|
Egalitaire GOK-obsessie
van sociologen beleidsmakers
leidt tot irreële verwachtingen & tot contraproductief GOK-Steunpunten-beleid
Bijdrage uit
Onderwijskrant nr. 132 van 2005 is nog
steeds heel actueel.
1 GOK-stemmingmakerij &
eigenbelang
1.1 GOK-sprookjes
In de vorige bijdrage stelde Jantine Kriens, projectleider
achterstandenbeleid in Nederland, dat men er afstand genomen heeft van het
ideaalbeeld van de perfecte sociale mobiliteit en van het naïeve geloof in een
grote reserve aan onontgonnen talent. Het nastreven van een proportionele
vertegenwoordiging berust immers op een illusie. Recente studies omtrent het
meritocratisch karakter van het voortgezet onderwijs wezen verder uit dat het
GOK-gehalte van het S.O. vrij hoog is. Men pleit in Nederland voor een
realistisch beleid. Vanuit dit perspectief wordt de gemeenschappelijke
basisvorming in de eerste graad S.O. verminderd, vooral ook omdat de zwakkere
leerlingen hier de dupe van zijn. Zelfs binnen de PVDA beseft men dat de
vroegere ideologische strijd voor de middenschool (gemeenschappelijke lagere
cyclus s.o.) een kater heeft opgeleverd.
Al een kwarteeuw geleden schreef Onderwijskrant dat het
ideaal van de klassenloze participatie zoals dit door veel sociologen e.a.
werd vooropgesteld, totaal utopisch was (Onderwijskrant nr. 9, 1979). Dit was
ook de visie van de progressieve socioloog Michael Young in 'The rise of
meritocracy' (1958). Young stelde in 1958 dat de sterke toename van de sociale
doorstroming op termijn jammer genoeg ook zou leiden tot een intellectuele
afroming van de handarbeidersklasse, tot een stagnatie van de doorstroming en
tot het opnieuw stijgen van de correlatie tussen het scholingsniveau van de
kinderen en dit van hun ouders. Hij ging
er hierbij van uit dat de intellectuele aanleg een belangrijke rol speelt. Het
was volgens hem vooral de maatschappij die moest zorgen voor meer maatschappelijke
gelijkheid via een inkomensherverderling e.d.
De voorbije jaren is de GOK-ideologie in Vlaanderen
merkwaardig genoeg sterk toegenomen zowel bij onderzoekers (b.v. Nicaise) als
bij beleidsmensen en bepaalde politieke partijen. In de Vlaamse
regeringsverklaring (juli 2004) lezen we: "Het onderwijs reproduceert de
sociale ongelijkheid, eerder dan te zorgen voor een betere sociale mobiliteit.
De kloof tussen hoger- en lager opgeleiden wordt scherper. Het wordt een
maatschappelijke breuklijn". Volgens het memorandum van de topambtenaren
wordt 'het onderwijs meer en meer de bepalende factor van de dualisering van de
maatschappij, de voedingsbodem voor het individualisme in de samenleving en
voor de nieuwe maatschappelijke breuklijn" (p. 13 e.v. ).Ook het Steunpunt
GOK sluit zich hier bij aan (zie punt 4). De democratisering zou mislukt zijn;
Nico Hirtt (OVDS) e.a. gewagen van de 'Belgische onderwijsmislukking'. De
GOK-ideologen verwachten nog steeds dat het onderwijs de perfecte sociale
mobiliteit kan realiseren. Hun diagnose luidt: 'de klassenloze participatie is
uitgebleven', het onderwijs versterkt en creëert de sociale discriminatie. Ook
in de recente de beleidsnota (december 2004)
treffen we de GOK-ideologie aan: het GOK-doel luidt nog steeds:
"evenredige participatie van alle bevolkingsgroepen, ook in het hoger
onderwijs" (p. 27).
1.2 Werk voor de eigen winkel
Waarom wijzen bepaalde onderzoekers, het Steunpunt GOK
zo
graag op de zgn. mislukking van de democratisering? Waarom geloven ze zo graag
het GOK-sprookje van de proportionele vertegenwoordiging en het GOR-sprookje
van de 'Gelijke Onderwijsresultaten'? Het gaat hier o.i. om een vorm van
zelfbediening vanuit eigen belangen, vanuit het zoeken en legitimeren van werk
voor de eigen winkel.
Het 'slechte nieuws' van het mislukken van de
democratisering is 'goed nieuws' voor de
verkoopcijfers van de media, maar ook voor de expertisecentra, het
vernieuwingsestablishment, de onderzoekers,
die zichzelf moeten 'verkopen'.
Als het goed gaat met het onderwijs, dan hebben ze minder bestaansrecht. De
schitterende scores van de Vlaamse jongeren in landenvergelijkende studies
bezorgen de velen die moeten leven van 'slecht nieuws' steevast een
nachtmerrie. Op een recente studiedag van het Steunpunt GOK (Aalst, 23.11.04)
werd er veel gelamenteerd over de sociale discriminatie, het zittenblijven e.d.
(zie punt 4). Steunpunt-kopstuk Kris Van den Branden besteedde de voorbije
jaren veel aandacht aan het ontkrachten van de schitterende PISA-resultaten
voor lezen. (zie b.v.:"Leesonderwijs in Vlaanderen: van hoera naar
aha", Vonk jan. 2003). De verlossende taakgerichte revolutie die
NT2-Leuven propageert is er enkel maar nodig als het huidige onderwijs
ondermaats presteert. Op de recente GOK-studiedag deed een NT2-collega dit nog
eens over.
1.3 GOK-ideologie als politiek
schaamlapje
De Nijmeegse prof. W. Ultee stelde onlangs dat de problemen
van de maatschappelijke onderklasse maatschappelijke ingrepen vereisen en niet
opgelost kunnen worden via GOK-maatregelen voor het onderwijs. In 1978 spoorde
Onderwijskrant de politici al aan 'vooral te streven naar het verminderen van
de sociale ongelijkheid op zich: het verkleinen van de inkomens-, status- en
machtsverschillen in onze maatschappij (Onderwijskrant nr. 9). Waarom zijn Vlaamse politici minder begaan
met de maatschappelijke ingrepen? Waarom schuiven ze de verantwoordelijkheid al
te zeer door naar het onderwijs?
Steve Stevaert zei onlangs dat hij zich al lang ergert aan
de sociale selectie op school en dit wordt één van de actiepunten op het ideologische
SP.A-congres (DS, 15.01.05). We geloven dat een aantal politici wel oprecht
begaan zijn met de democratisering van het onderwijs; jammer genoeg merken we
dat ook Vandenbroucke zich in zijn beleidsnota (december 2004) al te vlug laat
misleiden door analyses van Ides Nicaise.
De preoccupatie met de GOK-ideologie fungeert al te vaak als
politiek schaamlapje. Met hun overtrokken GOK-analyse schuiven politici de
maatschappelijke breuklijn vooral in de schoenen van het onderwijs en niet van
het falende beleid. De GOK-retoriek fungeert als een alibi voor het te weinig
onder ogen zien van de echte maatschappelijke noden van die onderklasse. De
voorbije jaren maakten we kennis met een toename van de inkomensverschillen en
van maatschappelijke competitie & individualisering (=de neoliberale idee
van de mens als zelfstandig ondernemer). Tegelijk verminderde de waardering en
verloning van handenarbeid. Nu krijgt het onderwijs de schuld voor de
toegenomen marginalisering en maatschappelijke vervreemding van de onderklasse.
