Inhoud blog
  • Waarom leerlingen steeds slechter presteren op Nederlandse scholen; en grotendeels ook toepasselijk op Vlaams onderwijs!?
  • Waarom leerlingen steeds slechter presteren op Nederlandse scholen; en grotendeels ook toepasselijk op Vlaams onderwijs!?
  • Inspectie in Engeland kiest ander spoor dan in VlaanderenI Klemtoon op kernopdracht i.p.v. 1001 wollige ROK-criteria!
  • Meer lln met ernstige gedragsproblemen in l.o. -Verraste en verontwaardigde beleidsmakers Crevits (CD&V) & Steve Vandenberghe (So.a) ... wassen handen in onschuld en pakken uit met ingrepen die geen oplossing bieden!
  • Schorsing probleemleerlingen in lager onderwijs: verraste en verontwaardigde beleidsmakers wassen handen in onschuld en pakken uit met niet-effective maatregelen
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Onderwijskrant Vlaanderen
    Vernieuwen: ja, maar in continuïteit!
    13-10-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Fout onderzoek van onderwijskansen (cf. N-VA) en weinig effectief GOK-beleid

    Over fout onderzoek van kansenongeijkheid door Rekenhof, sociologen e.d. (cf. standpunt van N-VA -Koen Daniëls)

    en over te weinig effectief GOK-beleid (=punt 2)

    1.Onderzoek van faire ontwikkelingskansen loopt inderdaad mank

    In ons Leuvens CSPO-doorstromingsonderzoek stelden we in 1969-1971 vast dat er ook bij arbeiderskinderen met een behoorlijke schooluitslag, IQ .... eind lager onderwijs een vlotte doorstroming was naar het aso. We onderzochten dus vooreerst de prestatiekenmerken, IQ, prestatiemotivatie van 5000 leerlingen zesde leerjaar (net voor de invoering van het VSO). En vanaf het jaar daarop werd hun schoolloopbaan gevolgd.

    De correlatie tussen de schooluitslag eind lager onderwijs en deze in het s.o. was vrij hoog. In tal van Nederlandse studies stelde men hetzelfde vast.

    Een bevestiging eigenlijk van wat ook PMS-mensen, leerkrachten en vele anderen al een tijdje wisten. In mijn eigen klas Wetenschappelijke A op het college (1958-1964) zaten overigens bijna uitsluitend arbeiderskinderen en die stroomden in 1964 ook al vlot door naar de universiteit of naar het hoger onderwijs.

    Uit onze studie konden we ook besluiten dat de gedifferentieerde onderwijsvormen in de eerste graad s.o. niet de grote verklaring waren van de correlatie in het s.o. tussen de schoolresultaten en het scholingsniveau van de ouders
    en dat de ontkenning van de aanzienlijke democratisering van het onderwjjs/ sociale mobiliteit door Bourdieu en co fout was.

    (We concludeerden ook dat de inzet voor het bieden van optimale onderwijskansen voor kansarme en zwakkere leerlingen zich primordiaal op het niveau van het basisonderwijs situeerde. Cf. ook onze latere Onderwijskrant-campagne voor intensief NT2 vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs. Maar hier waren het merkwaardig genoeg de discriminatie-sociologen en het Steunpunt NT2 die de invoering van zo'n NT2 dwarsboomden.)

    In de sociologische studies houdt men vaak geen rekening met de beginprestaties (eind lager onderwijs) van de leerlingen. Men berekent wel correlaties met het scholingsniveau van b.v. de moeder en men stelt dan vast dat 15-jarige leerlingen met een meer geschoolde moeder opvallend beter presteren. Dat wordt dan veelal toegeschreven aan de differentiatie in onderwijsvormen en sociale discriminatie in het s.o.

    De Vlaamse sociologen interpreteren de invloed van het scholingsniveau ook louter als een sociaal-economische factor (=SES) en vergeten dat dit scholingsniveau in sterke mate samenhangt met de intellectuele aanleg. De N-VA heeft dus gelijk als ze stelt dat de studies geen rekening houden met het verschil in intellectuele aanleg.

    Sociologen als Nicaise en Co hebben steeds gesteld dat de intellectuele aanleg evenredig is verdeeld over alle sociale bevolkingslagen en dat er dus evenveel handarbeiderskinderen aso moeten kunnen volgen.

    Ze houden ook geen rekening met de gevolgen van 50 jaar democratisering van het onderwijs. Precies door 50 jaar vlotte doorstroming van getalenteerde handarbeiderskinderen is de handarbeidersklasse intellectueel afgeroomd geraakt. De vele handarbeiderskinderen in mijn aso-klas meer dan 50 jaar geleden (1958-1964) stroomden ook door naar de universiteit/hoger onderwijs. En hun eigen kinderen kwamen ook veelal in het aso en hoger onderwijs terecht. Het verborgen schooltalent talentenreserve) vermindert. (Bij migrantenleerlingen uit landen met weinig sociale doorstroming is er vermoedelijk nog meer verborgen talent aanwezig)

    De socioloog Michael Young heeft dit effect van de democratisering van het onderwijs al voorspeld in zijn boek 'The Rise of Meritocracy' van 1958. Voor de democratisering van de maatschappij waren volgens hem niet enkel de onderwijskansen belangrijk, maar veel meer nog de verdeling van de inkomens e.d.

    P.S. 1 De kritiek van de Nederlandse socioloog Jaap Dronkers op veel GOK-onderzoek en sociologen luidde in dit verband:

    *Het is een klassieke gebrek van onderwijssociologie dat men te vaak vroege IQ verschillen niet in de analyses betrekt, ondanks het feit dat sociologen als Boudon en Jencks daarop hebben gewezen. Daardoor verzwakken zij onnodig de geloofwaardigheid van hun conclusies (bij.voorbeeld in de Bell Curve oorlog: http://apps.eui.eu/…/Dronkers/English/Cognitiveabilities.pdf)

    Zie voor een gelijk punt mijn bijdrage aan de Vlaamse twisten http://stukroodvlees.nl/…/intelligentie-en-schoolprestaties…

    *Het is ook erg storend dat in PISA geen vroege IQ variabele zit. Daardoor worden SES, school & track verschillen toe geschreven aan overschat of ten onrechte toe geschreven aan school of systeem kenmerken. Zie bv http://apps.eui.eu/Personal/Dronkers/articles/TvS2010.pdf. Binnenkort verschijnt in Mens & Maatschappij een artikel waarin ik die vertekening voor NL laat ziet en later in juli op een conferentie voor Duitsland.Als vroege IQ verschillen worden meegenomen zijn de uitkomsten voor de beoordeling van onderwijsstelsels - b.v. gedifferentieerde eerste graad -anders

    P.S.2 . Onderwijskrant 40 jaar geleden over GOK & egalitair fundamentalisme van veel sociologen

    Het optimaal bevorderen van talenten en de verdere democratisering staan centraal in de doelstellingen van Onderwijskrant. Tegelijk namen we echter al vanaf de start in 1977 expliciet afstand van de illusoire milieutheoretische kansentheorie, van het egalitaire fundamentalisme. In Onderwijskrant nr. 4 (1978) werd ook al gereageerd op de naïeve GOK-ideologie van de perfecte sociale mobiliteit en op het egalitair fundamentalisme zoals het o.a. ook op de ’Sociale week’ van het ACW tot uiting kwam.

    “De vrij grote genetische bepaaldheid van de intellectuele capaciteiten binnen een maatschappelijk systeem met sociale mobilteit, maakt het weinig waarschijnlijk dat de verschillen tussen sociale klassen enkel aan het milieu zouden te wijten zijn: de meest intelligente leden uit de onderste klassen krijgen de kans om te stijgen in de sociale hiërarchie, waardoor er op het niveau van de volwassenen steeds meer een verschil in intelligentie ontstaat tussen de sociale lagen.. ... Het aldus ontstane onderscheid in intelligentie wordt doorgegeven aan de kinderen.

    Kinderen van intelligente ouders hebben gemiddeld genomen een beter erfelijk potentieel dan kinderen van minder intelligente ouders. ... Als het waar is dat er niet in elke sociale klasse evenveel kinderen met een hoge intelligentie zitten, dan moeten we ook het in onze maatschappij gehanteerde ideaalbeeld van een perfecte sociale mobiliteit sterk relativeren. Dit ideaal luidt: uit elke sociale klasse moet een gelijke proportie vertegenwoordigd zijn in elk onderwijs- en beroepsniveau”.

    2. GOK-investering rendeerde al te weinig omdat vooral contra-productieve aanpak gesubsidieerd werd

    We gaan wel akkoord met de stelling van het Rekenhof e.d. dat de aanzienlijke investering in het GOK-beleid al te weinig rendeerde.
    In de Onderwijskrant van september 1991 voerden we een campagne voor zorgverbreding. We omschreven uitvoerig wat een effectief achterstandsbeleid volgens ons betekende & contacteerden minister Van den Bosche en Co.

    We protesteerden tijdig tegen het feit dat de overheid de zorgverbreding en GOK-ondersteuning in handen gaf van 3 universitaire GOK-steunpunten die een ontwikkelingsgerichte visie propageerden die haaks staat op een effectieve achterstandsdidactiek.

    Het ging zelfs zo ver dat het Leuvens Steunpunt NT2 van Kris Van den Branden dat opgericht werd om de invoering van NT2 te ondersteunen al na een paar jaar poneerde dat intensief NT2 vanaf de eerste jaar van het kleuteronderwijs volstrekt overbodig was.

    -----------------------------------------------------------------
    Bijlage 1 Koen Daniëls verduidelijkt zijn standpunt

    Wil ik een IQ-test van elke leerling ? Neen. Wil ik dat bij onderzoek naar hoe effectief ons onderwijs is, ook de capaciteiten van leerlingen ook meenemen? Ja. Maar blijkbaar is het benoemen van (cognitieve) capaciteiten van kinderen als één van de verklaringsgronden voor presteren op school taboe.

    Gisteren heb ik in het parlement gevraagd om bij uitspraken over hoe goed of slecht scholen het doen, bijvoorbeeld aangaande het GOK-beleid (gelijke onderwijskansen), er ook rekening moet gehouden worden met de capaciteiten van die kinderen. Je kan als leerkracht met alle kinderen keihard trainen op de 100 meter sprint. Na verloop van tijd zullen ze allemaal sneller lopen, maar de kans dat je iedereen zover krijgt dat ze Usain Bolt van het podium lopen, is klein. Komt dat omdat de leerkracht zijn best niet heeft gedaan? Zou kunnen, maar als iedereen sneller loopt als tevoren, dan is er vooruitgang. Er is dus "leerwinst". Maar het feit dat we niet iedereen onder de 9,58 seconden krijgen op die 100 meter, is ook te wijten aan de capaciteiten van de leerlingen. In sport durven we dat te erkennen. Als het dan aankomt op cognitieve capaciteiten, gaan sommige sociologen er nog altijd van uit dat iedereen gelijk is, dat iedereen evenveel cognitieve capaciteiten heeft. Als er dan verschillen zijn op het einde van de schoolcarrière tussen leerlingen, komt dit volgens hen alleen maar door die school.

    Een school die bewust leerlingen achter zou houden of voor zou trekken. Die sociologen geloven heilig in de maakbaarheid van elke kind. Leerkrachten, directies en ook ouders zullen je (als ze eerlijk zijn) uitleggen dat de capaciteiten van kinderen verschillend, anders zijn. En dat sommigen inzake intellectuele capaciteiten meer mogelijkheden hebben dan anderen. Net zoals sommige kinderen inzake sportieve capaciteiten meer mogelijkheden hebben dan anderen. En dus dat je, hoe hard je ook je best doet, op bepaalde momenten botst op de sportieve, creatieve, intellectuele .... mogelijkheden die er zijn.

    Iedereen wil dat de capaciteiten van kinderen maximaal ontwikkeld worden, ongeacht hun thuissituatie/sociaal-economische situatie. En daar sta ik 200% achter. Als pedagoog, als leraar, als ouder, als burger. Er is bovendien ook in wetenschappelijk onderzoek -en niet 1 onderzoekje- vastgesteld dat er een samenhang is tussen IQ en de sociaal-economische status van een gezin. Geen 1 op 1 causale relatie, maar een complexe en genuanceerde maar wel bestaande samenhang. Wil dat zeggen "gepredestineerd" - leg er je bij neer, zo is het? Absoluut niet. Wil dat zeggen dat in een kansrijk gezin er geen kind kan zijn met minder uitgebreide intellectuele capaciteiten? Neen. Maar de kans is, gezien de samenhang, wel iets kleiner. En dus kan het zijn dat de ene leerling die thuis geen Nederlands spreekt, sneller Nederlands leert dan een andere, zelfs bij dezelfde leerkracht. Omwille van ... verschillende capaciteiten.

    Helaas wil een aantal mensen doen geloven dat ik zou voorstellen dat we een IQ-test moeten doen en op basis daarvan al of niet beslissen of we met een leerling aan de slag gaan. Absoluut niet! We moeten ons inzetten om bij alle leerlingen al hun talenten te ontwikkelen, ongeacht hun thuissituatie. Maar ik geef wel aan dat we niet blind mogen zijn voor de reële capaciteiten van leerlingen. Want zeggen tegen leerkrachten "als dit kind geen loodgieter/dokter/bakker/verpleger/ingenieur wordt, dan ligt dit aan uw onderwijs", dat is de eigenheid van kinderen onrecht aandoen. En zo is de cirkel rond : als we de capaciteiten van kinderen niet willen betrekken in onderzoeken over effectief onderwijs, dan zullen we zoals nu elk jaar 321 miljoen euro belastinggeld in gelijke onderwijskansen stoppen en over 15 jaar dezelfde vraag stellen als vandaag : wat werkt nu wel en wat niet.

    Kleine noot in de marge: Minister Crevits wil extra inspectie inzetten om na te gaan of scholen hun best wel doen. Als er middelen zijn voor extra personeel, zou ik ze meer inzetten in scholen en klassen om leerlingen te ondersteunen.

    Bijlage (VRT & Belga) 12 oktober

    N-VA wil IQ van scholieren meten in onderzoek naar de efficiëntie van het gelijkekansenbeleid

    N-VA-parlementslid Koen Daniëls stelt voor om het IQ van scholieren te meten bij nieuw onderzoek naar de efficiëntie van het gelijke onderwijskansenbeleid van de overheid (GOK). Dat heeft hij gezegd in het Vlaams parlement.
    Frank Segers
    Sinds 2002 voert de Vlaamse regering  een gelijke onderwijskansenbeleid, waarbij ze basisscholen extra lestijden en werkingsmiddelen toekent voor kansarme kinderen. (Commentaar: sinds 1991 investeerde de overheid vooral in 3 universtitire Steunpunten voor zorgverbreding en GOK).

    Maar uit een onderzoek van het Rekenhof blijkt dat de kansen voor kansarme kinderen in het gewone basisonderwijs de laatste vijf jaar nauwelijks verbeterd of zelfs verslechterd zijn in vergelijking met die van kansrijke leerlingen. Als indicator voor het succes van het beleid kijkt het Rekenhof vooral naar de richtingen in het secundair waarnaar de leerlingen doorstromen.  

    Maar dat is misschien niet de beste manier om te meten, zegt Daniëls, die pleit om ook te kijken naar de capaciteiten van de leerlingen om een uitspraak te doen over een school. Hij wil daarom in onderzoek naar het onderwijsbeleid ook het IQ van de leerlingen laten meten "Niet iedereen heeft dezelfde capaciteiten. We moeten opletten dat we niet alle verschillen in onderwijs gaan toewijzen aan sociale verschillen. Als we het over die sociale verschillen hebben, dan moeten we ook het IQ, de capaciteiten, van de leerlingen meenemen om te kunnen beoordelen of de leerkrachten hun best gedaan hebben of niet."
    Niets doen is geen optie, vindt N-VA. "We geven nu al vijftien jaar GOK-middelen, maar de curve blijft vlak. We zien zelfs dat sommige kinderen uit de vierde generatie van allochtone families het slechter doen dan de eerste generatie."
    Minister van Onderwijs Hilde Crevits (CD&V) vindt dat er voorzichtig moet worden omgesprongen met IQ-tests. "Die zijn immers cultuurgebonden. Bovendien kan je het onderwijs niet zomaar gelijkstellen met puur cognitieve ontwikkeling. Ik vind het belangrijk te benadrukken dat we toch iets meer verwachten."

    Crevits is het er wel mee eens dat er iets moet gebeuren inzake de GOK-middelen. Een betere verantwoording waarvoor de middelen gebruikt worden, zoals onder meer Jo De Ro (Open VLD) suggereert, is een mogelijkheid. "Maar het is niet zo dat de beste verantwoorder ook de beste resultaten aflevert", waarschuwt ze.

    De minister stelt voor om de onderwijsinspectie te versterken. "Zij zijn nu met 140 mensen voor 4.000 scholen, de vraag is of dat voldoende is. Misschien zit de sleutel in het versterken van de inspectieteams? Dan moeten we geen extra voorwaarden opleggen voor verantwoording." Crevits waarschuwt wel dat er momenteel geen budget is voor de versterking van de inspectie.  

    13-10-2017 om 15:30 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:GOK, onderwijskansen
    >> Reageer (0)
    12-10-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Universitaire lerarenopleiding in Frankrijk deugt volgens enquête en Talis-studie niet & leidde ook tot alarmerende niveaudaling van Franse leerlingen
    1.    
      Que pensent les nouveaux enseignants de leur formation ? Quatre ans après la mise en place des Espe, les doutes et les inquiétudes des néotitulaires sont toujours là affirme une enquête du Snuipp Fsu,…
      cafepedagogique.net

    2. Universitaire lerarenopleiding in Frankrijk (ingevoerd in 1989) deugt volgens enquête en Talis-studie niet.
      Ze leidde tevens tot een alarmerende niveaudaling van de Franse leerlingen.

      Uit een recente enquête blijkt dat ook toekomstige onderwijzers, regenten en licentiaten in Frankrijk beoordelen hun 'universitaire' lerarenopleiding nog steeds als volstrekt onvoldoende beoordelen. Zie (1). Die ontevredenheid bleek ook uit de TALIS-studie (zie 2).

      In Vlaanderen verwachten beleidsmakers en universitaire lerarenopleiders veel heil van een masteropleiding voor onderwijzers, kleuterleid(st)ers en regenten.

      (1) Enquête bij studenten

      Trois sur quatre jugent leur formation insuffisante

      *74% le jugent insuffisant en ce qui concerne la connaissance de l'élève,
      *70% pour la gestion de la classe et même
      *60% sur la connaissance des disciplines à enseigner.

      70% des stagiaires se sentent débordés, un taux comparable à celui des années antérieures.

      **87% ont le sentiment de ne pas être assez préparé pour avoir la responsabilité d'une classe, un taux en légère hausse par rapport à 2016 (85%) ou 2015 (82%).

      (2) Des particularités déjà remarquées par Talis

      En 2014, l'enquête Talis de l'OCDE montrait déjà la crise particulière des enseignants français.

      Selon elle, le professeur français est celui qui s'estime le moins bien formé sur le plan pédagogique. Seulement 6 enseignants sur 10 se jugent suffisamment préparés sur ce terrain-là, alors qu'ils sont 9 sur 10 dans les autres pays.

      ----

      Commentaar

      In 1989 werd in Frankrijk de universitaire lerarenopleiding ingevoerd voor leerkrachten basisonderwijs en regenten: IUFM (Institut universitaire de la formation des maîtres.)

      Dit voorbeeld inspireerde Georges Monard en Jan Adé (directeur hoger onderwijs op ministerie) en de universitaire lerarenopleiders om ook volop te pleiten voor een universitaire opleiding in Vlaanderen.

      Wij waarschuwden dat die academisering van de opleidingen nefaste resultaten zou opleveren en bleven het model van de geïntegreerde beroepsopleiding verdedigen: dicht bij de praktijk vanaf de eerste dag en in handen van docenten die zelf dicht bij de praktijk staan, die ook verantwoordelijk zijn voor de lespraktijk van hun studenten o.a. ook lessen helpen voorbereiden, bijwonen en beoordelen).
      We publiceerden o.a.: Universitaire lerarenopleiding: contradictio in terminis (Onderwijskrant, september 1991).

      Het is o.i. geen toeval dat de Franse leerlingen de voorbije decennia steeds zwakker presteerden. Voor PISA-2015-wiskunde behaalde de Franse 15-jarigen amper 486 punten: dat is meer dan een jaar achterstand in vergelijking met de Vlaamse leerlingen.

      Een van de grote kritieken in Frankrijk luidt dat de studenten er les krijgen van professoren onderwijskunde die al te ver afstaan van de praktijk en al te vaak pedagogische hypes propageren: constructivisme, Freinet, ... We stelden dat ook vast bij Vlaamse studenten die een jaar Erasmus volgden op een IUFM.

      Wegens de vele kritiek werd de IUFM de voorbije 28 jaar al 3x hervormd, maar de klachten blijven.



    12-10-2017 om 15:30 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:lerarenopleiding
    >> Reageer (0)
    10-10-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Leerplancampagne Onderwijskrant deel 2: herwaarderen i.p.v. verlaten van schoolgrammatica

    Leerplancampagne Onderwijskrant deel 2: herwaarderen i.p.v. verlaten van schoolgrammatica, schools- leren, jaarklasprincipes,  vakdisciplines i.p.v. expliciete instructie Deel 2

    1. Inleiding

    De kopstukken van de onderwijsnetten betoogden de voorbije maanden dat hun nieuwe leerplannen voor een ware cultuuromslag  willen zorgen: een nieuwe school die de  hopeloos verouderde hedendaagse school vervangt. Ze pakken graag uit met de vele zegeningen.  Ze willen  afstand nemen van de  schoolgrammatica & jaarklasprincipes, van de klassieke curriculum-samenhang en  het schoos-leren.. Ook  de leerboeken/methodes moeten het ontgelden. Vakkenoverschrijdende/geïntegreerde aanpak en werken met brede leerdomeinen is ook een van de  nieuwe stokpaardjes. Men vergeet hierbij  o..a. dat  we in het s.o. geen  leraren hebben  die   over de deskundigheid beschikken voor al die deeldomeinen .

    2. Schoolgrammatica, curriculum-samenhang, schools-leren, belang van klassieke leerplannen & leerdoelen

    Vooraleer we in punt 3 illustreren hoe onderwijskoepels en nieuwlichters  radicaal afstand willen nemen van eeuwenoude schoolgrammatica,  omschrijven we eerst een aantal kenmerken van de schoolgrammatica, het schools-leren en de jaarklasprincipes die niettegenstaande de vele aanvallen van de voorbije eeuw grotendeels overeind zijn gebleven.  We hopen uiteraard dat ze ook de huidige orkaan zullen doorstaan.  Volgens Larry Cuban, professor onderwijsgeschiedenis,  hebben scholen scholen in alle landen al meer dan 100 jaar de storm van kritiek op de schoolgrammatica & jaarklasprincipes  grotendeels doorstaan.  De Engelse beleidsmakers namen de voorbije jaren expliciet afstand van de onstscholende  aanpakken die sinds het Plowden Report van 1957 binnendrongen in hun onderwijs. Ook mevrouw Plowden,  de voorzitster bij de opstelling van dit rapport, nam er radicaal afstand van (zie punt 4).   

    In deel 1 formuleerden de professoren Masschelein en Simons al een aantal kenmerken van het ‘schoolsleren’ en van de identiteit van een echte school.  Ze wezen op fundamentele verschuivingen in het dominerend debat over de nieuwe eindtermen/leerplannen: “van een onderwijsinstelling naar een leeromgeving, van disciplineren naar monitoren/begeleiden, van normalisering -algemene normen - naar personalisering.”  Daardoor komt volgens  enhet ‘schools-leren’, de klassieke identiteit van de school, de schoolgrammatica in het gedrang. We diepen de kenmerken van  het schools-leren nu verder uit en in punt 3 confronteren we dit met de visie van de onderwijskoepels en nieuwlichters die hiervan afstand nemen.    

    De  al vele decennia en in alle landen toegepaste schoolgrammatica kenmerkt zich vooreerst door een   totale curriculum-samenhang binnen een context van jaarklassen.. Die samenhang komt tot uiting in  (1)  de gemeenschappelijke curriculumkaders in de leerplannen met leerstofpunten veelal per jaarklas die aansluiten bij de vakdisciplines, (2)  in de nauw hierbij aansluitende leerboeken/methodes die leerkrachten gebruiken, (3)  een klaspraktijk die de curriculum-samenhang &  gezamenlijke normen doortrekt tot op het niveau van de klas  (4) vormen van niveaubewaking via nationale toetsen die aansluiten bij de leerplandoelstellingen  (via b.v.  nationale toetsen in Finland eind 3de en 6de leerjaar, via eindtermentoetsen en via  diocesane examens in het 4de en 6de leerjaar in Vlaanderen,…). 

    Naast en samen met die  curriculum-samenhang kenmerkt  de schoolgrammatica zich door de aanwezigheid van voldoende expliciete directe instructie waarbij de leraar meester blijft en niet gereduceerd wordt tot een coach/begeleider. Geen focus dus op leerling-gecentreerde en gepersonaliseerde vormen van leren,  die eveneens tot  ont-scholing zouden leiden.  Geen open leertrajecten; typische schoolklassen en geen open leeromgevingen of zgn. ‘Learning Parks’ waarin Crevits en Co in ‘Vlaanderen 2050’ voor kiezen.  Zo stelde ook minister Marleen Vanderpoorten  destijds al dat de meesteer niet langer vooraan in klas mocht staan.

    Bij dit alles spelen ook de leerboeken als instrumenten voor de leraar een belangrijke rol; en dit staat haaks op de hetze die de laatste tijd gevoerd wordt tegen het gebruik van leerboeken/methodes en werkboeken. Leerboeken verschaffen  de leraren dagelijks  de gedetailleerde kennis die slechts impliciet besloten ligt in de leerplannen, maar meer in de traditie van de vakdisciplines en praktijkervaring. Het zijn ook ervaren leraren met meer zicht op de vakdisciplines die meestal participeren aan de opstelling van de leerplannen en van de leerboeken. 

    De leerboeken zorgen voor de instrumentalisering van de leerstofdoelen.  Ze zijn  veelal  de belangrijkste oriëntatiebasis en steun voor de dagelijkse praktijk van b.v. leerkrachten lager onderwijs die een groot aantal vakken moeten geven en ook met meer diverse zaken moeten bezig zijn dan vroeger het geval was. Ook voor  de meeste leerkrachten in de lagere cyclus s.o. die wel minder vakken geven, maar veelal wel in meerdere leerjaren, bieden leerboeken de nodige ondersteuning..   . Zo weten de leerkrachten ook wat precies van hen verwacht wordt in een bepaald leerjaar en wat de leerlingen al de vorige leerjaren geleerd hebben. Die leerboeken zorgen ook voor de nodige gemeenschappelijkheid tussen de verschillende scholen en schoolnetten; -  belangrijk ook als leerlingen van school of schoolnet veranderen.  Ze bieden  verder ook een belangrijke steun voor zorg- of remedieerleerkrachten, voor parascolaire ondersteuning van bepaalde leerlingen, en voor de ouders … en voor leerlingen die  wegens ziekte een aantal lessen  moeten missen. Leerboeken/methodes liggen  mede aan de basis van onze sterke Vlaamse onderwijstraditie. Scholen  in bepaalde landen kunnen zich soms de aankoop van leerboeken minder  permitteren. Dit laatste is volgens tal van onderwijsexperts ook het geval in Franstalig België;  en dit verklaart volgens hen mede de lagere leerprestaties – cf. ook publicaties van Nico Hirtt.    

    Het Vlaams onderwijs evolueerde de voorbije decennia wel voortdurend maar met behoud van de basisgrammatica & jaarklasprincipes.  In de meeste landen werkt men overigens met nationale leerplannen en zijn er zelfs meer nationale niveau-bewakende toetsen dan in Vlaanderen – ook b.v. in Finland.  Waar gewerkt wordt met nationale leerplannen zijn uiteraard geen eindtermen nodig. Ook in Vlaanderen zorgden de door het ministerie opgelegde leerplannen voor het Rijksonderwijs destijds voor het gemeenschappelijke kader  waarmee ook de leerplannen voor het vrij onderwijs rekening moesten mee houden.

    3.  Onderwijskoepels en nieuwlichters nemen afstand van eeuwenoude schoolgrammatica

    De  Vlaamse onderwijskoepels en Co willen nu afstand nemen van de typische schoolgrammatica. Dit komt op tal van vlakken tot uiting.  Ze  schakelen nu naar eigen zeggen over op open leerplannen die veel vrijheid laten voor de leerkrachten en scholen.  Ze gewagen van sterke ontstoffing van de leerinhouden,  geïntegreerde leerplannen, leerplannen die enkel nog puzzelstukken aanbieden, leerplannen die vertrekken van de 12 sleutelcompetenties en niet langer van de vakdisciplines … Ze pleiten ook voor ontwikkelend, leerlinggericht, ontdekkend, constructivistisch onderwijs. Nergens wordt gewezen op het belang van expliciete instructie. In publicaties over de nieuwe  leerplannen en de toekomst van het Vlaams onderwijs wordt veelal ook geopteerd voor open leertrajecten, ontwikkelend en ontdekkend leren, gedifferentieerd/gepersonaliseerd.  leren, leerparken i.p.v. scholen,….

    3.1  Revolutionaire  ZILL-onderwijsvisie

    Lieven Boeve pakte op  28 september triomferend uit met de nieuwe ZILL-leerplannen voor het basisonderwijs .Boeve volgens BELGA-bericht: "Zin in leren! Zin in leven! " maakt lerarenteams eigenaar van het leren op school. Het leerplan vertrekt van het meesterschap van de onderwijsprofessionals. Geïntegreerd over vakken en leergebieden heen, kunnen leraren creatief vorm geven aan hun onderwijs, rekening houdend met de specifieke leerlingen in de klas en de context van de school. Het nieuw leerplan van het katholiek basisonderwijs, dat op 1 september 2018 van start gaat, moet schoolteams zuurstof geven en hen stimuleren om vernieuwend aan de slag te gaan.” Volgens Boeve schept het  ook geen probleem dat de nieuwe eindtermen er nog niet zijn. Volgens hem  mag men die eindtermen slechts  algemeen en vaag formuleren zodat men er vele richtingen mee uit kan.

