschepen Coddens (Gent) zei onlangs
dat hij hieraan iets wil doen. Coddens zal er echter nooit in slagen om
'gewone' kinderen naar die scholen te lokken, en zeker niet via het oprichten
van nieuwe elitaire scholen.
*Het verlengen van de universitaire studies door het
invoeren van een vijfde jaar en door de invoering van allerhande
'flexibilisering' zal nefaste gevolgen hebben voor studenten uit minder gegoede
milieus.
*De KBS-commissie stelt voor om het leerproces om te turnen
'van doen naar denken'; de volksverheffing staat niet langer centraal en de
benadeelde leerlingen zijn hier het meest de dupe van.
*Nicaise stelde onlangs dat elke leerling het recht heeft
ASO, universiteit te volgen (Visie, 24.10.03).
6GOK-hefbomen: erkennen en
optimaliseren
We doen dus afstand van de irreële verwachtingen van de
GOK-ideologen. We accepteren ook de stelling dat er niet in elke sociale klasse
evenveel kinderen met een hoge intelligentie zitten en dat de
handarbeiderklasse in de loop van de voorbije vijftig jaar jammer genoeg
intellectueel werd afgeroomd mede als gevolg van de sterke democratisering en
doorstromingskansen. Vanuit dit realistisch standpunt ondersteund door het
wetenschappelijk onderzoek en door het gezond verstand kan het Vlaamse
onderwijs inzake GOK o.i. een vrij positieve balans voorleggen, positiever dan
in de meeste landen (zie landenvergelijkende studies). Deze positieve balans
stimuleert ons om verder werken aan de optimalisering van de democratisering en
van de zorgverbreding en oriënteert onze aangrijpingspunten.
De GOK-ideologen erkennen de vele verdiensten van het
verleden niet en proberen tevens de goede resultaten in landenvergelijkende
studies te minimaliseren en om te draaien. Als we goed presteerden in het
TIMSS-onderzoek van '95 en '97 stelden zelfs Jan Van Damme en Marie-Christine
Opdenacker dat we in Vlaanderen minder belang hechtten aan probleemoplossend
denken (Gelijke kansen in secundaire scholen?, Impuls, september 2004, p. 64).
Uit het recente PISA-onderzoek (2003) blijkt echter dat de Vlaamse leerlingen
schitterend presteren voor de proef wiskunde die vooral het probleemoplossend
vermogen toetst en voor de afzonderlijke toets 'probleemoplossend leren'.
Gok-ideologen maken geen inventaris op van de maatregelen
die de voorbije decennia gezorgd hebben voor de grote sprong voorwaarts inzake
democratisering. Het zijn die deugdelijke GOK-pijlers die we moeten verdedigen
en verder optimaliseren, vaak tegen de afbraakneigingen van de GOK-ideologen
in. Ook in de beleidsnota 2004-2009 vinden we geen enkele verwijzing naar de
vele studies omtrent effectieve achterstandsdidactiek. We schetsen nu even een
aantal belangrijke GOK-pijlers.
*Het is o.m. dankzij de leerkrachtgestuurde aanpak, de
activerende en expliciete instructie, de hoge verwachtingen en de degelijke
leerkrachten dat de generatie handarbeiderskinderen waartoe ik behoor
geboren kort na de tweede wereldoorlog zoveel ontplooiingskansen gekregen
heeft. Getalenteerde arbeiderskinderen stroomden al rond 1958 massaal door naar
het ASO en naar de sterke TSO-richtingen en later naar het hoger onderwijs. De
hoge verwachtingen ten aanzien van de leerlingen sloten overigens perfect aan
bij de werkcultuur in veel arbeidersgezinnen. Anderzijds ervoeren we de
aangeboden cultuur op school als 'volksverheffend', en niet zozeer als
vervreemdend en burgerlijk zoals de Bourdieu en co (1970) wilden doen geloven.
Als onze zwakkere Vlaamse leerlingen volgens de PISA- en TIMSS-studies nog
steeds zo veel beter presteren dan elders, dan komt dat volgens prof. J.P.
Verhaeghe omdat hier nog steeds de klassieke instructie meer aandacht krijgt.
Het zijn nochtans precies die klassieke aanpakken en de hoge verwachtingen die
door veel beleidsadviseurs aangewezen worden als oorzaak van de sociale
discriminatie. Naarmate de schoolse verwachtingen in het TSO en BSO afnamen, is
ook de waardering voor deze onderwijsvormen gedaald.
*We pleiten al sinds het VLO-startcolloquim september 1973
voor een onderwijsvoorrangsbeleid en voor zorgverbreding. We hebben jammer
genoeg samen met anderen 12 jaar moeten ijveren voor het structureel
voorzien van zorgverbredingsuren en dan nog is dit aantal uren veel te beperkt.
Het GOK-decreet beklemtoont ook te weinig de preventieve benadering en het feit
dat de zorgverbredingsuren vooral in functie moeten staan van de rechtstreekse
begeleiding van de probleemleerlingen.
*We werken in Vlaanderen enerzijds langer met heterogene
klasgroepen - tot de leeftijdsgroep van de 12-jarigen; anderzijds houden we in
het S.O. iets meer rekening met de uiteenlopende niveaus en interesses dan
bepaalde andere landen; zo krijgen een aantal 13-jarige leerlingen meer
technische vakken dan in Frankrijk en Nederland. Dat lijkt ons een belangrijke
GOK-troef.
*We beschikken over een specifieke opleiding voor de lagere
cyclus van het S.O., het regentaat. Mede daardoor scoort onze lagere cyclus ook
beter dan elders. Toch worden de lagere cyclus en de regentaatsopleiding sinds
1991 als grote knelpunten bestempeld. We voerden een verbeten strijd voor het
behoud van het regentaat en met succes. We blijven ook protesteren tegen
overheidsmaatregelen o.a. verminderen van deliberatienormen en
flexibilisering die leiden tot een daling van het niveau van de
kandidaat-leerkrachten.
*Naast algemeen didactische aanpakken zoals activerende
instructie, hoge verwachtingen stellen, geduldig begeleiden, e.d. beklemtonen
we in onze vakdidactische publicaties over rekenen, lezen en spelling het
actualiseren en optimaliseren van oerdegelijke aanpakken. In functie van de GOK
is er een zeker herstelbeleid nodig, het in ere herstellen van klassieke
deugdelijke methodieken. Vroeger slaagde het basisonderwijs beter in het
vergroten van de leerwinst van sociaal en/of cognitief benadeelde leerlingen.
* De beleidsnota vermeldt het probleem van de
taalvaardigheid, maar formuleert te weinig wat er moet gebeuren. Het Steunpunt
GOK onderkent te weinig dat de gewone ontwikkelingsplannen en leerplannen
ontoereikend zijn om de grote 'taalproblemen' vanallochtone leerlingen aan te pakken. Voor die
leerlingen moet er veel meer tijd geïnvesteerd worden in intentionele
taalactiviteiten. Heel belangrijk ook is de receptieve benadering b.v. het
beluisteren van goed en aangepast taalgebruik van de kleuterjuf. Waarom krijgen
deze kinderen ook niet een paar uren extra-taal na schooltijd, b.v. op dagen
waarop de school om 15 uur eindigt? Ook voor de andere zorgkinderen is er extra
leertijd nodig.Waarom is e
Verschil tussen rector Sels en egalitaire ideoloog-rector Van Goethem & egalitaire sociologen
Verschil tussen KUL-rector Sels en vooringenomen UA-rector Van Goethem en egalitaire ideologie/fundamentalisme van Vlaamse onderwijssociologen
Sels: "Maar uiteindelijk hebben we hier een minister die niet opteert voor de censuur en die zelf op de barricaden gaat staan. Duidelijk maakt dat wetenschappers - i.c. Nicaise en co -ook geen vestaalse maagden zijn die vrij zijn van ideologie en ik kan dat ergens wel hebben." Van Goethem gaat er blijkbaar wel van uit dat de statistische berekening van de armoede door Nicaise en Vrancken niet voor kritiek vatbaar is.
De uitspraken van Van Goethem een maand geleden over sociale discriminatie in het onderwijs getuigden eveneens van zijn egalitaire ideologie/fundamentalisme. Hij sloot zich zomaar aan bij de visie van Nicaise, Jacobs, Agirdag ...
Jammer genoeg werden de Vlaamse onderwijssociologen de voorbije decennia door de beleidsmensen/ media/ VLOR/onderwijskoepels/ ... als 'Vestaalse maagden vrij van ideologie' beschouwd - vrij van egalitaire ideologie/fundamentalisme. De wijze waarop die sociologen de voorbije dagen reageerden op een uitspraak van Daniëls die ze niet eens beluisterd hadden, illustreerde eens temeer hun vooringenomenheid.
We illustreren even de egalitaire ideologie.
Nicaise, Jacobs, Agirdag schrijven de verschillen in leerprestaties, studiekeuze ... bijna enkel toe aan omgevingsfactoren als sociale en economische aspecten van de familiale achtergrond, en aan de gedifferentieerde eerste graad s.o.
In Tertio van 1 november 2000 lezen we: "Nicaise stelt dat ondanks de gelijke genetische aanleg van alle kinderen bij de geboorte de levensomstandigheden waarin zij opgroeien, bepalend zijn voor het verder ontwikkelen of fnuiken van het talent. Nicaise kraakt de mythe van de natuurlijke aanleg."
Ides Nicaise poneerde in 2007 De verouderde theorie over aanleg leidt een hardnekkig bestaan. IQ meet geen aangeboren capaciteit, maar enkel aanpassing aan de IQ-test'. Het is de bedoeling van egalitair onderwijs dat elke bevolkingsgroep evenredig participeert aan alle onderwijsniveaus (De School van de Ongelijkheid, EPO, 2007 p. 88 e.v.). .
Socioloog Dirk Jacobs schreef in een KBS-studie van 2009: Het is onverantwoord te veronderstellen dat kinderen van laaggeschoolde ouders gemiddeld minder intellectuele aanleg hebben.
In het KBS-rapport Prestaties van de leerlingen van buitenlandse herkomst in België van 2007 stelde Dirk Jacobs dat we zeker niet mochten veronderstellen dat er een verschil in aanleg zou kunnen zijn tussen autochtone en allochtone leerlingen: Intelligentie komt immers in alle lagen van de samenleving op een vergelijkbare wijze voor arme kinderen zijn niet minder intelligent dan rijke kinderen (p 38). De belangrijkste conclusie van Jacobs en co luidde: Zoals al decennialang blijkt, blijft de school de maatschappelijke ongelijkheid omzetten in onderwijsongelijkheid, nu ook voor de migrantenleerlingen (p. 47).
De intellectuele aanleg is volgens Nicaise, Jacobs, Agirdag ... evenredig verdeeld over alle bevolkingslagen en er moeten dus procentueel evenveel handarbeiderskinderen doorstromen naar aso en universiteit. Wie het niet eens was/is met deze stelling, werd/wordt beschuldigd van 'sociaal racisme'.
Onze reactie - en ook deze van de professoren Dronkers, Duyck, Van den Broeck in tal van publicaties
*Er zijn nog steeds veel sociologen die niet aannemen dat momenteel de gemiddelde intelligentiescore van autochtone leerlingen uit de lagere klassen substantieel lager is dan die van kinderen in hogere klassen.
*Socilogen misbruiken de correlatie tussen het scholingsniveau van de moeder en de leerresultaten. Ze interpreteren het scholingsniveau louter als een sociaal-economische factor (SES) en dit niettegenstaande het scholingsniveau in sterke mate samenhangt met de intellectuele aanleg (nature). En uit de hoge correlatie besluiten ze dat de sociale discriminatie op school enorm is. Ze beseffen blijkbaar niet dat voor de grote democratisering van het onderwijs die correlatie lager was. Volgens hun redenering zou het Vlaams onderwijs in de jaren 1940-1950 democratischer geweest zijn dan op vandaag.
*Sociologen baseren ook veel van hun uitspraken over sociale discriminatie ten onrechte op de zgn. prestatiekloof tussen de sterkste en de zwakste leerlingen. In Zweden b.v. presteren zowel de betere als de zwakkere leerlingen voor PISA en TIMSS veel lager dan de Vlaamse, maar de prestatiekloof is er kleiner. Volgens de sociologen is de discriminatie in Zweden dus opvallend lager en dit niettegenstaande leerlingen uit lagere milieus er zwakker presteren dan de Vlaamse.
Door de nivellering van het Vlaamse onderwijs telden we de voorbije jaren minder toppers voor PISA en TIMSS, waardoor de prestatiekloof gedaald is. Volgens de logica van de sociologen is dus de sociale discriminatie wat afgenomen . Als we dus on onderwijs verder nivellering - b.v. door invoering van gemeenschappelijke eerste - volgens sociologen liefst eerste én tweede graad, dan zou de discriminatie gevoelig verminderen.
Prof. Jaap Dronkers, wijzelf e.a. wezen er ook op dat in de officiële PISA-vergelijkingen er ook geen rekening gehouden wordt met de enorme verschillen tussen de allochtone leerlingen. Dit is eveneens het geval in de KBS-rapporten opgesteld door de Vlaamse socioloog Dirk Jacobs.
Het meest frappant was de vergelijking met Canadese allochtone leerlingen die in Canada evengoed presteren als de autochtone. Jacobs en Co vermeldden nooit dat Canada een selectief immigratiebeleid voerde en vooral geschoolde migranten rekruteerde en Vlaandere b.v. vooral laag- of niet-geschoolde.
Dronkers: De officiële PISA-publicaties behandelen alle migranten als een homogene groep. Er wordt geen rekening gehouden met de herkomstlanden van migrantenleerlingen en van hun ouders. Minder politiek correct onderzoek met deze PISA-data laat zien dat verschillen in herkomstlanden belangrijker zijn voor de verklaring van onderwijsprestaties van migrantenleerlingen dan verschillen in bestemmingslanden. (Dronkers verwijst naar eigen onderzoek waaruit o.a. blijkt dat Turkse en Marokkaanse leerlingen overal zwak scoren. Aziatische leerlingen presteren meestal vrij goed.)
Dronkers: Verder blijken onderwijsstelsels voor migrantenleerlingen ook andere gevolgen te hebben dan voor autochtone leerlingen. Hierdoor verschillen de relaties tussen ouderlijk milieu en taalvaardigheid van 15-jarige leerlingen nogal tussen autochtone en allochtone leerlingen in de verschillende OESO- landen. In sommige landen is die relatie voor autochtone leerlingen zwakker dan voor allochtone leerlingen (Zweden, Noorwegen, Italië, Catalonië), terwijl het in andere landen (Wallonië, Frankrijk, Israel, Engeland, Duitsland, Verenigde Staten, Nederland) precies andersom is: daar is de relatie tussen ouderlijk milieu en taalvaardigheid voor autochtone leerlingen juist sterker dan voor allochtone leerlingen.
Dronkers: Dit verschil kan komen omdat in het eerste geval de migranten in dat land erg heterogeen zijn in sociaal-economisch opzicht en/of hun land van herkomst, terwijl in het tweede geval de migranten juist meer homogeen zijn. Ook komt het voor dat de relatie tussen ouderlijk milieu en taalvaardigheid voor alle leerlingen hoger is dan de afzonderlijke relaties voor de autochtone en allochtone leerlingen (Oostenrijk, Luxemburg, Vlaanderen). Dat laatste kan komen doordat allochtone leerlingen in dat land een erg laag ouderlijk milieu hebben of veel afkomstig zijn uit herkomstlanden met lage onderwijsprestaties. Dit laatste is dus ook het geval voor Vlaanderen. Zo kan men niet zomaar Vlaamse allochtone leerlingen vergelijken met Canadese en Finse.
Staatssecretaris voor Armoedebestrijding Demir haalde vorige week hard uit naar twee auteurs van het boek Armoede in België. Luc Sels ,rector van de KUL
Kritiek socioloog Jaap Dronkers op egalitair fundamentalisme van Jacobs, Nicaise, Agirdag ...
Vernietigende Kritiek van socioloog Jaap Dronkers op het egalitair fundamentalisme
van de Vlaamse onderwijssociologen
Naar aanleiding van o.i. terechte uitspraken van Koen Daniëls over foutief onderzoek van onderwijskansen (vooral van onderwijssociologen) in de commissie onderwijs merken we dat Jacobs, Agirdag en andere sociologen Daniëls (en gelijkgezinden) terecht wezen en van dwaze uitspraken beschuldig(d)en. Ze wekken de indruk dat Daniëls en Co totaal ten onrechte kritiek formuleren. Niets is o.i. minder waar. In deze bijdrage maken we duidelijk dat ook de vorig jaar overleden Nederlandse socioloog al jaren analoge kritiek formuleert aan het adres van de egalitaire sociologen/fundamentalisten.
Deze bijdrage is mede een weerlegging van de krasse uitspraken over sociale discriminatie in Vl onderwijs vanwege PEP vandaag in De Tijd en in De Ochtend
1Situering van kritiek van Dronkers
In een reactie op de polemiek die een opiniestuk van Orhan Agirdag over sociale
discriminatie in het Vlaams onderwijs uitlokte en waarin prof. Wim Van den
Broeck en wijzelf e wezen op het egalitair dogmatisme van Vlaamse
onderwijssociologen, voelde de Nederlandse socioloog Jaap Dronkers zich
geroepen om deel te nemen aan het debat. Hij schreef : In In stukroodvlees schreef ik al een bijdrage over de Vlaamsetwisten. Het is
inderdaad een klassieke gebrek van onderwijssociologie dat men te vaak vroege
IQ verschillen niet in de analyses betrekt, ondanks het feit dat sociologen als
Boudon en Jencks daarop hebben gewezen. Daardoor verzwakken zij onnodig de
geloofwaardigheid van hun conclusies (bijvoorbeeld in de Bell Curve oorlog:http://apps.eui.eu/ /Dronkers/English/Cognitiveabilities.pdf)
*Het is ook erg storend dat ook in de PISA-studie geen vroege IQ variabele zit. Daardoor worden
SES, school & track verschillen (b.v. differentiatie in eerste graad s.o.) overschat
of ten onrechte toe geschreven aan school of systeemkenmerken. Zie bv
http://apps.eui.eu/Personal/Dronkers/articles/TvS2010.pdf..Als vroege IQ
verschillen worden meegenomen zijn de uitkomsten voor de beoordeling van
onderwijsstelsels - b.v. gedifferentieerde eerste graad anders. Dronkers betreurt
dat in veel sociologische studies en in PISA geen rekening wordt gehouden met
de factor intellectuele verschillen en/of cognitieve aanleg, met de invloed van
nature.
Nicaise, Jacobs, Agirdag schrijven de verschillen in
leerprestaties, studiekeuze ... enkel toe aan omgevingsfactoren als sociale en
economische aspecten van de familiale achtergrond, aan de gedifentieerde eerste
graad s.o. en aan vooroordelen van leerkrachten.Ides Nicaise en Nico Hirtt poneerden in 2007
in navolging van Bourdieu: De verouderde theorie over aanleg leidt een
hardnekkig bestaan. IQ meet geen aangeboren capaciteit, maar enkel aanpassing
aan de IQ-test'. Het is de bedoeling van egalitair onderwijs dat elke
bevolkingsgroep evenredig participeert aan alle onderwijsniveaus (De School
van de Ongelijkheid, EPO, 2007 p. 88 e.v.). Wie het niet eens was, werd
beschuldigd van sociaal racisme. Socioloog Dirk Jacobs schreef in een
KBS-studie van 2009: Het is onverantwoord te veronderstellen dat kinderen van
laaggeschoolde ouders gemiddeld minder intellectuele aanleg hebben. In het
KBS-rapport Prestaties van de leerlingen van buitenlandse herkomst in België
van 2007 steldeDirk Jacobs dat we zeker niet mochten veronderstellen dat
er een verschil in aanleg kan zijn tussen autochtone en allochtone leerlingen:
Intelligentie komt immers in alle lagen van de samenleving op een
vergelijkbare wijze voor arme kinderen zijn niet minder intelligent dan rijke
kinderen (p 38). De belangrijkste conclusie van Jacobs en co luidde: Zoals al
decennialang blijkt, blijft de school de maatschappelijke ongelijkheid omzetten
in onderwijsongelijkheid, nu ook voor de migrantenleerlingen (p. 47).
InOnderwijskrant
nummer 143 verwezen we al naar studies van prof. Dronkers uit 2005 en 2006.
Dronkers concludeerde o.a. dat Vlaanderen een van de weinige landen is waarin
er na gelijkstelling van de achtergrondskenmerken vooral SES-status geen
betekenisvol verschil is tussen autochtone leerlingen en migranten die
voldoende de landstaal kennen. In Frankrijk, Zweden, Denemarken, Engeland ...
blijven de scores van die groep allochtonen minstens20puntenachter (Jaap
Dronkers,Verschillen in wiskundekennis
in hoog ontwikkelde landen van Europa &, Australië en Nieuw Zeeland, 2005).
Dronkers beklemtoonde tevens dat de grootte van de achterstand van
migrantenleerlingen sterk samenhing met de regio waaruit zij of hun ouders
afkomstig waren en met de ermee samenhangende achtergrondskenmerken op
intellectueel, sociaal, cultureel en talig vlak
We gaan in het vervolg van deze bijdrage verder in op de
kritiek van Dronkers op het egalitair fundamentalisme van veel sociologen zoals
hij het formuleerde in de al vermlede bijdrage in roodvonk
2Dronkers kritieken op egalitaire ideologie en analyses van sociologen
2.1 Milieudeterminisme en negatie van erfelijke
aanleg en invloed nature
Prof.Jaap Dronkers bevestigde Vlaamse kritiek op
egalitaire ideologie, opdubieuze
SES- interpretaties van Vlaamse onderwijssociologen. In het belangrijkste deel
van zijn analyse vraagt de socioloog Dronkers zich af waar de scherpe kritiek
op de sociologen vandaan komt. Zijn belangrijkste stelling luidt: Het modieuze
radicalisme van de tweede helft van de 20ste eeuw zag de structuur of de
maatschappij als dé oorzaak van bijna alle individuele verschillen tussen
individuen. Binnen de sociologie en aanpalende disciplines werd het als
politiek incorrect gezien om die individuele verschillen (b.v. leerprestaties,
crimineel gedrag...) los hiervan te analyseren.Destructuur van de maatschappij en van het onderwijs en vooral de sociale
discriminatie - waren de oorzaken van het feit dat minder handarbeiderskinderen
participeerden aan aso, enz.
Volgens Dronkers bleek het afwijzen van de invloed van de
erfelijke aanleg en intelligentie en het milieudeterminisme bijvoorbeeld uit
het tumult rondom het boek The Bell Curve van Herrnstein en Murray, uit de
grofheid van de aanvallen van sociologen op deze personen. (Dit boek wees o.a.
op de grote invloed van de erfelijke aanleg op het IQ.) Dit tumult maakte
onderwijssociologen terughoudend om met hun analyses naar de relaties tussen
ouderlijk milieu en intelligentie naar buiten te komen.. De nasleep van het
modieuze radicalisme in de sociologie duurde lang en is nog steeds niet geheel
verdwenen. Zo wordt intelligentie in de belangrijkste datasets die sociologen
gebruiken niet gemeten, in tegenstelling tot het behaald opleidingsniveau. Het
is dus niet vreemd dat buitenstaanders denken dat onderwijssociologen
intelligentieverschillen onbelangrijk vinden.