En dan zijn politici verrast dat zo velen een proteststem voor het Vlaams
Belang uitbrengen.
Het welzijn van laaggeschoolden en onmondigen verbeter je
niet via het neoliberale en competitieve model van het stijgen op de
maatschappelijke ladder (de succes-mythe) maar vooral via het stimuleren van
solidariteit en broederlijkheid, via inkomensnivellering, via het scheppen van
werk en het meer waarderen/belonen van de handenarbeid, via meer contact met de
onderklasse, via het bouwen van kleine i.p.v. grote sociale woonwijken,
Het
nastreven van gelijkheid en broederlijkheid bereik je niet via het promoten van
een kansen-spel en van een succes- en
welvaartsobsessie (zie punt 3.2 en 5).
De democratisering van de maatschappij eindigt helaas niet als de jongeren de
school verlaten. Precies het al bereikt hebben van een hoog GOK-gehalte in het
onderwijs leidde bij sommigen wellicht tot enige zelfgenoegzaamheid op
maatschappelijk vlak: we boden scholingskansen aan en dit moet volstaan.
Gouverneur Herman Balthazar betreurt dat ook zijn
SP.A-partij 'weinig aanwezig is in de wereld van zijn oude kiezers en in de
vierde wereld. Verbaal wel, maar niet op het terrein', 'de SP.A- is vooral
bezig met het kweken van nieuwe kiezers', aldus Balthazar (KNACK, 8.10.04). We
vrezen dat SP.A-politici zich straks op hun ideologisch congres weer een beetje
zullen verschuilen achter hun overtrokken kritiek op de sociale discriminatie
in het onderwijs (zie interview met Stevaert in DM, 15.01.05), net zoals een
paar jaar geleden bij de operatie 'Grote Schoonmaak'. Ex-onderwijsminister Van
den Bossche onderschreef graag de SP.A-slogans over de sociale discriminatie in
het onderwijs; maar deze 'poenpakker' eiste onlangs zonder blozen een
miljoenenpremie op bij de verkoop van BIAC; hij 'picanoliseerde' ook de
federale administratie en legitimeerde aldus de toename van de
inkomensverschillen bij de ambtenaren. Balthazar heeft gelijk, minder retoriek
over GOK en meer aanwezigheid op het maatschappelijk terrein, daarmee kan de
SP.A haar oude kiezers weer aanspreken.
2 Realistisch GOK-engagement
2.1 Inleiding
De verdere democratisering van het onderwijs was het
belangrijkste motief voor het oprichten van Onderwijskrant in 1977. De voorbije
27 jaar hebben we hier veel bijdragen aan gewijd en we engageerden ons bij het
uitwerken van een effectieve (achterstands)didactiek. We namen tegelijk afstand
van de overtrokken GOK-ideologie.
In 1979 waarschuwde Onderwijskrant al voor de utopie van de
perfecte sociale mobiliteit, van de gelijke aanleg en van de evenredige
participatie (Onderwijskrant nr. 9, 1979). Naast een opsomming van de vele
maatregelen waarmee we de scholingskansen konden verbeteren), stelde Onderwijskrant
tegelijk dat we geen irrealistische verwachtingen mochten koesteren (zie punt
2.2). Ook onze GOK-bijdragen vertrokken van dit realistisch standpunt. Daarom
besteedden we ook veel aandacht aan het bestrijden van de overtrokken
GOK-ideologie, van de fatalistische theorieën à la Bourdieu en van de vele
stemmingmakerij tegen ons onderwijs.
2.2 Zo sprak Onderwijskrant in 1979
We citeren nu even uit de analyse van Onderwijskrant :
*"Er zijn
voldoende aanduidingen dat naast de milieu-invloed de geringere
schoolresultaten van arbeiderskinderen ook toe te schrijven zijn aan een
gemiddeld genomen lagere intelligentie.
De vrij grote genetische bepaaldheid
van intellectuele capaciteiten binnen een maatschappelijk systeem waarin
sociale mobiliteit in zekere mate mogelijk is, maakt het weinig waarschijnlijk
dat de verschillen tussen sociale klassen enkel aan het milieu zouden te wijten
zijn: de meest intelligente leden uit de onderste lagen krijgen de kans om te
stijgen in de sociale hiërarchie (o.m. via onderwijs), waardoor op het niveau
van de volwassenen er een verschil ontstaat tussen de sociale lagen. Bovendien
trouwen de meeste mensen met iemand van hun eigen sociale laag. Deze vorm van
'assortative mating' heeft voor gevolg dat IQ's van echtgenoten ook dicht bij
elkaar liggen (correlatie rond .50 volgens onderzoek van C. Jencks
e.a.)."
*"Het aldus ontstane onderscheid in intelligentie wordt
doorgegeven aan de kinderen: kinderen van intelligente ouders hebben gemiddeld
genomen een beter erfelijk potentieel dan kinderen van minder intelligente
ouders
."
*"Als het waar is dat niet in elke sociale klasse
evenveel kinderen met een hoge intelligentie zitten, dan moeten we ook het in
onze maatschappij gehanteerde ideaalbeeld van een perfecte sociale mobiliteit
relativeren. Dit ideaal luidt: uit elke sociale klasse moet een gelijke
proportie vertegenwoordigd zijn in elk onderwijs- en beroepsniveau.
Gezien de
kansen voor een stuk erfelijk bepaald zijn, zal dit nooit ten volle
gerealiseerd worden, ook als men er de nodige inspanningen voor doet (wat nu
in 1979 - nog onvoldoende het geval is). Het lijkt dan beter vooral te streven
naar het verminderen van de sociale ongelijkheid op zich: dit is de inkomens-,
status- en machtsverschillen in onze maatschappij verkleinen."
In O.Kr. nr. 122 stelde de socioloog Wout Ultee (Nijmegen):
"Al jaren blijkt uit onderzoek in Nijmegen en elders dat er in Nederland
maar weinig verborgen talent meer voorkomt. Mensen komen ook veelal terecht
waar ze op grond van hun talenten thuishoren." Ultee poneert ook dat de
democratisering tot een stapsgewijze intellectuele afroming van de
handarbeidersklasse leidde en tot de stagnering van de maatschappelijke
doorstroming. Ook uit recent gedragsgenetisch onderzoek blijkt telkens opnieuw
dat de mate van erfelijkheid van een eigenschap als intelligentie aanzienlijk
is.
2.3 Opstelling Onderwijskrant
Voor de redactie van Onderwijskrant was dit realistisch
GOK-standpunt van Heyerick een evidentie. Door onze betrokkenheid bij een
grootscheeps CSPO-onderzoek (19701971) omtrent de doorstroming naar het
secundair onderwijs wisten we ook al dat de sociale achtergronden hierbij
minder meespeelden dan algemeen werd gedacht. De democratisering vanaf de jaren
vijftig heeft o.i. tot een relatief hoog GOK-gehalte geleid. Als kind van de
democratisering beseffen we dat we veel onderwijskansen en degelijk onderwijs
kregen. We hebben ons dan ook nooit aangesloten bij de pessimistische en
ontmoedigende analyses zoals we die aantreffen bij sociologen als Bourdieu, bij
de ideologen van AMADA (PVDA), noch bij de recente analyses van Nico Hirtt en
OVDS (Oproep voor een democratische school) en hun voorstellen voor een
middenschool tot 16 jaar.