    ZILL pleit  voor een totaal andere aanpak inzake leerplannen en pedagogische aanpak. In ‘Forum’ van  januari 2015 stellen  Machteld Verhelst  en  Kris De Ruysscher   dat het om een  echte perspectiefwissel gaat, om een ‘resolute klemtoon op het ontwikkelingsgerichte karakter van de doelen en van de didactische aanpak’ naar het model van het huidige kleuteronderwijs:  actief leren, verantwoordelijkheid geven aan jongeren voor eigen leerproces, contextueel  & ontdekkend leren,...”    Als verantwoording voor de perspectiefwissel lezen we: “Nieuwe inzichten vanuit wetenschappelijke hoek over didactiek & leren bij kinderen werden nog niet in het (oude) leerplanconcept geïntegreerd.“ De zgn. ’nieuwe wetenschappelijke inzichten’ zijn helemaal niet nieuw. Die o.i. controversiële ’inzichten’ staan ook al in de ’Uitgangspunten’  bij de eindtermen van 1995 en stonden zelfs al in 1900 in het boek ‘De eeuw van het kind’ van Ellen Key.  Die zogezegd nieuwe inzichten worden overigens door de meeste praktijkmensen, leerpsychologen en onderwijsdeskundigen ten zeerste gecontesteerd We namen er zelf ook al expliciet afstand van in het vorige leerplan wiskunde van 1998. Ook volgens PISA-2015 en tal van studies is b.v. nog steeds het model van expliciete/directe instructie het meest effectief, en niet constructivistisch en ontdekkend leren.  

    Verhelst en  De Ruysscher  schrijven verder : “In de geest van het ontwikkelingsplan voor de kleuterschool gaan we uit van een indeling op basis van persoonsgebonden en cultuurgebonden ontwikkelvelden met onderliggende ontwikkelthema’s  Leerplannen zullen niet langer verwijzen naar vakdomeinen en hun klassieke rubrieken, maar naar brede ‘ontwikkelvelden’.

    Ook klassieke leerplannen en leerboeken/methodes moeten volgens ZILL  de helling op. Er komen enkel nog  een soort raamleerplannen met puzzelstukken. Leerplanverantwoordelijke Ria De Sadeleer repliceerde op de DCBAO-vergadering van 17 juni 2015 over ZILL: “Gesneden brood  kunnen  en zullen de nieuwe  ZILL-leerplannen  niet geven. Daarvoor is de schoolpopulatie te divers geworden.”  De leerkrachten  moeten volgens de ZILL-visie de leerinhoud meer afstemmen op de uiteenlopende behoeften van de specifieke leerlingen via eigen en dagelijkse schoolwerkplan-werking. Sterk gepersonaliseerd en gedifferentieerd leren dus. 

    Omwille van het gepersonaliseerd leren en het ontdekkend leren  moeten ook de klassieke methodes/leerboeken volgens ZILL verdwijnen.   In ZILL-publicaties wordt  het  gebruik van methodes door leerkrachten als nefast bestempeld.  Methodes zouden leiden tot passiviteit bij de leerkrachten en leerlingen en diepgaand leren belemmeren. ZILL poneert:  “We moeten ook verder evolueren van (leer)methodes naar databanken met inspiratiebronnen.  Wat wij van de uitgeverijen verwachten is anders dan in het verleden. Wij verwachten van de uitgevers dat zij enkel inspiratiemateriaal aanmaken dat gekoppeld wordt aan de persoonsgebonden en aan de cultuurgebonden ontwikkelvelden. Wij verwachten dus dat de uitgeverijen een toegankelijke tool ontwikkelen die kan aangesloten worden op de centrale rooter die ontwikkeld wordt door de koepel  en die gratis ter beschikking wordt gesteld aan al onze scholen. Hun deel kan betalend zijn. Op dit moment is het antwoord van de uitgeverijen nog niet voldoende wat het VVKBaO betreft. Op dit moment is het  zeer stil! “ 

    Het is o.i. ook duidelijk dat  ook de koepelmensen niet weten wat het ontwerpen van ‘inspiratiemateriaal’  concreet zou betekenen. Dit zou voor die uitgevers ook financieel niet haalbaar zijn.   De grote bezorgdheid om het opdoeken van klassieke leerplannen en methodes  kwam in  kritische vragen van vertegenwoordigers van directeurs op de DCBAO-vergadering van 17 juni 201 tot uiting. . Een  directeur stelde de vraag:  “Is er dan vanuit het leerplanconcept  geen ruimte meer voor methodes? Daarmee werken de leerkrachten toch wel heel vlot. Een andere: “Uitgeverijen spelen toch ook wel een belangrijke rol bij de vormgeving en de praktische toepassing van de leerplannen.“ In voor PISA- en TIMSS sterk presterende landen als Singapore, Shanghai, Finland, Vlaanderen … spelen methodes een belangrijke rol. In Engeland is het stimuleren van het opstellen van zo degelijk mogelijke  leerboeken/methodes momenteel een beleidsprioriteit. In Vlaanderen zou dit o.i. ook een beleidsprioriteit moeten worden.

    Elke school/leerkracht moet eigen schoolwerkplan opstellen? Dagelijks schoolwerkplannen

    Waarop kunnen leerkrachten zich nog oriënteren als  er geen klassieke methodes en leerplannen meer zijn? De oplossing  volgens ZILL luidt:  de leerkrachten moeten zelf ‘elke dag schoolwerkplannen’ en zo weer eigenaar worden van het leerproces.  De scholen en leerkrachten moeten volgens d ZILL “met de aangeboden puzzelstukken ‘schooleigen’ puzzels leggen.” Ze beroepen zich hierbij ook op het decreet basisonderwijs van 1997 dat de scholen verplicht een eigen schoolwerkplan op te stellen. Dit decreet adviseert de  scholen ook om af te stappen van het werken met jaarklassen.

    De keuze voor meer open raamleerplannen en tegen het gebruik van methodes,  gaat dus gepaard met het promoten van het werken  met een uitgebreid schoolwerkplan per school, van ‘elke dag schoolwerkplannen’  als alternatief. Ria De Sadeleer en Ludo Guelinx  stelden  dat elke school een specifiek en uitgebreid schoolwerkplan moet opstellen: “We willen schoolwerkplanning herwaarderen als instrument voor de schoolontwikkeling en onderwijsvernieuwing. Het decreet op het basisonderwijs (1997) stelt dat elk schoolbestuur (!) voor elk van zijn scholen een schoolwerkplan moet opmaken. Dat betekent meteen dat geen twee scholen hetzelfde schoolwerkplan kunnen voorleggen.“  

    De Guimardstraat-koepel  geeft toe dat de scholen en leerkrachten beide verwachtingen al 20 jaar naast zich neerlegden.  De idee dat elke school zijn eigen schoolwerkplan moet opmaken dateert eigenlijk al van de tijd van het VLO (Vernieuwd Lager Onderwijs) opgestart op 1 september 1973. We stelden toen al dat dit een onnodige en niet haalbare opdracht was en na 44 jaar stellen we vast dat de scholen daar ook niet op ingingen. 

    Met het argument van de toegenomen diversiteit  stelt ZILL dat  enkel  nog sterk gedifferentieerd en persoonsgebonden onderwijs mogelijk en verantwoord is. Vandaar ook de beklemtoning van het dagelijks ‘schoolwerkplan- werken’ van de leerkrachten.   Bij het uittekenen van de ZILL-leerplanvisie gingen Lieven Boeve en  de onderwijskoepel er ook nog van uit dat het buitengewoon onderwijs afgeschaft zou worden, waardoor het leerlingenpubliek nog diverser zou worden. Ook nog op 15 december 2016 verkondigde Lieven Boeve dat het b.o. zou en moest afgeschaft worden.

    Dat de koepel aanstuurt op een ‘ontwikkelingsgerichte’  kanteling van ons onderwijs, blijkt ook uit  een de bijdrage over de contouren voor het nieuwe leerplan wiskunde. In ‘Zin in wiskunde’ beweert Sabine Jacobs dat ons huidig levensvreemd wiskundeonderwijs niet  echt zinvol is en enkel weerzin opwekt bij de leerlingen (in: ‘school + visie’, december 2015).  We lezen o.a.: “De leerlingen zien het verband niet tussen het dagelijks leven en de saaie stof.” Haar verlossend alternatief sluit aan bij de zgn. ontwikkelingsgerichte, constructivistische en contextuele aanpak van het Nederlandse Freudenthal Instituut, die er tot een wiskunde-oorlog en niveaudaling leidde.   De leerlingen moeten zoveel mogelijk hun eigen(zinnige) be- rekeningswijzen e.d. construeren vanuit alledaagse probleemsituaties. Het belang van de klassieke inhouden van de wiskunde als vakdiscipline wordt sterk gerelativeerd (zie aparte bijdrage over wiskundeonderwijs op p. 35 e.v.).  Zo’n ‘wiskundeonderwijs  verwacht  al te veel van de leerling die zijn wiskundekennis zelf construeert. We namen  bij de opstelling van het leerplan wiskunde van 1998  expliciet afstand van de visie die de koepel nu propageert  en werden daar destijds voor geprezen door Jan Saveyn, de  toenmalige pedagogische coördinator van de koepel. 

    Ontwikkelingsgerichte aanpak kleuteronderwijs als model voor lager onderwijs!? 

    In een bijdrage in ‘school+visie’ van  maart 2015 verwijst de koepel voor de zgn. ‘ontwikkelingsgerichte aanpak’  naar het model naar de aanpak in het kleuteronderwijs. Enkel het huidige ontwikkelingsgericht concept van het kleuteronderwijs zou “ten volle het  opvoedingsproject van het katholieke onderwijs ondersteunen.” De lagere school zou in de toekomst  meer moeten werken als de kleuterschool – en als verwoord  in het  zgn. opvoedingsproject.  Maar precies die ’ontwikkelingsgerichte’ aanpak van het kleuter  stelt o.i.  problemen. Een centrale gedachte in het Ontwikkelingsplan luidt: “Kinderen tot 7 jaar ontwikkelen  zich eerder op een incidentele en speelse, minder gerichte wijze” en  we moeten inspelen op de individuele noden en rijpheid van elk kind  De  ontwikkelingsdoelen voor het kleuteronderwijs en het ontwikkelingsplan van 20 jaar geleden zijn opgesteld vanuit een overwegend kindvolgend ontwikkelingsmodel: child-development-approach, developmental-constructivist approach, ervaringsgerichte aanpak ...  In tal van recente studies  werd de voorbije jaren en maanden aangetoond  dat zo’n aanpak ook voor het kleuteronderwijs minder effectief is dan een meer uitgebalanceerde aanpak, een mengeling van kindgerichte en aanbodgerichte activiteiten die in steeds meer landen wordt toegepast. Zo’n evenwichtige aanpak bevordert meer gericht de taal-en woordenschatontwikkeling, het beginnend lezen en rekenen ...,  en tegelijk ook attitudes die belangrijk zijn voor de schoolrijpheid:  concentratie- en doorzettingsvermogen,  aandachtig leren luisteren,  gerichtheid op de leerkracht en de medeleerlingen ... In TIMSS-2015 wordt geconcludeerd dat ons Vlaams kleuteronderwijs te weinig aandacht besteed aan aanbodgerichte activiteiten en pre-academische vaardigheden.  We betreuren dan ook dat ZILL-curriculum voor het kleuteronderwijs geen rekening houdt met de recente studies en ontwikkeling in tal van landen en met het feit dat ook veel van onze kleuterleerkrachten  niet zomaar ontwikkelingsgericht werken.    En ZILL wil nu naar eigen zeggen die kindvolgende aanpak ook doortrekken in het lager onderwijs. 

    Geïntegreerde leerplannen en vakkenclusters voor het s.o.?

    Bij de aankondiging van de ZILL-leerplannen voor het basisonderwijs op 28 september stelde Lieven Boeve dat de ZILL-leerplanfilosofie zou doorgetrokken worden naar het s.o. -et inbegrip van geïntegreerde leerplannen. De COC-lerarenvakbond maakt zich daar terecht grote zorgen over.
    "Vakken clusteren is slecht voor de kwaliteit van het onderwijs".

    Brigitte Vermeersch schreef op de VRT-website: “Binnenkort kunnen de onderwijsverstrekkers ervoor kiezen om bepaalde vakken te clusteren. De christelijke onderwijsbond COC vreest dat dit tot kwaliteitsverlies zal leiden, omdat vakleerkrachten dan ook delen van andere vakken waar ze niet voor opgeleid zijn zullen moeten geven. Tot nog toe besliste de Vlaamse regering welke vakken moeten worden gegeven op school, maar dat staat op het punt te veranderen. De Vlaamse regering heeft daarvoor een voorontwerp van decreet klaar dat wel nog moet worden goedgekeurd in het Vlaams Parlement. Als het erdoor komt kunnen leerplanmakers zoals het Katholiek Onderwijs of Gemeenschapsonderwijs ervoor kiezen om bepaalde vakken samen te clusteren; zoals een cluster ‘milieu en maatschappij’ b.v.

    De christelijke onderwijsbond COC vindt dat geen goede zaak. Om verder te gaan op bovenstaand voorbeeld: vakleerkrachten die zijn opgeleid om geschiedenis te geven zouden op die manier ook aardrijkskunde en biologie moeten geven, vakken waar ze niet voor zijn opgeleid. "Dat is niet goed voor de kwaliteit", zegt Koen Van Kerkhoven van de COC."


    3.2   Uitspraken over nieuwe OVSG-leerplannen

    Patriek Delbaere, algemeen OVSG-directeur  wekte onlangs in de bijdrage  ‘Sleutelcompetenties onderwijs doen werken’is de opdracht’ de indruk dat ook het onderwijs van steden en gemeenten een totaal andere richting uit wil. Delbaere sloot zich hierbij aan bij  de visie van prof. van den Branden vertrekken van de sleutelcompetenties voor de 21ste eeuw - met inbegrip van Van den Brandens modieuze prietpraat  als ‘wiskunde, taal, wetenschappen … doen werken-  alsof de klassieke aanpakken niet werkten en weinig leerresultaat opleverden.

    Delbaere schrijft verder: “Niet te veel standaardisering want de diversiteit in klas en school is reuzen groot en vraagt eerder maatwerk dan confectie. Daarom moeten we zodra de einddoelen zijn vastgelegd, onze leerlijnen en leerplannen herdenken. Niet alleen de inhoud, maar ook de hoeveelheid en de mate waarin ze competentiegericht zijn. Te veel standaardisering is uit den boze. En zo maken we de leraren weer meester van het proces en plaatsen we de leerling centraal. Bovendien dagen deze ontwikkelingen leraren uit om, ieder vanuit hun eigen expertise en kennis, samen onderwijs te maken en de muren van de klas of het vak te doorbreken … Het wordt de uitdaging om deze basiscompetenties samen te brengen in de onderwijstijd waarover de school beschikt en al dan niet aan te bieden via de huidige vakkenstructuur”.

    4.   Herwaardering schoolgrammatica, klassieke leerplannen en leerboeken, expliciete instructie in Engeland: haaks op debat in Vlaanderen

    De beleidsmensen in Engeland zagen de voorbije jaren  vooral heil  in het terug beter aansluiten bij  schoolgrammatica en het schools-leren:  klassieke leerplannen met leerstofpunten per leerjaar  van  erbij aansluitende methodes/leerboeken en van meer expliciet instructie,  … De beleidsmensen spiegelen zich hierbij  aan landen die al lang hoog scoren voor PISA e.d. als Singapore, Finland … We voegen er Vlaanderen aan toe.

    De beleidsmakers stelden meer klassieke en eisende leerplannen op. Maar vonden dat op zich niet voldoende. De onderzoeksdirecteur van Cambridge Assessment Tim Oates, voert aan dat internationaal goed scorende landen  veel meer gebruik maken van duidelijke leerplannen en leerboeken dan in Engeland het geval is. Ook onderwijsminister minister Gibb is van mening dat een degelijk leerboek leerkrachten in sterke mate kan helpen  om het niveau van hun onderwijs te verhogen en om tegelijk de taaklast in de perken te houden.  Leerboeken zijn volgens Gibb en Oates  cruciaal voor het verhogen van de standaarden,  maar jammer genoeg werd hun rol de voorbije decennia Engeland ernstig verwaarloosd.

    “Ik zou graag zien dat alle scholen, zowel basisscholen als middelbare scholen, in de meeste academische vakken gebruik maken van schoolboeken van hoge kwaliteit, waardoor we dichter bij de norm komen van  landen met hoge prestaties ",  aldus de minister. We merken ook dat b.v. nu voor wiskunde soms handboeken uit Singapore of China gebruikt worden. Engeland neemt nu initiatieven ter ondersteuning van  het opstellen van degelijke leerboeken. Jammer genoeg hebben onze beleidmakers en onderwijskoepels het belang hiervan nog niet ingezien. Integendeel: ze sturen eerder aan op het  niet langer gebruiken van methodes/leerboeken. En zo ontstond er de voorbije maanden zelfs een hetze tegen het gebruik ervan..  Pedagoge Ilse Geerinck publiceerde op 21 augustus in De Standaard de opiniebijdrage ‘Gooi die invulboeken in de prullenmand’.   Werken met werkboeken  ‘bedwelmt’ en ‘deactiveert’ leerlingen. Meer nog, het vraagt van hen (en van de leraren) een zekere slaafsheid en onderdanigheid, aldus Geerinck. En verder luidt het: “Leraren moeten  zelf  weer eigenaar worden van het lesmateriaal waarmee ze werken. Dat vraagt om een andere pedagogische aanpak: vooraf zelf nadenken over het parcours dat je met de leerlingen wilt afleggen, en over het materiaal (teksten, oefeningen ..). Zie ook aparte bijdrage over dit thema met reacties uit de klaspraktijk.

    We besteden  verderop in dit nummer  een afzonderlijke  bijdrage aan de koerswijziging in Engeland. Maar Vlaamse beleidsverantwoordelijken, onderwijskoepels … willen nu precies afstand nemen van die effectieve aanpakken.  

     

    10-10-2017 om 17:55 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:leerplan, ZILL
    >> Reageer (0)
    09-10-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Leerplancampagen Onderwijskrant: halt aan dreigende ont-scholing & nivellering
    Start leerplancampagne Onderwijskrant: onderwijskoepels en nieuwlichters willen met nieuwe leerplannen klassieke schoolgrammatica en ‘schoolsleren’ verlaten. Halt aan nivellerings- en ont-scholingscampagne. Deel 1

    Deel 1: Vaarwel klassieke schoolgrammatica en ‘schoolleren’ & recente kritiek van professoren en docenten

    1 Geen klassieke leerplannen en methodes meer, gepersonaliseerd leren, doorbreken schoolgrammatica & jaarklasprincipes, ont-scholing

    De kopstukken van de onderwijsnetten, Lieven Boeve, Raymonda Verdyck & Patriek Delbaere betoogden de voorbije maanden dat hun nieuwe leerplannen voor een ware cultuuromslag willen zorgen. Ze nemen radicaal afstand van de schoolgrammatica & jaarklasprincipes, van de klassieke curriculumsamenhang en de klassikale aanpak van het leerproces. Ook de klassieke leerboeken/methodes moeten het ontgelden.
    Een aantal nieuwlichters als prof. Kris Van den Branden propageren gelijkaardige voorstellen. Ook de VLOR-kopstukken sluiten zich hierbij aan. Omdat ze wisten dat Van den Branden verkondigde dat het Vlaams onderwijs hopeloos verouderd is, nodigden ze hem uit als spreker op de VLOR-startdag van september 2015.

    De Vlaamse onderwijskoepels en een aantal nieuwlichters nemen dus radicaal afstand van de typische schoolgrammatica. Dit komt op tal van vlakken tot uiting. Ze schakelen nu naar eigen zeggen over op open raamleerplannen. Ze gewagen van sterke ontstoffing van de leerinhouden, geïntegreerde leerplannen, leerplannen die enkel puzzelstukken aanbieden, leerplannen die vertrekken van de 12 sleutelcompetenties en niet langer van de vakdisciplines … Ze pleiten ook voor open leertrajecten, en voor ontwikkelend, leerlinggericht, ontdekkend, constructivistisch en gepersonaliseerd onderwijs. Nergens wordt gewezen op het belang van expliciete instructie. Ook in de officiële eindtermen-consultatiecampagne weerklonken de ont-sccholingsrefreintjes.

    De Nederlandse Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) onderzocht onlangs de leerplansituatie in Finland, Noorwegen, Schotland , Australië en Vlaanderen. De SLO stelde vast dat in al die landen de curricula “tamelijk gedetailleerde specificaties van doelen en inhouden bevatten, vaak ook met leerstofpunten en streefniveaus per leerjaar of cluster van leerjaren.” Ook in Aziatische landen als Singapore, Shanghai, … en in Vlaanderen is dit het geval.

    De beleidsmensen in Engeland zagen de voorbije jaren enkel heil in het terug invoeren van de klassieke schoolgrammatica: duidelijke leerplannen met leerstofpunten per leerjaar, herwaardering van basiskennis en basisvaardigheden & vakdisciplines, gebruik van degelijke methodes/leerboeken, expliciete instructie, … De beleidsmensen spiegelen zich hierbij aan landen die al lang hoog scoren voor PISA e.d. als Singapore, Finland … Maar in Vlaanderen willen de onderwijskoepels en nieuwlichters de klassieke leerplannen en schoolgrammatica opdoeken. Ze verwijzen hierbij ook naar PISA-2015 die concludeerde dat landen met veel expliciete instructie het hoogst scoorden; maar die conclusie wordt in het debat over de toekomst van het Vlaams onderwijs met opzet verzwegen.

    De vele nieuwlichterij-geluiden & aangekondigde cultuuromslagen in debatten over de nieuwe eindtermen en leerplannen, in publicaties over de toekomst van het Vlaams onderwijs, stimuleerden tal van professoren en docenten de voorbije maanden om een kritisch geluid te laten horen ten aanzien van al die neomanie en beloofde zegeningen.

    Onderwijskrant publiceert al een paar jaar kritische publicaties en waarschuwingen over het debat over de leerplannen/eindtermen. Nu er meer en meer steun komt, lijkt het moment geschikt om een Onderwijskrantcampagne rond die thematiek op te starten. Mede gesteund door het feit dat we met vroegere Onderwijskrantcampagnes en petities erin slaagden het tij te keren, hopen we dat we alsnog de aangekondigde ont-scholing kunnen voorkomen, of minstens indammen.
    In deel 1 geven we een overzicht van een aantal recente kritische reacties vanwege professoren en docenten. . In deel 2 illustreren we dan uitvoerig hoe de onderwijskoepels e.d. aansturen op ont-scholing, op het verlaten van de klassieke schoolgrammatica. We formuleren er ook de kritiek op de laagdunkende opstelling van tal van beleidsmakers ten aanzien van leerplannen en leerboeken/ methodes. Tot onze verbazing stellen we vast dat ook veel beleidsmakers en zelfs leden van de commissie onderwijs het belang van klassieke leerplannen en leerboeken/methodes in vraag stellen.

    2. Masschelein en Simons: pleidooi voor behoud ‘schoolsleren’ & tegen ont-scholing

    De Leuvense pedagogen Masschelein & Simons publiceerden vorige week het boek ’De leerling centraal in het onderwijs? Grenzen van personalisering’ (Acco, Leuven), waarmee ze aan de alarmbel willen trekken. Ze wijzen er op dat in het recente debat over de nieuwe eindtermen/leerplannen beleidsmakers e.d. uitpakken met ‘de leerling centraal, ontwikkelingsgericht onderwijs, gepersonaliseerd/gedifferentieerd leren, open leertrajecten … “ Dit wijst volgens hen op fundamentele verschuivingen: van een onderwijsinstelling naar een leeromgeving, van disciplineren naar monitoren/begeleiden, van normalisering (algemene normen)- naar personalisering.” Daardoor komt het ‘schoolsleren’ , de klassieke identiteit van de school, de schoolgrammatica in het gedrang.
    De kerngedachte in het boek luidt: "De uitdaging is duidelijk: de leerling meer centraal plaatsen komt heel vaak neer op een minder centrale plaats van de school. Maar, zo vragen de auteurs zich af, wat als dat ‘ont-scholen’ niet in het belang van de leerling is? Wat als dat ‘ont-scholen’ de vorming, vrijheid, gelijkheid in het gedrang brengt?" De auteurs vrezen dat leerlingen steeds meer aangesproken vanuit hun verschillen, dan vanuit wat ze onderling gemeen hebben, en niet langer vanuit algemene normen. “Het institutionele perspectief dat vandaag ook sterk aanwezig is (in traktaten over het onderwijs van de toekomst) gaat ervan uit dat de manier waarop we vandaag het onderwijs organiseren, namelijk gezamenlijk leren binnen een vastgelegde tijd en plaats – de school als instelling – niet meer van deze tijd is (zie ook aparte bijdrage over dit boek.)

    Simons en Masschelein blijven opteren voor het behoud van de klassieke schoolgrammatica, voor ‘schoolsleren’ : “Het schools (klassikaal) leren is b.v. ook tijd -en plaatsafhankelijk leren – in een bepaalde tijd en in klas een vastgelegd curriculum leren en zo onderscheidt het zich ook van open leertrajecten e.d. Het actuele pleidooi voor gepersonaliseerde vormen van leren belooft een soort (individuele) vrijheid - een bevrijding van de (algemene) norm. Maar als je bekijkt hoe dat concreet georganiseerd wordt, dan moeten we ons afvragen welk effect dat zal hebben voor de leerlingen.” Ook volgens ons is zo’n gepersonaliseerd leren moeilijk te organiseren en wijst veel onderzoek erop dat sterke individualisatie binnen de klas tot niveaudaling leidt. In een recent rapport wees ook de Nederlandse ‘Onderwijsraad’ op de gevaren verbonden met ‘de leerling centraal’ en ‘personaliseren’ i.p.v. de school als een collectieve aangelegenheid.

    3. Kritiek van Dirk Van Damme (OESO) & prof. Wim Van den Broeck (VUB)

    Ook Dirk Van Damme (OESO) drukte - op 9 juni j.l. zijn grote bezorgdheid uit. Hij schreef: “Het debat over de nieuwe eindtermen en leerplannen gaat voorbij aan de essentie, namelijk dat veel uitspraken over eindtermen e.d. getuigen van vandaag achterhaalde onderwijskundige concepten: constructivisme, overtrokken pedagogisch optimisme, , te radicale verwerping van kennis, naïeve visie op abstractie.“ Prof.-psycholoog Wim Van den Broeck van de VUB en vele anderen sloten zich aan bij de bezorgdheid van Dirk Van Damme.

    4 Docenten hoger onderwijs : ‘Schrijf onderwijs old school niet te snel af’

    In het opiniestuk ‘Schrijf onderwijs old school niet te snel af’ (De Tijd, 7 juni) waarschuwden vier hogeschooldocenten: “Een stroom van hippe termen als generieke, ‘contentvrije’ 21st century skills, probleemoplossend werken, kritisch denken, creativiteit… mondt uit in het al even hippe problembased-learning, flipping the classroom, inquiry-learning.

    Directe instructie en eenvoudige kennisoverdracht zijn, u raadt het, old school. Deze manier van denken wordt onder druk van invloedrijke opiniemakers zonder veel kritische reflectie overgenomen. Het klinkt ook allemaal stoer en cool en vernieuwend, maar wat zeggen de cijfers?” Ze leggen vervolgens uit dat die hypes haak staan op wat de cognitieve leerpsychologie en PISA-2015 ons leert.

    De opstellers van de opiniebijdrage: Bart Derre (lector vakgroep Commerciële Economie & Ondernemen HoGent, Luc Vandingenen (algemeen directeur BTI Studios nv, coach keuzevak ondernemen en opleidingstraject ‘ondernemen voor docenten’ HoGent), Koen Smets (gastdocent en coach opleidingstraject ‘ondernemen voor docenten’ HoGent), en Mathieu Weggeman, hoogleraar TU/e, Faculteit Industrial Engineering & Innovation Sciences

    5. Standpunt van 9 professoren van verschillende universiteiten

    Op 29 augustus namen 9 professoren afstand van de neomanie-geluiden in de opiniebijdrage "Geef de klas terug aan de leraar’ (De Morgen) Christian Laes -UA, Rik Torfs- KU Leuven), Herman De Dijn (filosoof KU Leuven), Ann Dooms -VUB), Wouter Duyck - UGent), Wim Van den Broeck - VUB), Toon Van Hal - KU Leuven), Stijn Van Hamme -UGent), Guy Vanheeswijck UA).
    Zo namen ze b.v. afstand van het gepropageerde ontwikkelingsgericht & ontdekkend leren dat het ZILL-leerplanproject, de VLOR … propageren Volgens de professoren leidde ook het vaardigheidsgericht onderwijs – al tot een flinke niveaudaling voor Frans e.d.

    Ze hekelden ook modieuze uitdrukkingen als ‘wiskunde …. DOEN WERKEN’ waarmee prof. Kris van den Branden, OVSG … uitpakt en die volgens hen enkel nog tot nog grotere niveaudaling voor wiskunde e.d. zou leiden. Ze spraken zich ook expliciet uit tegen de invoering van een gemeenschappelijke eerste graad die de VLOR, Boeve & Co nog steeds de scholen willen opleggen.

    Deel 2 en deel 3 volgen nog!

    09-10-2017 om 12:59 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:leerplan, eindtermen, ontscholing
    >> Reageer (0)
    08-10-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mislukking middenschool & gemeenschappelijke Basisvorming: les voor propagandisten gemeenschappelijke eerste graad s.o.

    Een les voor de propagandisten van de gemeenschappelijke eerste graad in Vlaanderen: hoe het verkeerd liep met de middenschool van minister Van Kemenade en de (gemeenschappelijke) basisvorming van minister Wallage


    De invoering van de basisvorming (cf. gemeenschappelijke eerste graad) door Wallage, de latere burgemeester van de stad Groningen, is een schoolvoorbeeld van slechte en ineffectieve wetgeving. Daar gaat Prick uitvoerig en met gepaste verontwaardiging op in. Hij laat zien hoe en waarom die wet niet kon slagen. Van onderwijs had Wallage geen verstand, zei hij ooit zelf, maar van politiek wel. Zijn departement had blijkbaar verstand van geen van beide. Zijn ambtenaren hadden hem moeten vertellen dat wat hij wilde niet mogelijk was en dat er niet voor niets massale weerstand bestond bij de onderwijsmensen uit de praktijk, die toch in meerderheid het zelfde politieke geloof aanhingen als Wallage.

    Van Kemenade’s eerdere inspanningen op het punt van de middenschool waren op niets uitgelopen en Wallage en Kok hadden besloten dat zoiets hun niet nog een keer mocht overkomen. ...Maar ..
    De coalitiepartners gaven per saldo de voorkeur aan de politieke werkelijkheid boven die van het onderwijs en van de Nederlandse ouders en kinderen. Ze gaven Wallage zijn wetgevende zin. De onuitvoerbare wetgeving werd niet uitgevoerd maar wel ingevoerd en leverde zo haar bijdrage aan de ontregeling van het onderwijs die met Van Kemenade was aangevangen.