Als de relatie tussen de intellectuele aanleg van de
leerlingen en het scholingsniveau & de beroepspositie van de ouders vrij
groot is, dan kan men decorrelatie
tussen de schoolprestaties en het ouderlijk milieu niet zomaar toeschrijven aan
het feit dat leerlingen uit lagere milieus minder onderwijskansen krijgen.
Elders betreurde Dronkers - net als wij -dat er ook nog steeds veel mensen en sociologen zijn die niet aannemen
dat momenteel de gemiddelde intelligentiescore van autochtone leerlingen uit
de lagere klassen substantieel lager is dan die van kinderen in hogere
klassen. Zelf voegden we er geregeld
nog aan toe dat precies als gevolg van de democratisering en de sociale
mobiliteit de beroepspositie van de ouders vandaag in sterkere mate verdeeld is
volgens intelligentie dan vroeger het geval was; en dat daardoor ook jammer
genoeg de (hand)arbeidersklasse intellectueel werd afgeroomd. De Engelse
socioloog Michael Youngvoorspelde dat
al in The Rise of Meritocracy (1958).
Dronkers wijst er vervolgens op dat op basis van de
PISA-data veelal dubieuze vergelijkingen tussen landen worden gemaakt. Hij
stelt o.a.: Sinds 2000 zijn cross-nationale data beschikbaar gekomen, die meer
bruikbaar zijn om effecten van onderwijsstelsels te meten dan nationale
longitudinale datasets. De bekendste zijn de PISA-data. Het grote bezwaar van
deze cross-nationale data is echter dat ze een momentopname vormen en dat een
aantal politiek gevoelige kenmerken, waaronder (invloed van) intelligentie en
religie, niet worden gemeten. Daardoor verdwijnt in de analyses het onderscheid
tussen het primaire, secundaire en tertiaire effect van ouderlijk milieu en
lijken alle onderwijsverschillen verklaard te worden door ouderlijk milieu en
onderwijsstelsels. De politieke afhankelijkheid bij cross-nationale data leidt
ook tot foute schattingen van de relaties tussen ouderlijk milieu en taal- en
rekenvaardigheden in OESO-landen.
De officiële
PISA-rapporten en sociologische analyses (ook deze van Jacobs KBS-rapporten, Agirdag,
..) houden veelal geen rekening met de grote verschillen in
achtergrondskenmerken van de leerlingen, in de samenstelling van de
leerlingenpopulatie. Zo telt Finland b.v. veel minder kansarme & allochtone
leerlingen dan de VS en Vlaanderen. In een paar Amerikaanse staten met een
hogere SES behalen de leerlingen zelfs hogere resultaten dan in Finland. In
Vlaamse regios met een even hoge SES als in Finland presteren Vlaamse
leerlingen een heel stuk beter. Jammer genoeg krijgen we nooit regionale PISA-scores
voor Vlaanderen.
Vanaf PISA-2000 hebben we gesteld dat de PISA-kopstukken,
onze beleidsverantwoordelijken en onderwijssociologen bij de interpretatie
geen rekening hielden met de grote verschillen in de leerlingenpopulatie en in
de populatie allochtone leerlingen.Studies zoals deze van Hofman e.a. waarin men abstractie maakte van de allochtone leerlingen wezen b.v.
uit dat Vlaanderen ook een topscore behaalde inzake sociale gelijkheid. Een
analoge studie van Jaap Dronkers op basis van PISA-2009 stelde vast dat de
sociale gelijkheid in Vlaanderen en Nederland minstens even hoog is als in
Finland. Ook de Duitse socioloog Woessmann stelde in een studie dat Vlaanderen
inzake gelijkheid een topscore behaalde. Vlaamse onderwijssociologen, veel
beleidsmakers en zelfsonderwijskoepels
poneerden steeds ten onrechte dat Vlaanderen kampioen sociale ongelijkheid was.
In zijn recente studie toonde ook prof. Van den Broeck aan dat dit vermeende
knelpunt ten onrechte werd gebruikt als legitimatie voor de hervorming.
Terloops: voor PISA-2012 (ook nog recenter voor PISA 2015) presteerden de Finse
allochtone leerlingen geenszins beter dan de Vlaamse en dit niettegenstaande de
hogere SES van hun ouders. Indien Finland dus evenveel allochtone leerlingen
zou tellen als Vlaanderen, dan zou hun wiskundescore significant lager zijn dan
de Vlaamse.(P.S. Pasi Sahlberg, Finland
wijt de zwakkere PISA-2015-prestaties vooral aan een toename van het aantal
allochtone leerlingen.)
2.3 Heterogeniteit
&verschillen qua herkomstlanden en
cultuur allochtone leerlingen niet erkend
Dronkers wijst er vervolgens op dat in de officiële
PISA-vergelijkingen er ook geen rekening gehouden wordt met de enorme
verschillen tussen de allochtone leerlingen. Dit is eveneens het geval in de KBS-rapporten
opgesteld door de Vlaamse socioloog Dirk Jacobs.
Dronkers: De officiële PISA-publicaties behandelen alle
migranten als een homogene groep. Er wordt geen rekening gehouden met de
herkomstlanden van migrantenleerlingen en van hun ouders. Minder politiek
correct onderzoek met deze PISA-data laat zien dat verschillen in
herkomstlanden belangrijker zijn voor de verklaring van onderwijsprestaties van
migrantenleerlingen dan verschillen in bestemmingslanden. (Dronkers verwijst
naar eigen onderzoek waaruit o.a. blijkt dat Turkse en Marokkaanse leerlingen
overal zwak scoren. Aziatische leerlingen presteren meestal vrij goed.)
Dronkers: Verder blijken onderwijsstelsels voor
migrantenleerlingen ook andere gevolgen te hebben dan voor autochtone
leerlingen. Hierdoor verschillen de relaties tussen ouderlijk milieu en
taalvaardigheid van 15-jarige leerlingen nogal tussen autochtone en allochtone
leerlingen in de verschillende OESO- landen. In sommige landen is die relatie
voor autochtone leerlingen zwakker dan voor allochtone leerlingen (Zweden,
Noorwegen, Italië, Catalonië), terwijl het in andere landen (Wallonië,
Frankrijk, Israel, Engeland, Duitsland, Verenigde Staten, Nederland) precies
andersom is: daar is de relatie tussen ouderlijk milieu en taalvaardigheid voor
autochtone leerlingen juist sterker dan voor allochtone leerlingen.
Dronkers: Dit
verschil kan komen omdat in het eerste geval de migranten in dat land erg
heterogeen zijn in sociaal-economisch opzicht en/of hun land van herkomst,
terwijl in het tweede geval de migranten juist meer homogeen zijn. Ook komt het
voor dat de relatie tussen ouderlijk milieu en taalvaardigheid voor alle
leerlingen hoger is dan de afzonderlijke relaties voor de autochtone en
allochtone leerlingen (Oostenrijk, Luxemburg, Vlaanderen). Dat laatste kan
komen doordat allochtone leerlingen in dat land een erg laag ouderlijk milieu
hebben of veel afkomstig zijn uit herkomstlanden met lage onderwijsprestaties.Dit laatste is dus ook het geval voor
Vlaanderen. Zo kan men niet zomaar Vlaamse allochtone leerlingen vergelijken
met Canadese en Finse. In Canada, een land met een selectief en actief
immigratiebeleid, scoren de vele Aziatische migrantenleerlingen zelfs hoger dan
de autochtone leerlingen.
2.4 Foute conclusies omtrent middenschool,
tracking, gedifferentieerde eerste graad s.o.
In het verlengde van de stelling dat sociologen e.a. al te vlug
conclusies trekken uit de correlatie tussen onderwijsprestaties en sociale
afkomst/SES, hekelt Dronkers ook het al te vlug trekken van conclusies nopens
de superioriteit van bepaalde onderwijsstelsels als comprehensieve middenschool
en werken met heterogene klassen. Dronkers stelt vooreerst: Al deze
verschillen in de relatie tussen ouderlijk milieu en onderwijsprestaties hoeven
dus niet samen te hangen met een bepaald onderwijsstelsel (b.v. al dan niet
comprehensief onderwijs).Ze kunnen
bijvoorbeeld het gevolg zijn van de verschillen in heterogeniteit van migranten
tussen landen.Als er dus onvoldoende
met b.v. die heterogeniteit van migranten rekening wordt gehouden, leidt dat
tot foutieve schattingen van de relaties tussen onderwijsstelsels en ongelijke
onderwijskansen. Ook daardoor kan de indruk ontstaan dat sociologen alleen oog
hebben voor het effect van ouderlijk milieu op onderwijsprestaties, en dus
andere aspecten (intelligentie, herkomstland) verwaarlozen.
(Tussendoor: Dronkers publiceerde een paar jaar geleden nog
een studiewaaruit hij concludeerde dat
onze gedifferentieerde eerste graad s.o. prima functioneerde : zie bijlage)
2.5 Verdoezeling
verschil primaire & secundaire effecten én nature-invloed
In de inleiding van
zijn blogbijdrage sluit Dronkers zich aan bij het belangrijk onderscheid dat
Raymond Boudon destijds maakte tussen primaire en secundaire effecten van
ouderlijk milieu en hij betreurt dat tal van sociologen dat niet doen.
Dronkers: Het primair effect van ouderlijk milieu is de samenhang tussen
jeugdige intelligentie (of schoolgeschiktheid) en ouderlijk milieu (opleiding,
beroep, inkomen). Het secundair effect is de samenhang tussen de keuze voor een
hoge stroom binnen het onderwijs en ouderlijk milieu, bij gelijke
intelligentie. In gestratificeerde onderwijsstelsels zoals het Nederlandse is
deze hoge stroom het vwo (= ons aso); in middenschoolstelsels zoals het Zweedse
is dit de academischeklasofdifferentiatie. (NvdR:Zweden
kent in de gemeenschappelijke lagere cyclus geen gedifferentieerde opties,maar
werkt wel met niveaugroepen en niveauklassen.)
Dronkers en Boudon
stellen dat een aantal sociologen b.v. geen rekening houden met de samenhang
tussen intelligentie (of schoolgeschiktheid) en b.v. opleidingsniveau van de
ouders, met primaire effecten/oorzaken die niets te maken hebben met het
schoolsysteem. De correlatie met de SES van de leerlingen wordt vaak zomaar
geïnterpreteerd als een vorm van sociale discriminatie. En dat b.v. meer
leerlingen van hoger geschoolde/getalenteerde ouders op 12 jaar meer kiezen
voor de opties Latijn of Moderne Wetenschappen schrijft men veel te vlug op
naam van ongelijkheid of sociale discriminatie, niettegenstaande dit
grotendeels een gevolg is van hogere intelligentie/schoolgeschiktheid.
Boudon nam ook al
eind de jaren zestig afstand van Bourdieus simplistische verklaring van de zgn.
sociale ongelijkheid in het onderwijs en van zijn reproductie-theorie. Toen en
ook nu nog was de visie van Bourdieu heel dominant binnen de Vlaamse sociologie.
Die primaire effecten - invloed van aanleg en van ouderlijk
milieu op de cognitieve ontwikkeling en leerprestaties - betekenen ook
geenszins dat de school verantwoordelijk is voor dat soort effecten. Dat mede
door de invloed van het onderwijs de intelligentie-verschillen in de loop van
de schoolloopbaan kunnen toenemen, kan men ook niet op naam schrijven van
negatieve discriminatie door de leerkrachten. Zelfs met doorgedreven positieve
discriminatie kan men dat niet voorkomen.
Noot: we merken dat
de sociologen Boudon/Dronkers zowel de primaire als de secundaire effecten als
milieu-effecten benoemen. Zelf vinden we het wat misleidend om b.v. de
samenhang tussen intelligentie en ouderlijk milieu (b.v. scholingsniveau van
de ouders) zomaar als een milieu-effect te omschrijven. Het gaat hier in de
eerste plaats om een nature-invloed en pas secundair om de invloed van het
milieu op de ontwikkeling van de intellectuele aanleg.
2.6 Negatie van
cognitieve verschillen enerfelijke
aanleg
In vorige punten
zagen we dat prof. Dronkers betreurt dat in de meeste sociologische studies en
PISA geen rekening wordt gehouden met de factor intellectuele verschillen en/of
cognitieve aanleg, met de invloed van nature. Wij stellen al sinds PISA-2000
dat het PISA-hoofdkwartier van Schleicher, sociologen als Nicaise, Jacobs, ... en veel beleidsmakers geen rekening houden
met intelligentieverschillen en met het feit dat die voor een aanzienlijk deel
erfelijk zijn. Dat is ook een fundamentele kritiek vanwege de psychologen
Wouter Duyck (UGent) en Wim Van den Broeck (VUB).
Bruce Saterdote
concludeerde in een studie met uit Korea geadopteerde kinderen dat genetische
factoren 44% van de variatie in schoolresultaten bepaalden en de variatie in de
adoptiefamilies slechts 14% (How large are the effects from changes in family
environment. A study of Korean American adoptees; zie Internet). Wouter Duyck
schreef onlangs nog: G.Shakeshaft e.a. publiceerden in 2013 een longitudinale
studie met 11.117 (!) tweelingen, die aantoont dat de variatie in
schoolresultaten voor 58 procent door cognitieve aanleg bepaald worden: Strong
Genetic Influence on a UK Nationwide Test of Educational Achievement at the End
of Compulsory Education at Age 16 (De Tijd, jan. 2014).
2.7 Cultureel
kapitaal van Bourdieuals panacee &
symbolisch geweld
Egalitaire ideologen
pakken ook al te graag uit met het symbolisch geweld dat zou uitgaan van het
burgerlijk curriculum (à la Bourdieu). Dronkers betreurt - net als wij - dat veel
sociologen zich aansloten/aansluiten bij de dubieuze visie van de bekende
Franse socioloog Pierre Bourdieu. Dronkers: De Franse socioloog Pierre
Bourdieu introduceerde het al dan niet bezitten van het juiste culturele
kapitaal als een belangrijke verklaring van de relatie tussen ouderlijk milieu
en onderwijsprestaties, naast financieel en sociaal kapitaal. Dit begrip werd
al snel een panacee voor veel sociologen om alle onderwijsongelijkheid mee te
verklaren. Daarmee verdwenen andere verkla-ringen, zoals de relatie tussen
ouderlijk milieu en intelligentie, uit het zicht.
In Onderwijskrant en
elders formuleren we al meer dan 30 jaar een analoge kritiek op Bourdieus
theorie van het cultureel kapitaal, op het ermee verbonden symbolisch geweld en
op de dubieuze conclusies die sociologen en anderen hieruit trekken. Via het
opleggen van de hoge cultuur (abstracte leerstof, standaardtaal ...) zou de
dominante klasse haar greep op het onderwijs uitoefenen en de leerlingen uit
lagere milieus discrimineren omdat deze niet van huis uit over die hoge
cultuur en cultureel kapitaal beschikken. Het burgerlijk en abstract curriculum
zou symbolisch geweld op de kansarme leerlingen uitoefenen.
Fout onderzoek van onderwijskansen (cf. N-VA) en weinig effectief GOK-beleid
Over fout onderzoek van kansenongeijkheid door Rekenhof, sociologen e.d. (cf. standpunt van N-VA -Koen Daniëls)
en over te weinig effectief GOK-beleid (=punt 2)
1.Onderzoek van faire ontwikkelingskansen loopt inderdaad mank
In ons Leuvens CSPO-doorstromingsonderzoek stelden we in 1969-1971 vast dat er ook bij arbeiderskinderen met een behoorlijke schooluitslag, IQ .... eind lager onderwijs een vlotte doorstroming was naar het aso. We onderzochten dus vooreerst de prestatiekenmerken, IQ, prestatiemotivatie van 5000 leerlingen zesde leerjaar (net voor de invoering van het VSO). En vanaf het jaar daarop werd hun schoolloopbaan gevolgd.
De correlatie tussen de schooluitslag eind lager onderwijs en deze in het s.o. was vrij hoog. In tal van Nederlandse studies stelde men hetzelfde vast.
Een bevestiging eigenlijk van wat ook PMS-mensen, leerkrachten en vele anderen al een tijdje wisten. In mijn eigen klas Wetenschappelijke A op het college (1958-1964) zaten overigens bijna uitsluitend arbeiderskinderen en die stroomden in 1964 ook al vlot door naar de universiteit of naar het hoger onderwijs.
Uit onze studie konden we ook besluiten dat de gedifferentieerde onderwijsvormen in de eerste graad s.o. niet de grote verklaring waren van de correlatie in het s.o. tussen de schoolresultaten en het scholingsniveau van de ouders en dat de ontkenning van de aanzienlijke democratisering van het onderwjjs/ sociale mobiliteit door Bourdieu en co fout was.
(We concludeerden ook dat de inzet voor het bieden van optimale onderwijskansen voor kansarme en zwakkere leerlingen zich primordiaal op het niveau van het basisonderwijs situeerde. Cf. ook onze latere Onderwijskrant-campagne voor intensief NT2 vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs. Maar hier waren het merkwaardig genoeg de discriminatie-sociologen en het Steunpunt NT2 die de invoering van zo'n NT2 dwarsboomden.)
In de sociologische studies houdt men vaak geen rekening met de beginprestaties (eind lager onderwijs) van de leerlingen. Men berekent wel correlaties met het scholingsniveau van b.v. de moeder en men stelt dan vast dat 15-jarige leerlingen met een meer geschoolde moeder opvallend beter presteren. Dat wordt dan veelal toegeschreven aan de differentiatie in onderwijsvormen en sociale discriminatie in het s.o.
De Vlaamse sociologen interpreteren de invloed van het scholingsniveau ook louter als een sociaal-economische factor (=SES) en vergeten dat dit scholingsniveau in sterke mate samenhangt met de intellectuele aanleg. De N-VA heeft dus gelijk als ze stelt dat de studies geen rekening houden met het verschil in intellectuele aanleg.
Sociologen als Nicaise en Co hebben steeds gesteld dat de intellectuele aanleg evenredig is verdeeld over alle sociale bevolkingslagen en dat er dus evenveel handarbeiderskinderen aso moeten kunnen volgen.
Ze houden ook geen rekening met de gevolgen van 50 jaar democratisering van het onderwijs. Precies door 50 jaar vlotte doorstroming van getalenteerde handarbeiderskinderen is de handarbeidersklasse intellectueel afgeroomd geraakt. De vele handarbeiderskinderen in mijn aso-klas meer dan 50 jaar geleden (1958-1964) stroomden ook door naar de universiteit/hoger onderwijs. En hun eigen kinderen kwamen ook veelal in het aso en hoger onderwijs terecht. Het verborgen schooltalent (= talentenreserve) vermindert. (Bij migrantenleerlingen uit landen met weinig sociale doorstroming is er vermoedelijk nog meer verborgen talent aanwezig)
De socioloog Michael Young heeft dit effect van de democratisering van het onderwijs al voorspeld in zijn boek 'The Rise of Meritocracy' van 1958. Voor de democratisering van de maatschappij waren volgens hem niet enkel de onderwijskansen belangrijk, maar veel meer nog de verdeling van de inkomens e.d.
P.S. 1 De kritiek van de Nederlandse socioloog Jaap Dronkers op veel GOK-onderzoek en sociologen luidde in dit verband:
*Het is een klassieke gebrek van onderwijssociologie dat men te vaak vroege IQ verschillen niet in de analyses betrekt, ondanks het feit dat sociologen als Boudon en Jencks daarop hebben gewezen. Daardoor verzwakken zij onnodig de geloofwaardigheid van hun conclusies (bij.voorbeeld in de Bell Curve oorlog: http://apps.eui.eu/ /Dronkers/English/Cognitiveabilities.pdf)
*Het is ook erg storend dat in PISA geen vroege IQ variabele zit. Daardoor worden SES, school & track verschillen toe geschreven aan overschat of ten onrechte toe geschreven aan school of systeem kenmerken. Zie bv http://apps.eui.eu/Personal/Dronkers/articles/TvS2010.pdf. Binnenkort verschijnt in Mens & Maatschappij een artikel waarin ik die vertekening voor NL laat ziet en later in juli op een conferentie voor Duitsland.Als vroege IQ verschillen worden meegenomen zijn de uitkomsten voor de beoordeling van onderwijsstelsels - b.v. gedifferentieerde eerste graad -anders
P.S.2 . Onderwijskrant 40 jaar geleden over GOK & egalitair fundamentalisme van veel sociologen
Het optimaal bevorderen van talenten en de verdere democratisering staan centraal in de doelstellingen van Onderwijskrant. Tegelijk namen we echter al vanaf de start in 1977 expliciet afstand van de illusoire milieutheoretische kansentheorie, van het egalitaire fundamentalisme. In Onderwijskrant nr. 4 (1978) werd ook al gereageerd op de naïeve GOK-ideologie van de perfecte sociale mobiliteit en op het egalitair fundamentalisme zoals het o.a. ook op de Sociale week van het ACW tot uiting kwam.
De vrij grote genetische bepaaldheid van de intellectuele capaciteiten binnen een maatschappelijk systeem met sociale mobilteit, maakt het weinig waarschijnlijk dat de verschillen tussen sociale klassen enkel aan het milieu zouden te wijten zijn: de meest intelligente leden uit de onderste klassen krijgen de kans om te stijgen in de sociale hiërarchie, waardoor er op het niveau van de volwassenen steeds meer een verschil in intelligentie ontstaat tussen de sociale lagen.. ... Het aldus ontstane onderscheid in intelligentie wordt doorgegeven aan de kinderen.
Kinderen van intelligente ouders hebben gemiddeld genomen een beter erfelijk potentieel dan kinderen van minder intelligente ouders. ... Als het waar is dat er niet in elke sociale klasse evenveel kinderen met een hoge intelligentie zitten, dan moeten we ook het in onze maatschappij gehanteerde ideaalbeeld van een perfecte sociale mobiliteit sterk relativeren. Dit ideaal luidt: uit elke sociale klasse moet een gelijke proportie vertegenwoordigd zijn in elk onderwijs- en beroepsniveau.
2. GOK-investering rendeerde al te weinig omdat vooral contra-productieve aanpak gesubsidieerd werd
We gaan wel akkoord met de stelling van het Rekenhof e.d. dat de aanzienlijke investering in het GOK-beleid al te weinig rendeerde. In de Onderwijskrant van september 1991 voerden we een campagne voor zorgverbreding. We omschreven uitvoerig wat een effectief achterstandsbeleid volgens ons betekende & contacteerden minister Van den Bosche en Co.
We protesteerden tijdig tegen het feit dat de overheid de zorgverbreding en GOK-ondersteuning in handen gaf van 3 universitaire GOK-steunpunten die een ontwikkelingsgerichte visie propageerden die haaks staat op een effectieve achterstandsdidactiek.