Het komt er o.i. op aan de klassieke
democratiseringsmechanismen te (h)erkennen, te vrijwaren en verder te
optimaliseren. Het besef dat het onderwijs tot volksverheffing leidde/leidt,
stimuleerde onze inzet voor de verdere democratisering. We waren de eersten om
te pleiten voor een onderwijsvoorrangsbeleid (Verslag VLO-colloquium, september
1973) en om een dossier van 100 pagina's omtrent zorgverbreding aan de
beleidsmensen voor te leggen (O.Kr., september 1991). We publiceerden een
aantal vakdidactische werken over lezen, rekenen en schrijven waarin de zorg
voor de zwakkere leerlingen centraal staat.
We schreven de voorbije 35 jaar veel bijdragen over de
verdere democratisering en over effectieve GOK-mechanismen. We besteedden veel
energie aan het bestrijden van hervormingen en GOK-voorstellen die nadelig zijn
voor de leerkansen van cognitief en/of sociaal benadeelde kinderen zoals het
sterk individualiseren van het leerproces, het willen afschaffen van de
jaarklas, de evolutie van leerkrachtgestuurd naar leerlinggestuurd onderwijs,
het beeld van de leerling als een zelfstandige ondernemer, enz. De
gezaghebbende socioloog René Boudon drukt het zo uit: "De meest
doeltreffende wijze om te strijden tegen de ongelijkheid van onderwijskansen
bestaat in het opnieuw centraal stellen van de idee dat de school primordiaal
een leer- en instructiefunctie heeft " (Les causes de l'inégalité des
chances, in: R. Boudon e.a., Ecole et société, PUF, 2001).
In de vorige
Onderwijskranten (130 en 131) bekritiseerden we de overtrokken GOK-ideologie in
het regeerakkoord. We bezorgden in de maand november en ook recentelijk een
pakket bijdragen aan minister Vandenbroucke en zijn van plan om hem binnenkort
te interviewen.
3 GOK-ideologie & beleidsnota
3.1 Gelijke potentiële capaciteiten
De grote stemmingmakerij tegen het onderwijs en de
heropflakkering van de GOK-ideologie werden sterk gevoed door het
OESO-voorrapport 'Het educatief bestel in België'. Op basis van totaal
gefantaseerde cijfers over zittenblijven, waterval
concludeerden velen dat ons onderwijs maar
middelmatig was en veel leerlingen discrimineerde. Men sprak van 9 à 10 %
zittenblijvers (i.p.v. 3,4%) in het eerste jaar S.O. en bestempelde de lagere
cyclus S.O. meteen als een kankerplek.
Enkele jaren later
spijsde vooral HIVA-onderzoeker Ides
Nicaise de gelijkheidsideologie en de de 'egaliserings- en nivelleringswoede'.
Nicaise concludeerde verontwaardigd: "De democratisering heeft niet
gewerkt voor de arbeiderskinderen.
Het geloof ontbreekt dat kinderen uit
zwakke milieus mits de nodige menselijke en financiële middelen, dezelfde
potentialiteiten bezitten als alle andere kinderen.
Men heeft steeds opnieuw
(en zonder succes) gepoogd om de kinderen van de lagere milieus in te passen in
een systeem dat ongenaakbaar selectief blijft" ('Onderwijs en sociale
achterstelling' in TORB, 2001, nr. 5-6).. Bij Nicaise en co gaat het minder om
de gelijke onderwijskansen (GOK), maar vooral om de gelijke onderwijsresultaten
(GOR). Ook meritocratie (GOK) wordt door Nicaise en co verworpen, omdat het met
'gelijkheid van onderwijsresultaten' (GOR) niets te maken zou hebben.
De CSB-sociologen (UFSIA) schreven dat de factor
erfelijkheid uitgesloten moest worden, want 'indien de erfelijkheid zou
meespelen, dan zou een 'democratiserings- en voorrangsbeleid veel minder voor
de hand liggen' (CSB-Berichten, december 2001, p. 2). In de jaren zeventig zei
Louis Pauwels al dat een school 'qui prévoit l'égalité des résultats, demeura
le produit pédagogique le plus monstrueux d'une idéologie de nivellement'. De
sociologische onderzoeken naar het 'verborgen talent' à la Nicaise en officiële
GOK-standpunten. zijn nog steeds gebaseerd op de veronderstelling van de
gelijke verdeling van het leerpotentieel en op de verwachting dat het onderwijs
als 'dé grote gelijkmaker' en rechtvaardige kansenverdeler kan functioneren.
Onderwijs is volgens die GOK-ideologie pas democratisch:
als er
geen (cor)relatie meer gevonden wordt tussen het scholingsniveau van de
kinderen en de sociaal-economische status en/of scholingsniveau van de ouders;
als de
prestatieverschillen tussen de leerlingen afnemen;
als er
evenveel kinderen van laagopgeleide ouders het ASO en het hoger onderwijs
volgen;
als er
evenredig veel kinderen uit de maatschappelijke onderklasse hoge functies
bekleden;
In Nederland hebben de meeste sociologen (b.v. ook Jaap
Dronkers) en onderwijskundigen al een tijdje ingezien dat dit ideaalbeeld
totaal utopisch en foutief is. In Vlaanderen echter bloeit de GOK-utopie
weelderiger dan ooit. Dit komt tot uiting in publicaties van Ides Nicaise
(HIVA) en van het Centrum voor Sociaal Beleid (Ufsia) en van het Steunpunt GOK,
in standpunten van topambtenaren, beleidsmensen en ministers, in geschriften
van bepaalde politieke partijen (b.v. SP.A: 'De grote schoonmaak'), in de
Vlaamse regeringverklaring,
. De kwakkel van de 'Belgische schoolmislukking'
werd duchtig doorverteld en aangedikt.
3.1 GOK-ideologie en egalitaire obsessie
De GOK-ideologen
creëerden aldus een nieuwe succes-obsessie: 'schoolsucces=levenssucces'. Succes
en geluk in het leven worden sterk afhankelijk van 'schoolse prestaties' en
hoge diploma's. GOK als kansen op succes houdt in dat succes enkel voor de
kanshebbers is weggelegd. De gelijkheidsideologie wekt ten onrechte de indruk
dat de mensen van nature 'gelijk zijn' of in elk geval op het einde van de
schooltijd gelijk moeten zijn. Hiermee verdoezelt men dat de ongelijke mensen
vooral geroepen zijn tot broederlijkheid, solidariteit en gelijkwaardigheid. De
idee van gelijke rechten is hierop gebaseerd, en niet op de idee van 'gelijke
kansen' in onderwijs en maatschappij.. Men creëert tegelijk de mythe van de
almacht van de school die de leerkrachten en de school onder zware druk zet.