    Het centrale politieke idee achter de mislukte middenschoolwetgeving van Van Kemenade en van de basisschoolwetgeving van Wallage was het tot stand brengen van een grotere gelijkheid van inkomen, vermogen en macht in de samenleving. Dit wilde men bereiken door middel van een grotere gelijkheid van kennis[3].

    Met haar ideologisch geïnspireerde hervormingen wilde de PvdA niet alleen de meer begaafden uit de arbeidersklasse maar iedereen, begaafd of niet, de kans geven om door te stromen. Dat onderste uit de kan werd het deksel op de neus. Niet alleen daalde het peil van het onderwijs schrikbarend. De onderwijshervorming, die naar haar bedoeling niet werd uitgevoerd en ook niet uitgevoerd kon worden, had Citaat: Met haar ideologisch geïnspireerde hervormingen (middenschool van minister Van Kemenade en Basisvorming van Wallage) wilde de PvdA (Partij van de Arbeid =socialisten) niet alleen de meer begaafden uit de arbeidersklasse maar iedereen, begaafd of niet, de kans geven om door te stromen. Dat onderste uit de kan werd het deksel op de neus. Niet alleen daalde het peil van het onderwijs schrikbarend. De onderwijshervorming, die naar haar bedoeling niet werd uitgevoerd en ook niet uitgevoerd kon worden, had tot gevolg dat de tweedeling in het onderwijs die er voor die tijd niet was nu ook in Nederland werd ingevoerd. Precies het tegenovergestelde in feite van wat men had bedoeld.tot gevolg dat de tweedeling in het onderwijs die er voor die tijd niet was nu ook in Nederland werd ingevoerd. Precies het tegenovergestelde in feite van wat men had bedoeld.

    verenoflood.nu

    08-10-2017 om 12:26 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:gemeenschappelijke eerste graad
    >> Reageer (0)
    07-10-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Moeten we als leerkracht telkens uitleggen waarom een leerstofpunt belangrijk/zinvol is?

    Meester, meester, waarom moeten we dat leren? Moeten we als leerkracht telkens uitleggen waarom een leerstofpunt belangrijk/zinvol is?

    Neuropsycholoog Jelle Jolles: “Nog maar 5 minuten ver met je les en je hoort een leerling tussen zijn tanden vragen: “Waarom moeten we dat leren? Zijn we daar iets mee?” En we zouden dan volgens Jolles telkens moeten verantwoorden waarom dit leerstofonderwerp belangrijk is, "want jongeren kunnen nog moeilijk inschatten waarom bepaalde leerstof interessant voor ze is en waarom ze op school moeten zitten", aldus de breinspecialist.

    Ik ben ook leerling lager en secundair onderwijs geweest en nooit gehoord dat een leerling in die tijd zo'n vraag spontaan stelde. We gingen er blijkbaar van uit dat de leerinhoud werd uitgekozen door vakmensen die best wel wisten wat belangrijk was. Dat leek ons evident. En ons jongerenbrein kon wel inschatten dat de school heel belangrijk was voor onze toekomst.

    Is dit nu totaal anders? Is het tienerbrein totaal anders?
    Indien sommige leerlingen zich meer vragen stellen over de zinvolheid van schoollopen, dan stelt zich toch nog de vraag waarom zij zich op vandaag wel meer die vraag zouden stellen dan weleer. Een brein - en nog meer een tienerbrein - is ook beïnvloedbaar. Ik kan me voorstellen dat sommige jongeren die b.v. de voorbije 10 weken (en jaren) in de media bijna dagelijks geconfronteerd werden met stemmingmakerij tegen het onderwijs en de leerkrachten, en met de boodschap dat ons onderwijs hopeloos verouderd is, wel vlugger die vraag zouden stellen.

    Maar moet je nu als leraar telkens uitleggen waarom je les geeft over de tafels van vermenigvuldiging, spelling, de wereldoorlogen, de eigenschappen van lucht, de stelling van Pythagoras ... vakdidactiek leren lezen, rekenen ...? En hoeveel tijd zouden zo'n verantwoordingen in beslag nemen?

    En als je als leraar tegenstander bent van lessen grammatica, moet je dan de leerlingen openlijk zeggen dat je dat 'moet' geven volgens het leerplan, maar dat je dat zelf volstrekt zinloos vind? Veel leerkrachten hebben ook jarenlang 'moderne wiskunde' gegeven omdat het op het leerplan stond, ook al vonden ze het zelf niet echt zinvol. Veronderstel nu dat ze de leerlingen vanaf het eerste leerjaar telkens zouden gezegd hebben dat de les die ze zouden volgen niet zinvol was. Wat zou dat betekend hebben voor de leerlingen?

    Prof. Hans Van Crombrugge stelde op het O-ZON-symposium van 5 mei 2007 o.i. terecht: “Het is ook niet aan de leerling om uit te maken wat belangrijk is. In die context is het ook absurd leerlingen te laten evalueren of wat aangeboden wordt in de les zinvol of nuttig is. Vorming bestaat juist uit het meenemen van de leerling naar een wereld die hij niet kent en waar hij niet zal geraken als niemand hem meeneemt naar die wereld. Of de leerling zich gelukkig voelt of niet, kan niet criterium zijn om al dan niet die reis te ondernemen. Inspanning en frustratie zijn overigens onvermijdelijk. Dit wil niet zeggen dat de les per se saai moet zijn, dat ze per se nutteloos moet lijken, dat de leerlingen gefrustreerd moeten worden.”

    Enkele jaren geleden lazen we zelfs in een bijdrage van CEGO-Leuven dat een leerkracht s.o. zelfs telkens bij nieuwe leerstofpunten met de leerlingen moest overleggen of het hier om al dan niet zinvolle leerstof ging. Indien niet zinvol kon men die leerstofpunten laten vallen. - Minister Crevits en andere beleidsmakers vonden dat in de context van de nieuwe eindtermen/leerplannen de voorstellen van de scholieren(koepel) heel inspirerend waren.
    Kathleen Helsen (cd&v), voorzitter van de Onderwijscommissie, zei over de bevraging: ‘Het is nu onze opdracht om deze visie te vertalen in de eindtermen.’

    De reactie van rector Torfs luidde: "Leraren moeten volgens de scholieren b.v. kinderen leren koken. Kan het waanzinniger? Misschien weldra ook nog: hoe neem je een douche, hoe tart je een leraar?”

    De reactie van leraar Philip Clerick luidde:
    *Vraag aan 17.000 kinderen welke onderwerpen ze verder uitgediept willen zien, en de kans is erg klein dat iemand van die 17.000 het binomium van Newton vermeldt, of de Corioliskracht, of de tijds- en aspectwaarde van de Griekse werkwoordtijden, of het verloop van de Peloponnesische oorlogen. Maar die belastingbrief en dat solliciteren zal er wél bij zijn. En: ‘hoe vraag je naar de weg in het Frans?’ – zelfs al heeft vandaag bijna iedereen een gps in de auto.

    *De jongens en meisjes van de Scholierenkoepel hadden nog meer onzin gepuurd uit hun bevraging. Dat er meer onderwijs ‘op maat’ moest komen waarbij de kinderen zelf hun vakken konden kiezen, dat terwijl er nu al uit zoveel studierichtingen kan worden gekozen. Maar dát was niet genoeg. Een leerlinge vond, dit keer op het vrt Journaal, dat je ‘moest kunnen gáán voor twee uurtjes Spaans als je aan iets exotisch toe was’.

    ----------------------------------------------------------------------------------------------------

    Bijlage

    Scholierenrapport over eindtermen: op welke temperatuur je de was moet doen & zachtgekookte eitjes (Raf Feys)

    1 Klaar voor het leven na s.o. :temperatuur was, belastingbrief invullen...

    Thema 1: Scholieren willen op eigen benen kunnen staan. Veel leerlingen geven aan dat ze bepaalde basisvaardigheden om te overleven missen. Ze weten perfect hoe warm het soms kan worden in de tropen, maar niet op welke temperatuur je de was moet doen. Ze kunnen vierkantswortels trekken, maar geen worteltjes koken. Ze vullen blindelings een matrix in, maar weten niet hoe te beginnen aan een belastingbrief. Echt klaargestoomd voor de toekomst voel je je op die manier niet wanneer je je diploma in de hand hebt. Waarom is dit nuttig?’ is de centrale vraag bij opstelling eindtermen.” Commentaar: de scholieren hebben blijkbaar geen besef van het grote verschil tussen typisch schoolse kennis uit de vakdisciplines en alledaagse kennis die je ook buiten de school kan opsteken. Rector Torfs: "Leraren moeten b.v. kinderen leren koken. Kan het waanzinniger? Misschien weldra ook nog: hoe neem je een douche, hoe tart je een leraar?”

    2 Met beide voeten in de wereld: vak actualiteit: les over boerkini i.p.v. geschiedenis

    Thema 6. Leerlingen zijn ook in relatie met de hele wereld. Waarom denk ik zo en mijn buurman anders?’ Hoe passen mijn eigen acties binnen grote actuele thema’s?’ Hoe word ik een goed geïnformeerde wereldburger?’ Jongeren willen kritisch kunnen denken en beslissen en vragen daarvoor hulp aan het onderwijs. Meer concreet wordt ook een vak over de actualiteit en politiek voorgesteld.

    3 School als total institution en leraar als maatschappelijk werker, psycholoog ...

    Bij de thema's 2 en 3 wordt de school opgevat als een 'total institution' die verantwoordelijk is voor de totale ontwikkeling en het totale welzijn van jongeren = totalitaire visie. Zo moet die allesomvattende en ‘almachtige’ school ook veel aandacht besteden aan fysische en mentale gezondheid, ... Thema 2. Verbonden met elkaar. Aandacht voor romantische relaties Op een school komen leer
    lingen met verschillende karakters, leeftijden, gender, achtergronden en interesses bij elkaar. Een kleine versie van de diverse samenleving als het ware, en op die manier een ideaal laboratorium om te leren omgaan met verschillen. Maar tegelijkertijd krijg je ook een broeihaard van hormonen, kriebels en gevoelens als je een bende tieners bij elkaar zet. Scholieren vragen daarom ook speciale aandacht voor romantische relaties en alles wat daarbij komt kijken." Op de voorstelling werd b.v. ook terloops gesteld: “niet louter afstandelijke seksuele voorlichting, maar ook duidelijk laten merken dat seks gezellig kan zijn.”

    Thema 3. Gezond en wel. Het belang van een gezond lichaam ondervinden leerlingen het liefst letterlijk en figuurlijk ‘aan den lijve’. Gezondheid kan dus niet zomaar een afgebakend, af te vinken puntje in het leerplan zijn. Werken aan dit thema laat zich ook niet begrenzen door de muren van het klaslokaal. Het moet terug te vinden zijn in de hele schoolcultuur.

    4 Minder eisen van leerlingen, voorkomen van stress, meer succeservaringen

    Commentaar: veel leerkrachten en burgers vinden dat er op school eerder te weinig geëist wordt van de leerlingen dan te veel. De scholieren denken daar blijkbaar anders over. Ze hebben de boodschap opgepikt dat ze heel kwetsbaar zijn en beseffen niet dat stress niet per se een geestelijk gezondheidsprobleem is, maar deel uitmaakt van het leven.

    Thema 4 Mentaal in evenwicht: te veel werkdruk. Een burn-out wordt in deze tijd bijna iets alledaags. Jongeren zien de oudere generaties bezwijken onder de werkdruk en merken dat zelfs klasgenoten soms een tijdje uitvallen omdat het hen te veel wordt. De stress en de prestatiedruk bij het vele schoolwerk en talrijke evaluatiemomenten vallen niet te onderschatten. Stress die bovendien niet stopt aan de schoolpoort, maar de leerlingen via digitale leerplatformen als Smartschool ook achtervolgt naar huis. De schrik om te falen zit diep. Jongeren zien dan ook een taak weggelegd voor hun leerkrachten en het onderwijs in het algemeen om hen op dat vlak de nodige ondersteuning te bieden.“

    Thema 5.Eigen kracht: te weinig succeservaringen. Talent’ is een woord dat vaak gebruikt wordt in de onderwijswereld, maar in de praktijk krijgen scholieren te weinig de kans om hun eigen sterktes te ontdekken. Schoolslogans als Wees wie je bent, Elk talent telt of Doorbreek je grenzen zijn inhoudsloos als ze enkel op papier bestaan. In de realiteit worden leerlingen vaak in dezelfde vaste mal geduwd, waardoor ze te weinig succeservaringen beleven. Regelmatig het gevoel ervaren dat iets lukt, is nochtans een prima motivator. Zo blijven scholieren zin hebben om te groeien, bij te leren en zichzelf te verbeteren.Meester,

    "Waarom moeten we dat leren", vragen leerlingen soms. Tienerbrein-expert Jelle Jolles vertelt wat je met die vraag moet doen.
    klasse.be

    07-10-2017 om 14:45 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vak-ontkoppelde eindtermen, open en geïntegreerde leerplannen ...???

    Nauwe band tussen leerplannen/eindtermen met vakdisciplines/leerstofpunten. Kritiek op leerstof-ontkoppelde eindtermen en geïntegreerde leerplanen

    Bijdrage 1 -COC-onderwijsvakbond: geen ontkoppeling tussen eindtermen en vakdisciplines/leerstof

    Bijdrage 2  - Raf Feys: Pleidooi voor herwaardering (i.p.v. miskenning)  van  klassieke vakdisciplines en leerplannen met hun specifieke basiskennis en -vaardigheden

    1.       COC-onderwijsvakbond: geen ontkoppeling tussen eindtermen en vakdisciplines/leerstof

    Citaat vooraf: de nieuwe eindtermen moeten voor COC nog echte ‘leerstof’ bevatten. Het kan niet dat eindtermen zouden verwateren tot vage leerresultaten of competenties. Dat zou een slag in het gezicht zijn van elke (vak-)leraar. Die wil namelijk niet gereduceerd worden tot simpele coach van leerprocessen. Hij/zij wil de vakinhoudelijke en vakdidactische expertise[1] als onmisbaar instrument blijven inzetten voor vormend onderwijs.

    1.       Hoe zullen de toekomstige eindtermen er uit zien? (Passages uit bijdrage van Goele Cornelissen, p.20-21 & van Koen Wils p. 14-15)

    Tot hiertoe weten we dat niet. Voor ons is het onbegrijpelijk dat structuren kunnen wijzigen nog voordat we zicht hebben op de eindtermen.  Maar minister Crevits wil de hervorming per se per 1 september 2018 invoeren  en dan zullen er nog geen eindtermen zijn.  Ook het voornemen van de Vlaamse regering om de eindtermen van de basisvorming los te koppelen van vakken, doet in elk geval vermoeden dat je ze moet kunnen ontkoppelen. Dat wil zeggen dat de eindtermen zelf geen noodzakelijke link mogen leggen met of geen onderdeel mogen zijn van een bepaald vak. Wat voor eindtermen zijn dat dan? Welke vorm nemen die aan? Wel, dat zijn competenties of leerresultaten. Competenties omschrijven, strikt gezien althans, welk gedrag, welke handelingen  leerlingen in een bepaalde context moeten kunnen stellen. Bijvoorbeeld: leerlingen kunnen een gezinsbudget opmaken en reflecteren op het beheer ervan. Gewoonlijk worden die competenties ook geclusterd, niet binnen een vak of leergebied, maar volgens de functionele context of de rol waarin dat gedrag wordt gesteld (bijvoorbeeld het gezin, het persoonlijk leven, het beroep…).

    Bovendien maken competenties ook abstractie van het aanbod of de leerstof die aangereikt moet worden om die handelingen te kunnen stellen. Of minstens, als een competentie al verbonden wordt met elementen van kennis, vaardigheden en attitudes, dan staan die altijd louter in dienst van te ontwikkelen gedrag. In die zin zijn competenties dus letterlijk ont-stoft. Het is niet de stof, maar het leerresultaat dat telt. Radicaal doorgetrokken betekent dit dat de (vak)inhouden op zich geen waarde hebben en perfect inwisselbaar zijn.

    De nieuwe eindtermen moeten voor COC nog echte ‘leerstof’ bevatten. Het kan niet dat eindtermen zouden verwateren tot vage leerresultaten of competenties. Dat zou een slag in het gezicht zijn van elke (vak-)leraar. Die wil namelijk niet gereduceerd worden tot simpele coach van leerprocessen. Hij/zij wil de vakinhoudelijke en vakdidactische expertise als onmisbaar instrument blijven inzetten voor vormend onderwijs. Leerlingen moeten ook in de toekomst nog kunnen blijven leren voor het leven en niet alleen voor de economie van vandaag.”

    Controle over de bekwaamheid van leraren?

    Als leerplanmakers vandaag geïntegreerde leerplannen uitwerken, moeten ze het vakkenbesluit van de Vlaamse Regering, waarin de officiële vaknamen zijn opgenomen, omzeilen. Ze doen dat door te werken met  ‘pedagogische vaknamen’ waaronder de verschillende ‘vaknamen’ vallen. Vakleraren met  verschillende bekwaamheidsbewijzen mogen deze inhouden dan onderwijzen. Ze worden dus gevraagd om doelen uit dat geïntegreerde leerplan te realiseren, zonder over de nodige expertise te beschikken. Met andere woorden, geïntegreerde leerplannen worden niet langer onderwezen door leraren met een vereist vakbekwaamheidsbewijs. Nog los van de vraag of leraren daar wel vragende partij voor zijn, is dit volgens ons geen goede zaak. (Tussendoor: het geïntegreerd vak wetenschappen in de eerste graad wordt ook nu al onderwezen door regenten die b.v. enkel het vak biologie of fysica hebben gevolgd in hun opleiding. En dit alles niettegenstaande veel beleidsmakers graag verkondigen dat de leraars over meer vakkennis moeten beschikken.)

    Met het oog op een kwaliteitsvolle basisvorming voor alle leerlingen vindt COC dat het niet de leerplanmakers, maar wel de overheid toekomt om te bepalen welke leraar welke leerinhouden ag onderwijzen. Het ene vak is het andere niet. En dat geldt ook voor de vakdidactiek. Hert introduceren van leerlingen in vakken of vakdisciplines die ogenschijnlijk misschien nauw aansluiten vraagt vaak toch een heel fundamenteel andere aanpak. Niettemin geloven velen vandaag  in een ander verhaal dat leraren reduceert tot een coach van leerprocessen. 

    Conclusie

    Volgens COC moet de overheid actief aansturen op kwaliteitsvol en vormend onderwijs voor iedereen. Zij kan daarvoor verschillende instrumenten gebruiken. Bekwaamheidsbewijzen en de koppeling tussen gestoffeerde eindtermen van de basisvorming en vakken zijn er een paar. Het verontrust ons dat de overheid deze verantwoordelijkheid steeds verder delegeert en wij verzetten ons hiertegen. Niet omdat vakken heilig zijn, niet omdat we houden van een bureaucratisch keurslijf, maar omdat de basisvorming bepaalde (vak)inhouden moet afdekken en omdat de vakinhoudelijke, didactische en pedagogische expertise van leraren fundamenteel zijn voor goed onderwijs. Het is niet alleen de inhoud van de basisvorming, maar ook de expertise van de leraren die vandaag op het spel staat.”

    ----------------

    2.       Pleidooi voor herwaardering (i.p.v. miskenning)  van  klassieke vakdisciplines en leerplannen met hun specifieke basiskennis en -vaardigheden.  Belangrijke band tussen leerplannen/eindtermen met vakdisciplines/leerstofpunten.

    Bijdrage uit Onderwijskrant nr. 176  (januari 2016)                                                                                  

      1 Inleiding

     Uit de vorige bijdragen bleek dat  in de aanloop van de nieuwe eindtermen en leerplannen in tal van publicaties van de overheid, VLOR, onderwijskoepels,  ... aangedrongen wordt op ontstoffing van de leerplannen, op een relativering van de klassieke basiskennis- en vaardigheden, op het los komen van de band van de leerplanen/eindtermen met de vakdisciplines, op het vooral aanleren van vaardigheden/competenties die typisch zouden zijn voor de 21ste eeuw.  Ook op de  VLOR-startdag van 17 september 2015 was dit de belangrijkste boodschap. In de bijdragen over het taal- en het wiskunde-onderwijs kwam ook al tot uiting dat nieuwlichters  het systematisch onderwijs van de  klassieke vakdisciplines in sterke mate relativeren. 

     Wij zijn het absoluut niet eens met  dit soort pleidooien. Dit zou volgens ons een enorme stap achteruit  betekenen. Wij pleiten precies voor een herwaardering van het klassieke leerplanconcept en van de vakdisciplines, met  duidelijke inhoudelijke leerplannen per leeftijdsgroep en een cumulatieve  stap-voor-stap opbouw. Enkel dergelijke leerplannen  maken het opstellen van methodes/handleidingen mogelijk  en deze bepalen in sterke mate ook de kwaliteit van het onderwijs:  zeker voor leerlingen tussen 6 en 15 jaar. De hoge PISA-scores in  Zuid-Oost Aziatische landen zijn volgens tal van onderzoekers vooral ook een gevolg van het werken met degelijke methodes voor wiskunde fysica e e.d. en dit per leerjaar opgesteld.   Het lagere niveau in Franstalig België wordt door velen  in verband gebracht met het feit dat de competentiegerichte  leerplannen inhoudelijk te vaag zijn.  En met feit dat de scholen  er financieel veel minder in staat zijn om zich methodes/leerboeken aan te schaffen.  We begrijpen dan ook niet dat de katholieke onderwijskoepel nu wil overschakelen op vage raamleerplannen en de klassieke leerboeken/methodes wil zien verdwijnen.

     De herwaardering van de vakdisciplines en van klassieke basiskennis - en vaardigheden is ook een  tendens in een aantal Westerse landen. Zo betreurde Engels onderwijsminister Nick Gibb onlangs nog dat het vorige Engels curriculum van 2007 “was actively hostile to teaching prescribed knowledge, and sought to minimise the importance of subject content wherever it could. In the conception of the 2007 national curriculum, knowledge was simply a means of acquiring the far more valuable skills.” Daar is nu verandering in gekomen: “The new National Curriculum published in 2013 (DFE, 2013) is a programme of study in the spirit of E.D. Hirsch”, naar het model van de Vlaamse klassieke leerplannen – met een herwaardering van de klassieke basiskennis- en vaardigheden en van het belang van voldoende  directe instructie.  Engeland geraakt weer op het juiste spoor, na decennia van open onderwijs naar het model van het Plowden Report van 1957. Volgens de huidige beleidsmakers is/was het relatief lage niveau van het Engels onderwijs mede het gevolg van het te weinig werken met duidelijke leerplannen en leermethodes. De uitgeverijen werden dus ook gestimuleerd om hier veel energie in te investeren.   

     Het nieuw Engels curriculum verwijst in sterke mate  naar de herwaardering van de  vakdisciplines en de klassieke basiskennis: “It is to the disciplines that the teacher should turn for the content of instruction”.  De Engelse schooldirecteur Michael Fordham  poneerde: ”It is by immersing ourselves in prior traditions – of which the academic disciplines represent the best means available to use for studying the natural and social world we share – that we are able to enter into meaningful conversations about those traditions and how they might be extended in the future. Education in the academic disciplines is liberating in that it sets us free”. (‘Curriculum Theory, Educational Traditionalism and the Academic Disciplines’).  

    Uit de OZON-campagne van 2007 en uit tal van enquêtes bleek dat  ook de Vlaamse praktijkmensen massaal opteren voor een herwaardering van de basiskennis- en vaardigheden uit de  vakdisciplines (O-ZON= onderwijs zonder ontscholing). In  het Taalpeilonderzoek 2007 van de Nederlandse Taalunie vroegen leerkrachten, burgers en leerlingen meer aandacht voor spelling, grammatica,  schrijven,  lezen van moeilijker teksten.  

    2 Elk vak heeft zijn eigen geletterdheid. Vakdisciplines als  cultuurproducten  

    Velen pleitten de voorbije jaren precies voor een herwaardering van de vakdisciplines en klassieke leerplannen. De Duitse socioloog Niklas Luhmann drukte  hun belang  zo uit: "In onderwijscontexten worden schakelingen van opeenvolgend te induceren vormen van weten of kunnen gecondenseerd in curricula. Vakdisciplines als condensaties en ordeningen van weten en kunnen, vormen een essentieel kenmerk van degelijk onderwijs.”  (Das Erziehungssystem der Gesellschaft, Frankfurt am Mein, Suhrkamp, 2002).

     Typisch voor vakdisciplines is  ook hun uitgekiende stapsgewijze, cumulatieve opbouw:  “Or c’est l’organisation systémique,c’est-à-dire sous forme hiérarchisée, des outils de pensé, qui soustend les possibilités les facultés réflexives de la pensée consciente” (prof. Nathalie Bulle). Dit betekent ook dat b.v. eindtermen eind lager onderwijs weinig houvast bieden omdat ze enkel de eindterm uitdrukken (b.v. bepaald soort tekst kunnen lezen)  en niets zeggen over  de lange weg erheen. Daarom hebben de leerkrachten nood aan leerplannen die de leerinhoud per leeftijdsgroep vastleggen en die ook binnen de leerinhouden voor elke leeftijdsgroep de opeenvolgende stappen uitstippelen.  

     Op ons O-ZON-symposium (2007)  wees ook prof. Hans Van Crombrugge op het grote belang van vakdisciplines. Het onderwijs heeft  als eerste en laatste bestaansreden het richten van de aandacht naar de werkelijkheid. De vakdisciplines - ‘grepen uit de beproefde cultuur’ - spelen hierbij een belangrijke rol. Deze canon verschaft de inhouden, vaardigheden en houdingen eigen aan een bepaalde cultuur, wetenschap,  e.d. Deze canon wordt opgesteld door de gemeenschap van mensen die deskundig zijn in het betreffende domein.  De leerkracht is de vertegenwoordiger van de gemeenschap van deskundigen. De canon levert de inhouden waaruit de leerkracht kan en moet putten. In wetenschappen, kunsten, wijsbegeerten, levensbeschouwingen liggen houdingen, vaardigheden en inzichten vervat die door generaties mensen als waardevol ervaren zijn en als zodanig bewaard worden..

     Leerlingen moeten ingeleid worden in die beproefde cultuur. Elke wetenschap, elke kunst, elke filosofie en elke levensbeschouwing staat elk op zich voor een bepaalde vorm van aandacht voor de werkelijkheid. Elk cultiveert een aspect van de redelijkheid. Elk vak heeft zijn eigen ‘geletterdheid’ die neergelegd moet worden in de eigen ‘canon’ van het vak en het erbij aansluitend leerplan. Het is niet aan de individuele leerkracht of leerling uit te maken wat belangrijk is.”  (O-ZON-symposium van  5  mei 2007 in de Blandijnberg). 

     De Engelse kennissocioloog Michael Young  nam een aantal jaren geleden afstand van zijn vroegere relativering  van de klassieke leerinhouden en vakdisciplines. Sindsdien stelt hij: “We need to put subjects at the heart of the curriculum. Neither subjects (vakdisciplines) nor the boundaries between them are arbitrary. They are a form of specialisation of knowledge with powerful educational possibilities. There is ‘powerful knowledge’ that all pupils were entitled to. 

    Powerful knowledge is systematic. Its concepts are systematically related to one another and shared in groups, such as subject or disciplinary associations. It is not, like common sense, rooted in the specific contexts of our experience (Bringing Knowledge Back in, 2007). This means that powerful knowledge can be the basis for generalisations and thinking beyond particular contexts or cases. Powerful knowledge is specialised. The important curriculum point about subjects is that they are based on the shared rules and knowledge of communities within which their questions, methods, concepts and criteria are debated, discussed and improved. In other words, it has been developed by clearly distinguishable groups with a well-defined focus and relatively fixed boundaries, separating different forms of expertise.”

     Een van de belangrijkste kritieken op het constructivistisch wiskundeonderwijs van het Nederlandse Freudenthal Instituut was precies dat  de ‘watertoren’-wiskunde van het Freudenthal Instituut   weinig respect toont voor de wiskunde als vakdiscipline en cultuurproduct.  Bij de opstelling van het leerplan wiskunde voor het basisonderwijs (1998) hebben we de klassieke vakdiscipline wiskunde (en de klassieke rubrieken) gerespecteerd en veel aandacht besteed aan het uitstippelen van de opeenvolgende stappen.  Onlangs merkten we dat de katholieke onderwijskoepel een soort constructivistisch en contextueel wiskundeonderwijs propageert dat al te weinig waardering toont voor de klassieke basiskennis en -vaardigheden.  

     De belangrijkste kritiek op de eindtermen/leerplannen voor het vak Nederlands slaat  eveneens op het feit dat men te veel afstand nam van de klassieke vakdiscipline en plots veel zaken en rubrieken niet meer belangrijk vond. Dezelfde kritiek geldt  voor de verwaarlozing van  vakspecifiek onderwijs voor natuurkennis, geschiedenis, aardrijkskunde in de derde graad lager onderwijs. We vrezen ook dat door de invoering van STEM de systematiek van fysica- & wiskunde-onderwijs e.d. in het gedrang kan komen. 

    Leerplannen en eindtermen moeten ook opgesteld worden door mensen die deskundig zijn in het betreffende domein, die voldoende bekend zijn met de traditie van die vakdiscipline en met de klaspraktijk voor dat vak. Zo werden in het verleden de leerplannen voor de lagere school opgesteld door ervaren leerkrachten en inspecteurs die al bewezen hadden dat ze voldoende bekend waren met b.v. wiskunde als vakdiscipline en met de klaspraktijk.  Bij de leerplanoperatie van 20 jaar geleden was dit al minder het geval;  voor het vak Nederlands waren het vaak b.v. universitaire neerlandici die al te weinig vertrouwd waren met het vak Nederlands in het lager onderwijs en met de onderwijspraktijk die hun visie oplegden.   

    3 Leerplannen/methodes: heel belangrijk  voor leerkrachten en voor hun ‘gezag’   

    3.1   Pragmatische voordelen/noodzaak

    Het werken met klassieke  leerplannen en leerboeken die aansluiten bij de vakdisciplines is vooreerst  al vanuit didactisch en pragmatisch standpunt heel belangrijk. Leerkrachten en lerarenteams beschikken niet over de tijd en de deskundigheid om uit te zoeken welke leerinhouden voor al die vakken belangrijk zijn, in welke volgorde  en voor welk leerjaar.  Leerkrachten moeten hun  tijd en aandacht vooral investeren in het voorbereiden van de lessen en tijdens de les aan de interactie met - en reacties van - de leerling. Hierbij moeten ze zich kunnen oriënteren aan duidelijke leerplannen en hierbij aansluitend aan methodes/handleidingen. Elke leerkracht moet ook precies weten wat zijn aandeel is in de ontwikkeling, welke leerstof al in de vorige jaren werd verworven en wat de leraar van het volgende leerjaar van hem verwacht. Leerplannen zorgen ook voor continuïteit als een leerling midden of op het einde van een schooljaar van school verandert.   