Het ging zelfs zo ver dat het Leuvens Steunpunt NT2 van Kris Van den Branden dat opgericht werd om de invoering van NT2 te ondersteunen al na een paar jaar poneerde dat intensief NT2 vanaf de eerste jaar van het kleuteronderwijs volstrekt overbodig was.
----------------------------------------------------------------- Bijlage 1 Koen Daniëls verduidelijkt zijn standpunt
Wil ik een IQ-test van elke leerling ? Neen. Wil ik dat bij onderzoek naar hoe effectief ons onderwijs is, ook de capaciteiten van leerlingen ook meenemen? Ja. Maar blijkbaar is het benoemen van (cognitieve) capaciteiten van kinderen als één van de verklaringsgronden voor presteren op school taboe.
Gisteren heb ik in het parlement gevraagd om bij uitspraken over hoe goed of slecht scholen het doen, bijvoorbeeld aangaande het GOK-beleid (gelijke onderwijskansen), er ook rekening moet gehouden worden met de capaciteiten van die kinderen. Je kan als leerkracht met alle kinderen keihard trainen op de 100 meter sprint. Na verloop van tijd zullen ze allemaal sneller lopen, maar de kans dat je iedereen zover krijgt dat ze Usain Bolt van het podium lopen, is klein. Komt dat omdat de leerkracht zijn best niet heeft gedaan? Zou kunnen, maar als iedereen sneller loopt als tevoren, dan is er vooruitgang. Er is dus "leerwinst". Maar het feit dat we niet iedereen onder de 9,58 seconden krijgen op die 100 meter, is ook te wijten aan de capaciteiten van de leerlingen. In sport durven we dat te erkennen. Als het dan aankomt op cognitieve capaciteiten, gaan sommige sociologen er nog altijd van uit dat iedereen gelijk is, dat iedereen evenveel cognitieve capaciteiten heeft. Als er dan verschillen zijn op het einde van de schoolcarrière tussen leerlingen, komt dit volgens hen alleen maar door die school.
Een school die bewust leerlingen achter zou houden of voor zou trekken. Die sociologen geloven heilig in de maakbaarheid van elke kind. Leerkrachten, directies en ook ouders zullen je (als ze eerlijk zijn) uitleggen dat de capaciteiten van kinderen verschillend, anders zijn. En dat sommigen inzake intellectuele capaciteiten meer mogelijkheden hebben dan anderen. Net zoals sommige kinderen inzake sportieve capaciteiten meer mogelijkheden hebben dan anderen. En dus dat je, hoe hard je ook je best doet, op bepaalde momenten botst op de sportieve, creatieve, intellectuele .... mogelijkheden die er zijn.
Iedereen wil dat de capaciteiten van kinderen maximaal ontwikkeld worden, ongeacht hun thuissituatie/sociaal-economische situatie. En daar sta ik 200% achter. Als pedagoog, als leraar, als ouder, als burger. Er is bovendien ook in wetenschappelijk onderzoek -en niet 1 onderzoekje- vastgesteld dat er een samenhang is tussen IQ en de sociaal-economische status van een gezin. Geen 1 op 1 causale relatie, maar een complexe en genuanceerde maar wel bestaande samenhang. Wil dat zeggen "gepredestineerd" - leg er je bij neer, zo is het? Absoluut niet. Wil dat zeggen dat in een kansrijk gezin er geen kind kan zijn met minder uitgebreide intellectuele capaciteiten? Neen. Maar de kans is, gezien de samenhang, wel iets kleiner. En dus kan het zijn dat de ene leerling die thuis geen Nederlands spreekt, sneller Nederlands leert dan een andere, zelfs bij dezelfde leerkracht. Omwille van ... verschillende capaciteiten.
Helaas wil een aantal mensen doen geloven dat ik zou voorstellen dat we een IQ-test moeten doen en op basis daarvan al of niet beslissen of we met een leerling aan de slag gaan. Absoluut niet! We moeten ons inzetten om bij alle leerlingen al hun talenten te ontwikkelen, ongeacht hun thuissituatie. Maar ik geef wel aan dat we niet blind mogen zijn voor de reële capaciteiten van leerlingen. Want zeggen tegen leerkrachten "als dit kind geen loodgieter/dokter/bakker/verpleger/ingenieur wordt, dan ligt dit aan uw onderwijs", dat is de eigenheid van kinderen onrecht aandoen. En zo is de cirkel rond : als we de capaciteiten van kinderen niet willen betrekken in onderzoeken over effectief onderwijs, dan zullen we zoals nu elk jaar 321 miljoen euro belastinggeld in gelijke onderwijskansen stoppen en over 15 jaar dezelfde vraag stellen als vandaag : wat werkt nu wel en wat niet.
Kleine noot in de marge: Minister Crevits wil extra inspectie inzetten om na te gaan of scholen hun best wel doen. Als er middelen zijn voor extra personeel, zou ik ze meer inzetten in scholen en klassen om leerlingen te ondersteunen.
Bijlage (VRT & Belga) 12 oktober
N-VA wil IQ van scholieren meten in onderzoek naar de efficiëntie van het gelijkekansenbeleid
N-VA-parlementslid Koen Daniëls stelt voor om het IQ van scholieren te meten bij nieuw onderzoek naar de efficiëntie van het gelijke onderwijskansenbeleid van de overheid (GOK). Dat heeft hij gezegd in het Vlaams parlement.
Frank Segers
Sinds 2002 voert de Vlaamse regering een gelijke onderwijskansenbeleid, waarbij ze basisscholen extra lestijden en werkingsmiddelen toekent voor kansarme kinderen. (Commentaar: sinds 1991 investeerde de overheid vooral in 3 universtitire Steunpunten voor zorgverbreding en GOK).
Maar uit een onderzoek van het Rekenhof blijkt dat de kansen voor kansarme kinderen in het gewone basisonderwijs de laatste vijf jaar nauwelijks verbeterd of zelfs verslechterd zijn in vergelijking met die van kansrijke leerlingen. Als indicator voor het succes van het beleid kijkt het Rekenhof vooral naar de richtingen in het secundair waarnaar de leerlingen doorstromen.
Maar dat is misschien niet de beste manier om te meten, zegt Daniëls, die pleit om ook te kijken naar de capaciteiten van de leerlingen om een uitspraak te doen over een school. Hij wil daarom in onderzoek naar het onderwijsbeleid ook het IQ van de leerlingen laten meten "Niet iedereen heeft dezelfde capaciteiten. We moeten opletten dat we niet alle verschillen in onderwijs gaan toewijzen aan sociale verschillen. Als we het over die sociale verschillen hebben, dan moeten we ook het IQ, de capaciteiten, van de leerlingen meenemen om te kunnen beoordelen of de leerkrachten hun best gedaan hebben of niet."
Niets doen is geen optie, vindt N-VA. "We geven nu al vijftien jaar GOK-middelen, maar de curve blijft vlak. We zien zelfs dat sommige kinderen uit de vierde generatie van allochtone families het slechter doen dan de eerste generatie."
Minister van Onderwijs Hilde Crevits (CD&V) vindt dat er voorzichtig moet worden omgesprongen met IQ-tests. "Die zijn immers cultuurgebonden. Bovendien kan je het onderwijs niet zomaar gelijkstellen met puur cognitieve ontwikkeling. Ik vind het belangrijk te benadrukken dat we toch iets meer verwachten."
Crevits is het er wel mee eens dat er iets moet gebeuren inzake de GOK-middelen. Een betere verantwoording waarvoor de middelen gebruikt worden, zoals onder meer Jo De Ro (Open VLD) suggereert, is een mogelijkheid. "Maar het is niet zo dat de beste verantwoorder ook de beste resultaten aflevert", waarschuwt ze.
De minister stelt voor om de onderwijsinspectie te versterken. "Zij zijn nu met 140 mensen voor 4.000 scholen, de vraag is of dat voldoende is. Misschien zit de sleutel in het versterken van de inspectieteams? Dan moeten we geen extra voorwaarden opleggen voor verantwoording." Crevits waarschuwt wel dat er momenteel geen budget is voor de versterking van de inspectie.
Universitaire lerarenopleiding in Frankrijk deugt volgens enquête en Talis-studie niet & leidde ook tot alarmerende niveaudaling van Franse leerlingen
Que pensent les nouveaux enseignants de leur formation ? Quatre ans après la mise en place des Espe, les doutes et les inquiétudes des néotitulaires sont toujours là affirme une enquête du Snuipp Fsu,
cafepedagogique.net
Universitaire lerarenopleiding in Frankrijk (ingevoerd in 1989) deugt volgens enquête en Talis-studie niet. Ze leidde tevens tot een alarmerende niveaudaling van de Franse leerlingen.
Uit een recente enquête blijkt dat ook toekomstige onderwijzers, regenten en licentiaten in Frankrijk beoordelen hun 'universitaire' lerarenopleiding nog steeds als volstrekt onvoldoende beoordelen. Zie (1). Die ontevredenheid bleek ook uit de TALIS-studie (zie 2).
In Vlaanderen verwachten beleidsmakers en universitaire lerarenopleiders veel heil van een masteropleiding voor onderwijzers, kleuterleid(st)ers en regenten.
(1) Enquête bij studenten
Trois sur quatre jugent leur formation insuffisante
*74% le jugent insuffisant en ce qui concerne la connaissance de l'élève, *70% pour la gestion de la classe et même *60% sur la connaissance des disciplines à enseigner.
70% des stagiaires se sentent débordés, un taux comparable à celui des années antérieures.
**87% ont le sentiment de ne pas être assez préparé pour avoir la responsabilité d'une classe, un taux en légère hausse par rapport à 2016 (85%) ou 2015 (82%).
(2) Des particularités déjà remarquées par Talis
En 2014, l'enquête Talis de l'OCDE montrait déjà la crise particulière des enseignants français.
Selon elle, le professeur français est celui qui s'estime le moins bien formé sur le plan pédagogique. Seulement 6 enseignants sur 10 se jugent suffisamment préparés sur ce terrain-là, alors qu'ils sont 9 sur 10 dans les autres pays.
----
Commentaar
In 1989 werd in Frankrijk de universitaire lerarenopleiding ingevoerd voor leerkrachten basisonderwijs en regenten: IUFM (Institut universitaire de la formation des maîtres.)
Dit voorbeeld inspireerde Georges Monard en Jan Adé (directeur hoger onderwijs op ministerie) en de universitaire lerarenopleiders om ook volop te pleiten voor een universitaire opleiding in Vlaanderen.
Wij waarschuwden dat die academisering van de opleidingen nefaste resultaten zou opleveren en bleven het model van de geïntegreerde beroepsopleiding verdedigen: dicht bij de praktijk vanaf de eerste dag en in handen van docenten die zelf dicht bij de praktijk staan, die ook verantwoordelijk zijn voor de lespraktijk van hun studenten = o.a. ook lessen helpen voorbereiden, bijwonen en beoordelen). We publiceerden o.a.: Universitaire lerarenopleiding: contradictio in terminis (Onderwijskrant, september 1991).
Het is o.i. geen toeval dat de Franse leerlingen de voorbije decennia steeds zwakker presteerden. Voor PISA-2015-wiskunde behaalde de Franse 15-jarigen amper 486 punten: dat is meer dan een jaar achterstand in vergelijking met de Vlaamse leerlingen.
Een van de grote kritieken in Frankrijk luidt dat de studenten er les krijgen van professoren onderwijskunde die al te ver afstaan van de praktijk en al te vaak pedagogische hypes propageren: constructivisme, Freinet, ... We stelden dat ook vast bij Vlaamse studenten die een jaar Erasmus volgden op een IUFM.
Wegens de vele kritiek werd de IUFM de voorbije 28 jaar al 3x hervormd, maar de klachten blijven.
Leerplancampagne Onderwijskrant deel 2: herwaarderen i.p.v. verlaten van schoolgrammatica
Leerplancampagne
Onderwijskrant deel 2: herwaarderen i.p.v. verlaten van schoolgrammatica, schools-
leren, jaarklasprincipes,vakdisciplines
i.p.v. expliciete instructie Deel 2
1.
Inleiding
De kopstukken van de onderwijsnetten betoogden de
voorbije maanden dat hun nieuwe leerplannen voor een ware cultuuromslagwillen zorgen: een nieuwe school die dehopeloos verouderde hedendaagse school
vervangt. Ze pakken graag uit met de vele zegeningen.Ze willenafstand nemen van de schoolgrammatica & jaarklasprincipes, van
de klassieke curriculum-samenhang en het
schoos-leren.. Ook de leerboeken/methodes
moeten het ontgelden. Vakkenoverschrijdende/geïntegreerde aanpak en werken met
brede leerdomeinen is ook een van de nieuwe stokpaardjes. Men vergeet hierbij o..a. datwe in het s.o. geen leraren
hebben die over de deskundigheid beschikken voor al die
deeldomeinen .
2. Schoolgrammatica,
curriculum-samenhang, schools-leren, belang van klassieke leerplannen &
leerdoelen
Vooraleer we in punt 3 illustreren hoe onderwijskoepels
en nieuwlichters radicaal afstand willen
nemen van eeuwenoude schoolgrammatica, omschrijven we eerst een aantal kenmerken van
de schoolgrammatica, het schools-leren en de jaarklasprincipes die niettegenstaande
de vele aanvallen van de voorbije eeuw grotendeels overeind zijn gebleven. We hopen uiteraard dat ze ook de huidige
orkaan zullen doorstaan. Volgens Larry
Cuban, professor onderwijsgeschiedenis, hebben scholen scholen in alle landen al meer
dan 100 jaar de storm van kritiek op de schoolgrammatica & jaarklasprincipes
grotendeels doorstaan.De Engelse beleidsmakers namen de voorbije jaren
expliciet afstand van de onstscholende aanpakken die sinds het Plowden Report van 1957
binnendrongen in hun onderwijs. Ook mevrouw Plowden, de voorzitster bij de opstelling van dit rapport,
nam er radicaal afstand van (zie punt 4).
In deel 1 formuleerden de professoren Masschelein en
Simons al een aantal kenmerken van het schoolsleren en van de identiteit van
een echte school.Ze wezen op
fundamentele verschuivingen in het dominerend debat over de nieuwe
eindtermen/leerplannen: van een
onderwijsinstelling naar een leeromgeving, van disciplineren naar
monitoren/begeleiden, van normalisering -algemene normen - naar
personalisering.Daardoor komt
volgens enhet schools-leren, de
klassieke identiteit van de school, de schoolgrammatica in het gedrang. We diepen dekenmerken vanhet
schools-leren nu verder uit en in punt 3 confronteren we dit met de visie van
de onderwijskoepels en nieuwlichters die hiervan afstand nemen.
Deal vele
decennia en in alle landen toegepaste schoolgrammatica kenmerkt zich vooreerst
door eentotale curriculum-samenhang binnen een context van jaarklassen..
Die samenhang komt tot uiting in(1) de gemeenschappelijke curriculumkaders in de
leerplannen met leerstofpunten veelal per jaarklas die aansluiten bij de
vakdisciplines, (2)in de nauw hierbij aansluitende
leerboeken/methodes die leerkrachten gebruiken, (3) een klaspraktijk die de curriculum-samenhang
&gezamenlijke normen doortrekt tot
op het niveau van de klas(4) vormen van
niveaubewaking via nationale toetsen die aansluiten bij de
leerplandoelstellingen(via b.v.nationale toetsen in Finland eind 3de en 6de
leerjaar, via eindtermentoetsen en via diocesane examens in het 4de en 6de leerjaar
in Vlaanderen, ).
Naast en samen met diecurriculum-samenhang kenmerktde
schoolgrammatica zich door de aanwezigheid
van voldoende expliciete directe instructie waarbij de leraar meester
blijft en niet gereduceerd wordt tot een coach/begeleider. Geen focus dus op
leerling-gecentreerde en gepersonaliseerde vormen van leren,die eveneens totont-scholing zouden leiden.Geen open leertrajecten; typische
schoolklassen en geen open leeromgevingen of zgn. Learning Parks waarin
Crevits en Co in Vlaanderen 2050 voor kiezen.Zo stelde ook minister Marleen Vanderpoorten destijds al dat de meesteer niet langer
vooraan in klas mocht staan.
Bij
dit alles spelen ook de leerboeken als instrumenten voor de leraar een
belangrijke rol; en dit staat haaks op de hetze die de
laatste tijd gevoerd wordt tegen het gebruik van leerboeken/methodes en
werkboeken. Leerboeken verschaffende leraren dagelijksde gedetailleerde kennis die slechts
impliciet besloten ligt in de leerplannen, maar meer in de traditie van de
vakdisciplines en praktijkervaring. Het zijn ook ervaren leraren met meer
zicht op de vakdisciplines die meestal participeren aan de opstelling van de
leerplannen en van de leerboeken.
De
leerboeken zorgen voor de instrumentalisering van de leerstofdoelen.Ze zijn veelalde belangrijkste oriëntatiebasis en steun voor de dagelijkse praktijk
van b.v. leerkrachten lager onderwijs die een groot aantal vakken moeten geven
en ook met meer diverse zaken moeten bezig zijn dan vroeger het geval was. Ook
voor de meeste leerkrachten in de lagere
cyclus s.o. die wel minder vakken geven, maar veelal wel in meerdere leerjaren,
bieden leerboeken de nodige ondersteuning... Zo weten de leerkrachten ook wat precies van hen verwacht wordt in een
bepaald leerjaar en wat de leerlingen al de vorige leerjaren geleerd hebben.
Die leerboeken zorgen ook voor de nodige gemeenschappelijkheid tussen de
verschillende scholen en schoolnetten; - belangrijk ook als leerlingen van school of
schoolnet veranderen.Ze biedenverder ook een belangrijke steun voor zorg-
of remedieerleerkrachten, voor parascolaire ondersteuning van bepaalde
leerlingen, en voor de ouders en voor leerlingen die wegens ziekte een aantal lessen moeten missen. Leerboeken/methodes liggen mede aan de basis van onze sterke Vlaamse onderwijstraditie.
Scholenin bepaalde landen kunnen zich
soms de aankoop van leerboeken minderpermitteren. Dit laatste is volgens tal van onderwijsexperts ook het
geval in Franstalig België; en dit
verklaart volgens hen mede de lagere leerprestaties cf. ook publicaties van
Nico Hirtt.
Het Vlaams onderwijs evolueerde de voorbije decennia wel
voortdurend maar met behoud van de basisgrammatica &
jaarklasprincipes.In de meeste landen
werkt men overigens met nationale leerplannen en zijn er zelfs meer nationale
niveau-bewakende toetsen dan in Vlaanderen ook b.v. in Finland.Waar gewerkt wordt met nationale leerplannen
zijn uiteraard geen eindtermen nodig. Ook in Vlaanderen zorgden de door het
ministerie opgelegde leerplannen voor het Rijksonderwijs destijds voor het
gemeenschappelijke kaderwaarmee ook de
leerplannen voor het vrij onderwijs rekening moesten mee houden.
3.Onderwijskoepels en nieuwlichters nemen
afstand van eeuwenoude schoolgrammatica
DeVlaamse
onderwijskoepels en Co willen nu afstand nemen van de typische
schoolgrammatica. Dit komt op tal van vlakken tot uiting.Zeschakelen
nu naar eigen zeggen over op open leerplannen die veel vrijheid laten voor de
leerkrachten en scholen.Ze gewagen van
sterke ontstoffing van de leerinhouden,geïntegreerde leerplannen, leerplannen die enkel nog puzzelstukken
aanbieden, leerplannen die vertrekken van de 12 sleutelcompetenties en niet
langer van de vakdisciplines Ze pleiten ook voor ontwikkelend,
leerlinggericht, ontdekkend, constructivistisch onderwijs. Nergens wordt
gewezen op het belang van expliciete instructie. In publicaties over de
nieuweleerplannen en de toekomst van
het Vlaams onderwijs wordt veelal ook geopteerd voor open leertrajecten,
ontwikkelend en ontdekkend leren, gedifferentieerd/gepersonaliseerd.leren, leerparken i.p.v. scholen, .
3.1 RevolutionaireZILL-onderwijsvisie
Lieven Boeve pakte op28 september triomferend uit met de nieuwe ZILL-leerplannen voor het
basisonderwijs .Boeve volgens BELGA-bericht:"Zin in leren! Zin in
leven! " maakt lerarenteams eigenaar van het leren op school. Het leerplan
vertrekt van het meesterschap van de onderwijsprofessionals. Geïntegreerd over
vakken en leergebieden heen, kunnen leraren creatief vorm geven aan hun
onderwijs, rekening houdend met de specifieke leerlingen in de klas en de
context van de school. Het nieuw leerplan van het katholiek basisonderwijs, dat
op 1 september 2018 van start gaat, moet schoolteams zuurstof geven en hen
stimuleren om vernieuwend aan de slag te gaan. Volgens Boeve schept het ook geen probleem dat de nieuwe eindtermen er
nog niet zijn. Volgens hemmag men die
eindtermen slechts algemeen en vaag formuleren
zodat men er vele richtingen mee uit kan.
ZILL pleit voor
een totaal andere aanpak inzake leerplannen en pedagogische aanpak. In Forum
van januari 2015 stellenMachteld
Verhelsten Kris De Ruysscherdat het om een echte perspectiefwissel gaat, om een resolute klemtoon op het
ontwikkelingsgerichte karakter van de doelen en van de didactische aanpak naar
het model van het huidige kleuteronderwijs: actief leren, verantwoordelijkheid geven aan
jongeren voor eigen leerproces, contextueel & ontdekkend leren,...Als verantwoording voor de
perspectiefwissel lezen we: Nieuwe
inzichten vanuit wetenschappelijke hoek over didactiek & leren bij kinderen
werden nog niet in het (oude) leerplanconcept geïntegreerd. De zgn.
nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn helemaal niet nieuw. Die o.i.
controversiële inzichten staan ook al in de Uitgangspuntenbij de eindtermen van 1995 en stonden zelfs
al in 1900 in het boek De eeuw van het
kind van Ellen Key. Die zogezegd
nieuwe inzichten worden overigens door de meeste praktijkmensen, leerpsychologen
en onderwijsdeskundigen ten zeerste gecontesteerd We namen er zelf ook al
expliciet afstand van in het vorige leerplan wiskunde van 1998. Ook volgens
PISA-2015 en tal van studies is b.v. nog steeds het model van expliciete/directe
instructie het meest effectief, en niet constructivistisch en ontdekkend leren.
Verhelst
en De Ruysscherschrijven verder : In de geest van het ontwikkelingsplan voor de kleuterschool gaan we uit
van een indeling op basis van persoonsgebonden en cultuurgebonden
ontwikkelvelden met onderliggende ontwikkelthemasLeerplannen zullen niet langer verwijzen naar
vakdomeinen en hun klassieke rubrieken, maar naar brede ontwikkelvelden.
Ook klassieke leerplannen en leerboeken/methodes moeten
volgens ZILL de helling op. Er komen
enkel nogeen soort raamleerplannen met
puzzelstukken. Leerplanverantwoordelijke Ria
De Sadeleer repliceerde op de DCBAO-vergadering van 17 juni 2015 over ZILL:
Gesneden broodkunnenen zullen de nieuweZILL-leerplannenniet geven.