3.3 GOK-ideologie in Beleidsnota Vandenbroucke
De beleidsnota (december 2004) klinkt inzake GOK iets
genuanceerder dan het regeerakkoord (juli 2004) en dan b.v. het standpunt van
het Steunpunt GOK (zie punt 4), maar ze vertrekt ook van de typische
GOK-ideologie en succes-obsessie. Alleen al de titel van de beleidsnota
'Vandaag kampioen in wiskunde, morgen ook in gelijke kansen'; wekt de indruk
dat Vlaanderen inzake GOK sterk onderpresteert en dat we een totaal andere weg
opmoeten. De GOK-idelogie komt duidelijk tot uiting in stellingen als:
"De
hogere deelname aan het onderwijs ging niet gepaard met een doorgedreven
democratisering van het onderwijs" (p. 18)
"De
processen waarlangs kennis en vaardigheden in de maatschappij verdeeld worden,
vormen steeds meer de basis van de maatschappelijke ongelijkheid, die op haar
beurt de slagkracht van de samenleving bepaalt" (p. 18).
"In
Vlaanderen heeft de SES een grotere invloed dan gemiddeld in de
OESO-landen"
"Meer en meer wordt het onderwijs zelf de bepalende factor voor de
dualisering van de maatschappij'" (p. 20).
Paragraaf 3.2 over 'talentontwikkeling' start met het
compliment 'de meeste scholen zijn voortdurend in de weer om de mogelijkheden
van leerlingen verder te ontplooien', maar hierop volgt onmiddellijk de
stelling dat ze daarmee inzake GOK nog niet veel bereikten. Vanuit het utopisch
ideaal van de gelijke onderwijsresultaten lezen we dan: "Kinderen die met
ongelijke kansen in het onderwijs starten, moeten met gelijke kansen naar het
volwassen leven toe uitstromen. Het streven naar gelijke uitkomsten vormt de
rode draad doorheen de vier speerpuntacties i.v.m. GOK."
Volgens Luc Huyse luidt de kernboodschap in de beleidsnota
'dat de gebrekkige opleiding onvermijdelijk tot achterstelling leidt en dat dit
dé kern is van de sociale kwestie'. Laaggeschoolden belanden in de onderklasse
en dragen volgens Vandenbroucke weinig bij tot 'het garanderen van de welvaart'
(Kansen door soepelheid en overleg, DS, 14.01.05). SERV-voorzitter Robert
Voorhamme stelde al op het OESO-symposium van 1992 dat de 'sociale uitsluiting
in ons onderwijs' een echte schande was en een sterke bedreiging betekende voor
onze economische concurrentiekracht en onze sociale zekerheid.
De 'succes- en welvaartsobsessie' komt hier weer tot uiting:
levenssucces hangt blijkbaar af van schoolsucces; zonder voldoende diploma's
beland je 'onvermijdelijk' in de onderklasse en ben je maatschappelijk minder
nuttig en succesrijk. Het komt er op aan zo hoog mogelijk opgeleid te zijn, pas
dan zal je meekunnen in de wedren van onze kennismaatschappij. We moeten de
talentenjacht winnen, want onze welvaart staat op het spel. Het toekomstbeeld
voor laagbegaafden of voor leerlingen die omwille van de omstandigheden
gespeend bleven van schoolsucces, ziet er bijzonder somber uit. Vanuit die
obsessie rond schoolsucces zullen we ook allochtone en autochtone ouders en
jongeren die minder verwachten van het onderwijs, moeten dwingen om de succes-
en welvaartsobsessie over te nemen. Ook het sprookje van het onderwijs als de
grote gelijkmaker duikt weer op; de kern van de sociale kwestie en dualisering
situeert zich op het niveau van het onderwijs.
De hoge correlatie met de geschooldheid van de ouders wijst
volgens Vandenbroucke en co een laag
GOK-gehalte (p. 18). Wij en veel onderzoekers gaan er vanuit dat die hoge
correlatie grotendeels het hoge GOK-gehalte weerspiegelt en dat bij verdere
democratisering die correlatie nog zal toenemen. We betreuren dat de
beleidsnota het hoge(re) GOK-gehalte van ons onderwijs niet onderkent.
De Vlaamse PISA-verantwoordelijke Luc Vandepoele stelt dat
uit PISA-2000 en PISA 2003 blijkt dat ook de zwakste Vlaamse leerlingen en de leerlingen
met een lage SES beter scoren dan in bijna alle andere landen; hij laat
tegelijk doorschijnen dat beleidsmensen, bepaalde kwaliteitskranten,
die
boodschap niet willen accepteren. Ook Vandenbroucke beweert dat het Vlaamse
GOK-gehalte kleiner is dan in een gemiddeld OESO-land.
Minister Vandenbroucke verspreidt ook het sprookje dat
'landen als Finland en Canada er wel in slagen om vrijwel iedereen op een hoog
kwaliteitsniveau te brengen' (DS,14.01.05). In Finland presteren de 5% zwakste
leerlingen ietsje beter in het PISA-onderzoek, maar dit komt volgens de Vlaamse
onderzoekers en volgens de Finse onderwijskundige Thelma von Freymann vooral
omdat Finland minder te maken heeft met allochtone leerlingen van
laaggeschoolde ouders, omdat de leescultuur thuis als gevolg van het klimaat
e.d. er groter is en omdat Vlaanderen meer BUSO-kinderen betrok in het
onderzoek. Freymann ontkracht ook het sprookje van het broederlijk optrekken
van alle Finse leerlingen tot de leeftijd van 16 jaar (zie punt 5.3). Wat de
beleidsnota niet vermeld is dat bij de toppers Finland en Vlaanderen het
aandeel van de klassikale instructie opvallend groter is dan in de minder
presterende landen.
De beleidsnota
suggereert dus dat het onderwijs er tot nu toe enkel in slaagde de talenten van
de leerlingen uit de betere sociale milieus te ontplooien. Waardering ontbreekt
voor de grote realisaties inzake de scholingskansen van sociaal- en/of
cognitief- benadeelde leerlingen, voor het redelijk hoge GOK-gehalte, voor het
feit dat onze zwakkere leerlingen volgens de landenvergelijkende studies beter
presteren dan in de meeste landen en minder leerachterstand oplopen. De
problematiek van de allochtone leerlingen wordt ook te weinig genuanceerd
benaderd; de beleidsnota wekt aldus de indruk dat de allochtone leerlingen
extra sterk gediscrimineerd worden en duwt die leerlingen en hun ouders te
eenzijdig in de slachtoffersrol. Een diepgaande analyse van de
achtergrondskenmerken die schoolsucces bemoeilijken ontbreekt.
Socioloog Luc Huyse bejubelt in twee recente opiniebijdragen
de heropbloei van de GOK-ideologie en GOK-obsessie (De nieuwste zoektocht naar
talent' DS, 10.01.05; 'Sociale gelijkheid in het onderwijs: een blijver'
DM, 15.01.04). Huyse prijst de GOK-ambities en talentenjacht van minister Vandenbroucke en van de
'KBS-commissie 'Accent op talent'; ze gelijken volgens hem op de verheven
democratiseringsidealen 'van de jaren vijftig en zestig': het aanboren van de
grote reserve aan verborgen talent, het onderwijs als dé motor van de
maatschappelijke gelijkheid. Hij hoopt dat Vandenbroucke de 'Grote
GOK-roerganger' zal worden (DS, o.c.) en opnieuw het Grote GOK-verhaal tot
leven zal wekken. Ook Huyse betwijfelt of de vroegere democratiseringsgolf veel
heeft uitgehaald. In de traditie van Bourdieu bestempelt hij de school met haar
monoculturele inhoud en haar competitiegeest als 'kindzwak' (DM, o.c.). De
socioloog toont weinig waardering voor het gerealiseerde GOK-gehalte, maar
overschat tegelijk de mogelijkheden van het onderwijs. Hij beseft ook al te
weinig dat de vroegere GOK-idealen van de socioloog Van Heek (1968) al in die
tijd overtrokken waren, dat precies als gevolg van de democratisering de
'verborgen talenten' sterk verminderd zijn, dat de traditionele sociologische
onderzoeksmethodiek gebaseerd op het nagaan van de klassenloze participatie
totaal ontoereikend is en tot foute conclusies leidt.