    3.2   Belang van leerplannen/eindtermen voor gezag van school en leerkrachten 

    Er is een nog  belangrijkere reden voor het behoud van de klassieke leerplannen en voor  het niet doorknippen van het verband met de vakdisciplines.

    Leerkrachten en scholen moeten zich kunnen beroepen op het gezag van de vakdisciplines en de erbij aansluitende leerplannen. Leerkrachten  kunnen moeilijk onderwijzen en gezag verwerven  zonder de verantwoording vanuit  de referentieleerplannen en de erbij horende vakdisciplines. De Franse prof.  Alain Beitone  drukt het onlangs zo uit: “Il ne peut pas s’autoriser de lui-même.  il peut (et doit souvent) dire à ses élèves ‘vous pouvez me croire, ce n’est pas moi qui le dit’. Il  doit pouvoir se fonder sur l’autorité d’une communauté savante ou d’une communauté professionnelle qui légitiment les savoirs qu’il enseigne. ...” (Disciplines scolaires et disciplines savantes, in:Skhole.fr, november 2015).    

    3.3    Geen zin om leerlingen te laten   oordelen over zinvolheid curriculum

    Volgens CEGO e.a. moeten we de leerlingen laten oordelen over de zinvolheid van de leerinhouden. Van Crombrugge stelde vanuit zijn al vermelde visie op de vakdisciplines ook terecht:  “Het is ook niet  aan de leerling om uit te maken wat belangrijk is. In die context is het ook absurd leerlingen te laten evalueren of wat aangeboden wordt in de les zinvol of nuttig is. Vorming bestaat juist uit het meenemen van de leerling naar een wereld die hij niet kent en waar hij niet zal geraken als niemand hem meeneemt naar die wereld. Of de leerling zich gelukkig voelt of niet, kan niet criterium zijn om al dan niet die reis te ondernemen. Inspanning en frustratie zijn overigens onvermijdelijk. Dit wil niet zeggen dat de les per se saai moet zijn, dat ze per se nutteloos moet lijken, dat de leerlingen gefrustreerd moeten worden.” 

     Docent Frank Van de Veire stelde in dit verband: “Serieus onderwijs is ondenkbaar zonder een vertrouwensvolle overgave van de leerling  aan de interne logica van de kennis of de vaardigheid die men aanleert. Een leerling/student kan maar gevormd worden in zoverre hij de vraag naar wat hij persoonlijk aan het geleerde zou kunnen hebben, radicaal opschort. Bildung kan dus niet zonder het ‘irrationele’ vertrouwen dat datgene wat de meester aanbrengt van belang zal zijn. Dit bevrijdt de leerling ook van de plicht zijn studie te zien als gericht op een doel dat hij moet realiseren, van de dwang van de voortdurende zelfevaluatie, de zelfcontrole...Dit staat haaks op de naïef-humanistische idee van het leven als een project dat de mens/student zelf zou moeten kunnen sturen. De ‘vrijheid’ of ‘zelfstandigheid’ zou er in gelegen zijn dat hij op flexibele wijze allerlei situaties en informatie kan aanwenden om door hemzelf vooropgestelde doelen te verwezenlijken. Iedereen die denkt weet dat alles wat het leven enigszins de moeite waard maakt, breekt met de middel-doel-logica, met de logica van de zelfrealisatie.” (Fragment  uit toespraak tijdens de ‘Dies natalis’ van de Hogeschool Gent op 18 juni 2006.)    

    4   Pleidooi van Nathalie Bulle: met een beroep op visie van  Lev Vygotsky

     Prof. Nathalie Bulle, directrice de recherche au Centre National de la Recherche Scientifique, hield onlangs nog een vurig pleidooi voor de herwaardering van de vakdisciplines en van  zgn. ‘academisch onderwijs’,  en tegen de ophemeling van thematisch, situatie- en contextgericht ... onderwijs. Zij reageert hier mee ook op recente hervormingsplannen in Frankrijk. Waar de onderwijsminister in de (vorige) regering Sarkozy weer meer waardering toonde voor de klassieke vakdisciplines en voor de klassieke basiskennis en -vaardigheden, is die met de huidige minister minder het geval.  

     We citeren uitvoerig uit het betoog van  prof. Bulle  stelde in het tijdschrift Skholè (december 2015). “Les erreurs pédagogiques qui conduisent à la déstructuration de l’enseignement des disciplines sont éclairées par le psychologue russe Lev Vygotski. Vygotski montre en particulier comment l’abstraction opérée par les savoirs organisés soustend la prise de conscience et la pensée volontaire. Selon Vygotski, l’intériorisation par l’individu d’outils cognitifs médiateurs de la pensée (concepts, idées, savoirs, qui sont des construits sociaux développés en premier lieu d’une manière externe à l’individu) implique la reconstruction de son activité psychologique sur la base de ces construits. Grâce à eux, la pensée humaine s’élabore en agissant non pas sur le monde, mais sur elle-même.Or c’est l’organisation systémique, c’est-à-dire sous forme hiérarchisée, des outils de pensée, ou encore c’est la séparation des savoirs des disciplines,qui soustend les possibilités les facultés réflexives de la pensée consciente. 

     L’explication est, très brièvement, la suivante. La pensée de quelque chose suppose une généralisation. Cette généralisation suppose elle-même l’existence d’un niveau supérieur qui permet d’appréhender cette généralisation même dans la pensée. C’est pourquoi il revient au même de dire qu’un concept est conscient et de dire qu’il fait partie intégrante d’un système organisé de concepts dans l’esprit de l’individu: “Si la prise de conscience équivaut à une généralisation, il est parfaitement évident que la généralisation, à son tour, ne signifie rien d’autre que la formation d’un concept supérieur qui inclut dans son système de généralisation le concept donné en tant que cas particulier .” L’intériorisation d’outils cognitifs organisés est à l’origine du développement de la pensée à un niveau supérieur de maîtrise, soustendant ainsi l’action consciente et volontaire, ou encore, l’action rationnelle et libre. Vygotski fait référence à cet égard à l’erreur commise en URSS par le système d'enseignement par‘complexes’ fondé sur les réalisations de projets thématiques et non sur une organisation des enseignement par disciplines. Les arguments pédagogiques partaient de l’hypothèse fausse suivant laquelle l’enseignement devait s’appuyer sur les niveaux de développements déjà atteints par les élèves, c’est-à-dire sur ce qu’ils étaient capables de réaliser seuls. Les pédagogues, explique Vygotski, préconisaient en définitive de renforcer dans l’esprit de l’élève ce qu’il devait justement laisser derrière lui. Ils se référaient à ses capacités actuelles en négligeant sa possibilité de passer de ce qu’il savait faire à ce qu’il ne savait pas encore faire. Ils ne prenaient en définitive pas en compte la possibilité pour l’enseignement de faire progresser le développement.

     Au lieu de se fonder sur des activités ‘concrètes’, et aller à cet égard du complexe (con-cret) vers le simple, l’apprentissage intellectuel doit aller du simple, élémentaire, vers le complexe. Il doit permettre une intériorisation, ou encore une reconstruction individuelle, du savoir, au cours de laquelle ce dernier n’est ni un simple contenu à apprendre, ni un outil pour agir, mais un support de signification, un outil intellectuel dynamique. 

     Parce qu’ils se développent sur la base de la construction d’un maillage de concepts, les savoirs organisés, théoriques appellent naturellement des explications verbales, un enseignement explicite. Et parce que cet enseignement est explicite, il doit être élémentarisé et développé progressivement pour s’appuyer sur les acquis des élèves et rester à leur portée. Ce que nous apprend tout particulièrement la psychologie de Vygotski, malheureusement dévoyée par la littérature de seconde main, c’est que le processus d’apprentissage scolaire est voué spécifiquement au développement des savoirs théoriques, et que ces savoirs engagent, à l’inverse des idées communes développées à leur sujet, une augmentation du potentiel d’apprentissage et de compréhension.”  

    07-10-2017 om 14:33 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:leerplan, eindtermen
    >> Reageer (0)
    06-10-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Socioloog Dronkers over eerste graad s.o. Vl onderwijs: unieke en effectieve vorm van differentiatie

    Reactie op taaie pleidooien voor gemeenschappelijke eerste graad vanwege socioogen, onderwijskoepels en VLOR

    De Nederlandse professoren Jaap Dronkers enTijana Prokic-Breuer concludeerden in hun studie: "Het Vlaams onderwijs slaagt erin een hoge mate van sociale gelijkheid te combineren met effectief onderwijs" ”Een uniek kenmerk van het Vlaams onderwijs is dat als gevolg van de relatief beperkte selectiviteit bij de start van het s.o de meerderheid van de leerlingen toegelaten wordt ‘to enter highest educational track’ = sterke richtingen/opties. ...

    Het "niet te hoge, maar ook niet te lage" niveau van differentiatie bij de start van het s.o. - combinatie van het beste van twee oplossingen: sterke selectie versus gemeenschappelijke start - en de hoge mate van mobiliteit binnen scholen en tussen de richtingen (=verandering van richting) onderling speelt optimaal in op de capaciteiten en leerprestaties van de leerlingen . Dit bevordert efficiënt leren en leidt tot hoge scores. Zo'n vorm van differentiatie bij de start van het s.o. versterkt de ambitie van de leerling en de kwaliteit van het onderwijs, wat bij uitstek de leer prestaties van de leerlingen ten goede komt ".

    We vermelden in deze bijdrage belangrijke conclusies voor Vlaanderen uit de studie ”The high performance of Dutch and Flemish 15-year-old native pupils: explaining country different math scores between highly stratified educational systems” (Tijana Prokic-Breuer & Jaap Dronkers, Maastricht University, 2012).

    De onderzoekers wilden nagaan hoe Vlaanderen erin slaagde een (relatief) hoge mate van sociale gelijkheid te combineren met effectief onderwijs een hoge-PISA-score). Uit een ander onderzoek van prof. Dronkers was al gebleken dat het niveau van sociale gelijkheid bij autochtone Vlaamse leerlingen (relatief) hoog was, even hoog zelfs als bij de Finse 15-jarigen. Dat werd ook in tal van andere studies vanaf 1995 (TIMSS & PISA) vastgesteld.

    De onderzoekers vertrokken van de volgende hypothese: “We stellen vast dat het Vlaams onderwijssysteem gelijke kansen tussen de leerlingen bevordert zonder daarbij afbreuk te doen aan de effectiviteit (cf. b.v. Europese topscore voor PISA2012-wiskunde).

    We veronderstellen dat dit bereikt wordt door het plaatsen van een groot deel van de leerlingen in ‘hogere richtingen’ (‘higher track’) van bij de start van het secundair onderwijs.” (Veel leerlingen dus die kiezen voor sterke richtingen, de opties Latijn en Moderne Wetenschappen vanaf de eerste graad). ”Een uniek kenmerk van het Vlaams onderwijs is dat als gevolg van de relatief beperkte selectiviteit bij de start van het s.o de meerderheid van de leerlingen toegelaten wordt ‘to enter highest educational track’ sterke richtingen). “

    Dat een zekere selectie niet belet dat tegelijk heel veel leerlingen mogen starten in sterke richtingen die hoge eisen stellen, is volgens de onderzoekers heel belangrijk. “In tegenstelling tot comprehensieve onderwijssystemen - met een gemeenschappelijke lagere cyclus - is het tevens zo dat in Vlaanderen het tegelijk bestaan van ‘lagere onderwijsrichtin-gen’ (lowest tracks) de mogelijkheid biedt van downward mobility during secondary education’ (=tijdige en soepele heroriëntering naar meer passende opties is mogelijk.)

    Naast de voordelen die de grote deelname aan de sterkere richtingen oplevert - inzake gelijkheid en sociale doorstroming, gaan we er tevens van uit dat de motivatie van de leerlingen om in de sterke richtingen te blijven hoger is dan de motivatie om een lagere richting te verlaten. Daardoor kunnen de onderwijsprestaties van alle leerlingen bevorderd worden. (“We argue that next to equity benefits related to the bigger size of the highest tracks, the motivation of students to stay in the highest track is higher than the motivation to exit from the lowest track; therefore, the educational performance of all pupils can be increased.”)

    Dronkers en Prokic-Breuer stelden vervolgens in hun studie vast dat hun hypotheses grotendeels bevestigd werden. De eindconclusie luidt: “The high Flemish scores can be partly explained by the high curriculum mobility (as indicated by the highest level of medium entrance selection).

    The Flemish educational system has relatively open entrance at each curriculum level in secondary school, but a high level of internal (downward) curriculum mobility (‘‘cascade model’’) as well. The ‘‘not too high but not too low’’ level of entrance selection (trying to combine the best of two solutions) and the high level of curriculum mobility within schools and between tracks improve the matching of pupils to their educational attainment and achievement. This can improve efficient learning and thus leads to high scores. Some entrance selection by schools can be useful to strengthen their ambition and quality, which influence the performance of their pupils.”

    06-10-2017 om 15:12 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:eerste graad
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pedagogen Masschelein & Simons: De leerling centraal in het onderwijs? Grenzen van personalisering

    De leerling centraal in het onderwijs? Grenzen van personalisering (Acco, 2017)

    Leerling centraal: personalisering van het leren, open leertrajecten ..

    Van normalisering – algemene normen- naar personalisering, van school naar leeromgeving, van disciplineren naar monitoren- van leerkracht naar coach   = verdere ont-scholing van het onderwijs = minder vormend onderwijs

    Maarten Simons , Jan Masschelein (prof. pedagogiek KU Leuven)

    Voorstelling van het boek

    De kerngedachte in het boek luidt: "De uitdaging is duidelijk: de leerling meer centraal plaatsen komt heel vaak neer op een minder centrale plaats van de school. Maar, zo vragen de auteurs zich af, wat als dat ‘ont-scholen’ niet in het belang van de leerling is? Wat als dat ‘ont-scholen’ de  vorming, vrijheid, gelijkheid in het gedrang brengt?" Nu in recente bijdragen over nieuwe eindtermen en leerplannen vooral gepleit wordt voor leerlinggericht, ontwikkelingsgericht & constructivistisch onderwijs en voor open leertrajecten en leerplannen lijkt zo'n stellingname meer dan welkom. Zelf schreven we de voorbije jaren veel bijdragen over de ont-scholing van het onderwijs (zie o.a. Onderwijskrant nr. 140 op www.onderwijskrant.be)

     Kaft: “De leerling meer centraal plaatsen in het onderwijs is sinds lang een bezorgdheid van leraars en pedagogen. Vandaag is het ook een aandachtspunt van beleidsmakers. Verschillende ontwikkelingen getuigen daarvan: onderwijs op maat, leerlinggericht onderwijs en gepersonaliseerde leerpaden, open leertrajecten …  Niet alleen onderwijskundige motieven liggen aan de basis van de centrale plaats die de leerling vandaag krijgt in ons onderwijs. Op de voorgrond staan ook overwegingen over efficiëntie, effectiviteit en maximale inzetbaarheid van elk individu. Die motieven zijn het symptoom van fundamentele verschuivingen: van een onderwijsinstelling naar een leeromgeving, van disciplineren naar monitoren, van normalisering –algemene normen- naar personalisering.”

    Aan de hand van pedagogische toetsstenen onderzoekt dit boek de grenzen van personalisering in het onderwijs. De kernvraag daarbij is: wat is het effect op vrijheid en gelijkheid, op vorming en, vooral, op de school? De uitdaging is duidelijk: de leerling meer centraal plaatsen komt heel vaak neer op een minder centrale plaats van de school.

    Het boek is:

    -mede gebaseerd op een advies voor de Nederlandse Onderwijsraad- kadert het centraal plaatsen van de leerling in een bredere maatschappelijke context- bevat toetsstenen voor evaluatie van huidige voorstellen van personalisering- kritische kijk op actuele tendensen

    Interview met auteurs

    We lazen in Brandpunt (COC-vakblad)  een uitgebreid interview van Goele Cornelissen &Riet Nackom met de auteurs van dit boek   in Brandpunt, oktober 2017. We citeren & omschrijven de belangrijkste uitspraken van de auteurs.  

    1  Eigenheid van school en schools leren in het gedrang: ont-scholing

     “Wat ons opvalt in het hele debat over het centraal stellen van de leerling,  van het gepersonaliseerd leren en van open leertrajecten  is dat men nauwelijks de vraag stelt naar de eigenheid van de school en het schools leren. We proberen in ons boek  duidelijk te maken dat  het schoolse  leren iets heel specifiek is.   Je hebt daarnaast nog verschillende vormen van leren – socialisatie, ontwikkeling, het meester-gezel systeem. Maar er is wel  iets eigens aan de schoolse vorm én die is volgens ons het verdedigen waard. We  willen laten zien dat een doorgedreven focus op leerling gecentreerde en gepersonaliseerde vormen van leren,  niet alleen leidt tot een soort ont-scholing, maar wellicht ook niet in het belang is van de leerling zelf. “

    2.Leerlingen meer aangesproken vanuit hun verschillen, dan vanuit wat ze onderling gemeen hebben en niet vanuit algemene normen

    Een fenomeen dat samengaat met het nastreven van doorgedreven vormen van personalisering , is dat we er meer en meer van uitgaan dat leerlingen meer moeten aangesproken worden vanuit hun verschillen dan vanuit wat  ze onderling gemeen hebben. Sterker nog, het recht op verschil en personalisering van het leerproces wordt steeds meer opgeëist. ‘Mijn verschil moet in rekening worden gebracht’, ‘ik wil op alle vlakken dat er met mijn persoon, met mijn identiteit rekening wordt gehouden.’

    Natuurlijk zijn er de individuele verschillen tussen de leerlingen, maar op school is een leerling  toch in de eerste plaats een leerling binnen de klasgroep.  Waar die eis tot gepersonaliseerde aanpak van de leerling niet ingelost wordt, stuit men geregeld op een sterke ervaring van onrecht dat de individuele leerling wordt aangedaan.  Dit leidt niet zelden ook tot conflicten die juridisch worden beslecht. Ook dat is iets waar leraren  momenteel vaker mee geconfronteerd worden.

    De auteur wijzen in punt 4 ook op het feit dat een leerling meer en meer bekeken wordt als een individuele klant-consument met specifieke eisen. Ook dit is een uiting van het centraal stellen van de individuele leerling en van zijn individuele verlangens en behoeften.   

    2.       Open leertrajecten,  platformen, learning parks …

    Als je kijkt naar de voorstelling van de scholen van de toekomst, dan zijn dat vaak geen echte scholen meer die in een beperkte tijd en op een bepaalde plaats een gezamenlijk & vast curriculum afwerken,  maar  fablabs of platformen en open leertrajecten die zichzelf  presenteren als een plaats waar de innovatieve en creatieve vermogens van de leerling aangesproken worden – en in die zin ook wat hen uniek of verschillend maakt (cf. ook voorstelling van de school in ‘Vlaanderen 2050’ als ‘learning park’) Natuurlijk kinkt dit in zekere zin  aantrekkelijk  omdat de associatie met de creativiteit een soort individuele vrijheid of bevrijding van opgelegde en gemeenschappelijke normen en van het gezamenlijk leren en optrekken binnen de klasgroep suggereert.

    3.       Haaks op kenmerken van typisch  schools leren

    “Het institutionele perspectief dat vandaag ook sterk aanwezig is (in traktaten over het onderwijs van de toekomst) gaat ervan uit dat de manier waarop we vandaag het onderwijs  organiseren, namelijk gezamenlijk leren binnen een vastgelegde tijd en plaats – de school als instelling – niet meer van deze tijd is. “ Op de kaft lezen we: “De auteurs hebben het over fundamentele verschuivingen: van een onderwijsinstelling naar een leeromgeving, van disciplineren naar monitoren, van normalisering –algemene normen - naar personalisering.”

    “Dat jonge mensen op school leerling kunnen zijn, heeft  onder meer te maken met het klassikaal organiseren van het leren. De vorm, waarbij jonge mensen op een bepaalde manier samengebracht worden, maakt dat een leraar altijd tot op een zekere hoogte tot iedereen moet spreken. En niet geïndividualiseerd. Het vergroot de kans dat je als leerling wordt aangesproken zoals alle andere, en niet als die speciale leerling die dit wel kan, maar dat niet kan. Waar we zeggen dat het schools leren altijd verbonden is met pedagogische gelijkheid, bedoelen we dat de leraren die de school maken altijd vertrekken van de positieve aanname dat leerlingen in staat zijn ‘om wat voorligt’ te leren. Leraren interveniëren natuurlijk  altijd als er indicaties zijn van het tegendeel. Het ‘niet kunnen‘ is echter nooit het vertrekpunt bij het schools leren.  Ook daarin zit in zekere zin de pedagogische vrijheid – in de zin van het ingaan tegen het te vlug willen vastleggen van een bepaalde bestemming van de leerling.

    Het schools leren is  b.v. ook  tijd -en plaatsafhankelijk leren – in een bepaalde tijd en in klas een vastgelegd curriculum leren   en zo onderscheidt het zich ook van open leertrajecten en  kwalificaties. We hebben vandaag inderdaad (technologische) middelen  om onderwijs  op een heel andere wijzen te organiseren die niet langer gebonden zijn aan vastgelegde tijden en plaatsen, maar die flexibel inspelen op de individuele behoeften van de leerlingen. Het (onderwijs)diploma verschuift  zo ook naar (deel-)kwalificaties die niet langer exclusief door onderwijsinstellingen worden uitgereikt. Ook daar zit een heel discours achter dat focust op de leerling die zijn persoonlijke leerresultaten maximaal in rekening wil brengen.

    4.       De leerling als individuele klant en koning: dienstverleningsperspectief

    Vanuit het diensterleningsperspectief van waaruit de school meer en meer bekeken wordt,   wordt leren ook opgevat als het verlenen van een dienst (aan individuele klanten);  de leerling-klant wordt centraal geplaatst. Van zodra je in een diensterleningssituatie zit, heb je in zekere zin klanten. Van zodra je klanten hebt, heb je zeer specifieke criteria om naar kwaliteit te kijken. Eén criterium is klantvriendelijkheid. In de context van onderwijs wil dat zeggen dat je de leerling centraal plaatst. De klant is koning, en tegenwoordig wil die klant een gepersonaliseerd product. Je ziet dat bijvoorbeeld heel sterk in de beweging naar evaluaties van de leerkrachten en van de school door leerlingen.  Ook daar zie je dus de focus op het centraal plaatsen van de leerling, niet zozeer die wil dat al zijn leerresultaten erkend worden,  maar de leerling die wil dat er rekening wordt gehouden met zijn persoonlijke behoeften.

    5.       Individuele talenten van elke leerling benutten: sociaal-economisch perspectief

    Ook vanuit sociaal-economisch perspectief (kapitaal, efficiëntie, innovatie, creativiteit) kijkt men  steeds meer naar het onderwijs als een middel om menselijk kapitaal van elke leerling tot ontwikkeling te brengen. Geen enkel talent mag onbenut of onderbenut blijven. Elke leerling waarbij het talent niet tot ontwikkeling wordt gebracht, is economisch verlies. Iedereen en alles moet gemonitord worden en iedereen krijgt een voortdurende feedback om zo efficiënt mogelijk inzetbare leerresultaten te produceren. Scholen en onderwijsinstellingen worden op die manier een soort leerfabrieken.  Wellicht niet meer de industriële leerfabriek waar massaproductie plaatsvond, maar innovatiegerichte labo’s waar gepersonaliseerde producten worden afgeleverd. Het centraal plaatsen van de individuele leerling is hier dan ingegeven door economische motieven. Aan dit perspectief zit natuurlijk ook een sociaal kantje. Er mag geen talent onbenut blijven.

    6.       Ont-scholing: minder vorming en en ook soort beperking van vrijheid van de leerling

     

     

    Zoals gezegd suggereert het actuele pleidooi voor gepersonaliseerd vormen van leren ook een soort  (individuele) vrijheid - een bevrijding van de (algemene) norm. Maar als je bekijkt hoe dat concreet georganiseerd wordt, dan moeten we ons afvragen welk effect dat zal hebben voor de leerlingen.  (Noot: volgens ons is zo’n gepersonaliseerd leren moeilijk te organiseren en wijst veel onderzoek erop dat sterke individualisatie binnen de klas tot niveaudaling leidt).

    Zo’n gepersonaliseerd leren beperkt ook vlug de vrijheid van de leerling. Binnen een (radicaal) gepersonaliseerde leeromgeving , wordt ook elke beweging van de leerling getraceerd, gewaardeerd, berekend en verrekend met het oog op optimalisering  van efficiëntie. Je kan als leerling niets doen dat niet meetelt.  Je kan/mag als leerkracht  de leerling ook niets voorleggen waarvan je vermoedt dat hij het niet zal aankunnen.   Wat wij met school-maken en met  pedagogische vrijheid verbinden is binnen sterk gepersonaliseerde voren van leren niet langer mogelijk. 

    7.       Schoolse vorming & leerkracht als een soort vrij beroep

    Voor het schools leren reserveren we graag de term vorming, schoolse vorming. De school is de plaats waar we de leerlingen middelen aanreiken om zelf vorm te geven aan de toekomst. Om een concreet voorbeeld te geven: de school is niet de plaats om onze moedertaal te leren, maar wel om de grammatica van de moedertaal te leren, om te leren lezen en schrijven.  Het gaat erom leerlingen geletterd te maken in een bepaald vak of beroep. Het gaat  om het aanreiken van middelen om zich tot een vak of een beroep te verhouden, materialenkennis, de uitrusting die je gebruikt om iets te doen, de technieken, de machines, maar  ook om inzicht in de relatie tussen een beroep en de samenleving, de organisatie van economie … Vandaag zeggen bedrijven dat ze zeer specifieke vaardigheden en goed of misschien beter en efficiënter kunnen aanleren dan de school. En wellicht is dat ook zo. Maar de gelegenheid tot vorming ontbreekt er vaak. Op school gaat het om basisvorming, ook in  beroepsgericht onderwijs.

    Vakorganisaties, tenminste historisch gezien, waren niet alleen een soort corporatistische bewegingen die de belangen van een bepaalde groep verdedigden, maar vooral ook verenigingen die vaak gesproken hebben in naam van het algemeen belang. Het verdedigen van de school is volgens ons niet alleen het verdedigen van leraren, individueel of in groep, maar dient ook een algemeen belang. De leraar heeft net zoals dat in andere beroepen het geval is, een dubbele zending. We hebben een begrip om dat uit te drukken: ‘vrij beroep’ – dat is overigens iets anders  dan ‘zelfstandige’. Eigen aan vrije beroepen is dat ze een zekere autonomie vragen, maar tegelijk het algemeen belang moeten dienen. Bovendien kennen ze vaak een vorm van zelforganisatie via sterke beroepsverenigingen. Die zelforganisatie beschermt hen tegen de logica van de markt. In tijden waar het onderwijs, net als leraren, niet langer bureaucratisch  door  de overheid wordt aangestuurd en hoe langer hoe meer de instrumenten van de markt gaat overnemen (klantgerichtheid, efficiëntie, enzovoort), denken wij daarom dat het voor de leraar interessant is om het statuut van vrij beroep eens onder de loep te nemen.  Niet om het statuut van de leraar te modelleren naar dat van de advocaat of geneesheer – best niet. Maar om te zoeken naar een statuut dat recht doet aan het leraar-zijn en het school-maken.

     

     

     

    06-10-2017 om 14:30 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:ontscholing: personalisering onderwijs
    >> Reageer (0)
    05-10-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Schrijnende getuigenissen over inclusief onderwijs -cf. M-decreet - in Nederland

    Schrijnende getuigenissen van Nederlandse leerkrachten en ouders over de nare gevolgen van ( niet) Passend Onderwijs. Zelfde ervaringen in Vlaanderen met M-decreet.

    ‘Ik ken kinderen die - als gevolg van Passend onderwijs - wegglijden in een isolement’
    2 oktober 2017, 15:45 - Saskia Adriaens

    De uitzending over passend onderwijs roept veel reacties op van ouders die de verhalen herkennen van moeders Cency Schenderling en Janneke Roos. Zij vertellen openhartig over hun kinderen die zijn vastgelopen in het reguliere onderwijs. Zo mailt moeder Sonja ons: ‘Onze 10-jarige zoon Christan sleept zich elke dag naar school. Regelmatig hebben we thuis ernstige conflicten en wil hij niet naar school. Door zijn dyslexie en begaafdheid en het niet-passend onderwijs heeft hij faalangst, een negatief zelfbeeld en werkhoudingsproblemen ontwikkeld.’

    Ook krijgen we veel mails van bezorgde leerkrachten die de problematiek die in de uitzending aan de orde komt, herkennen. Annemieke mailt ons: ‘Ik sta al bijna 30 jaar voor de klas en het is niet te doen in een klas met 30 kinderen om met alle problematiek om te gaan. Hoogbegaafdheid, adhd, dyslexie, pdd-nos, gedragsproblemen. En waarom wordt bijna geen kind meer doorverwezen naar het speciaal onderwijs? Omdat het de school geld kost, dus ik denk dat er daarom heel veel scholen zijn die deze kinderen maar binnen houden. Maar wie is hier nou uiteindelijk mee gebaat?’

    ‘Ik maak me zorgen om de grote middengroep’

    Leerkracht Piet schrijft: ‘Zelf ben ik jaren geleden overgestapt van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs. Mijn ervaring met zorgleerlingen in het voortgezet onderwijs is ook dat die leerlingen daar onvoldoende, soms zelfs helemaal geen aandacht krijgen. Daarnaast mis ik nogal wat kennis en kunde om al die verschillende leerlingen te kunnen helpen. Wat moet ik doen met een leerling die nog maar 10% zicht heeft? Hoe leg ik dan Pythagoras uit? Wanneer doe ik dat dan? En wat doen de andere leerlingen dan? En hoe doe ik dat dan als er 3 leerlingen in de klas zitten die vergeten zijn hun medicijnen te nemen en dus door de klas heen stuiteren.’

    Lerares Karin herkende veel in de uitzending, maar ze is ook kritisch: ‘Weer lag de focus op de zorgleerling. Terwijl ik me dagelijks zorgen maak over de grote middengroep die ik niet de aandacht kan geven die ze verdient. Dit omdat de zorgleerlingen mijn aandacht nodig hebben. Het gevoel dat je kinderen dagelijks tekort doet, is niet goed. Passend onderwijs: Het is een papieren monster. En wij in het veld voorzagen dit bij de invoering al.’