Daarvoor is de schoolpopulatie te divers geworden.De leerkrachtenmoeten volgens de ZILL-visie de leerinhoud
meer afstemmen op de uiteenlopende behoeften van de specifieke leerlingen via
eigen en dagelijkse schoolwerkplan-werking. Sterk gepersonaliseerd en gedifferentieerd
leren dus.
Omwille
van het gepersonaliseerd leren en het ontdekkend lerenmoeten ook de klassieke methodes/leerboeken
volgens ZILL verdwijnen.In ZILL-publicaties wordthetgebruik van methodes door
leerkrachten als nefast bestempeld. Methodes
zouden leiden tot passiviteit bij de leerkrachten en leerlingen en diepgaand
leren belemmeren. ZILL poneert:We moeten ook verder evolueren van
(leer)methodes naar databanken met inspiratiebronnen.Wat wij van de uitgeverijen verwachten is
anders dan in het verleden. Wij verwachten van de uitgevers dat zij enkel
inspiratiemateriaal aanmaken dat gekoppeld wordt aan de persoonsgebonden en aan
de cultuurgebonden ontwikkelvelden. Wij verwachten dus dat de uitgeverijen een
toegankelijke tool ontwikkelen die kan aangesloten worden op de centrale rooter
die ontwikkeld wordt door de koepelen
die gratis ter beschikking wordt gesteld aan al onze scholen. Hun deel kan
betalend zijn. Op dit moment is het antwoord van de uitgeverijen nog niet
voldoende wat het VVKBaO betreft. Op dit moment is hetzeer stil!
Het is o.i. ook duidelijk dat ook de koepelmensen niet weten wat het ontwerpen
van inspiratiemateriaalconcreet zou
betekenen. Dit zou voor die uitgevers ook financieel niet haalbaar zijn.De grote bezorgdheid om het opdoeken van
klassieke leerplannen en methodeskwam
inkritische vragen van
vertegenwoordigers van directeurs op de DCBAO-vergadering van 17 juni 201 tot
uiting. . Eendirecteur stelde de
vraag:Is er dan vanuit het
leerplanconceptgeen ruimte meer voor
methodes? Daarmee werken de leerkrachten toch wel heel vlot. Een andere: Uitgeverijen spelen toch ook wel een
belangrijke rol bij de vormgeving en de praktische toepassing van de
leerplannen. In voor PISA- en TIMSS sterk presterende landen als
Singapore, Shanghai, Finland, Vlaanderen spelen methodes een belangrijke rol.
In Engeland is het stimuleren van het opstellen van zo degelijk mogelijkeleerboeken/methodes momenteel een
beleidsprioriteit. In Vlaanderen zou dit o.i. ook een beleidsprioriteit moeten
worden.
Elke
school/leerkracht moet eigen schoolwerkplan opstellen? Dagelijks
schoolwerkplannen
Waarop kunnen leerkrachten zich nog oriënteren alser geen klassieke methodes en leerplannen
meer zijn? De oplossing volgens ZILL luidt:de leerkrachten moeten zelf elke dag
schoolwerkplannen en zo weer eigenaar worden van het leerproces.De scholen en leerkrachten moeten volgens d
ZILL met de aangeboden puzzelstukken schooleigen puzzels leggen. Ze
beroepen zich hierbij ook op het decreet basisonderwijs van 1997 dat de scholen
verplicht een eigen schoolwerkplan op te stellen. Dit decreet adviseert descholen ook om af te stappen van het werken
met jaarklassen.
De keuze voor meer open raamleerplannen en tegen het
gebruik van methodes,gaat dus gepaard
met het promoten van het werkenmet een
uitgebreid schoolwerkplan per school, van elke dag schoolwerkplannenals alternatief. Ria De Sadeleer en Ludo Guelinxsteldendat elke school een
specifiek en uitgebreid schoolwerkplan moet opstellen: We willen schoolwerkplanning herwaarderen als instrument voor de
schoolontwikkeling en onderwijsvernieuwing. Het decreet op het basisonderwijs
(1997) stelt dat elk schoolbestuur (!) voor elk van zijn scholen een
schoolwerkplan moet opmaken. Dat betekent meteen dat geen twee scholen
hetzelfde schoolwerkplan kunnen voorleggen.
De Guimardstraat-koepelgeeft toe dat de scholen en leerkrachten beide verwachtingen al 20 jaar
naast zich neerlegden.De idee dat elke
school zijn eigen schoolwerkplan moet opmaken dateert eigenlijk al van de tijd
van het VLO (Vernieuwd Lager Onderwijs) opgestart op 1 september 1973. We
stelden toen al dat dit een onnodige en niet haalbare opdracht was en na 44
jaar stellen we vast dat de scholen daar ook niet op ingingen.
Met het argument van de toegenomen diversiteitstelt ZILL datenkelnog sterk gedifferentieerd en persoonsgebonden onderwijs mogelijk en verantwoord
is. Vandaar ook de beklemtoning van het dagelijks schoolwerkplan- werken van
de leerkrachten. Bij het uittekenen van
de ZILL-leerplanvisie gingen Lieven Boeve ende onderwijskoepel er ook nog van uit dat het buitengewoon onderwijs
afgeschaft zou worden, waardoor het leerlingenpubliek nog diverser zou worden.
Ook nog op 15 december 2016 verkondigde Lieven Boeve dat het b.o. zou en moest
afgeschaft worden.
Dat de koepel aanstuurt op een ontwikkelingsgerichte kanteling van ons onderwijs, blijkt ook
uiteen de bijdrage over de contouren
voor het nieuwe leerplan wiskunde. In Zin in wiskunde beweert Sabine Jacobs dat ons huidig
levensvreemd wiskundeonderwijs nietecht
zinvol is en enkel weerzin opwekt bij de leerlingen (in: school + visie,
december 2015).We lezen o.a.: De leerlingen zien het verband niet tussen
het dagelijks leven en de saaie stof. Haar verlossend alternatief sluit
aan bij de zgn. ontwikkelingsgerichte, constructivistische en contextuele
aanpak van het Nederlandse Freudenthal Instituut, die er tot een
wiskunde-oorlog en niveaudaling leidde.De leerlingen moeten zoveel mogelijk hun eigen(zinnige) be-
rekeningswijzen e.d. construeren vanuit alledaagse probleemsituaties. Het
belang van de klassieke inhouden van de wiskunde als vakdiscipline wordt sterk
gerelativeerd (zie aparte bijdrage over wiskundeonderwijs op p. 35 e.v.). Zon wiskundeonderwijsverwachtal te veel van de leerling die zijn wiskundekennis zelf construeert. We
namenbij de opstelling van het leerplan
wiskunde van 1998expliciet afstand van
de visie die de koepel nu propageerten
werden daar destijds voor geprezen door Jan Saveyn, detoenmalige pedagogische coördinator van de
koepel.
Ontwikkelingsgerichte
aanpak kleuteronderwijs als model voor lager onderwijs!?
In een bijdrage in school+visie vanmaart 2015 verwijst de koepel voor de zgn.
ontwikkelingsgerichte aanpaknaar het
model naar de aanpak in het kleuteronderwijs. Enkel het huidige
ontwikkelingsgericht concept van het kleuteronderwijs zou ten volle hetopvoedingsproject van het katholieke
onderwijs ondersteunen. De lagere school zou in de toekomstmeer moeten werken als de kleuterschool en
als verwoordin hetzgn. opvoedingsproject.Maar precies die ontwikkelingsgerichte
aanpak van het kleuterstelt o.i. problemen. Een centrale gedachte in het Ontwikkelingsplan luidt: Kinderen tot 7 jaar ontwikkelenzich eerder op een incidentele en speelse,
minder gerichte wijze enwe moeten
inspelen op de individuele noden en rijpheid van elk kind.Deontwikkelingsdoelen voor het kleuteronderwijs en het ontwikkelingsplan
van 20 jaar geleden zijn opgesteld vanuit een overwegend kindvolgend
ontwikkelingsmodel: child-development-approach, developmental-constructivist
approach, ervaringsgerichte aanpak ...In tal van recente studieswerd
de voorbije jaren en maanden aangetoonddat zon aanpak ook voor het kleuteronderwijs minder effectief is dan
een meer uitgebalanceerde aanpak, een mengeling van kindgerichte en
aanbodgerichte activiteiten die in steeds meer landen wordt toegepast. Zon
evenwichtige aanpak bevordert meer gericht de taal-en woordenschatontwikkeling,
het beginnend lezen en rekenen ...,en
tegelijk ook attitudes die belangrijk zijn voor de schoolrijpheid:concentratie- en doorzettingsvermogen,aandachtig leren luisteren,gerichtheid op de leerkracht en de
medeleerlingen ... In TIMSS-2015 wordt geconcludeerd dat ons Vlaams
kleuteronderwijs te weinig aandacht besteed aan aanbodgerichte activiteiten en
pre-academische vaardigheden.We
betreuren dan ook dat ZILL-curriculum voor het kleuteronderwijs geen rekening
houdt met de recente studies en ontwikkeling in tal van landen en met het feit
dat ook veel van onze kleuterleerkrachtenniet zomaar ontwikkelingsgericht werken.En ZILL wil nu naar eigen zeggen die
kindvolgende aanpak ook doortrekken in het lager onderwijs.
Geïntegreerde leerplannen en vakkenclusters voor het s.o.?
Bij de aankondiging van de ZILL-leerplannen voor het basisonderwijs op 28 september stelde Lieven Boeve dat de ZILL-leerplanfilosofie zou doorgetrokken worden naar het s.o. -et inbegrip van geïntegreerde leerplannen. De COC-lerarenvakbond maakt zich daar terecht grote zorgen over.
"Vakken clusteren is slecht voor de kwaliteit van het onderwijs".
Brigitte Vermeersch schreef op de VRT-website: Binnenkort kunnen de onderwijsverstrekkers ervoor kiezen om bepaalde vakken te clusteren. De christelijke onderwijsbond COC vreest dat dit tot kwaliteitsverlies zal leiden, omdat vakleerkrachten dan ook delen van andere vakken waar ze niet voor opgeleid zijn zullen moeten geven. Tot nog toe besliste de Vlaamse regering welke vakken moeten worden gegeven op school, maar dat staat op het punt te veranderen. De Vlaamse regering heeft daarvoor een voorontwerp van decreet klaar dat wel nog moet worden goedgekeurd in het Vlaams Parlement. Als het erdoor komt kunnen leerplanmakers zoals het Katholiek Onderwijs of Gemeenschapsonderwijs ervoor kiezen om bepaalde vakken samen te clusteren; zoals een cluster milieu en maatschappij b.v.
De christelijke onderwijsbond COC vindt dat geen goede zaak. Om verder te gaan op bovenstaand voorbeeld: vakleerkrachten die zijn opgeleid om geschiedenis te geven zouden op die manier ook aardrijkskunde en biologie moeten geven, vakken waar ze niet voor zijn opgeleid. "Dat is niet goed voor de kwaliteit", zegt Koen Van Kerkhoven van de COC."
3.2Uitspraken over nieuwe OVSG-leerplannen
Patriek Delbaere, algemeen OVSG-directeurwekte onlangs in de bijdrageSleutelcompetenties
onderwijs doen werkenis de opdracht de indruk dat ook het onderwijs van
steden en gemeenten een totaal andere richting uit wil. Delbaere sloot zich
hierbij aan bij de visie van prof. van
den Branden vertrekken van de sleutelcompetenties voor de 21ste eeuw - met
inbegrip van Van den Brandens modieuze prietpraat als wiskunde, taal, wetenschappen doen werken-alsof de klassieke aanpakken niet werkten en
weinig leerresultaat opleverden.
Delbaere schrijft verder: Niet te veel standaardisering want de diversiteit in klas en school is
reuzen groot en vraagt eerder maatwerk dan confectie. Daarom moeten we zodra de
einddoelen zijn vastgelegd, onze leerlijnen en leerplannen herdenken. Niet
alleen de inhoud, maar ook de hoeveelheid en de mate waarin ze
competentiegericht zijn. Te veel standaardisering is uit den boze. En zo maken
we de leraren weer meester van het proces en plaatsen we de leerling centraal.
Bovendien dagen deze ontwikkelingen leraren uit om, ieder vanuit hun eigen
expertise en kennis, samen onderwijs te maken en de muren van de klas of het
vak te doorbreken Het wordt de uitdaging om deze basiscompetenties samen te
brengen in de onderwijstijd waarover de school beschikt en al dan niet aan te
bieden via de huidige vakkenstructuur.
4. Herwaardering schoolgrammatica, klassieke
leerplannen en leerboeken, expliciete instructie in Engeland: haaks op debat in
Vlaanderen
De beleidsmensen in Engeland zagen de voorbije jarenvooral heilin het terug beter aansluiten bij schoolgrammatica en het schools-leren:klassieke leerplannen met leerstofpunten per
leerjaarvanerbij aansluitende methodes/leerboeken en van
meer expliciet instructie, De
beleidsmensen spiegelen zich hierbijaan
landen die al lang hoog scoren voor PISA e.d. als Singapore, Finland We
voegen er Vlaanderen aan toe.
De beleidsmakers stelden meer klassieke en eisende
leerplannen op. Maar vonden dat op zich niet voldoende. De onderzoeksdirecteur
van Cambridge Assessment Tim Oates, voert aan dat internationaal goed scorende
landenveel meer gebruik maken van
duidelijke leerplannen en leerboeken dan in Engeland het geval is. Ook
onderwijsminister minister Gibb is van mening dat een degelijk leerboek
leerkrachten in sterke mate kan helpenom het niveau van hun onderwijs te verhogen en om tegelijk de taaklast
in de perken te houden.Leerboeken zijn
volgens Gibb en Oatescruciaal voor het
verhogen van de standaarden,maar jammer
genoeg werd hun rol de voorbije decennia Engeland ernstig verwaarloosd.
Ik
zou graag zien dat alle scholen, zowel basisscholen als middelbare scholen, in
de meeste academische vakken gebruik maken van schoolboeken van hoge kwaliteit,
waardoor we dichter bij de norm komen vanlanden met hoge prestaties ",aldus de minister. We merken ook dat b.v. nu
voor wiskunde soms handboeken uit Singapore of China gebruikt worden. Engeland
neemt nu initiatieven ter ondersteuning vanhet opstellen van degelijke leerboeken. Jammer genoeg hebben onze
beleidmakers en onderwijskoepels het belang hiervan nog niet ingezien.
Integendeel: ze sturen eerder aan op hetniet langer gebruiken van methodes/leerboeken. En zo ontstond er de
voorbije maanden zelfs een hetze tegen het gebruik ervan..Pedagoge Ilse Geerinck publiceerde op 21
augustus in De Standaard de opiniebijdrage Gooi die invulboeken in de
prullenmand.Werken met werkboekenbedwelmt en deactiveert leerlingen. Meer
nog, het vraagt van hen (en van de leraren) een zekere slaafsheid en
onderdanigheid, aldus Geerinck. En verder luidt het: Leraren moetenzelfweer eigenaar worden van het lesmateriaal waarmee ze werken. Dat vraagt
om een andere pedagogische aanpak: vooraf zelf nadenken over het parcours dat
je met de leerlingen wilt afleggen, en over het materiaal (teksten, oefeningen
..). Zie ook aparte bijdrage over dit thema met reacties uit de klaspraktijk.
We bestedenverderop in dit nummereen
afzonderlijkebijdrage aan de
koerswijziging in Engeland. Maar Vlaamse beleidsverantwoordelijken,
onderwijskoepels willen nu precies afstand nemen van die effectieve
aanpakken.
Leerplancampagen Onderwijskrant: halt aan dreigende ont-scholing & nivellering
Start leerplancampagne Onderwijskrant: onderwijskoepels en nieuwlichters willen met nieuwe leerplannen klassieke schoolgrammatica en schoolsleren verlaten. Halt aan nivellerings- en ont-scholingscampagne. Deel 1
Deel 1: Vaarwel klassieke schoolgrammatica en schoolleren & recente kritiek van professoren en docenten
1 Geen klassieke leerplannen en methodes meer, gepersonaliseerd leren, doorbreken schoolgrammatica & jaarklasprincipes, ont-scholing
De kopstukken van de onderwijsnetten, Lieven Boeve, Raymonda Verdyck & Patriek Delbaere betoogden de voorbije maanden dat hun nieuwe leerplannen voor een ware cultuuromslag willen zorgen. Ze nemen radicaal afstand van de schoolgrammatica & jaarklasprincipes, van de klassieke curriculumsamenhang en de klassikale aanpak van het leerproces. Ook de klassieke leerboeken/methodes moeten het ontgelden.
Een aantal nieuwlichters als prof. Kris Van den Branden propageren gelijkaardige voorstellen. Ook de VLOR-kopstukken sluiten zich hierbij aan. Omdat ze wisten dat Van den Branden verkondigde dat het Vlaams onderwijs hopeloos verouderd is, nodigden ze hem uit als spreker op de VLOR-startdag van september 2015.
De Vlaamse onderwijskoepels en een aantal nieuwlichters nemen dus radicaal afstand van de typische schoolgrammatica. Dit komt op tal van vlakken tot uiting. Ze schakelen nu naar eigen zeggen over op open raamleerplannen. Ze gewagen van sterke ontstoffing van de leerinhouden, geïntegreerde leerplannen, leerplannen die enkel puzzelstukken aanbieden, leerplannen die vertrekken van de 12 sleutelcompetenties en niet langer van de vakdisciplines Ze pleiten ook voor open leertrajecten, en voor ontwikkelend, leerlinggericht, ontdekkend, constructivistisch en gepersonaliseerd onderwijs. Nergens wordt gewezen op het belang van expliciete instructie. Ook in de officiële eindtermen-consultatiecampagne weerklonken de ont-sccholingsrefreintjes.
De Nederlandse Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) onderzocht onlangs de leerplansituatie in Finland, Noorwegen, Schotland , Australië en Vlaanderen. De SLO stelde vast dat in al die landen de curricula tamelijk gedetailleerde specificaties van doelen en inhouden bevatten, vaak ook met leerstofpunten en streefniveaus per leerjaar of cluster van leerjaren. Ook in Aziatische landen als Singapore, Shanghai, en in Vlaanderen is dit het geval.
De beleidsmensen in Engeland zagen de voorbije jaren enkel heil in het terug invoeren van de klassieke schoolgrammatica: duidelijke leerplannen met leerstofpunten per leerjaar, herwaardering van basiskennis en basisvaardigheden & vakdisciplines, gebruik van degelijke methodes/leerboeken, expliciete instructie, De beleidsmensen spiegelen zich hierbij aan landen die al lang hoog scoren voor PISA e.d. als Singapore, Finland Maar in Vlaanderen willen de onderwijskoepels en nieuwlichters de klassieke leerplannen en schoolgrammatica opdoeken. Ze verwijzen hierbij ook naar PISA-2015 die concludeerde dat landen met veel expliciete instructie het hoogst scoorden; maar die conclusie wordt in het debat over de toekomst van het Vlaams onderwijs met opzet verzwegen.
De vele nieuwlichterij-geluiden & aangekondigde cultuuromslagen in debatten over de nieuwe eindtermen en leerplannen, in publicaties over de toekomst van het Vlaams onderwijs, stimuleerden tal van professoren en docenten de voorbije maanden om een kritisch geluid te laten horen ten aanzien van al die neomanie en beloofde zegeningen.
Onderwijskrant publiceert al een paar jaar kritische publicaties en waarschuwingen over het debat over de leerplannen/eindtermen. Nu er meer en meer steun komt, lijkt het moment geschikt om een Onderwijskrantcampagne rond die thematiek op te starten. Mede gesteund door het feit dat we met vroegere Onderwijskrantcampagnes en petities erin slaagden het tij te keren, hopen we dat we alsnog de aangekondigde ont-scholing kunnen voorkomen, of minstens indammen.
In deel 1 geven we een overzicht van een aantal recente kritische reacties vanwege professoren en docenten. . In deel 2 illustreren we dan uitvoerig hoe de onderwijskoepels e.d. aansturen op ont-scholing, op het verlaten van de klassieke schoolgrammatica. We formuleren er ook de kritiek op de laagdunkende opstelling van tal van beleidsmakers ten aanzien van leerplannen en leerboeken/ methodes. Tot onze verbazing stellen we vast dat ook veel beleidsmakers en zelfs leden van de commissie onderwijs het belang van klassieke leerplannen en leerboeken/methodes in vraag stellen.
2. Masschelein en Simons: pleidooi voor behoud schoolsleren & tegen ont-scholing
De Leuvense pedagogen Masschelein & Simons publiceerden vorige week het boek De leerling centraal in het onderwijs? Grenzen van personalisering (Acco, Leuven), waarmee ze aan de alarmbel willen trekken. Ze wijzen er op dat in het recente debat over de nieuwe eindtermen/leerplannen beleidsmakers e.d. uitpakken met de leerling centraal, ontwikkelingsgericht onderwijs, gepersonaliseerd/gedifferentieerd leren, open leertrajecten Dit wijst volgens hen op fundamentele verschuivingen: van een onderwijsinstelling naar een leeromgeving, van disciplineren naar monitoren/begeleiden, van normalisering (algemene normen)- naar personalisering. Daardoor komt het schoolsleren , de klassieke identiteit van de school, de schoolgrammatica in het gedrang.
De kerngedachte in het boek luidt: "De uitdaging is duidelijk: de leerling meer centraal plaatsen komt heel vaak neer op een minder centrale plaats van de school. Maar, zo vragen de auteurs zich af, wat als dat ont-scholen niet in het belang van de leerling is? Wat als dat ont-scholen de vorming, vrijheid, gelijkheid in het gedrang brengt?" De auteurs vrezen dat leerlingen steeds meer aangesproken vanuit hun verschillen, dan vanuit wat ze onderling gemeen hebben, en niet langer vanuit algemene normen. Het institutionele perspectief dat vandaag ook sterk aanwezig is (in traktaten over het onderwijs van de toekomst) gaat ervan uit dat de manier waarop we vandaag het onderwijs organiseren, namelijk gezamenlijk leren binnen een vastgelegde tijd en plaats de school als instelling niet meer van deze tijd is (zie ook aparte bijdrage over dit boek.)
Simons en Masschelein blijven opteren voor het behoud van de klassieke schoolgrammatica, voor schoolsleren : Het schools (klassikaal) leren is b.v. ook tijd -en plaatsafhankelijk leren in een bepaalde tijd en in klas een vastgelegd curriculum leren en zo onderscheidt het zich ook van open leertrajecten e.d. Het actuele pleidooi voor gepersonaliseerde vormen van leren belooft een soort (individuele) vrijheid - een bevrijding van de (algemene) norm. Maar als je bekijkt hoe dat concreet georganiseerd wordt, dan moeten we ons afvragen welk effect dat zal hebben voor de leerlingen. Ook volgens ons is zon gepersonaliseerd leren moeilijk te organiseren en wijst veel onderzoek erop dat sterke individualisatie binnen de klas tot niveaudaling leidt. In een recent rapport wees ook de Nederlandse Onderwijsraad op de gevaren verbonden met de leerling centraal en personaliseren i.p.v. de school als een collectieve aangelegenheid.