4 'Steunpunt GOK' als verlosser
4.1 GOK-ideologie & miskenning
GOK-gehalte
Op een recente
studiedag van het 'Steunpunt GOK' (Aalst, 23 november 2004) werden we opnieuw
geconfronteerd met de romantische utopie van de perfecte sociale mobiliteit en
met de GOK-ideologie. Op die studiedag en in de Steunpunt-brochure 'Onderwijs
voor kwetsbare leerlingen in Vlaanderen' misken(d)(n)en F. Laevers (CEGO), Kris
Van den Branden (NT2-Leuven) en Marc Verlot (ICO-Gent) het relatief hoge
GOK-gehalte van het Vlaamse onderwijs en de (relatief) hoge kwaliteit zoals die
tot uiting komt in de landenvergelijkende studies.
Ze omschrijven hun GOK-ideologie zo:
"Het
Steunpunt GOK gaat ervan uit dat het leerpotentieel (aanleg) en de bereidheid
tot leerinspanningen gelijk verdeeld zijn over de verschillende lagen in de
bevolking
. (p. 34)
Aangezien
kinderen met een bepaalde socio-economische afkomst en kinderen van een andere
etnische afkomst, slechter presteren, kunnen we dus spreken van systematische
kansenongelijkheid. De Sociaal-Economische Status (SES) is dus een variabele
die systematisch voor verschillen in onderwijssucces zorgt" (p. 35)
Als
leervermogen, talent, en natuurlijke aanleg gelijk verdeeld zijn over de
sociale klassen bij de geboorte van de kinderen, dan zijn ze dit niet meer bij
de uitstroom van kinderen uit het leerplichtonderwijs" (p. 36)
De
ultieme ambitie van een school die gelijke onderwijskansen wil scheppen is dat
het effect van SES doorheen de schoolloopbaan van de leerlingen gaandeweg
verkleint, en uiteindelijk verdwijnt."
Volgens deze GOK-ideologie hebben de leerkrachten tot nut
toe weinig bereikt inzake GOK. En aangezien de correlatie tussen het
scholingsniveau van de kinderen en hun ouders na een forse afname in de jaren
vijftig tot tachtig, op een bepaald moment terug aan het stijgen gegaan is, zou
men vanuit die ideologie kunnen besluiten dat we er de voorbije jaren flink op
achteruit gegaan zijn, ook op het niveau van het basisonderwijs. Dit laatste
zou dan natuurlijk niet pleiten voor de effectiviteit van het sterk
gesubsidieerde Steunpunt GOK dat in zijn GOK-brochure tegelijk uitpakt met de
eigen GOK-verdiensten. We hebben ons op die dag overigens mateloos geërgerd aan
het feit dat er enkel ruimte was voor zelf-bewieroking.
4.2 Verlossing uit ellende
In een namiddagsessie over taalonderwijs probeerde Nora
Bogaert (medewerkster van Steunpunt NT2-Leuven van Kris Van den Branden) ons
opnieuw te overtuigen van de lamentabele toestand van het taalonderwijs en
dit niettegenstaande uit landenvergelijkende studies (PISA 2000 en PISA 2003)
telkens blijkt dat we na Finland het best scorende land zijn. Het wondermiddel
om deze ellende weg te werken is het taakgericht taalonderwijs à la NT2-Leuven.
Dit expertisecentrum vertelt er niet bij dat zijn taalmethode 'Toren van
Babbel' een complete flop werd niettegenstaande de vele subsidies.
Ook Ferre Laevers had het in het verleden telkens over ons
falende onderwijs dat de leerlingen enkel trucjes aanleert en een
kadaverdiscipline oplegt, ook nog op het moment dat uit TIMSS'95 bleek dat onze
leerlingen uitstekend scoorden. In een recente studie van Steunpunt ICO-Gent
hing ook onderzoekster Kaat Delrue een karikatuur op van de situatie in het
TSO/BSO en in het ASO ('Zure druiven, zoete krenten'). De expertisecentra
legitimeren zich door het ophangen van een karikatuur van het bestaande
onderwijs.
De drie zgn. expertisecentra zijn in de eerste plaats begaan
met hun eigen belangen; ze moeten de indruk wekken dat ze er nodig zijn om te
zorgen voor de verlossing uit de ellende. Ze zijn dan zelfs geneigd de sterke
kanten van ons onderwijs en belangrijke GOK-mechanismen (b.v.
leerkrachtgestuurd leerproces) als knelpunten voor te stellen, om vervolgens
uit te pakken met alternatieve tovermiddelen die o.i. vaak een averechts
effect sorteren. Men zou o.i. de 75 miljoen B.Fr. die het Steunpunt jaarlijks
krijgt, op een veel betere manier kunnen besteden. Het laten monopoliseren van
de begeleiding van de zorgverbreding is een verkeerde optie.
Op de studiedag van het Steunpunt Gok waren veel
beleidsmensen aanwezig, met inbegrip van minister Vandenbroucke en enkele
kabinetsmedewerkers. Niemand van hen reageerde op de voorgestelde GOK-ideologie
en op de gedebiteerde kwakkels over 'Vlaanderen als wereldkampioen
zittenblijven' e.d. Zelf kregen we achteraf maar 2 minuten de tijd om een en
ander te weerleggen; hierbij konden we niet op de steun rekenen van aanwezige
beleidsmedewerkers.
5 Miskenning GOK-hefbomen &
nefast beleid
5.1 Miskenning GOK-hefbomen
Als vertrekpunt voor
verdere democratisering en zorgverbreding, werken de miskenning van het
relatief hoog GOK-gehalte van ons onderwijs en het nastreven van een GOK-utopie
eerder verlammend en contraproductief. Waarom zouden we ons nog inspannen als
we de voorbije 50 jaar zo weinig bereikten en als de sociale mobiliteit er de
voorbije jaren zelfs op achteruit ging? Als het onderwijs zo weinig bereikt
heeft, dan kunnen we hier enkel uit besluiten dat het onderwijs machteloos is
en dat het vooral mank loopt in het huiselijk milieu dat de kinderen te weinig
ondersteunt. De GOK-ideologie berust op een gevaarlijke illusie die
uiteindelijk een contraproductieve uitwerking heeft ten aanzien van het
GOK-beleid.
Ook de beleidsnota 2004-2009 erkent te weinig het hoge
GOK-gehalte en maakt geen inventaris op van de GOK-hefbomen die
verantwoordelijk waren/zijn voor de grote democratisering (vanaf 1950) en voor
de grote 'volksverheffing', voor de hogere competenties van onze zwakkere
leerlingen en voor de ronduit schitterende resultaten van de sterke leerlingen.