    Kritiek op samenwerkingsverband

    Leerkracht Erik staat al 35 jaar voor de klas en is erg kritisch op voorzitter van het netwerk leidinggevenden passend onderwijs Nikole Teeuwen, die in de uitzending reageert op het rapport van de Rekenkamer. ‘Zelf ervaar ik samenwerkingsverbanden als bureaucratische monsters die voorbij gaan aan de professionaliteit van de leerkracht. Als ik ondersteuning vraag aan het samenwerkingsverband voor een zorgleerling start een bureaucratische molen waar de moed je al direct van in de schoenen zakt. Er wordt niet uitgegaan van mijn aanwezige professionaliteit, maar van wantrouwen over mijn bekwaamheid.

    Mocht er al steun worden toegekend, dan is dat vaak voor een kortere periode en dan ziet men het liefst dat de gelden ten dele worden ingezet om mijn organisatie te verbeteren en om er voor te zorgen dat in de toekomst de school het probleem zelf aan kan.’

    Hulpverlener Wanda Glebbeek gaat op Facebook in op het verhaal van Billy, over wie de moeder zegt dat hij een schooltrauma en symptomen van een posttraumatische stressstoornis heeft opgelopen doordat het reguliere onderwijs hem zo lang niet paste. Zij schrijft: ‘Ik kom dit veel tegen, terwijl het bestaan ervan veelal wordt ontkend. Als redenen van verzuim en uitval wordt de oorzaak doorgaans gezocht in gezinsproblematiek of problemen die het kind zou hebben. Zelden wordt gekeken of het aan niet-passend onderwijs ligt. Zolang we blijven ontkennen dat er ook kinderen zijn die werkelijk beschadigd rakendoor niet-passend onderwijs, is er ook geen oplossing.’

    Ouders

    Verder krijgen we voornamelijk veel mails en tips binnen van ouders. Een greep uit de reacties: Monique: ‘Ons kind wordt niet geholpen en er is in de afgelopen 2 jaar nooit iemand geweest die haar extra ondersteunt met lesstof. Dus de school heeft denk ik geen budget voor haar ontvangen terwijl ze wel een diagnose heeft.’

    Jeannette: ‘Onze zoon Fabian van 10 jaar, zit na 6 jaar frustraties, vechten en tobben nu op een cluster 4 school (bedoeld voor kinderen met gedragsproblemen, red.). Getraumatiseerd, met medicatie en een zelfbeeld dat inmiddels is gedaald tot een dieptepunt.’

    Marieke: ‘Ik heb een zoon van 14, die inmiddels 5 basisscholen heeft gehad en afgelopen najaar volledig vast is gelopen in het de brugklas van het VWO. Sinds afgelopen kerst zit hij thuis en gaat nu met moeite 2 dagen in de week naar Feniks Talent, een plek voor hoogbegaafde dropouts.’

    Claire: ‘Mijn dochter is inmiddels toe aan school nummer 4 en ze is pas 8 jaar oud. Op 2 reguliere scholen is ze vastgelopen voordat ze naar speciaal onderwijs ging, maar daar kan ze nu niet blijven vanwege haar hoge intelligentie in combinatie met ASS (autisme, red.). Schijnt een ingewikkelde combinatie te zijn, blijkt nu.’

    ‘Meer kinderen die in een isolement wegglijden’

    Marieke: ‘Ik ben moeder van 2 prachtige meiden. De jongste is 14 jaar en zit inmiddels al 6 jaar thuis. In een klassikale setting komt zij niet tot leren en voor de zorg is ze ‘te complex’: Ze kunnen haar niet bieden wat ze nodig heeft. Zo ken ik inmiddels nog meer kinderen die in een isolement wegglijden en van wie sommigen zelfs hun slaapkamer niet meer uitkomen.’

    Armand: ‘Er is voor mijn zoon geen passende school. Na het speciaal onderwijs ging hij via een school van het kinderpsychiatrisch ziekenhuis naar het ‘speciaal-speciaal onderwijs’. Ook dit klasje van 5 leerlingen met een docent en 2 orthopedagogen was te veel voor mijn zoon. Oktober 2016 kwam hij thuis te zitten. Omdat niemand iets deed heb ik via een bevriende lerares sinds februari 2017 individueel thuisonderwijs opgezet en bij de gemeente subsidie hiervoor afgedwongen.’

    Verder onderzoek

    Wij willen graag verder onderzoek doen naar de uitwerking van de Wet op passend onderwijs. Waarom zijn er maar liefst 10.000 (geregistreerde) thuiszitters? Waarom horen we van zoveel ouders dat hun kind vastloopt in het reguliere onderwijs? En waarom horen we van leerkrachten dat ze handen tekort komen in de klas en in de praktijk niets terugzien van het geld dwat bestemd zou zijn voor passend onderwijs? Genoeg vragen, dus tips en ervaringsverhalen zijn welkom. Mailen kan naar: demonitor@kro-ncrv.nl

    De uitzending over passend onderwijs roept veel reacties op van ouders die de verhalen herkennen van moeders Cency Schenderling en Janneke Roos. Zij…
    demonitor.ncrv.nl

    05-10-2017 om 12:35 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:passend onderwijs, M-decreet
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Onderwijsbeleid Engeland: haaks op dominerende tendens in debat over toekomst van ons onderwijs, nieuwe eindtermen/leerplannen
    Onderwijsbeleid Engels onderwijsminister Nick Gibb: haaks op dominerende tendens in debat over de toekomst van ons onderwijs, de nieuwe eindtermen en leerplannen, het gebruik van leerboeken/methodes ...

    *over de oorzaken van de niveaudaling/ontscholing van de voorbije decennia
    *over het nieuwe onderwijsbeleid: back to basics e.d.

    In Engeland sluit men zich aan bij oerdegelijke aanpakken in landen als Vlaanderen, sterke Aziatische landen als Singapore, Finland ... In Vlaanderen wil men momenteel afstand nemen van die sterke traditie.

    Citaat: belang van leerboeken/methodes: haaks op kritiek in Vlaanderen op het gebruik van leerboeken/methodes voor wiskunde e.d.

    Textbooks

    In the 1970s textbooks were regarded as old fashioned and unprogressive. In a wave of educational vandalism, tons of high quality textbooks were sent to landfill or the bonfire. We have led the way in making the case for the use of high quality textbooks in our schools.

    In countries with high performing education systems such as Singapore, high quality textbooks play a key role. A study by Tim Oates found that in Singapore 70% of maths teachers use a textbook as a basis for instruction. In England, alas, in 2014 only 10% of maths teachers used a textbook for their core teaching. In science just 4%

    We have recently announced £41 million for maths hubs, promoting the use of south-east Asian approaches to maths teaching, including the use of maths textbooks

    Deel 1 Oorzaken van de niveaudaling van de voorbije decennia in Engels onderwijs

    Why Standards have declined

    But despite the importance of education, over the past 60 years we have seen a steady but remorseless decline in standards in England and other parts of the West where education has been dominated by a progressive ideology: an ideology that rejects the importance of knowledge; that is hostile to didactic, teacher-led instruction; that’s against remembering facts and deeply opposed to testing and exams. While this approach took hold in the West, the international rankings have been dominated by countries from Asia, where the grip of this progressive educational doctrine has yet to gain a stranglehold.

    The roots of educational progressivism lie with Jean Jacques Rousseau and his romantic treatise ‘Emile’. From its opening line, which declares that 'everything is good as it leaves the hands of the Author of things; everything degenerates in the hands of man', Rousseau rails against traditional methods of education, believing that education should focus more on a child's interaction with the world.
    The romanticism of this tale, with the child unencumbered by the supposed prejudices of his teacher, has appealed to the political left for over two centuries. And this view still persists among some today. For example, at the Wellington Festival earlier this year, detentions used to sanction poor behaviour were described as 'violence' done to pupils by teachers.

    Over the last quarter of a millennium, 'Emile' has influenced and inspired progressives, social constructivists and leftists of all stripes as they seek to redesign society according to their will – to the detriment of children's life chances. Interestingly, what is often forgotten by those influenced by the romanticism of Rousseau's ideas, is that he abandoned his own son to a poor house and when, a decade later, he made enquiries as to his whereabouts, he found no trace.

    The history of the progressive doctrine of education is littered with failure, but this has not stopped proponents searching for a reason to force their educationally regressive dogma onto schools – to the detriment of pupils. Foremost amongst these efforts is the attempt to use the Finnish example as evidence.

    Finland

    Finland, which topped the first PISA rankings in 2000, is often cited as an example of a Western country that has bucked the trend, providing evidence to support the progressive ideology. The example of Finland is misused in England to justify a skills-based curriculum, to attack testing and to reduce the role of the teacher.

    But a more careful analysis of the Finnish example actually helps to explain the relative decline of Western education systems. Gabriel Sahlgren, analysing the international success of Finland at the turn of the Millennium, found that ‘a closer examination of Finland’s results over time reveals that its rise began well before most of the [progressive] policies were able to take effect.’
    In fact, he concludes that Finland’s comparatively ‘late development’ in terms of industrialisation and economic growth meant that Finnish culture and education remained more traditional, similar to high-performing systems in South-East

    Asian nations.
    Sahlgren argues that this culture meant that ‘a hierarchical and traditional schooling climate remained largely in place until relatively recently’ and it is this that ‘is likely to have underpinned the country’s improvements in international tests’. He calls this the “wealth effect”, which ‘first increases and later decreases educational performance as a function of income.’
    As Finland has moved away from traditional teaching methods and towards so-called progressive or child-initiated education, it has fallen down the league tables – albeit from a high base.

    This “wealth effect” should concern those looking to improve education in England and the West. Once a certain level of wealth is reached in a country, the country begins to move away from the education methods that have worked and towards the alluring romanticism of progressivism.
    From the 1967 Plowden Review, the dismissal of the Black Papers published between 1969 and 1977, the rejection of Callaghan’s encroachment into the ‘secret garden’, the subsequent capture of the national curriculum, through to the use of Ofsted to enforce a progressive teaching style, England’s rejection of education common sense in favour of romanticism is well established.
    That’s why the Conservative reforms from 2010 onwards are so significant, challenging these prevailing progressive orthodoxies.

    Deel 2: Conservative Education Reforms:  academic rigour, good discipline and high expectations ... 

    Our reforms centre on two Conservative principles. First, drawing heavily on the work of Policy Exchange, the government embarked on a programme of decentralisation, removing power from ideological proponents of progressivism and placing it in the hands of teachers and headteachers. By granting greater autonomy – combined with an intelligent accountability system – school level decision-making has been localised, reducing the influence of the bureaucratic middle tier and giving control back to the frontline, allowing parents greater choice of school for their children.

    Secondly, the government undid Labour’s reckless and damaging changes to the national curriculum and qualifications, reintroducing rigour into English schools.
    By 2010, a change in direction was badly needed. At that time:
    schools were shepherding pupils – disproportionately from disadvantaged backgrounds – into taking so-called ‘equivalent’ qualifications to inflate the school’s ranking in the league tables;the growth of ‘equivalents’ coincided with a sharp decline in the take up of some highly valued academic subjects, including foreign languages;grade inflation was rife, with a D grade in 1996 being equivalent to a C grade by 2010; and
    the 2007 ‘skills based’ national curriculum was denying pupils the core knowledge and cultural capital they needed to be successful and to be able to contribute to society.

    By 2010, there was a clamour for a return to the fundamentals of a classical liberal education for all pupils, not just those whose parents could afford to send them to independent schools or afford an address in the right catchment area. Parents were rightly disillusioned with the unfulfilled promises of politicians and educationalists to improve standards.

    Textbooks

    In the 1970s textbooks were regarded as old fashioned and unprogressive. In a wave of educational vandalism, tons of high quality textbooks were sent to landfill or the bonfire. We have led the way in making the case for the use of high quality textbooks in our schools.
    In countries with high performing education systems such as Singapore, high quality textbooks play a key role. A study by Tim Oates found that in Singapore 70% of maths teachers use a textbook as a basis for instruction. In England, alas, in 2014 only 10% of maths teachers used a textbook for their core teaching. In science just 4%
    We have recently announced £41 million for maths hubs, promoting the use of south-east Asian approaches to maths teaching, including the use of maths textbooks

    Primary Curriculum

    So, we rewrote the Primary Curriculum. In the face of bitter opposition from some education academics, we insisted on long-division being taught in primary schools and long multiplication in Year 5 and fractions from the start. We insisted all pupils know their multiplication tables by the end of Year 4. ... (Terug dus naar klassieke aanpak wiskunde-onderwijs : cf. leerplan 1998 (katholiek onderwijs) dat we mede opstelden.

    We made Phonics statutory in the national curriculum and introduced a short test at the end of Year 1 to check that all 6-year-olds could decode words and were on track to becoming fluent readers. In 2012 just 58% of 6-year-olds reached the expected standard in the test. This year 81% did so.We want that 81% to rise further. We already know that with the retake in Year 2 we are reaching 92% so we know there is scope to ensure ever more children can be successful in early reading.  (Radicaal fonetische aanpak voor het 'leren lezen' zoals we ook al lang in onze DSM-methodiek propageren en die overal doorgedrongen is in de leesmethodes in Vlaanderen en Nederland.) 

    Secondary School: GCSE and A level:hogere eisen

    We rewrote the secondary school curriculum and reformed GCSEs, restoring rigour, removing modules, ending the retake culture and restoring the GCSE to end of course exams. We gave Ofqual, the exams regulator, a new duty to ensure GCSEs and A levels were on a par with those in other countries, including the very highest performing nations.

    We are only part of the way through rolling out these new more rigorous GCSEs and A levels. It has taken seven years to get to this point. We will focus now on ensuring these new qualifications are successful and well taught.
    Vocational Qualifications
    We commissioned Professor Alison Wolf to scrutinise all the so-called ‘equivalent’ qualifications that schools were entering some of their pupils for instead of GCSEs, particularly those pupils from disadvantaged backgrounds. She removed 96% of them and the vocational qualifications that remain now carry real value.

    We are reforming and improving Functional Skills qualifications for those students over the age of 16 who are still on their way to achieving a standard pass in English and maths GCSEs. We want to ensure that every young person leaves our education system as literate and numerate. These are the bare essentials for survival in a modern world and a demanding economy.

    Teachers
    We gave teachers more power to tackle unruly behaviour, restoring control of the classroom to the adult. We guaranteed teachers anonymity when faced with allegations from parents and pupils.

    Behaviour management -discipline weer heel belangrijk

    We commissioned Tom Bennett to produce a report on behaviour management best practice which has now been published. And we want to highlight successful practice in schools such as the outstanding free school, Michaela Community School in Brent.

    We rewrote the Teachers’ Standards against which teacher training is measured and against which teachers are performance managed throughout their careers, bringing a new emphasis to the importance of subject knowledge, behaviour management and the centrality of courteous behaviour and, for primary teachers, a clear understanding of phonics.

    EBacc
    We introduced the new performance measure, the English Baccalaureate, the EBacc, a combination of the core academic GCSEs of English, maths, at least two sciences, history or geography and a foreign language; holding schools to account for the proportion of their pupils entered for and achieving this combination, including a language, the study of which had plummeted following Labour’s decision in 2004 to remove the compulsion to study a language at KS4.

    We have just announced that we expect almost all pupils to be taking the EBacc with a timetable of 75% to be studying for the EBacc by 2022 and 90% by 2025.
    Work by the Sutton Trust in 2015 demonstrated that just 12% of highly able disadvantaged pupils attended a secondary school offering triple science. And we know that disadvantaged pupils are less likely to be entered into the EBacc combination of GCSEs than similarly able pupils from more affluent backgrounds.

    Winning the Argument
    Our reforms over the last seven years are working:-

    This year, 150,000 more 6-year-olds are on track to become fluent readers than in 2012;
    The proportion of pupils studying the EBacc has risen from 1/5th in 2010 to 2/5th last year;
    The attainment gap between disadvantaged pupils and their more affluent peers has shrunk by 7% since 2011 at KS4 and 9.3% at KS2; and
    1.8 million more pupils are in schools rated as good or outstanding than in 2010.
    Seven years on, the public conversation about education is changing.
    The work of Dame Rachel De Souza at the Inspiration Trust, to attract curriculum experts such as Christine Counsell and Michael Fordham demonstrates that knowledge-rich curricula are back at the heart of schooling. And Emma Leonard and Toby Young are creating popular knowledge-rich lesson plans for primary schools.

    There is now a vibrant and growing international community of teacher-bloggers who are challenging the old progressive orthodoxy.

    Perhaps most significantly, the ‘reading wars’ are beginning to be won. Whilst consensus is still some way off, there is important cross-party agreement on this important issue. For example, the excellent work of the Labour mayor Sir Robin Wales to transform Newham – one of the capital’s poorest boroughs – into one of the best places in the country to be taught to read. This year 89% of its 6-year-olds passed the Phonics Check compared to the national average of 81% and compared to 78% in more prosperous Brighton and Hove.
    But the battle of ideas never ceases. The opponents of what we stand for never sleep.
    As Conservatives, we have to continue to make the case for our policies. We are winning the argument in favour of a knowledge-rich curriculum. We are winning the ‘reading wars’. And parents are voting with their feet in support of free schools.



    But we mustn’t stop putting our arguments and engaging in debate. The battle of ideas in education – as on the economy – is never won. As each generation passes we need to explain the fundamental principles and ideas that underpin our policies: the belief that all children, whatever their background, deserve to be taught a core body of knowledge; that it’s never acceptable to deny a child the opportunity to learn because of where they have come from; that giving parents choice over good quality schools is always better than letting the state decide where and how a child should be educated.

    That regular testing is an important part of the learning process, helping to ensure children remember what they’ve been taught; and that periodic external assessment is important in holding schools to account for the quality of the education they provide.

    That academic rigour, good discipline and high expectations are not just for the elite but for all.
    These are at the heart of what we believe as Conservatives.
    It is the power of our ideas – not just a collection of seemingly isolated policies – that will ensure the Conservative Party’s future and win the support of young as well as older voters.

    On the economy, our careful husbandry of the public finances isn’t driven by parsimony but by an understanding of how a successful economy works. We know that we can only fund our annual budget deficit and accumulated national debt by giving confidence to the creditors who fund them, that we have a plan to clear our debts and eliminate the deficit over time.

    We know the damage and injustice that inflation causes to an economy and we know that delivering low inflation and low unemployment are key policy objectives that have eluded generations of governments in the past, but not this Government with its careful and balanced approach to managing the economy and the public finances.

    We know that ownership and the aspiration to own is one of the most fundamental and powerful drivers of individual and social progress. To own a home and to have the security of a pension and other savings is an essential underpinning of personal freedom.

    The essence of Conservatism is to reject those ideas that experience and history have shown to fail and to espouse ideas that the evidence says provide the greatest good to the greatest number of people. We are not theorists, we are practical people. We cherish what works and we protect our institutions – from the National Health Service to the Monarchy.

    These are the principles that are at the heart of our successful education reforms. They are the principles that will ensure the Conservative Party’s future and our nation’s success.

    05-10-2017 om 12:09 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Engeland
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag van de leerkracht: geen aandacht voorvoor de 'uitstervende', belaagde & ondergewaardeerde leerkrachten buitengewoon onderwijs!

    Geen aandacht & waarschuwende alarmbel op de dag van de leerkracht voor de 'uitstervende', belaagde & ondergewaardeerde leerkrachten buitengewoon onderwijs!

    M-decreet : leraar buitengewoon onderwijs: uitstervend en belaagd ras!

    Noch minister Crevits met haar vele euforische & narcistische selfie- hoera-plaatjes, noch onderwijskoepels, noch lerarenvakbonden, noch ... vragen vandaag een bijzondere aandacht voor de 'uitstervende' & belaagde 'leraars buitengewoon onderwijs! Voor hen trekt vandaag niemand aan de alarmbel

    "Elke dag zien we matrozen hozen in een door het M-decreet lek geslagen & ontwricht b.o. schip' Veel leerkrachten moesten al het schip verlaten, er komen geen nieuwe bij en de resterende werken in een ontwrichte context van het al te divers basisaanbod zonder specifieke identiteit, e.d. Sinds het intreden van het M-decreet is de heftigheid van de gedragsproblematiek van b.o.-leerlingen ook toegenomen.
    -----------------

    IJzersterke leraren in het speciaal (buitengewoon) onderwijs mogen geen uitstervend ras worden. Alle goede voornemens van passend onderwijs ten spijt: de inzet van het speciaal onderwijs is meer nodig dan ooit. Daarom pleit ik voor meer waardering voor de bijzondere vakbekwaamheid van leraren in het speciaal onderwijs. .

    Elk kind dat baat heeft bij speciaal onderwijs en waar wij bijdragen aan het plaveien van een pad naar hun goede toekomst, is absolute winst. Winst voor het kind in het bijzonder, maar ook voor de samenleving. Het belang van maatwerk in het onderwijs wordt onderschat en de opgave waarvoor onze leerkrachten elke dag staan nog meer.

    Succes of falen
    Ons succes of falen en daarmee dat van onze leerlingen, valt of staat bij de inzet en betrokkenheid van onze leraren. Maar laten we eerlijk zijn: hoe aantrekkelijk is het om bij ons in het speciaal (buitengewoon) onderwijs te werken? Sinds het intreden van het passend onderwijs lijkt de heftigheid van de problematiek van leerlingen toegenomen.

    Geweld geen uitzondering
    Naast verbaal geweld is fysiek geweld helaas geen uitzondering meer. Dit leidt tot situaties waarbij de veiligheid van de leerling zelf, medeleerlingen en de leerkracht in het geding komen. En toch blijven toch onze leerkrachten bevlogen en actief op zoek naar oplossingen. Voor een aantal van hen voelt het als werken in een ondergewaardeerd duivels dilemma.

    Vol overgave
    En toch staan zij iedere dag weer vol overgave en passie voor de leerlingen en hun perspectief. Al kunnen ze tenminste voor één leerling het verschil te maken. Dit lijkt wel het intro van een b-keuze bouquetreeks, voor zover die categorie bestaat. Toch zit ik er niet ver naast met deze typering.

    Matrozen hozen
    Elke dag zie ik matrozen hozen in een lek schip. Hoeveel makkelijker is het om de biezen te pakken en de veilige haven van het regulier onderwijs of het MBO te kiezen bijvoorbeeld? Niet dat het daar een vetpot is, maar daar hebben ze op zijn minst minder sores en wordt hun werk vaak beter gewaardeerd. Niet alleen financieel, maar ook door leerlingen, ouders en maatschappelijk gezien.

    Mariette van Leeuwen pleit voor meer waardering voor de bijzondere vakbekwaamheid van leraren in het speciaal onderwijs. En meer aandacht voor het schrijnende tekort aan leraren.
    ihubontwikkelplein.nl

    05-10-2017 om 10:35 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:M-decreet,buitengewoon onderwijs
    >> Reageer (0)
    04-10-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Finse - en ook mijn - boodschap voor de dag van de leraar : Keep it simple, focus on the essentials

    Finse - en ook mijn - boodschap voor de dag van de leraar : Keep it simple, focus on the sssentials.

    Minder plan- en werklast, meer ontspannen leerkrachten en veel minder burn-outs!

    Leerkracht Timmy Walker over lager onderwijs in Finland & vergelijking met onderwijs in VS- Haaks ook  op ZILL-visie  

    Tim Walker over zijn jarenlange ervaring als onderwijzer in Finland in zijn boek: Finland’s Education System Isn’t Perfect — But We Can Still Learn from It

    *vooral klassikaal onderwijs in Finland aan de hand van degelijke leerboeken/methodes en beperkt tot essentie. Zo kunnen leerkrachten ook op een meer ontspannen wijze les geven. Geen echt gedifferentieerd onderwijs.

    Commentaar: haaks dus op ZILL-leerplanvisie. ZILL is tegenstander van het gebruik van klassieke leerplannen en methodes per leerjaar en wil dat de leerkrachten elke dag veel tijd investeren in 'schoolwerkplannen', uitwerken van eigen lesmateriaal en sterk geïndividualiseerd onderwijs.

    Motto van Walker : keep it simple en verminder zo de werk- en planlast!
    We maken het jammer genoeg in Vlaanderen steeds ingewikkelder voor de leerkracht en dit wordt straks nog erger met de ZILL-hervorming.

    *veel meer rustpauzes tussen lessen & leerkrachten hebben nog een leven naast de school

    *leraarskamer belangrijk voor uitwisseling ervaring/overleg. Zo zijn er dan ook veel minder overlegvergaderingen nodig.

    *veel verantwoordelijkheid voor leerkrachten. (Er zijn wel nationale niveautoetsen – ook al in 3de leerjaar, maar niet bedoeld om te sanctioneren of om scholen te rangschikken)

    Zijn slogan 'keep it simple': focus on the essentials! En daardoor dus ook lagere werk- en taakbelasting. Dit verklaart volgens Tim Walker mede waarom er minder burnouts zijn bij Finse leerkrachten dan in de VS .

    -------------------
    Finland’s Education System Isn’t Perfect — But We Can Still Learn from It

    Journalist Holly Korbey in Bright -Innovation in Education
    A few years ago, teacher Timothy Walker was an elementary-school teacher in Boston, stressed out and on the verge of burnout. Looking for more balance, Walker moved to Helsinki, where his wife’s family lived. He took a fifth-grade position in an English-speaking school

    Bright: On the curriculum side, you wrote that Finnish teachers “focus on the essentials” and avoid adding too many moving parts into lessons that might become distractions. In Finland there’s a lot of textbook instruction, which is kind of counterintuitive, because when we think of Finland, we think of them as this global innovator.

    in Finland all kids learning a similar thing at similar times, and teachers who are using similar materials they feel are high-quality, designed by fellow educators. They’re intentionally keeping the classroom interaction rigid, in a way. Now, that doesn’t work for all students, and there’s a real need for more differentiation in Finland as well. But I think that for a lot of students, it’s worked.

    Bright: And your perspective on textbooks has changed.TW: In the U.S., teachers looked down on textbooks, and I felt the same way.I didn’t want to be this robot just following the teacher’s guide.But I found that in Finland, they were showing me that textbooks can be valuable resources to help teachers stay balanced if we use them skillfully

    Bright: On the curriculum side, you wrote that Finnish teachers “focus on the essentials” and avoid adding too many moving parts into lessons that might become distractions. Did focusing on the essentials make you less stressed and more joyful? TW:Yes!

    Meer ontspannen leerkrachten: veel pauzes, minder lessen
    Teacher Timothy Walker talks about 15-minute breaks, the power of the teachers’ lounge and the difference between responsibility and accountability.A few years ago, teacher Timothy Walker was an elementary-school teacher in Boston, stressed out and on the verge of burnout. Looking for more balance, Walker moved to Helsinki, where his wife’s family lived. He took a fifth-grade position in an English-speaking school and immediately noticed that his Finnish colleagues, were in general more relaxed and happy than their American peers.

    Bright: In America, you and a lot of the teachers you knew were burning yourselves out with overwork. But in Finland, teachers seemed to take a more relaxed approach. What are Finnish teachers doing to avoid burnout?

    Timothy D. Walker: The first thing they are doing is pacing themselves, which has to do with scheduling. There are frequent breaks for teachers and students throughout the school day in Finland, about 15 minutes for every hour of instruction. Teachers take breaks throughout the day, as well as sit down and eat lunch with each other.

    What I saw in Finland was that my colleagues prioritized well-being so much more than I had ever done. They use their after-school hours for themselves and seemed to have a life outside of teaching. They just seemed much more balanced and happy and relaxed. And less stressed.

    Bright: Finnish teachers and schools don’t use the word “accountability,” instead they use “responsibility.” In the book, you describe what a difference that makes to teachers. What’s the difference?
    TW: I think responsibility respects the professionalism of an individual. So when you emphasize responsibility, you’re recognizing that someone has the agency to make the informed professional decisions. It empowers teachers. This is what we want to do with students, right? We want to say, we trust you, we believe in your abilities.

    04-10-2017 om 17:03 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Walker, Finland
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kritische vragen ondersteuningsnetwerken M-decreet in commissie onderwijs 28 september

    M-decreet. Kritische vragen en opmerkingen over functioneren ondersteuningsnetwerken M-decreet in commissie onderwijs 28 september

    1 . Jo de Ro (open VLD): leerlingen  blo-basisaanbod komen nu als gevolg van M-decreet in B-stroom s.o. terecht 

    “Vooral ook over de B-stroom in het secundair maak ik me grote zorgen. Het is daar dat de meeste kinderen die vroeger in het buso terecht zouden zijn gekomen, nu als gevolg van het M-decreet terecht komen. . Ik weet niet of dat met cijfers kan worden onderschreven, maar ik zie bij mij in de regio dat er veel kinderen die in het buitengewoon basisonderwijs gezeten hebben, nu meer terechtkomen in de B-stroom in het secundair en daar in grote klassen zitten. “

    Reactie minister Crevits : Leerlingen die blo-basisaanbod gevolgd hebben komen nu in B-stroom terecht. Dat zou niet mogen  Scholen basisaanbod weten ook niet meer wat hun specifieke finaliteit is.

    “Ik vind het ook niet zo evident dat alle jongeren die in het buitengewoon onderwijs lager onderwijs hebben gevolgd, in de B-stroom van het secundair onderwijs terechtkomen. Ik vind dat ons buitengewoon secundair onderwijs ook een eigen opdracht heeft.

    De scholen basisaanbod en ook de scholen basisonderwijs basisaanbod zitten op dit ogenblik een beetje in een ijle situatie. Wij zien dat zelf ook. Ze vragen zich af wat hun finaliteit nu eigenlijk is. Ik ben het totaal oneens dat die scholen zich enkel zouden moeten bezighouden met het rijp maken van de kinderen om ze terug naar het gewoon onderwijs te brengen. Dat kan niet. We hebben daar dus een eigen finaliteit nodig. Ik denk dat we daar een stuk op zullen moeten ingrijpen, om daar wat rust te brengen en de stabiliteit te verzekeren. Ik zal daar een voorstel voor doen. U zegt dat al die leerlingen daar in de B-stroom terechtkomen. Dat is niet noodzakelijk de beste plaats voor die kinderen. Als we het daarover allemaal eens zijn, kunnen we ook voor dat basisaanbod de nodige rust brengen in de toekomst.

    Commentaar: dat  scholen basisaanbod   hun specifieke finaliteit niet meer kennen/hebben is uiteraard het gevolg van het M-decreet dat leerlingen  met tal van uiteenlopende beperkingen/problemen samen plaatste in het zgn. basisaanbod! 

    Minister Crevits tussendoor: is het  niet vreemd dat in 2014 het M- decreet is goedgekeurd zonder 1 euro aan extra middelen?  (Maar Crevits zat toen toch  ook al in de Regering die het decreet goedkeurde).