3. Kritiek van Dirk Van Damme (OESO) & prof. Wim Van den Broeck (VUB)
Ook Dirk Van Damme (OESO) drukte - op 9 juni j.l. zijn grote bezorgdheid uit. Hij schreef: Het debat over de nieuwe eindtermen en leerplannen gaat voorbij aan de essentie, namelijk dat veel uitspraken over eindtermen e.d. getuigen van vandaag achterhaalde onderwijskundige concepten: constructivisme, overtrokken pedagogisch optimisme, , te radicale verwerping van kennis, naïeve visie op abstractie. Prof.-psycholoog Wim Van den Broeck van de VUB en vele anderen sloten zich aan bij de bezorgdheid van Dirk Van Damme.
4 Docenten hoger onderwijs : Schrijf onderwijs old school niet te snel af
In het opiniestuk Schrijf onderwijs old school niet te snel af (De Tijd, 7 juni) waarschuwden vier hogeschooldocenten: Een stroom van hippe termen als generieke, contentvrije 21st century skills, probleemoplossend werken, kritisch denken, creativiteit mondt uit in het al even hippe problembased-learning, flipping the classroom, inquiry-learning.
Directe instructie en eenvoudige kennisoverdracht zijn, u raadt het, old school. Deze manier van denken wordt onder druk van invloedrijke opiniemakers zonder veel kritische reflectie overgenomen. Het klinkt ook allemaal stoer en cool en vernieuwend, maar wat zeggen de cijfers? Ze leggen vervolgens uit dat die hypes haak staan op wat de cognitieve leerpsychologie en PISA-2015 ons leert.
De opstellers van de opiniebijdrage: Bart Derre (lector vakgroep Commerciële Economie & Ondernemen HoGent, Luc Vandingenen (algemeen directeur BTI Studios nv, coach keuzevak ondernemen en opleidingstraject ondernemen voor docenten HoGent), Koen Smets (gastdocent en coach opleidingstraject ondernemen voor docenten HoGent), en Mathieu Weggeman, hoogleraar TU/e, Faculteit Industrial Engineering & Innovation Sciences
5. Standpunt van 9 professoren van verschillende universiteiten
Op 29 augustus namen 9 professoren afstand van de neomanie-geluiden in de opiniebijdrage "Geef de klas terug aan de leraar (De Morgen) Christian Laes -UA, Rik Torfs- KU Leuven), Herman De Dijn (filosoof KU Leuven), Ann Dooms -VUB), Wouter Duyck - UGent), Wim Van den Broeck - VUB), Toon Van Hal - KU Leuven), Stijn Van Hamme -UGent), Guy Vanheeswijck UA).
Zo namen ze b.v. afstand van het gepropageerde ontwikkelingsgericht & ontdekkend leren dat het ZILL-leerplanproject, de VLOR propageren Volgens de professoren leidde ook het vaardigheidsgericht onderwijs al tot een flinke niveaudaling voor Frans e.d.
Ze hekelden ook modieuze uitdrukkingen als wiskunde . DOEN WERKEN waarmee prof. Kris van den Branden, OVSG uitpakt en die volgens hen enkel nog tot nog grotere niveaudaling voor wiskunde e.d. zou leiden. Ze spraken zich ook expliciet uit tegen de invoering van een gemeenschappelijke eerste graad die de VLOR, Boeve & Co nog steeds de scholen willen opleggen.
Mislukking middenschool & gemeenschappelijke Basisvorming: les voor propagandisten gemeenschappelijke eerste graad s.o.
Een les voor de propagandisten van de gemeenschappelijke eerste graad in Vlaanderen: hoe het verkeerd liep met de middenschool van minister Van Kemenade en de (gemeenschappelijke) basisvorming van minister Wallage
De invoering van de basisvorming (cf. gemeenschappelijke eerste graad) door Wallage, de latere burgemeester van de stad Groningen, is een schoolvoorbeeld van slechte en ineffectieve wetgeving. Daar gaat Prick uitvoerig en met gepaste verontwaardiging op in. Hij laat zien hoe en waarom die wet niet kon slagen. Van onderwijs had Wallage geen verstand, zei hij ooit zelf, maar van politiek wel. Zijn departement had blijkbaar verstand van geen van beide. Zijn ambtenaren hadden hem moeten vertellen dat wat hij wilde niet mogelijk was en dat er niet voor niets massale weerstand bestond bij de onderwijsmensen uit de praktijk, die toch in meerderheid het zelfde politieke geloof aanhingen als Wallage.
Van Kemenades eerdere inspanningen op het punt van de middenschool waren op niets uitgelopen en Wallage en Kok hadden besloten dat zoiets hun niet nog een keer mocht overkomen. ...Maar .. De coalitiepartners gaven per saldo de voorkeur aan de politieke werkelijkheid boven die van het onderwijs en van de Nederlandse ouders en kinderen. Ze gaven Wallage zijn wetgevende zin. De onuitvoerbare wetgeving werd niet uitgevoerd maar wel ingevoerd en leverde zo haar bijdrage aan de ontregeling van het onderwijs die met Van Kemenade was aangevangen.
Het centrale politieke idee achter de mislukte middenschoolwetgeving van Van Kemenade en van de basisschoolwetgeving van Wallage was het tot stand brengen van een grotere gelijkheid van inkomen, vermogen en macht in de samenleving. Dit wilde men bereiken door middel van een grotere gelijkheid van kennis[3].
Met haar ideologisch geïnspireerde hervormingen wilde de PvdA niet alleen de meer begaafden uit de arbeidersklasse maar iedereen, begaafd of niet, de kans geven om door te stromen. Dat onderste uit de kan werd het deksel op de neus. Niet alleen daalde het peil van het onderwijs schrikbarend. De onderwijshervorming, die naar haar bedoeling niet werd uitgevoerd en ook niet uitgevoerd kon worden, had Citaat: Met haar ideologisch geïnspireerde hervormingen (middenschool van minister Van Kemenade en Basisvorming van Wallage) wilde de PvdA (Partij van de Arbeid =socialisten) niet alleen de meer begaafden uit de arbeidersklasse maar iedereen, begaafd of niet, de kans geven om door te stromen. Dat onderste uit de kan werd het deksel op de neus. Niet alleen daalde het peil van het onderwijs schrikbarend. De onderwijshervorming, die naar haar bedoeling niet werd uitgevoerd en ook niet uitgevoerd kon worden, had tot gevolg dat de tweedeling in het onderwijs die er voor die tijd niet was nu ook in Nederland werd ingevoerd. Precies het tegenovergestelde in feite van wat men had bedoeld.tot gevolg dat de tweedeling in het onderwijs die er voor die tijd niet was nu ook in Nederland werd ingevoerd. Precies het tegenovergestelde in feite van wat men had bedoeld.
Moeten we als leerkracht telkens uitleggen waarom een leerstofpunt belangrijk/zinvol is?
Meester, meester, waarom moeten we dat leren? Moeten we als leerkracht telkens uitleggen waarom een leerstofpunt belangrijk/zinvol is?
Neuropsycholoog Jelle Jolles: Nog maar 5 minuten ver met je les en je hoort een leerling tussen zijn tanden vragen: Waarom moeten we dat leren? Zijn we daar iets mee? En we zouden dan volgens Jolles telkens moeten verantwoorden waarom dit leerstofonderwerp belangrijk is, "want jongeren kunnen nog moeilijk inschatten waarom bepaalde leerstof interessant voor ze is en waarom ze op school moeten zitten", aldus de breinspecialist.
Ik ben ook leerling lager en secundair onderwijs geweest en nooit gehoord dat een leerling in die tijd zo'n vraag spontaan stelde. We gingen er blijkbaar van uit dat de leerinhoud werd uitgekozen door vakmensen die best wel wisten wat belangrijk was. Dat leek ons evident. En ons jongerenbrein kon wel inschatten dat de school heel belangrijk was voor onze toekomst.
Is dit nu totaal anders? Is het tienerbrein totaal anders? Indien sommige leerlingen zich meer vragen stellen over de zinvolheid van schoollopen, dan stelt zich toch nog de vraag waarom zij zich op vandaag wel meer die vraag zouden stellen dan weleer. Een brein - en nog meer een tienerbrein - is ook beïnvloedbaar. Ik kan me voorstellen dat sommige jongeren die b.v. de voorbije 10 weken (en jaren) in de media bijna dagelijks geconfronteerd werden met stemmingmakerij tegen het onderwijs en de leerkrachten, en met de boodschap dat ons onderwijs hopeloos verouderd is, wel vlugger die vraag zouden stellen.
Maar moet je nu als leraar telkens uitleggen waarom je les geeft over de tafels van vermenigvuldiging, spelling, de wereldoorlogen, de eigenschappen van lucht, de stelling van Pythagoras ... vakdidactiek leren lezen, rekenen ...? En hoeveel tijd zouden zo'n verantwoordingen in beslag nemen?
En als je als leraar tegenstander bent van lessen grammatica, moet je dan de leerlingen openlijk zeggen dat je dat 'moet' geven volgens het leerplan, maar dat je dat zelf volstrekt zinloos vind? Veel leerkrachten hebben ook jarenlang 'moderne wiskunde' gegeven omdat het op het leerplan stond, ook al vonden ze het zelf niet echt zinvol. Veronderstel nu dat ze de leerlingen vanaf het eerste leerjaar telkens zouden gezegd hebben dat de les die ze zouden volgen niet zinvol was. Wat zou dat betekend hebben voor de leerlingen?
Prof. Hans Van Crombrugge stelde op het O-ZON-symposium van 5 mei 2007 o.i. terecht: Het is ook niet aan de leerling om uit te maken wat belangrijk is. In die context is het ook absurd leerlingen te laten evalueren of wat aangeboden wordt in de les zinvol of nuttig is. Vorming bestaat juist uit het meenemen van de leerling naar een wereld die hij niet kent en waar hij niet zal geraken als niemand hem meeneemt naar die wereld. Of de leerling zich gelukkig voelt of niet, kan niet criterium zijn om al dan niet die reis te ondernemen. Inspanning en frustratie zijn overigens onvermijdelijk. Dit wil niet zeggen dat de les per se saai moet zijn, dat ze per se nutteloos moet lijken, dat de leerlingen gefrustreerd moeten worden.
Enkele jaren geleden lazen we zelfs in een bijdrage van CEGO-Leuven dat een leerkracht s.o. zelfs telkens bij nieuwe leerstofpunten met de leerlingen moest overleggen of het hier om al dan niet zinvolle leerstof ging. Indien niet zinvol kon men die leerstofpunten laten vallen. - Minister Crevits en andere beleidsmakers vonden dat in de context van de nieuwe eindtermen/leerplannen de voorstellen van de scholieren(koepel) heel inspirerend waren. Kathleen Helsen (cd&v), voorzitter van de Onderwijscommissie, zei over de bevraging: Het is nu onze opdracht om deze visie te vertalen in de eindtermen.
De reactie van rector Torfs luidde: "Leraren moeten volgens de scholieren b.v. kinderen leren koken. Kan het waanzinniger? Misschien weldra ook nog: hoe neem je een douche, hoe tart je een leraar?
De reactie van leraar Philip Clerick luidde: *Vraag aan 17.000 kinderen welke onderwerpen ze verder uitgediept willen zien, en de kans is erg klein dat iemand van die 17.000 het binomium van Newton vermeldt, of de Corioliskracht, of de tijds- en aspectwaarde van de Griekse werkwoordtijden, of het verloop van de Peloponnesische oorlogen. Maar die belastingbrief en dat solliciteren zal er wél bij zijn. En: hoe vraag je naar de weg in het Frans? zelfs al heeft vandaag bijna iedereen een gps in de auto.
*De jongens en meisjes van de Scholierenkoepel hadden nog meer onzin gepuurd uit hun bevraging. Dat er meer onderwijs op maat moest komen waarbij de kinderen zelf hun vakken konden kiezen, dat terwijl er nu al uit zoveel studierichtingen kan worden gekozen. Maar dát was niet genoeg. Een leerlinge vond, dit keer op het vrt Journaal, dat je moest kunnen gáán voor twee uurtjes Spaans als je aan iets exotisch toe was.
Scholierenrapport over eindtermen: op welke temperatuur je de was moet doen & zachtgekookte eitjes (Raf Feys)
1 Klaar voor het leven na s.o. :temperatuur was, belastingbrief invullen...
Thema 1: Scholieren willen op eigen benen kunnen staan. Veel leerlingen geven aan dat ze bepaalde basisvaardigheden om te overleven missen. Ze weten perfect hoe warm het soms kan worden in de tropen, maar niet op welke temperatuur je de was moet doen. Ze kunnen vierkantswortels trekken, maar geen worteltjes koken. Ze vullen blindelings een matrix in, maar weten niet hoe te beginnen aan een belastingbrief. Echt klaargestoomd voor de toekomst voel je je op die manier niet wanneer je je diploma in de hand hebt. Waarom is dit nuttig? is de centrale vraag bij opstelling eindtermen. Commentaar: de scholieren hebben blijkbaar geen besef van het grote verschil tussen typisch schoolse kennis uit de vakdisciplines en alledaagse kennis die je ook buiten de school kan opsteken. Rector Torfs: "Leraren moeten b.v. kinderen leren koken. Kan het waanzinniger? Misschien weldra ook nog: hoe neem je een douche, hoe tart je een leraar?
2 Met beide voeten in de wereld: vak actualiteit: les over boerkini i.p.v. geschiedenis
Thema 6. Leerlingen zijn ook in relatie met de hele wereld. Waarom denk ik zo en mijn buurman anders? Hoe passen mijn eigen acties binnen grote actuele themas? Hoe word ik een goed geïnformeerde wereldburger? Jongeren willen kritisch kunnen denken en beslissen en vragen daarvoor hulp aan het onderwijs. Meer concreet wordt ook een vak over de actualiteit en politiek voorgesteld.
3 School als total institution en leraar als maatschappelijk werker, psycholoog ...
Bij de thema's 2 en 3 wordt de school opgevat als een 'total institution' die verantwoordelijk is voor de totale ontwikkeling en het totale welzijn van jongeren = totalitaire visie. Zo moet die allesomvattende en almachtige school ook veel aandacht besteden aan fysische en mentale gezondheid, ... Thema 2. Verbonden met elkaar. Aandacht voor romantische relaties Op een school komen leer lingen met verschillende karakters, leeftijden, gender, achtergronden en interesses bij elkaar. Een kleine versie van de diverse samenleving als het ware, en op die manier een ideaal laboratorium om te leren omgaan met verschillen. Maar tegelijkertijd krijg je ook een broeihaard van hormonen, kriebels en gevoelens als je een bende tieners bij elkaar zet. Scholieren vragen daarom ook speciale aandacht voor romantische relaties en alles wat daarbij komt kijken." Op de voorstelling werd b.v. ook terloops gesteld: niet louter afstandelijke seksuele voorlichting, maar ook duidelijk laten merken dat seks gezellig kan zijn.
Thema 3. Gezond en wel. Het belang van een gezond lichaam ondervinden leerlingen het liefst letterlijk en figuurlijk aan den lijve. Gezondheid kan dus niet zomaar een afgebakend, af te vinken puntje in het leerplan zijn. Werken aan dit thema laat zich ook niet begrenzen door de muren van het klaslokaal. Het moet terug te vinden zijn in de hele schoolcultuur.
4 Minder eisen van leerlingen, voorkomen van stress, meer succeservaringen
Commentaar: veel leerkrachten en burgers vinden dat er op school eerder te weinig geëist wordt van de leerlingen dan te veel. De scholieren denken daar blijkbaar anders over. Ze hebben de boodschap opgepikt dat ze heel kwetsbaar zijn en beseffen niet dat stress niet per se een geestelijk gezondheidsprobleem is, maar deel uitmaakt van het leven.
Thema 4 Mentaal in evenwicht: te veel werkdruk. Een burn-out wordt in deze tijd bijna iets alledaags. Jongeren zien de oudere generaties bezwijken onder de werkdruk en merken dat zelfs klasgenoten soms een tijdje uitvallen omdat het hen te veel wordt. De stress en de prestatiedruk bij het vele schoolwerk en talrijke evaluatiemomenten vallen niet te onderschatten. Stress die bovendien niet stopt aan de schoolpoort, maar de leerlingen via digitale leerplatformen als Smartschool ook achtervolgt naar huis. De schrik om te falen zit diep. Jongeren zien dan ook een taak weggelegd voor hun leerkrachten en het onderwijs in het algemeen om hen op dat vlak de nodige ondersteuning te bieden.
Thema 5.Eigen kracht: te weinig succeservaringen. Talent is een woord dat vaak gebruikt wordt in de onderwijswereld, maar in de praktijk krijgen scholieren te weinig de kans om hun eigen sterktes te ontdekken. Schoolslogans als Wees wie je bent, Elk talent telt of Doorbreek je grenzen zijn inhoudsloos als ze enkel op papier bestaan. In de realiteit worden leerlingen vaak in dezelfde vaste mal geduwd, waardoor ze te weinig succeservaringen beleven. Regelmatig het gevoel ervaren dat iets lukt, is nochtans een prima motivator. Zo blijven scholieren zin hebben om te groeien, bij te leren en zichzelf te verbeteren.Meester,
Vak-ontkoppelde eindtermen, open en geïntegreerde leerplannen ...???
Nauwe band tussen
leerplannen/eindtermen met vakdisciplines/leerstofpunten. Kritiek op
leerstof-ontkoppelde eindtermen en geïntegreerde leerplanen
Bijdrage 1 -COC-onderwijsvakbond: geen ontkoppeling tussen
eindtermen en vakdisciplines/leerstof
Bijdrage 2 - Raf
Feys: Pleidooi voor herwaardering (i.p.v. miskenning)vanklassieke vakdisciplines en leerplannen met hun specifieke basiskennis
en -vaardigheden
1. COC-onderwijsvakbond: geen ontkoppeling
tussen eindtermen en vakdisciplines/leerstof
Citaat vooraf: de nieuwe eindtermen moeten voor COC nog
echte leerstof bevatten. Het kan niet dat eindtermen zouden verwateren tot
vage leerresultaten of competenties. Dat zou een slag in het gezicht zijn van
elke (vak-)leraar. Die wil namelijk niet gereduceerd worden tot simpele coach
van leerprocessen. Hij/zij wil de vakinhoudelijke en vakdidactische
expertise[1] als onmisbaar instrument blijven inzetten voor vormend onderwijs.
1. Hoe zullen de toekomstige eindtermen er uit
zien? (Passages uit bijdrage van Goele Cornelissen, p.20-21 & van Koen
Wils p. 14-15)
Tot hiertoe weten we dat niet. Voor ons is het
onbegrijpelijk dat structuren kunnen wijzigen nog voordat we zicht hebben op de
eindtermen. Maar minister Crevits wil de
hervorming per se per 1 september 2018 invoeren en dan zullen er nog geen eindtermen zijn. Ook het voornemen van de Vlaamse regering om
de eindtermen van de basisvorming los te koppelen van vakken, doet in elk geval
vermoeden dat je ze moet kunnen ontkoppelen. Dat wil zeggen dat de eindtermen
zelf geen noodzakelijke link mogen leggen met of geen onderdeel mogen zijn van
een bepaald vak. Wat voor eindtermen zijn dat dan? Welke vorm nemen die aan?
Wel, dat zijn competenties of leerresultaten. Competenties omschrijven, strikt
gezien althans, welk gedrag, welke handelingen leerlingen in een bepaalde context moeten
kunnen stellen. Bijvoorbeeld: leerlingen kunnen een gezinsbudget opmaken en
reflecteren op het beheer ervan. Gewoonlijk worden die competenties ook
geclusterd, niet binnen een vak of leergebied, maar volgens de functionele
context of de rol waarin dat gedrag wordt gesteld (bijvoorbeeld het gezin, het
persoonlijk leven, het beroep ).
Bovendien maken competenties ook abstractie van het aanbod
of de leerstof die aangereikt moet worden om die handelingen te kunnen stellen.
Of minstens, als een competentie al verbonden wordt met elementen van kennis,
vaardigheden en attitudes, dan staan die altijd louter in dienst van te
ontwikkelen gedrag. In die zin zijn competenties dus letterlijk ont-stoft. Het
is niet de stof, maar het leerresultaat dat telt. Radicaal doorgetrokken
betekent dit dat de (vak)inhouden op zich geen waarde hebben en perfect
inwisselbaar zijn.
De nieuwe eindtermen moeten voor COC nog echte leerstof
bevatten. Het kan niet dat eindtermen zouden verwateren tot vage leerresultaten
of competenties. Dat zou een slag in het gezicht zijn van elke (vak-)leraar.
Die wil namelijk niet gereduceerd worden tot simpele coach van leerprocessen.
Hij/zij wil de vakinhoudelijke en vakdidactische expertise als onmisbaar
instrument blijven inzetten voor vormend onderwijs. Leerlingen moeten ook in de
toekomst nog kunnen blijven leren voor het leven en niet alleen voor de
economie van vandaag.
Controle over de
bekwaamheid van leraren?
Als leerplanmakers vandaag geïntegreerde leerplannen
uitwerken, moeten ze het vakkenbesluit van de Vlaamse Regering, waarin de
officiële vaknamen zijn opgenomen, omzeilen. Ze doen dat door te werken
metpedagogische vaknamen waaronder de
verschillende vaknamen vallen. Vakleraren metverschillende bekwaamheidsbewijzen mogen deze inhouden dan onderwijzen.
Ze worden dus gevraagd om doelen uit dat geïntegreerde leerplan te realiseren,
zonder over de nodige expertise te beschikken. Met andere woorden, geïntegreerde
leerplannen worden niet langer onderwezen door leraren met een vereist
vakbekwaamheidsbewijs. Nog los van de vraag of leraren daar wel vragende partij
voor zijn, is dit volgens ons geen goede zaak. (Tussendoor: het geïntegreerd
vak wetenschappen in de eerste graad wordt ook nu al onderwezen door regenten
die b.v. enkel het vak biologie of fysica hebben gevolgd in hun opleiding. En
dit alles niettegenstaande veel beleidsmakers graag verkondigen dat de leraars
over meer vakkennis moeten beschikken.)
Met het oog op een kwaliteitsvolle basisvorming voor alle
leerlingen vindt COC dat het niet de leerplanmakers, maar wel de overheid
toekomt om te bepalen welke leraar welke leerinhouden ag onderwijzen. Het ene
vak is het andere niet. En dat geldt ook voor de vakdidactiek. Hert
introduceren van leerlingen in vakken of vakdisciplines die ogenschijnlijk
misschien nauw aansluiten vraagt vaak toch een heel fundamenteel andere aanpak.
Niettemin geloven velen vandaagin een
ander verhaal dat leraren reduceert tot een coach van leerprocessen.