We weten dus ook niet welke effectieve GOK-aanpakken we moeten veilig stellen
en welke we in de toekomst verder moeten optimaliseren. De beleidsnota wekt al
te vlug de indruk dat we inzake GOK vooral nieuwe richtingen uitmoeten en dit
was ook het geval tijdens het beleid van minister Vanderpoorten.
Samen met de bekende socioloog René Boudon (o.c.) zijn we
ervan overtuigd dat veel hervormingen het GOK-gehalte van het onderwijs
aantasten of ineffectief zijn. Volgens Boudon hebben heel wat hervormingen de
leeropdracht van de school aangetast en kregen hierdoor vooral de benadeelde
kinderen minder leerkansen (zie punt 5.2). Samen met Boudon geloven we ook dat
het wegwerken van de schotten tussen de onderwijsvormen S.O. de onderwijskansen
en motivatie van vooral de zwakkere leerlingen zal aantasten i.p.v. bevorderen
(zie punt 5.3).
5.2 Miskenning effectieve
(achterstands)didactiek
De belangrijke instructietaak van de leerkracht en het
jaarklassensysteem zijn twee belangrijke GOK-hefbomen. CEGO-Leuven, het
Steunpunt Gok, de overheidspublicaties
pleiten echter voortdurend voor
leerlinggericht onderwijs en voor het afschaffen van het jaarklassensysteem.
Ferre Laevers stelde vanaf 1976 dat enkel een radicale ommekeer richting vrij
initiatief, zelfsturing, ontscholing en ontsystematisering soelaas kon
brengen.
Als oplossing nummer
1 pakt het Steunpunt GOK anno 2004 nog steeds uit met de typische EGO-slogan
'de leerder centraal' (p. 36). Volgens Laevers moesten we bij leerachterstand
zelfs niet aan zorgverbreding doen als het kind voldoende betrokken blijkt en wordt
een kind evenzeer leesrijp door te spelen in de poppenhoek. In het Nederlandse
Minderhedenrapport 2002 is echter de centrale conclusie dat precies
leerlingvolgende aanpakken à la Laevers haaks staan op een effectieve
achterstandsdidactiek. We lezen: "Uit een veelheid van onderzoek blijkt
dat de leerlinggerichte open benadering een averechtse uitwerking heeft, vooral
voor probleemleerlingen. Zwakkere leerlingen zijn het meest gebaat met een
grote leerkrachtgestuurde aanpak, zelfs in het kleuteronderwijs". Hoe meer
de leerling zelf verantwoordelijk wordt gesteld voor zijn eigen leerproces, hoe
meer zijn sociale achtergrond zal meespelen.
Ook de taalaanpak van NT2-Leuven is o.i. te weinig
activerend en stimulerend. NT2-Leuven besteedt verder weinig aandacht aan het
aanvankelijk en technisch lezen dat o.i. wél al in de kleuterschool een
belangrijke aanzet moet krijgen (cf. Leerlijn Tussendoelen beginnende
geletterdheid, Expertisecentrum Nederlands, Nederland). De aanpak van het
aanvankelijk lezen volgens de whole-language-visie (à la NT2-Leuven) zou
overigens heel wat leesproblemen veroorzaken. Weinigen geloven overigens in de
Leuvense aanpak van het spellingsonderwijs.
In het Nederlandse Minderhedenrapport 2001 lezen we verder:
"De positieve effecten van effectief achterstandsonderwijs zijn bekend
maar het valt niet mee op te boksen tegen de dominante ideologie van het
leerlinggericht onderwijs." De constructivistische zelfsturing staat haaks
op een effectieve achterstandsdidactiek; hierdoor werden al de onderwijskansen
van de zwakkere leerlingen aangetast. Gelukkig hecht(t)en Vlaamse leerkrachten
en ouders veel belang aan de instructie en aan het behoud van het
jaarklassensysteem; dit verklaart ook onze (relatief) goede resultaten.
5.3 Middenschoolutopie & heterogene
klassen
In de vorige bijdrage toonden we aan dat ons secundair
onderwijs al een vrij hoog GOK-gehalte heeft. Het zomaar verlengen van de
heterogene aanpak van het basisonderwijs zou o.i. de talentontplooiing van
zowel de zwakkere als de sterkere leerlingen aantasten i.p.v. stimuleren. Dit
is ook de reden waarom men in Nederland de gemeenschappelijke basisvorming zal
verminderen; aldus zullen 12-jarigen nu niet langer meer naar Vlaanderen moeten
komen om meer technische praktijkvakken te kunnen volgen. Het wegwerken van de
schotten tussen de onderwijsvormen in het S.O. lijkt één van de belangrijkste
prioriteiten binnen het huidige GOK-debat, binnen het project 'Accent op
talent' en binnen de beleidsnota die een 'proeftuinen-project' à la 'Accent op
talent' wil opzetten.
In Frankrijk publiceerde de grote oudervereniging van de
publieke scholen PEEP op 3.03.04 een standpunt tegen het nastreven van
heterogene klassen (Audition de la PEEP, commission Thélot, zie Internet). Het
belangrijkste argument luidt: "Une trop grande différence de niveau
démotive les bons élèves et démoralise ceux qui sont en situation
d'échec". In de scholen probeert men volgens de ouderconfederatie toch op
alle manieren te ontsnappen aan de vooropgestelde heterogeniteit en ook de
leerkrachten zijn de eerste die voor hun eigen kinderen pogingen ondernemen om
hieraan te ontsnappen. Ook in een enquête bij leerkrachten bleek dat de
overgrote meerderheid niet geloofde in het gezamenlijk optrekken. In haar
onderzoek 'Teaching Diverse Learners: a Practice-Based Perspective' stelde Jacquelien Bulterman-Bos (V.U. A'dam)
vast dat zowel de ondervraagde leerkrachten als leerlingen negatieve ervaringen
hebben met sterk heterogene klassen in de eerste graad S.O. (zie volgende
Onderwijskrant).
Duitse studies wijzen uit dat cognitief en/of sociaal
benadeelde leerlingen zwakker presteren in de 'Integrierte Gesamtschule' dan in
categoriale scholen. De sociaal bewogen Gabriel Langouet schreef een boek over
experimenten met radicale vormen van 'collège unique' in Frankrijk; hij moest
toegeven dat deze scholen 'contribuaient à agrandir les écarts entre élèves' :
"de sociaal benadeelde jongens maakten weinig vooruitgang en de meisjes
gingen er nog op achteruit" (Suffit-il d'innover? , Paris PUF, 1985). Veel
hervormingen en GOK-maatregelen sorteerden volgens Boudon (o.c.) een averechts
effect omdat ze de basisgrammatica van degelijk onderwijs aantastten; hij
verwijst o.a. naar de schade die is aangebracht door het invloedrijke Franse
beleidsrapport Gros-Bourdieu van 1989.