    2.Koen Daniëls (N-VA)

    2.1 Leerkracht – of leerlingenondersteuning?

    We krijgen heel veel signalen vanuit het veld, uit alle provincies, meer bepaald dat er enkel nog begeleiding op systeemniveau mogelijk zou zijn en dat er geen leerlinggebonden financiering meer zou bestaan. Dat is zeer opmerkelijk. In het kader van het decreet dat we hebben goedgekeurd, hebben we er een aantal keer, zowel in de plenaire vergadering als op andere momenten, op moeten wijzen wat er wel in het decreet staat. … Ik heb hier ook nog powerpoints waarop staat: “We zetten prioritair in op de ondersteuning van leerkracht en teams, niet langer een begeleiding per week van een leerling.” Als je dat op een powerpoint zet, begrijpen directeurs daar iets anders onder dan wat we hier willen zeggen. Daarover gaat het.”

    Minister Crevits repliceerde dat ook zij aanstoot neemt aan de verkeerde berichten over het decreet. Anderzijds heeft minister Crevits zelf in de aanloop herhaaldelijk gesteld dat vanuit  de jarenlange GON-begeleiding was vastgesteld dat  leerling-ondersteuning weinig effectief en efficiënt was en dat in het ondersteuningsdecreet  zou gesteld worden dat het voortaan vooral om leerkrachtbegeleiding zou gaan. Is zij sindsdien van mening veranderd? In elk geval zin er veel te weinig centen voor leerlingenondersteuning voorzien.)

    2.2 Late start ondersteuning

    We stellen verder vast vast dat er heel veel plaatsen zijn waar de ondersteuning ten vroegste start op 15 oktober, dat er op 1 september mensen aan het observeren zijn zonder dat de ouders van iets weten. Dat zijn toch dingen die bij ons vragen oproepen: hoe kan dat nu? Maar er komen telkens opnieuw dezelfde antwoorden. Op het moment dat je begint door te mailen, komt het antwoord: ‘We zullen u bellen, we zetten het niet meer op mail.’ Dat roept bij ouders, maar ook bij ons, toch wel een aantal vragen op.

    3.Vragen bij expertise ondersteuners

    Ook is er de kwestie van de huidige expertise. Dat is ook een probleem dat bij een van die signalen hoort. Waarom kan de huidige expertise die er was, niet worden voortgezet? We stellen vast dat mensen met heel veel expertise niet meer op het terrein gaan en dat er dan andere mensen met een andere expertise leerlingen beginnen te begeleiden

    … Ik noteer ook dat er nu mensen uit een ondersteuningsteam, expert in autisme, worden gestuurd naar een leerling met dyspraxie. De ondersteuner vraagt dan aan de leerkracht hoe die dat vorig jaar deed en of hij dat op mail kan zetten, want dat hij er zelf niets van kent. Dan komt bij mij toch de stoom uit mijn oren, en vooral bij de ouders. Ik kom dan bij een belangrijk punt.

    4. Ellenlange vragenlijsten invullen: veel extra planlast

    …. Ik heb van een aantal scholen vragenlijsten gekregen die leerkrachten nu moeten invullen. Het zijn vragenlijsten van vier pagina's. Men moet alles invullen voor alle leerlingen, ook voor de leerlingen die al gekend zijn. De zorgleerkrachten worden knettergek want die moeten voor elke leerkracht opnieuw sjablonen invullen voor leerlingen die men al kent. Ik heb het niet over nieuwe aanmeldingen, maar over leerlingen die men al kent. In sommige scholen zitten nu mensen uit het ondersteuningsnetwerk anderhalve maand, tot aan de herfstvakantie, leerlingen te observeren die al gon-begeleiding hadden en al een attest hadden. Ja, dat is zonde van de tijd en van de middelen.

    Hoe kennen ouders de aanspreekpunten? Hoe weten die mensen dat, zeker voor de leerlingen die de vorige jaren al begeleid werden? Die mensen horen het letterlijk in Keulen donderen. Het gaat niet over één casus, maar we hebben weet van meerdere.

    De competentiebegeleiders zijn er natuurlijk ook nog. De vraag is wat die op dit moment doen in het licht van het nieuwe decreet dat we hebben gemaakt. Ik wil er wel nog eens op wijzen: er is iets gewijzigd, dus ook aan hun taakstelling zou er iets moeten worden gewijzigd.

    3.Elisabeth Meuleman (Groen)

    3.1 Individuele ondersteuning leerling vaak niet haalbaar

    Een van de grootste problemen, zo hoor ik ook, is het feit dat er inderdaad heel wat kinderen zijn die verwachten en die het echt nodig hebben dat er individuele begeleiding komt. Ouders schrijven me aan en melden dat het voor hun kind met autismespectrumstoornis onvoldoende is om leerkrachtgebonden ondersteuning te krijgen in de klas. Voor kinderen met dyslexie geldt dat ook. Ze krijgen te horen dat dat voor hen niet meer zal gaan, dat het niet meer mag, de paraplu wordt opengetrokken en men schuift het door naar de overheid. Men zegt: ‘Het mag niet meer, dat is niet juist.’

    Feit is: soms zijn de middelen er niet om die individuele begeleiding te organiseren en is het een keuze, en zegt men dat het niet mag omdat men het gewoon niet kan realiseren binnen het netwerk. Dat is een beetje het gevolg, minister, van het feit dat, misschien ook wel begrijpelijk, men gezegd heeft dat men over twee jaar die gon-uren gaat bevriezen. Het resultaat is dat men een netwerking krijgt waarin bijvoorbeeld een school buitengewoon onderwijs zit die zich gespecialiseerd had in gon-begeleiding en zeer veel gon-begeleiding deed. Als die valt in één netwerk dat het geluk heeft dat het een beroep kan doen op zeer veel bevroren gon-uren, dan hebben die zeer veel uren met de nieuwe verdeling bij. Dan is er een ander netwerk dat geen grote gon-school heeft en niet zoveel gon-uren uit het verleden heeft, en dit moet de schaarste verdelen, met als gevolg, minister, dat men een grote ongelijkheid krijgt. Het ene netwerk heeft zeer veel uren ter beschikking, daar krijgen de kinderen wel individuele begeleiding, het andere kan dit niet.

    3.2 Grote  regionale ongelijkheid in ondersteuning

    We zitten ook  met een grote ongelijkheid in ondersteuning. Op de ene plek is er wel voldoende individuele ondersteuning. Op een andere plek is het klasondersteuning. Dat zorgt voor grote vraagtekens, voor wat wrok en voor situaties waarin sommige netwerken het echt niet kunnen omdat ze een pak minder uren hebben.

    4.Kathleen Krekels (N-VA)

    4.1 Contacten met ouders?

    Er zijn netwerken die effectief verbieden aan de begeleiders om contact te hebben met de ouders. Ik zal u dat netwerk doorgeven. Ik ken het. Een begeleider heeft bij mij aan de alarmbel getrokken. Ik zal het u doorgeven via mail. Datzelfde netwerk verbiedt ook de begeleiders die vroeger een flexi-gon-werking hadden opgestart, een werking om heel flexibel met de gon-uren om te gaan, om volgens datzelfde systeem te werken en dus vooral op leerkrachten- en schoolniveau te werken. Het leerkrachtenniveau is uiteraard goed, maar dus vooral die twee niveaus en veel minder op leerlingenniveau.

    4.2 Zware extra-taaklast voor directeurs buitengewoon onderwijs die zich al te weinig kunnen inlaten met hun eigen school

    “We hebben het daarnet even over de directeurs gehad. Er zijn heel veel directeurs van het bijzonder onderwijs die heel de vakantie hebben doorgewerkt, en die nu nog overuren draaien, uiteraard om alles goed georganiseerd te krijgen. Zij geven natuurlijk aan dat er op voorhand weinig nagedacht is over het operationele. De coördinatoren zetten zich uiteraard 100 procent in. Wat zij ook moeilijk vinden, is de coaching. De directeurs offeren zich op om zoveel mogelijk coaching en begeleiding te geven aan al die begeleiders. Dat komt natuurlijk extra bij hun gewone taak om de school en de werking draaiende te houden. Ik denk aan pedagogische en competentiebegeleiders, zij moeten daar misschien een ondersteunende taak opnemen. Ik weet niet of dat nu al voldoende gebeurt omdat toch veel directeurs berichten dat het allemaal op hun schouders terechtkomt.

    Ze geven aan dat er nu ondersteuningsnetwerken gestart zijn die honderd of meer personeelsleden in dienst hebben om het zo te zeggen. Die zijn verdeeld over die verschillende buitengewoon onderwijsscholen. Binnen hun netwerk hebben een aantal scholen zich gegroepeerd of opgeofferd om die mensen allemaal een soort ‘thuisplaats’ of ‘vertrekplaats’ te geven. Dat vraagt om wat structurele aanpassingen van lokale en dergelijke.

    4.3 Veel te weinig werkingsmiddelen?

    U hebt daarnet ook gezegd dat er 1 miljoen euro werkingsmiddelen extra gegenereerd zou worden, en men gaf ook aan dat die eventueel kunnen worden ingezet voor die verplaatsingsonkosten. Maar men geeft nu al aan dat de ondersteuners veel geld kosten, onder meer door die verplaatsingsvergoedingen; dat die kosten eigenlijk verhoogd zijn omdat ze die nu van deur naar deur mogen aangeven, van de vertrekdeur tot aan de deur van de school waar ze hun diensten gaan verlenen. Dat is verhoogd en wordt momenteel betaald uit de werkingsmiddelen van de school zelf. De school die mij daarover bericht heeft, haalt dat nu uit de eigen werkingsmiddelen. Dat is een dubbel gegeven. Ik weet niet of die 1 miljoen euro daar voldoende oplossing aan gaat geven, maar als dat bij deze school zo is, zal het bij andere scholen ook het geval zijn.

    Nog iets dat we bij de monitoring en beetje moeten opvolgen. Doordat de gon-uren verdwenen zijn, moeten administratief alle leerkrachten die in het ondersteuningsteam tewerkgesteld worden, weer ingeschaald worden op uren van de school. Dat geeft enorme administratieve gevolgen waarbij de overtallige verlofstelsels nemen enzovoort. Dat geeft blijkbaar wel wat problemen, die we misschien toch eens moeten bekijken.

    (Commentaar: en wie betaalt extra werkmateriaal dat ondersteuners nodig hebben? Nu ontlenen ze vaak materiaal aan b.o.-scholen  waardoor het werkmateriaal van de b.o-school in het gedrang komt.)

    5. Caroline Gennez (Sp.a)

    5.1 Geen ondersteuning voor leerlingen met nieuw ondesteuningsverslag

    Minister, vandaag – en we zijn ondertussen toch al 28 september – is het nog niet voor iedereen duidelijk welke ondersteuning er nu specifiek is vastgelegd voor kinderen en leerkrachten in onze scholen van het gewoon onderwijs. Meer zelfs, vanuit het onderwijsveld komen er verontrustende signalen, namelijk dat men met moeite de ondersteuning die men eerder voorzag aan leerlingen met specifieke zorgnoden kan garanderen. Zeker voor nieuw geattesteerde leerlingen is er een acute nood aan ondersteuning, maar schieten de ondersteuningsteams op dit moment te kort in omkadering om die zorg ook effectief te kunnen realiseren…. De centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s) spelen een cruciale rol. In een gemotiveerd verslag kan de nood aan zorguitbreiding worden gemotiveerd en kan worden bepaald welke maatregelen een leerling met specifieke onderwijsbehoeften nodig heeft. Wij horen dat er voor nieuwe verslagen eigenlijk geen ondersteuning wordt vastgelegd.

    5.2 Nodige expertise voor leerkrachtgebonden ondersteuning ontbreekt

    Voor leerkrachtgebonden ondersteuning geeft men aan dat de profielen van de expertise in de ondersteuningsteams, ook bijvoorbeeld met overtalligen uit het buitengewoon onderwijs, niet altijd de sterkste of de geknipte profielen zijn om de leerkrachtgebonden ondersteuning te bieden. Zij hebben de expertise en de ervaring van het werken met kinderen in het buitengewoon onderwijs; leerkrachtgebonden ondersteuning vergt toch een andere competentie en die is in sommige teams onvoldoende vervat.

    5.3 Schrijnend getuigenis van ouder

    Aline is vier en werd vorig jaar gediagnosticeerd met autismespectrumstoornis (ASS). Uiteraard is dat nooit evident in een gezin. Maar na verdriet, waren de ouders op een bepaalde manier ook wel opgelucht dat er na drie zware jaren voor het gezin eindelijk perspectief was op hulp. De school werd ingelicht in januari 2017 en er werd meteen een gon-dossier opgestart. Er was wel wat onduidelijkheid in het begin, maar er werd aangegeven dat Aline vanaf september 2017 een traject opgestart zou krijgen. In tussentijd werd ze geremedieerd door wat haar papa een ‘superjuf’ noemt. Ze kreeg die bijnaam van de ouders wegens haar betrokkenheid. Ze nam persoonlijke spullen mee van thuis, zoals een hoofdtelefoon, die ervoor kon zorgen dat Aline niet te veel prikkels kreeg, zodat ze echt meekon in de klas en dat er ook voldoende rustmomenten werden ingebouwd. Zowel tijdens de lesuren als tijdens de pauzes was er de mogelijkheid op school om toch wel in wat afzondering te voorzien. De leerkracht deed er samen met de ouders alles aan om het schoolgebeuren ook voor Aline zo aangenaam mogelijk te maken. Zo werd die periode, die een kortere periode was, voor iedereen haalbaar. Het was een overbruggingsperiode.

    Sinds mei 2017 kreeg de familie onverhoopt snel de mededeling dat er thuisbegeleiding zou worden opgestart. Ze waren daar niet op voorbereid. Dat was dus goed nieuws. Ze hebben een intakegesprek gehad, maar hebben nadien niets meer gehoord van de begeleidingsdienst. Dat was dan weer een domper. De dossierbeheerder was ziek geworden en door de lange wachtlijsten en te veel aanvragen, kon er geen thuisbegeleiding meer worden vastgelegd.

    De zomermaanden braken aan. Ondertussen werd het nieuwe ondersteuningsmodel goedgekeurd in het parlement en dachten de ouders dat ze vanaf 1 september opnieuw geïntegreerd en op een positieve manier ondersteuning konden krijgen. Maar tijdens de zomermaanden was het onzekerheid troef voor het gezin. De ouders wisten niet of hun dochter gon of de nieuwe vorm van leerlinggebonden zorg ook effectief zouden krijgen en het CLB bleef onbereikbaar.

    Toen ik de interpellatie indiende, was het halfweg de eerste schoolmaand en kregen ze de boodschap dat zorg op maat of het nieuwe gon wellicht niet voor dit jaar zou zijn. Dat was natuurlijk een vreselijke mededeling, waarop ze absoluut niet voorbereid waren. De school kreeg te horen dat de CLB-medewerkers en de leerkrachten die terechtkunnen in het ondersteuningsteam, zich nu vooral zullen richten op de reorganisatie van het team en dat er geen bijkomende hulp kan worden aangeboden.

    Ook voor de kleuterjuf was dat een serieuze domper, omdat ze een klas heeft met 26 kinderen en zij ook zelf wel wat extra hulp zei te kunnen gebruiken. Ook type 9-onderwijs is door het gezin in overweging genomen, maar ook die klasjes zitten overvol.

    Het gaat niet zo goed met de dochter van het gezin. Ze kan de stress van het schoolgebeuren op dit moment absoluut niet plaatsen. Er is veel onzekerheid, geen zorg op maat. De school wil wel, leerkrachten willen wel, maar ze kunnen niet omdat het niet op punt staat. Overgangen verlopen moeilijk, begeleiders kunnen niet voldoende tijd besteden. Aline huilt ’s nachts, ze is angstig. Ik hoorde vorige week dat ze eigenlijk ook niet meer praat, ook al is ze vier. Ze is helemaal het noorden kwijt. Vooral de middaglunch is voor haar heel moeilijk. Dan zitten tachtig kinderen onder het toezicht van één PWA-begeleider. Die overprikkeling kan ze duidelijk echt niet aan.

    De ouders, hardwerkende tweeverdieners, zitten nu echt met de handen in het haar. Er is geen thuisbegeleiding, geen schoolbegeleiding, enkel een juf met 26 kinderen en 2 hardwerkende ouders.

    Minister, ik vertel dit verhaal omdat het niet helemaal onverwacht is en ook omdat het geen casuïstiek is. Op dat vlak sluit ik me aan bij de heer Daniëls. Veel ouders, scholen en leerkrachten worstelen op dit moment nog altijd met de implementatie van het nieuwe zorgondersteuningsmodel.

     

     

    04-10-2017 om 17:03 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:M-decreet, ondesteuningsnetwerken
    >> Reageer (0)
    03-10-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Prof. Reville: ontwikkelingsgericht leren - zoals ook VLOR & ZILL propageren - is niet effectief & wordt ook in Engeland weer verlaten

    Prof. Reville: Waarom zijn/waren modieuze onderwijsmethoden als het momenteel in Vlaanderen officieel gepropageerde 'ontwikkelingsgericht' leren niet effectief! Engelse beleidsmakers nemen er momenteel radiaal afstand van, maar Vlaamse beleidsverantwoordelijken willen ze opdringen.

    Vooraf: momenteel pleiten de VLOR, ZILL-leerplanproject katholiek onderwijs ... voor een radicale kanteling van ons onderwijs in de richting van 'ontwikkelingsgericht leren'. Volgens prof. William Reville is zo'n aanpak precies de oorzaak van de niveaudaling in landen als Engeland, Ierland ...

    The reason why modern teaching methods don’t work - Prof. William Reville (2 maart 2015: The Irish Time)

    Whole-class teaching, in which childern learn to use their long-term memory, has been abandoned for a more personalised, naturalistic approach, and it’s been a disaster

    Waarom modieuze onderwijsmethoden, ontwikkelingsgericht onderwijs,  niet werken - Prof. William Reville (2 maart 2015: The Irish Time)
    Klassikaal on onderwijs, waarin kinderen leren om hun langetermijngeheugen te gebruiken, is vaak verlaten voor een meer gepersonaliseerde, naturalistische benadering, en het is in veel landen een ramp geworden.

    In belangrijke rapporten wordt angetoond dat het opleidingsniveau op alle niveaus afneemt in Engelstalige landen (Stopgradeinflation. i. e.; OESO-rapporten 2007 en 2014). Een lerarendelegatie van het Verenigd Koninkrijk heeft onlangs een bezoek gebracht aan Shanghai om te onderzoeken waarom Chinese leerlingen 30 procent hoger scoren op internationale tests dan leerlingen in het Verenigd Koninkrijk. De leerkrachten meldden achteraf dat een groot deel van het succes van China te danken is aan het gebruik van degelijke onderwijsmethoden/leerboeken en van de klassikale aanpak, aan aanpak waarvan het Verenigd Koninkrijk en Ierland de afgelopen 40 jaar sterk zijn afgeweken.

    In de klassikale aanpak staat de leerkracht aan het schoolbord, leert de hele klas de kennis uit de klassieke vakdisciplines, toetst de leerkracht de leerlingen met vragen en zorgt hij voor een gedisciplineerde klasomgeving. Tot in de jaren zestig was dit type onderwijs in Ierland de norm. Maar toen betoogden onderwijskundigen dat ons onderwijs te autoritair was en ze introduceerden nieuwe kindgerichte benaderingen i die de leerlingen aanmoedigden om zelf kennis te "ontdekken", op eigen tempo of in groepen, om in een minimaal begeleide leeromgeving te werken, waarbij de leerkracht als coach enkel ondersteuning bood.

    De modieuze methoden gaven kinderen zogezegd meer controle over wat er in de klas gebeurt, ze leerden voortaan leren op basis van hun eigen interesses. De leerkracht speelde in op de "favoriete leerstijl" van de leerlingen en prees de leerlingen voortdurend. Deze modieuze onderwijsmethoden lijken op een eerste gezicht intuïtief aantrekkelijk, maar hun effectiviteit wordt geenszins ondersteund door empirisch onderzoek.

    De wetenschappelijke kritieken die ik las tonen aan dat de modieuze methoden veel minder effectief zijn in het overdragen van kennis dan de meer klassikale aanpak. Desalniettemin hebben academische onderwijskundigen zich met succes verzet tegen de herintroductie van klassieke en klassikale onderwijsmethoden . De voorbije jaren is het het klimaat echte weer aan het veranderen. Na het bezoek van de leerkrachten aan China vertelde de Britse minister van Onderwijs Nick Gibbs aan de Mail op zondag: "Ik zou graag zien dat onze scholen weer klassikale onderwijsmethoden, met name in wiskunde en wetenschappen, zouden overnemen".

    JE Stone schrijft in Education Policy Analysis Analysis Archives (1996) hoe kindgerichte onderwijsmethoden voortkomen uit een al lang bestaande onderwijskundige ideologie die developmentalism wordt genoemd, een vorm van romantisch naturalisme gericht op natuurlijke ontwikkeling - ontwikkelingsgericht onderwijs zoals momenteel onze VLOR en ZILL propageren.

    In oktober 2014 publiceerde de Britse Sutton Trust in oktober 2014 een overzicht van meer dan 200 onderzoeksstudies om de effectiefste onderwijsaanpakken op te sporen. De Trust identificeerde veel geprezen praktijken die niet door onderzoek gestaafd worden, maar wel schadelijk zijn: als de leerlingen zelf sleutelideeën laten ontdekken -constructivisme, informatie aan leerlingen presenteren op basis zogezegd van hun favoriete leerstijl, leerlingen voortdurend prijzen …

    Het is ook verwonderlijk dat de vele nieuwlichters b.v. geen rekening hielden met het functioneren van het geheugen. . Kirschner & Co toonden het belang aan van inzicht in de architectuur van het geheugen - het werkgeheugen en het lange-termijn-geheugen en wezen er op dat het vanuit dit inzicht duidelijk is dat de minimale begeleiding van kinderen, constructivistische & ontdekkende aanpak e.d., niet tot effectief leren leiden.
    Het lange-termijn geheugen is de dominante structuur van de menselijke cognitie. Probleemoplossende vaardigheden maken gebruik van de uitgebreide ervaring die in het langetermijngeheugen is opgeslagen. Het doel van alle instructie is om het langetermijngeheugen te versterken en, als er niets wordt toegevoegd, wordt er niets geleerd.
    En het werkgeheugen kan slechts een klein aantal elementen verwerken; en bijna alle informatie die daar is opgeslagen en niet wordt geoefend gaat weer snel verloren. Minimale begeleidingsmethoden gaan ervan uit alsof het werkgeheugen geen relevante beperkingen heeft bij het omgaan met nieuwe informatie. Effectief onderwijs houdt daar wel rekening mee . Klassikaal onderwijs hecht veel belang aan specifieke richtlijnen voor het cognitief manipuleren van informatie en aan het opslaan van de resultaten in langetermijngeheugen.

    William Reville is hoogleraar Biochemie van Emeritus bij UCC. begrip van wetenschap. ucc. ie

    03-10-2017 om 12:29 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:ontwikkelingsgericht leren
    >> Reageer (0)
    02-10-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kritiek van leerkrachten op Passend onderwijs Nederland = zelfde kritiek al op M-decreet in Vlaanderen
    1. Kritiek van leerkrachten op Passend onderwijs Nederland = zelfde kritiek al op M-decreet in Vlaanderen

      Leerkrachten in het basisonderwijs kunnen zorgleerlingen niet de ondersteuning bieden die zij nodig hebben. 90 procent zegt te weinig tijd te hebben voor deze extra ondersteuning.

      Dat blijkt uit onderzoek over passend onderwijs door DUO Onderwijsonderzoek & Advies in samenwerking met het tv-programma De Monitor (KRO-NCRV)....
      Met de invoering van de Wet passend onderwijs in 2014 kregen scholen een zorgplicht. Leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, zoals kinderen met gedragsproblemen, een handicap of autisme, moeten zoveel mogelijk naar een gewone basisschool.

      Bijna driekwart (74 procent) van de leerkrachten geeft in het onderzoek aan één of meerdere leerlingen in de klas te hebben die, in hun ogen, beter af zouden zijn in het speciaal onderwijs.

      Extra aandacht
      Ruim negen op tien leerkrachten (93 procent) zegt dat de werkdruk door passend onderwijs is toegenomen. Al die extra aandacht voor deze leerlingen gaat volgens 79 procent ten koste van de aandacht voor de 'gewone' leerling.
      De Onderwijsraad trok in december 2016 ook al aan de bel dat scholen veel kinderen met een geestelijke of lichamelijke beperking niet de juiste aandacht en ondersteuning kan geven.

      Meer weergeven
    1. Leerkrachten in het basisonderwijs kunnen zorgleerlingen niet de ondersteuning bieden die zij nodig hebben. 90 procent zegt te weinig tijd te hebben voor deze extra…
    1. nu.nl

    02-10-2017 om 16:04 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:M-decreet
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Grootschalig Engels onderzoek wijst op belang van huiswerk - niet enkel voor de leerwinst, maar ook voor de ontwikkeling van een studie-attitude

    Wordt het geen tijd om het huiswerk af te schaffen? Grootschalig Engels onderzoek wijst op belang van huiswerk - niet enkel voor de leerwinst, maar vooral ook voor de ontwikkeling van een studie-attitude

    (Onze bijdrage over huiswerk van 28 mei 2015 op blog Onderwijskrant Vlaanderen)

    1. Pleidooien tegen huiswerk in Koppen-programma, Nieuwsblad, dereactie-website, Hautekiet…

    "4 op de 5 ouders helpen hun kind gemiddeld 1 kwartier per dag met huiswerk. Dat blijkt uit 'n enquête van het een-programma Koppen en Het Nieuwsblad. Volgens experts leggen ouders de lat te hoog, en hechten ze te veel belang aan huiswerk. Huiswerk heeft ook maar weinig effect op de leerprestaties. "

    Prof. Martin Valcke in bijdrage op deredactie-website:" Nochtans is onderzoek heel duidelijk: voor slechts 15 procent van de kinderen tussen 6 en 9 jaar zorgt huiswerk voor betere leerprestaties. ... Dat is geen waardevol effect,” stelt onderwijsspecialist Martin Valcke van de Universiteit Gent. De discussie leeft op scholen en bij leerkrachten, maar het huiswerkbeleid wijzigen gaat moeizaam. "Huiswerk hoort bij het beroep net zoals krijtstof."

    Volgens Stefan Grielens, de directeur van het VCLB, leidt huiswerk tot overbelasting. Vorig jaar noteerden we ook in 'Klasse' pleidooien voor het afschaffen van huiswerk.

    2. Degelijke Engelse studie: huiswerk is wel heel belangrijk! Haaks op 'Koppen'- uitspraken & uitspraken Valcke, CLB-mensen ….

    Een grootschalig onderzoek van de schoolloopbaan van Engelse leerlingen vanaf de pre-school tot en met het secundair onderwijs wees uit welke factoren heel belangrijk zijn – ook op lange termijn. Het al dan niet gevolgd hebben van de pre-school bleek o.a. heel belangrijk– en het meest nog voor sociaal benadeelde kinderen. In deze studie stelden de onderzoekers ook het grote belang vast van het huiswerk - ook voor het verwerven van een studie-attitude. De bevindingen staan haaks op de vaak laatdunkende uitlatingen over huiswerk - ook in Klasse van vorig jaar.

    Students’ educational and developmental outcomes at age 16 .Effective Pre-school, Primary and Secondary Education (EPPSE 3-16)

    De algemene conclusie luidt: spending more time on homework is likely to increase students’ study skills and opportunities to learn. It may also be influenced by and provide an indicator of self- regulation. Homework is likely to reflect secondary schools’ policies, teachers’ expectations and the academic emphasis in the school as well as encouragement from parents to take school work seriously. These results show that independent study and effort by students are important contributors to academic success at GCSE over and above the important role of all the other background influences and prior attainment in KS2.

    We lezen verder: After controlling for individual, family, home learning environment (HLE) and neighbourhood influences, the daily time spent on homework, as reported by students in Year 9 and again in Year 11, was an important and strong predictor of better academic attainment and progress in both KS3 and KS4. The strongest effects were noted for those who reported spending 2-3 hours doing homework on a typical school night. For example, students who reported in Year 9 spending between 2 and 3 hours on homework on an average weeknight were almost 10 times more likely to achieve 5 A*-C (OR=9.97) than students who did not spend any time on homework. A similarly strong result was found for the time spent on homework reported in Year 11 (OR=9.61).

    Moderate to strong positive effects of time spent on homework were found for total GCSE score, specific GCSE grades and the benchmark indicators, but also on overall academic progress and progress in specific subjects.
    Kathy Sylva , Edward Melhuish , Pam Sammons , Iram Siraj and Brenda Taggart with Rebecca Smees , Katalin Toth , Wesley Welcomme and Katie Hollingworth University of Oxford; Birkbeck, University of London; Institute of Education, University of London

    02-10-2017 om 12:40 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:huiswerk
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Prof. Valcke vertelt geregeld onzin & verhaaltjes over onderwijs -niet enkel over huiswerk

    Prof. Martin Valcke vertelt geregeld onzin en verhaaltjes over het onderwijs

    Prof. Valcke schermde daarnet in Hautekiet voortdurend met 'wetenschappelijk onderzoek wijst uit', met in Finland is er geen huiswerk, 50% van de meisjes in het s.o. sterk gestresseerd als gevolg van onderwijs, 3 uur huiswerk per dag in s.o. ...

    Martin Valcke vertelt geregeld onzin over het onderwijs: niet enkel over huiswerk, zittenblijven ... maar ook over ideaal secundair onderwijs, competentiegerichte lerarenopleidingen, over zijn eigen schoolloopbaan in het s.o. ... We illustreren dit eventjes.

    1.Onzin over huiswerk & Finland

    Prof. Duyck ( Gent) kwam tot andere conclusies over huiswerk op basis van onderzoeken besteede jier in 2015 een opiniebijdrage aan in de krant DS. En liet op het einde van het programma Hautekiet liet Duyck ook weten dat hij het geenszins eens is met zijn collega Valcke. Maar uiteraard werd Ducyk niet uitgenodigd in Hautekiet, maar enkel een tegenstande net zoals in het programma Koppen over huiswerk in 2015.

    Valcke en anderen stelden daarnet eens te meer dat er in Finland geen huiswerk is. Volgens PISA-2012 ervaren Finse leerlingen meer huiswerkstress dan de Vlaamse. Pasi Salhberg zelf gaf toe : "De uitspraak dat er in ons Fins onderwijs geen huiswerk is, berust op een taaie kwakkel." Ook prof. Valcke helpt al jaren en bewust die kwakkel verder verpreiden. Volgens PISA-onderzoek hebben onze 15-jarigen een 6 uur huiswerk per week - en geen 3 uur per dag zoals Valcke beweerde. Volgens fabeltjesverteller Valcke zouden ook 50% van de meisjes te maken krijgen met een hoge mate van stress als gevolg van de school. Enz.. Enz.

    Men vergeet ook dat het bij huiswerk naast het aspect leerwinst, vooral ook gaat om het leren zelfstandig werken!