Conclusie
Volgens COC moet de overheid actief aansturen op
kwaliteitsvol en vormend onderwijs voor iedereen. Zij kan daarvoor
verschillende instrumenten gebruiken. Bekwaamheidsbewijzen en de koppeling
tussen gestoffeerde eindtermen van de basisvorming en vakken zijn er een paar.
Het verontrust ons dat de overheid deze verantwoordelijkheid steeds verder
delegeert en wij verzetten ons hiertegen. Niet omdat vakken heilig zijn, niet
omdat we houden van een bureaucratisch keurslijf, maar omdat de basisvorming
bepaalde (vak)inhouden moet afdekken en omdat de vakinhoudelijke, didactische
en pedagogische expertise van leraren fundamenteel zijn voor goed onderwijs.
Het is niet alleen de inhoud van de basisvorming, maar ook de expertise van de
leraren die vandaag op het spel staat.
----------------
2. Pleidooi voor herwaardering (i.p.v.
miskenning)vanklassieke vakdisciplines en leerplannen met
hun specifieke basiskennis en -vaardigheden.Belangrijke band tussen leerplannen/eindtermen met
vakdisciplines/leerstofpunten.
Bijdrage uit Onderwijskrant nr. 176 (januari 2016)
1 Inleiding
Uit de vorige
bijdragen bleek datin de aanloop van de
nieuwe eindtermen en leerplannen in tal van publicaties van de overheid, VLOR,
onderwijskoepels,... aangedrongen wordt
op ontstoffing van de leerplannen, op een relativering van de klassieke
basiskennis- en vaardigheden, op het los komen van de band van de leerplanen/eindtermen
met de vakdisciplines, op het vooral aanleren van vaardigheden/competenties die
typisch zouden zijn voor de 21ste eeuw.Ook op deVLOR-startdag van 17
september 2015 was dit de belangrijkste boodschap. In de bijdragen over het
taal- en het wiskunde-onderwijs kwam ook al tot uiting dat nieuwlichtershet systematisch onderwijs van deklassieke vakdisciplines in sterke mate
relativeren.
Wij zijn het absoluut
niet eens metdit soort pleidooien. Dit
zou volgens ons een enorme stap achteruitbetekenen. Wij pleiten precies voor een herwaardering van het klassieke
leerplanconcept en van de vakdisciplines, metduidelijke inhoudelijke leerplannen per leeftijdsgroep en een
cumulatievestap-voor-stap opbouw. Enkel
dergelijke leerplannenmaken het
opstellen van methodes/handleidingen mogelijken deze bepalen in sterke mate ook de kwaliteit van het onderwijs:zeker voor leerlingen tussen 6 en 15 jaar. De
hoge PISA-scores inZuid-Oost Aziatische
landen zijn volgens tal van onderzoekers vooral ook een gevolg van het werken
met degelijke methodes voor wiskunde fysica e e.d. en dit per leerjaar
opgesteld.Het lagere niveau in
Franstalig België wordt door velenin
verband gebracht met het feit dat de competentiegerichteleerplannen inhoudelijk te vaag zijn.En met feit dat de scholener financieel veel minder in staat zijn om
zich methodes/leerboeken aan te schaffen.We begrijpen dan ook niet dat de katholieke onderwijskoepel nu wil
overschakelen op vage raamleerplannen en de klassieke leerboeken/methodes wil
zien verdwijnen.
De herwaardering van
de vakdisciplines en van klassieke basiskennis - en vaardigheden is ook
eentendens in een aantal Westerse
landen. Zo betreurde Engels onderwijsminister Nick Gibb onlangs nog dat het
vorige Engels curriculum van 2007 was actively hostile to teaching prescribed
knowledge, and sought to minimise the importance of subject content wherever it
could. In the conception of the 2007 national curriculum, knowledge was simply
a means of acquiring the far more valuable skills. Daar is nu verandering in
gekomen: The new National Curriculum published in 2013 (DFE, 2013) is a
programme of study in the spirit of E.D. Hirsch, naar het model van de Vlaamse
klassieke leerplannen met een herwaardering van de klassieke basiskennis- en
vaardigheden en van het belang van voldoendedirecte instructie.Engeland
geraakt weer op het juiste spoor, na decennia van open onderwijs naar het model
van het Plowden Report van 1957. Volgens de huidige beleidsmakers is/was het
relatief lage niveau van het Engels onderwijs mede het gevolg van het te weinig
werken met duidelijke leerplannen en leermethodes. De uitgeverijen werden dus
ook gestimuleerd om hier veel energie in te investeren.
Het nieuw Engels curriculum
verwijst in sterke matenaar de
herwaardering van devakdisciplines en
de klassieke basiskennis: It is to the disciplines that the teacher should
turn for the content of instruction.De
Engelse schooldirecteur Michael Fordhamponeerde: It is by immersing ourselves in prior traditions of which
the academic disciplines represent the best means available to use for studying
the natural and social world we share that we are able to enter into
meaningful conversations about those traditions and how they might be extended
in the future. Education in the academic disciplines is liberating in that it
sets us free. (Curriculum Theory, Educational Traditionalism and the Academic
Disciplines).
Uit de OZON-campagne van 2007 en uit tal van enquêtes bleek
datook de Vlaamse praktijkmensen
massaal opteren voor een herwaardering van de basiskennis- en vaardigheden uit
devakdisciplines (O-ZON= onderwijs
zonder ontscholing). Inhet Taalpeilonderzoek
2007 van de Nederlandse Taalunie vroegen leerkrachten, burgers en leerlingen
meer aandacht voor spelling, grammatica,schrijven,lezen van moeilijker
teksten.
2 Elk vak heeft zijn eigen geletterdheid. Vakdisciplines
alscultuurproducten
Velen pleitten de voorbije jaren precies voor een
herwaardering van de vakdisciplines en klassieke leerplannen. De Duitse
socioloog Niklas Luhmann druktehun
belangzo uit: "In
onderwijscontexten worden schakelingen van opeenvolgend te induceren vormen van
weten of kunnen gecondenseerd in curricula. Vakdisciplines als condensaties en
ordeningen van weten en kunnen, vormen een essentieel kenmerk van degelijk
onderwijs.(Das Erziehungssystem der
Gesellschaft, Frankfurt am Mein, Suhrkamp, 2002).
Typisch voor
vakdisciplines isook hun uitgekiende
stapsgewijze, cumulatieve opbouw:Or
cest lorganisation systémique,cest-à-dire sous forme hiérarchisée, des
outils de pensé, qui soustend les possibilités les facultés réflexives de la
pensée consciente (prof. Nathalie Bulle). Dit betekent ook dat b.v. eindtermen
eind lager onderwijs weinig houvast bieden omdat ze enkel de eindterm
uitdrukken (b.v. bepaald soort tekst kunnen lezen)en niets zeggen overde lange weg erheen. Daarom hebben de
leerkrachten nood aan leerplannen die de leerinhoud per leeftijdsgroep
vastleggen en die ook binnen de leerinhouden voor elke leeftijdsgroep de
opeenvolgende stappen uitstippelen.
Op ons O-ZON-symposium
(2007)wees ook prof. Hans Van
Crombrugge op het grote belang van vakdisciplines. Het onderwijs heeftals eerste en laatste bestaansreden het
richten van de aandacht naar de werkelijkheid. De vakdisciplines - grepen uit
de beproefde cultuur - spelen hierbij een belangrijke rol. Deze canon verschaft
de inhouden, vaardigheden en houdingen eigen aan een bepaalde cultuur,
wetenschap,e.d. Deze canon wordt
opgesteld door de gemeenschap van mensen die deskundig zijn in het betreffende
domein.De leerkracht is de
vertegenwoordiger van de gemeenschap van deskundigen. De canon levert de inhouden
waaruit de leerkracht kan en moet putten. In wetenschappen, kunsten,
wijsbegeerten, levensbeschouwingen liggen houdingen, vaardigheden en inzichten
vervat die door generaties mensen als waardevol ervaren zijn en als zodanig
bewaard worden..
Leerlingen moeten
ingeleid worden in die beproefde cultuur. Elke wetenschap, elke kunst, elke
filosofie en elke levensbeschouwing staat elk op zich voor een bepaalde vorm
van aandacht voor de werkelijkheid. Elk cultiveert een aspect van de
redelijkheid. Elk vak heeft zijn eigen geletterdheid die neergelegd moet
worden in de eigen canon van het vak en het erbij aansluitend leerplan. Het
is niet aan de individuele leerkracht of leerling uit te maken wat belangrijk
is.(O-ZON-symposium van5mei
2007 in de Blandijnberg).
De Engelse
kennissocioloog Michael Youngnam een
aantal jaren geleden afstand van zijn vroegere relativeringvan de klassieke leerinhouden en
vakdisciplines. Sindsdien stelt hij: We need to put subjects at the heart of
the curriculum. Neither subjects (vakdisciplines) nor the boundaries between
them are arbitrary. They are a form of specialisation of knowledge with
powerful educational possibilities. There is powerful knowledge that all
pupils were entitled to.
Powerful knowledge is systematic. Its concepts are
systematically related to one another and shared in groups, such as subject or
disciplinary associations. It is not, like common sense, rooted in the specific
contexts of our experience (Bringing Knowledge Back in, 2007). This means that
powerful knowledge can be the basis for generalisations and thinking beyond
particular contexts or cases. Powerful knowledge is specialised. The important
curriculum point about subjects is that they are based on the shared rules and
knowledge of communities within which their questions, methods, concepts and
criteria are debated, discussed and improved. In other words, it has been
developed by clearly distinguishable groups with a well-defined focus and
relatively fixed boundaries, separating different forms of expertise.
Een van de
belangrijkste kritieken op het constructivistisch wiskundeonderwijs van het
Nederlandse Freudenthal Instituut was precies datde watertoren-wiskunde van het Freudenthal
Instituutweinig respect toont voor de
wiskunde als vakdiscipline en cultuurproduct.Bij de opstelling van het leerplan wiskunde voor het basisonderwijs
(1998) hebben we de klassieke vakdiscipline wiskunde (en de klassieke
rubrieken) gerespecteerd en veel aandacht besteed aan het uitstippelen van de
opeenvolgende stappen.Onlangs merkten
we dat de katholieke onderwijskoepel een soort constructivistisch en
contextueel wiskundeonderwijs propageert dat al te weinig waardering toont voor
de klassieke basiskennis en -vaardigheden.
De belangrijkste
kritiek op de eindtermen/leerplannen voor het vak Nederlands slaateveneens op het feit dat men te veel afstand
nam van de klassieke vakdiscipline en plots veel zaken en rubrieken niet meer
belangrijk vond. Dezelfde kritiek geldtvoor de verwaarlozing vanvakspecifiek onderwijs voor natuurkennis, geschiedenis, aardrijkskunde
in de derde graad lager onderwijs. We vrezen ook dat door de invoering van STEM
de systematiek van fysica- & wiskunde-onderwijs e.d. in het gedrang kan
komen.
Leerplannen en eindtermen moeten ook opgesteld worden door
mensen die deskundig zijn in het betreffende domein, die voldoende bekend zijn
met de traditie van die vakdiscipline en met de klaspraktijk voor dat vak. Zo
werden in het verleden de leerplannen voor de lagere school opgesteld door
ervaren leerkrachten en inspecteurs die al bewezen hadden dat ze voldoende
bekend waren met b.v. wiskunde als vakdiscipline en met de klaspraktijk.Bij de leerplanoperatie van 20 jaar geleden
was dit al minder het geval;voor het
vak Nederlands waren het vaak b.v. universitaire neerlandici die al te weinig
vertrouwd waren met het vak Nederlands in het lager onderwijs en met de
onderwijspraktijk die hun visie oplegden.
3
Leerplannen/methodes: heel belangrijkvoor
leerkrachten en voor hun gezag
3.1Pragmatische voordelen/noodzaak
Het werken met klassiekeleerplannen en leerboeken die aansluiten bij de vakdisciplines is
vooreerstal vanuit didactisch en
pragmatisch standpunt heel belangrijk. Leerkrachten en lerarenteams beschikken
niet over de tijd en de deskundigheid om uit te zoeken welke leerinhouden voor
al die vakken belangrijk zijn, in welke volgordeen voor welk leerjaar.Leerkrachten moeten huntijd en aandacht vooral investeren in het
voorbereiden van de lessen en tijdens de les aan de interactie met - en
reacties van - de leerling. Hierbij moeten ze zich kunnen oriënteren aan
duidelijke leerplannen en hierbij aansluitend aan methodes/handleidingen. Elke
leerkracht moet ook precies weten wat zijn aandeel is in de ontwikkeling, welke
leerstof al in de vorige jaren werd verworven en wat de leraar van het volgende
leerjaar van hem verwacht. Leerplannen zorgen ook voor continuïteit als een
leerling midden of op het einde van een schooljaar van school verandert.
3.2Belang van leerplannen/eindtermen voor gezag
van school en leerkrachten
Er is een nogbelangrijkere reden voor het behoud van de klassieke leerplannen en
voorhet niet doorknippen van het
verband met de vakdisciplines.
Leerkrachten en scholen moeten zich kunnen beroepen op het
gezag van de vakdisciplines en de erbij aansluitende leerplannen.
Leerkrachtenkunnen moeilijk onderwijzen
en gezag verwervenzonder de
verantwoording vanuitde
referentieleerplannen en de erbij horende vakdisciplines. De Franse prof.Alain Beitonedrukt het onlangs zo uit: Il ne
peut pas sautoriser de lui-même.il
peut (et doit souvent) dire à ses élèves vous pouvez me croire, ce nest pas
moi qui le dit. Ildoit pouvoir se
fonder sur lautorité dune communauté savante ou dune communauté
professionnelle qui légitiment les savoirs quil enseigne. ... (Disciplines
scolaires et disciplines savantes, in:Skhole.fr, november 2015).
3.3Geen zin om leerlingen te latenoordelen over zinvolheid curriculum
Volgens CEGO e.a. moeten we de leerlingen laten oordelen
over de zinvolheid van de leerinhouden. Van Crombrugge stelde vanuit zijn al
vermelde visie op de vakdisciplines ook terecht:Het is ook nietaan de leerling om uit te maken wat
belangrijk is. In die context is het ook absurd leerlingen te laten evalueren
of wat aangeboden wordt in de les zinvol of nuttig is. Vorming bestaat juist
uit het meenemen van de leerling naar een wereld die hij niet kent en waar hij
niet zal geraken als niemand hem meeneemt naar die wereld. Of de leerling zich
gelukkig voelt of niet, kan niet criterium zijn om al dan niet die reis te
ondernemen. Inspanning en frustratie zijn overigens onvermijdelijk. Dit wil
niet zeggen dat de les per se saai moet zijn, dat ze per se nutteloos moet lijken,
dat de leerlingen gefrustreerd moeten worden.
Docent Frank Van de
Veire stelde in dit verband: Serieus onderwijs is ondenkbaar zonder een
vertrouwensvolle overgave van de leerlingaan de interne logica van de kennis of de vaardigheid die men aanleert.
Een leerling/student kan maar gevormd worden in zoverre hij de vraag naar wat
hij persoonlijk aan het geleerde zou kunnen hebben, radicaal opschort. Bildung
kan dus niet zonder het irrationele vertrouwen dat datgene wat de meester
aanbrengt van belang zal zijn. Dit bevrijdt de leerling ook van de plicht zijn
studie te zien als gericht op een doel dat hij moet realiseren, van de dwang
van de voortdurende zelfevaluatie, de zelfcontrole...Dit staat haaks op de
naïef-humanistische idee van het leven als een project dat de mens/student zelf
zou moeten kunnen sturen. De vrijheid of zelfstandigheid zou er in gelegen
zijn dat hij op flexibele wijze allerlei situaties en informatie kan aanwenden
om door hemzelf vooropgestelde doelen te verwezenlijken. Iedereen die denkt
weet dat alles wat het leven enigszins de moeite waard maakt, breekt met de
middel-doel-logica, met de logica van de zelfrealisatie. (Fragmentuit toespraak tijdens de Dies natalis van
de Hogeschool Gent op 18 juni 2006.)
4Pleidooi van Nathalie Bulle: met een beroep op
visie vanLev Vygotsky
Prof. Nathalie Bulle,
directrice de recherche au Centre National de la Recherche Scientifique, hield
onlangs nog een vurig pleidooi voor de herwaardering van de vakdisciplines en
vanzgn. academisch onderwijs,en tegen de ophemeling van thematisch,
situatie- en contextgericht ... onderwijs. Zij reageert hier mee ook op recente
hervormingsplannen in Frankrijk. Waar de onderwijsminister in de (vorige)
regering Sarkozy weer meer waardering toonde voor de klassieke vakdisciplines
en voor de klassieke basiskennis en -vaardigheden, is die met de huidige
minister minder het geval.
We citeren uitvoerig
uit het betoog vanprof. Bullestelde in het tijdschrift Skholè (december
2015). Les erreurs pédagogiques qui conduisent à la déstructuration de
lenseignement des disciplines sont éclairées par le psychologue russe Lev
Vygotski. Vygotski montre en particulier comment labstraction opérée par les
savoirs organisés soustend la prise de conscience et la pensée volontaire.
Selon Vygotski, lintériorisation par lindividu doutils cognitifs médiateurs
de la pensée (concepts, idées, savoirs, qui sont des construits sociaux
développés en premier lieu dune manière externe à lindividu) implique la
reconstruction de son activité psychologique sur la base de ces construits.
Grâce à eux, la pensée humaine sélabore en agissant non pas sur le monde, mais
sur elle-même.Or cest lorganisation systémique, cest-à-dire sous forme
hiérarchisée, des outils de pensée, ou encore cest la séparation des savoirs
des disciplines,qui soustend les possibilités les facultés réflexives de la
pensée consciente.
Lexplication est,
très brièvement, la suivante. La pensée de quelque chose suppose une
généralisation. Cette généralisation suppose elle-même lexistence dun niveau
supérieur qui permet dappréhender cette généralisation même dans la pensée.
Cest pourquoi il revient au même de dire quun concept est conscient et de
dire quil fait partie intégrante dun système organisé de concepts dans
lesprit de lindividu: Si la prise de conscience équivaut à une
généralisation, il est parfaitement évident que la généralisation, à son tour,
ne signifie rien dautre que la formation dun concept supérieur qui inclut dans
son système de généralisation le concept donné en tant que cas particulier .
Lintériorisation doutils cognitifs organisés est à lorigine du développement
de la pensée à un niveau supérieur de maîtrise, soustendant ainsi laction
consciente et volontaire, ou encore, laction rationnelle et libre. Vygotski
fait référence à cet égard à lerreur commise en URSS par le système
d'enseignement parcomplexes fondé sur les réalisations de projets thématiques
et non sur une organisation des enseignement par disciplines. Les arguments
pédagogiques partaient de lhypothèse fausse suivant laquelle lenseignement
devait sappuyer sur les niveaux de développements déjà atteints par les
élèves, cest-à-dire sur ce quils étaient capables de réaliser seuls. Les pédagogues,
explique Vygotski, préconisaient en définitive de renforcer dans lesprit de
lélève ce quil devait justement laisser derrière lui. Ils se référaient à ses
capacités actuelles en négligeant sa possibilité de passer de ce quil savait
faire à ce quil ne savait pas encore faire. Ils ne prenaient en définitive pas
en compte la possibilité pour lenseignement de faire progresser le
développement.
Au lieu de se fonder
sur des activités concrètes, et aller à cet égard du complexe (con-cret) vers
le simple, lapprentissage intellectuel doit aller du simple, élémentaire, vers
le complexe. Il doit permettre une intériorisation, ou encore une
reconstruction individuelle, du savoir, au cours de laquelle ce dernier nest
ni un simple contenu à apprendre, ni un outil pour agir, mais un support de
signification, un outil intellectuel dynamique.
Parce quils se
développent sur la base de la construction dun maillage de concepts, les
savoirs organisés, théoriques appellent naturellement des explications verbales,
un enseignement explicite. Et parce que cet enseignement est explicite, il doit
être élémentarisé et développé progressivement pour sappuyer sur les acquis
des élèves et rester à leur portée. Ce que nous apprend tout particulièrement
la psychologie de Vygotski, malheureusement dévoyée par la littérature de
seconde main, cest que le processus dapprentissage scolaire est voué
spécifiquement au développement des savoirs théoriques, et que ces savoirs
engagent, à linverse des idées communes développées à leur sujet, une
augmentation du potentiel dapprentissage et de compréhension.
Socioloog Dronkers over eerste graad s.o. Vl onderwijs: unieke en effectieve vorm van differentiatie
Reactie op taaie pleidooien voor gemeenschappelijke eerste graad vanwege socioogen, onderwijskoepels en VLOR
De Nederlandse professoren Jaap Dronkers enTijana Prokic-Breuer concludeerden in hun studie: "Het Vlaams onderwijs slaagt erin een hoge mate van sociale gelijkheid te combineren met effectief onderwijs" Een uniek kenmerk van het Vlaams onderwijs is dat als gevolg van de relatief beperkte selectiviteit bij de start van het s.o de meerderheid van de leerlingen toegelaten wordt to enter highest educational track = sterke richtingen/opties. ...
Het "niet te hoge, maar ook niet te lage" niveau van differentiatie bij de start van het s.o. - combinatie van het beste van twee oplossingen: sterke selectie versus gemeenschappelijke start - en de hoge mate van mobiliteit binnen scholen en tussen de richtingen (=verandering van richting) onderling speelt optimaal in op de capaciteiten en leerprestaties van de leerlingen . Dit bevordert efficiënt leren en leidt tot hoge scores. Zo'n vorm van differentiatie bij de start van het s.o. versterkt de ambitie van de leerling en de kwaliteit van het onderwijs, wat bij uitstek de leer prestaties van de leerlingen ten goede komt ".
We vermelden in deze bijdrage belangrijke conclusies voor Vlaanderen uit de studie The high performance of Dutch and Flemish 15-year-old native pupils: explaining country different math scores between highly stratified educational systems (Tijana Prokic-Breuer & Jaap Dronkers, Maastricht University, 2012).
De onderzoekers wilden nagaan hoe Vlaanderen erin slaagde een (relatief) hoge mate van sociale gelijkheid te combineren met effectief onderwijs (= een hoge-PISA-score). Uit een ander onderzoek van prof. Dronkers was al gebleken dat het niveau van sociale gelijkheid bij autochtone Vlaamse leerlingen (relatief) hoog was, even hoog zelfs als bij de Finse 15-jarigen. Dat werd ook in tal van andere studies vanaf 1995 (TIMSS & PISA) vastgesteld.
De onderzoekers vertrokken van de volgende hypothese: We stellen vast dat het Vlaams onderwijssysteem gelijke kansen tussen de leerlingen bevordert zonder daarbij afbreuk te doen aan de effectiviteit (cf. b.v. Europese topscore voor PISA2012-wiskunde).
We veronderstellen dat dit bereikt wordt door het plaatsen van een groot deel van de leerlingen in hogere richtingen (higher track) van bij de start van het secundair onderwijs. (Veel leerlingen dus die kiezen voor sterke richtingen, de opties Latijn en Moderne Wetenschappen vanaf de eerste graad). Een uniek kenmerk van het Vlaams onderwijs is dat als gevolg van de relatief beperkte selectiviteit bij de start van het s.o de meerderheid van de leerlingen toegelaten wordt to enter highest educational track (= sterke richtingen).