In Vlaanderen werken we langer met heterogene klasgroepen
dan in de meeste landen tot en met het zesde leerjaar lager onderwijs; in
Duitsland slechts tot het 4de leerjaar, in Engeland en Frankrijk slechts tot
het 5de leerjaar. Deze aanpak levert meer voordelen op voor de zwakkere
leerlingen dan nadelen voor de excellente leerlingen. De negatieve invloed van
een klassamenstelling met meer laagpresterende kinderen is volgens een aantal
studies van Peetsma e.a. wel kleiner dan algemeen gedacht wordt; verder bleken
klassen met vooral allochtone leerlingen zelfs meer vooruitgang op te leveren
in rekenprestaties. Het besluit van de onderzoekers luidt: "Uit deze
onderzoeksresultaten dringt zich geen behoefte op aan een specifiek
spreidingsbeleid voor laagpresterende leerlingen, naast de gebruikelijke extra
ondersteuning of specialisatie van het onderwijs" (T. Peetsma e.a., Kan
een eenzijdige klassamenstelling de ontwikkeling van leerlingen afremmen? Ped.
Studiën, 2003, 80, p. 339-357).
Naar schatting zijn 95 % van de leerkrachten en ouders ervan
overtuigd dat het langer werken met zo'n heterogene groepen in het S.O. voor
bijna alle leerlingen nadelig is, omwille van de grote verschillen in
capaciteiten, belangstelling en toekomstig beroep. We hebben aanvankelijk enig
heil verwacht van de invoering van het VSO die door professor C. De Keyser zo
sterk bepleit werd. Toen we merkten dat het Vlaamse VSO, de Engelse
'comprehensive school', de Duitse 'Gesamtschule' en het Franse 'collège unique'
hun comprehensieve beloftes niet inlosten, hebben we ook onze vroegere
opvattingen omtrent deze thematiek bijgesteld. We begrepen ook beter waarom de
meeste VSO-scholen enkel met gematigd heterogene klassen wilden werken en
waarom er een B-klas was. In 1989 werd het VSO teruggeschroefd omdat het
volgens de meeste leerkrachten en ouders te radicaal was en omdat het te duur
was. Het wegwerken van de schotten tussen de onderwijsvormen, de invoering van
VSO tot de derde macht, is echter opnieuw een belangrijke beleidsprioriteit.
5.4 Finland en middenschoolsprookje van STAM
Minister Vandenbroucke stelt dat 'landen als Finland en
Canada er wel in slagen om vrijwel iedereen op een hoog kwaliteitsniveau te
brengen' (DS, 14.01.05) en dat dit ook zijn doelstelling is. Op de studiedag
van het Steunpunt GOK (23.11.05) fantaseerde Ludo Decaluwé,
STAM-voorzitter, dat Vlaanderen
wereldkampioen zittenblijven; nergens zitten meer 15-jarigen op leeftijd dan
bij ons. Volgens Decaluwé zijn in de autonome middenscholen alle GOK-problemen
opgelost.
De Finse onderwijskundige Thelma von Freymann schrijft
echter dat de voorstanders van de radicale middenschool (de Integrierte
Gesamtschule) de goede PISA-score van Finland misbruiken door een verkeerde
voorstelling van het Finse onderwijs op te hangen. Zij wekken ten onrechte de
indruk dat hun comprehensieve onderwijsvisie daar gepratikeerd wordt en dat de
leerlingen er tot de leeftijd van 16 jaar gemeenschappelijk optrekken (Zur
Binnenstruktur des finischen Schulwesens, in: Freiheit der Wissenschaft, juni
2002 (ook op Internet). Nico Hirtt meent ook met cijfers en onderzoek te kunnen
aantonen dat het onderwijs in de Scandinavische landen veel minder democratisch
is dan veelal wordt voorgesteld (Ongelijkheid op school, Democratische School,
maart 2002).
De Finse Freymann stelt dat in Finland bepaalde scholen meer
op een Duits gymnasium (ASO) lijken en andere eerder op een Duitse Hauptschule
(TSO). Ze schrijft verder: "Die weitverbreitete Vorstellung, das finische
Schüle mit hilfe binnendifferenzierender Unterrichtsmethoden in sich
ausgesprochen heterogene Klassen bedienen, ist also falsch." We vernemen
nog dat zelfs in de Finse basisschool de groepen niet totaal heterogeen zijn,
aangezien de leerlingen vanaf de tweede graad er moeten kiezen voor een leren
van moeilijke tweede taal (Russisch) of voor gemakkelijke tweede taal; zo kan
men spreken van verkapte niveaugroepering.
Th. Von Freymann voegt er ook nog aan toe dat er in het
basisonderwijs overwegend klassiek gewerkt wordt met klassikale instructie en
jaarklassen, gecombineerd met een uitgewerkt systeem van zorgverbreding (1
extra gespecialiseerde leerkracht per groep van 50 leerlingen). Naast de grote
investering in zorgverbreding, is volgens haar ook de kleinschaligheid een
belangrijke troef voor Finland. Door de lokale en klimatologische
omstandigheden is er in Finland ook een grotere leescultuur dan elders en dit
verklaart mede het hoge leesniveau.
Finland kent verder ook veel minder allochtone leerlingen
uit laaggeschoolde milieus. Het vergelijken van de uitslagen van Finse
allochtone leerlingen (vaak afkomstig uit Scandinavische landen) en Vlaamse
allochtone leerlingen (vaak afkomstig uit Turkije of Marokko) is dus zinloos.
Allochtone leerlingen die het Nederlands onvoldoende beheersen scoren ook voor
de PISA-opgaven wiskunde onder hun niveau omdat ze de lange tekstopgaven veel
minder goed begrijpen. In PISA-2000 bleek dat Luxemburgse leerlingen met Duits
als moedertaal ook zwak scoorden omdat de opgaven enkel in het Frans gepresenteerd
werden. In PISA-2003 konden deze leerlingen Duitstalige opgaven kiezen en ze
scoorden dan ook beter, zowel voor lezen als voor wiskunde.
5.5 Ondoordachte maatregelen
Nog een paar recente voorbeelden van beleidsmaatregelen die
een averechts GOK-effect sorteren of die uit de lucht gegrepen zijn:
*De recente denkpiste van Vandenbroucke om de inschrijving
van 'witte leerlingen' te mogen weigeren lijkt ons ook niet haalbaar en niet
wenselijk.
*Het bouwen van grote sociale wijken, leidde tot een te
grote concentratie van probleemleerlingen.
*Velen voorspelden dat het absoluut inschrijvingsrecht de
witte scholen witter zou maken en de zwarte nog zwarter. Ook prof. Paul Mahieu
geeft nu toe dat het gelijkekansendecreet een desintegrerend effect sorteert
(Gelijke kansen volstaan niet, Streven, december 2004).
*Steve Stevaert interpreteert 'de beelden van ouders in
tentjes voor de deur van de school van hun keuze' (veelal een Freinetschool!)
als een uiting van sociale selectie - waaraan hij zich al lang ergert (DS,
15.01.05). Maar precies de beleidsmensen de SP.A -onderwijsschepenen van Gent
en Antwerpen op kop, de ARGO
steunden het oprichten van (elitaire)
alternatieve scholen. Stevaert en de SP.A -schepenen zijn nu verrast dat weinig
of geen kinderen van de plaatselijke gemeenschap en geen arbeiderskinderen en
allochtonen die scholen bevolken. Onderwijsschepen Coddens (Gent) zei onlangs
dat hij hieraan iets wil doen. Coddens zal er echter nooit in slagen om
'gewone' kinderen naar die scholen te lokken, en zeker niet via het oprichten
van nieuwe elitaire scholen.