    2. Onzin over ideaal secundair onderwijs en over zijn eigen schoolloopbaan in het s.o.

    * “Ideale secundaire school een school is waar leerlingen ook leren koken, waar er een fietswerkplaats…

    Getuigenis van Martin Valcke over zijn gefantaseerde schooltijd in s.o. In een interview met Nederlandse bezoekers (op internet) zegt Valcke dat voor hem een ideale secundaire school een school is waar leerlingen ook leren koken, waar er een fietswerkplaats… is ….

    Als leerling in het secundair onderwijs was Martin naar eigen zeggen een totale mislukkeling: “15 onder nul voor wiskunde”, enz. Ik verstond de leraar Engels niet.. Zijn vader versast hem naar een nieuwe, een totaal alternatieve school in een andere stad. Zoon Martin daar meteen de eerste van ...de klas. Het gaat om een alternatieve school waar 'alle leraars en dicht bij werkelijkheid stonden”. De leraar boekhouden was zelf boekhouder, de leraar recht een jeugdrechter, de leraar Duits iemand van de Duitse ambassade ….. Straf verhaal, maar klinkt totaal ongeloofwaardig. Die ( o.i. gefantaseerde) ideale school is volgens hem later verschoolst geworden. En de twee Nederlandse interviewsters geloven die onzin.

    * Valcke was/is een van de grote propagandisten van de competentiegerichte aanpak die leidde tot een uitholling van tal van lerarenopleidingen in Nederland en (zelfs) Vlaanderen. Het is uitgerekend Valcke die enkele jaren geleden belast werd met de evaluatie van de lerarenopleidingen.

    3. Onzin over competentiegerichte lerarenopleiding

    Valcke is de prof. die enkel jaren geleden aangesproken werd om een rapport op te maken over de lerarenopleidingen.

    In het VLOR-rapport over competentiegericht leren (2008) pleitte Valcke voluit voor competentiegerichte lerarenopleidingen. Valcke verwijst als model naar de mini-ondernemingen in het secundair onderwijs en de zgn. experimenten met ‘leerbedrijven’ opgezet als vervanging voor een compleet opleidingsjaar in het beroepsonderwijs. Daarnaast verwijst hij naar de zgn. ‘virtuele bedrijven’ zoals de “Deense Virtual Company and Modelbank, dat op het internet een bedrijf model- leert. Lerenden kunnen in het virtuele bedrijf werken en problemen oplossen.” Valcke illustreert heel even hoe authentieke opdrachten er volgens hem zouden kunnen uitzien. Zo lezen we “In een lerarenopleiding zullen volledige situaties worden aangeboden: bijv. een disciplineprobleem op een schooluitstap.”

    De lerarenopleiding zou volgens Valcke uitgebouwd moeten worden vanuit dergelijke contextgebonden problemen. We geloven geenszins dat we de lerarenopleiding moeten en kunnen ophangen aan dergelijke problemen (=gesitueerd leren), of aan het zelfstandig laten maken van een groot aantal taken. Een mede-verantwoordelijke voor de nefaste competentiegerichte aanpak binnen lerarenopleidingen mocht dus het evaluatierapport over de lerarenopleidingen opstellen.

    -------

    Bijlage


    Prof. Wouter Duyck : Huiswerk: (veel) waar voor weinig geld (2015)

    Het VRT-programma Koppen en Het Nieuwsblad berichtten vorige week uitvoerig over huiswerk. Het nut zou beperkt zijn, ouders zijn ertegen (al was dat een minderheid), en je kon het maar beter afschaffen.

    Dat zou zonde zijn. Onderzoek wijst uit dat het leereffect van huiswerk reëel, betrouwbaar en voldoende groot is. Als je het ook nog eens afweegt tegen de beperkte investering die het vergt, is huiswerk een winner.

    De internationale onderwijsexpert John Hattie maakte een samenvatting van bijna tweehonderd wetenschappelijke studies over die vraag, goed voor meer dan 100.000 geteste leerlingen. De conclusie is dat huiswerk wel degelijk tot betere schoolprestaties leidt. Voor de wetenschappers: de effectgrootte was d = 0.29. Dit effect is dus niet zeer groot (wat in de psychologie overeenstemt met d = 0.80), maar betekenisvol, betrouwbaar en ook niet heel klein (d = 0.20 wordt als een betekenisvol, maar klein effect gezien). Met huiswerk alleen, net zoals met alle andere ingrepen in het onderwijs, kun je inderdaad geen wonderen verrichten.

    Het Vlaams onderwijs doet het zeer goed in internationaal vergelijkend onderzoek zoals Pisa, maar de trend is neerwaarts, en vooral het aandeel zeer sterke leerlingen is dalend. Daar mogen we ons niet bij neerleggen, maar huiswerk afschaffen zal geen zoden aan de dijk brengen, integendeel.
    Huiswerk mag dan geen gigantische leeropbrengst hebben, het blijft wel te verantwoorden. Ter vergelijking: het effect van huiswerk op leerprestatie is van dezelfde grootteorde als het effect van antidepressiva op depressie (d = 0.30). Niemand zou pleiten voor de afschaffing van die medicijnen, en terecht. Ook de bewering dat slechts een vierde van de leerlingen baat zou hebben bij huiswerk, blijkt helemaal niet uit dit onderzoek.

    Huiswerk wordt nog interessanter als je rekening houdt met de leeftijd. Het gemiddelde effect verbergt immers een leeftijdsverschil. De eerste drie jaar van het lager onderwijs is het effect van huiswerk zeer klein, maar vanaf het vierde jaar wordt het belangrijk, en in het secundair is het effect al dubbel zo groot (d = 0.64), en bijvoorbeeld dubbel zo groot als dat effect van antidepressiva. Zeer weing onderwijsmaatregelen hebben een even groot effect.

    Alleen in de eerste leerjaren is het effect op schoolprestaties dus klein, maar dat is geen reden om te pleiten voor een algemene afschaffing van huiswerk. De gemiddelde impact ervan komt neer op een verbetering van het leren met 15 procent. Door één enkele maatregel. Dat is veel voor een onderwijspraktijk die voor de overheid zo goed als gratis is (behalve de tijd die de leerkrachten eraan spenderen), en geen bijkomende middelen of investeringen vergt. Om een vergelijkbaar positief surplus te verkrijgen met een andere ingreep zou men allicht diep in de buidel moeten tasten. Wil je dat bereiken door klassen te verkleinen bijvoorbeeld, dan moet je van klassen van 23 naar 15 leerlingen. Dat zou heel veel extra leerkrachten vergen. Idem voor computerondersteunend leren en media-ondersteuning verstrekken. Effecten van testen, schoolbeleid, huisbezoeken of geïndividualiseerd onderwijs zijn evenmin groter. Huiswerk heeft dus meer dan een verwaarloosbare impact, en een groter effect dan veel dingen die wel unaniem belangrijk gevonden worden en veel geld kosten (misschien dat we ze net daarom zo belangrijk inschatten).

    Dat betekent overigens niet dat je zo veel mogelijk huiswerk moet geven. Het positieve effect wordt kleiner met elk bijkomend kwartier. Onderwijsexpert Harris Cooper suggereert voor het lager onderwijs maximaal vier opdrachten per week van een kwartier (6-9 jaar) of een halfuur (9-12 jaar). Voor het secundair onderwijs maximaal vijf opdrachten per week, elk één (12-15 jaar) of anderhalf uur (15-18 jaar). Dat komt ongeveer overeen met wat onze 15-jarigen volgens het Pisa-onderzoek opgelegd krijgen (5,5 uur per week). Belgische kinderen doen daarmee iets meer huiswerk dan het Oeso-gemiddelde, maar tegelijk is de tijd die aan huiswerk gespendeerd wordt de laatste twaalf jaar met een tiende gedaald. De weerstand tegen huiswerk groeit dus ook bij leerkrachten. Nochtans, ook in het Pisa-onderzoek heeft de tijd die aan huiswerk gespendeerd wordt een meer dan dubbel zo groot effect op prestaties dan schoolinfrastructuur of lerarenondersteuning.

    Conclusie: huiswerk wérkt. Het is een kostenefficiënte manier om leerprestaties te bevorderen. De ouders die tegen huiswerk zijn (één op vijf) kunnen we nog dit meegeven: trek er u niets van aan en zet uw kleine spruit of puber ondertussen een glaasje water voor.
    (verschenen in De Standaard, 1 juni 2015, pdf)

    02-10-2017 om 11:28 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:Vacke, huiswerk
    >> Reageer (0)
    30-09-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Onderwijskwaliteit in grote mate ook afhankelijk van gebruik van klassieke leerplannen en degelijke leerboeken/methodes
    Kwaliteit onderwijs in sterk presterende landen in aanzienlijke mate afhankelijk van gebruik van degelijke leerboeken/methodes & klassieke leerplannen - haaks op recente kritiek op leerboeken/methodes  en op  ZILL-visie

    Engels minister onderwijs: leerkrachten moeten veel meer gebruik maken van klassieke leerboeken/methodes/werkboeken 
    Haaks op recente hetze tegen leerboeken/methodes in Vlaanderen en haaks op ZILL-aanpak van leerplannen en afwijzen van klassieke methodes (zie bijlage)

    In landen die op PISA/TIMSS veel beter scoren wordt frequent gebruik gemaakt van leerboeken/methodes" In hoogscorende landen als Singapore, Finland, Vlaanderen ... gebruiken de meeste leerkrachten leerboeken/methodes en werkboeken -veelal als een supplement.

    De toespraak van minister  Gibb over het belang van leerboeken  is geïnspireerd op het  boek,' Why Textbooks Count' uit Tim Oates, die aan het hoofd stond van het nationale curriculumhervorming van de regering.

    De onderzoeksdirecteur van Cambridge Assessment, de heer Oates, voert aan dat internationaal goed scorende landen  veel meer gebruik maken van leerboeken dan in Engeland het geval is. Minister Gibb is van mening dat een "degelijk leerboek" leerkrachten in sterke mate kan helpen  om het niveau van hun onderwijs te verhogen. Leerboeken zijn volgens hem cruciaal voor het verhogen van de standaarden,  maar jammer genoeg werd hun rol werd in Engeland "ernstig verwaarloosd". “Ik zou graag zien dat alle scholen, zowel basisscholen als middelbare scholen, in de meeste academische vakken gebruik maken van schoolboeken van hoge kwaliteit, waardoor we dichter bij de norm komen van  landen met hoge prestaties ",  aldus de minister.

    ----------

    Passages uit' ' Why Textbooks Count' van Tim Oates

    Tim Oates:  Internationale studies over curriculumbeoordeling  hebben de rol aangetoond van hoogwaardige leerboeken bij het realiseren van de doelstellingen van de nationale leerplannen en bij  het ondersteunen van effectief onderwijs . Oates toont in zijn studie aan  dat het gebruik van hoogwaardige schoolboeken essentieel is om ervoor te zorgen dat scholen in Engeland het nieuwe National Curriculum op zodanige wijze onderwijzen dat het overeenkomt met de aanpak  van de landen die voor PISA en TIMSS hoog scoren. (In het nieuwe curriculum worden klassieke waarden: o.a.  duidelijke en meer eisende leerstofpunten geordend per leerjaar -mede om het opstellen van leerboeken/methodes mogelijk te maken, herwaardering  basiskennis, kennisoverdracht & klassikaal onderwijs.  

    Oates stelt o.i. terecht  dat er een nauwe samenhang moet zijn tussen het nationale leerplan enerzijds en anderzijds de inhoud van de leerboeken en de didactische aanpak in klas.   Het zijn volgens Oates vooral  de leerboeken die de leraren de gedetailleerde kennis verschaffen die impliciet besloten ligt in de nationale leerplanprogramma's, die per definitie eerder beknopte  beschrijvingen zijn van de inhoud die moet worden onderwezen. (Commentaar: het is voldoende bewezen dat ook  de Vlaamse leerkrachten zich vooral oriënteren aan de handboeken/methodes en niet aan de eindtermen en leerplannen.)

    Dankzij  diepgaand onderzoek en analyse kan er volgens de onderzoekers geen twijfel meer bestaan over het belang van een effectief gebruik van tekstboeken.  We moeten afstappen van de vaak gepropageerde stelling dat  het gebruik van een tekstboek als centrale bron niet goed is en de leerkracht en de leerlingen te weinig activeert.  Een degelijk leerboek is van cruciaal belang voor het succes van de leerlingen en de leerkrachten beseffen dit ook.

    Oates: “In deze publicatie gebruik ik   de term leerboek/methode gebruikt om te verwijzen naar zorgvuldig ontworpen leerboeken voor leerkrachten, schoolboeken voor leerlingen en supplementaire werkboeken voor leerlingen - in veel gevallen nauw met elkaar verbonden.

    Volgens mijn studie vertonen  degelijke leerboeken volgende kenmerken:

    *onderbouwing door een goed gefundeerde vakspecifieke inhoud en leertheorie  

    *duidelijke inhoudelijke afbakening  met een focus op sleutelbegrippen en basiskennis

    *coherente leerprogressie: stapsgewijze aanpak

    * ondersteuning van de reflectie van de leerling

    *gevarieerde toepassing van concepten en principes  

    *controle van de omvang- en structuurkenmerken van teksten om ervoor te zorgen dat deze in overeenstemming zijn met de onderliggende leertheorie

    Het gebruik van leerboeken is omwille van verschillende redenen belangrijk : 

    Leerboeken zorgen voor de coherentie inzake leerplandoelstellingen: betrouwbaarheid en consistentie met leerplandoelen was volgens de leerkrachten  fundamenteel.  Leerboeken maken ook voldoende tijd vrij voor de leraar om zich te concentreren op de vooruitgang van de lerende in plaats van telkens zelf  leermateriaal te moeten ontwerpen. Het is interessant dat in de reacties werd benadrukt   dat het gebruik van schoolboeken van hoge kwaliteit het ook mogelijk maakt beter in te spelen op de behoeften van de individuele lerende in plaats van zich er aan te onttrekken.

    We verwijzen in dit verband ook even naar Schmidts concept van totale 'curriculum-samenhang’ : dit slaat op (i) curriculumkaders in de leerplannen, leerboeken e. d. ; en dit  telkens in een passende in leeftijdsgebonden volgorde ingedeeld; en (ii)  alle elementen in dit systeem' moeten op elkaar afgestemd zijn, zodat er geen tegenstrijdigheden in de verschillende elementen worden aangebracht, en professionals niet worden blootgesteld aan tegenstrijdige prikkels en doelstellingen (Schmidt & Prawat 2006).

    In Singapore zijn schoolboeken door de overheid goedgekeurd. Niettegenstaande een aantal  uitgevers  naast elkaar actief zijn, moeten alle boeken voldoen aan de criteria van de overheid. Zijn dergelijke leerboeken die aansluiten bij  de gemeenschappelijke leerplancriteria te normatief? Laten ze te weinig vrijheid voor de leerkrachten? Hoewel leerboeken door leerkrachten als zeer nuttig worden beschouwd om de leerprogressie  binnen de vakken gestalte te geven, blijft er tegelijk voldoende vrijheid. Sommigen richten zich vooral op de aanwijzingen  in de handleiding, waarbij ze de tekst als leidraad  gebruiken om hun les te structureren in plaats van het instructiemateriaal in de tekst precies te volgen.

    De Hong Kong Tekstboeken b.v.  worden door het Hong Kong Education Bureau goedgekeurd op basis van afstemming op het Hong Kong leerplan en formele kwaliteitscriteria. De belangrijkste rol van de overheid in het leerboekaanbod bestaat erin de door uitgevers ingediende leerboeken te beoordelen en eventueel bij te werken en schoolboeken die voldoen aan de eisen op te nemen in de" Recommended Textbook List "(RTL) voor de  handboeken keuze vanwege de scholen" (circulaire nota 42/2013 van het onderwijsbureau). Scholen kunnen kiezen uit een reeks goedgekeurde middelen, ontwikkeld door particuliere leveranciers.

    Hoe doet Singapore het ?  Het Ministerie van Onderwijs heeft de bevoegdheid om de leerboeken goed te keuren. Het ministerie laat uitgevers onderwijsmateriaal ontwikkelen op basis van de nationale curricula. De kwaliteit van het lesmateriaal wordt gehandhaafd door middel van een leerboek-review proces waarbij de materialen worden beoordeeld door een panel van professionals, waaronder curriculum-specialisten, docenten en academici van de universiteiten (MOE 2012). Scholen zijn niet wettelijk verplicht om schoolboeken te gebruiken, maar als dat wel het geval is, moeten ze een goedgekeurd leerboek gebruiken.  En dat doen ze ook meestal.

    De rol van leerboeken  wiskunde in Shanghai

    De rol van leerboeken in de hedendaagse praktijk in het wiskundeonderwijs in Sjanghai versterkt de' lessen' uit Hongkong en Singapore. Net als in Singapore ligt de nadruk op een diepgaand begrip van wiskundige concepten en relaties, wat leidt tot een hoge operationele vlotheid met tegelijk ook aandacht voor probleemoplossing (vraagstukken). De schoolboeken zijn nauw verbonden met de pedagogiek, waarbij de les doorgaans de volgende vorm vertoont: klassikale lessen van  35-minuten  gericht op zeer specifieke aspecten van wiskundige concepten en bewerkingen. Deze aandacht voor een goed begrip van specifieke relaties wordt gezien als essentieel voor het ontwikkelen van een uitgebreid begrip van fundamentele wiskundige relaties.

    De pedagogische aanpak is ook  gebaseerd op uitdagende vragen, die een rijke uitwisseling van ideeën aanmoedigt en waarbij alle leerlingen betrokken zijn. Het differentiatie-model   is totaal anders dan in Engeland. Alle kinderen worden verondersteld in staat te zijn om de klassikale instructie  te begrijpen en ideeën worden daartoe op verschillende manieren uitgewerkt om individueel begrip te bevorderen. Alle kinderen bestuderen hetzelfde onderwerp en  kennen een gezamenlijke progressie.  Dit staat in schril contrast met  het dominante model van individuele en groepsdifferentiatie in het Engelse systeem.

    ----------------

    Bijlage over afwijkende ZILL-visie op leerplan en leerboeken/methodes en op differentiatie

    Bijlage

    De visie van de Engelse beleidsmakers op een degelijk en duidelijk curriculum en op het belang van leerboeken/methodes staat haaks op de visie van de ZILL-kostukken van de Guimardstraat.  In tegenstelling met ZILL zijn de Engelse beleidsmakers ook tegenstander van sterk geïndividualiseerd onderwijs. We illustreren dit eventjes.

    Praktijkmensen willen klassieke leerplannen en methodes behouden, en niet ‘elke dag schoolwerkplannen’ zoals ZILL het voorstelt.

    1. ZILL: Geen gesneden brood -klassieke leerplannen - meer, enkel nog puzzelstukken, en ook geen klassieke methodes per leerjaar meer

    De praktijkmensen die het werken met vakdisciplinaire leerplannen uiterst belangrijk vinden, begrijpen niet dat de koepelverantwoordelijken zowel de klassieke leerplannen als de klassieke methodes willen opdoeken.

    Er komen een soort raamleerplannen met puzzelstukken. ZILL: “Wij geloven sterk in het idee dat het leerplan de puzzelstukken levert waarmee scholen en leerkrachten ‘schooleigen’ puzzels kunnen leggen. De leerkrachten zelf moeten telkens de leerinhouden bepalen die inspelen op de specifieke ontwikkeling van elke leerling. ZILL stelt verder: Wij verwachten van de uitgevers dat zij enkel inspiratiemateriaal bieden.

    Gesneden brood kan en zal het nieuwe leerplan echt niet geven. Daarvoor is de schoolpopulatie ook te divers geworden”, aldus ZILL.

    De kwaliteit van het Vlaams onderwijs van de voorbije eeuw is voor een aanzienlijk deel te wijten aan het gebruik van degelijke leerplannen en methodes/leerboeken - net zoals in de landen die voor PISA en TIMSS hoog scoren. De lagere kwaliteit van het onderwijs in b.v. Franstalig België wordt door velen in verband gebracht met de overschakeling destijds op vage competentie-leerplannen, en met het feit dat er veel minder gewerkt wordt met methodes. Ook de relatief lage kwaliteit van het Engels onderwijs wordt volgens de huidige beleidsverantwoordelijken in verband gebracht met de te vage en te weinig eisende leerplannen en met het feit dat heel weinig gebruik gemaakt wordt van methodes/leerboeken.

    Het opstellen van degelijke methodes wordt uiteraard ook heel moeilijk aangezien de ZILL-leerplannen geen doelstellingen geordend per leerjaar bevatten. De bezorgdheid om het opdoeken van de leerplannen en methodes bleek ook uit kritische vragen van vertegenwoordigers van directeurs op de DCBAO-vergadering van 17 juni 2015. Een directeur stelde de vraag: “Is er dan vanuit het leerplanconcept geen ruimte meer voor methodes? Daarmee werken de leerkrachten toch wel heel vlot. Een andere: “Uitgeverijen spelen toch ook wel een belangrijke rol bij de vormgeving en de praktische toepassing van de leerplannen.“

    Leerplanverantwoordelijke Ria De Sadeleer repliceerde aldus op de kritiek van de directies: “Gesneden brood kan en zal het nieuwe leerplan echt niet geven. Daarvoor is de schoolpopulatie te divers geworden. We moeten ook verder evolueren van (leer)methodes naar databanken met inspiratiebronnen. Wat wij van de uitgeverijen verwachten is anders dan in het verleden.

    Wij verwachten van de uitgevers dat zij enkel inspiratiemateriaal aanmaken dat gekoppeld wordt aan de persoonsgebonden en aan de cultuurgebonden ontwikkelvelden. Wij verwachten dus dat de uitgeverijen een toegankelijke tool ontwikkelen die kan aangesloten worden op de centrale rooter die ontwikkeld wordt door de koepel en die gratis ter beschikking wordt gesteld aan al onze scholen. Hun deel kan betalend zijn. Maar onze scholen moeten steeds de vrije keuze hebben en er kan geen sprake zijn van koppelverkoop. Op dit moment is het antwoord van de uitgeverijen nog niet voldoende wat het VVKBaO betreft. Op dit moment is het zeer stil! “ Het is o.i. duidelijk dat de uitgevers en ook de koepelmensen niet weten wat het uitgeven van ‘inspiratiemateriaal’ concreet zou betekenen. Dit zou voor die uitgevers ook financieel niet haalbaar zijn.
    Leerkrachten en lerarenteams beschikken overigens niet over de tijd en de deskundigheid om uit te zoeken welke leerinhouden voor al die vakken belangrijk zijn, in welke volgorde en voor welk leerjaar. Leerkrachten en scholen moeten zich vooral ook kunnen beroepen op het gezag van de vakdisciplines en de erbij aansluitende leerplannen. Leerkrachten kunnen moeilijk onderwijzen en gezag verwerven zonder de verantwoording vanuit de referentieleerplannen en de erbij horende vakdisciplines als cultuurproducten (zie ook pagina 43 e.v.)

    20 jaar geleden beweerden DVO-directeur Roger Standaert en Co dat de leerkrachten en de scholen voldoende houvast hadden aan de eindtermen en dat leerboeken/methodes overbodig en nefast waren.
    Jan Saveyn, pedagogisch coördinator katholiek onderwijs, repliceerde toen terecht dat de leerkrachten aan eindtermen al te weinig steun hadden om uit te maken welke leerinhouden in elk leerjaar aangeboden moesten worden. Als medeontwerper van het leerplan wiskunde lager onderwijs deden we twintig jaar geleden nog ons uiterste best om per graad/leerjaar de leerinhoud heel precies en extensief te omschrijven. We bestudeerden hierbij de vakdiscipline wiskunde zoals ze gestalte kreeg in de leerplannen, in de praktijk & methodes van de 20ste eeuw. De huidige opvolgers van Saveyn vinden de klassieke leerplannen echter niet langer waardevol en willen ze zelfs opdoeken.

    De optie voor raamleerplannen i.p.v. klassieke leergebieden, heeft vérstrekkende gevolgen. Het betekent ook dat resoluut afgestapt wordt van de klassieke en ‘afgebakende’ leerplannen en methodes/ leerboeken en vaak ook van klassieke leerinhouden. Het betekent ook ‘eke dag schoolwerkplannen’ voor de leerkrachten ( zie 2).


    .2 ‘Elke dag schoolwerkplannen’!?? - mede door afschaffing klassieke leerplannen & methodes. Utopisch en enorme belasting

    Het werken met beperkte raamleerplannen en het doorbreken van de koppeling aan de vakdisciplines en methodes, hebben als gevolg dat de school en de leerkrachten dan veel meer zelf de leerinhouden en lesuitwerking moeten zoeken en ook onderling veel moeten afspreken en invullen. De scholen en leerkrachten moeten volgens de koepel met de aangeboden puzzelstukken ‘schooleigen’ puzzels leggen.”

    De koepel kiest voor open raamleerplannen, maar die keuze gaat wel gepaard met het promoten van het werken met een uitgebreid schoolwerkplan, van ‘elke dag schoolwerkplannen’. De titel van de recente bijdrage ‘Elke dag schoolwerkplannen’ liegt er niet om. In ‘school+ visie’ van december j.l. pleiten leerplanverantwoordelijke Ria De Sadeleer en Ludo Guelinx ervoor dat elke school een specifiek en uitgebreid schoolwerkplan zou opstellen: “We willen schoolwerkplanning herwaarderen als instrument voor de schoolontwikkeling en onderwijsvernieuwing. Het decreet op het basisonderwijs (1997) stelt dat elk schoolbestuur voor elk van zijn scholen een schoolwerkplan moet opmaken.Dat betekent meteen dat geen twee scholen hetzelfde schoolwerkplan kunnen voorleggen.“

    Alleen al het wegvallen van de klassieke leerplannen en methodes zou inderdaad voor de leerkrachten betekenen: “Elke dag schoolwerkplannen’ en daar veel tijd en energie aan besteden. Een te sterke toename dus van de werk- en planlast. En daarnaast verwacht de koepel nog veel ander schoolwerkplan-werk.

    Vanuit de praktijk van het doordeweekse onderwijs en vanuit slechte ervaringen met zo’n ambitieuze en onrealistische projecten binnen het ‘Vernieuwd lager onderwijs’ van weleer en in Nederland, weten we dat dergelijke schoolwerkplan-verwachtingen totaal utopisch zijn en al te veel taak- en planlast opleveren. De auteurs zouden moeten beseffen dat de scholen die decreet-opdracht steeds minimalistisch hebben ingevuld omdat die ambities niet realistisch waren. De auteurs beseffen wel dat de huidige schoolwerkplannen niet uitgebreid zijn en veelal pas ‘bij een nakende doorlichting gereanimeerd’ worden, maar trekken daar de verkeerde conclusie uit.

    3 Haaks op herwaardering klassieke curriculumvisie & leerplannen & leerboeken in Engeland, Frankrijk ...

    De visie van de koepel staat haaks op de klassieke en veelal toegepaste curriculumvisie; haaks ook op de recente evolutie in een aantal landen. In het nieuwe Engelse ‘New National Curriculum’ 2013 staat de herwaardering van - en terugkeer naar de afgebakende vakdisciplines en klassieke leerplannen centraal. Dit is gekoppeld aan de herwaardering van de klassieke basiskennis- en vaardigheden en van het belang van voldoende directe instructie. Ook het belang van klassieke leerboeken/methodes wordt beklemtoond (zie bijdrage hier boven over Engeland).Enkel op die wijze kan men volgens de Engelse beleidsmakers het Engels onderwijs weer op een hoger niveau brengen. Onze katholieke onderwijskoepel wil een totaal andere richting uit. Een richting die in Engeland en elders al uitgetest werd, maar er tot een niveaudaling leidde.

    Ook in het recente Franse leerplan staan de vakken centraler dan ooit en wordt ook veel meer van de kleuters gevraagd inzake beginnend rekenen, lezen ... Het Franse leerplan hecht ook meer dan ooit waarde aan de klassieke inhouden van de zaakvakken natuurkennis, geschiedenis en aardrijkskunde; en dat al vanaf de lagere leerjaren. In Nederland werd de voorbije jaren ook weer meer gewerkt vanuit de afzonderlijke zaakvakken en niet louter met vakkenoverschrijdende thema’s.

    4 Pleidooien voor herwaardering van vakdisciplines & klassieke leerplannen

    De optie van de onderwijskoepel staat ook haaks op de vele pleidooien van onderwijsdeskundigen voor meer aansluiting bij de klassieke vakdisciplines en -inhouden. De Duitse socioloog Niklas Luhmann drukte hun belang zo uit: "In onderwijscontexten worden schakelingen van opeenvolgend te induceren vormen van weten of kunnen gecondenseerd in curricula, in (vak)disciplines. Vakdisciplines als condensaties en ordeningen van weten en kunnen, vormen een essentieel kenmerk van degelijk onderwijs (Das Erziehungssystem der Gesellschaft, Frankfurt am Mein, Suhrkamp, 2002).

    Ook professor Hans Van Crombrugge pleit voor een herwaardering van de vakdisciplines.Op het O-ZONsymposium van 2007 stelde hij o.a. “De klassieke vakdisciplines - ‘grepen uit de beproefde cultuur’ - spelen een belangrijke rol. De canon verschaft de inhouden, vaardigheden en houdingen eigen aan een bepaalde cultuur, wetenschap, e.d. Hier ligt de
    betekenis van de inhoud van onderwijs, wat we traditioneel cultuur (objectieve geest) noemen. In wetenschappen, kunsten, wijsbegeerten, levensbeschouwingen liggen houdingen, vaardigheden en inzichten vervat die door generaties mensen als waardevol ervaren zijn en als zodanig bewaard worden... Elk vak heeft zijn eigen ‘geletterdheid’ die neergelegd moet worden in de eigen ‘canon’ van het vak en het erbij aansluitend leerplan. Het is niet aan de individuele leerkracht of leerling uit te maken wat belangrijk is.” (O-ZON-symposium, 5 mei 2007 in Blandijnberg). (Verderop op pagina 43-46 pleiten heel wat onderwijdeskundigen voor een herwaardering van de vakdisciplines.)






    30-09-2017 om 21:49 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:lerboeken, handboeken, methodes
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rectoren univs UA, VUB, Hasselt beseffen niet dat afname arbeiderskinderen op univ preies een gevolg is van de democratisering
    De rectoren van de universiteiten VUB, UA en Hasselt vergissen zich met hun uitspraken over de falende democratisering van het onderwijs. Ze beseffen niet dat huidige afname van aantal arbeiderskinderen aan de universiteit precies een gevolg is van de democratisering van het onderwijs  

    Rector Universiteit Hasselt "De democratisering van het hoger onderwijs is een mythe"!??? (zie bijlage)

    "De democratisering van het hoger onderwijs is een mythe", zo zei rector Luc De Schepper in een studiogesprek tegen TVL. “In de jaren ‘70 leefde dat zeer sterk: we moeten kinderen van arbeiders naar de universiteit krijgen. Tot in de jaren ‘90 nam die participatie almaar toe tot 28%, maar nu zien we opnieuw een daling”, aldus De Schepper.