Dat een zekere selectie niet belet dat tegelijk heel veel leerlingen mogen starten in sterke richtingen die hoge eisen stellen, is volgens de onderzoekers heel belangrijk. In tegenstelling tot comprehensieve onderwijssystemen - met een gemeenschappelijke lagere cyclus - is het tevens zo dat in Vlaanderen het tegelijk bestaan van lagere onderwijsrichtin-gen (lowest tracks) de mogelijkheid biedt van downward mobility during secondary education (=tijdige en soepele heroriëntering naar meer passende opties is mogelijk.)
Naast de voordelen die de grote deelname aan de sterkere richtingen oplevert - inzake gelijkheid en sociale doorstroming, gaan we er tevens van uit dat de motivatie van de leerlingen om in de sterke richtingen te blijven hoger is dan de motivatie om een lagere richting te verlaten. Daardoor kunnen de onderwijsprestaties van alle leerlingen bevorderd worden. (We argue that next to equity benefits related to the bigger size of the highest tracks, the motivation of students to stay in the highest track is higher than the motivation to exit from the lowest track; therefore, the educational performance of all pupils can be increased.)
Dronkers en Prokic-Breuer stelden vervolgens in hun studie vast dat hun hypotheses grotendeels bevestigd werden. De eindconclusie luidt: The high Flemish scores can be partly explained by the high curriculum mobility (as indicated by the highest level of medium entrance selection).
The Flemish educational system has relatively open entrance at each curriculum level in secondary school, but a high level of internal (downward) curriculum mobility (cascade model) as well. The not too high but not too low level of entrance selection (trying to combine the best of two solutions) and the high level of curriculum mobility within schools and between tracks improve the matching of pupils to their educational attainment and achievement. This can improve efficient learning and thus leads to high scores. Some entrance selection by schools can be useful to strengthen their ambition and quality, which influence the performance of their pupils.
Pedagogen Masschelein & Simons: De leerling centraal in het onderwijs? Grenzen van personalisering
De leerling centraal
in het onderwijs? Grenzen van personalisering (Acco, 2017)
Leerling centraal: personalisering
van het leren, open leertrajecten ..
Van normalisering algemene normen- naar
personalisering, van school naar leeromgeving, van disciplineren naar
monitoren- van leerkracht naar coach = verdere ont-scholing van het onderwijs =
minder vormend onderwijs
Maarten Simons , Jan
Masschelein (prof. pedagogiek KU Leuven)
Voorstelling van het
boek
De kerngedachte in het boek luidt: "De uitdaging is
duidelijk: de leerling meer centraal plaatsen komt heel vaak neer op een minder
centrale plaats van de school. Maar, zo vragen de auteurs zich af, wat als dat
ont-scholen niet in het belang van de leerling is? Wat als dat ont-scholen
de vorming, vrijheid, gelijkheid in het
gedrang brengt?" Nu in recente bijdragen over nieuwe eindtermen en
leerplannen vooral gepleit wordt voor leerlinggericht, ontwikkelingsgericht &
constructivistisch onderwijs en voor open leertrajecten en leerplannen lijkt
zo'n stellingname meer dan welkom. Zelf schreven we de voorbije jaren veel
bijdragen over de ont-scholing van het onderwijs (zie o.a. Onderwijskrant nr.
140 op www.onderwijskrant.be)
Kaft: De leerling
meer centraal plaatsen in het onderwijs is sinds lang een bezorgdheid van
leraars en pedagogen. Vandaag is het ook een aandachtspunt van beleidsmakers.
Verschillende ontwikkelingen getuigen daarvan: onderwijs op maat,
leerlinggericht onderwijs en gepersonaliseerde leerpaden, open leertrajecten Niet alleen onderwijskundige motieven liggen
aan de basis van de centrale plaats die de leerling vandaag krijgt in ons
onderwijs. Op de voorgrond staan ook overwegingen over efficiëntie,
effectiviteit en maximale inzetbaarheid van elk individu. Die motieven zijn het
symptoom van fundamentele verschuivingen: van een onderwijsinstelling naar een
leeromgeving, van disciplineren naar monitoren, van normalisering algemene normen-
naar personalisering.
Aan de hand van pedagogische toetsstenen onderzoekt dit boek
de grenzen van personalisering in het onderwijs. De kernvraag daarbij is: wat
is het effect op vrijheid en gelijkheid, op vorming en, vooral, op de school?
De uitdaging is duidelijk: de leerling meer centraal plaatsen komt heel vaak
neer op een minder centrale plaats van de school.
Het boek is:
-mede gebaseerd op een advies voor
de Nederlandse Onderwijsraad- kadert het centraal plaatsen van de leerling in
een bredere maatschappelijke context- bevat toetsstenen voor evaluatie van
huidige voorstellen van personalisering- kritische kijk op actuele tendensen
Interview met auteurs
We lazen in Brandpunt (COC-vakblad)een uitgebreid interview van Goele Cornelissen
&Riet Nackom met de auteurs van dit boek in
Brandpunt, oktober 2017. We citeren & omschrijven de belangrijkste
uitspraken van de auteurs.
1Eigenheid van school en schools leren in het
gedrang: ont-scholing
Wat ons opvalt in
het hele debat over het centraal stellen van de leerling, van het gepersonaliseerd leren en van open
leertrajecten is dat men nauwelijks de
vraag stelt naar de eigenheid van de school en het schools leren. We proberen
in ons boekduidelijk te maken dathet schoolseleren iets heel specifiek is.Je hebt daarnaast nog verschillende vormen van
leren socialisatie, ontwikkeling, het meester-gezel systeem. Maar er is
weliets eigens aan de schoolse vorm én
die is volgens ons het verdedigen waard. Wewillen laten zien dat een doorgedreven focus op leerling gecentreerde en
gepersonaliseerde vormen van leren, niet
alleen leidt tot een soort ont-scholing, maar wellicht ook niet in het belang
is van de leerling zelf.
2.Leerlingen meer
aangesproken vanuit hun verschillen, dan vanuit wat ze onderling gemeen hebben
en niet vanuit algemene normen
Een fenomeen dat samengaat met het nastreven van doorgedreven
vormen van personalisering , is dat we er meer en meer van uitgaan dat
leerlingen meer moeten aangesproken worden vanuit hun verschillen dan vanuit
wat ze onderling gemeen hebben. Sterker
nog, het recht op verschil en personalisering van het leerproces wordt steeds
meer opgeëist. Mijn verschil moet in
rekening worden gebracht, ik wil op alle vlakken dat er met mijn persoon, met
mijn identiteit rekening wordt gehouden.
Natuurlijk zijn er de individuele verschillen tussen de
leerlingen, maar op school is een leerling toch in de eerste plaats een leerling binnen
de klasgroep.Waar die eis tot gepersonaliseerde
aanpak van de leerling niet ingelost wordt, stuit men geregeld op een sterke
ervaring van onrecht dat de individuele leerling wordt aangedaan. Dit leidt niet zelden ook tot conflicten die
juridisch worden beslecht. Ook dat is iets waar leraren momenteel vaker mee geconfronteerd worden.
De auteur wijzen in punt 4 ook op het feit dat een leerling
meer en meer bekeken wordt als een individuele klant-consument met specifieke
eisen. Ook dit is een uiting van het centraal stellen van de individuele
leerling en van zijn individuele verlangens en behoeften.
2. Open
leertrajecten, platformen, learning
parks
Als je kijkt naar de voorstelling van de scholen van de toekomst, dan zijn dat vaak geen echte scholen
meer die in een beperkte tijd en op een bepaalde plaats een gezamenlijk &
vast curriculum afwerken, maarfablabs
of platformen en open leertrajecten die zichzelfpresenteren als een plaats waar de
innovatieve en creatieve vermogens van de leerling aangesproken worden en in
die zin ook wat hen uniek of verschillend maakt (cf. ook voorstelling van de
school in Vlaanderen 2050 als learning park) Natuurlijk kinkt dit in zekere
zin aantrekkelijk omdat de associatie met de creativiteit een
soort individuele vrijheid of bevrijding van opgelegde en gemeenschappelijke
normen en van het gezamenlijk leren en optrekken binnen de klasgroep
suggereert.
3. Haaks op kenmerken van typisch schools leren
Het institutionele perspectief dat vandaag ook sterk
aanwezig is (in traktaten over het onderwijs van de toekomst) gaat ervan uit
dat de manier waarop we vandaag het onderwijsorganiseren, namelijk gezamenlijk leren binnen een vastgelegde tijd en
plaats de school als instelling niet meer van deze tijd is. Op de kaft
lezen we: De auteurs hebben het over
fundamentele verschuivingen: van een onderwijsinstelling naar een leeromgeving,
van disciplineren naar monitoren, van normalisering algemene normen - naar
personalisering.
Dat jonge mensen op school leerling kunnen zijn, heeft onder meer te maken met het klassikaal
organiseren van het leren. De vorm, waarbij jonge mensen op een bepaalde manier
samengebracht worden, maakt dat een leraar altijd tot op een zekere hoogte tot
iedereen moet spreken. En niet geïndividualiseerd. Het vergroot de kans dat je
als leerling wordt aangesproken zoals alle andere, en niet als die speciale leerling
die dit wel kan, maar dat niet kan. Waar we zeggen dat het schools leren altijd
verbonden is met pedagogische gelijkheid, bedoelen we dat de leraren die de
school maken altijd vertrekken van de positieve aanname dat leerlingen in staat
zijn om wat voorligt te leren. Leraren interveniëren natuurlijkaltijd als er indicaties zijn van het
tegendeel. Het niet kunnen is echter nooit het vertrekpunt bij het schools
leren.Ook daarin zit in zekere zin de
pedagogische vrijheid in de zin van het ingaan tegen het te vlug willen
vastleggen van een bepaalde bestemming van de leerling.
Het schools leren isb.v. ooktijd -en
plaatsafhankelijk leren in een bepaalde tijd en in klas een vastgelegd curriculum
leren en zo onderscheidt het zich ook
van open leertrajecten enkwalificaties.
We hebben vandaag inderdaad (technologische) middelenom onderwijsop een heel andere wijzen te organiseren die niet langer gebonden zijn
aan vastgelegde tijden en plaatsen, maar die flexibel inspelen op de
individuele behoeften van de leerlingen. Het (onderwijs)diploma verschuiftzo ook naar (deel-)kwalificaties die niet
langer exclusief door onderwijsinstellingen worden uitgereikt. Ook daar zit een
heel discours achter dat focust op de leerling die zijn persoonlijke
leerresultaten maximaal in rekening wil brengen.
4. De leerling als individuele klant en
koning: dienstverleningsperspectief
Vanuit het diensterleningsperspectief
van waaruit de school meer en meer bekeken wordt,wordt leren ook opgevat als het verlenen van
een dienst (aan individuele klanten); de
leerling-klant wordt centraal geplaatst. Van zodra je in een diensterleningssituatie
zit, heb je in zekere zin klanten. Van zodra je klanten hebt, heb je zeer
specifieke criteria om naar kwaliteit te kijken. Eén criterium is
klantvriendelijkheid. In de context van onderwijs wil dat zeggen dat je de
leerling centraal plaatst. De klant is koning, en tegenwoordig wil die klant
een gepersonaliseerd product. Je ziet dat bijvoorbeeld heel sterk in de
beweging naar evaluaties van de leerkrachten en van de school door
leerlingen.Ook daar zie je dus de focus
op het centraal plaatsen van de leerling, niet zozeer die wil dat al zijn
leerresultaten erkend worden,maar de
leerling die wil dat er rekening wordt gehouden met zijn persoonlijke
behoeften.
5. Individuele talenten van elke leerling
benutten: sociaal-economisch perspectief
Ook vanuit
sociaal-economisch perspectief (kapitaal, efficiëntie, innovatie, creativiteit)
kijkt mensteeds meer naar het onderwijs
als een middel om menselijk kapitaal van elke leerling tot ontwikkeling te
brengen. Geen enkel talent mag onbenut of onderbenut blijven. Elke leerling
waarbij het talent niet tot ontwikkeling wordt gebracht, is economisch verlies.
Iedereen en alles moet gemonitord worden en iedereen krijgt een voortdurende
feedback om zo efficiënt mogelijk inzetbare leerresultaten te produceren.
Scholen en onderwijsinstellingen worden op die manier een soort leerfabrieken.Wellicht niet meer de industriële leerfabriek
waar massaproductie plaatsvond, maar innovatiegerichte labos waar
gepersonaliseerde producten worden afgeleverd. Het centraal plaatsen van de
individuele leerling is hier dan ingegeven door economische motieven. Aan dit
perspectief zit natuurlijk ook een sociaal kantje. Er mag geen talent onbenut
blijven.
6. Ont-scholing: minder vorming en en ook
soort beperking van vrijheid van de leerling
Zoals gezegd suggereert het actuele pleidooi voor
gepersonaliseerd vormen van leren ook een soort(individuele) vrijheid - een bevrijding van de (algemene) norm. Maar als
je bekijkt hoe dat concreet georganiseerd wordt, dan moeten we ons afvragen
welk effect dat zal hebben voor de leerlingen. (Noot: volgens ons is zon gepersonaliseerd leren
moeilijk te organiseren en wijst veel onderzoek erop dat sterke
individualisatie binnen de klas tot niveaudaling leidt).
Zon gepersonaliseerd leren beperkt ook vlug de vrijheid van
de leerling. Binnen een (radicaal) gepersonaliseerde leeromgeving , wordt ook
elke beweging van de leerling getraceerd, gewaardeerd, berekend en verrekend
met het oog op optimaliseringvan
efficiëntie. Je kan als leerling niets doen dat niet meetelt. Je kan/mag als leerkrachtde leerling ook niets voorleggen waarvan je
vermoedt dat hij het niet zal aankunnen. Wat wij met school-maken en met pedagogische vrijheid verbinden is binnen
sterk gepersonaliseerde voren van leren niet langer mogelijk.
7. Schoolse vorming & leerkracht als een
soort vrij beroep
Voor het schools leren reserveren we graag de term vorming, schoolse vorming. De school is
de plaats waar we de leerlingen middelen aanreiken om zelf vorm te geven aan de
toekomst. Om een concreet voorbeeld te geven: de school is niet de plaats om
onze moedertaal te leren, maar wel om de grammatica van de moedertaal te leren,
om te leren lezen en schrijven.Het gaat
erom leerlingen geletterd te maken in een bepaald vak of beroep. Het gaat om het aanreiken van middelen om zich tot een
vak of een beroep te verhouden, materialenkennis, de uitrusting die je gebruikt
om iets te doen, de technieken, de machines, maarook om inzicht in de relatie tussen een
beroep en de samenleving, de organisatie van economie Vandaag zeggen
bedrijven dat ze zeer specifieke vaardigheden en goed of misschien beter en
efficiënter kunnen aanleren dan de school. En wellicht is dat ook zo. Maar de
gelegenheid tot vorming ontbreekt er vaak. Op school gaat het om basisvorming,
ook inberoepsgericht onderwijs.
Vakorganisaties, tenminste historisch gezien, waren niet
alleen een soort corporatistische bewegingen die de belangen van een bepaalde
groep verdedigden, maar vooral ook verenigingen die vaak gesproken hebben in
naam van het algemeen belang. Het verdedigen van de school is volgens ons niet
alleen het verdedigen van leraren, individueel of in groep, maar dient ook een
algemeen belang. De leraar heeft net zoals dat in andere beroepen het geval is,
een dubbele zending. We hebben een begrip om dat uit te drukken: vrij beroep
dat is overigens iets andersdan
zelfstandige. Eigen aan vrije beroepen is dat ze een zekere autonomie vragen,
maar tegelijk het algemeen belang moeten dienen. Bovendien kennen ze vaak een
vorm van zelforganisatie via sterke beroepsverenigingen. Die zelforganisatie
beschermt hen tegen de logica van de markt. In tijden waar het onderwijs, net
als leraren, niet langer bureaucratischdoorde overheid wordt
aangestuurd en hoe langer hoe meer de instrumenten van de markt gaat overnemen
(klantgerichtheid, efficiëntie, enzovoort), denken wij daarom dat het voor de
leraar interessant is om het statuut van vrij beroep eens onder de loep te
nemen.Niet om het statuut van de leraar
te modelleren naar dat van de advocaat of geneesheer best niet. Maar om te
zoeken naar een statuut dat recht doet aan het leraar-zijn en het school-maken.
Schrijnende getuigenissen over inclusief onderwijs -cf. M-decreet - in Nederland
Schrijnende getuigenissen van Nederlandse leerkrachten en ouders over de nare gevolgen van ( niet) Passend Onderwijs. Zelfde ervaringen in Vlaanderen met M-decreet.
Ik ken kinderen die - als gevolg van Passend onderwijs - wegglijden in een isolement 2 oktober 2017, 15:45 - Saskia Adriaens
De uitzending over passend onderwijs roept veel reacties op van ouders die de verhalen herkennen van moeders Cency Schenderling en Janneke Roos. Zij vertellen openhartig over hun kinderen die zijn vastgelopen in het reguliere onderwijs. Zo mailt moeder Sonja ons: Onze 10-jarige zoon Christan sleept zich elke dag naar school. Regelmatig hebben we thuis ernstige conflicten en wil hij niet naar school. Door zijn dyslexie en begaafdheid en het niet-passend onderwijs heeft hij faalangst, een negatief zelfbeeld en werkhoudingsproblemen ontwikkeld.
Ook krijgen we veel mails van bezorgde leerkrachten die de problematiek die in de uitzending aan de orde komt, herkennen. Annemieke mailt ons: Ik sta al bijna 30 jaar voor de klas en het is niet te doen in een klas met 30 kinderen om met alle problematiek om te gaan. Hoogbegaafdheid, adhd, dyslexie, pdd-nos, gedragsproblemen. En waarom wordt bijna geen kind meer doorverwezen naar het speciaal onderwijs? Omdat het de school geld kost, dus ik denk dat er daarom heel veel scholen zijn die deze kinderen maar binnen houden. Maar wie is hier nou uiteindelijk mee gebaat?
Ik maak me zorgen om de grote middengroep
Leerkracht Piet schrijft: Zelf ben ik jaren geleden overgestapt van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs. Mijn ervaring met zorgleerlingen in het voortgezet onderwijs is ook dat die leerlingen daar onvoldoende, soms zelfs helemaal geen aandacht krijgen. Daarnaast mis ik nogal wat kennis en kunde om al die verschillende leerlingen te kunnen helpen. Wat moet ik doen met een leerling die nog maar 10% zicht heeft? Hoe leg ik dan Pythagoras uit? Wanneer doe ik dat dan? En wat doen de andere leerlingen dan? En hoe doe ik dat dan als er 3 leerlingen in de klas zitten die vergeten zijn hun medicijnen te nemen en dus door de klas heen stuiteren.
Lerares Karin herkende veel in de uitzending, maar ze is ook kritisch: Weer lag de focus op de zorgleerling. Terwijl ik me dagelijks zorgen maak over de grote middengroep die ik niet de aandacht kan geven die ze verdient. Dit omdat de zorgleerlingen mijn aandacht nodig hebben. Het gevoel dat je kinderen dagelijks tekort doet, is niet goed. Passend onderwijs: Het is een papieren monster. En wij in het veld voorzagen dit bij de invoering al.
Kritiek op samenwerkingsverband
Leerkracht Erik staat al 35 jaar voor de klas en is erg kritisch op voorzitter van het netwerk leidinggevenden passend onderwijs Nikole Teeuwen, die in de uitzending reageert op het rapport van de Rekenkamer. Zelf ervaar ik samenwerkingsverbanden als bureaucratische monsters die voorbij gaan aan de professionaliteit van de leerkracht. Als ik ondersteuning vraag aan het samenwerkingsverband voor een zorgleerling start een bureaucratische molen waar de moed je al direct van in de schoenen zakt. Er wordt niet uitgegaan van mijn aanwezige professionaliteit, maar van wantrouwen over mijn bekwaamheid.
Mocht er al steun worden toegekend, dan is dat vaak voor een kortere periode en dan ziet men het liefst dat de gelden ten dele worden ingezet om mijn organisatie te verbeteren en om er voor te zorgen dat in de toekomst de school het probleem zelf aan kan.
Hulpverlener Wanda Glebbeek gaat op Facebook in op het verhaal van Billy, over wie de moeder zegt dat hij een schooltrauma en symptomen van een posttraumatische stressstoornis heeft opgelopen doordat het reguliere onderwijs hem zo lang niet paste. Zij schrijft: Ik kom dit veel tegen, terwijl het bestaan ervan veelal wordt ontkend. Als redenen van verzuim en uitval wordt de oorzaak doorgaans gezocht in gezinsproblematiek of problemen die het kind zou hebben. Zelden wordt gekeken of het aan niet-passend onderwijs ligt. Zolang we blijven ontkennen dat er ook kinderen zijn die werkelijk beschadigd rakendoor niet-passend onderwijs, is er ook geen oplossing.
Ouders
Verder krijgen we voornamelijk veel mails en tips binnen van ouders. Een greep uit de reacties: Monique: Ons kind wordt niet geholpen en er is in de afgelopen 2 jaar nooit iemand geweest die haar extra ondersteunt met lesstof. Dus de school heeft denk ik geen budget voor haar ontvangen terwijl ze wel een diagnose heeft.
Jeannette: Onze zoon Fabian van 10 jaar, zit na 6 jaar frustraties, vechten en tobben nu op een cluster 4 school (bedoeld voor kinderen met gedragsproblemen, red.). Getraumatiseerd, met medicatie en een zelfbeeld dat inmiddels is gedaald tot een dieptepunt.
Marieke: Ik heb een zoon van 14, die inmiddels 5 basisscholen heeft gehad en afgelopen najaar volledig vast is gelopen in het de brugklas van het VWO. Sinds afgelopen kerst zit hij thuis en gaat nu met moeite 2 dagen in de week naar Feniks Talent, een plek voor hoogbegaafde dropouts.
Claire: Mijn dochter is inmiddels toe aan school nummer 4 en ze is pas 8 jaar oud. Op 2 reguliere scholen is ze vastgelopen voordat ze naar speciaal onderwijs ging, maar daar kan ze nu niet blijven vanwege haar hoge intelligentie in combinatie met ASS (autisme, red.). Schijnt een ingewikkelde combinatie te zijn, blijkt nu.
Meer kinderen die in een isolement wegglijden
Marieke: Ik ben moeder van 2 prachtige meiden. De jongste is 14 jaar en zit inmiddels al 6 jaar thuis. In een klassikale setting komt zij niet tot leren en voor de zorg is ze te complex: Ze kunnen haar niet bieden wat ze nodig heeft. Zo ken ik inmiddels nog meer kinderen die in een isolement wegglijden en van wie sommigen zelfs hun slaapkamer niet meer uitkomen.
Armand: Er is voor mijn zoon geen passende school. Na het speciaal onderwijs ging hij via een school van het kinderpsychiatrisch ziekenhuis naar het speciaal-speciaal onderwijs. Ook dit klasje van 5 leerlingen met een docent en 2 orthopedagogen was te veel voor mijn zoon. Oktober 2016 kwam hij thuis te zitten. Omdat niemand iets deed heb ik via een bevriende lerares sinds februari 2017 individueel thuisonderwijs opgezet en bij de gemeente subsidie hiervoor afgedwongen.
Verder onderzoek
Wij willen graag verder onderzoek doen naar de uitwerking van de Wet op passend onderwijs. Waarom zijn er maar liefst 10.000 (geregistreerde) thuiszitters? Waarom horen we van zoveel ouders dat hun kind vastloopt in het reguliere onderwijs? En waarom horen we van leerkrachten dat ze handen tekort komen in de klas en in de praktijk niets terugzien van het geld dwat bestemd zou zijn voor passend onderwijs? Genoeg vragen, dus tips en ervaringsverhalen zijn welkom. Mailen kan naar: demonitor@kro-ncrv.nl
Onderwijsbeleid Engeland: haaks op dominerende tendens in debat over toekomst van ons onderwijs, nieuwe eindtermen/leerplannen
Onderwijsbeleid Engels onderwijsminister Nick Gibb: haaks op dominerende tendens in debat over de toekomst van ons onderwijs, de nieuwe eindtermen en leerplannen, het gebruik van leerboeken/methodes ...
*over de oorzaken van de niveaudaling/ontscholing van de voorbije decennia
*over het nieuwe onderwijsbeleid: back to basics e.d.
In Engeland sluit men zich aan bij oerdegelijke aanpakken in landen als Vlaanderen, sterke Aziatische landen als Singapore, Finland ... In Vlaanderen wil men momenteel afstand nemen van die sterke traditie.
Citaat: belang van leerboeken/methodes: haaks op kritiek in Vlaanderen op het gebruik van leerboeken/methodes voor wiskunde e.d.
Textbooks
In the 1970s textbooks were regarded as old fashioned and unprogressive. In a wave of educational vandalism, tons of high quality textbooks were sent to landfill or the bonfire. We have led the way in making the case for the use of high quality textbooks in our schools.
In countries with high performing education systems such as Singapore, high quality textbooks play a key role. A study by Tim Oates found that in Singapore 70% of maths teachers use a textbook as a basis for instruction. In England, alas, in 2014 only 10% of maths teachers used a textbook for their core teaching. In science just 4%
We have recently announced £41 million for maths hubs, promoting the use of south-east Asian approaches to maths teaching, including the use of maths textbooks
Deel 1 Oorzaken van de niveaudaling van de voorbije decennia in Engels onderwijs
Why Standards have declined
But despite the importance of education, over the past 60 years we have seen a steady but remorseless decline in standards in England and other parts of the West where education has been dominated by a progressive ideology: an ideology that rejects the importance of knowledge; that is hostile to didactic, teacher-led instruction; thats against remembering facts and deeply opposed to testing and exams. While this approach took hold in the West, the international rankings have been dominated by countries from Asia, where the grip of this progressive educational doctrine has yet to gain a stranglehold.
The roots of educational progressivism lie with Jean Jacques Rousseau and his romantic treatise Emile. From its opening line, which declares that 'everything is good as it leaves the hands of the Author of things; everything degenerates in the hands of man', Rousseau rails against traditional methods of education, believing that education should focus more on a child's interaction with the world.
The romanticism of this tale, with the child unencumbered by the supposed prejudices of his teacher, has appealed to the political left for over two centuries. And this view still persists among some today. For example, at the Wellington Festival earlier this year, detentions used to sanction poor behaviour were described as 'violence' done to pupils by teachers.
Over the last quarter of a millennium, 'Emile' has influenced and inspired progressives, social constructivists and leftists of all stripes as they seek to redesign society according to their will to the detriment of children's life chances. Interestingly, what is often forgotten by those influenced by the romanticism of Rousseau's ideas, is that he abandoned his own son to a poor house and when, a decade later, he made enquiries as to his whereabouts, he found no trace.
The history of the progressive doctrine of education is littered with failure, but this has not stopped proponents searching for a reason to force their educationally regressive dogma onto schools to the detriment of pupils. Foremost amongst these efforts is the attempt to use the Finnish example as evidence.
Finland
Finland, which topped the first PISA rankings in 2000, is often cited as an example of a Western country that has bucked the trend, providing evidence to support the progressive ideology. The example of Finland is misused in England to justify a skills-based curriculum, to attack testing and to reduce the role of the teacher.
But a more careful analysis of the Finnish example actually helps to explain the relative decline of Western education systems. Gabriel Sahlgren, analysing the international success of Finland at the turn of the Millennium, found that a closer examination of Finlands results over time reveals that its rise began well before most of the [progressive] policies were able to take effect.
In fact, he concludes that Finlands comparatively late development in terms of industrialisation and economic growth meant that Finnish culture and education remained more traditional, similar to high-performing systems in South-East
Asian nations.
Sahlgren argues that this culture meant that a hierarchical and traditional schooling climate remained largely in place until relatively recently and it is this that is likely to have underpinned the countrys improvements in international tests. He calls this the wealth effect, which first increases and later decreases educational performance as a function of income.
As Finland has moved away from traditional teaching methods and towards so-called progressive or child-initiated education, it has fallen down the league tables albeit from a high base.
This wealth effect should concern those looking to improve education in England and the West. Once a certain level of wealth is reached in a country, the country begins to move away from the education methods that have worked and towards the alluring romanticism of progressivism.
From the 1967 Plowden Review, the dismissal of the Black Papers published between 1969 and 1977, the rejection of Callaghans encroachment into the secret garden, the subsequent capture of the national curriculum, through to the use of Ofsted to enforce a progressive teaching style, Englands rejection of education common sense in favour of romanticism is well established.
Thats why the Conservative reforms from 2010 onwards are so significant, challenging these prevailing progressive orthodoxies.
Deel 2: Conservative Education Reforms: academic rigour, good discipline and high expectations ...
Our reforms centre on two Conservative principles. First, drawing heavily on the work of Policy Exchange, the government embarked on a programme of decentralisation, removing power from ideological proponents of progressivism and placing it in the hands of teachers and headteachers. By granting greater autonomy combined with an intelligent accountability system school level decision-making has been localised, reducing the influence of the bureaucratic middle tier and giving control back to the frontline, allowing parents greater choice of school for their children.
Secondly, the government undid Labours reckless and damaging changes to the national curriculum and qualifications, reintroducing rigour into English schools.
By 2010, a change in direction was badly needed. At that time:
schools were shepherding pupils disproportionately from disadvantaged backgrounds into taking so-called equivalent qualifications to inflate the schools ranking in the league tables;the growth of equivalents coincided with a sharp decline in the take up of some highly valued academic subjects, including foreign languages;grade inflation was rife, with a D grade in 1996 being equivalent to a C grade by 2010; and
the 2007 skills based national curriculum was denying pupils the core knowledge and cultural capital they needed to be successful and to be able to contribute to society.
By 2010, there was a clamour for a return to the fundamentals of a classical liberal education for all pupils, not just those whose parents could afford to send them to independent schools or afford an address in the right catchment area. Parents were rightly disillusioned with the unfulfilled promises of politicians and educationalists to improve standards.
Textbooks
In the 1970s textbooks were regarded as old fashioned and unprogressive. In a wave of educational vandalism, tons of high quality textbooks were sent to landfill or the bonfire. We have led the way in making the case for the use of high quality textbooks in our schools.
In countries with high performing education systems such as Singapore, high quality textbooks play a key role. A study by Tim Oates found that in Singapore 70% of maths teachers use a textbook as a basis for instruction. In England, alas, in 2014 only 10% of maths teachers used a textbook for their core teaching. In science just 4%
We have recently announced £41 million for maths hubs, promoting the use of south-east Asian approaches to maths teaching, including the use of maths textbooks
Primary Curriculum
So, we rewrote the Primary Curriculum. In the face of bitter opposition from some education academics, we insisted on long-division being taught in primary schools and long multiplication in Year 5 and fractions from the start. We insisted all pupils know their multiplication tables by the end of Year 4. ... (Terug dus naar klassieke aanpak wiskunde-onderwijs : cf. leerplan 1998 (katholiek onderwijs) dat we mede opstelden.
We made Phonics statutory in the national curriculum and introduced a short test at the end of Year 1 to check that all 6-year-olds could decode words and were on track to becoming fluent readers. In 2012 just 58% of 6-year-olds reached the expected standard in the test. This year 81% did so.We want that 81% to rise further. We already know that with the retake in Year 2 we are reaching 92% so we know there is scope to ensure ever more children can be successful in early reading. (Radicaal fonetische aanpak voor het 'leren lezen' zoals we ook al lang in onze DSM-methodiek propageren en die overal doorgedrongen is in de leesmethodes in Vlaanderen en Nederland.)
Secondary School: GCSE and A level:hogere eisen
We rewrote the secondary school curriculum and reformed GCSEs, restoring rigour, removing modules, ending the retake culture and restoring the GCSE to end of course exams. We gave Ofqual, the exams regulator, a new duty to ensure GCSEs and A levels were on a par with those in other countries, including the very highest performing nations.
We are only part of the way through rolling out these new more rigorous GCSEs and A levels. It has taken seven years to get to this point. We will focus now on ensuring these new qualifications are successful and well taught.
Vocational Qualifications
We commissioned Professor Alison Wolf to scrutinise all the so-called equivalent qualifications that schools were entering some of their pupils for instead of GCSEs, particularly those pupils from disadvantaged backgrounds. She removed 96% of them and the vocational qualifications that remain now carry real value.
We are reforming and improving Functional Skills qualifications for those students over the age of 16 who are still on their way to achieving a standard pass in English and maths GCSEs. We want to ensure that every young person leaves our education system as literate and numerate. These are the bare essentials for survival in a modern world and a demanding economy.
Teachers
We gave teachers more power to tackle unruly behaviour, restoring control of the classroom to the adult. We guaranteed teachers anonymity when faced with allegations from parents and pupils.
Behaviour management -discipline weer heel belangrijk
We commissioned Tom Bennett to produce a report on behaviour management best practice which has now been published. And we want to highlight successful practice in schools such as the outstanding free school, Michaela Community School in Brent.
We rewrote the Teachers Standards against which teacher training is measured and against which teachers are performance managed throughout their careers, bringing a new emphasis to the importance of subject knowledge, behaviour management and the centrality of courteous behaviour and, for primary teachers, a clear understanding of phonics.
EBacc
We introduced the new performance measure, the English Baccalaureate, the EBacc, a combination of the core academic GCSEs of English, maths, at least two sciences, history or geography and a foreign language; holding schools to account for the proportion of their pupils entered for and achieving this combination, including a language, the study of which had plummeted following Labours decision in 2004 to remove the compulsion to study a language at KS4.
We have just announced that we expect almost all pupils to be taking the EBacc with a timetable of 75% to be studying for the EBacc by 2022 and 90% by 2025.
Work by the Sutton Trust in 2015 demonstrated that just 12% of highly able disadvantaged pupils attended a secondary school offering triple science. And we know that disadvantaged pupils are less likely to be entered into the EBacc combination of GCSEs than similarly able pupils from more affluent backgrounds.
Winning the Argument
Our reforms over the last seven years are working:-
This year, 150,000 more 6-year-olds are on track to become fluent readers than in 2012;
The proportion of pupils studying the EBacc has risen from 1/5th in 2010 to 2/5th last year;
The attainment gap between disadvantaged pupils and their more affluent peers has shrunk by 7% since 2011 at KS4 and 9.3% at KS2; and
1.8 million more pupils are in schools rated as good or outstanding than in 2010.
Seven years on, the public conversation about education is changing.
The work of Dame Rachel De Souza at the Inspiration Trust, to attract curriculum experts such as Christine Counsell and Michael Fordham demonstrates that knowledge-rich curricula are back at the heart of schooling. And Emma Leonard and Toby Young are creating popular knowledge-rich lesson plans for primary schools.
There is now a vibrant and growing international community of teacher-bloggers who are challenging the old progressive orthodoxy.
Perhaps most significantly, the reading wars are beginning to be won. Whilst consensus is still some way off, there is important cross-party agreement on this important issue. For example, the excellent work of the Labour mayor Sir Robin Wales to transform Newham one of the capitals poorest boroughs into one of the best places in the country to be taught to read. This year 89% of its 6-year-olds passed the Phonics Check compared to the national average of 81% and compared to 78% in more prosperous Brighton and Hove.
But the battle of ideas never ceases. The opponents of what we stand for never sleep.
As Conservatives, we have to continue to make the case for our policies. We are winning the argument in favour of a knowledge-rich curriculum. We are winning the reading wars. And parents are voting with their feet in support of free schools.
But we mustnt stop putting our arguments and engaging in debate. The battle of ideas in education as on the economy is never won. As each generation passes we need to explain the fundamental principles and ideas that underpin our policies: the belief that all children, whatever their background, deserve to be taught a core body of knowledge; that its never acceptable to deny a child the opportunity to learn because of where they have come from; that giving parents choice over good quality schools is always better than letting the state decide where and how a child should be educated.
That regular testing is an important part of the learning process, helping to ensure children remember what theyve been taught; and that periodic external assessment is important in holding schools to account for the quality of the education they provide.
That academic rigour, good discipline and high expectations are not just for the elite but for all.
These are at the heart of what we believe as Conservatives.
It is the power of our ideas not just a collection of seemingly isolated policies that will ensure the Conservative Partys future and win the support of young as well as older voters.
On the economy, our careful husbandry of the public finances isnt driven by parsimony but by an understanding of how a successful economy works. We know that we can only fund our annual budget deficit and accumulated national debt by giving confidence to the creditors who fund them, that we have a plan to clear our debts and eliminate the deficit over time.
We know the damage and injustice that inflation causes to an economy and we know that delivering low inflation and low unemployment are key policy objectives that have eluded generations of governments in the past, but not this Government with its careful and balanced approach to managing the economy and the public finances.
We know that ownership and the aspiration to own is one of the most fundamental and powerful drivers of individual and social progress. To own a home and to have the security of a pension and other savings is an essential underpinning of personal freedom.
The essence of Conservatism is to reject those ideas that experience and history have shown to fail and to espouse ideas that the evidence says provide the greatest good to the greatest number of people. We are not theorists, we are practical people. We cherish what works and we protect our institutions from the National Health Service to the Monarchy.
These are the principles that are at the heart of our successful education reforms. They are the principles that will ensure the Conservative Partys future and our nations success.
Dag van de leerkracht: geen aandacht voorvoor de 'uitstervende', belaagde & ondergewaardeerde leerkrachten buitengewoon onderwijs!
Geen aandacht & waarschuwende alarmbel op de dag van de leerkracht voor de 'uitstervende', belaagde & ondergewaardeerde leerkrachten buitengewoon onderwijs!
M-decreet : leraar buitengewoon onderwijs: uitstervend en belaagd ras!
Noch minister Crevits met haar vele euforische & narcistische selfie- hoera-plaatjes, noch onderwijskoepels, noch lerarenvakbonden, noch ... vragen vandaag een bijzondere aandacht voor de 'uitstervende' & belaagde 'leraars buitengewoon onderwijs! Voor hen trekt vandaag niemand aan de alarmbel
"Elke dag zien we matrozen hozen in een door het M-decreet lek geslagen & ontwricht b.o. schip' Veel leerkrachten moesten al het schip verlaten, er komen geen nieuwe bij en de resterende werken in een ontwrichte context van het al te divers basisaanbod zonder specifieke identiteit, e.d. Sinds het intreden van het M-decreet is de heftigheid van de gedragsproblematiek van b.o.-leerlingen ook toegenomen. -----------------
IJzersterke leraren in het speciaal (buitengewoon) onderwijs mogen geen uitstervend ras worden. Alle goede voornemens van passend onderwijs ten spijt: de inzet van het speciaal onderwijs is meer nodig dan ooit. Daarom pleit ik voor meer waardering voor de bijzondere vakbekwaamheid van leraren in het speciaal onderwijs. .
Elk kind dat baat heeft bij speciaal onderwijs en waar wij bijdragen aan het plaveien van een pad naar hun goede toekomst, is absolute winst. Winst voor het kind in het bijzonder, maar ook voor de samenleving. Het belang van maatwerk in het onderwijs wordt onderschat en de opgave waarvoor onze leerkrachten elke dag staan nog meer.
Succes of falen Ons succes of falen en daarmee dat van onze leerlingen, valt of staat bij de inzet en betrokkenheid van onze leraren. Maar laten we eerlijk zijn: hoe aantrekkelijk is het om bij ons in het speciaal (buitengewoon) onderwijs te werken? Sinds het intreden van het passend onderwijs lijkt de heftigheid van de problematiek van leerlingen toegenomen.
Geweld geen uitzondering Naast verbaal geweld is fysiek geweld helaas geen uitzondering meer. Dit leidt tot situaties waarbij de veiligheid van de leerling zelf, medeleerlingen en de leerkracht in het geding komen. En toch blijven toch onze leerkrachten bevlogen en actief op zoek naar oplossingen. Voor een aantal van hen voelt het als werken in een ondergewaardeerd duivels dilemma.
Vol overgave En toch staan zij iedere dag weer vol overgave en passie voor de leerlingen en hun perspectief. Al kunnen ze tenminste voor één leerling het verschil te maken. Dit lijkt wel het intro van een b-keuze bouquetreeks, voor zover die categorie bestaat. Toch zit ik er niet ver naast met deze typering.
Matrozen hozen Elke dag zie ik matrozen hozen in een lek schip. Hoeveel makkelijker is het om de biezen te pakken en de veilige haven van het regulier onderwijs of het MBO te kiezen bijvoorbeeld? Niet dat het daar een vetpot is, maar daar hebben ze op zijn minst minder sores en wordt hun werk vaak beter gewaardeerd. Niet alleen financieel, maar ook door leerlingen, ouders en maatschappelijk gezien.
Mariette van Leeuwen pleit voor meer waardering voor de bijzondere vakbekwaamheid van leraren in het speciaal onderwijs. En meer aandacht voor het schrijnende tekort aan leraren.
Finse - en ook mijn - boodschap voor de dag van de leraar : Keep it simple, focus on the essentials
Finse - en ook mijn - boodschap voor de dag van de leraar : Keep it simple, focus on the sssentials.
Minder plan- en werklast, meer ontspannen leerkrachten en veel minder burn-outs!
Leerkracht Timmy Walker over lager onderwijs in Finland & vergelijking met onderwijs in VS- Haaks ook op ZILL-visie
Tim Walker over zijn jarenlange ervaring als onderwijzer in Finland in zijn boek: Finlands Education System Isnt Perfect But We Can Still Learn from It
*vooral klassikaal onderwijs in Finland aan de hand van degelijke leerboeken/methodes en beperkt tot essentie. Zo kunnen leerkrachten ook op een meer ontspannen wijze les geven. Geen echt gedifferentieerd onderwijs.
Commentaar: haaks dus op ZILL-leerplanvisie. ZILL is tegenstander van het gebruik van klassieke leerplannen en methodes per leerjaar en wil dat de leerkrachten elke dag veel tijd investeren in 'schoolwerkplannen', uitwerken van eigen lesmateriaal en sterk geïndividualiseerd onderwijs.
Motto van Walker : keep it simple en verminder zo de werk- en planlast! We maken het jammer genoeg in Vlaanderen steeds ingewikkelder voor de leerkracht en dit wordt straks nog erger met de ZILL-hervorming.
*veel meer rustpauzes tussen lessen & leerkrachten hebben nog een leven naast de school
*leraarskamer belangrijk voor uitwisseling ervaring/overleg. Zo zijn er dan ook veel minder overlegvergaderingen nodig.
*veel verantwoordelijkheid voor leerkrachten. (Er zijn wel nationale niveautoetsen ook al in 3de leerjaar, maar niet bedoeld om te sanctioneren of om scholen te rangschikken)
Zijn slogan 'keep it simple': focus on the essentials! En daardoor dus ook lagere werk- en taakbelasting. Dit verklaart volgens Tim Walker mede waarom er minder burnouts zijn bij Finse leerkrachten dan in de VS .
------------------- Finlands Education System Isnt Perfect But We Can Still Learn from It
Journalist Holly Korbey in Bright -Innovation in Education A few years ago, teacher Timothy Walker was an elementary-school teacher in Boston, stressed out and on the verge of burnout. Looking for more balance, Walker moved to Helsinki, where his wifes family lived. He took a fifth-grade position in an English-speaking school
Bright: On the curriculum side, you wrote that Finnish teachers focus on the essentials and avoid adding too many moving parts into lessons that might become distractions. In Finland theres a lot of textbook instruction, which is kind of counterintuitive, because when we think of Finland, we think of them as this global innovator.
in Finland all kids learning a similar thing at similar times, and teachers who are using similar materials they feel are high-quality, designed by fellow educators. Theyre intentionally keeping the classroom interaction rigid, in a way. Now, that doesnt work for all students, and theres a real need for more differentiation in Finland as well. But I think that for a lot of students, its worked.
Bright: And your perspective on textbooks has changed.TW: In the U.S., teachers looked down on textbooks, and I felt the same way.I didnt want to be this robot just following the teachers guide.But I found that in Finland, they were showing me that textbooks can be valuable resources to help teachers stay balanced if we use them skillfully
Bright: On the curriculum side, you wrote that Finnish teachers focus on the essentials and avoid adding too many moving parts into lessons that might become distractions. Did focusing on the essentials make you less stressed and more joyful? TW:Yes!
Meer ontspannen leerkrachten: veel pauzes, minder lessen Teacher Timothy Walker talks about 15-minute breaks, the power of the teachers lounge and the difference between responsibility and accountability.A few years ago, teacher Timothy Walker was an elementary-school teacher in Boston, stressed out and on the verge of burnout. Looking for more balance, Walker moved to Helsinki, where his wifes family lived. He took a fifth-grade position in an English-speaking school and immediately noticed that his Finnish colleagues, were in general more relaxed and happy than their American peers.
Bright: In America, you and a lot of the teachers you knew were burning yourselves out with overwork. But in Finland, teachers seemed to take a more relaxed approach. What are Finnish teachers doing to avoid burnout?
Timothy D. Walker: The first thing they are doing is pacing themselves, which has to do with scheduling. There are frequent breaks for teachers and students throughout the school day in Finland, about 15 minutes for every hour of instruction. Teachers take breaks throughout the day, as well as sit down and eat lunch with each other.
What I saw in Finland was that my colleagues prioritized well-being so much more than I had ever done. They use their after-school hours for themselves and seemed to have a life outside of teaching. They just seemed much more balanced and happy and relaxed. And less stressed.
Bright: Finnish teachers and schools dont use the word accountability, instead they use responsibility. In the book, you describe what a difference that makes to teachers. Whats the difference? TW: I think responsibility respects the professionalism of an individual. So when you emphasize responsibility, youre recognizing that someone has the agency to make the informed professional decisions. It empowers teachers. This is what we want to do with students, right? We want to say, we trust you, we believe in your abilities.