*Het verlengen van de universitaire studies door het
invoeren van een vijfde jaar en door de invoering van allerhande
'flexibilisering' zal nefaste gevolgen hebben voor studenten uit minder gegoede
milieus.
*De KBS-commissie stelt voor om het leerproces om te turnen
'van doen naar denken'; de volksverheffing staat niet langer centraal en de
benadeelde leerlingen zijn hier het meest de dupe van.
*Nicaise stelde onlangs dat elke leerling het recht heeft
ASO, universiteit
te volgen (Visie, 24.10.03).
6 GOK-hefbomen: erkennen en
optimaliseren
We doen dus afstand van de irreële verwachtingen van de
GOK-ideologen. We accepteren ook de stelling dat er niet in elke sociale klasse
evenveel kinderen met een hoge intelligentie zitten en dat de
handarbeiderklasse in de loop van de voorbije vijftig jaar jammer genoeg
intellectueel werd afgeroomd mede als gevolg van de sterke democratisering en
doorstromingskansen. Vanuit dit realistisch standpunt ondersteund door het
wetenschappelijk onderzoek en door het gezond verstand kan het Vlaamse
onderwijs inzake GOK o.i. een vrij positieve balans voorleggen, positiever dan
in de meeste landen (zie landenvergelijkende studies). Deze positieve balans
stimuleert ons om verder werken aan de optimalisering van de democratisering en
van de zorgverbreding en oriënteert onze aangrijpingspunten.
De GOK-ideologen erkennen de vele verdiensten van het
verleden niet en proberen tevens de goede resultaten in landenvergelijkende
studies te minimaliseren en om te draaien. Als we goed presteerden in het
TIMSS-onderzoek van '95 en '97 stelden zelfs Jan Van Damme en Marie-Christine
Opdenacker dat we in Vlaanderen minder belang hechtten aan probleemoplossend
denken (Gelijke kansen in secundaire scholen?, Impuls, september 2004, p. 64).
Uit het recente PISA-onderzoek (2003) blijkt echter dat de Vlaamse leerlingen
schitterend presteren voor de proef wiskunde die vooral het probleemoplossend
vermogen toetst en voor de afzonderlijke toets 'probleemoplossend leren'.
Gok-ideologen maken geen inventaris op van de maatregelen
die de voorbije decennia gezorgd hebben voor de grote sprong voorwaarts inzake
democratisering. Het zijn die deugdelijke GOK-pijlers die we moeten verdedigen
en verder optimaliseren, vaak tegen de afbraakneigingen van de GOK-ideologen
in. Ook in de beleidsnota 2004-2009 vinden we geen enkele verwijzing naar de
vele studies omtrent effectieve achterstandsdidactiek. We schetsen nu even een
aantal belangrijke GOK-pijlers.
*Het is o.m. dankzij de leerkrachtgestuurde aanpak, de
activerende en expliciete instructie, de hoge verwachtingen en de degelijke
leerkrachten
dat de generatie handarbeiderskinderen waartoe ik behoor
geboren kort na de tweede wereldoorlog zoveel ontplooiingskansen gekregen
heeft. Getalenteerde arbeiderskinderen stroomden al rond 1958 massaal door naar
het ASO en naar de sterke TSO-richtingen en later naar het hoger onderwijs. De
hoge verwachtingen ten aanzien van de leerlingen sloten overigens perfect aan
bij de werkcultuur in veel arbeidersgezinnen. Anderzijds ervoeren we de
aangeboden cultuur op school als 'volksverheffend', en niet zozeer als
vervreemdend en burgerlijk zoals de Bourdieu en co (1970) wilden doen geloven.
Als onze zwakkere Vlaamse leerlingen volgens de PISA- en TIMSS-studies nog
steeds zo veel beter presteren dan elders, dan komt dat volgens prof. J.P.
Verhaeghe omdat hier nog steeds de klassieke instructie meer aandacht krijgt.
Het zijn nochtans precies die klassieke aanpakken en de hoge verwachtingen die
door veel beleidsadviseurs aangewezen worden als oorzaak van de sociale
discriminatie. Naarmate de schoolse verwachtingen in het TSO en BSO afnamen, is
ook de waardering voor deze onderwijsvormen gedaald.
*We pleiten al sinds het VLO-startcolloquim september 1973
voor een onderwijsvoorrangsbeleid en voor zorgverbreding. We hebben jammer
genoeg samen met anderen 12 jaar moeten ijveren voor het structureel
voorzien van zorgverbredingsuren en dan nog is dit aantal uren veel te beperkt.
Het GOK-decreet beklemtoont ook te weinig de preventieve benadering en het feit
dat de zorgverbredingsuren vooral in functie moeten staan van de rechtstreekse
begeleiding van de probleemleerlingen.
*We werken in Vlaanderen enerzijds langer met heterogene
klasgroepen - tot de leeftijdsgroep van de 12-jarigen; anderzijds houden we in
het S.O. iets meer rekening met de uiteenlopende niveaus en interesses dan
bepaalde andere landen; zo krijgen een aantal 13-jarige leerlingen meer
technische vakken dan in Frankrijk en Nederland. Dat lijkt ons een belangrijke
GOK-troef.
*We beschikken over een specifieke opleiding voor de lagere
cyclus van het S.O., het regentaat. Mede daardoor scoort onze lagere cyclus ook
beter dan elders. Toch worden de lagere cyclus en de regentaatsopleiding sinds
1991 als grote knelpunten bestempeld. We voerden een verbeten strijd voor het
behoud van het regentaat en met succes. We blijven ook protesteren tegen
overheidsmaatregelen o.a. verminderen van deliberatienormen en
flexibilisering die leiden tot een daling van het niveau van de
kandidaat-leerkrachten.
*Naast algemeen didactische aanpakken zoals activerende
instructie, hoge verwachtingen stellen, geduldig begeleiden, e.d. beklemtonen
we in onze vakdidactische publicaties over rekenen, lezen en spelling het
actualiseren en optimaliseren van oerdegelijke aanpakken. In functie van de GOK
is er een zeker herstelbeleid nodig, het in ere herstellen van klassieke
deugdelijke methodieken. Vroeger slaagde het basisonderwijs beter in het
vergroten van de leerwinst van sociaal en/of cognitief benadeelde leerlingen.
* De beleidsnota vermeldt het probleem van de
taalvaardigheid, maar formuleert te weinig wat er moet gebeuren. Het Steunpunt
GOK onderkent te weinig dat de gewone ontwikkelingsplannen en leerplannen
ontoereikend zijn om de grote 'taalproblemen' van allochtone leerlingen aan te pakken. Voor die
leerlingen moet er veel meer tijd geïnvesteerd worden in intentionele
taalactiviteiten. Heel belangrijk ook is de receptieve benadering b.v. het
beluisteren van goed en aangepast taalgebruik van de kleuterjuf. Waarom krijgen
deze kinderen ook niet een paar uren extra-taal na schooltijd, b.v. op dagen
waarop de school om 15 uur eindigt? Ook voor de andere zorgkinderen is er extra
leertijd nodig. Waarom is e
|