    Het is heel normaal geachte rectoren dat het aantal (hand)arbeiderskinderen niet meer toeneemt aan de universiteit en zelfs afneemt!
    Democratisering van de toegang tot het onderwijs heeft gedurende vele decennia tot een sterkere sociale mobiliteit/ doorstroming geleid= ook meer arbeiderskinderen aan de universiteit. Zelf ben ik ook een product van die democratisering.

    Maar precies als gevolg van de democratisering van het onderwijs is de (hand)arbeiderklasse intellectueel gevoelig afgeroomd. Daardoor zijn doorstromingskansen/sociale mobiliteit van arbeiderskinderen weer aan het afnemen. Precies door de democratisering kon ik als handarbeiderskind universitaire studies volgen en behoor ik in tegenstelling tot mijn ouders niet langer tot de arbeidersklasse. En mijn kinderen behoren er ook niet toe. Vroeger was er meer verborgen talent bij de handarbeiderskiinderen. De socioloog Michael Young voorspelde het weer afnemen van de sociale mobiliteit al in zijn boek ' Rise of the Meritocracy van 1958.'

    ------------------

    Intelligente analyse van democratisering van het onderwijs, van meritocratisch onderwijs en sociale mobiliteit ... Pleidooi tegelijk voor democratisering van meritocratische maatschappij & verklaring van recente 'populistische' opstanden'

    Visie van Toby Young, de zoon van de Michael Young, auteur van de Rise of the Meritocracy in 1958. Deze bijdrage wil mede een reactie zijn op egalitaire onzin dit keer van UA-rector Van Goethem in DM: "Onderwijs produceert ongelijkheid/ de armen voor de arbeidsmarkt'

    Michael Young stelde dat de leerresultaten in sterke mate bepaald werden door de intellectuele aanleg van de leerlingen. Daarbij komt ook dat meer intellectueel begaafde leerlingen ook veelal opgroeien in een voordelige, stimulerende sociale omgeving. Zijn visie stond dus haaks op deze van de egalitaire sociale wetenschappers die de verschillen in intellectuele aanleg en op verschillen in de verdeling van de intellectuele aanleg over de verschillende sociale klassen ontkennen.

    Op basis van die premissen stelde Young in 1958 dat precies de democratisering van de toegang tot het onderwijs in de komende decennia tot een sterkere sociale mobiliteit/ doorstroming zou leiden.
    Maar dat naderhand precies als gevolg van de democratisering/meritocratisering van het onderwijs de (hand)arbeiderklasse intellectueel afgeroomd zou worden en dat daardoor de doorstromingskansen/sociale mobiliteit van arbeiderskinderen weer zou afnemen en dit zou op zijn beurt de maatschappelijke ongelijkheid (inkomen e.d. ) en de meritocratisering van de maatschappij zou toenemen.

    Dit zou volgens Michel Young op lange termijn tot een 'populaire' opstand leiden omdat veel mensen niet meer zouden meekunnen in zo'n op en top meritocratische maatschappij waarin de inkomens-en weerbaarheisverschillen e.d. tussen mensen met de hoogste diploma's en deze met de laagste al te groot worden.

    Young besefte dus al in 1958 dat de democratisering van het onderwijs op zich niet tot een democratische maatschappij kon leiden en dat zo'n democratisering op termijn zelfs tot een intellectuele afroming van de handarbeidersklase zou leiden en tot spanningen binnen de maastschappij. Zoon Toby stelt nu: The populist movements that swept Britain and America last year in which angry, often working class, voters rejected the political hegemony of highly-educated, liberal elites were uncannily like the one imagined in The Rise of the Meritocracy. .)

    De democratisch ingestelde Michael Young verwachtte dus geen wonderen van de democratisering van het onderwijs en zeker niet dat onderwijs op zich tot maatschappelijke gelijkheid zou leiden Hij pleitte vooral voor een democratisering van de maatschappij, inkomensherverdeling e.d.
    Toby, de zoon van Michael Young, stelt dus dat de voorspellingen van zijn vader terecht waren en dat het b.v. normaal is dat democratisch onderwijs op vandaag tot minder sociale mobiliteit leidt ( b.v. afname van aantal handarbeiderskinderen aan de universiteit).

    In tegenstelling met zijn vader Michael is Toby wel geen voorstander van een radicaal egalitaire maatschappij, maar hij vindt ook wel dat er maatschappelijk ingegrepen moet worden via inkomensherverdeling e.d. Enz.
    ------------------------------------------------------------
    The populist movements that swept Britain and America last year in which angry, often working class, voters rejected the political hegemony of highly-educated, liberal elites were uncannily like the one imagined in The Rise of the Meritocracy - a dystopian satire written almost sixty years ago that imagined a modern society much like our own that collapses after an anti-Establishment revolt in 2034.

    That satire was written by Michael Young - a pioneering sociologist as well as a lifelong socialist, author of the 1945 Labour manifesto, creator of the Open University and Which? Magazine and, towards the end of his life, a member of the House of Lords.
    Michael Young's son Toby, a journalist for the Spectator, asks if his father's dark prophesy is correct and whether the Brexit and Trump votes signal the death knell for the popular political vision of a modern meritocracy.
    https://t.co/JdlpqIZikF
    ------------
    The Fall of the Meritocracy Toby Young - zoon van Michael Young, auteur van The Rise of the Meritocracy
    The left loathes the concept of IQ -- especially the claim that it helps to determine socio-economic status, rather than vice versa -- because of a near-religious attachment to the idea that man is a piece of clay that can be moulded into any shape by society

    In 1958, my father, Michael Young, published a short book called The Rise of the Meritocracy, 1870–2023: An Essay on Education and Equality. It purported to be a paper written by a sociologist in 2034 about the transformation of Britain from a feudal society in which people’s social position and level of income were largely determined by the socio-economic status of their parents into a modern Shangri-La in which status is based solely on merit. He invented the word meritocracy to describe this principle for allocating wealth and prestige and the new society it gave rise to.

    The essay begins with the introduction of open examinations for entry into the civil service in the 1870s—hailed as “the beginning of the modern era”—and continues to discuss real events up until the late 1950s, at which point it veers off into fantasy, describing the emergence of a fully-fledged meritocracy in Britain in the second half of the twentieth century. In spite of being semi-fictional, the book is clearly intended to be prophetic—or, rather, a warning.

    Like George Orwell’s Nineteen Eighty-Four (1949), The Rise of the Meritocracy is a dystopian satire that identifies various aspects of the contemporary world and describes a future they might lead to if left unchallenged. Michael was particularly concerned about the introduction of the 11+ by Britain’s wartime coalition government in 1944, an intelligence test that was used to determine which children should go to grammar schools (the top 15 per cent) and which to secondary moderns and technical schools (the remaining 85 per cent). It wasn’t just the sorting of children into sheep and goats at the age of eleven that my father objected to. As a socialist, he disapproved of equality of opportunity on the grounds that it gave the appearance of fairness to the massive inequalities created by capitalism. He feared that the meritocratic principle would help to legitimise the pyramid-like structure of British society.

    In the short term, the book achieved its political aim. It was widely read by Michael’s colleagues in the Labour Party (he ran the party’s research department from 1945 to 1951) and helped persuade his friend Anthony Crosland, who became Labour Education Secretary in 1965, that the 11+ should be phased out and the different types of school created by the 1944 Education Act should be replaced by non-selective, one-size-fits-all comprehensives. Crosland famously declared: “If it’s the last thing I do, I’m going to destroy every f***ing grammar school in England. And Wales and Northern Ireland.” Today, there are only 164 grammar schools in England and sixty-eight in Northern Ireland. There are none in Wales. But even though my father’s book helped to win the battle over selective education, he lost the war.

    The term “meritocracy” has now entered the language, and while its meaning hasn’t changed—it is still used to describe the organising principle Michael identified in his book—it has come to be seen as something good rather than bad. [1] The debate about grammar schools rumbles on in Britain, but their opponents no longer argue that a society in which status is determined by merit is undesirable. Rather, they embrace this principle and claim that a universal comprehensive system will lead to higher levels of social mobility than a system that allows some schools to “cream skim” the most intelligent children at the age of eleven.[2] We are all meritocrats now Not only do pundits and politicians on all sides claim to be meritocrats—and this is true of most developed countries, not just Britain—they also agree that the principle remains stillborn.

    In Britain and America there is a continuing debate about whether the rate of inter-generational social mobility has remained stagnant or declined in the past fifty years, but few think it has increased.[3] The absence of opportunities for socio-economic advancement is now seen as one of the key political problems facing Western democracies, leading to the moral collapse of the indigenous white working class, the alienation of economically unsuccessful migrant groups, and unsustainable levels of welfare dependency. This cluster of issues is the subject of several recent books by prominent political scientists, most notably Our Kids: The American Dream in Crisis (2015) by Robert Putnam.

    Unlike my father, I’m not an egalitarian. As Friedrich Hayek and others have pointed out, the difficulty with end-state equality is that it can only be achieved at too great a human cost. Left to their own devices, some men will inevitably accumulate more wealth than others, whether through ability or luck, and the only way to “correct” this is through the state’s use of coercive power. If the history of the twentieth century teaches us anything, it is that the dream of creating a socialist utopia often leads to the suppression of free speech, the imprisonment of a significant percentage of the population and, in some extreme cases, state-organised mass murder. Having said that, I recognise that a lack of social mobility poses a threat to the sustainability of liberal democracies and, in common with many others, believe the solution lies in improving our education systems.

    There is a consensus among most participants in the debate about education reform that the ideal schools are those that manage to eliminate the attainment gap between the children of the rich and the poor. That is, an education system in which children’s exam results don’t vary according to the neighbourhood they’ve grown up in, the income or education of their parents, or the number of books in the family home. Interestingly, there is a reluctance on the part of many liberal educationalists to accept the corollary of this, which is that attainment in these ideal schools would correspond much more strongly with children’s natural abilities. [4] This is partly because it doesn’t sit well with their egalitarian instincts and partly because they reject the idea that intelligence has a genetic basis. But I’m less troubled by this. I want the clever, hard-working children of those in the bottom half of income distribution to move up, and the less able children of those in the top half to move down. In other words, I think the answer is more meritocracy.

    I approve of the principle for the same reason my father disapproved of it, because it helps to secure people’s consent to the inequalities that are the inevitable consequence of limited government. It does this by (a) allocating wealth and prestige in a way that appears to be fair; and (b) creating opportunities for those born on the wrong side of the tracks, so if you start with very little that doesn’t mean you’ll end up with very little, or that your children will. If you think a free society is preferable to one dominated by the state, and the unequal distribution of wealth is an inevitable consequence of reining in state power, then you should embrace the principle of meritocracy for making limited government sustainable. The challenge posed by behavioural genetics However, there’s a problem here—let’s call it the challenge posed by behavioural genetics—which is that cognitive ability and other characteristics that lead to success, such as conscientiousness, impulse control and a willingness to defer gratification, are between 40 per cent and 80 per cent heritable.[5] I know that many people will be reluctant to accept that, but the evidence from numerous studies of identical twins separated at birth, as well as non-biological siblings raised in the same household, is pretty overwhelming.

    And it’s probable that in the next few years genetic research scientists will

    produce even more evidence that important aspects of people’s personalities—including those that determine whether they succeed or fail—are linked to their genes, with the relevant variants being physically identified.
    The implication is that a society in which status is allocated according to merit isn’t much fairer than one in which it’s inherited—or, rather, it is partly inherited, but via parental DNA rather than tax-efficient trusts. This is an argument against meritocracy made by John Rawls in A Theory of Justice (1971): You’ve done nothing to deserve the talents you’re born with—they’re distributed according to a “natural lottery”—so you don’t deserve what flows from them.[6] It’s worth pausing here to note that Rawls accepts that not all men are born equal, genetically speaking. Some do better out of the “natural lottery” than others and that, in turn, has an impact on their life chances. This is far from universally accepted by liberal commentators and policy-makers, most of whom prefer to think of man as a tabula rasa, forged by society rather than nature. Indeed, this is the thinking behind government programs like Home Start, which aim to transform the life chances of disadvantaged young children by improving their environments. The fact that so much left-wing political thought rests on this assumption is the main reason the Left has reacted with such hostility to all attempts by geneticists and psychologists to link differences in intelligence to genetic differences. Now, Rawls’s argument isn’t a knock-down objection to meritocracy. For one thing, it’s too deterministic. Great wealth doesn’t simply “flow” from an abundance of natural gifts. A considerable amount of effort is also involved, and rewarding that effort does seem fair, even if some people are born with stronger willpower and a greater aptitude for hard work than others. Nevertheless, there’s a “gearing” difficulty—because some people are more gifted than others, the same amount of effort will reap different rewards, depending on their natural endowments.

    There’s another, more fundamental problem with Rawls’s argument, which is that it conflates desert with entitlement. A person may not deserve his or her wealth in a meritocratic society, but that doesn’t mean they’re not entitled to it. That’s a separate question that turns on how it was accumulated. As Robert Nozick points out in Anarchy, State and Utopia (1974), provided a person’s acquisition of wealth hasn’t involved violating anyone else’s rights, they’re entitled to keep it and bequeath it to their children. The standard that Rawls judges meritocracy by is unrealistically high. Throughout history, people’s status has rarely, if ever, been deserved. Even supposing it was possible to reach agreement about how to measure desert, it would require an all-powerful state to ensure that wealth and prestige were distributed according to that metric and, as with end-state equality, we’d end up paying too high a price in terms of liberty.[7] Putting aside the issue about whether a meritocratic society is any fairer than the one we live in at present—or fairer than an aristocratic society—it’s hard to argue that it isn’t more efficient.
    All things being equal, a country’s economy will grow faster, its public services will be run better, its politicians will make smarter decisions, diseases are more likely to be eradicated, if the people at the top possess the most cognitive ability.[8] The ossification problem However, there’s a practical difficulty with meritocracy that I think is harder to deal with than any of the philosophical points made by Rawls, and that is the low probability that meritocracy will produce a continual flow of opportunities over the long term. On the contrary, it may eventually lead to them drying up.
    Suppose we do manage to create the meritocratic education system referred to above. It would produce a good deal of upward and downward social mobility to begin with, but over the long term, as the link between status and merit grows stronger, you’d expect to see less and less inter-generational movement. Why? Because the children of the meritocratic elite would, in all likelihood, inherit the natural gifts enjoyed by their parents. In time, a meritocratic society would become as rigid and class-bound as a feudal society. Let’s call this the ossification problem. This is precisely what happens in the dystopian future described in my father’s book. The sociologist narrator writes: "By 1990 or thereabouts, all adults with IQs of more than 125 belonged to the meritocracy. A high proportion of the children with IQs over 125 were the children of these same adults. The top of today are breeding the top of tomorrow to a greater extent than at any time in the past. The elite is on the way to becoming hereditary; the principles of heredity and merit are coming together. The vital transformation which has taken more than two centuries to accomplish is almost complete. Most people think of this as a wholly theoretical danger that won’t arise until some distant point in the future, if then.
    The conventional wisdom among social commentators in Britain and America is that their societies can’t possibly be meritocratic because of the low levels of social mobility. But a lack of movement between classes is only evidence of this if you assume that natural abilities are distributed more or less randomly across society. What if that’s not true? It could be that two things have been happening in the advanced societies of the West that have been obscured by the intense focus among policy-makers on the impact of environmental factors on children’s life chances. First, our societies could be more meritocratic than they’re generally given credit for; and, second, the “vital transformation” described by my father, whereby the meritocratic elite is becoming a hereditary elite, could already be under way.[9]

    Let’s examine the two parts of this hypothesis in turn. How high is the correlation between IQ and socio-economic status? The view of most liberals is that the correlation between IQ and socio-economic status in the West isn’t very high. “Once you get past some pretty obvious correlations (smart people make better mathematicians), there is a very loose relationship between IQ and life outcomes,” writes the New York Times columnist David Brooks in The Social Animal: The Hidden Sources of Love, Character, and Achievement (2011). Daniel Goleman, the author of Emotional Intelligence: Why It Can Matter More than IQ (1995), thinks that IQ accounts for no more than between 4 and 10 per cent of career success. However, this is at odds with the scientific research. As the social scientist Tarmo Strenze says in the introduction to his 2006 meta-analysis of longitudinal studies on the topic, summing up decades of research: Although it is sometimes claimed in popular press and textbooks that intelligence has no relationship to important real-life outcomes, the scientific research on the topic leaves little doubt that people with higher scores on IQ tests are better educated, hold more prestigious occupations, and earn higher incomes than people with lower scores.[10]

    In The Bell Curve: Intelligence and Class Structure in American Life (1994), Richard J. Herrnstein and Charles Murray argue—pretty convincingly—that the correlation between intelligence and socio-economic status has become stronger in America since the 1950s as access to higher education has become more competitive and the economy has become more knowledge-based, particularly at each end of the IQ distribution curve. They don’t claim that a person’s IQ is the sole determinant of whether they succeed or fail, only that it’s an increasingly important factor. Using a variety of evidence, they show that cognitive ability is a better predictor of achievement in school and occupational status than the standard environmental factors singled out by liberal policy-makers.[11] At the bottom of American society, according to Herrnstein and Murray, is a class of people they describe as “very dull”. Members of this group possess IQs of 80 or below, often struggle to complete high school, and are either unemployed or working in low-paying jobs. They analyse the data thrown up by the National Longitudinal Survey of Labour Market Experience of Youth (NLSY), a study of 12,686 people, 94 per cent of whom were given an intelligence test, and conclude that IQ is a better predictor of low socio-economic status—and the associated problems of poverty, teenage pregnancy, welfare dependency, criminality and drug abuse—than any competing variable, including parental socio-economic status. According to their analysis, someone with an IQ of 130 has a less than 2 per cent chance of living in poverty, whereas someone with an IQ of 70 has a 26 per cent chance. At the pinnacle of American society, by contrast, there is a “cognitive elite”. Typically, members of this group possess IQs of 125 and above, have postgraduate degrees from good universities and belong to a handful of “high-IQ professions”, such as accountants, lawyers, architects, chemists, college teachers, dentists, doctors, engineers, computer scientists, mathematicians, natural scientists, social scientists and senior business executives. According to Herrnstein and Murray: Even as recently as midcentury, America was still a society in which most bright people were scattered throughout the wide range of jobs. As the century draws to a close, a very high proportion of that same group is now concentrated within a few occupations that are highly screened for IQ.[12]
    A British sociologist called Peter Saunders—who, like the fictional sociologist in my father’s book, is a celebrant of meritocracy—echoes many of the findings of The Bell Curve. Saunders argues that in Britain cognitive ability is over twice as important as class origins in influencing class destinations. He bases this, in part, on an analysis of a 1972 study of social mobility carried out by the sociologist John Goldthorpe and his colleagues at Nuffield College, Oxford, which involved a nationally representative sample of 10,000 men.
    The fact that there’s a strong correlation between the socio-economic status of fathers and sons within this cohort doesn’t mean Britain is un-meritocratic, according to Saunders. He shows that if you factor in the men’s IQs, the level of mobility is almost exactly what you’d expect in a perfectly meritocratic society. In Social Mobility Myths (2010), he writes: The social mobility histories of the 10,000 men interviewed for Goldthorpe’s study in 1972 are almost precisely what we would have expected to find had they and their fathers been recruited to their class positions purely on the basis of their intelligence.
    Since Herrnstein and Murray published The Bell Curve, more evidence has emerged that there’s a strong correlation between IQ and socio-economic status in America. Tino Sanandaji, a research fellow at the Research Institute of Industrial Economics, has drilled down into a dataset tracking a representative sample of the US population and discovered that those with IQs above 120 typically earn twice as much as those with average IQs.[13] Christopher F. Chabris, a professor of psychology at Union College, estimates that a random person with above-average intelligence has a two-thirds chance of earning an above-average income, while a random person of below average intelligence has only a one third chance.[14] Many people will recoil from this hypothesis because they’ll read it as a justification of inequality—a form of social Darwinism.[15]

    After all, if our society is on the way to becoming a fully-fledged meritocracy, doesn’t that mean the resulting distribution of wealth and power is justified? The answer is: not when you factor in the heritability of the traits that are linked with socio-economic status. As Rawls points out, no one deserves their natural abilities—and, for that reason, the closer the link between IQ and socio-economic status, the less defensible inequality becomes. I happen to think there are other, pragmatic justifications of inequality—namely, the terrible human cost of trying to bring about end-state equality—but that’s not contingent on this particular hypothesis or the more general claim that many of the differences in people’s personalities are linked to genetic differences. Even if all men were tabulae rasae and they all started out on a level playing field, they would still end up in different places, if only because some would be luckier than others. Any attempt to correct that would inevitably involve unacceptable levels of state coercion.

    The truth is, there’s nothing inherently right-wing—or anti-egalitarian—about the conclusions of Herrnstein, Murray, Saunders and others. If anything, the claim that there’s now a strong link between IQ and status in the advanced societies of the West, seen against the background of behavioural genetics, is an argument for more redistributive taxation, not less. Has the meritocratic elite become a hereditary elite? What about the second part of the hypothesis—that the principles of meritocracy and heredity are coming together? Even if you accept that the developed world is more meritocratic than it’s generally given credit for, it doesn’t follow that “the top of today are breeding the top of tomorrow”, to use my father’s phrase. Is there any evidence that the children of today’s cognitive elite will become the cognitive elite of tomorrow? Yes, according to Herrnstein and Murray.

    Herrnstein first put forward this idea—that the cognitive elite was becoming a hereditary elite—in a 1971 essay for the Atlantic called “IQ”, later expanded into a book called IQ in the Meritocracy (1973). His argument can be summed up in a syllogism: If differences in mental abilities are inherited, and if success requires those abilities, and if earnings and prestige depend on success, then social standing will be based to some extent on inherited differences among people: "Greater wealth, health, freedom, fairness, and educational opportunity are not going to give us the egalitarian society of our philosophical heritage. It will instead give us a society sharply graduated, with ever greater innate separation between the top and the bottom, and ever more uniformity within families as far as inherited abilities are concerned. Naturally, we find this vista appalling, for we have been raised to think of social equality as our goal. The vista reminds us of the world we had hoped to leave behind—aristocracies, privileged classes, unfair advantages and disadvantages of birth …

    By removing arbitrary barriers between classes, society has encouraged the creation of biological barriers. [My emphasis.]" Herrnstein and Murray make the same point in The Bell Curve when discussing falling social mobility: Most people at present are stuck near where their parents were on the income distribution in part because IQ, which has become a major predictor of income, passes on sufficiently from one generation to the next to constrain economic mobility. And Murray returns to this theme in Coming Apart: The State of White America, 1960–2010 (2012). “The reason that upper-middle-class children dominate the population of elite schools,” he writes, “is that the parents of the upper-middle class now produce a disproportionate number of the smartest children.”

    By way of evidence, he points out that 87 per cent of college-bound seniors who scored above 700 in their SATs in 2010 had at least one parent with a college degree, with 56 per cent of them having a parent with a graduate degree. He concludes: “Highly disproportionate numbers of exceptionally able children in the next generation will come from parents in the upper-middle class, and more specifically from parents who are already part of the broad elite.”[16] Why should this be happening, given that IQ, like many other heritable characteristics such as height, regresses to the mean? Herrnstein and Murray think a large part of the explanation is the increasing tendency of people to select their partners according to similar levels of intelligence, thanks to assortative mating or homogamy. This is a well-documented phenomenon whereby humans are more likely to mate with those who have the same characteristics as them, particularly IQ.

    Up until the 1950s, the impact of assortative mating on the stratification of society was kept in check by the limited opportunities for highly intelligent men and women to meet each other. However, as the best universities have become more and more selective, and as women have begun to be admitted in equal numbers, these opportunities have increased. If male and female members of the cognitive elite don’t pair up in college, they pair up afterwards in the high-paying firms and rarefied social environments that they gravitate towards. The result is that those on the far right-hand side of the IQ distribution curve have become much more likely to mate with each other and produce highly intelligent children. Admittedly, not quite as intelligent as their parents, on average, but intelligent enough to make them more likely to gain admittance to this exclusive club than the children of parents who aren’t members of the cognitive elite. Regression to the mean still takes place, but it happens more slowly because both parents are highly intelligent—slowly enough to create an ossification problem.[17]

    Herrnstein and Murray confine their discussion to America, but there’s reason to think the same thing is happening in the UK. David Willetts, the former Conservative universities minister, believes the rise in assortative mating among university graduates helps explain the apparent fall in inter-generational mobility in Britain since the mid-twentieth century. As he puts it in The Pinch: How the Baby Boomers Took Their Children’s Future—and Why They Should Give It Back (2010): If advantage marries advantage then we must not be surprised if social mobility suffers … increasing equality between the sexes has meant increasing inequality between social classes. Feminism has trumped egalitarianism. Can meritocracy survive? Now, don’t misunderstand me.

    However meritocratic most liberal-democracies are, they’re far from being fully-fledged meritocracies. The evidence suggests that at present the correlation between IQ and educational outcomes is weaker for children from disadvantaged backgrounds than for their peers, with environmental factors playing a bigger part.[18] Consequently, if schools become more meritocratic, disadvantaged children with above-average IQs will benefit—and there are still plenty of them who are underachieving at present.[19] There’s also no reason to think social mobility will grind to a halt if the correlation between IQ and socio-economic status ever approaches 100 per cent, even allowing for assortative mating. In Coming Apart, Charles Murray estimates that there will always be 14 per cent of children in the top 5 per cent of the IQ distribution curve who are the offspring of parents with below-average IQs. Admittedly, that’s not much when you consider that the remaining 86 per cent will have parents with above-average IQs, but it’s still sufficient to prevent complete ossification—and many more people on the left-hand side of the curve will produce children with IQs that place them on the right-hand side, even if they’re not in the top 5 per cent.

    So there would still be some upward social mobility in my father’s meritocratic dystopia, albeit not a great deal of bottom-to-top.
    The problem is, it might not be enough. In a post-script to The Rise of the Meritocracy, we learn that the sociologist narrator has been killed in a riot at Peterloo in 2034. In the end, the new social order he describes isn’t sustainable because there’s too little mobility in a mature meritocracy. Those at the bottom of the pyramid don’t simply resent having to eke out a living in menial, low-paying jobs, while the elite live in luxury; they resent being told that they deserve their inferior status. They also dislike the fact that their children have very little chance of rising to the top. The upshot is that they join forces with a dissident element in the ruling class and revolt, overthrowing the meritocratic elite in a bloody coup. Could this happen in the advanced societies of the West?

    Is it fanciful to detect traces of this beginning to happen already in the “Occupy”
    movements, with their rhetoric against “the one per cent” and the popularity of insurgent, left-wing political parties in Greece and Spain? Let’s assume for the sake of argument that it could and it would lead to all the unspeakable horrors that most other egalitarian revolutions have resulted in. What can we do to prevent it? How can this shortcoming of meritocratic societies be corrected without straying too far from the principle of limited government?[20]
    One solution is a guaranteed basic income.

    This was an idea first floated at the beginning of the sixteenth century which is currently gaining some traction in various forms on the Left and Right of American politics. It has the merit of addressing the problem posed by the falling value of unskilled labour, as well as the disappearance of blue-collar jobs caused by increasing mechanisation, not to mention the replacement of some white-collar workers by intelligent machines, which the soothsayers of Silicon Valley tell us is imminent.[21] True, it would probably involve increasing taxes for higher-rate taxpayers, and that’s unlikely to appeal to conservative-minded voters, but perhaps some of them might become more relaxed about redistributive taxation once they realise how closely a person’s success is linked to the hand they’re dealt at birth that they’ve done nothing to deserve. It also has the virtue of replacing the patchwork quilt of means-tested government welfare programs, thereby reducing bureaucracy. A basic income would combine higher taxes with less government, a compromise that some conservatives might be prepared to make. A modified version of it, guaranteeing a basic income to those unable to support themselves, was endorsed by Hayek in Law, Legislation and Liberty (1973): So long as such a uniform minimum income is provided outside the market to all those who, for any reason, are unable to earn in the market an adequate maintenance, this need not lead to a restriction of freedom, or conflict with the Rule of La

    30-09-2017 om 13:27 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:democratisering: afroming handarbeidersklasse
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 30/04-06/05 2018
  • 23/04-29/04 2018
  • 16/04-22/04 2018
  • 09/04-15/04 2018
  • 02/04-08/04 2018
  • 26/03-01/04 2018
  • 19/03-25/03 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 05/03-11/03 2018
  • 26/02-04/03 2018
  • 19/02-25/02 2018
  • 12/02-18/02 2018
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 11/12-17/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 27/11-03/12 2017
  • 20/11-26/11 2017
  • 13/11-19/11 2017
  • 06/11-12/11 2017
  • 30/10-05/11 2017
  • 23/10-29/10 2017
  • 16/10-22/10 2017
  • 09/10-15/10 2017
  • 02/10-08/10 2017
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 11/09-17/09 2017
  • 04/09-10/09 2017
  • 28/08-03/09 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 14/08-20/08 2017
  • 07/08-13/08 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 24/07-30/07 2017
  • 17/07-23/07 2017
  • 10/07-16/07 2017
  • 03/07-09/07 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 19/06-25/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 22/05-28/05 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 01/05-07/05 2017
  • 24/04-30/04 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 10/04-16/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 27/03-02/04 2017
  • 20/03-26/03 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 06/03-12/03 2017
  • 27/02-05/03 2017
  • 20/02-26/02 2017
  • 13/02-19/02 2017
  • 06/02-12/02 2017
  • 30/01-05/02 2017
  • 23/01-29/01 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 09/01-15/01 2017
  • 02/01-08/01 2017
  • 26/12-01/01 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 12/12-18/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 19/09-25/09 2016
  • 12/09-18/09 2016
  • 05/09-11/09 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 22/08-28/08 2016
  • 15/08-21/08 2016
  • 25/07-31/07 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 13/06-19/06 2016
  • 06/06-12/06 2016
  • 30/05-05/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 09/05-15/05 2016
  • 02/05-08/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 18/04-24/04 2016
  • 11/04-17/04 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 14/03-20/03 2016
  • 07/03-13/03 2016
  • 29/02-06/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 14/12-20/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 30/11-06/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 09/11-15/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 19/10-25/10 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 28/09-04/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 07/09-13/09 2015
  • 31/08-06/09 2015
  • 24/08-30/08 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 16/03-22/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 09/02-15/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 19/01-25/01 2015
  • 12/01-18/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 15/09-21/09 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 01/09-07/09 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 04/08-10/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 12/05-18/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 31/03-06/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 17/03-23/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 13/01-19/01 2014
  • 06/01-12/01 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs