Van den Branden en Van Avermaet in 2000: school veroorzaakt taalachterstand anderstalige leerlingen en extra Nederlands voor anderstaige leerlingen is nefast, leve onze taakgerichte en leerlinggestuurde taalaanpak
Kris Van den Branden en Piet Van Avermaet in 2000 in TORB:
*De school is zelf verantwoordelijk voor taalachterstand anderstalige leerlingen omdat ze via het burgerlijk taalonderwijs leerlingen uit lagere sociale klassen discrimineert (zie punt 1) **geen extra Nederlands voor anderstalige leerlingen nodig (NT1=NT2) want eindtermen 12- en 14-jarigen zijn dezelfde (zie punt 2) *het leerkrachtgestuurd taalonderwijs is volledig voorbijgestreefd, met ons taakgericht, leerlinggestuurd, constructivistisch taalvaardigheidsonderwijs brengen wij de verlossing uit de ellende (zie punt 3). Dit laatste leidde mede tot de uitholling van ons taalonderwijs.
TAAL, ONDERWIJS EN ONGELIJKHEID: QUO VADIS? Taal, onderwijs en ongelijkheid: quo vadis? in T.O.R.B. 2000-2001/5-6 399 T.O.R.B. 2000-2001/5-6 399
1. Taalachterstand is veroorzaakt door school zelf , door burgerlijk taalonderwijs dat leerlingen uit lagere sociale klassen discrimineert, door de breuk tussen school- en thuistaal
De taalproblemen van e allochtone leerlingen werden volgens hen vooral veroorzaakt door de school zelf. Een veelzeggend citaat: Het weze duidelijk dat het hier in essentie niet om een probleem van bepaalde leerlingen gaat, maar om een probleem van de school zelf.. Of beter uitgedrukt: het gaat hier om een probleem dat, vanuit de wijze waarop onderwijs wordt ingericht en vanuit de doelstellingen die binnen dat onderwijs prioritair worden nagestreefd, door de school gecreëerd wordt.
De breuk tussen thuistaal en schooltaal is met andere woorden socio-economisch bepaald, eerder dan etnisch. De school hanteert in het opzetten van onderwijsleerprocessen blijkbaar een taal die voor allochtone en autochtone kinderen van lagere socio-economische afkomst een ware struikelblok vormt. De school lijkt op die manier verdacht veel op een instituut dat niet alleen door hoogopgeleiden wordt vormgegeven, maar kinderen van hoogopgeleiden ook nog eens de beste diensten bewijst. Taal dreigt op die manier een machtig instrument te zijn dat ertoe bijdraagt dat het onderwijs de sociale ongelijkheid in de maatschappij reproduceert en bestendigt.
2. Extra lessen Nederlands, intensief NT2 vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs, is volstrekt overbodig en zelfs nefast.
De drogredenering van Van den Branden en Van Avermaet om te stellen dat de anderstalige leerlingen geen extra-Nederlands, intensief NT2 nodig hadden, dat NT2=NT1, en dat het volstond dat andertalige leerlingen gewoon samen met de Vlaamse leerlingen optrokken: de eindtermen voor 12-jarigen zijn immers dezelfde. Maar de beginsituatie van de 2,5 jaren is totaal anders. De Vlaamse leerlingen kennen al veel Nederlands en hebben al honderdduizenden woorden beluisterd.
Het Leuvens Steunpunt NT2 werd al na enkele jaren vanaf 1995 het Steunpunt anti-NT2 dat voortaan jaarlijks 25 miljoen BFR ontving om zijn eenzijdige taakgerichte, ontdekkende whole-langauge-visie met de leraar als coach op te dringen. En dit was ook de visie van het Centrum Diversiteit en leren van Piet Van Avermaet
We citeren uit even een belangrijke passage uit hun bijdrage :
Het erkennen van de waarde en het potentieel van heterogeniteit, en de gevaren van al te sterk homogeniseren (b.v. aantal uren in kleuteronderwijs extra & intensief NT2-taalonderwijs), bracht in Vlaanderen in de loop van de jaren negentig een levendig debat in het onderwijsveld op gang over geïntegreerd onderwijs Nederlands als eerste taal (NT1)en Nederlands als tweede taal (NT2).
Dit debat werd een flink eind verder geholpen door het verschijnen van de eindtermen voor het basisonderwijs, en (later) voor de eerste graad van het secundair onderwijs. Daarin werd een duidelijke klemtoon op (schoolse) taalvaardigheid Nederlands gelegd, en werden doelstellingen op het vlak van taalkennis daaraan ondergeschikt gemaakt.
Met het verschijnen van de eindtermen beschikte het basisonderwijs meteen ook over minimumdoelstellingen die ze met alle leerlingen, ongeacht hun etnische of socio-economische afkomst, moesten halen. Aangezien (a) die doelstellingen (eindtermen) voor allochtonen en autochtonen dezelfde waren, b) allochtonen en autochtonen mekaar konden ondersteunen bij het verwerven van die minimaal vereiste schoolse taalvaardigheid,
en er (c) ook geen fundamenteel onderscheid valt op te maken tussen de manier waarop allochtonen taal verwerven en autochtonen dat doen, leek het onderscheid tussen NT1 en NT2 steeds irrelevanter te worden (cf. Jaspaert, 1995), en maakten de beide afkortingen in de loop der jaren 90 in steeds meer segmenten van het onderwijsveld, en ook in de omzendbrieven van OVB en ZVB, plaats voor een andere, overkoepelende afkorting: TVO (Taalvaardigheidsonderwijs).
3..Van den Branden en Van Avermaet verzetten zich dus tegen extra taalonderwijs en maakten als Steunpunten van de gelegenheid gebruik om hun eenzijdige taakgerichte, ontdekkende whole-languge-visie op te dringen aan de leerkrachten (die deze visie niet genegen waren). Het vigerende leerkrachtgestuurde taalonderwijs was volgens Van den Branden en Van Avermaet totaal voorbijgestreefd en zij beloofden dat ze met hun taakgerichte en leerlinggestuurde aanpak de verlossing uit de ellende te brengen.
We citeren : Wat de didactiek van dat taalvaardigheids-onderwijs betreft, werd vanuit verschillende hoeken benadrukt dat het traditionele, leerkrachtgedomineerde, kennisgerichte taalonderwijs moest worden afgebouwd, en plaats moest maken voor een kindvriendelijk, communicatief en interactief taalonderricht. Daarin moet het de bedoeling zijn dat kinderen hun spreek-, luister-, lees- en schrijfvaardigheid Nederlands al doende opbouwen door veelvuldig met andere leerlingen en de leerkracht te converseren, te discussiëren, op een actieve manier informatie uit teksten te verwerven en verwerken, en die informatie aan anderen door te geven. In tal van didactische artikels, maar ook gaandeweg in leerplannen en in methodes voor taalonderwijs die in Vlaanderen ontwikkeld werden, werd het oude paradigma van het doceeronderwijs (de leerkracht legt uit hoe de taal in mekaar zit, en de leerlingen oefenen daarop) in vraag gesteld, en werd steeds meer de nadruk gelegd op de actieve, communicatieve leerling, die met motiverende, betekenisvolle en relevante taaltaken wordt geconfronteerd (Von-werkgroep NT2, 1995; Colpin e.a., 2000).
De rol van de leerkracht evolueert in dit taakgerichte taalonderwijs van leider naar begeleider; de leerkracht moet veel meer iemand zijn die leerlingen tot actie en interactie aanzet, die hen ondersteunt als de kinderen bij het uitvoeren van taaltaken problemen ervaren, en moet organisatorisch alles in goede banen leiden (Van Avermaet, 1995; Colpin & Van Gorp, 1997). De leerkracht moet daarbij ook inspelen opde heterogeniteit van zijn leerlingengroep door gedifferentieerd te ondersteunen: dat wil zeggen dat de kinderen die bij het uitvoeren van taaltaken meer ondersteuning nodig hebben extra aandacht krijgen, en tevens dat ieder kind zoveel mogelijk hulp bij zijn specifieke problemen krijgt zodat hij kan leren op zijn niveau en zijn tempo.
Onder impuls van OVB en ZVB hebben leerkrachten zich in de loop van de jaren negentig massaal nageschoold en hebben velen hun onderwijs op een nieuwe leest geschoeid, vooral dan in het kleuteronderwijs, het lager onderwijs en de eerste graad van het secundair onderwijs.
Daling PISA-2015-scores grotendeels te wijten aan afname met computer & vooral ook bij zwakkere leerlingen die minder handig zijn in computergebruik.
Daling PISA-2015-scores grotendeels te wijten aan afname met computer & vooral ook bij zwakkere leerlingen die minder handig zijn in computergebruik.
Bij de voorstelling van PISA-2015 werd door de Getnse verantwoordelijken, de beleidsmakeers .... al te zwaar getild aan de achteruitgang van de scores. Zelf stelden we dat dit voor een aanzienlijk deel te wijten was aan het feit dat de afname voor het eerst per computer gebeurde.
Recent rapport wees dit nog eens overtuigend uit.
*Ook Hong Kong plunged by 32 points in science between 2012 and 2015, while South Koreas mathematics scores decreased by 30 points and Japans reading scores by 22 points. The fall was not restricted to East Asia: for instance, science scores in Germany, Ireland, and Poland fell by 15-24 points as well.
*Analysing data from Ireland, Germany, and Sweden, the paper shows that pupils completing the computer-based test performed considerably worse than pupils completing the paper-based test. The differences are most stark in Germany (up to 26 Pisa points), followed by Ireland (up to 18 Pisa points) and Sweden (up to 15 Pisa points). Interestingly, however, there is little evidence of systematic gender differences in the impact of computers.
*It appeared as if pupils with more ICT familiarity had benefited, and pupils with less ICT familiarity had lost out, from the change to computer-based assessment. Dit kan ook de toename van het aantal zwakkere leerlingen verklaren.
*Still, the papers findings indicate that the shift to computers by itself has affected some countries more than others in the latest Pisa round. Policymakers should, therefore, be careful in drawing conclusions regarding relative system performance from recent changes in scores. The risk is simply too great that any such conclusions will be inaccurate.
Policymakers should not draw conclusions from Pisa results they are simply too unreliable'
Gabriel Heller Sahlgren
26th January 2018 at 11:27
Pisa has dominated education policy worldwide since 2000, but the switch from paper to computer-based tests has made it impossible to draw valid comparisons year on year, writes one research director
Since the Programme for International Student Assessment (Pisa) was carried out for the first time in 2000, it has come to dominate education policy worldwide. Every three years, as new scores are released, huge media attention gives way to naming and shaming of countries that perform surprisingly well or poorly in the league table.
As the frenzy has taken hold, policymakers have begun benchmarking the success and failings of education systems against changes in Pisa scores over time. For example, in 2012, Polish education policy was catapulted to stardom after the country was shown to have continuously improved its scores since the first round. Conversely, Sweden was upheld as a cautionary case worldwide as it tumbled down the league table in the same period.
However, the fact that alterations in test administration across rounds risk contaminating the results has received little attention. If such alterations affect performance, it may be nigh impossible to make valid comparisons with previous rounds since one is no longer comparing "like for like".
Conspicuous drops
Perhaps the most substantial change to the Pisa test administration was the recent move from paper-based to computer-based assessment in 2015. In previous rounds, all pupils completed the tests using paper and pen. In Pisa 2015, pupils in most countries instead sat the test on a computer.
Following the release of Pisa 2015 scores, conspicuous drops in countries performances led to speculation whether the shift had affected the headline results. For example, Hong Kong plunged by 32 points in science between 2012 and 2015, while South Koreas mathematics scores decreased by 30 points and Japans reading scores by 22 points. The fall was not restricted to East Asia: for instance, science scores in Germany, Ireland, and Poland fell by 15-24 points as well.
These are huge declines equivalent to between 50 and 100 per cent of one school years worth of learning and it is simply not plausible that they reflect bona fide changes in pupil knowledge. Digging deeper into this issue, I found a striking positive relationship between countries average ICT usage in mathematics lessons and changes in mathematics performance between Pisa 2012 and 2015. It appeared as if pupils with more ICT familiarity had benefited, and pupils with less ICT familiarity had lost out, from the change to computer-based assessment.
Pisa affected
Yet correlation is not causation. There could have been other reasons behind the pattern and I, therefore, refrained from publicising it. Today, however, the Centre for Education Economics publishes the first paper ever to show beyond reasonable doubt that the move to computer-based assessment did indeed affect Pisa score comparability.
The paper authored by Professor John Jerrim makes use of the Pisa field trial in which pupils were randomly assigned to complete the same questions on a computer or using paper and pen. We can, therefore, be sure that any differences reflect the causal effect of computers alone.
Analysing data from Ireland, Germany, and Sweden, the paper shows that pupils completing the computer-based test performed considerably worse than pupils completing the paper-based test. The differences are most stark in Germany (up to 26 Pisa points), followed by Ireland (up to 18 Pisa points) and Sweden (up to 15 Pisa points). Interestingly, however, there is little evidence of systematic gender differences in the impact of computers.
Release field-trial data
Importantly, the method officially used to account for differences between computer- and paper-based assessments in Pisa 2015 does not iron out the differences, although there is heterogeneity in this respect: while pupils in Germany and Ireland still perform 19 and 11 points lower in science respectively when applying this method, no statistically significant effects remain in Sweden.
Since we cannot extrapolate the findings to other nations, I urge all countries to release their field-trial data to researchers as soon as possible, as this would allow us to get a more complete picture of how the change has affected Pisa scores worldwide.
Still, the papers findings indicate that the shift to computers by itself has affected some countries more than others in the latest Pisa round. Policymakers should, therefore, be careful in drawing conclusions regarding relative system performance from recent changes in scores. The risk is simply too great that any such conclusions will be inaccurate.
Gabriel Heller Sahlgren is research director at the Centre for Education Economics and affiliated research fellow at the Research Institute of Industrial Economics
Want to keep up with the latest education news and opinion? Follow Tes on Twitter and Instagram, and like Tes on Facebook
Onderwijsministerie verspilde voorbije 30 jaar meer dan 1,5 miljard BFR in GOK-steunpunten en (taal studies Van den Branden, Van Avermaet, Laevers en co die extra-NT2 voor anderstalige lln boycotten en niet-effectief ontdekkend leren propageerden.Onderzoe
Onderwijsministerie verspilde voorbije 30 jaar meer dan 1,5 miljard BFR in GOK-steunpunten en (taal studies Van den Branden, Van Avermaet, Laevers en co die extra-NT2 voor anderstalige lln boycotten en niet-effectief ontdekkend leren propageerden
En daarnaast ook veel centen in GOK-studies van egalitaire sociologen die bijdroegen tot nefaste structuurhervormingen in het s.o. + chaos straks bij invoering decreet en die de aandacht afleidden van effectieve GOK-aanpakken in het kleuter en het lager onderwijs.
En reken ook eens uit hoeveel de investering in tijd en centen de nefaste en ondoordachte herstructureringsplannen voor het s.o. gekost hebben sinds de Rondetafelconferentie hier over in 2005.
Enz.
En voor initiatieven die daadwerkelijk het niveau verhoogden voor aanvankelijk lezen, rekenen ... had het ministerie geen cent over -en zelfs geen woord van waardering. Reken ook maar eens uit hoeveel energie en eigen centen sommige mensen hierin investeerden.
Conclusie: parlementaire onderzoekscommissie nodig zoals de commissie Dijsselbloem in 2008 in Nederland
Taalrelativisten Piet Van Avermaet, Orhan Agirdag & Co: geen intensief NT2 maar intensief thuistaalgebruik Nederlands niet zo belangrijk. Leerkrachten, Turkse ouders en leerlingen hebben ongelijk
Onderwijskrant 184 (januari 2018)
1.Intensief
moedertaal-gebruik & eerst leren lezen en schrijven in de thuistaalNegatie visie van leerkrachten en ouders
Piet Van Avermaet en
zijn Steunpunt Diversiteitpropageren al
vele jaren het intens gebruik maken van de moedertalen op school. Ze
begeleidden b.v. ook het Gents thuistaalproject 2008-2012 waarbij de Turkse
leerlingen eerst leren lezen en schrijven in het Turks à rato van 4 lesuren per
week in het kleuter en de eerste graad lager onderwijs.
Zij beroepen zich hierbij op de controversiële theorie van
Cummins/Krashen. In een kritiek op ons pleidooi voor intensief NT2-onderwijs
vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs reageerde ook Helene Passtoors
verontwaardigd met een beroep op Cummins:Feys beseft blijkbaar niet dat het af te raden is om iemand direct te
leren lezen in een taal die hij/ zij niet of onvoldoende kent. Dat moet
eigenlijk eerst in een taal die de leerling vloeiend spreekt.De validiteit en betrouwbaarheid van de
studies van Cummins en Krashen werden in talrijke studies betwist.
De controversiële
visie van Cummins & Krashen leidde er toe datb.v. in Californië de Spaanstalige leerlingen
op de kleuterschool en eerste graad enkel les kregen en leerden lezen en
schrijven in het Spaans. De introductie van het Engels gebeurde geleidelijk.
Leerlingen zouden dus eerst een aantal jaren in de moedertaal les moeten
krijgen. Op basis van de kennis van het Spaans zoudende leerlingen dan veel vlotter het Engels als
tweede taal leren. De resultaten bleven uit en het leidde tot een schooloorlog
in Californië. Het Gents thuistaalproject ging uit van dezelfde theorie, maar
dan in een afgeslankte vorm. Ook het Gents thuistaalproject stootte op veel
kritiek van Turkse ouders en leidde geenszins tot een betere kennis van het
Nederlands.
De recente GO!-taalrichtlijnen over meertalig onderwijs
beroepen zich overigens ook expliciet op Cummins visie & publicaties.Op 28 novemberin De Ochtenden inhet programma Hautekiet (27 november) bejubelde Van Avermaet de
taalrichtlijnen. Hij poneerde o.a.:De
moedertaal iseen hefboom om Nederlands
te leren. Stel dat een leraar een wiskundeoefening geeft in de lagere school.
Eén Turkse leerling begrijpt er niets van en een andere wel. Laat dan die
laatste de oefening in het Turks uitleggen aan de andere leerling. De leraar
kan daarna vragen aan de zwakkere leerling om in het Nederlands te vertellen
wat hij net geleerd heeft. Hij stelde dat ook groepswerk in b.v. het 5de
leerjaar met medeleerlingen in de eigen moedertaal -zoals het GO! voorstelt -
ook heel zinvol was. Hij beweerdeverder
nog dat b.v. kinderen die thuis enkel b.v. Turks spreken, ook nog de kans
moeten krijgen om Turks te leren op school (cf. Gents thuistaalproject).
Hij verzweegdat ook uit een studie van Orhan Agirdag
& Mieke Van Houtte uit 2014 bleek dat de Turkse ouders willen dat hun
kinderen aangespoord worden om zoveel mogelijk Nederlands te spreken. En uit
een andere studie van Agirdag en Van Houtte bleek dat ook de Turkse leerlingen
dezelfde mening waren toegedaan (zie punt 7).Steven Delarue (Pedagogisch Centrum Stad Gent) beweerde: Het GO! heeft
zich gebaseerd op tal van wetenschappelijke studies, proeftuinen en bronnen,
maar ook op sterke noden en vragen uit het werkveld. Van Avermaet en Delarue
weten nochtans maar al te best dathet
Gents thuistaalproject geen positieve invloed had op de kennis van het
Nederlands, dat niet enkel de leerkrachten, maar ook de Turkse ouders dat niet
wensen.Volgensde HLN-poll waren ook 93% van de 35.000 respondententegenstander van de GO!-richtlijnen. En uit
de vele reacties in de media bleek datook de leerkrachten, Rik Torfs, Dirk Van Damme (OESO) en vele anderen het
een te verregaande en eenzijdige taalleidraad vonden.
Voorstanders verwezen
ook graagnaar landen als Zweden,
Finland&Canadawaarin gesteldwerd dat b.v.
Zweedse anderstalige leerlingen eerst jaren lang les krijgen in de eigen
moedertaal en paslater in het Zweeds.
Ida Willemsen reageerde op die uitspraak en op de nieuwe GO!-taalrichtlijn. Zij
steldeWij wonen al bijna 10 jaar in
Zweden. Onze dochter was 4 jaar toen we emigreerden. Zij is vanaf dag 1 naar
school gegaan en daar wordt enkel in het Zweeds gesproken. Dit is van groot
belang voor een vlotte integratie en voor de ontwikkeling van sociale
vaardigheden. Momenteel is zij een van de beste leerlingen in haar klas, zelfs
in de Zweedse taal. Alle vakken worden in het Zweeds gedoceerd. Wat heeft het
gebruik van de landstaal in de school met respect voor culturele identiteiten
te maken? Onderschat kinderen niet: als ze willen, leren ze een vreemde taal
heel snel. Marianne Beniest getuigde over Canada: Mijn kinderen hebben
onderwijs in een Canadese school gevolgd. In de Canadese school zaten
hoofdzakelijk Aziaten. In de klas werd alleen Engels gesproken .
Dirk Van Damme (OESO-expert onderwijs) reageerde op 27
november heel scherp op de uitspraken van Van Avermaet: Piet Van Avermaet
vertegenwoordigtslechts één stroming in
de sociolinguïstiek. Gebruik moedertaal op school kan snel leiden tot
segregatie. De onderwijstaal Nederlands is ook een middel om ouders tot het leren en gebruiken
van het Nederlandsaan te zetten. Is het
dan aangewezen de moedertalen meer in de school te brengen, of eerder ambitieus
te zijn in het verwerven van Nederlands?
2In een NT2-taalbad verdrink je, en
taalprobeemis aangepraat door
politici ed.
2.1Geen NT2 :in een taalbad verzuip je& verzet tegen taaloproepen van ministers
Tegelijk vinden Van
Avermaet en zijn Centrum Diversiteit & onderwijs de kennis van het
Nederlands niet zo belangrijk voor de leerresultaten en de integratie in de
maatschappij. Zijverzetten zich de
voorbije 10 jaar ook steevast tegen het taalalarm en de taaloproepen van de
ministers Vandenbroucke, Smet en Crevits, tegen de invoering van intensief NT2
vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs; tegen de vele lessen Nederlands
binnen OKAN-klassen,
In 2008 poneerde Van
Avermaet in zijn verzet tegen de taalplannen van minister Vandenbroucke, dat
hij het absoluut NIET eens was met volgende stellingen: *dat migrantenkinderen
vanuit hun achtergrondvaak een
taalprobleem hebben*en dat dit een
negatieve invloed heeft op hun leerprestaties *dat men zonder Nederlands
onmogelijk goed kan functioneren; dat kennis van het Nederlands maatschappelijk
allerhande mogelijkheden opent die er anders niet zouden zijn. (Taal,
Onderwijs en de samenleving, EPO, 2008).
Van Avermaets
medewerkster Pulinx, drukte op december j.l. in De Ochtend net alsVan Avermaet haar verzet tegen de
taaloproepen van de opeenvolgende onderwijsministersuit: "We stoten hier op de paradox:het beleid iserop gerichtom alle leerlingen
kansenNederlands te geven om het goed
te doen op school, maar door die dynamiek krijgen we net een tegenovergesteld
effect."Geen intensief NT2 vanaf
de eerste dag van het kleuteronderwijs, want In een taalbad verzuip je,
poneerde Piet Van Avermaet op 14 april 2014 in de krant De Standaard in een
reactie op een aantal pleidooien voor meer aandacht voor het leren van het
Nederlands: We moeten af van de gedachte dat altijd Nederlands spreken op
schoolbeter is. Kinderen bloeien immers
pas open als hun thuistaal niet verdrongen wordt. De metafoor van het taalbad
wordt al veertig jaar gebruikt, sinds er migrantenkinderen in onze scholen
kwamen. En we merken dat dat bad geen garantie is om volwaardig het
Nederlandste leren.Een hele dag instructie in het Nederlands,
en nooit even in je eigen thuistaal tot rust komen, en de volgende dag weer in
dat zwembad gegooid worden, doet leerlingen afhaken (voel je de link met
gelijke onderwijskansen? Om een tweede taal te leren heb je contact nodig in
die taal, input. Maar het is nergens aangetoond dat je die input constant nodig
hebt. Het duurt overigens minstens vijf jaar sommige onderzoekers spreken
over elf jaar om je die tweede taal als instructietaal eigen te maken
Het aantal
minuten/uren per dag dat een anderstalige leerling de kans krijgt om
daadwerkelijk Nederlands te spreken en te oefenen is vrij miniem in
vergelijking met de vele uren waarin hij veelal zijn thuistaal kan spreken en
beluisteren - en met de belangrijke eerste levensjaren waarinhij vaak enkel de thuistaal leert. Ons
pleidooi voor intensief landstaalonderwijs vanaf de eerste dag van het
kleuteronderwijs betekent ook veel meer dan een taalbad en wordt in tal van
landen met succes toegepast.Hoe jonger
de leerlingen zijn hoe beter.
Van Avermaet en Co
houden de invoering van intensief NT2 al 20 jaar tegen,en zijn dan achteraf verwonderd dat
anderstalige leerlingen grote problemen blijven hebben met het Nederlands. Je
moet maar durven!
2.2Taalproblemen Nederlands enkel gevolg van discriminatie, kansenongelijkheid!??
Piet Van Avermaet
& Kris Van den Branden (Steunpunt NT2) beweerden in 2004 dat de problemen
van anderstalige leerlingen enkel het gevolg zijn van sociale discriminatie:
Het leerpotentieel en de bereidheid leerinspanningen te leveren zijngelijk verdeeld over de verschillende
volkeren en bevolkingslagen.Als
kinderen van een andere etnische afkomstslechter presteren is er enkel sprake van systematische
kansenongelijkheid en discriminatie (Steunpunt GOK, Beter, breder en met meer
kleur, 2004).
Van Avermaet stelde
Men gaat er ten onrechte van uit dat veel immigranten onvoldoende Nederlands
kennen om te functioneren in onze samenleving. We hebben voorbije decennia
gezien hoe de ideologie van het belang van Nederlands zich steeds comfortabelernestelde in de publieke opinie. "Van Avermaet & Co bekritiseerdenook herhaaldelijkhet OKAN-onderwijs: Men gaat er ten onrech
-te van uit dat anderstalige kinderen vanuit hun achtergrond een taalprobleem
hebben. Ook het doel van het opvangonderwijs (OKAN) is de kinderente mainstreamen, ze nadien in de gewone
klassen te kunnen opnemen, waar ze dan na enige tijd naast Nederlands ook Frans
en Engels aangeleerd krijgen, en zo een nieuw meertalig individu worden. Dat
laatste soort meertaligheid is geldig, en het danst op een solide vloer van
Nederlandse eentaligheid. De meertaligheid van die anderstalige nieuwkomers
heeftgeen enkele waarde als taalbagage
(in: Wiens Nederlands? Over taalnaïviteit in het beleid, in: Sampol, 31 maart
2006.)In de recente OKAN-studie
formuleren Van Avermaet, Van den Branden en Co ook kritiek op 1 jaar intensief
taalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers in het s.o. een aanpak die ook in
het buitenlandnochtans meestal wordt
toegepast.
Zij dringen er op aan
het OKAN-taalbad te beperken tot een periode van drie tot zes maanden
(Cartografie en analyse van het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers
en OKAN-leerlingen, januari 2017).
2.3Monopolie inzake GOK- & taalondersteuning
Niettegenstaande het
verzet tegen de taaloproepen van de opeenvolgende onderwijsministers entegen de invoering van NT2-onderwijs,kregen de GOK
Steunpunten van Van Avermaet, Kris Van den Branden en Ferre
Laevers in de periode 1991-2010 het monopolie inzake GOK- en taalondersteuning.
En ondanks het feit dat die dure GOK-Steunpunten weinig of geen resultaten
opleverden, mochten Van Avermaet en Co ook de voorbije jaren een 5-tal
gesponsorde taalstudies leiden. Van Avermaet en Copakten de voorbije jaren vooral uit met de
vele zegeningen van frequent moedertaalgebruik, metb.v. ook het eerst leren lezen en schrijven
in het Turksin een Gents experiment dat
ze enkele jaren geleden begeleidden. Zo slaagden ze er ook in minister Crevits,
de meeste leden van de commissie onderwijs, de VLOR en de onderwjskoepels te
overtuigen van de zegeningen van het thuistaalgebruik.
Samen met 2 andere
GOK-Steunpunten ontving het Steunpunt Diversiteit gedurende bijna 20 jaar
jaarlijks 75 miljoen BFR voor invoering NT2 & voor achterstandsonderwijs,
maar het resultaat was eerder contraproductief en de taalproblemen bleven even
groot. In 2004pakten de
Steunpuntdirecteurs nochtans zelfvoldaan uit met de stelling dat door hun
toedoen nu alles o.k. was in het basisonderwijs.Minister Crevits poneerde echter onlangs dat
degrote GOK-investering blijkbaar
weinig resultaten had opgeleverd. In PISA- & TIMSS-2015 werd immers
vastgesteld dat de (taal)problemen van anderstalige leerlingen niet afgenomen
zijn.
3Gents thuistaalproject: eerst in thuistaal leren lezen en schrijven als
wondermiddel?
3.1Gents intensief thuistaalproject: ook
eerst lezen lezen & schrijven e.d. in het Turks
In een taalbad verzuip je van 14 april 2014 poneerde Van
Avermaet niet enkel dateen taalbad
niets uithaalt, maar welhetmoedertaalgebruik op school.Hij verwees naar een door hem begeleid Gents
thuistaalproject 2008-2012 waarbij Turkse kinderen eerst leren lezen en
schrijven in het Turksà rato van 4/5
uren per week in kleuteronderwijs en eerste graad lager onderwijs; onderwijs
dus in eigen taal en cultuur (OETC). We lazen: Het is de bedoeling om de
Turkse kinderen eerst in het Turks te alfabetiseren. Dit moet ook leiden tot
een verbetering van hun kennis van het Nederlands. Het aantal lestijden OETC
voor de kleuters en de leerlingen 1ste graad lager is gemiddeld 4. We spreken
hier van gemiddeld omdat wellicht bij de basale leesinstructie daaraan
dagelijks minimaal1 lestijd zal moeten
gespendeerd worden (5 dus).
3.2Geen positief effect op kennis Nederlands
Propagandisten van
het intens gebruik van de moedertalen en van recente GO!-richtlijn beroepen
zich graag op het Gents Thuistaalproject. Ook Van Avermaet pakte op 27 november
j.l. in Hautekiet er mee uit. Maar hij verzweeg dat hij zelf na de evaluatie
moest toegeven dat zijn hypothese weerlegd werd;dat zelfs dit heel intensief OETC-programma
geen positief effect sorteerdeop de
kennis van het Nederlands. Steven Delaruebeweerde in Knack 28 november dan ook ten onrechte: Het
Thuistaalproject toonde aan dat het gericht inzetten van de thuistaal in de
klas een steiger kan zijn tot een betere verwerving van en taalvaardigheid in
het Nederlands.
3.3(Turkse) ouders niet akkoordmet thuistaalproject & Turks op school
Van Avermaet &
Delarue verzwegen dat de meeste Turkse ouders niet akkoord gingen met het
experiment en het ook een slecht integratiesignaal vonden. Directeur Frank van
de Mozaïek-school die betrokken was bij het experiment, getuigde Voortdurend
werden we op school aangesproken door ouders op onze aanpak betreffende het
gebruik van de thuistaal Turks op school. Ouders zegden: Op die andere school
mogen de kinderen geen Turks spreken. Dat is ook goed zo. Zo kunnen de kinderen
veel Nederlands leren (De Katholieke Schoolgids, januari 2010, p. 8). Zij
verzwegen ook dat veel Turkse oudershet
liefst hun kinderen naar een school sturen met weinig Turkse leerlingen,
precies om te voorkomen dat ze te veel onderling Turks spreken.De tegenstand van Turkse ouders tegen Turks
op school bleek ook uit een studie van Agirdag en Van Houtte uit 2014 (zie
bijlage)
In een
protestbijdrage die de Turkse ouder Karine Melitsetya omtrent het Gents
thuistaalproject naar Onderwijskrant stuurde, lazen we volgende bezwaren tegen
het project: In plaats van effectieve maatregelen te treffen om de Nederlandse
taal te stimuleren op school, en kinderen en hun ouders ervan bewust te maken
wat het maatschappelijk nut ervan is, besteedt de Gentse overheid veel aandacht
aan de moedertaal van anderstalige leerlingen. Lessen in de eigen moedertaal
vergroten echter vooreerst de kloof tussen de sterkste en de zwakste leerling door
het feit dat die leerlingen een aantal gewone lessen missen. Ze vergroten
tevens het mentaliteitsverschil tussen de gemeenschappen en de maatschappij
waarin ze leven. Dergelijke projecten zijn ook misleidend voor de niet
gemotiveerde anderstaligen, die de sociale normen en attitudes van onze
Westerse samenleving niet willen respecteren.Tuba Yýlmaz getuigde: Ik zelf heb Nederlands moeten spreken op school
en geen thuistaal en ben er echt blij mee. Dmonx Prtavyan: Als 'allochtoon'
ben ik tegen het toelaten van de thuistaal op school. De mensen die deze
beslissing hebben genomen zijn niet echt wijs. Jordy Ronaldo: Als allochtoon
vind ik dit een vreselijk voorstel, op die manier hebben die kinderen nog veel
minder kansen op de arbeidsmarkt later, meer kans op discriminatie omdat ze de
landstalen niet beheersen, dus NEEN geen thuistaal op school aub! XY: Als er
10 verschillende talen zijn, hoe ga je dan met elkaar spreken. Dat 'je eigen
taal spreken' kan volgens mij ook echt alleen op concentratiescholen waar bijna
iedereen dan je eigen taal spreekt, endan riskeer jeookdat ouders van Nederlandstalige kinderen hun
kinderen gaan wegnemen, omdat er tijdens de speeltijden geen Nederlands meer
wordt gesproken en zo worden uitgesloten tijdens het spel.
In zijn uitspraken
over hetintens aanwenden van de
thuistaal beweert Van Avermaet al te vlug dat zon aanpak het welbevinden van
de leerlingen bevordert. Agirdag, Jordens en Van Houtte stelden in hun studie
precies het omgekeerde vast: correlaties tussen het gebruik van het Turks op
schoolen een verminderd welbevinden
onder Turkse leerlingen. Maar volgens deonderzoekers zou dit enkel het gevolg zijn van het erg negatieve
schoolklimaat wat hun talige achtergrond betreft (Speaking Turkish in Belgian
primary schools, Bilig, 70, nr.1, p. 7-28). Ook Raymonda Verdyck stelde in De
Tijd van 21 augustus 2016 nog: Over het effect van het gebruik van de
thuistaalop het psychosociale
welbevinden van leerlingen kunnen we geen uitspraken doen. Maar de
GO!-richtlijn beweert nu plots wel dat dit het geval is.
In de Berlijnse
Herbert-Hoover Oberschule, een concentratieschool, besloten de leerlingen zelf
om voortaan ook onder elkaar alleen nog de landstaal te gebruiken. Niet alleen
in de klas maar ook daarbuiten. Uit alle hoeken van het land stroomden
politiek-correcte lieden toe die zich afvroegen of die leerlingen niet
gemanipuleerd waren of onder druk gezet. 'Wel neen', herhaalden ze telkens
opnieuw, met een mengeling van ergernis en hilariteit over de bezorgde blikken
van mensen die ze anders nooit te zien kregen. 'We hebben gewoon ingezien dat
we zonder behoorlijke taalkennis geen behoorlijke baan kunnen vastkrijgen.
Bovendien is dat de enige taal die we allemaal tenminste een beetje kennen; die
moeten we dus gebruiken als we niet elk voor zich in het eigen taalhoekje
willen blijven hangen maar ons samen laten gelden. (Bericht in Der Spiegel,
2006, gesignaleerd door Edi Clijsters).
In de al vermelde
studiesvan Agirdag en Van Houtte, uit
de recente MARS-studie ... blijkt telkens opnieuw dat de leerkrachten vinden
dat de andertalige leerlingen gestimuleerd moeten worden om zoveel mogelijk
Nederlands te spreken op school. MaarAgirdag en Van Houtte reageerden met de stelling dat de leerkrachten het
verkeerd voor hebben: Teachers perceived the use of the Turkish language as
the antecedent of poor proficiency in Dutch, and of poor academic achievement.
In De Ochtend (VRT) van23 december
j.l.gaf ook Van Avermaets medewerkster
Reinhilde Pulinx toe dat ze in haar eigen studie vastgesteld had dat de
overgrote meerderheid van de leerkrachten voorstander is van het stimuleren van
de leerlingen om zoveel mogelijk Nederlands te spreken op school. Ook zij
stelde dat de leerkrachten ongelijk hebben.
Een kleuterleidster
stelde dat als ze b.v. Turkse kleuters toelaat om Turks te spreken bij vrij
spel, deze dan steeds minder Nederlands spreken en andere leerlingen afstoten.
De leerkrachten wezen ook op het feit dat ze de meeste problemen ervarenmet Turkse leerlingen - veel meer dan met
Spaanse, Griekse en Marokkaanse leerlingen. Vooral Turkse leerlingen zijn
geneigd frequent Turks te spreken. Enkele citaten. When I started working here,
we used to have Italians, Spanish. And now, it is mostly Turks and Moroccan
ands some Belgian. And the differenceis, backthen, moreDutch was spoken, pupils among each other,
and at the playground. Ook in de Lucarna-scholen is het voor de Turkse
leerlingen zelfs verboden op de speelplaats Turks te spreken. In andere
reacties lezen we dat anderstalige kinderen - die meestal al de basis van hun
moedertaal verworven hebben als ze naar de kleuterschool komen - buiten de
school nog heel veel de kans krijgen hun thuistaal te spreken en verder te
ontwikkelen.
4.2Leerkrachten bestraffen minimaalthuistaa gebruik & latenpragmatisch gebruik toe
Van Avermaethaalde op 28 november j.l. op de radio ook
nog eens uit naar de leerkrachten: Door leerlingen constant te bestraffen
wanneer ze hun thuistaal gebruiken, voelen ze zich minder betrokken op school
en daalt hun zelfbeeld. Dat zijn factoren die een negatief effect hebben op
het leerproces van kinderen. Ook van Avermaets medewerksterPulinx beweerdedat de leerkrachten het gebruik van de
thuistaal op school streng bestraffen. In de taalrichtlijnen van de koepels en
in uitspraken van minister Crevits werd ook de indruk gewekt datde leerkrachten al te vaak met straffen
werken.
Niets is minder waar.
in een grondige etnografische studie stelde prof. Jürgen Jaspers (UA) in
2015vast dat de beschuldiging dat het
gebruik van de thuistaal door leerkrachten vaak en streng bestraft wordt,
absoluut niet opgaat. Hij constateerde na observatie in veel klassen dat de
leerkrachten zich in de praktijk vrij mild en pragmatisch opstellen - ook al
blijven ze het gebruik van het Nederlands principieel stimuleren: Tussen
meervoudige vuren: Pedagogische Studiën, 2015, nr. 4, p. 344-36. . Jaspers
vermeldt ook dat zijn vaststellingen haaks staan op de beschuldigingen van een
aantal sociologen en taalkundigen aan het adres van de leerkrachten denk maar
aan van Agirdag, Pulinx, Van Avermaet
Jaspers wekt wel ten onrechte de indruk dat de leerkrachten
met hun soepele opstellingingaan tegen
het officieel taalbeleid van minister Vandebroucke en Co die het sporadisch en
pragmatisch gebruik van dethuistalen
zou verboden hebben.Dat minister
Vandenbroucke in 2007 stelde dat gelijke kansen tot drie belangrijke
prioriteiten leiden: taal, taal en nog eens taal betekende wel dat ermeer aandacht moest zijn voor het leren van
het Nederlands maar niet dat hij het sporadischgebruik van de thuistaalals
nefast beschouwde. Dat Vandenbroucke tegelijk opmerkte dat het inspelen op de
moedertaal ook bemoeilijkt werd door de aanwezigheid meestal van meerdere
thuistalen, lijkt me verder ook correct. Jaspers schrijft Leerkrachten zijn
geen passieve uitvoerders van het beleid. Het lijkt weinig waarschijnlijk dat
ze de laatste 20 jaar doof zijn geweest voor de herhaalde suggesties dat zelfs
binnen een eentalig onderwijssysteem er ruimte is om thuistalen minimaal aan
bod te laten komen.
Maar ook zonder die suggesties deden leerkrachten dit ook
al. Maar de voorstellen van de propagandisten van thuistaalgebruik reiken veel
verder zoals ook blijkt uit het Gent experiment met het eerst leren lezen en
schrijven in het Turks dat door Van Avermaet en Co aanbevolen en begeleid werd,
of in het voortel van het GO! voor het laten maken van groepswerk in de eigen
moedertaal.
5GOK-Steunpunten entaalstudies in handentaalrelativisten en NT2-tegenstanders
Niettegenstaande Van
Avermaet afstand nam van de taaloproepen en -plannen van de opeenvolgende
onderwijsministers, kreeg hij samen mettaalachterstandsnegationist Kris Van den Branden in de periode 1991-2010
de leiding van de GOK-Steunpunten in handen. En merkwaardig genoeg werd ook aan
Van Avermaet en Van den Branden eveneens de leiding van de vijf recente
taalstudies toegekend. We overlopen ze even.
Het in april 2016 verschenen onderzoek MARS Meertaligheid
Als Realiteit op School - werduitgevoerd onder de leiding van tweesuperdiversiteitsideologen: Piet Van Avermaet en socioloog Orhan
Agirdag. In MARS gaat veel aandacht naar het gebruik van de moedertalen op
school, maar wordt met geen woord gerept over het belang van NT2. Uit de er in
opgenomen bevraging bij leerkrachten bleek eens te meer dat de leerkrachten
vinden dat de anderstalige leerlingen gestimuleerd moeten worden om zoveel
mogelijk Nederlands te spreken: 73% gaat akkoord met de stelling Door op de schoolde eigen moedertaal te spreken,leren kinderen onvoldoende Nederlands.
Slechts 3% gaat akkoord met de stelling: Anderstalige leerlingen moeten ook
reguliere vakken aangeboden krijgen in hun moedertaal. Volgens de onderzoekers
hebben de leerkrachten ongelijk. De vragen zijn ook vaak tendentieus opgesteld.
B.v.:De belangrijkste reden van de schoolachterstand van anderstalige
leerlingen is hun gebrekkige kennis van het Nederlands.78% gaat akkoord met die stelling; en de
onderzoekers beweren dat de leerkrachten ongelijk hebben. Niemand beweert dat de
gebrekkige taalkennis de enige en de belangrijkste reden is, maar wel dat het
een belangrijke oorzaak is. Ook het feit dat Vlaanderen opvallend veel laag- en
ongeschoolde migranten opving speelt uiteraard een belangrijke rol.
Het Validiv-project
-Valorising Linguistic Diversity in Multiple Contexts of Primary Education
werdeveneens toevertrouwd aan Piet Van
Avermaet en zijn Centrum Diversiteit en Onderwijs. De doelstelling luidt:het valoriseren van de bestaande talige
diversiteit en talige repertoires van de leerlingen. Bij de voorstelling van de
resultaten op lezingen bewerenAvermaet
& Co steevast dat wetenschappelijke onderzoek heeft uitgewezen dat een
taalbad Nederlands niet effectief is. Het is ook merkwaardig dat de overheid
geld besteedt aan het laten opstellen van instrumenten - teksten in de
thuistalen e.d. - voor sensibilisering van de thuistalen, maar dat de
leerkrachten er hun beklag over doen dat ze weinig of geen leermiddelen krijgen
voor NT2.
Ook het KBS-Project
Kleine kinderen, grote kansen stond onder de leiding van Van Avermaet.
Minister Crevits gaf samen met de Koning Boudewijn Stichting op 29
februari2015 het startschot van het
zoveelste onderwijsvoorrangsproject. We lezen over het doel: Wetenschappelijk
onderzoek toont het belang aan van kwaliteitsvol (kleuter) onderwijs in de
eerste levensjaren.Zon terechte
stelling roept grote verwachtingen op. Bij verdere lezing waren we vlug
ontgoocheld.Er gaat b.v. wel veel
aandacht naar het belang van het kunnen spreken van de eigen moedertaal op
school, maar er wordt eens te meer metgeen woord gerept over de specifieketaalproblemen en het belang van intensief NT2 ook voor het bieden van
meer ontwikkelingskansen. Volgens TIMSS-2015 wordt er in ons kleuteronderwijs
te weinig aandacht besteed aan voorbereidend lezen, systematisch
woordenschatonderwijs We betreuren dat de drie GOK-steunpunten die enorm veel
overheidsgeld ontvingen geen inspanningen deden voor een meer uitgebalanceerd
curriculum voor het kleuteronderwijs.
In het recent VLOR-
rapport 't Is goe, juf, die spreekt mijn taal! Over thuistaalgebruik en
talensensibilisering pakken medewerkers van Van Avemaet & Van den Branden
eens te meer uit met de vele zegeningen van het thuistaalonderwijs- ook als opstap voor het Nederlands.Ze zochten echter vooral naar uitgesproken
voorbeelden van overtuigendthuistaalgebruik, maar vonden er geen.Ze reppen ook dit keer met geen woord over het belang van intensief
NT2-taalonderwijs. Bij lezing van het rapport wordt ook duidelijk dat
talensensibilisering een wollig containerbegrip is datalle mogelijke invullingen kan krijgen, naast
gebruik van de thuistalen ook CLIL b.v.
De VLOR heeft voor de
opstelling van dit rapport naar goede gewoonte enkel voorstanders van intens
gebruik van thuistaalgebruik uitgenodigd. De VLOR-vrijgestelden wisten nochtans
maar al te best dat de thematiek controversieel is en dat de gevraagde
onderzoekers enerzijds de invoering van NT2 vanaf het kleuter bestrijden en
anderzijds de idee van thuistaalonderwijs ophemelen.
Ook de recente
OKAN-studie was in handen van Van Avermaet en Van den Branden; voorstelling in
januari 2017. Dat zij het taalbad van 1 jaar voor OKAN-leerlingen in het s.o.
willen beperken tot 3 à 6 maanden, is dan ook niet verwonderlijk, maar wel heel
jammer.6Zonder veel Nederlands kan men goedfunc-tioneren in maatschappij-
Nederlands werktdiscriminerend
i.p.v. emanciperend!???
Piet Van Avermaet en Jan Blommaert reageerdensmalend op onze NT2-taalcampagne:
Onderwijskrant begrijpt blijkbaar niet dat men perfect sociaal geïntegreerd
kan zijn in de marge van de samenleving (In: De kloof tussen beleid en
realiteit (EPO, 2008).
In een studie opgestart in 2008 wezen de Limburgse prof.
Johan Ackaert (U Hasselt) e.a.terecht
op het cruciale belang van de kennis van het Nederlands: Taalbeheersing en
-gebruik vanMarokkaanse
en Turkse allochtonen: resultaten van de Survey Integratie 2008. In het
algemeen besluit lezen wedat het
beheersen en het gebruiken van de Nederlandse taal cruciaal zijn voor de
sociaa-culturele integratie van allochtonen en de sociale cohesie in de
samenleving. Kennis van het Nederlands vergemakkelijkt en stimuleert contacten
van allochtonen met autochtonen en draagt bij tot een positievere beeldvorming
over autochtonen, zo stelden we vast. Taal maakt immers communicatie mogelijk,
waardoor wederzijds begrip en sociale samenhang ontstaan (Gekleurde Steden -
Autochtonen en allochtonen over samenleven). Het project werd uitgevoerd door
Johan Ackaert & Kris Vancluysen (consortium UHasselt en UA).
Superdiversiteitsideologen
als Piet Van Avermaet en Jan Blommaert zijn het daar niet mee eens. In Wiens
Nederlands? Over taalnaïviteit in het beleid, beweren ze dat integratie van
allochtonen in onze zogezegd superdiverse maatschappij niet mogelijk en ook
niet nodig is. De kennis van het Nederlands is volgens hen ook van relatief
weinig belang (in: Sampol, 31 maart 2006). We citeren even.
Foute opvattingen liggen aan de grondslag van het beleid
rond Nederlands aan migranten. Men gaat ervan uit dat Vlaanderen een eentalig
Nederlands gebied is, dat men zonder Nederlands onmogelijk kan functioneren in
dit land, dat kennis van het Nederlands allerhande mogelijkheden opent die er
anders niet zouden zijn. De suggestie dat men enkel een goeie buur kan zijn
wanneer men Nederlands spreekt,gaat uit
van de veronderstelling dat men Nederlands nodig heeft in die buurt, en dat die
buurt normaal gezien eentalig Nederlands is. Wanneer een Nigeriaan immigreert
in de Gentse Rabotwijk, een buurt waar de autoriteitsfiguren de lokale
middenklasse van handelaars en een opkomende generatie van intelligentsia
overwegend Turks zijn,dan is kennis van het Turks voor die Nigeriaan vaak
belangrijker dan kennis van het Nederlands. Zijn huisbaas is immers
Turks.
Eddy Bonte, Hogeschool Gent, reageerde: De waarheid luidt
dat het valse discours van Blommaert, Van Avermaet, Maly invloedrijke
allochtonen ertoe zal aanzetten de kennis van het Nederlands te contesteren en
zo de derde en binnenkort de vierde generatie verder het getto zal induwen. De
waarheid luidt dat een bepaald soort Vlamingen de allochtonen in deze zelfcastratie
steunt, hun slachtofferrol voedt, hun achterstand vergoelijkt (nu met een
academisch sausje) en ze paternalistisch behandelt als een bende achterlijke
tsjoek-tsjoeks. Daarom noem ik het een wansmakelijk verhaal. No pasaran. In
een opiniebijdrage schreefook prof. Rik
Torfs terecht: Progressieve geesten waren altijd voor de multiculturele
samenleving, zonder veel inhoudelijke verduidelijking. Een paar jaar geleden
pleitten heel wat progressieve geesten plots voor superdiversiteit, een
radicaliseringvan
multiculturalisme.Volgens
propagandisten van de superdiversiteit was het echter niet langer duidelijk aan
welke opvattingen en gebruiken minderheden zich zouden moeten aanpassen. Het
klassieke integratieproject en zelfs de notie multiculturaliteit zouden
voorbijgestreefd zijn.Volgens de
superdiversiteitspropagandisten betekent het radicaal opdoeken van het integratieconcept
tevens dat de kennis van het Nederlands nog veel minder belangrijk geworden is
en zelfs de emancipatie van de allochtone burgers hindert i.p.v. bevordert
(In: (Zijn we in oorlog? Niet in de klassieke zin, De Morgen, 17 november
2015).
Net als Van Avermaet
en Blommaert pleit ook prof. Maurice Crul in zijn boek Superdiversiteit voor
een nieuwe visie op integratie voor het radicaal verlaten van de klassieke
visie op integratie. Dit kwam ook tot uiting in zijn opiniebijdrage in De Morgen
van zaterdag 18 januari 2014: Multiculturalisme is dood, rechtspopulisme is
achterhaald. Ook volgens Crul is het niet langer duidelijk aan welke
opvattingen en gebruiken minderheden zich moeten aanpassen. Het klassieke
integratieproject zou totaal voorbijgestreefd zijn.
In het rapport Biedt
het concept integratie nog perspectief? (december 2013) nam het Nederlands
Sociaal en Cultureel Planbureau terecht afstand van het schrappen van het
integratie-concept vanwege superdiversiteitsideologen. Het Planbureau wilniet zomaar het belang van integratie en van
de kennis van het Nederlands hierbij laten vallen. We citeren even.
Superdiversiteit strijkt cultuurverschillen niet glad en met superdiversiteit
zijn de discussies over de betekenis van verschillende normen niet beslecht. In
Europees verband bestaan er tal van activiteiten, zowel beleidsmatig als in het
onderzoek, die vertrekken vanuit het concept integratie. Het is belangrijk om
hierop te kunnen blijven aansluiten. Integratie als (beleids)concept is nog
steeds waardevol. Deze argumenten voor en tegen afwegend zijn wij van mening
dat integratie als (beleids-)concept in ere gehouden moet worden. Het
integratievraagstuk speelt nog in volle omvang, en dan is het vreemd om dit
niet als zodanig te benoemen.
Noot: de gewezen
vrijheidsstrijder Helene Passtoors sprak zich op maandag 14 april 2014 in De
Wereld Morgen eveneens smalend uit over onze NT2-campagne en beschuldigde mij
zelfs van taalracisme: Raf Feys spreekt in zijn bijdrage over taalachterstand
(Nederlands), maar dit woordgebruik klopt niet: 'Taalachterstand' is een
vakterm en betekent dat de taalontwikkeling van een kind niet normaal of te
langzaam verloopt. Ik heb nooit gehoord dat je die term gebruikt voor
'vreemdetaalachterstand' of 'tweedetaalachterstand'. Dat schijnt typisch
lekengebruik en krijgt dan een connotatie die inderdaad verdacht veel neigt
naar (taal) racisme. Het woord 'achterstand' is immers een fundamenteel begrip
in het hele complex verbonden met racisme, 'inferieure rassen', de
superioriteit van het blanke ras/Westerse cultuur/westerse talen enz. Het
'probleem' heeft ook te maken met de eeuwige verwarring tussen integratie en
assimilatie zoals het woord integratie in Vlaanderen meestal wordt gebruikt.
7 Volgens Agirdag en
Van Houtte vergissenleerkrachten,
Turkse ouders en leerlingenzich; ze
zijn allen geïndoctrineerd
7.1Turkse ouders en leerkrachten:geen Turks op school a.u.b.
In een studie stelden
de Gentse sociologen Orhan Agirdag en Mieke Van Houte tot hun ongenoegen vast,
dat niet enkel de leraars, maar ook de Turkse ouders wensen dat hun kinderen
geen Turks, maar zoveel mogelijk Nederlandsspreken in én buiten de klas:Speaking Turkish in Belgian Primary Schools: Teacher Beliefs versus
Effective consequences, bilig/ SUMMER 2014 / NUMBER 70, zie Internet.Uit de bevraging bleek dus dat ook de Turkse
ouders meertalig onderwijs resoluut afwezen.Leerkracht Patrick drukte het zo uit: Turkse ouders komen soms met hun
kinderen naar onze school omdat er bij ons minder Turkse leerlingen zijn.Ze stellen dan: In andere scholen zijn er te
veel Turkse leerlingen en die spreken dan Turks in klas, op de speelplaats,
tijdens de middaglunch, en wij willen dat niet. Die ouders beseffen hoe
belangrijk het is voor de toekomst van hun kinderen dat ze goed geïntegreerd
zijn in onze cultuur. Because the future of those children is here, and they
will have to speak Dutch in their professional life.Ook TurkseIslamleerkrachten stelden dat het gebruik van de moedertaal van de
Turks sprekende leerlingen nutteloos was.
Uit een andere studie van Agirdag, Jordens & Van Houtte
bleek dat er eencorrelatie wastussen het gebruik van het Turks op
schoolen een verminderd welbevinden van
Turkse leerlingen. (Speaking Tukish in Belgian primary schools, Bilig, 70,
2014, nr.1, p. 7-28. Ook hier luidde de reactie dat de leerlingen het verkeerd
voorhebben en geïndoctrineerd zijn
7.2Onderzoekers kleineren visie van leerkrachten,
Turkse ouders & Turkse leerlingen
Uit de twee studies
bleek dus dater opvallend veel
overeenstemming was tussen de opvatting van de leraars en deze van de Turkse
ouders enleerlingen. Maar Agirdag en
Van Houtte legden de argumenten van de leraars,de Turkse ouders en leerlingen gewoon naast zich neer.Volgens hen hebben de leerkrachten en de
Turkse ouders volstrekt ongelijk. Ze zijn bevooroordeeld en beseffen niet eens
hoe nefast hun opvattingen zijn en hoe ze haaks staan op de belangen van de
Turkse leelingen.Agirdag en Van
Houttezochten dan maar naar een
verklaring voor het vervreemd en fout bewustzijn van de leerkrachten en
ouders. De negatieve beliefs vanleerkrachten en Turkse ouders zouden in sterke mate een gevolg zijn van
de Vlaamse politieke contextthat very
much favors assimilation and Dutch monolingualism.Dit zou ook het geval zijn bij de Turkse
leerlingen.
Agirdag en Van Houtte
gaan ook geenszins akkoord met de stelling dat de taalachterstand een
belangrijke oorzaak is van de leerproblemen van veel anderstalige leerlingen.
De voorbije jaren manifesteerden ook zij zichherhaaldelijk als taalachterstandsnegationisten en tegenstanders van
intensief NT2 vanaf het kleuteronderwijs.
7.3Agirdag en Van Houtte beschuldigenVlaamse leidende klasse van indoctrinatie
Agirdag en Van Houtte beweren dat de Vlaamse leidende klasse
symbolisch geweld (à la Bourdieu) uitoefent op de leerkrachten en de
anderstalige ouders en leerlingen.
Social dominance can only persist because the dominant
groups in society impose their judgments, such as beliefs about
monolingualism,upon dominated
groups,suchas the bilingual Turkish community. Once the
dominated groups internalize the point of view of the dominant, they will
defend it as if it was a universalpointofview, even when these judgments are
completely against their own interests.
De gedomineerde
ouders en leerlingen uit de lagere milieus zouden jammer genoeg de dominante
visie van de leidende klasse, de machtigen in deze maatschappij, onbewust
overnemen. Het zijn o.i. echter nog meer de ambitieuze allochtone ouders die
voor hun kinderen bij voorkeur een school kiezen waar weinig of geen Turks
gesproken wordt.
Bijlage:Petitie Gok van Pascal van Orhan Agirdag en
21 ondertekenaars: 2009
In een reactie van de
taaloproep en taalplannen van minister Pascal Smet onderschreven een grote
groep academische taalrelativsisten een petitie met als titel: Gok Van
Pascal: mythes over taalachterstand en onderwijs: Orhan Agirdag, medewerkers
van Steunpunt GOK e.a. ( in: De Morgen, 30.10.09).
Agirdag en co gaan
vooral niet akkoord met de stelling dat veel anderstalige leerlingen een grote
taalachterstand hebben en mede daardoor opval- lend minder presteren. Zij
stellen vooreerst: Waar haalt het taalbadmodel zijn vanzelfsprekendheid en
waar zijn de aanwijzingen dat het werkt? Wanneer we na zoveel jaren taalbaden
nog steeds kampen met schrijnende onderwijsachterstanden, wordt het dan niet
hoog tijd om de vanzelfsprekendheid van het taalbadmodel grondig in vraag te
stellen? Voor zover wij weten, is er in Vlaanderen geen enkele
wetenschappelijke legitimatie voortaalbadmodel.
Het is o.i. voldoende
bekend dat intensief taalonderwijs effectief is in landen als Finland,
Denemarken ..., waar de leerlingen meer krijgen dan louter een taalbad samen
met andere kinderen, maar ook voldoende uren apart genomen worden. Het zijn
precies de taalrelativisten die zich steeds principieel gekant hebben tegen de
invoering van intensief NT2-onderwijs vanaf de eerste dag van het kleuter.
Precies door hun schuld hebben weal te
weinig vooruitgang geboekt.
Agirdag en co schrijven verder: Het taalbadmodel is in
conflict met een elementair pedagogisch principe: voor een vruchtbaar onderwijs
dienen de leefwerelden van de leerlingen aanwezig te zijn binnen de
schoolmuren. Een primordiale voorwaarde tot een succesvolle schoolloopbaan is
dat iedere leerling zich thuis kan voelen op school. Doordat anderstalige
leerlingen hun thuistaal moeten achterlaten aan de schoolpoorten, laten ze voor
een stuk ook hun identiteit achter. Met andere woorden, het verbieden van de
thuistaal vergroot de kloof tussen de thuiscultuur en de schoolcultuur.
Allochtone leerlingen spelen dus nooit een thuismatch en zolang dit het geval
is, zullen ze geen kampioen worden.
Agirdag en Co beweren verder ook: De taalachterstandsthese
is een voorbeeld van het deficit-den- ken. Dit betekent dat de
onderwijsachterstanden. eenzijdig worden toegeschreven aan de veronderstelde
gebreken van de doelgroep. Hierdoor worden de anderstalige leerlingen op
voorhand al gestigmatiseerd als gebrekkige leerlingen. En wie kan er ontkennen
dat stigmatisering kan leiden tot slechtere onderwijsprestaties?
De
taalachterstandsthese maakt zich verder schuldig aan wat het blaming the
victim perspectief genoemd kan worden. De claim is immers dat anderstalige
leerlingen de leerachterstanden waarmee ze geconfronteerd worden vooral aan
zichzelf te danken hebben. Hierdoor worden externe factoren zoals
onderwijssegregatie, armoede, uitsluiting van huisvesting en arbeidsmarkt als
verklaringen naar de achtergrond verschoven. En ten slotte focust de
taalachterstandsthese zo hard op de gebreken van anderstalige leerlingen, dat
men voorbij gaat aan de culturele en talige bagage die deze leerlingen wél
hebben: hun thuistaal.
Niemand beweert
uiteraard dat de taalachterstand de enige verklaring is voor de schoolse
achterstand, maar wel dat taalachterstand een belangrijke oorzaak is.
De 21 ondertekenaars
van het manifest GOK van Smet zijn sociologen en taalkundigen van
universiteiten en van het Gentse Centrum Diversiteit en Leren: Orhan Agirdag
(UGent), Mieke Van Houtte (UGent), Sven Sierens en Lia Blaton (Steunpunt
Diversiteit en leren), Ignace Glorieux (VUB), Sarah Bracke (KUL), Christiane
Timmerman (UA), Piet Van De Craen (VUB), Simon Boone (UGent), Nadia Fadil
(KUL), Noël Clycq (UA), Sarah De Mul (KUL).
Dirk Van Damme (OESO)bevestigt in DM wat we al sinds 1979 in Onderwijskrant verkondigen ivm egalitaire onderwijsideologie, sinds 1993 over uitholling taalonderwijs & gebrek aan intensief NT2, sinds 2002 over structuurhervorming s.o.
De gelijkenissen van uitspraken van Dirk Van Damme (OESO) met wat we in Onderwijskrant al vanaf 1979 verkondigen zijn puur toeval!???
(1) Als je kijkt naar de intelligentie (=rekening houdt met de intelligentie) dan daalt het aandeel van de sociale achtergrond in de verklaring voor ongelijke onderwijskansen (lees: ongelijke onderwijsresultaten). Het is meteen de reden waarom ik stel dat we ons daarop (= sociale ongelijkheid) hebben blindgestaard.
Commentaar: In de Onderwijskrant nr. 9 van 1979 leggen we dit al in het lang en het breed uit. We wezen uitdrukkelijk op de invloed van de intelligentie en op de illusies inzake sociale gelijkheid.
Dat was en is is ook onze grote kritiek op de Vlaamse onderwijssociologen Die b.v. de invloed van het scholingsniveau van de moeder louter als sociale factor (SES) beschouwen. Ook in het interview met minister Vandenbroucke probeerden we hem hiervan te overtuigen en ook duidelijk te maken dat slogan van Vandenbroucke-Van Damme ' ons Vlaams onderwijs is enkel sterk voor de sterke leerlingen, maar zwak voor de zwakkere' totaal foutief was. We wezen hen ook op de prestatiekloofmythe waarmee ook zij uitpakten.
We merken nu dat de sociologen Dirk Jacobs, Orhan Agirdag ... ongelukkig zijn met die uitspraak (rechtzetting) van Van Damme. Het betekent dus ook dat onze onderwijssociologen ons al decennia belazeren.
(zie ook punt 3 over de hervorming van het s.o)
(2)Waar had de lat hoger gemoeten?
Dirk Van Damme: Bij de taalkennis. Daarom reageer ik zo fors in de discussie over de plaats van de moedertaal op school' Leerplezier ervaar je pas als je een uitdaging overwint.'
De eerste generatie eindtermen was te radicaal en veel te taalrelativistisch. Spelling en structuur van taal waren niet meer zo belangrijk. Als een leerling zich kan beredderen, is het oké. Mensen die nu in inspecties en begeleidingsdiensten zitten, komen uit die ideologische school. Daar is heel weinig intellectuele tegenwind op gekomen. Zelfs al denkt de overheid anders, dan nog is dat middenniveau zo krachtig geworden dat zij nog altijd voorschrijven wat er in klassen gebeurt.
Ik vind dat pervers. Het hele dogma van meertaligheid is voor hen een soort missioneringsstreven. De overheid moet daar sterker tegen ingaan. Ze moet via de eindtermen zeggen dat het belangrijk is dat mensen op een hoog niveau het Nederlands beheersen.
Commentaar: Vanaf september 1993 publiceerden we in Onderwijskrant tientallen bijdragen over de uitholling van het taalonderwijs. We pleiten ook al 25 jaar voor intensief NT2-taalodnerwijs vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs en bestrijden de taalrelativisten als Van Avermaet, Van den Branden, Agirdag .. die de invoering van NT2 tegenwerkten en het belang van de kennis van het Nederlands voor allochtone leerlingen relativeerden.
(3) "Toen N-VA-voorzitter Bart De Wever zich kritisch uitsprak over de hervorming van het secundair onderwijs, is daar te verkrampt op gereageerd. Terwijl hij in feite ook een aantal verstandige dingen heeft gezegd. Als er sneller geluisterd was naar het terechte deel van zijn kritiek, was de hervorming wellicht sneller en beter uitgevoerd.
Commentaar: al in 2002 maakten we een kritische analyse van het voorstel op de Rondetafelconferentie van minister Vanderpoorten om een gemeenschappelijke/brede eerste graad in te voeren. We probeerden ok de politieke partijen te overtuigen van ons gelijk. In een interview met minister Vandenbroucke in 2005 slaagden we j er ammer genoeg niet in hem (en ook diens kabinetschef Dirk Van Damme te overtuigen; en Vandenbroucke-Van Damme installeerden de commissie Monard.
De N-VA ging in december 2010 in op ons voorstel voor een gesprek over de structuurhervorming s.o. We kregen in dit gesprek wat tegenwind van de parlementair medewerker-socioloog, maar gelukkig waren 2 van de leden van de commissie ex-leraar. Ook lijst Dedecker stond open voor een gesprek. We vingen bot bij Kathleen Helsen (CD&V) die enkel naar Monard wou luisteren. Ook de koepelkopstukken van het katholiek onderwijs stonden geen gesprek toe.
(4) (4) Verleuking: onderwijs: "Men is er in het pedagogisch denken te veel geëvolueerd naar het discours over geluk en welbevinden die de kwaliteit van het onderwijs mede ondergraaft."
-U maakt zich zorgen over het gebrek aan echte gelijke kansen. Uit conservatieve hoek klinkt de klacht dat juist te weinig naar de top, naar excellentie en ambitie wordt gekeken.
Excellente leerlingen worden te weinig uitgedaagd. Met dat deel van het conservatieve discours ben ik het eens. Leraren hebben in de klas de focus in zijn geheel naar het midden verschoven. Ik aarzel om het woord nivellering te gebruiken, maar ik ken wel degelijk leerkrachten die aangeven dat ze het niveau hebben verlaagd om meer mensen kansen te geven. Dat was nooit de bedoeling. Zo raken de minder presterende leerlingen ook niet geholpen. Hun onderwijskansen worden nog altijd in sterke mate bepaald door de socio-economische achtergrond. We gooien zo talent weg, terwijl onderwijs die kansen juist zou moeten verdelen. Ik blijf dat een enorm ernstig probleem vinden.
Acht u zichzelf verantwoordelijk voor die mislukking?
Het is een persoonlijke frustratie. Frank Vandenbroucke was zich erg bewust van het risico dat de focus op kwaliteit zou vertroebelen. Hij heeft altijd gehamerd op het hoog houden van de lat.
'Als je puur naar de cijfers kijkt, overweegt het gevoel van mislukking. De kloof tussen anderstaligen en wie thuis Nederlands spreekt, is hier de grootste van alle OESO-landen'
We zijn te naïef geweest over integratie. We hebben veel ingezet op een positief ondersteuningsbeleid. Daar zitten goede elementen in, maar de kritiek is nu deels terecht. Als je puur naar de cijfers kijkt, overweegt het gevoel van mislukking. De kloof tussen anderstaligen en wie thuis Nederlands spreekt, is hier de grootste van alle OESO-landen. (zucht) De context is natuurlijk breder: Vlaanderen is pas in die tijd gestart met een inburgeringsbeleid. Daardoor hebben we de uitdaging in het onderwijs onbedoeld onderschat.
Waar had de lat hoger gemoeten?
Bij de taalkennis. Daarom reageer ik zo fors in de discussie over de plaats van de moedertaal op school. Ons taalbeleid voor migrantenleerlingen is in het algemeen te laks geweest. Daar zit voor mij de verklaring voor de enorme prestatiekloof. We zitten nog altijd met een zeer grote groep gezinnen en migrantenouders die thuis geen Nederlands spreken. In andere landen is dat sterker aangepakt. Daar beheersen families na een of twee generaties toch de taal van het land goed.
'Het grootste probleem is dat mensen in ons onderwijs, ook leraren, te snel tevreden zijn met wat je bij migrantenleerlingen kunt bereiken op het vlak van taal. Ze zijn tevreden met een te laag niveau'
Velen zullen zeggen dat die leerlingen zich kunnen behelpen. Maar het gaat om taalrijkdom. Als je vergelijkt hoeveel woorden zij kennen, dan is het pover gesteld met onze migrantenleerlingen. Die taalrijkdom is noodzakelijk voor cognitieve ontwikkeling en kans op werk. Het is voor mij ook een emancipatie-element. Ik ben hierin sterk geïnspireerd door Paulo Freire (Braziliaanse onderwijshervormer, RA/BE). Je moet mensen de taal geven als instrument om zelfredzaam te worden en de wereld te kunnen beïnvloeden. Je mag daar niet relativistisch of nonchalant over doen. Dit zal sommige van mijn progressieve vrienden tegen de borst stuiten, maar we zijn daarin te laks geweest. We hebben te weinig gehamerd op een aantal elementaire aspecten van inburgering.
Dreigt taal geen uitsluitingsmechanisme te worden als de lat meteen aan de schoolpoort te hoog gelegd wordt?
Taal is een machtsinstrument en kan vormen van uitsluiting met zich meebrengen. Maar je kunt mensen daar alleen maar tegen wapenen door hen naar een hoog niveau te brengen. Het grootste probleem is dat mensen in ons onderwijs, ook leraren, te snel tevreden zijn met wat je bij migrantenleerlingen kunt bereiken op het vlak van taal. Ze zijn tevreden met een te laag niveau en hebben daar een ideologie van meertaligheid rond gebouwd. Als we spreken over zesjescultuur, dan gaat het over te snel gelukkig zijn met een resultaat dat eigenlijk niet goed genoeg is.
Hoezo, ideologie?
De eerste generatie eindtermen was te radicaal en veel te taalrelativistisch. Spelling en structuur van taal waren niet meer zo belangrijk. Als een leerling zich kan beredderen, is het oké. Mensen die nu in inspecties en begeleidingsdiensten zitten, komen uit die ideologische school. Daar is heel weinig intellectuele tegenwind op gekomen. Zelfs al denkt de overheid anders, dan nog is dat middenniveau zo krachtig geworden dat zij nog altijd voorschrijven wat er in klassen gebeurt.
Ik vind dat pervers. Het hele dogma van meertaligheid is voor hen een soort missioneringsstreven. De overheid moet daar sterker tegen ingaan. Ze moet via de eindtermen zeggen dat het belangrijk is dat mensen op een hoog niveau het Nederlands beheersen.
Wie met meer zelfvertrouwen zijn thuistaal spreekt, is meer vatbaar voor een nieuwe taal. Dat is toch wetenschappelijk aangetoond?
Ja, als je het zo beschouwt, ben ik ook voor meertaligheid. Natuurlijk wil ik een hoog ontwikkeld taalgevoel in het Nederlands, de moedertaal én verschillende vreemde talen. In de praktijk gaat het vaak puur om nonchalance. Het resultaat is dat veel migrantenjongeren het een noch het ander hebben. Als je mensen dat instrument niet geeft, dan is de kans groot dat ze uitgesloten blijven worden. Dat gezegd zijnde: taal opent niet alle deuren. Er is wel degelijk discriminatie en racisme in de samenleving, ook in het onderwijs.
Is het onderwijs te zacht geworden?
Een delicate stelling, maar: ja. Leerplezier ervaar je pas als je een uitdaging overwint. Er zijn nog altijd veel scholen die de leerlingen uitdagen. Maar het idee dat welbevinden haaks staat op ambitie, is fundamenteel fout. De slinger is te ver doorgeslagen nadat we ons bevrijd hebben uit een te streng opvoedingsideaal. Je voelt dat nu weer naar een nieuwe balans wordt gezocht. Prima.
Een recent doctoraatsonderzoek suggereert dat er wel degelijk kwaliteitsverschillen bestaan tussen het Gemeenschapsonderwijs en het katholiek onderwijs. Wat denkt u, als oud-topman van het GO!?
'70 of 80 procent van alle leerlingen zou nadien hoger onderwijs moeten kunnen volgen'
Ik heb een warm hart voor het GO! maar ik moet bekennen dat het kwaliteitsstreven sterker aanwezig is in het katholiek onderwijs. Ze spreken ook deels een ander publiek aan, maar ik vind dat geen belangrijk argument meer. Het GO! krijgt gemiddeld te maken met een lager socio-economisch kapitaal aan leerlingen, maar het katholiek onderwijs heeft de kwaliteitscultuur sterker kunnen behouden. In het GO! zijn er scholen die uitstekend werk leveren, maar over het algemeen is er meer tolerantie voor lage kwaliteit. Men is er in het pedagogisch denken te veel geëvolueerd naar het discours over geluk en welbevinden die de kwaliteit, naar mijn mening, mede on
Afstand van egalitaire onderwijsideologie : Onderwijskrant al in 1979! Dirk Van Damme (OESO) vandaag in De Morgen
Afstand van egalitaire onderwijsideologie : Onderwijskrant al in 1979! Dirk Van Damme (OESO) vandaag in De Morgen.
Dirk Van Damme neemt vandaag in de krant De Morgen afstand van de egalitaire onderwijsideologie van de Vlaamse onderwijssociologen en van veel Vlaamse beleidsverantwoordelijken. Wij deden dat al 40 jaar geleden in Onderwijskrant.Van Damme geeft ook toe dat ook hij zich destijds vergist heeft (cf. Beleidsnota van duo Vandenbroucke -Van Damme van 2004 en oprichting commissie Monard in 2008).
In 1979 nam Onderwijskrant in nummer 9 al afstand van de egalitaire onderwijsideologie
Vooraf: De egalitaire GOK-ideologie gaat ervan uit dat het intellectueel potentieel evenredig verdeeld is over alle bevolkingslagen en dat voor de leerresultaten de intelligentie (nature) geen belangrijke rol speelt, maar wel de sociale factoren (nurture).
De democratisering is volgens die visie pas bereikt als er geen (cor)relatie meer gevonden wordt tussen het scholingsniveau van de kinderen en de sociaal-economische status en/of scholingsniveau van de ouders; als de prestatieverschillen tussen de sterke en zwakkere leerlingen afnemen-geen prestatiekloof ; als er evenveel kinderen van laagopgeleide ouders het aso en het hoger onderwijs volgen; als er evenredig veel kinderen uit de maatschappelijke onderklasse hoge functies bekleden.
We citeren nu even de kritiek op de egalitaire visie in Onderwijskrant 1979 (39 jaar geleden)
"Er zijn voldoende aanduidingen dat naast de milieu-invloed de geringere schoolresultaten van arbeiderskinderen vooral ook toe te schrijven zijn aan een gemiddeld genomen lagere intelligentie.
De vrij grote genetische bepaaldheid van intellectuele capaciteiten binnen een maatschappelijk systeem waarin sociale mobiliteit in zekere mate mogelijk is, maakt het weinig waarschijnlijk dat de verschillen tussen sociale klassen enkel aan het milieu zouden te wijten zijn: de meest intelligente leden uit de onderste lagen krijgen de kans om te stijgen in de sociale hiërarchie (o.m. via onderwijs), waardoor op het niveau van de volwassenen er een verschil ontstaat tussen de sociale lagen.
Bovendien trouwen de meeste mensen met iemand van hun eigen sociale laag. Deze vorm van 'assortative mating' heeft voor gevolg dat IQ's van echtgenoten ook dicht bij elkaar liggen (correlatie rond .50 volgens onderzoek van C. Jencks e.a.)."
*"Het aldus ontstane onderscheid in intelligentie wordt doorgegeven aan de kinderen: kinderen van intelligente ouders hebben gemiddeld genomen een beter erfelijk potentieel dan kinderen van minder intelligente ouders ."
*"Als het waar is dat niet in elke sociale klasse evenveel kinderen met een hoge intelligentie zitten, dan moeten we ook het in onze maatschappij gehanteerde ideaalbeeld van een perfecte sociale mobiliteit relativeren. Dit ideaal luidt: uit elke sociale klasse moet een gelijke proportie vertegenwoordigd zijn in elk onderwijs- en beroepsniveau.
Gezien de kansen voor een stuk erfelijk bepaald zijn, zal dit nooit ten volle gerealiseerd worden, ook als men er de nodige inspanningen voor doet (wat nu in 1979 - nog onvoldoende het geval is). Het lijkt dan beter vooral te streven naar het verminderen van de sociale ongelijkheid op zich: dit is de inkomens-, status- en machtsverschillen in onze maatschappij verkleinen."
Voor de redactie van Onderwijskrant was dit realistisch GOK-standpunt van 1979 een evidentie. Door onze eigen betrokkenheid bij een grootscheeps CSPO-onderzoek (19701971) omtrent de doorstroming naar het secundair onderwijs wisten we ook al dat de sociale achtergronden hierbij minder meespeelden dan algemeen werd gedacht. De democratisering vanaf de jaren vijftig heeft o.i. tot een relatief hoog GOK-gehalte geleid. Als kind van de democratisering beseffen we dat we veel onderwijskansen en degelijk onderwijs kregen.
Basiskennis- en vaardigheden kwam zelden aan bod in debat over nieuwe eindtermen, in consultatiecampagne, scholierenrapport, VLOR-advies ... wel veel voorstellen voor nieuwe modieuze thema's die niet eens thuishoren in het onderwijs
In de grote consultatiecampagne over de nieuwe eindtermen/leerplannen, in het scholierenrapport, in het VLOR-advies ... kwam alles wat te maken heeft met basiskennis/vaardigheden en expliciete instructie zelden of nooit aan bod, maar wel veel fabuleuze voorstellen voor zaken die niet thuishoren in het onderwijs (zie artikel in bijlage).
Maar minister Crevits en de commissie onderwijs stellen in het recente eindtermendecreet dat de consultatiecampagne en het scholierenrapport belangrijke inspiratiebronnen zijn voor de opstelling van de nieuwe eindtermen/leerplannen.
De school werd/wordt ook voorgesteld als ' a total institution' (ook b.v. in ROK-kader voor nieuwe inspectie).
Met onze O-ZON-campagne 2007 hielden we een pleidooi voor het meer centraal stellen van basiskennis/-vaardigheden. In PIRLS-2016 bleek overduidelijk dat er b.v. nergens minder tijd besteed wordt aan begrijpend lezen dan in Vlaanderen.
Bijlage
Eindrapporten consultatiecampagne over eindtermen: rapport VSK-scholieren & VanLerensbelang (Onderwijskrant 179 oktober 2016)
1.Scholierenrapport: op welke temperatuur je de was moet doen & zachtgekookte eitjes
1.1 Klaar voor het leven na s.o. temperatuur was, belastingbrief invullen... Thema 1: Scholieren willen op eigen benen kunnen staan. Veel leerlingen geven aan dat ze bepaalde basisvaardigheden om te overleven missen. Ze weten perfect hoe warm het soms kan worden in de tropen, maar niet op welke temperatuur je de was moet doen. Ze kunnen vierkantswortels trekken, maar geen worteltjes koken. Ze vullen blindelings een matrix in, maar weten niet hoe te beginnen aan een belastingbrief. Echt klaargestoomd voor de toekomst voel je je op die manier niet wanneer je je diploma in de hand hebt. Waarom is dit nuttig? is de centrale vraag bij opstelling eindtermen. Commentaar: de scholieren hebben blijkbaar geen besef van het grote verschil tussen typisch schoolse kennis uit de vakdisciplines en alledaagse kennis die je ook buiten de school kan opsteken. Rector Torfs: "Leraren moeten b.v. kinderen leren koken. Kan het waanzinniger? Misschien weldra ook nog: hoe neem je een douche, hoe tart je een leraar?
1.2 Met beide voeten in de wereld: vak actualiteit: les over boerkini i.p.v. geschiedenis Thema 6. Leerlingen zijn ook in relatie met de hele wereld. Waarom denk ik zo en mijn buurman anders? Hoe passen mijn eigen acties binnen grote actuele themas? Hoe word ik een goed geïnformeerde wereldburger? Jongeren willen kritisch kunnen denken en beslissen en vragen daarvoor hulp aan het onderwijs. Meer concreet wordt ook een vak over de actualiteit en politiek voorgesteld.
1.3 School als total institution en leraar als maatschappelijk werker, psycholoog ...
Bij de thema's 2 en 3 wordt de school opgevat als een 'total institution' die verantwoordelijk is voor de totale ontwikkeling en het totale welzijn van jongeren = totalitaire visie. Zo moet die allesomvattende en almachtige school ook veel aandacht besteden aan fysische en mentale gezondheid, ... Thema 2. Verbonden met elkaar. Aandacht voor romantische relaties Op een school komen leerlingen met verschillende karakters, leeftijden, gender, achtergronden en interesses bij elkaar. Een kleine versie van de diverse samenleving als het ware, en op die manier een ideaal laboratorium om te leren omgaan met verschillen. Maar tegelijkertijd krijg je ook een broeihaard van hormonen, kriebels en gevoelens als je een bende tieners bij elkaar zet. Scholieren vragen daarom ook speciale aandacht voor romantische relaties en alles wat daarbij komt kijken." Op de voorstelling werd b.v. ook terloops gesteld: niet louter afstandelijke seksuele voorlichting, maar ook duidelijk laten merken dat seks gezellig kan zijn.
Thema 3. Gezond en wel. Het belang van een gezond lichaam ondervinden leerlingen het liefst letterlijk en figuurlijk aan den lijve. Gezondheid kan dus niet zomaar een afgebakend, af te vinken puntje in het leerplan zijn. Werken aan dit thema laat zich ook niet begrenzen door de muren van het klaslokaal. Het moet terug te vinden zijn in de hele schoolcultuur.
1.4 Minder eisen van leerlingen, voorkomen van stress, meer succeservaringen
Commentaar: veel leerkrachten en burgers vinden dat er op school eerder te weinig geëist wordt van de leerlingen dan te veel. De scholieren denken daar blijkbaar anders over. Ze hebben de boodschap opgepikt dat ze heel kwetsbaar zijn en beseffen niet dat stress niet per se een geestelijk gezondheidsprobleem is, maar deel uitmaakt van het leven.
Thema 4 Mentaal in evenwicht: te veel werkdruk.
Een burn-out wordt in deze tijd bijna iets alledaags. Jongeren zien de oudere generaties bezwijken onder de werkdruk en merken dat zelfs klasgenoten soms een tijdje uitvallen omdat het hen te veel wordt. De stress en de prestatiedruk bij het vele schoolwerk en talrijke evaluatiemomenten vallen niet te onderschatten. Stress die bovendien niet stopt aan de schoolpoort, maar de leerlingen via digitale leerplatformen als Smartschool ook achtervolgt naar huis. De schrik om te falen zit diep. Jongeren zien dan ook een taak weggelegd voor hun leerkrachten en het onderwijs in het algemeen om hen op dat vlak de nodige ondersteuning te bieden.
Thema 5.Eigen kracht: te weinig succeservaringen.
Talent is een woord dat vaak gebruikt wordt in de onderwijswereld, maar in de praktijk krijgen scholieren te weinig de kans om hun eigen sterktes te ontdekken. Schoolslogans als Wees wie je bent, Elk talent telt of Doorbreek je grenzen zijn inhoudsloos als ze enkel op papier bestaan. In de realiteit worden leerlingen vaak in dezelfde vaste mal geduwd, waardoor ze te weinig succeservaringen beleven. Regelmatig het gevoel ervaren dat iets lukt, is nochtans een prima motivator. Zo blijven scholieren zin hebben om te groeien, bij te leren en zichzelf te verbeteren.
Bijlage: Blog-reactie van leraar Philip Clerick
Luister niet naar die scholieren *Voor volwassenen die het in onderwijszaken voor het zeggen hebben, komt het er nu op aan van het hoofd koel te houden. Ze kunnen niet, zoals ik, vrolijk verklaren dat al dat gekwaak van de Scholierenkoepel maar onzin is. Kathleen Helsen (cd&v), voorzitter van de Onderwijscommissie, zei over de bevraging: Het is nu onze opdracht om deze visie te vertalen in de eindtermen. Van mij mag ze dat zeggen, zeker zolang ze het zelf maar niet gelooft, of ernaar handelt. En wat ook helemaal niet hoeft, is dat er een compromis wordt gesloten, waarbij in verschillende vakken meer plaats wordt geruimd voor belastingbrieven en burkinis en burgerschap en diversiteit *Vraag aan 17.000 kinderen welke onderwerpen ze verder uitgediept willen zien, en de kans is erg klein dat iemand van die 17.000 het binomium van Newton vermeldt, of de Corioliskracht, of de tijds- en aspectwaarde van de Griekse werkwoordtijden, of het verloop van de Peloponnesische oorlogen. Maar die belastingbrief en dat solliciteren zal er wél bij zijn. En: hoe vraag je naar de weg in het Frans? zelfs al heeft vandaag bijna iedereen een gps in de auto. *De jongens en meisjes van de Scholierenkoepel hadden nog meer onzin gepuurd uit hun bevraging. Dat er meer onderwijs op maat moest komen waarbij de kinderen zelf hun vakken konden kiezen, dat terwijl er nu al uit zoveel studierichtingen kan worden gekozen. Maar dát was niet genoeg. Een leerlinge vond, dit keer op het vrt Journaal, dat je moest kunnen gáán voor twee uurtjes Spaans als je aan iets exotisch toe was.
2 Van Lerensbelang: 14 clusters
In de eerste cluster zelfkennis en persoonlijke ontwikkeling wordt het belang van het zich ontwikkelen tot evenwichtige, veerkrachtige, gezonde, zelfbewuste mensen die zichzelf kennen en zo goede keuzen kunnen maken, benadrukt. Er wordt aangegeven dat het van belang is op school in te zetten op jongeren weerbaar maken, zodat ze zich niet laten tegenhouden door een tegenvaller maar vol zelfvertrouwen hun pad kunnen gaan.
In de tweede cluster sociale (inter)menselijke competenties wordt veel belang gehecht aan het ontwikkelen van sociale vaardigheden en het leren kennen van en kunnen omgaan met diversiteit (in de breedst mogelijke definitie), het respectvol omgaan met andere mensen en andere meningen. Zelfredzaamheid en praktische competenties is de derde cluster over competenties en vaardigheden die leerlingen moeten voorbereiden om op eigen benen te staan. Daarvoor hebben ze onder andere praktische financiële en juridische kennis nodig. De cluster omvat ook andere aspecten die nodig zijn in het leven zoals leren gezond te leven, EHBO, veiligheid in het verkeer, dactylo en een aantal algemene praktische vaardigheden.
De vierde cluster is deze van kennis en gebruik van talen. Nu eens wordt verwezen naar de kennis van moderne talen in het algemeen, dan weer meer specifiek naar voornamelijk Nederlands, Frans en Engels en in mindere mate Duits. Heel wat mensen benadrukken het belang van het, vooral mondeling, vlot kunnen gebruiken van talen. Terwijl anderen toch ook het belang van taaltheorie en taalbeschouwing aangeven. Commentaar: op school is vooral ook het leren van de geschreven taal, het schrijven, heel belangrijk. Ongelooflijk dat dit en grammatica, spelling en AN niet worden vermeld.
Daarnaast wordt ook verwacht dat de jongeren op school leren kritisch, out-of-the-box en probleemoplossend denken (=vijfde cluster). Deelnemers geven aan dat leerlingen ook over voldoende achtergrond moeten beschikken om te kunnen oordelen en zaken in een breder perspectief te plaatsen. Wat de nodige achtergrond precies is, wordt weinig of niet expliciet gemaakt. In een zesde cluster, kennis van en omgaan met politieke en maatschappelijke vraagstukken, wordt gerefereerd naar burgerzin/burgerschap, het weten hoe zich te gedragen als goede, geëngageerde burgers die elkaar ook helpen, evenals inzicht in de maatschappelijke, economische, politieke en mondiale context waarin we leven. Het leren kennen en leren omgaan met levensbeschouwelijke en ethische vraagstukken (=zevende cluster) kwam ook nadrukkelijk naar voren in het gevoerde maatschappelijke debat. Daarbij wordt de verwachting geuit dat jongeren verschillende wereldreligies en levensbeschouwingen leren kennen op school, maar wordt ook vaak verwezen naar het belang van filosoferen en ethisch denken.
De achtste cluster kennis van en omgaan met ICT en nieuwe media. Jongeren zouden moeten ICT-vaardig en mediawijs leren zijn, kritisch leren omgaan met allerhande nieuwe en minder nieuwe media. Bij de negende cluster kennis van en omgaan met duurzaamheidsvraagstukken wordt gefocust op het leren over de fysieke wereld en hoe er zorgzaam mee om te gaan. Men verwacht dat jongeren op school het belang leren van duurzaamheid en voldoende leren over en voeling krijgen met onze planeet Aarde als een natuurlijk systeem.
De tiende cluster leercompetenties omvat de attitudes, vaardigheden en kennis om (zelfstandig) te kunnen en willen bijleren. Hieronder valt ook het belang dat vaak aangehaald wordt kinderen en jongeren te prikkelen in hun nieuwsgierigheid en hun zin (goesting) om levenslang te leren. Onder professionele competenties (= elfde cluster) werden de ideeën geclusterd waarbij er expliciet verwezen werd naar de werkcontext. Het gaat hierbij om arbeidsgerichte competenties, als samenwerken, flexibiliteit, ambitie tonen De twaalfde cluster wetenschappelijke en onderzoekscompetenties. Er wordt verwacht dat jongeren (wetenschappelijke) inzichten ontwikkelen, leren verbanden zien en leggen en door kennis te combineren tot nieuwe, hogere vorm van kennis komen. Daarvoor is het ook belangrijk dat ze de juiste onderzoekscompetenties en methodieken aanleren. STEM (het combineren van Science, Technology, Engineering and Mathematics, zoveel mogelijk in concrete toepassingsdomeinen) wordt in deze cluster vaak genoemd als na te streven richting.
Bij kennis van en omgaan met kunst en cultuur, dertiende cluster, gaat het om het leren kennen van diverse vormen van kunst en cultuur en ervan te leren genieten. Moet er gemikt worden op passief omgaan met kunst en cultuur of op het zelf actief kunst leren beoefenen? De laatste, veertiende cluster: basiskennis. Het gaat vaak over ideeën waarin verwezen wordt naar basiskennis zonder verder te verduidelijken wat daaronder verstaan moet worden.
Wat we al 25 jaar schrijven over de uitholling van het taalonderwijs en over de uitblijvende invoering van intensief NT2 - en al 15 jaar over de structuurhervorming s;o. wordt nu in De Morgen onderschreven door OESO-topman Dirk Van Damme.
Wat we al 25 jaar schrijven over de uitholling van het taalonderwijs en over de uitblijvende invoering van intensief NT2 - en al 15 jaar over de structuurhervorming s;o. wordt nu in De Morgen onderschreven door OESO-topman Dirk Van Damme.
(1)Waar had de lat hoger gemoeten?
Dirk Van Damme: Bij de taalkennis. Daarom reageer ik zo fors in de discussie over de plaats van de moedertaal op school' Leerplezier ervaar je pas als je een uitdaging overwint.'
De eerste generatie eindtermen was te radicaal en veel te taalrelativistisch. Spelling en structuur van taal waren niet meer zo belangrijk. Als een leerling zich kan beredderen, is het oké. Mensen die nu in inspecties en begeleidingsdiensten zitten, komen uit die ideologische school. Daar is heel weinig intellectuele tegenwind op gekomen. Zelfs al denkt de overheid anders, dan nog is dat middenniveau zo krachtig geworden dat zij nog altijd voorschrijven wat er in klassen gebeurt.
Ik vind dat pervers. Het hele dogma van meertaligheid is voor hen een soort missioneringsstreven. De overheid moet daar sterker tegen ingaan. Ze moet via de eindtermen zeggen dat het belangrijk is dat mensen op een hoog niveau het Nederlands beheersen.
Commentaar Raf Feys: Vanaf september 1993 publiceerden we in Onderwijskrant tientallen bijdragen over de uitholling van het taalonderwijs. We pleiten ook al 25 jaar voor intensief NT2-taalodnerwijs vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs en bestrijden de taalrelativisten als Van Avermaet, Van den Branden, Agirdag .. die de invoering van NT2 tegenwerkten en het belang van de kennis van het Nederlands voor allochtone leerlingen relativeerden.
(2) (Toen N-VA-voorzitter Bart De Wever zich kritisch uitsprak over de hervorming van het secundair onderwijs, is daar te verkrampt op gereageerd. Terwijl hij in feite ook een aantal verstandige dingen heeft gezegd. Als er sneller geluisterd was naar het terechte deel van zijn kritiek, was de hervorming wellicht sneller en beter uitgevoerd.
Commentaar: al in 2002 maakten we een kritische analyse van het voorstel op de Rondetafelconferentie van minister Vanderpoorten om een gemeenschappelijke/brede eerste graad in te voeren. We probeerden ok de politieke partijen te overtuigen van ons gelijk. In een interview met minister Vandenbroucke in 2005 slaagden we jammer genoeg hem (en ook diens kabinetschef Dirk Van Damme niet te overtuigen en Vandenbroucke-Van Damme installeerden de commissie Monard.
De N-VA ging in december 2010 in op ons voorstel voor een gesprek over de structuurhervorming s.o. We kregen in dit gesprek wat tegenwind van de parlementair medewerker-socioloog, maar gelukkig waren 2 van de leden van de commissie ex-leraar. Ook lijst Dedecker stond open voor een gesprek. We vingen bot bij Kathleen Helsen (CD&V) die enkel naar Monard wou luisteren. Ook de koepelkopstukken van het katholiek onderwijs stonden geen gesprek toe.
Van Damme vreest ook terecht dat de compromishervorming s.o. een chaos in ons s.o. zal veroorzaken --------------
U maakt zich zorgen over het gebrek aan echte gelijke kansen. Uit conservatieve hoek klinkt de klacht dat juist te weinig naar de top, naar excellentie en ambitie wordt gekeken.
Excellente leerlingen worden te weinig uitgedaagd. Met dat deel van het conservatieve discours ben ik het eens. Leraren hebben in de klas de focus in zijn geheel naar het midden verschoven. Ik aarzel om het woord nivellering te gebruiken, maar ik ken wel degelijk leerkrachten die aangeven dat ze het niveau hebben verlaagd om meer mensen kansen te geven. Dat was nooit de bedoeling. Zo raken de minder presterende leerlingen ook niet geholpen. Hun onderwijskansen worden nog altijd in sterke mate bepaald door de socio-economische achtergrond. We gooien zo talent weg, terwijl onderwijs die kansen juis t zou moeten verdelen. Ik blijf dat een enorm ernstig probleem vinden. Acht u zichzelf verantwoordelijk voor die mislukking? Het is een persoonlijke frustratie. Frank Vandenbroucke was zich erg bewust van het risico dat de focus op kwaliteit zou vertroebelen. Hij heeft altijd gehamerd op het hoog houden van de lat. Share 'Als je puur naar de cijfers kijkt, overweegt het gevoel van mislukking. De kloof tussen anderstaligen en wie thuis Nederlands spreekt, is hier de grootste van alle OESO-landen'
We zijn te naïef geweest over integratie. We hebben veel ingezet op een positief ondersteuningsbeleid. Daar zitten goede elementen in, maar de kritiek is nu deels terecht. Als je puur naar de cijfers kijkt, overweegt het gevoel van mislukking. De kloof tussen anderstaligen en wie thuis Nederlands spreekt, is hier de grootste van alle OESO-landen. (zucht) De context is natuurlijk breder: Vlaanderen is pas in die tijd gestart met een inburgeringsbeleid. Daardoor hebben we de uitdaging in het onderwijs onbedoeld onderschat. Waar had de lat hoger gemoeten?
Bij de taalkennis. Daarom reageer ik zo fors in de discussie over de plaats van de moedertaal op school. Ons taalbeleid voor migrantenleerlingen is in het algemeen te laks geweest. Daar zit voor mij de verklaring voor de enorme prestatiekloof. We zitten nog altijd met een zeer grote groep gezinnen en migrantenouders die thuis geen Nederlands spreken. In andere landen is dat sterker aangepakt. Daar beheersen families na een of twee generaties toch de taal van het land goed.
'Het grootste probleem is dat mensen in ons onderwijs, ook leraren, te snel tevreden zijn met wat je bij migrantenleerlingen kunt bereiken op het vlak van taal. Ze zijn tevreden met een te laag niveau'
Velen zullen zeggen dat die leerlingen zich kunnen behelpen. Maar het gaat om taalrijkdom. Als je vergelijkt hoeveel woorden zij kennen, dan is het pover gesteld met onze migrantenleerlingen. Die taalrijkdom is noodzakelijk voor cognitieve ontwikkeling en kans op werk. Het is voor mij ook een emancipatie-element. Ik ben hierin sterk geïnspireerd door Paulo Freire (Braziliaanse onderwijshervormer, RA/BE). Je moet mensen de taal geven als instrument om zelfredzaam te worden en de wereld te kunnen beïnvloeden. Je mag daar niet relativistisch of nonchalant over doen. Dit zal sommige van mijn progressieve vrienden tegen de borst stuiten, maar we zijn daarin te laks geweest. We hebben te weinig gehamerd op een aantal elementaire aspecten van inburgering.
Dreigt taal geen uitsluitingsmechanisme te worden als de lat meteen aan de schoolpoort te hoog gelegd wordt?
Taal is een machtsinstrument en kan vormen van uitsluiting met zich meebrengen. Maar je kunt mensen daar alleen maar tegen wapenen door hen naar een hoog niveau te brengen. Het grootste probleem is dat mensen in ons onderwijs, ook leraren, te snel tevreden zijn met wat je bij migrantenleerlingen kunt bereiken op het vlak van taal. Ze zijn tevreden met een te laag niveau en hebben daar een ideologie van meertaligheid rond gebouwd. Als we spreken over zesjescultuur, dan gaat het over te snel gelukkig zijn met een resultaat dat eigenlijk niet goed genoeg is. Hoezo, ideologie?
Dirk Van Damme: 'Leerplezier ervaar je pas als je een uitdaging overwint.' De eerste generatie eindtermen was te radicaal en veel te taalrelativistisch. Spelling en structuur van taal waren niet meer zo belangrijk. Als een leerling zich kan beredderen, is het oké. Mensen die nu in inspecties en begeleidingsdiensten zitten, komen uit die ideologische school. Daar is heel weinig intellectuele tegenwind op gekomen. Zelfs al denkt de overheid anders, dan nog is dat middenniveau zo krachtig geworden dat zij nog altijd voorschrijven wat er in klassen gebeurt.
Ik vind dat pervers. Het hele dogma van meertaligheid is voor hen een soort missioneringsstreven. De overheid moet daar sterker tegen ingaan. Ze moet via de eindtermen zeggen dat het belangrijk is dat mensen op een hoog niveau het Nederlands beheersen.
Wie met meer zelfvertrouwen zijn thuistaal spreekt, is meer vatbaar voor een nieuwe taal. Dat is toch wetenschappelijk aangetoond?
Ja, als je het zo beschouwt, ben ik ook voor meertaligheid. Natuurlijk wil ik een hoog ontwikkeld taalgevoel in het Nederlands, de moedertaal én verschillende vreemde talen. In de praktijk gaat het vaak puur om nonchalance. Het resultaat is dat veel migrantenjongeren het een noch het ander hebben. Als je mensen dat instrument niet geeft, dan is de kans groot dat ze uitgesloten blijven worden. Dat gezegd zijnde: taal opent niet alle deuren. Er is wel degelijk discriminatie en racisme in de samenleving, ook in het onderwijs.
Is het onderwijs te zacht geworden? Een delicate stelling, maar: ja. Leerplezier ervaar je pas als je een uitdaging overwint. Er zijn nog altijd veel scholen die de leerlingen uitdagen. Maar het idee dat welbevinden haaks staat op ambitie, is fundamenteel fout. De slinger is te ver doorgeslagen nadat we ons bevrijd hebben uit een te streng opvoedingsideaal. Je voelt dat nu weer naar een nieuwe balans wordt gezocht. Prima.
Een recent doctoraatsonderzoek suggereert dat er wel degelijk kwaliteitsverschillen bestaan tussen het Gemeenschapsonderwijs en het katholiek onderwijs. Wat denkt u, als oud-topman van het GO!? Share '70 of 80 procent van alle leerlingen zou nadien hoger onderwijs moeten kunnen volgen'
Ik heb een warm hart voor het GO! maar ik moet bekennen dat het kwaliteitsstreven sterker aanwezig is in het katholiek onderwijs. Ze spreken ook deels een ander publiek aan, maar ik vind dat geen belangrijk argument meer. Het GO! krijgt gemiddeld te maken met een lager socio-economisch kapitaal aan leerlingen, maar het katholiek onderwijs heeft de kwaliteitscultuur sterker kunnen behouden. In het GO! zijn er scholen die uitstekend werk leveren, maar over het algemeen is er meer tolerantie voor lage kwaliteit. Men is er in het pedagogisch denken te veel geëvolueerd naar het discours over geluk en welbevinden die de kwaliteit, naar mijn mening, mede ondergraaft. Conservatieve stemmen lijken aan kracht te winnen. Ook in het onderwijs lijkt de cultuurstrijd te kantelen.
We komen uit decennia van vage consensus. Dat knelt nu. Internationaal daagt de conservatieve onderwijsideologie de consensus al langer uit. We moeten daar niet bang voor zijn. T
Met welk deel van de analyse van De Wever en co. bent u het niet eens? De conservatieve strekking, zeg maar de N-VA-visie, neemt soms te gemakkelijk een aantal elementen uit de rechtse Angelsaksische onderwijsfilosofie over. Met Theodore Dalrymple (Britse conservatieve schrijver, RA/BE) bijvoorbeeld komen we in Vlaanderen niet ver. Share 'Velen zien het afschaffen van de schotten tussen de richtingen en het uitstellen van de studiekeuze nog steeds als de essentie van een progressief onderwijsbeleid' Dirk Van Damme Dalrympelianen bestrijden de gedachte dat wie ogenschijnlijk weinig talent heeft toch ook tot een hoger niveau kan worden gebracht. Inspanningen voor mensen die onderaan de ladder staan, zijn voor hen weggegooid geld. Eigenlijk gaat de discussie over pedagogisch pessimisme versus pedagogisch optimisme. Ik ben een optimist. Ik vind dat je mensen, los van het kapitaal dat ze meekrijgen, tot ongelooflijke hoogtes kunt brengen. Ik vind dat tot 70 of 80 procent van alle leerlingen nadien hoger onderwijs zou moeten kunnen volgen. U gaat nu in tegen cognitief psycholoog Wouter Duyck (UGent). Hij spreekt van een erfelijke intellectuele kloof. Ik acht professor Duyck hoog. Hij zet mij aan het denken. Hij stelt dat spreiding van kansen ook komt door de erfelijke verdeling van intelligentie. Ten dele is dat juist. De impact van sociale achtergrond verklaart slechts een relatief klein deel van de spreiding van onderwijskansen en -resultaten. Als je kijkt naar de intelligentie, dan daalt het aandeel van sociale achtergrond in de verklaring van ongelijke onderwijskansen. Het is meteen de reden waarom ik nu stel dat we ons daarop hebben blindgestaard. De zorg voor excellente leerlingen is verwaterd, onbedoeld ook een beetje onder invloed van de gelijkekansenfilosofie. Maar (glimlacht) Ik verschil met Duyck ook wel van mening, omdat ik meen dat je ook mensen met minder talent verder kunt brengen dan nu het geval is." Wat moeten we doen om afkomst te verslaan? Share 'Je moet leraren beter verlonen als de uitdaging groter is. Dat pas afgestudeerden voor de leeuwen worden gegooid, en daardoor weer snel weg willen, is pervers' Dirk Van Damme Op die vraag hebben we geen antwoord. Er bestaat een arsenaal aan beleidsmaatregelen, maar over veel ingrepen bestaan vandaag twijfels. De brede eerste graad is een goed voorbeeld. Voor mij is dat een typisch 20ste-eeuws antwoord. Toen het secundair onderwijs in omvang enorm groeide, was dat een verstandig antwoord. Maar nu de participatie compleet is, moet je individueler werken. Dan is differentiatie belangrijker. Uitstekende scholen in binnen- en buitenland laten zien wat het recept is om de afkomst te verslaan: door juist zeer ambitieus te zijn en kansen te geven aan de heel diverse talenten en mogelijkheden van individuele leerlingen, niet door ze allemaal op dezelfde manier te behandelen.
Dus op dit punt had Bart De Wever wel gelijk? Zeer zeker. In de beginfase van de hervorming, die nog onder Vandenbroucke op poten werd gezet, hadden wij een redelijk naïef geloof in de brede eerste graad, het afschaffen van de schotten tussen de richtingen en het uitstellen van de studiekeuze. Velen zien dat nog steeds als de essentie van een progressief onderwijsbeleid. Ik vind het jammer dat de sp.a daar geen afstand van kan nemen. Kijk eens naar Schotland. Daar is een breder systeem met goede resultaten, maar er wordt vanaf het eerste jaar enorm gedifferentieerd. In Schotland hebben ze ook fel ingezet op de leerkrachten, terwijl bij ons de minst ervaren leerkrachten het vaakst voor de moeilijkste klassen komen te staan. Het is een van onze grootste handicaps. Een beter lerarenbeleid moet prioriteit zijn. Jammer dat dit ook onder minister Crevits (CD&V) op de lange baan is geschoven. Ook in deze legislatuur zal men niet meer komen tot dringend noodzakelijke maatregelen. Dit debat vergt politieke moed. Er zullen heilige huisjes moeten sneuvelen. Welke
Vijf recente taalstudies in handen van taalrelativisten en NT2-tegenstanders: Van Avermaet, Van den Branden, Agirdag en medewerkers
Vijf recente taalstudies
in handen vantaalrelativisten en
NT2-tegenstanders
Niettegenstaande Van
Avermaet afstand nam van de taaloproepen en -plannen van de opeenvolgende
onderwijsministers, kreeg hij samen mettaalachterstandsnegationist Kris Van den Branden in de periode 1991-2010
de leiding van de GOK-Steunpunten in handen. En merkwaardig genoeg werd ook aan
Van Avermaet en Van den Branden eveneens de leiding van de vijf recente
taalstudies toegekend. We overlopen ze even.
1. Het in april 2016
verschenen onderzoek MARS Meertaligheid
Als Realiteit op School - werduitgevoerd onder de leiding van tweesuperdiversiteitsideologen: Piet Van Avermaet en socioloog Orhan
Agirdag. In MARS gaat veel aandacht naar het gebruik van de moedertalen op
school, maar wordt met geen woord gerept over het belang van NT2. Uit de er in
opgenomen bevraging bij leerkrachten bleek eens te meer dat de leerkrachten
vinden dat de anderstalige leerlingen gestimuleerd moeten worden om zoveel
mogelijk Nederlands te spreken: 73% gaat akkoord met de stelling Door op de
schoolde eigen moedertaal te
spreken,leren kinderen onvoldoende
Nederlands. Slechts 3% gaat akkoord met de stelling: Anderstalige leerlingen
moeten ook reguliere vakken aangeboden krijgen in hun moedertaal. Volgens de
onderzoekers hebben de leerkrachten ongelijk. De vragen zijn ook vaak
tendentieus opgesteld. B.v.:De belangrijkste reden van de schoolachterstand
van anderstalige leerlingen is hun gebrekkige kennis van het Nederlands.78% gaat akkoord met die stelling; en de
onderzoekers beweren dat de leerkrachten ongelijk hebben. Niemand beweert dat
de gebrekkige taalkennis de enige en de belangrijkste reden is, maar wel dat
het een belangrijke oorzaak is. Ook het feit dat Vlaanderen opvallend veel
laag- en ongeschoolde migranten opving speelt uiteraard een belangrijke
rol.
2. Het Validiv-project -Valorising Linguistic
Diversity in Multiple Contexts of Primary Education werdeven eens toevertouwd aan Piet Van Avermaet
en zijn Centrum Diversiteit en Onderwijs. De doelstelling luidt:het valoriseren van de bestaande talige
diversiteit en talige repertoires van de leerlingen. Bij de voorstelling van de
resultaten op lezingen bewerenAvermaet
& Co steevast dat wetenschappelijke onderzoek heeft uitgewezen dat een taalbad
Nederlands niet effectief is. Het is ook merkwaardig dat de overheid geld
besteedt aan het laten opstellen van instrumenten - teksten in de thuistalen
e.d. - voor sensibilisering van de thuistalen, maar dat de leerkrachten er hun
beklag over doen dat ze weinig of geen leermiddelen krijgen voor NT2.
3.Ook het KBS-Project Kleine kinderen, grote kansen
stond onder de leiding van Van Avermaet. Minister Crevits gaf samen met de
Koning Boudewijn Stichting op 29 februari2015 het startschot van het zoveelste onderwijsvoorrangsproject. We
lezen over het doel: Wetenschappelijk onderzoek toont het belang aan van
kwaliteitsvol (kleuter) onderwijs in de eerste levensjaren.Zon terechte stelling roept grote verwachtingen
op. Bij verdere lezing waren we vlug ontgoocheld.Er gaat b.v. wel veel aandacht naar het
belang van het kunnen spreken van de eigen moedertaal op school, maar er wordt
eens te meer metgeen woord gerept over de
specifieketaalproblemen en het belang
van intensief NT2 ook voor het bieden van meer ontwikkelingskansen. Volgens
TIMSS-2015 wordt er in ons kleuteronderwijs te weinig aandacht besteed aan
voorbereidend lezen, systematisch woordenschatonderwijs We betreuren dat de
drie GOK-Steunpunten die enorm veel overheidsgeld ontvingen geen inspanningen
deden voor een meer uitgebalanceerd curriculum voor het kleuteronderwijs.
4.In het recent
VLOR- rapport 't Is goe, juf, die spreekt mijn taal! Over
thuistaalgebruik en talensensibilisering pakken medewerkers van Van Avemaet
& Van den Branden eens te meer uit met de vele zegeningen van het
thuistaalonderwijs- ook als opstap voor
het Nederlands.Ze zochten echter vooral
naar uitgesproken voorbeelden van overtuigendthuistaalgebruik, maar vonden er geen.Ze reppen ook dit keer met geen woord over het belang van intensief
NT2-taalonderwijs. Bij lezing van het rapport wordt ook duidelijk dat
talensensibilisering een wollig containerbegrip is datalle mogelijke invullingen kan krijgen, naast
gebruik van de thuistalen ook CLIL b.v.
De VLOR heeft voor de
opstelling van dit rapport naar goede gewoonte enkel voorstanders van intens
gebruik van thuistaalgebruik uitgenodigd. De VLOR-vrijgestelden wisten nochtans
maar al te best dat de thematiek controversieel is en dat de gevraagde onderzoekers
enerzijds de invoering van NT2 vanaf het kleuter bestrijden en anderzijds de
idee van thuistaalonderwijs ophemelen.
5. Ook de recente OKAN-studie was in handen
van Van Avermaet en Van den Branden; voorstelling in januari 2017. Dat zij het
taalbad van 1 jaar voor OKAN-leerlingen in het s.o. willen beperken tot 3 à 6
maanden, is dan ook niet verwonderlijk, maar wel heel jammer.
Dirk Van Damme (OESO) "Competentiegericht onderwijs is volstrekt doorgeslagen in de eindtermen en leerplannen. Vooral in het taalonderwijs, maar ook in andere domeinen." Ook veel onderwijskundigen, VLOR, ZILL â¦.pleit(t)en) voor competentiegericht, const
Dirk Van Damme (OESO) gisteren op twitter:
"Competentiegericht onderwijs is volstrekt doorgeslagen in de eindtermen en leerplannen. Vooral in het taalonderwijs, maar ook in andere domeinen."
Commentaar Feys: ook VLOR, veel onderwijskundigen, ZILL ... pleit(t)en volop voor competentiegericht, constructivistisch, ontwikkelend onderwijs Tij is nog niet gekeerd m.i. Ook in recente debat over toekomst Vlaams onderwijs en nieuwe eindtermen/leerplanen werd volop gepleit voor 'perspectiefwisseling' in die richting!
In 2008 publiceerde de VLOR het rapport 'Competentiegericht onderwijs' opgesteld door de onderwijskundigen Valcke, Dochy, Standaert, Laevers, Baert , Struyven... Het is een vurig pleidooi voor competentiegericht en constructivistisch onderwijs. Dit wees er op dat ook binnen de onderwijskunde in Vlaanderen die visie centraal stond.
Ook in de rapporten over de toekomst van het onderwijs en over de nieuwe eindtermen,/leerplannen, in de ZILL-leerplanvisie ... wordt geopteerd voor een radicale 'perspectiefwisseling' in de richting van ontwikkelend, constructivistisch en competentiegericht leren
Met Onderwijskrant waren we destijds de enigen die afstand namen van her VLOR-rapport over 'competentiegericht onderwijs' -2008. ------------
In het slothoofdstuk van het VLOR-rapport vatte prof. Herman Baert de conclusies van de verschillende bijdragen competentiegericht/constructivistisch onderwijs samen. Hij drukte dit ook uit in een aantal polaire tegenstellingen waarbij hij instructief onderwijs plaatste tegenover constructivistisch onderwijs en interactieve cultuuroverdracht karikaturaal voorstelde:
*Instructiemodules zijn disciplinair Modules grotendeels interdisciplinair *Uiteenzettingen/hoorcolleges/frontale lessen versus Studentactiverende taken en opdrachten
*Lerende = eerder passief Lerende versus actief/groeiende zelfsturing *Onderwijsproces staat centraal versus Leerproces staat centraal
*Leerkrachtgestuurd versus Sturing door de lerende
*Kennisinhouden en disciplinevaardigheden = uitgangspunt voor het curriculum versus Realistische praktijksituaties = uitgangspunt voor het curriculum )
----------
zie bijlage
Het is wellicht vooral een discussie voor mensen die praten over onderwijs, en minder voor mensen die druk bezig zijn met onderwijs zelf, maar ik merk de voorbije tijd opvallende veranderingen in het denken over onderwijs.
Er was de reeks in het NRC over het belang van instructie en les geven, die op zich niet noodzakelijk de verandering toonde, maar ik zag het wel in de reactie van Hartger Wassink en Claire Boonstra op de reeks. In hun stuk erkenden ze het belang van instructie en onderwijs, en eerlijk: ik zag een maand eerder nog Claire aan het werk met een zaal leerkrachten en veel kan veranderen op een maand tijd.
Ook bij Vlaamse denkers die tot voor kort nog behoorlijk sociaal-constructivistisch pleitten, merk ik een beweging naar meer leerkracht-geleid onderwijs. (Noem ook eens namen a.u.b.) Dit wordt deels ingegeven door slechtere resultaten zoals PIRLS, maar ook door wetenschappelijke inzichten die op beperkingen van bepaalde zienswijzen tonen.
Het is wellicht vooral een discussie voor mensen die praten over onderwijs, en minder voor mensen die druk bezig zijn met onderwijs zelf, maar ik merk de voorbije tijd opvallende veranderingen in h
Onze eerste graad s.o.: unieke combinatie van effectiviteit en GOK dankzij unieke differentiatie! 3 recente studies
Onze eerste graad s.o.:unieke combinatie van effectiviteit en GOK dankzij unieke differentiatie! 3 recente
studies
1Hoog mikken en tijdige heroriëntatie is geen slechte, maar een goede zaak
In de officiële statistieken lezen we dat 70% van de
leerlingen een algemeen vormende optie kiest in de eerste graad; bij de
Transbaso-leerlingen zou dat zelfs80%
zijn. De Transbaso-onderzoekers vinden het feit dat zoveel leerlingen een
aso-optie kiezen en dat een aantal ouders te hoog mikken een slechte zaak. In
het verlengde daarvan bestempelen ze de heroriëntatie van een aantal leerlingen
als een nefaste waterval die in sterke mate de motivatie van die leerlingen
aantast.
Deze uitspraken staan
haaks op de visie van de meeste praktijkmensen en op tal van studies die wijzen
op het goed functioneren van onze eerste graad en op de relatief hoge mate van
sociale gelijkheid.Op de blog
Onderwijskrant Vlaanderen vermelden we 13 studies. En het feitdat Nederlandse en Vlaamse onderzoekers(o.a. Jan Van Damme) vaststeldendat er een grote overeenkomst is tussen de
leerresultaten in het s.o.en deze in
het l.o.,wijst er verder ook op dat de
gedifferentieerde structuur van onze eerste graadniet een belangrijke oorzaak is van de
verschillen in leerresultaten.
De voorbije jaren toonden we in Onderwijskrant geregeld aan
dat de hervormingsplannen voor het secundair onderwijs gebaseerd waren op foute
uitgangspunten en statistieken over sociale discriminatie, differentiatie in
eerste graad, schooluitval, zittenblijven, ...We stelden ook dat het feit dat zoveel leerlingen in de eerste graad
voor een sterke (aso-)optie kiezen een goede zaak was.
We wijzen in dit verband naar 2 Nederlandse studies waarin
geconcludeerd wordt dat onze eerste graad geprezen wordt omdat hij sociale
gelijkheid en effectiviteit combineert - dankzij doeltreffende differentiatie(entrance selection).We bekijken eerst de belangrijkste
conclusies in de studie The high performance of Dutch and Flemish 15-year-old
native pupils: explaining country different math scores between highly
stratified educational systems (Jaap Dronkers & Tijana Prokic-Breuer Maastricht
University, 2012).
De basisconclusie
luidt: Het Vlaams secundair onderwijs slaagt erin om een grote mate van
sociale gelijkheid (gelijke kansen) te combineren met een hoge effectiviteit
dankzij zijn unieke, gedifferentieerde en stimulerende onderwijsstructuur.
The entrace selection (gematigde selectie bij start s.o.) by schools is useful
to strengthen their ambition and quality, which influence the performance.
Dronkers: We tonen
in onze studie ook aan dat de grote deelname aan de higher tracks(aso-opties in 1ste graad) niet enkel de
gelijke kansen bevordert, maar tegelijk de motivatie van de leerlingen om in de
sterke richtingen te blijven hoger is dan de motivatie om in een lagere
richting terecht te komen. In Vlaanderen kiest 70% 12-jarigen voor een sterke
(aso-)optie. In meer doorgedreven selectieve systemen (o.a. Duitsland) is de
keuze voor een sterke optie minder het geval. In Nederland is het ook iets
minder het geval dan in Vlaanderen.
Dronkers stelt verder In tegenstelling tot onderwijssystemen
met een gemeenschappelijke lagere cyclus - is het tevens zo dat in Vlaanderen
het bestaan van lagere onderwijsrichtingen (lowest tracks) de mogelijkheid
biedt van downward mobility during secondary education. Tijdige en soepele
overgang naar meer passende opties is mog-lijk. In landen met een
gemeenschappelijke lagere cyclus is het eenheidsprogrammavoorveelleerlingen te moeilijk of
nietaangepast. Ze gerakendaardoor vlugger schoolmoe.
In Nieuws
Onderzoeksresultaten van 12 juni 2016 treffen we een voorstelling aan van
eengelijkaardig onderzoek van Roxanne
Korthals. De conclusie luidt ook hier: Het indelen van leerlingen in
verschillende onderwijsniveaus in het voortgezet onderwijs heeft een positief
effect op de leerresultaten, mits de selectie plaatsvindt op basis van
talent.En bij twijfelgevallen hoort
deze leerling thuis op het havo of het vwo (=aso)? is het beter dat die
leerlingen op het vwo terechtkomen.
Prior performance
can be an important proxy for student ability when students are to be placed in
tracks on ability. Therefore, schools can use entrance requirements on prior
performance to help them decide student track placement.. Dat Vlaanderen dit laatste
ook bij de advisering voor het s.o. Toepast, blijkt ook uit het recent
Transbaso-onderzoek.
De conclusies in deze
twee studies staan dus haaks op de Transbaso-beweringen. Ook de recente studie
waarin Herman Van de Werfhorst e.a.onderwijsstelsels van verschillende landen vergelijken komt tot analoge
conclusies (zie punt 4). Op pagina 35-36 in dit nummer wijst ook prof. Wouter
Duyck er ook nog eens op dat de sociologen met hun kritiek op onze eerste graad
s.o. ongelijk hebben.
4Rapport: Onderwijsstelses
vergeleken - Leren, werken en burgerschap,- 2017
Recente studie
vanHerman Van de Werfhorst, Louise
Elffers & Sjoerd Karsten
In hun vergelijkende
studie van onderwijsstelsels s.o in een aantal landen, formuleren drie Nederlandse
sociologen andere - & veel minder stellige conclusies - dan de
Transbaso-onderzoekers over differentiatie in de eerste graad en sociale (on-)
gelijkheid. We citeren een aantal conclusies.
We moeten ons vooreerst hoeden voor al te stellige uitspraken.
In de eerste plaats is het niet zo dat er in stelsels met een latere selectie
en zonder hiërarchisch geordende schooltypen geen kansenongelijkheid tussen
sociale milieus bestaat. De leerlingen worden dan vaak binnen de school
ingedeeld naar niveau voor alle vakken of kiezen voor vakken op verschillende
niveaus. De meeste internationale prestatie-indicatoren stellen ons niet in
staat om leerlingen in de tijd te volgen, waardoor we niet met stelligheid
kunnen aannemen dat de gevonden correlaties ook werkelijk oorzakelijke
verbanden zijn.
Gedifferentieerde systemen (zoals b.v. de eerste graad s.o.
Vlaanderen) zijn efficiënter in de vorm van een hogere PISA-score op wiskunde
en natuurwetenschappen, maar alleen als ze voldoende differentiëren én als de
scholen leerlingen bij de toewijzing sterk selecteren op basis van cognitieve
kenmerken. Uit onze landenvergelijkende studies
blijkt dat vroege selectie kan leiden tot een efficiëntere
verwerving van typisch schoolse vaardigheden zoals wiskunde en natuurwetenschappen.
(ook veel differentiatie in sterke Oost-Aziatische landen.)
Bovendien blijken
leerlingen enkel beter te presteren als scholen dat vrij gedifferentieerd doen
en als de toewijzing vooral gebeurt op basis van cognitieve instapvereisten.
Met andere woorden: vroege selectie kan gunstigzijn, maar daarvoor geldt wel: doe het goed of doe het helemaal
niet.
De rationale daarachter is vermoedelijk dat alleen in sterk
gedifferentieerde systemen de leerstof echt wordt aangepast aan het niveau van
de leerling. In ongedifferentieerde systemen moet een leraar ook rekening
houden met verschillen in cognitieve prestaties, simpelweg door de grote
verschillen binnen de klas. Leraren spelen daarop in door meer maatwerk te
geven aan leerlingen. In de weinig gedifferentieerde systemen met maar twee of
drie niveaus, passen leraren de leerstof wel aan de gemiddelde leerlingen in
die niveaus aan, maar de heterogeniteit is toch nog te groot om dat goed te
doen en weer te laag om maatwerk te leveren. Het is intuïtief eveneens goed te
begrijpen dat differetiatie alleen werkt als het plaatsvindt op basis van een
sterke selectie op cognitieve entreevereisten. Dit is immers de enige manier om
meer homogeniteit binnen de niveaus te bewerkstellingen, zodat de leerstof ook
optimaal op de leerlingen kan worden afgesteld.
Het feit dat Finland, een goed presterend land, pas op
latere leeftijd selecteert wekt de indruk dat uitstel niet noodzakelijk nadelig
hoeft te zijn voor het gemiddelde niveau. Dat is echter een onvoldoende bewijs,
omdat ook andere factoren van invloed kunnen zijn op de prestaties van een
land. Voor die factoren moeten we in ons onderzoek dus controleren. De meeste
internationale prestatie-indicatoren stellen ons niet in staat om leerlingen in
de tijd te volgen, waardoor we niet met stelligheid kunnen aannemen dat de
gevonden correlaties ook werkelijk oorzakelijke verbanden zijn.
Commentaaar: we zouden b.v. ook moeten kijken naar de
situatie in de hogere cyclus s.o. En dan blijkt b.v. dat in Finland de
correlatie SES-schoolresultaten veel hoger is dan in de lagere
gemeenschappelijke cyclus.In Finland is
er een heel sterke selectie na het 3de jaar s.o.)
Ook Lev Vygotsky niet akkoord met loskoppelen van eindtermen van vakdisciplines
Waarom Vygotsky het loskoppelen van de eindtermen van de vakdisciplines als nefast zou bestempeld hebben
Prof. Nathalie Bulle over visie Vygotsky:
Een visie die haaks staat op de competentiegerichte, contextuele & constructivistische visie - is destijds al ontwikkeld door de Russische psycholoog Lev Vygotsky. Volgens die visie zijn de capaciteiten van het humane denken en redeneren vooral afhankelijk van het beheersen van systematische en theoretische kennisinhouden. Zon systematische kennisinhouden kunnen niet zomaar gehaald worden uit de rechtstreekse ervaring, uit het informele leren, uit het leren al doende e.d. Deze strekking binnen de psychologie vertrekt van het principe dat de menselijke ontwikkeling heeft gebroken met de natuur. Volgens deze visie hangt une tête bien faite niet vooral af van het oplossen van problemen in concrete situaties, maar van de intelligent verwerven van systematische kennis.
Wat telt is het begrijpen van de kennisinhouden, cultuurproducten als samenhangende kennissystemen, en het begrijpen van de rol die deze kennissystemen vervullen in deze wereld. In plaats van zich te richten op concrete (contextuele) activiteiten en situaties, en in dit opzicht de weg te volgen van het complexe (con-crete) naar het simpele, volgt het intellectuele en meer formele leren de weg van het eenvoudige ( elementaire) naar het complexe. Het gaat om een soort verinnerlijking of reconstructie van de kennisinhouden, die leiden tot dynamische en intellectuele culturele werktuigen.
Omdat de georganiseerde kennisinhouden zich ontwikkelen op basis van de constructie van een raster van concepten, vereisen ze expliciete en verbale instructie. En omdat zon instructie expliciet is moet ze opgedeeld worden en progressief ontwikkeld worden. Enkel zo kan men verder bouwen op de al verworden kennisinhouden van de leerlingen en enkel zo wordt kennisopbouw voor hen ook cognitief haalbaar. Omdat een typisch schools leerproces specifiek de ontwikkeling/verwerving van systematische of theoretische kennisinhouden viseert, kan het veel beter bijdragen tot het vermeerderen van het leer- en begripspotentieel dan dit het geval is met het verwerven van alledaagse en informele kennis.
De elementaire & rationele kennisinhouden verwijzen naar wat men de grammatica van de vakdiscipline kan noemen. Bij het ontbreken van deze grammaticas ontstaan enkel oppervlakkige leerprocessen en kennisinhouden die al te weinig duurzaam, effectief en ontwikkelingbevorderend zijn.
P.S.
Door het loskoppelen van de eindtermen van de vakdisciplines wordt het ook moeilijk om de nodige gemeenschappelijkheid in de leerplannen van de verschillende onderwijsnetten te realiseren.
Beperkte en vage richtlijnen koepel katholiek onderwijs over thuistaalgebruik in klas en op school
Beperkte en vage richtlijnen koepel katholiek onderwijs over thuistaalgebruik in klas en op school
In de beperkte leidraad Alle leerlingen meertalig van de KOV-koepel van het katholiek onderwijs van 18 december j.l. lezen we vooral ronkende uitspraken over de zegeningen van het thuistaalgebruik op school. En net zoals bij de GO!-taalrichtlijnen wordt ook hier geen rekening gehouden met de visie van de leerkrachten, al heeft men het voortdurend over dialoog-school.
KOV: Waardering en respect voor ieders identiteit is belangrijk in een katholieke dialoogschool. Net omdat taal en identiteit onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, staat ons onderwijs ook open voor de thuistaal van de leerlingen.
Om de betrokkenheid van de leerlingen - een basisvoorwaarde voor leren -, én om de leerkansen te bevorderen, schenkt ons onderwijs positieve aandacht aan het gebruik van meertaligheid in de klas en op school.
Door de positieve omgang met de thuistaal streven we naar leerlingen die meer zin hebben in leren en in leven, wat het uitgangspunt is van het leerplan Zin in leren! Zin in leven! Positief omgaan met meertaligheid heeft ook een sterke verbinding met de persoonsgebonden ontwikkeling, b.v. met het ontwikkelthema identiteit.
In het recente VLOR- rapport 't Is goe, juf, die spreekt mijn taal! luidde de ontgoochelende conclusie: De meeste deskundigen gaven aan niet over overtuigende praktijkvoorbeelden over thuistaalgebruik te beschikken. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de al bij al bij al beperkte concrete taalrichtlijnen van de onderwijskoepels vaag en wollig klinken.
Ik weet niet of het KOV nog van plan is om concretere richtlijnen te formuleren. We vermoeden dat het KOV mede als gevolg van de controverse die de GO!-voorstellen uitlokten, met opzet op 18 december geen concrete richtlijnen formuleerde. De pedagogische directeur Machteld Verhelst formuleerde wel enkele jaren geleden een aantal richtlijnen toen ze nog medewerker was van het Leuvens Centrum taal en onderwijs van prof. Kris Van den Branden.. Die richtlijnen reiken wel veel verder dan het gangbare sporadisch en pragmatisch thuistaalgebruik. We drukken ze even af. (Het Leuvens taalcentrum -voorheen: Steunpunt NT2)- en Machteld Verhelst hebben zich wel steeds verzet tegen de invoering van intensief NT2-onderwijs vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs.)
*Laat leerlingen af en toe in taalhomogene groepjes samenwerken en geef hen de ruimte om bij het uitvoeren van taken met elkaar in de eigen taal te brainstormen, te overleggen, ideeën op te schrijven, elkaar te helpen.
*Laat kinderen spelen en ravotten op de speelplaats in de taal die voor hen het meest vanzelfsprekend is.
*Zorg voor zinvolle, motiverende activiteiten waarbij de leerlingen de thuistaal kunnen inzetten voor het oplossen van problemen, verwerken van informatie om tot een creatief eindproduct te komen.
Laat de leerlingen een taak oplossen in de eigen taal, bv. een brief schrijven naar een Turkse uitwisselingsklas, een artikel in de eigen taal schrijven voor de schoolkrant, informatie opzoeken op internet in de eigen taal, een (digitaal of papieren) vertaalwoordenboekje samenstellen voor de klas, een familielid interviewen
*Vraag de kinderen hoe iets wordt gezegd of geschreven in hun thuistaal wanneer je dit relevant acht in het kader van een activiteit of het welbevinden van de leerlingen.
Nood aan genuanceerde analyse van de daling PIRLS-score begrijpend lezen 4de leerjaar en analyse van de verschillende oorzaken
Nood aan genuanceerde analyse van de daling PIRLS-score begrijpend lezen 4de leerjaar en analyse van de verschillende oorzaken
De daling van de PIRLS-score-2016 voor begrijpend lezen heeft o.i. tal van oorzaken. Al te vaak werd/wordt uitgepakt met simplistische analyses als te veel aandacht voor technisch lezen en te weinig voor begrijpend lezen, de schuld van de jongere leerkrachten, enz. Ook de bespreking in de commissie onderwijs was o.i. al te oppervlakkig.
In een gezamenlijk standpunt lieten de onderwijskoepels vlug weten dat de niveaudaling niets te maken heeft met hun leerplannen Nederlands, want die bieden volgens hen voldoende handvatten voor degelijk leesonderwijs - en dit vanaf het kleuteronderwijs. Men wast de handen in onschuld Ook taaltenor Kris Van den Branden die samen met zij Leuvens taalcentrum de voorbije 20 jaar veel invloed had op het taalonderwijs liet op zijn blog 'Duurzaam onderwijs blijken dat de niveaudaling niets te maken heeft met zijn taalvisie.
Een bezorgde Dirk Van Damme, pedagoog en OESO-expert, wees wel op de verantwoordelijkheid van de leerplanverantwoordelijken, prof. Van den Branden en zijn Leuvens taalcentrum, ... Op 5 december betreurde hij op twitter het taalrelativisme in Vlaanderen: Misschien dat meer mensen er nu toch van overtuigd geraken dat er iets grondig mis is met ons taalonderwijs, dat we het taalrelativisme en het zgn. communicatief taalonderwijs grondig moeten herbekijken. Meer ambitie inzake talenkennis is meer dan ooit noodzakelijk. En op 6 december omschreef hij de uitholling van het taalonderwijs als volgt: Het gaat om de stelling dat inzicht in taal niet zo belangrijk is, dat enkel vaardigheid telt; dat dialect en tussentaal of dt-fouten toch niet zo'n enorm probleem zijn; dat migranten voldoende hebben aan basisbeheersing, dat men leerlingen niet moet sanctioneren op taalfouten in andere vakken... Taalrelativisme dus: er zijn geen absolute standaarden meer want taal evolueert zo sterk en differentieert. Elke groep, elk individu heeft het recht zich op eigen manier talig uit te drukken, zegt men. Ook tal van anderen brachten de niveaudaling lezen in verband met de uitholling van het taalonderwijs."
We willen vooreerst pleiten voor relativering van de tegenvallende PIRLS-score bij de 10-jarigen.
*Voor PISA-2015 begrijpend lezen behalen onze 15-jarigen nog steeds een hoge score. Overtrokken paniek lijkt niet gewettigd is. Vermoedelijk wordt er in de hogere leerjaren lager onderwijs meer aandacht besteed aan begrijpend lezen en dat leidt dan mede tot een relatief hoge PISA-score. *Voor de eindtermentoets begrijpend lezen scoorden onze 12-jarigen vrij goed. *Voor TIMSS-2015-wiskunde behaalden onze 10-jarigen wel een Europese topsore. Idem voor PISA-2015-wiskunde bij de 15-jarigen die mede te danken is aan het lager onderwijs.
Dit is o.i. mede een gevolg van het degelijk leerplan wiskunde dat we hielpen opstellen en van de erbij aansluitende wiskunde-methodes. Ik vermoed ook dat de veelzijdige didactische aanpak die ik in het leerplan wiskunde 1989 en in mijn vakdidactische publicaties bepleitte, hierbij meespeelt. Ook jongere leerkrachten presteren blijkbaar behoorlijk voor het vak wiskunde. We noteerden de voorbije jaren weinig of geen kritiek op het leerplan en het wiskundeonderwijs. De voorbije 20 jaar kwam er wel veel kritiek op de eindertermen en leerplannen taal die volgens velen tot een uitholling van de leerplannen en van de methodiek leidden wel ingedamd dankzij de lippendienst van de leerkrachten.
Toch zijn er voldoende redenen om ons zorgen te maken over ons lees- en taalonderwijs. Vanaf 1993 besteedden we in Onderwijskrant tientallen bijdragen aan de uitholling van het taalonderwijs.
*In Vlaanderen wordt er al vele jaren relatief weinig leertijd besteed aan begrijpend lezen in vergelijking met andere landen; en momenteel nog opvallend minder dan in PIRLS-2010: nu 84 lesuren (9%) en 10 jaar geleden 146 lesuren (15%) : dus bijna 40% minder lesuren. Dit is mede een gevolg van het leerplan Nederlands dat nu minder aandacht besteedt aan de geschreven taal; en van de voortdurende uitbreiding van de leertaken van het lager onderwijs, waardoor de lagere school niet langer de moedertaalschool is.
*De uitholling van het taalonderwijs en de mindere aandacht voor lezen is mede een gevolg van de leerplannen en van de invloed van het Leuvens taalcentrum van prof. Kris Van den Branden. Dit leidde tot minder aandacht voor de geschreven taal en systematisch taalonderwijs. De taaltenoren relativeerden het belang van de standaardtaal en drongen tevens aan op meer tijd voor de gesproken taal (spreken en luisteren) en minder voor de geschreven taal (lezen, spellen, schrijven).
Jan Saveyn, de vroegere pedagogische coördinator van de koepel van het katholiek onderwijs, stelde in 2007 terecht dat het Leuvens taalcentrum met zijn ontdekkende/ constructivistische aanpak de uitholling van het taalonderwijs bevorderde. Maar hij vergat te vermeden dat de uitholling mede een gevolg was van het leerplan Nederlands en het taalrelativisme van leerplanverantwoordelijken- en taalbegeleiders als Ides Callebaut en Bart Masquillier
*De steekproef van PIRLS-2016 verschilt in vergelijking met deelname in 2006; ook dit verklaart voor een deel de daling. Het aantal anderstalige leerlingen is sterk toegenomen en die presteren opvallend zwak. De deelnemende landen mogen ook een aantal leerlinge uitsluiten voor de toets. In 2006 sloten de Leuvense onderzoekers nog 7 % leerlingen uit en nu amper 2,3%. Voor het eerst participeerden ook leerlingen buitengewoon onderwijs betrokken - type 3, 1 en 8; 3,82% van de leerlingen komen uit het buitengewoon onderwijs. Die leerlingen behaalden een lage score. In vergelijking met PIRLS van 10 jaar geleden zitten er ook meer probleemleerlingen in het gewoon onderwijs, en ook hierdoor wordt het niveau gedrukt.
*Er is geen enkel land waar in het (kleuter)onderwijs minder of geen aandacht wordt besteed aan intensief NT2-taalonderwijs voor anderstalige leerlingen. En dit aantal is de voorbije jaren in Vlaanderen fors toegenomen. Onze taalrelativisten bestrijden al 20 jaar de invoering van NT2; en de onderwijskoepels & leerplannen besteedden er ook geen extra aandacht aan.
*Volgens TIMSS-2015 wordt er in ons kleuter-onder wijs te weinig expliciete aandacht besteed aan voorbereidend lezen, systematisch woordenschatonderwijs - opvallend minder dan in de meeste landen. Ook woordenschat is heel belangrijk voor het begrijpend lezen. Ons kleuteronderwijs biedt een te weinig uitgebalanceerd programma. Daarom lanceerde Onderwijskrant een kleuterschoolcampagne. Zie b.v. onze analyse in Onderwijskrant nr. 176 op www.onderwijskrant.be.
*De algemene ontscholingstendensen in het Vlaams en de uitholling van het taalonderwijs in het bijzonder. Prof. Kris Van den Branden en Co pleiten al 20 jaar voor ontdekkend leren al doende en tegen systematisch woordenschat- en taalonderwijs.
*In de recentere Vlaamse leesboeken is er te weinig aandacht voor uitdagende informatieve leesteksten ook voor het 2de, 3de en 4de leerjaar. Er wordt te weinig aandacht besteed aan het opstellen van dergelijke leesteksten en aan een passende methodiek. In 1991 waarschuwden we voor eenzijdige aanpakken (zie punt 5).
*Leerlingen van jongere leerkrachten presteren voor PIRLS minder goed dan leerlingen van oudere en meer ervaren leerkrachten. Er wordt als verklaring o.i. te eenzijdig gewezen op de daling van het niveau van jongere leerkrachten. We wezen er al op dat ze voor wiskunde wel behoorlijk scoren.
Andere oorzaken: (1) Het lijkt ons evident dat ervaring belangrijk is. Op basis van ervaring zullen leerkrachten ook zwakke kanten van leesmethode beter onderkennen en kunnen compenseren (2) Begrijpelijk ook dat oudere leerkrachten die meer zijn opgeleid met de klassieke leesmethodiek & ook met handboeken met meer klassieke (meer uitdagende) leesteksten en vragen gewerkt hebben tijdens opleiding en erna, beter presteren dan jonge leerkrachten die de klassieke. methodiek & methodes veel minder kennen. Tijdens hun opleiding zagen ze die aanpak ook minder gedemonstreerd op de opgedoekte oefenschool. (3)Universitaire onderwijskundigen & PIRLS-verantwoordelijken die mede verantwoordelijk zijn voor de modieuze hypes waarmee jongere onderwijzers tijdens hun opleiding te vaak geconfronteerd werden, zijn nu verwonderd over feit dat de leerlingen minder presteren. Ze wassen de handen in onschuld & pleiten nu voor een universitaire lerarenopleiding.
M-decreet: Problemen en nefaste gevolgen van M-decreet zoals we 3 jaar geleden in Onderwijskrant voorspelden jammer genoeg ook bevestigd!
Onderwijskrant 172
(januari 2015) over M-decreet: voorspellingen van 3 jaar geleden jammer genoeg
ook bevestigd!
M-decreet: niet
haalbaar, blinde hervorming, interne exclusie binnen klas, ontwrichting
(buiten)gewoon onderwijs en zorg, schijninclusie in buitenlandNiemand weet wat decreet precies inhoudt
& niemand is er klaar voor
1Amper 1,3% vindt decreet best haalbaar
Uit de Koppen-enquête van 4 december 2014 bleek dat slechts
1,3% van de leerkrachten vindt dat het M- decreet best haalbaar is;82,4% vindt van niet. De Brusselse prof. Wim
Van den Broeck reageerde zo: 82% van de leerkrachten ziet M-decreet niet
zitten. Het gaat hier dus om een ideologisch beleid dat ver af staat van de
werkelijkheid. Ook bso-leerkrachtJoris
Van Beckhoven en blo-directeur Jan De Ceulaer, verwoordden in De Zevende Dag (7
december) vrij goed de bezwaren van de praktijkmensen - zoals ze de voorbije
jaren ook in honderden reacties in kranten e.d. geformuleerd werden.
Volgens de COC-lerarenbond bevestigde de Koppenenquête zijn
afwijzend standpunt. De enquête was ook een bevestiging van de reacties op onze
Onderwijskrantpetitie van februari 2007. Verderop zal blijken dat ook directies
uit het lager & secundair en uit het buitengewoon onderwijs het M-decreet
afwijzen.In een enquête bij Nederlandse
leerkrachten omtrent de invoering van Passend Onderwijs (in 2014) steldenonafhankelijke onderzoekers ongeveer dezelfde
kritiek vast. Ze vonden Passend Onderwijs noch wenselijk, noch haalbaar. En
precies hetzelfde bleek uit een enquête vorig jaar bij leerkrachten in
Duitsland waar in september 2014 een soort M-decreet werd ingevoerd.
2 Niemand weet wat
decreet precies inhoudt& niemand is er klaar voor
Uit de enquête bleek
ook dat heel weinig leerkrachten weten wat het (vaag) M-decreet precies
inhoudt; 87,44 % zijn weinig geïnformeerd en 86% stellen dat ze ook niet
voorbereid zijn. De precieze draagwijdte en gevolgen, de
toepassingsmodaliteiten ... blijven nog voor iedereen een groot vraagteken:
voor de leerkrachten, de scholen, de ouders, de CLB-centra ... en de
beleidsmakers zelf. Veeldecreet-passages zijn zo vaag en wollig opgesteld dat allerhande
interpretaties en betwistingen mogelijk zijn. Ook de COC-vakbondbetreurde in zijn afwijzend standpunt de
buitensporig ingewikkelde en soms onleesbare regels. Zo blijkt uit de
inclusievoorbeelden in de decreet-brochure, in de Koppenreportage, in standpunten
van inclusievelingen ... dat het M-decreet heel breed geïnterpreteerd wordt:
het gaat dan ook om de inclusie van leerlingendie het gezamenlijk leerproces (grotendeels) niet kunnen volgen (zie
punt 4). De voorzitter van de geschillencommissie Jozef De Witte denkt er
blijkbaar ook zo over (zie pagina 3 & 12).
De uitspraak van
minister Crevits dat veel (interpretatie-)vrijheid gegeven wordt aan de
CLB-centra, wijst evenzeer op de brede interpreteerbaarheid. De CLB zelf weten
ook niet al te best wat er van hen wordt verwacht en hoe het allemaal precies
moet verlopen.Tine Gheysen, verantwoordelijke voor leerlingen met specifieke
noden binnen de Vrije-CLB- Koepel,maakt
zich heel grote zorgen. Ze stelt o.a. : Het M-decreet definieert een doelgroep
waarvoor multidisciplinaire diagnostiek verplicht is, maar diediagnostiek is vandaag nauwelijks voorhanden.
De wachtlijsten bij de gespecialiseerde diensten zijn nu al heel lang. Het
beleid stuurt aan op een systeem waarbij CLB's en individuele kinderpsychiaters
gaan samenzitten en waarbij CLB's dan het multidisciplinaire werk doen. Dat zou
de oplossing moeten zijn voor het verwachte probleem van aangroeiende
wachtlijsten bij multidisciplinaire centra, maar de vraag is natuurlijk of dat
alternatief kwalitatief echt in de plaats kan komen. Bovendien is het de vraag
wie het zal betalen." De CLB moeten besparen en krijgen er nog een
tijdrovende opdracht bij. We besteden verder in dit themanummer een aparte
bijdrage aan de onduidelijkheid over de diagnostiek, de taak van de CLB-centra
e.d. Inde commissie onderwijs vroeg de
oppositie destijds naar de inschatting van de verwachte verschuivingen van
leerlingen van buitengewoon naar gewoon onderwijs. Het antwoord van minister
Smet luidde: Dat is
een domme vraag. Niemand, ook de onderwijskoepels en de
minister niet, kunnen toch inschatten hoe groot de verschuiving zal zijn. Dat
moeten we gewoon afwachten.
3 Paniek bij veel
ouders: straks geen recht meer op b.o., vlug inschrijven ...
Dat de gevolgen van het M-decreet veel groter zullen zijn
dan minister Crevits en andere beleidsmensen lieten uitschijnen, bleek ook al
uit het feit dat heel wat ouders zich het voorbije jaar gehaast hebben om hun
kind in te schrijven in het buitengewoon onderwijs. Ze beseften dat dit vanaf 1
januari veel moeilijker zou worden. Moeder Anne getuigt: Als mama ben ik
superblij dat onze zoon dit jaar nog kon instappen in een type 8-school.
Niettegenstaande het CLB vond dat hij beter zou blijven zodat de leerkrachten
zich op deze manier konden voorbereiden op het M-decreet, kon het voor ons niet
op tegen de ervaring van deze experts in de gespecialiseerde scholen. Wij
hebben GON-begeleiding gehad voor 1 jaar en hij werd op alle vlakken wel
begeleid en geholpen, ook thuis. Het betekende een zware inspanning voor onze
zoon en Ik verlangde om terug gewoon mama te zijn en geen extra juf. Ons kind
moest terug kunnen ademen i.p.v. altijd bijgewerkt te worden. Ik ben blij dat
wij de keuze nog hadden. Ook actrice An Nelissen schreef op haar blog dat zij
gelukkig haar dochtertje Nina nog type-8 kon laten volgen en waarschuwde voor
de toekomst.
In Duitsland hebben de onderwijsministers van de deelstaten
onlangs een op 1 september 2014 ingevoerd soort M-decreetmoeten bijstellen na klachten van de ouders voor
de rechtbank. De Länder erkennen nu opnieuw het recht van de ouders inzake
keuze voor buitengewoon onderwijs. Straks krijgen we ook hier analoge
betwistingen.
Als reactie op het
feit dat de leerkrachten inclusief onderwijs niet haalbaar vinden, probeerden
minister Crevits en Co de praktijkmensen en de ouders te sussen met de stelling
dat er nu toch al veel leerlingen inclusief onderwijs genieten en dat er per 1
september al bij al niet zoveel zal veranderen. Maar in de recente brochure
over het M-decreet (bijvoegsel bij Klasse van nov. j.l. ) wordt precies een
casus van zogezegd geslaagde inclusie opgevoerdwaaruit blijkt dat het decreet toch radicale inclusie viseert. Op pagina drie wordt de inclusie van Elvire in
een tweede leerjaar voorgesteld. We lezen: Deze week herhaalt Elvire de
getallen van 1 tot 20. De rest van de klas rekent al tot honderd. Ook voor taal
zijn er afspraken (lees: aparte opgaven). Terwijl haar klasgenootjes het dictee
oefenen, leert Elvire de woordjes typen en lezen in groot-lettertype. Ook
binnen de meeste taallessen, binnen begrijpend lezen e.d., neemt ze dus niet
deel aan het gezamenlijk leer- en klasgebeuren. Elvire krijgt dus aparte opgaven
en naarmate ze ouder wordt, zal de afstand met de andere klasgenoten nog in
sterke mate toenemen. Juf Mie vertelt er nog bij: Ik kan dit alleen maar omdat
ik heel veel ondersteuning krijg. Een dag per week schiet een stagiaire te hulp
en twee uur per week spijkert de GON-juf Elvire bij.
Elvireis dus niet
echt geïntegreerd in het les- en klasgebeuren;het gaat hier niet om integratie- of GON-inclusie maar om
LAT-inclusie, Learning Apart Together: in feite een vorm van interne en
sociale exclusie. Een analoog probleem legden we enkele jaren geleden voor aan
de secretarisgeneraal van het Verbond van het Katholiek Buitengewoon Onderwijs,
Karel Casaer. Zijn simpel antwoord luidde: terwijl de gewone kinderen in het
derde leerjaar leren cijferen, kan men het inclusie-kind de cijfers in de
opgaven laten benoemen. De casus van Juan die prof. De Fever als ideale
inclu-sie voorstelt (zie punt 8.2) is ook een illustratie van pure
LAT-inclusie. In de Koppen-reportage van 4 december ging het ook om de inclusie
van een type-2-kind in een bso-school, een kind met het syn-droom van Down. De
vele hulp die Elvire en kin-deren met een PAB (Persoonlijk
Assistentie-Budget)krijgen is voor de vele kwetsbare leerlingen uiter-aard ook
niet haalbaar.
Ook topambtenaar Theo
Mardulier, de belangrijkste decreet-opsteller, poneerde uitdrukkelijk dat het
de bedoeling is dat b.v. ook zoveel mogelijk type-1leerlingen e.d. inclusief
onderwijs volgen. De zwakkere type 1-leerlingenbereiken echter maar het niveau van een tweede/derde leerjaar gewoon
onderwijs en de sterkste het niveau van het vierde leerjaar en nog niet
altijd voor alle vakken.
Uit reacties op de
Koppen-reportage bleek eveneens dat velen het M-decreet breed interpreteren.
Denk maar aan de reacties van Docenten voor inclusie, Ouders voor inclusie,
GRIP ... Ook Jozef De Witte, directeur van het Gelijkekansencentrum dat
optreedt als Geschillencommissie inzake het M-decreet, interpreteert het
M-decreet enorm breed. In Hautekiet (5 december) sprak hij zich verbolgen uit
over de weigering van een kind met het syndroom van Down. Hij verdedigde ook
een moeder die haar beklag deed over het feit dat haar meervoudig en zwaar
gehandicapt kind niet mocht overgaan naar het gewoon lager en secundair
onderwijs. Een paar dagen later schreef het Gelijkekansencentrum:Het VN-Verdrag legde het recht op inclusief
onderwijs vast voor elke leerling met een handicap.
Ook de docenten voor
inclusie vinden dat alle leerlingen op basis van het VN-verdrag recht heb-ben
op inclusief onderwijs ook b.v. type 2- en type-3leerlingen met ernstige
gedragsstoornissen: Elk kind moet in het gewoon onderwijs een eigen
leertraject kunnen volgen, in zijn eigen tempo en aansluitend bij zijn
mogelijkheden, behoeften en interesses.Annelies DEspallier die als juriste veel mocht publiceren over de
draagwijdte van het VN-verdrag, stelde in Tertio: Cru gesteld, het is volgens
het VN-verdrag volstrekt aanvaardbaar dat in een klas een leerling zijn veters
leert knopen terwijl zijn klasgenoten zich over integralen buigen.Zon uitspraken wijzen op de praktijkvreemdheid
van veel inclusievelingen.
Leerkrachten maken zich vooral zorgen om de
LAT inclusie.
Onderwijzer Koen verwoordde zijn grote bezorgdheid zo: Met
het M-decreet zullen de gewone kinderen in een derde leerjaar rekenen tot 1000;
de andere tot 100 en eentje tot 10. Er komt ook meer jaloersheid in de klas:
die leerling mag een tafelrooster gebruiken, die leerlingeen rekenmachine en ik niet. En dit alles in
klassen met 25 leerlingen. Het is verder onmogelijk voor de leerkracht om
voldoende zorg te geven aan alleandere
kinderen! Er zullen ook steeds minder leerlingen de eindtermen van het basisonderwijs
halen. Ik ben voor inclusie voor sommige leerlingen, maar niet voor dergelijke
leerlingen. Met veel respect kijk ik vaak naar wat leerkrachten buitengewoon
onderwijs elke dag presteren om steeds het besteuit de kinderen te halen.In punt 7 en in de aparte bijdrage over het
buitenland zalblijken datinclusieleerlingen er veelal gegroepeerd zijn
in aparte settings/klassen segregatieve inclusie. Naast GON-inclusie is er
dus vooral sprake van segregatieve inclusie. LAT-inclusie komt ook in het
buitenland minder voor.
De tekst van het
M-decreet stelt overigens letterlijk dat inclusie de eerste optie is en dat
het gaat om een totaal andere kijk op passend en moreel verantwoord onderwijs
voor leerlingen met een handicap, om een ware cultuuromslag. We lezen: Vroeger
lag de klemtoon op de medische benadering, ondertussen is deze verschoven naar
de sociale benadering. De nadruk ligt nu meer op het sociale defect, op de
samenleving/school die niet is aangepast, dan op het medische defect.... De nieuwe visie op handicap ziet handicap
(vooral) als een afstemmingsprobleem tussen de klas- en schoolcontext en de
specifieke onderwijs- en opvoedingsbehoeften van de jongeren. Volgens het
M-decreet, het VN-verdrag en de hardlinerszijn de problemen die leerlingen met een handicap ervaren, vooral het
gevolg dus van een onaangepaste, niet-passende school en niet van de handicap
van de leerling.Volgens het decreet en
het inclusie-evan-gelie zouden we vroeger de beperkingen van leerlingen louter
vanuit een asociaal,medisch en deficit-model bekeken hebben. Nu moeten we dit
alles bekijken vanuit een zgn. sociaal model en vanuit hetgeen de leerlingen
wel kunnen i.p.v. niet kunnen. Minister Crevits twitterde in dezelfde zin op 4
december: Wat een leerling kan wordt nu belangrijker dan wat hij niet
kan.
5 Ontwrichting
buitengewoon onderwijs
De minister-president van Saarland Annegret Kramp
-Karrenbauer vreest dat de invoering van een soort M-decreet in Duitsland
uiteindelijk ook zal leiden tot de ontwrichting van het degelijk opgebouwd
systeem van buitengewoon onderwijs (Nicht mit der Brechstange (Die ZEIT, 25
juli 2014). De Gentse prof.-psycholoog Wouter Duyck twitterde na het bekijken
van de Koppen-reportage: Het M-decreet is een uiting van naïef egalitarisme
waardoor kwetsbare kinderen met bijzondere noden gedifferentieerde hulp zullen
missen.
De inclusievelingen
hebben geen oog voor het feit dat onderwijs aan leerlingen met specifieke
beperkingen een complexe zaak is en heel sterk verband houdt met de aard van de
beperking. De beleidsmakers en inclusievelingen maken zichweinig zorgen over het feit dat veel
kwetsbare leerlingen niet de nodige zorg zullen krijgen.Ze maken zich nog veel minder zorgen over de
nefaste gevolgen van het decreet voor de ontwrichting van ons degelijk buitengewoon
onderwijs.
De radicale inclusievelingen poneren openlijk dat men geen
twee systemen naast elkaar mag inrichten en dat dus het buitengewoon onderwijs
moet verdwijnen. Ze laten zich ook steeds denigrerend uit over ons buitengewoon
onderwijs en over de ouders die daar bewust voor kiezen. Zo poneerde Annet De
Vroey (docenten voor inclusie) op de website van Klasse: Je hoort wel genoeg
voorbeelden van leerlingen die in het gewone onderwijs niet gelukkig waren en
die openbloeiden na hun overstap naar het buitengewoon onderwijs. Maar dat komt
net door de vaak gebrekkige ondersteuning voor die leerlingen in het gewoon
onderwijs. In de vierde bijdrage diepen we de gevolgen voor de ontwrichting
van het buitengewoon onderwijs verder uit. We tonen er ook aan wat de nefaste
gevolgen zullen zijn voor leerlingen die mo-menteel via een buso-leerparcours vrij
gemakkelijk werk vinden.
In een
ERIC-publicatie die de belangrijkste kritieken van Amerikaanse wetenschappers
op inclusief onderwijs op een rijtje plaatst, lezen we als belangrijkste
kritiek: De full inclusion beweging heeft ookeen verregaand destructief effect op het
gewoon onderwijs. De inclusievelingen van de Unesco en de vele andere sturen
immers aan op een radicale ontscholing, op het grotendeels afstand doen van de
gangbare schoolgrammatica als voorwaarde voor het kunnen welslagen van
inclusief onderwijs. Ook het M-decreet geeft aan scholen de bevoegdheid om af
te wijken van dat gemeenschappelijke curriculum: voor individuele leerlingen
doelen toevoegen of individuele leerlingen vooraf vrijstellen van het bereiken
van doelen (= dispenseren).
Volgens deVLOR-platformtekst van 2005 staat inclusief
onderwijs haaks op het huidige leerstofgerichte en meritocratische karakter
van het onderwijssysteem. Het onderwijs moet bereid zijn zich aan te passen aan
de behoeften van elke leerling in plaats van de leerling te dwingen zich aan te
passen aan de onderwijsstructuren en leerinhouden.In een Unesco-rapport over inclusief
onderwijs lezen we dat de vigerende schoolgrammatica (eindtermen, leerplannen,
klassikaal onderwijs ....)radicaal de
helling op moet: schrappen van de vele moeilijke academische leerinhouden,
geen gemeenschappelijke leerplannen en eindtermen meer, geen jaarklassen,
flexibel curriculum, kind- en individu-gecentreerd onderwijs, doorgedreven
differentiatie, flexibele en andere werkvormen, informeel leren ... (Policy
Guidelines on Inclusion in Education, 2009). Ook volgens Geert Van Hove, hét
Vlaams boegbeeld van inclusief onderwijs, vereist inclusief onderwijseen totale omwenteling: Inclu-sie gaat niet om het toevoegen van iets bij
een onveranderbaar geheel, maar over een totaal herdenken van het
schoolgebeuren, om ecologische aanpassing van curriculum, didactiek en
instructie (Inclusief onderwijs, Impuls, maart 2005). We besteden verderop een
aparte bijdrage aan de ontwrichting van het buitengewoon onderwijs.
7 M-decreet: bedreiging
voor degelijkzorgbeleid en GON
7.1Al veel GON-inclusie (integratie),Maar al te weinig ondersteuning
In de uitzending De zevende dag van 7 december poneerden
bso-leraar Joris Van Beckhoven en anderen dat er nu al veel kinderen met een
specifieke beperking geïncludeerd zijn in het onderwijs. Het gaat veelal om
leerlingen die geïntegreerd kunnen worden in het gewone leerproces; dus:
omGON-inclusie, zachte & redelijke
& echte inclusie, kortom: om integratie.Jammer genoeg genieten die GON-leerlingen al te weinig ondersteuning.
Daarnaast zijn er ook her en der leerlingen die een persoonlijke begeleider
hebben die betaald wordt vanuit het Persoonlijk AssistentieBudget (PAB) dat
een beperkt aantal ouders ontvangen.
Over GON-inclusie
bestaat er een vrij grote eensgezindheid. Ook de Vlaamse scholen zetten zich al
een tijdje in om er voor te zorgen dat leerlingen met dyslexie, dyscalculie,
dyspraxie, sensoriëleproblemen ... zo
veel als mogelijk de (gewone) les-sen en examens kunnen volgen. Ze voeren
daarbij zelfs meer dan redelijke aanpassingen uit. We hebben wel problemen met
bepaalde compenserende
en dispenserende maatregelen (zie punt 7.2) en vinden dat het zorgbeleid nog
veel effectiever uitgebouwd moet worden.Daaraan had men voorrang moeten verlenen en niet aan LAT-inclusie.
We noteerden analoge kritiek vanwege Codis
(=vertegenwoordigers van directies katholiek s.o.). Inhet verslag van de vergadering van januari
2013 lezen we: Het decreet breidt de bestaande mogelijkheid voor het schoolbestuur
om flexibele leertrajecten aan te bieden aan een leerling of leerlingengroep
uit tot het recht op dispenserende maatregelen voor al-le leerlingen. Dit betekent dat elke leerling
kan vragen dat de klassenraad een gemotiveerde beslissing neemt over de
dispenserende maatregelen. Codis wijst deze voorgestelde maatregel duidelijk
af. Dit overstijgt ook de draagkracht van de klassenraad om voor leerlingen die
aangewezen zijn op een individueel curriculum uit te maken welke maatregelen
disproportioneel zijn.
We zouden o.i. moeten
investeren in het op punt stellen van de bestaande zorg vooral ook voor de
probleemleerlingen die nu al het onderwijs bevolken en voor de komst van
inclusie-leerlingen die geïntegreerd kunnen worden. Twee van ons,
lerarenopleiders, hebben de voorbije 40 jaar precies veel aandacht besteed aan
het uitdokteren van zorgverbredende aanpakken voor het leren lezen, rekenen,
spellen ... , precies ook om compenseren en dispenseren te voorkomen. Jammer
genoeg stuurt het M-decreet de zorg de verkeerde richting uit. Zorgverbreding
moet ervoor zorgen dat de leerlingen weer meer profijt kunnen halen uit het
volgen van de gewone lessen. Je bereikt dit niet met dispenseren en met de
meeste vormen van compenseren. Zorgverbreding is ook niet haalbaar voor
leerlingen die hoe dan ook de gewone lessen niet zullen kunnen volgen. Als een
leerkracht er ook nog dergelijke leerlingen bijkrijgt, dan zal dit uiteraard
ook te koste zijn van de aandacht die hij kan besteden aan leerlingen die echt
geïntegreerd kunnen worden.
8Schijninclusie in buitenland
8.1Inclusieleerlingen veelal in aparte
klassen In een recent visitatieverslag in opdracht van de EU lezen we dat
in de bezochte landen - de Scandinavische en Rusland - de onderwijswetgeving
wel inclusief onderwijs oplegt, maar dat hiervan in de praktijk de voorbije 20
jaar al bij al weinig gerealiseerd werd: Therhetoric of inclusive education does not necessarily turn into
actions.In all vi-sited countries, inclusive education is not yet
conceptualised nor is it built as an alternative, principled way of providing
education that combats all forms of discrimination. Traditional special
education structures special schools and special classes and
disability-specific qualifications seem to still be the basis of developments
in inclusive education.Inaparte bijdragen gaan we uitvoerig in op de
situatie in de Scandinavische landen, Engeland, ...
De groep Docenten
voor inclusie en een aantal beleidsverantwoordelijken wekten in hun reactie op
de Koppen-reportagede indruk dat in het
buitenland inclusief onderwijs al lang en met succes is ingevoerd. De
stuurgroep Ouders voor inclusie verwees naar Finland als hét modelland. In
tal van rapporten over Finland lezen we echter dat daar niet minder dan 8,5% van
de leerlingen les volgen in speciale en aparte klassen voor kinderen met een
beperking. Dat is meer dan in Vlaanderen het geval is. VeelFinse onderwijsexperts vinden speciale
klassen de beste aanpak en voor hen primeert het leerrecht op het recht op fysieke
inclusie. Daarnaast zijn er in Finland nog een groot aantal leerlingen die voor
een deel van de uren les krijgen in aparte klassen.
8.2Ontgoochelde prof. De Fever:overal schijninclusie= segregatieve inclusie
De Brusselse prof. Frank De Fever, een radicale
inclusievoorstander, gaf enkele jaren geleden toe dat hij totaal ontgoocheld
was over de inclusie in het buitenland. Hij zag bij zijn bezoeken overal
paying lipservice to the political correct inclusion-notion. De Fever
betreurde: In de voorbije jaren bezocht ik samen met studenten inclusief
onderwijs in het buitenland en dat werd een ontnuchterende ervaring. In Oslo
en in Bodo (Noorwegen) b.v. worden leerlingen vaak bijgewerkt in
speciale/aparte klassen (=segregatieve inclusie) en moeten hulpleerkrachten er
in de gewone klas voor zorgen dat de leerlingen met een handicap de lessen
kunnen volgen. De Noren noemen dat ten onrechte inclusie (In: Inclusie en
onderwijsvan R. Fransen & M.
Frederix -red., Garant). Ook in Engeland is er veeleer sprake van integratie
dan inclusie, al is zelfs dat nog de vraag. Met al die probleemleerlingen in
de gewone school, liep de toestand totaal uit de hand, klaagden de
leerkrachten. Ze gaven onze studenten de goede raad nooit met inclusief
onderwijs te starten in Vlaanderen, want dat zou, net zoals in het Verenigd
Koninkrijk, tot een ware catastrofe leiden.De Fever had na veel bezoeken aan zgn. inclusiescholen enkel in
Catalonië een lichtend voorbeeld gevonden van echt inclusief onderwijs, maar
het was o.i. wel een typisch voorbeeld van LAT-inclusie (=klasinterne
exclusie). De Fever:Het bezoek aan een
school in Matadepera (Catalonië) deed de hoop weer opleven dat inclusief onderwijs
toch mogelijk is. De kinderen met een handicap zitten er in de gewone klas en
krijgen nauwelijks speciale leerhulp. Zo tekenden de meeste leerlingen
grafieken van de temperatuur die ze de voorbije week buiten hadden opgemeten.
Juan maakte intussen een tekening van een winterlandschap. Toen we de
leerkracht vroegen of Juan misschien een leerling was met een mentale handicap,
kon ze daar geen antwoord op geven. Het interesseerde haar niet of leerlingen
een leerstoornis hadden, of een mentale handicap of een bepaald soort van
gedragsproblemen. De leerkrachten en de begeleidende pedagogen wilden evenmin
iets te maken hebben met speciale aanpakken of methodes (zoals bijvoorbeeld het
instrumenteel verrijkingsprogramma van Feuerstein, Cognet, orthodidactische
methoden).En aangezien ze iedere leerling
behandelen als een individu met specifieke leerbehoeften, is er volgens hen ook
geen sprake van fysieke of sociale uitsluiting.We begrijpen niet dat De Fever stelt dat
Juan volwaardig deelneemt aan de lessen en dat Juangeen speciale leerhulp nodig heeft.Wat heeft het tekenen van een winterlandschap
te maken met hetleren opmaken van
grafieken over de temperatuur?Ook Juan
zal wel beseffen dat hij nauwelijks geïntegreerd is in het gewone leerproces
van de medeleerlingen, dat hij niet echt sociaal ingesloten is.Wat De Fever als een modelvoorbeeld van
inclusie voorstelt, bestempelen wij al sinds 1996 als schijn- of LAT-inclusie.
9 Minister Crevits
houdt zich opde vlakte en heeft geen centen
9.1 Geen aandacht in
beleidsnota, geencenten voor
ondersteuning in klas ...
De invoering van
inclusief onderwijs wordt de meest ingrijpende hervorming van Crevits
ministerperiode. Tot onze grote verwondering wordt er in de beleidsnota van de
minister niet de minste aandacht besteed aan de invoering van het M-decreet en
aan de concrete maatregelen die nodig zijn voor de integratie van de leerlingen
met extra-behoeften.
Er zijn in de
onderwijsbegroting ook geen extra centen voor de directe begeleiding en
ondersteuning van de inclusiekinderen voorzien. In Vlaanderen slaagde men er na
zoveel jaren nog niet in om het GON (geïntegreerd onderwijs) deftig te
financieren, en nu zijn er zelfs geen extra-centen voor de ondersteuning van de
moeilijkere inclusieleerlingen voorzien. In een recent Unesco-rapportlezen we nochtans dat de invoering maar kan
slagen mits een grote investering in extra-omkadering en -middelen voor
inclusieve scholen. In Duitsland ging de recente invoering van een soort
M-decreet wel gepaard met een aanzienlijke investering ook al blijkt deze nog
helemaal niet aan de prakijknoden te voldoen. Het feit dat er de komende jaren
op tal van vlakken bespaard moet worden zal de uitvoering van het M-decreet ook
bemoeilijken. Zo krijgen ook de CLBs door het M-decreetextra werk.
Prof. Klaus Klemm, een vurige Duise pleitbezorger van
inclusief onderwijs (à la M-decreet) schatte de extra uitgaven voor de
invoering in Duitsland op 550 miljoen euro. Veel waarnemers vinden dit bedrag
nog veel te laag en stellen dat Klemm dit bedrag met opzet onderschat om de
beleidsmakers niet af te schrikken.Als
we rekening houden met het aantal inwoners dan zou de schatting van Klemm voor
Vlaanderen een 77 miljoen betekenen.
9.2Minister minimaliseert de gevolgen
In haar reactie op de afwijzing van het M-decreet in de
Koppen-enquêteprobeerde minister
Crevits de betrokkenen te sussen met de idee dat er nu toch al veel leerlingen
geïncludeerd waren en dat het wel niet zon vaart zou lopen. Ze voegde er aan
toe dat de CLB-centra bij de advisering over heel veel vrijheid beschikken. Ook
dit laatste wijst er op dat het M-decreet heel wollig is en aanleiding zal
geven tot veel betwistingen.
Crevits verkoos ook
wijselijk om niet deel te nemen aan het debat in het programma De Zevende Dag
van 7 december;Kathleen Helsen (CD&V) vertegenwoordigde er de
beleidsmakers. Crevits twitterde in die context wel dat volgens het M-decreet
wat een leerling kan, belangrijker is dan wat hij niet kan; toch ook een
ongelukkige uitspraak. Crevits beloofde planlast drastisch te verminderen;maar die zal door het M-decreet nog gevoelig
toenemen.
10Besluiten
We toonden in deze
bijdrage aan dat de bedoelingen en gevolgen van het M-decreetverder reiken dan vaak beweerd wordt. De
inclusievelingen sturen via het M-decreet vooral ook aan op LAT-inclusie. Voor
GON-inclusie (integratie) was er geen nieuw decreet nodig. Veelinclusievelingen beseffen blijkbaar ook niet
dat het bijinclusie in het
buitenlandveelal gaat om een combinatie
vanGON-inclusie (=integratie)en segregatieve inclusie (in aparte klassen
zoals in Finland).
We toonden ook aan
dat de M-decreetmaatregelen een bedreiging inhouden voor het gewone onderwijs
en voor het (gewone) zorgbeleid. Ze ontwrichten ook ons degelijk buitengewoon
onderwijs. We vrezen ook voor veel betwistingen en vinden de
Geschillencommissie van De Witte een slechte zaak.We zijn er ook van overtuigd dat het
M-decreet tot een gevoelige toename van het aantal zittenblijvers zal
leiden.De wolligheid van het decreet
en het feit dat slechts 1,3% van de leerkrachten het M-decreet echt haalbaar
vindt, wijzen er op dat de invoering van hetMdecreet een hachelijke zaak wordt en zich kenmerkt door een
onvoorstelbare improvisatie. Het wordt wellicht net als in het buitenland
paying lipservice to the political correct inclusion-notion. Maar ook zon
lippendienst leidde in veel landentot
een aanzienlijke daling van de kwaliteit van het onderwijs (zie bijdrage over
inclusie in het buitenland op pag. 35).
M-decreet: onderwijskoepels spraken zich euforisch uit over M-decreet en hizlden geen rekening met de visie van de praktijkmensen
Euforisch
M-decreet-stellingname van koepels onderwijsnetten & begeleidingsdiensten:
negatie van stem/bekommernissen van achterban (praktijkmensen)
(Onderwijskrant juli
2015)
1 Inleiding
De koepelkopstukken stellen in hun gemeenschappelijke
standpunt van 13 februarihetM-decreet voor als een
goednieuws-verhaal.Ze sluiten zich
enthousiast aan bij een radicale en naïeve inclusie-ideologie met mindshift als
een van de to- verwoorden (zie punt 2.1 en 2.2). De titel van het standpunt:
Goed onderwijs voor iedereen ...drukt
ook al uit dat het M-decreet volgens hen zal leiden tot goed onderwijs voor
elke leerling. Ze schenken dan ook niet de minste aandacht aan de vele
problemen en kritieken van de praktijkmensen en van veel ouders.
2Gemeenschappelijk
standpunt koepels (febr. 2015)
2.1Radicale
inclusie-ideologie:inclusie als doel op
zich & absolute waarde
We merken dat de
onderwijskoepels en de koepels van de begeleidingsdiensten in hun standpunt van
13 februari de radicale inclusie-ideologie onderschrijven. Inclusie geldt als
een absolute waarde voor alle kinderen en alseen radicale mindshift: In 2009 ondertekenden ons land en de
verschillende gemeenschappen het verdrag over de rechten van Personen met een
handicap, dat een nieuwe visie op handicap inhoudt. Dat engagement kon niet
genegeerd worden.
De koepels sluiten
zich zonder meer aan bij het VN-verdrag dat stelt dat een kind een absoluut
recht heeft op inclusief onderwijs.De
Engelse leraar Tom Bennett drukt zijn kritiek op deze visie zo uit: Inclusion
like any value, cannot be intrinsically good. It must be balanced with other
values, such as the good of the child, the rights of the class, the teacher
.Verplichte inclusie is b.v. voor
kinderenals Flo (dochtertje van Ann
Nelissen) en co die enkel maar faalervaringen kunnen opdoen in het eerste
leerjaareen vorm van discriminatie (zie
aparte bijdrage hier over). Tine Peters bestempelde dit onlangs als de
inclusieparadox, of hoe insluiting zoals in het M-decreet tot meer uitsluiting
kan leiden (De Morgen, 31 maart).
2.2Mindshift:
from seeing the child as aproblem to seeing the school as problem
De koepelkopstukken stellen enkele kerendat het M-decreet een radicale shift in het
denken en in de pedagogische aanpak vereist: een andere en nieuwe manier van
kijken naar onderwijs. Dat is de essentiële mindshift die het M-decreet van
alle onderwijsbetrokkenen vraagt. ... De wezenlijk andere manier van kijken
naar onderwijs heeft er dus mee te maken dat we niet langer alleen kijken naar
de leerling, maar dat we de interactie tussen leerkracht, leerling en hun
omgeving centraal stellen. De vraag wordt dus: Wat heeftdeze leerling nodig om in deze school de
leerplandoelen te bereiken. Deze vraag zet de school aan om in de spiegel te
kijken en werk te maken van interne kwaliteitszorg. Als we uitgaan van de
interactie tussen leerling, leerkracht en hun omgeving, dan ligt het feit dat
het kind niet slaagt, dus niet alleen aan de leerling zelf. De leerling heeft
een specifieke onderwijsbehoefte.
Volgens de
koepelkopstukken mag voortaan de vraag niet meer zijn wat is er mis met deze
leerling, maarhoe moet de school zich
aanpassen aan deze leerling. Het gaat om een mindshift from seeing the child
as a problem to seeing the school as problem. Niet de handicap van het kind,
de individuele functiebeperking, is het probleem, maar eerder de (gehandicapte)
school die door haar onaangepastheid de oorzaak is van de problemen van de
leerlingen. We mogen volgens het nieuwe inclusie-evangelie niet langer
sprekenover disabled pupils; het is
eerder de school die disables the pupils. Het zijn de scholen die obstakels
opwerpen, die het de gehandicapte kinderen onmogelijk maken om er samen met de
andere kinderen les te volgen.
2.3Geen probleem
voor wie niet kan volgen:individueel
curriculum (=LAT-inclusie)
In een interview
met Mieke Van Hecke, directeurgeneraal VSKO, in Caleidoscoop van september
2013, poneerde Van Hecke nog bij hoog en bij laag dat het M-decreet niet
betekent dat men voor bepaalde inclusie-leerlingen, een apart, individueel
leeraanbod of curriculum moet uitwerken:We moeten bij de interpretatie van het VN-verdrag vertrekken van het
gegeven dat elke instelling - en dus ook het onderwijs - een finaliteit heeft.
Wanneer de deelnemers aan die instelling die finaliteit kunnen halen, moet men
er alles aan doen om de drempels die er vanuit een beperking zijn, te
beslechten. Dat wil echter niet zeggen dat men voor iemand die deze finaliteit
niet kan halen, een apart aanbod moet kunnen doen in dezelfde organisatie (in
het gewoon onderwijs).
Ook Onderwijskrant en de overgrote meerderheid van de
praktijkmensen hebben steeds gestelddatinclusie maarzinvolis als de inclusieleerlingen het gemeenschappelijk programma kunnen
volgen en dus voldoende profijt kunnen halen uit de integratie in de gewone
lessen.De kopstukken van de koepels
poneren in hun standpunt van februari 2015 dat volgens het M-decreet de
inclusieleerlingen niet noodzakelijk het gemeenschappelijk programma moeten
kunnen volgen: Er zullen er leerlingen zijn voor wie het niet mogelijk is om
het gemeenschappelijk curriculum te volgen. Voor hen wordt een individueel,
aangepast curriculum uitgetekend. Het gaat hier om maatwerk, volgens de
onderwijsbehoeften van deze specifieke leerling. Dit individuele traject kan
ofwel in het gewoon onderwijs aangeboden worden, met ondersteuning vanuit het
buitengewoon onderwijs of in het buitengewoon onderwijs.
Kathleen Mortier,
assistent orthopedagogiek UGent, vindt dat inclusie van leerlingen met grotere
beperkingen zelfs eenvoudiger is omdat die leerlingen niet dezelfde eindmeet
moeten halen. Voor deze leerlingen volstaat het dat studievooruitgang gemaakt
wordt op basis van een individueel aangepast curriculum (School- en
Klaspraktijk, nov. 2014, p. 8). Men kan volgens haar b.v. ook inclusieleerlinge
Nel de rekenopgaven laten maken met een rekenmachine, ...Het gaat hier om LAT-inclusie (learning apart
together), of exclusie binnen de klas. Zo lezen we in een recente bijdrage op
de Klassewebsite dat een leerling die een aanzienlijk deel van het
leerprogramma niet gevolgd heeft, toch gewoon zijn diploma moet krijgen.
Volgens de visie vande radicale
inclusievelingen moet overigens totale grammatica van klassiek onderwijs de
helling op, jaarklassysteem, enz. Dat zou meteen ook het einde van degelijk
onderwijs betekenen.
2.5Illusoire
ondersteuningsbeloften & handelingsgericht werken als mirakeloplossing
Het COV-blad
Basisvan 6 junij.l. schreef terecht: Voorlopig staat het
onderwijsveldi.v.m. het M-decreet nog
steeds met lege handen.De scholen en
leerkrachten stellen dat de door de beleidsmakers beloofde ondersteuning op zich
laat wachten, dat de begeleiding zich beperkttot wat theoretische uitleg. Er zijn veel klachten over attesten voor
GON en b.o. die uitblijven,klachten en
petities ook van ouders en zorgleerkrachten over hetafgeslankte en ontoereikende GON.De leerkrachtenzijn er overigens van overtuigd dat
inclusie-ondersteuning al bij al weinig zal uithalen omdat hun grote problemen
weinig te maken hebben met de inclusie-ondeskundigheid van de
leerkrachten.
Er wordt ook voortdurend gegoocheld met handelingsgericht
werken als toverformule. Verder blijkt nu ook al duidelijk dat de CLB-adviseurs- en vermoedelijk ook andere begeleiders -
hun opgelegde taak niet aankunnen zelfs materieel niet.
Maar de
onderwijskoepels en begeleidingsdiensten wekken in hun goed-nieuwsverhaal de
indruk dat de scholen heel veel ondersteuning (zullen) krijgen en dat het dan
wel moet lukken. Sussende blufpoker! In het kapittel de leerkracht staat er
niet alleen voor lezen we: Hij of zij kan gebruikmaken van de expertise van
de leerlingenbegeleiders, van de zorgleerkrachten, van het team, van het CLB, van
de GON- begeleiders, van de pedagogische begeleidingsdiensten Over de netten heen staat een ploeg van
begeleiders klaar, we noemen ze competentiebegeleiders, dienu al bezig zijn om de competenties van
teams, scholen en CLBs te versterken in het werken met leerlingen met
specifieke onderwijsbehoeften.
De ondersteuning die wij (de koepels) bieden bestaat uit
drie luiken. Ten eerste bieden we begeleiding en vorming aan. We organiseren
overlegmomenten, contactdagen of vormingen waarop aan kennisdeling en
expertise-ontwikkeling wordt gedaan. We willen alle betrokkenen- directeurs, zorgcoördinatoren of
zorgleerkrachten, leerlingenbegeleiders, leerkrachten,GON-begeleiders &
CLBmedewerkers - de kans geven om ervaringen uit te wisselen en zich zo voor te
bereiden op het Mdecreet. Ook kennisdeling tussen gewoon en buitengewoon
onderwijs is essentieel. In het gewoon onderwijs kan men veel opsteken van de
expertise van het buitengewoon onderwijs. In het buitengewoon onderwijs kunnen
leerkrachten zich danverdiepen in
meervoudige problematieken. (B.O. enkel nog voor meervoudige handicaps?)
Ten tweede gaan we in op specifieke vragen van scholen
(vraaggestuurde werking). Samen met hen tekenen we een begeleidingstraject uit
om een antwoord te bieden. (Wishful thinking!)
En ten derde zijn er nu al materialen en kaders beschikbaar
waarmee de scholen en CLB-teams zelf aan de slag kunnen in de praktijk. Een
voorbeeld is de methodiek van het handelingsgericht werken die we in onze
scholen en centra implementeren. Al deze acties maken deel uit van een traject
dat de pedagogische begeleidingsdiensten met de scholen, teams en CLBs
bewandelen en waarbij de competenties van alle medewerkers worden verbreed en
verdiept. We willen werk maken van een meer inclusieve school en de
samenwerking tussen alle onderwijspartners bevorderen. Het is de bedoeling dat
alle leerkrachten zich verder didactisch bekwamen en dat de scholen en hun
teams handelingsgericht aan het werk gaan. En dat is een werkelijke, maar ook
een wenselijke, mindshift, zowel voor leerlingen als voor school en
CLB-teams.Handelingsgericht werken
wordt hier als een toverformule en als iets totaal nieuws voorgesteld.
3Radicale en
simpele uitsprakenkopstukken
katholiek onderwijs:Smits en
Desmet(april 2015)
Breedbeeld, het blad van het verbond van het katholiek
secundair onderwijs, besteedde in april j.l. een themanummer aan het M-decreet.
We bekijken even de bijdragen van secretaris-generaal Chris Smits en van
Dominiek Desmet, directeur Dienst leren en onderwijzen. In die bijdragen
suggereren de VSKO-kopstukken datinclusie en het M-decreet vanuit een vernieuwde visie op vorming en
beperking evident zijn. Het M-decreet zal en moet de leerkrachtenook stimuleren om het in het onderwijs over
een andere boeg te gooien. Desmet pretendeert ook nog ten onrechte de stem van
de praktijkmensen te verkondigen (zie punt 3.2).
3. 1 Smits over verfoeide medisch-defect denken
Chris Smits wekt in
zijn bijdragede indruk dat het systeem
en de praktijk van het buitengewoon onderwijs in het verleden totaal verkeerd
waren, omdat het zogezegd louter gebaseerd was op het verfoeidemedisch-defect denken in plaats van op het
zgn. nieuwe sociaal-inclusief denkmodel.Hij schrijft o.a.:Momenteel is
iedereen ervan overtuigd dat men inzake onderwijs voor leerlingen met
beperkingen het medisch defect-denken moet ver-laten en zich moet focussen op de noden en
specifieke behoeften van jongeren.
Niets is minder waar. Precies ook het buitengewoon onderwijs
en de b.o.-types wilden focussen op de noden en specifieke behoeften van jongeren en niet op een
medisch defect-denken. Als Ann Nelissenmomenteel actie voerde om haar dochtertje Flo per 1 september naar het
buitengewoon onderwijs te mogen sturen i.p.v. enkele maanden/een jaar te laten
verkommeren in het gewoon onderwijs, dan heeft dat niets te maken met medisch
defectdenken, maar alles met het recht op aangepast onderwijs. Buitengewoon
onderwijs betekende/ betekent in de eerste plaats recht op passend/ aangepast
onderwijs en zorg (ook paramedische) e.d. In het type-1 b.v. zitten leerlingen
waarvan men wist/weet dat ze de meeste lessen wiskunde, taal in het gewone
onderwijs absoluut niet kunnen volgen en daar ook geen profijt kunnen uit halen.
Sommige van die leerlingen behalen voor wiskunde b.v. op 12-jarige leeftijd
slechts het peil van een 2de à 3de leerjaar. Het gaat vaak ook om leerlingen
die veel baat hebben bij extra paramedische zorg.
De wet van 1970 groepeerde type-8 leerlingen vooral in
aparte b.o.-scholen omdat men dan door het grotere aantal die leerlingen beter
kon groeperen in klassen die afgestemd waren op hun niveau en leeftijd. De wet
van 1970 was niet ingegevendoor het
medisch-defect-denken. In deze context vraagt prof. Christian Geyer zich ook
terecht af: Warum werden Wesensmerkmale wie Behinderung & Begabung
wegdiskutiert? (Eine unglaubliche Gleichmacherei - Frankfurter Allgemeine, 21
juli 2014).
Ook al in een tekst die het VSKO samen met de andere
onderwijsnetten in februariover het
M-decreet verspreidde werd de verkeerde indruk gewekt dat leerlingen het
buitengewoon onderwijs niet volgen vanuit hun specifieke onderwijsnoden, maar
vanuit een eenzijdig en verkeerd medisch defectdenken (zie punt 1).Inclusief onderwijs daarentegen zou dan
uitgaan van een sociaal en humaan denken en berusten op een totale mindshift.
In de tekst van februari j.l. stellen de koepelkopstukken ook expliciet dat
inclusieleerlingen recht hebben op een individueel curriculum.
3.2 Dominiek Desmet
pleit voor vernieuwdeonderwijsvisie
waarbij inclusieevident is
Dominiek Desmet schreef de bijdrage: M-decreet als
katalysator om tot een vernieuwde visie opvorming te komen.De titel alleen
al spreekt boek- delen.
Desmet orakelt: De vele vragen (van directies-en en leerkrachten) omtrent het M-decreet
hebben gewoon te maken met goed onderwijs, en met de keuzes die een school
maakt. In de concrete praktijk kunnen we nagaan in welke mate een specifieke
leerling die in een specifieke context aan een specifieke school wordt
toevertrouwd maximale ontplooiings- en verrijkingskansen kan krijgen. Zorg
wordt dan als term overbodig, want inherent aan (goed) onderwijs. Desmet stelt
het heel simpel voor: kies voor maximale ontplooingskansen voor elke leerling,
en vanuit zon visie word inclusief onderwijs een evidentie. Vanuit zon optie
verdwijnen de bekommernissen en problemen van de praktijkmensen blijkbaar
meteen.
3.3Verwoorden
kopstukken de stemvan de praktijkmensen?
In de inleidingschrijft Desmet: De stem van de mensen die ertoe doen in het onderwijs,
wordt zelden gehoord. Hij wekt de indruk dat hijde stem van de directies en leerkrachten
vertolkt. Niets is minder waar. Desmet suggereert dat de zorgen van de
praktijkmensen bij de keuze voor radicaal ander onderwijs meteen van de baan
zullen zijn.
Precies Chris Smits en Dominiek Desmet, kopstukken van het
verbond van het katholiek s.o., manifesteerden zich de voorbije jaren voortdurend
als mensen die de stem van de praktijkmensen negeren. Ze wisten b.v.in 2012 maar al te goed dat de overgrote
meerderheid van de leerkrachten en directies hun hervormingsplannen voor het
secundair onderwijs absoluut niet steunden, maar hielden daar geenszins
rekening mee.
En als de overgrote meerderheid van de leraars,professoren de voorbije jaren stelden dat ze zich zorgen maakten over de
niveaudaling van de leerlingen, werd dit steeds gewoon ontkend en weggewuifd.
Bij het opstellen van VSKO-plan voor de invoering van grootschalige
scholengroepen luisterden Smits en CO evenmin naar de praktijkmensen.
In hun bijdragen over het M-decreet negeren ze eens te meer
de stem en bekommernissen van de leraars. Vanaf 1998 hebben de koepels ook
telkens de VLOR-adviezen over inclusief onderwijs probleemloos
ondertekend.
Controversiële richtlijnen van onderwijskoepels over thuistaalgebruik op school & negatie visie van leerkrachten, meeste ouders en leerlingen (ook b.v. Turkse)
Controversiële
richtlijnen van onderwijskoepels over thuistaalgebruik op school:probleemstelling en
inleiding op bijdragen over dit thema in Onderwijskrant nr. 184
1Geen overtuigende praktijkvoorbeelden,
maar stellige uitspraken over vele zegeningen
Het GO! pakte eind november uit met Inspelen op de
meertalige realiteit in het GO! Visietekst van het GO! Die publicatie lokte
heel wat debat en controverse uit. In deze en de hierop volgende bijdragen
brengen we hier een uitgebreid verslag over uit.
Jürgen Jaspers (UA) stelde in een studiein 2015 vast dat de leerkrachten meestal pragmatisch
en soepel tewerk gaan inzake thuistaal, en dat er al bij al zelden gestraft
wordt. Hij stelde ook vast dat ze sporadisch en pragmatisch gebruik maken van
de thuistalen en dat dus de leerkrachten
in de praktijk minder monolinguaal en bestraffend handelen dan beweerd wordt in
publicaties van Van Avermaet, Van den Branden, Agirdag enz. De leerkrachten & ouders hebben geen
problemen met het sporadisch/pragmatisch gebruik bij b.v. nieuwkomers die
bepaalde zaken niet begrijpen en die dan uitleg krijgen van een medeleerling in
de thuistaal, met leerlingen die in het atelier wat woordjes in het Turks
uitwisselen, enz.
Maar in rapporten van Van Avermaet en Co en in de recente
taalrichtlijnen van de koepels worden de
leerkrachten beschuldigd van strikt monolinguaal denken en van bestraffing. Er wordt verder ook volop gepleit voor meer
intens gebruik van de thuistalen, ook al weet men ui eigen onderzoek dat de
leerkrachten en ook de meeste ouders (ook b.v. de Turkse ouders in Gent), erop wijzen dat de nadelen en problemen hiermee veel groter zijn dan de eventuele
voordelen. Dat is ook de mening van professoren als Wim Van den Broeck, Wouter Duyck
en Dirk Van Damme (OESO).
In de recente taalrichtlijnen van GO!, OVSG & KOV, en in
het recente debat hierover valtde
stelligheid van de uitspraken over de vele zegeningen van het gebruik van de
thuistalen op. Die stelligheid staat in fel contrast met de ontgoochelende
vaststellingen in het recente VLOR- rapport 't Is goe, juf, die spreekt
mijn taal! over de stand van zaken omtrent talen-sensibilisering en
meertalig onderwijs. Dit rapport is opgemaakt door medewerkers van Piet Van
Avermaet & Kris Van den Branden; door uitsluitendvurige voorstanders dus.
De onderzoekers zochten vooral naar geslaagde
praktijkvoorbeelden, maar ze vonden er geen. Ze schrijven: De meeste
deskundigen gaven aan niet over overtuigende praktijkvoorbeelden te beschikken.
We moeten verder concluderen dat ook de internationale deskundigen over weinig
praktijkvoorbeelden beschikken.Men
vond naar eigen zeggen ook geen wetenschappelijke studies over de effectiviteit
van bepaalde projecten. Merkwaardig is wel dat de onderzoekers verzwijgen dat
uit de evaluatie van het Gents thuistaalproject i.v.m. eerst leren lezen en
schrijven in het Turks er geen positief effect bleek op de kennis van het
Nederlands ook al waren sommigen van hen zelf bij de evaluatie betrokken.
In de richtlijnen van de onderwijskoepels lezen we nochtans
dat bewezen is dat een bepaalde leertijd in de thuistalen in de klas en op de
speelplaats tot meer vooruitgang inzake de kennis van het Nederlands leidt dan wanneer die anderstalige leerlingen die
leertijd in het Nederlands zouden meemaken, voegen we er dan zelf aan toe.
Thuistaalgebruik wordt dus bestempeld als een belangrijke
opstap voorhet Nederlands. Maar zelfs
in het intensief Gents thuistaalproject met 4 à 5 lesuren in het kleuter en de
eerste graad lager onderwijs, bleek dit niet het geval te zijn. In de
taal-richtlijnen wordt dus gezworen bij de vele zegeningen van het thuistaalgebruik: niet
enkel voor de Nederlandse kennis, maar ook voor het welbevinden én eigen
identiteit van de leerlingen.
Volgens de HNL-poll waren 93% van de 35.000 respondenten
tegenstander van de GO!-richtlijnen -die veel kritische reactie uitlokten van
leerkrachten, Dirk Van Damme (OESO-expert) & vele anderen.Directeur Frank van de Mozaïekschool
betrokken bij het Gents thuistaalproject getuigde in dit verband: Voortdurend
werden we op school aangesproken door ouders op onze aanpak. Ouders zegden: op
die andere school mogen de kinderen geen Turks spreken. Dat is ook goed zo. Zo
kunnen de kinderen veel meer Nederlands leren (De Katholieke School-gids,
januari 2010, p. 8).
2 Meer dan sporadisch gebruik: verkeerd signaal, minder integratie &concentratieschool minder aantrekkelijk.
Negatie ook van visie van leerkrachten, ouders en leerlingen
Mensenrechtenactiviste Darya Safai, poneerde: Geen probleem
als een anderstalig nieuwkomertje wat hulp nodig heeft van een klasgenoot om
iets te begrijpen, maar dat moet de uitzondering blijven. Het kan toch niet de
bedoeling zijn dat we de kinderen voortdurend herinneren aan hun afkomst, en
dat we hun 'andere identiteit' voorrang geven op onze gezamenlijke identiteit?
Deze richtlijn zal de kloof tussen de leerlingen onderling en tussen de
etnisch-religieuze gemeenschappen alleen maar groter maken (Knack 28
november). Ze zal volgens Safai ook tot minder kennis van het Nederlands
leiden. De belangrijkste kritiek van prof. Rik Torfs sluit hier bij aan.
Pedagoog Dirk Van Damme (OESO-expert )reageerde op 27 november heel scherp op de
uitspraken van Van Avermaet:Piet Van
Avermaet vertegenwoordigtslechts één
stroming in sociolinguïstiek. Voor mij is het onderzoekduidelijk: bijheeljonge kinderen kan moedertaal tot op zekere hoogte helpen bij verwerving
van de onderwijstaal. Maar in het vervolg van de schoolloopbaan te tolerant
zijn is nefast. We moeten de ambitie voor Nederlands voldoende hoog houden!
Gebruik moedertaal op school kan ook snel leiden tot segregatie. De onderwijstaal
Nederlands is ook eenmiddel om ouders
tot het leren en gebruiken van het Nederlandsaan te zetten. De kennis van het Nederlands isbij anderstalige gezinnenin Vlaanderen opval-endlaag." Van Damme: In Vlaanderen is het
verschil in PISA score tussen migrantenleerlingen die thuis Nederlands spreken
en die thuis een andere taal spreken 51 punten, één van de hoogste verschillen.
Is het dan aangewezen de moedertaal in de school te brengen, of eerder
ambitieus te zijn in het verwerven van Nederlands?
Darya Safai stelt verder terecht: Ik vrees ook dat voortaan
nog minder ouders hun kinderen naar een concentratieschool zullen willen
sturen, als andere talen dan het Nederlands worden toegelaten. Straks dus
minder kinderen van autochtone én ambitieuze allochtone ouders in concentratiescholen.
In de protestbijdrage die Karine Melitsetya omtrent het
Gents thuistaalproject stuurdenaar
Onderwijs krant, drukte ook de Gentse Turkse ouder de bezwaren vrij goed uit. In plaats van effectieve maatregelen te
treffen om de Nederlandse taal te stimuleren op school, en kinderen en hun
ouders ervan bewust te maken wat het maatschappelijk nut ervan is, besteedt de
Gentse overheid veel aandacht aan de moedertaal van anderstalige leerlingen.
Lessen in de eigen moedertaal vergroten echter vooreerst de kloof tussen de
sterkste en de zwakste leerling door het feit dat die leerlingen een aantal
gewone lessen missen. Ze vergroten tevens het mentaliteitsverschil tussen de
gemeenschappen en de maatschappij waarin ze leven.
Deze projecten zijn ook misleidend voor de niet gemotiveerde
anderstaligen, die de sociale normen en attitudes van onze Westerse samenleving
niet willen respecteren. De Turkse ouders krijgen ook de boodschap dat
Nederlands kennen toch niet zo levensnoodzakelijk is en de leerlingen zelf
zullen buitenschools voor spreken, lezen en schrijven nog minder het Nederlands
gebruiken. De neiging van Gentse Turken om zich binnen de eigen gemeenschap op
te sluiten, zal hierdoor nog toenemen. Men kan zich ook afvragen wat het effect
is voor de anderstalige leerlingen die niet van Turkse afkomst zijn.
Een andere kritiek luidt dat ook de leerlingen met inbegrip
van de meeste Turkse leerlingen - veelvuldig thuistaalgebruik niet wenselijk
vinden. Uit een studie van Agirdag, Jordens & Van Houtte bleekdat er eencorrelatie istussen het gebruik
van het Turks op schoolen een
verminderd welbevinden vanTurkse
leerlingen. (Speaking Turkish in Belgian primary schools, Bilig, 70, 2014,
nr.1, p. 7-28).In de BerlijnseHerbert-Hoover Oberschule,een concentratieschool, besloten de
leerlingen zelf omook onder elkaar
alleen nog de landstaal te gebruiken. Niet alleen in de klas maar ook
daarbuiten. 'We hebben ook ingezien dat we zonder behoorlijke taalkennis geen
behoorlijke baan kunnen vastkrijgen. Bovendien is dat de enige taal die we
allemaal tenminste een beetje kennen (Bericht in Der Spiegel, 2006).
3Geen oproepen en
richtlijnen i.v.m. aanleren van Nederlands & intensief NT2-onderwijs
De grootste kritiek op de taalrichtlijnen slaat nog meer op
wat er niet in staat. De onderwijskoepels zeggen in hun richtlijnen wel
terloops dat ze ook wel de kennis van het Nederlandswillen stimuleren. Maar het ontbreekt ook
hier aan concrete voorstellen. Geen woord overigens over het belang van de
invoering van intensief NT2 vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs; ook
in het verleden werd hier nooit voor gepleit. Meer ruimte voor de thuistalen,
maar geen concrete steun voor de intensieve taalverwerving Nederlands van de
relatief grote groepen die fataal achterop hinken. Dat is de grootste kritiek
op de taalrichtlijnen vanwege de praktijkmensen, de N-VA, ...
De professoren Piet Van Avermaet en Kris Van den Branden en
hun medewerkers promoten al vele jaren het intens gebruik van de thuistalen; en
ze verheugen zich nu over de recente taalrichtlijnen.Maar tegelijk bestrijden ze al 20 jaar de
invoering van intensief NT2-onderwijs vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs.
Ze relativeren de specifieke taalproblemen van anderstalige leerlingen en het
belang van de kennis van het Nederlands voor de integratie. We besteden
verderop bijdragen aan die controversiële opstelling. Zo evolueerde het
Steunpunt NT2 van Van den Branden al vlug tot een steunpunt anti-NT2. Aangezien
de onderwijskoepels zich beroepen op Van Avermaet & Van den Branden, wekken
ze de indruk dat ze ook van NT2 geen prioriteit willen maken.
3Relativering/negatie
belangrijkste oorzaak van (taal)problemen
Van Avermaet poneerde In een taalbad verzuip je (14 april
2014, De Standaard).De huidige pedagogische KOV-directeur Machteld
Verhelst liet in 2014 via twitter weten dat ze akkoord ging met prof. Koen
Jaspaert die het taalprobleem als een aangepraat probleem bestempelde. In de
bijdrage Naar een volwaardig talenbeleid, omgaan met meertaligheid, pleitten
Verhelst en Van den Branden (2008) niet voor NT2, maar enkel voor meertalig
onderwijs (in:TORB, 2008).
Depleitbezorgers van
de thuistalen, maar ook de onderwijskoepels en tal van beleidsmakers beweren
dat vooral het zgn. monolinguaal denken een belangrijke oorzaak is van de
leer- en taalproblemen. Jo de Ro drukte dit in het parlementair debat van 29
november zo uit: "Doordat we positiever omspringen met die thuistalen
zulle leerlingen zich niet enkel beter op school voelen; ze zullen zo ook
makkelijker de brug naar het Nederlands leggen.
Op basis van veel studies (ook PISA, TIMSS e.d.) kan men ook
volgens de professoren Dirk Van Damme, Wouter Duyck & Wim Van den Broeck
concluderen dat de ontoereikende kennis van het Nederlands een belangrijke oorzaak is van de
lagere schoolprestaties. De critici stellen dat pleitbezorgers, de onderwijskoepels,
de meeste leden van de commissie onderwijs ... het verkeerd voor hebben,geen rekening houden met de vaststellingen in
internationale studies en met de visie en ervaringswijsheid van de
leerkrachten. De critici vinden ook datde eenzijdige beklemtoneing van de thuistalen een verkeerd sig-naal
geeft naar de allochtone leerlingen en allochtone burgers.
5Negatie visie
leerkrachten, ouders, leerlingen en onterechte kritiek op leerkrachten
Uit tal van studies blijkt dat de leerkrachten, de Gentse
Turkse ouders tot ongenoegen van de onderzoekers Van Avermaet, Van den
Branden, Agirdag, Van Houtte en Co ... vinden dat ander-talige leerlingen gestimuleerd
moeten worden om zoveel mogelijk Nederlands te spreken - zelfs op de
speelplaats. Op de (Turkse) Lucerna-colleges is dit ook de regel.Men vindt het intens inspelen op de vele
thuistalen niet wenselijk en ook niet haalbaar.
Maar de onderzoekers en de kopstukken van de
onderwijskoepels houden geen rekening met de visie van de leerkrachten, van de
allochtone en Vlaamse ouders en van de leerlingen. Volgens de onderzoekers
vergissen de leerkrachten, de ouders, de directies van de Lucerna-colleges
zich. Steevast beweert men ook dat thuistaalgebruik het welbevinden
bevordert.
Tot ongenoegen van veel leerkrachten wekten ook Piet Van
Avermaet, de media, minister Crevits, Jo de Ro & anderende indruk dat het vaak voorkomt dat kinderen
die op school af en toe hun moedertaal spreken, hiervoor gestraft en gestigmatiseerd worden. Alsof leerkrachten
die leerlingen vaak bestraffen. In punt 1 werd dit al weerlegd.
De scholen en leerkrachten krijgen het verwijt dat hun
monolinguale & bestraffende opstelling een belangrijke oorzaak is van de
(leer-)problemen van veel allochtone kinderen.
In de OVSG-krachtlijnen klinkt de belangrijksteboodschap: Meertaligheid is een kracht. We
dach-ten lang dat we in het onderwijs alleen op het Nederlands moesten
inzetten. We banden de thuistaal.Dit
monolinguale denken voor alles strookt niet met de inzichten uit modern
onderzoek in de diverse meertalige realiteit. Ook volgens de andere onderwijskoepels
is de grote kloof tussen anderstalige en Nederlandstalige leerlingen mede een
gevolg van monolinguaal denken in ons onderwijs. Ook Jo De Ro (Open VLD)
stelde in het parlementair debat zelfs dat de grote kloof precies ook een gevolg
is van het monolinguaal denken in ons onderwijs. Aandacht voor de thuistalen
zou ook volgens hem tot een betere kennis van het Nederlands, tot betere
leerresultaten en meer welbevinden leiden.
In de GO! richtlijnen klinken de zegeningen eveneens hoogdravend:
Vanuit de growth-mindset zijn functioneel veeltalig leren, het erkennen van de
identiteit van lerenden en het streven naar een positief partnerschap met alle
onderwijsactoren richtinggevende elementen We nemen het volledige
talen-repertoire van alle lerenden als focus mee.
In de beperkte leidraad Alle leerlingen meertalig van de
KOV-koepel van 18 decemberkomt menniet verder dan een aantal algemene en
ronkende uitspraken als: Waardering en respect voor ieders identiteit is
belangrijk in een katholieke dialoog-school. Net omdat taal en identiteit
onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, staat ons onderwijs ook open voor de
thuistaal van de leerlingen. Om de betrokkenheid van de leerlingen een
basisvoorwaarde voor leren -, én om de leerkansen te bevorderen, schenkt ons onderwijs
positieve aandacht aan het gebruik van meertaligheid (en dus ook de thuistaal)
in de klas en op school;en het wil
schoolteams vormen over het bewust inzetten en gebruiken van meertaligheid in
de klas en op school. Door de positieve omgang met de thuistaal streven we naar
leerlingen die meer zin hebben in leren en in leven, wat het uitgangspunt is
van het leerplan Zin in leren! Zin in leven!. Positief omgaan met meertaligheid
heeft een sterke verbinding met de persoonsgebonden ontwikkeling, bijvoorbeeld
met het ontwikkelthema identiteit.
6Weinig concrete
richtlijnen - vaak dubieus
In het VLOR- rapport 't Is goe, juf, die spreekt mijn taal!
luidde de ontgoochelende conclusie: De meeste deskundigen gaven aan niet over
overtuigendepraktijkvoorbeelden te
beschikken. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de al bij al beperkte
concrete taalrichtlijnen van de onderwijskoepels veelal vaag en wollig klinken.
Dit is ook een belangrijke kritiek vande leerkrachten.
Met betrekking tot de concrete voorstellen noteren we b.v.
bij het GO!: Laat ons op de speelplaats niet verbiedend optreden.... De
leerlingen kunnen aan betekenisonderhandeling doen met leeftijdsgenoten die
dezelfde moedertaal spreken. Er wordt in dit verband verwezen naar
groepswerken in de eigen moedertaal. Ook in het kader van differentiatie kan
de leerkracht ervoor kiezen om homogene, eenmalige groepen te vormen. De
opschriften aan de deuren van klaslokalen kunnen vertaald worden in alle op
school vertegenwoordigde talen.
Ik weet niet of het
KOV nog van plan is om concrete richtlijnen te formuleren. We vermoeden dat het
KOV mede als gevolg van de controverse die de GO!-voorstellen uitlokten, met
opzet op 18 december geen concrete richtlijnen formuleerden. De pedagogische directeur
Machteld Verhelst formuleerde wel enkele jaren geleden richtlijnen vanuit het
Leuvens Centrum taal en onderwijs. We drukken ze even af.
*Laat leerlingen af en toe in taalhomogene groepjes
samenwerken en geef hen de ruimte om bij het uitvoeren van taken met elkaar in
de eigen taal te brainstormen, te overleggen, ideeën op te schrijven, elkaar te
helpen.
*Laat kinderen spelen en ravotten op de speel-plaats in de
taal die voor hen het meest vanzelfsprekend is.
*Zorg voor zinvolle, motiverende activiteiten waarbij de
leerlingen de thuistaal kunnen inzetten voor het oplossen van problemen,
verwerken van informatie om tot een creatief eindproduct te komen.Laat de leerlingen een taak oplossen in de
eigen taal, bv. een brief schrijven naar een Turkse uit-wisselingsklas, een
artikel in de eigen taal schrijven voor de schoolkrant, informatie opzoeken op
internet in de eigen taal, een (digitaal of papieren) vertaalwoordenboekje
samenstellen voor de klas, een familielid interviewen
*Vraag de kinderen hoe iets wordt gezegd of geschreven in
hun thuistaal wanneer je dit relevant acht in het kader van een activiteit of
het welbevinden van de leerlingen.
7Besluiten &
verdere bijdragen
De belangrijkste kritiek op de taalrichtlijnen slaat op wat
er niet in staat:geen aansporingen om
de problemen met de kennis van het Nederlandsintensief aan te pakken. De onderwijskoepelsstuurden overigens ook de voorbije 25 jaar
nooit aan op de invoering van intensief NT2 vanaf de eerste dag van het
kleuteronderwijs. Merkwaardig is ook dat extra gelduitgetrokken werd voor het uitwerken van
materiaal voor het thuistaalgebruik inklas, maar niet voor NT2.Meer
thuistaalgebruik zal er toe leiden dat anderstalige leerlingen minder
Nederlands leren en dus ook tot lagere leerprestaties en minder int-gratie in
de maatschappij. Vlaamse en ambitieuze allochtone ouders zullen hun
kinderenminder vlug naar zon
concentratieschool sturen; en dit bevordert de gettovorming. Voor de
leerkrachten betekent het ook meer onzekerheid & werklast, en minder
verstandhouding in klas. De vele nadelen wegen o.i. niet op tegen de minieme
voordelen.
Minister Crevits
reageerde aanvankelijk vrij enthousiast op de GO!-richtlijnen. Aan het eind van
het parlementair debat op 29 november klonk Crevits genuanceerder. Nu opperde
ze plots ook twee bezwaren i.v.m. groepswerken in de thuistalen &
naambordjes boven leslokalen.Maar ze
bleef wel veel heil verwachten van het intenser inspelen op de moedertalen van
de anderstalige leerlingen. In de hierop volgende bijdrage betreuren leerkrachten,
professoren e.a. dat de voorstellen voor meer thuistaalgebruik verder reiken
dan het sporadisch gebruik maken van de thuistaal, vaak niet wenselijk en
moeilijk uitvoerbaar zijn. Daarna volgt een samenvatting van het parlementair
debat. We voegen er nog twee bijdragen aan toe over de visie op de
taalproblematiek van Van Avermaet, Van den Branden en hun medewerkers - waarbij
ook 5 recente studies de revue passeren.
Ouderwets' onderwijs = sterke Vlaamse onderwijstraditie - blijkt het beste, maar momenteel wordt meer dan ooit gepleit voor afbraak van die sterke traditie
Ouderwets' onderwijs = sterke Vlaamse onderwijstraditie - blijkt het beste,
maar momenteel wordt meer dan ooit gepleit voor afbraak van die sterke traditie, voor ontwikkelend/ontdekken/constructivistisch onderwijs (zie Onderwijskrant nr. 176).
Jammer genoeg is de bijgevoegde foto bij het artikel totaal misleidend (= vorm van framing).Het gaat om interactieve & denken-stimulerende instructie, met inbegrip van geleid ontdekkend leren. -b.v. in les over eigenschappen van lucht: wat zal er gebeuren als ik dat proefje doe, enz. Ook de term 'ouderwets' zint me niet. Liever: expliciete en interactieve instructie blijkt veelal de beste aanpak
Grote overzichtsstudie bepleit voordelen van traditioneel onderwijs 13-01-18, 07.17u - Remy Amkreutz
Vooraf: Zo hoor je et ook eens van een ander. Zelf ben ik de voorbije 50 jaar het belang v directe & interactieve instructie blijven verdedigen- samen met het jaarklasprincipe. Ik schreef er tientallen bijdragen over in Onderwijskrant. We illustreerden dat ook uitvoering in onze publicaties over leren lezen, rekenen, spellen, wereldoriëntatie ...
Dit sluit ook aan bij de sterke Vlaamse onderwijstraditie, bij de aanpak die 'jaren geleden in Finland tot hoge PISA-resultaten leidde, bij de aanpak in de sterkst presterende PISA-landen
Jammer genoeg was er al die jaren weinig academische en officiële steun voor de cultuuroverdracht. Integendeel. Alles wat rook naar instructie, prestaties, gezag, ...stond onder verdenking. Gelukkig bewezen de Vlaamse leerkrachten vaak lippendienst aan de neomanie. Binnenkort publiceren we een boek over de ontscholingsgolven,, neomanie en reformpedagogiek in de periode 1850-2018 - o.a. op de website van www.onderwijskrant.be
Jammer genoeg opteert men momenteel in de 7 rapporten over de nieuwe eindtermen/toekomst van het Vlaams onderwijs voor een radicale 'perspectiefwisseling' in de richting van ontwikkelend/leren: ook ZILL-leerplanarchitecten, VLOR-advies over nieuwe eindtermen, 'Vlaams onderwijs in 2030', consultatiecampagne eindtermen, veel onderwijskundigen, CEGO... voor ontwikkelend/ontdekkend leren, voor constructivistisch onderwijs.
Op de VLOR-startdag van september 2015 nodigden de VLOR-vrijgestelden prof. Kris Van den Branden uit om te komen verkondigen dat ons onderwijs - onze sterke Vlaamse onderwijstraditie- hopeloos verouderd is. Van den Branden propageert in zijn publicaties over taalonderwijs de ontdekkende aanpak en is mede verantwoordelijk voor de uitholling van het taalonderwijs. Onheilsprofeet Van den Branden mocht de voorbije 2 jaar op studiedagen voor directies e.d. overal zijn verlossende ideologie verkondigen.
Het ziet er dus niet al te best uit voor de toekomst van het Vlaams onderwijs. Dit merken we ook al in de nieuwe ZILL-leerplannen van het katholiek onderwijs.Ook Dirk Van Damme (pedagoog en OESO-expert) maat zich grote zorgen. Hij drukte op 9 juni 2017 zijn grote bezorgdheid uit over de nieuwe eindtermen en leerplannen. Hij schreef: Het debat over de nieuwe eindtermen en leerplannen gaat voorbij aan de essentie, namelijk dat veel uitspraken over eindtermen e.d. getuigen van vandaag achterhaalde onderwijskundige concepten: constructivisme, overtrokken pedagogisch optimisme, te radicale verwerping van kennis, naïeve visie op abstractie. Naast een algemene niveaudaling vreest hij dat daardoor ook het aantal toppers verder zal afnemen. ---------------------------------------------------------
.Wanneer die de touwtjes strak in handen houdt, presteert iedereen beter in wiskunde en taal.
Laat de leerkracht weer echt lesgeven. Die boodschap weerklinkt in een nieuwe studie naar een lesmodel dat vaak als ouderwets en conservatief wordt gezien. 'Het is een van de weinige methodes die de kloof tussen zwakke en sterke leerlingen echt verkleint.'
Als de leerkracht de touwtjes stevig in handen houdt en bepaalt wat er in de klas gebeurt, wordt de kloof tussen kansarme en kansrijke leerlingen kleiner. Ook boeken leerlingen betere resultaten voor taalvakken en wiskunde. Dat blijkt uit een overzichtsstudie van Amerikaanse academici die is verschenen in het wetenschappelijke vakblad The Review of Educational Research. In totaal werden 328 verschillende onderzoeken naast elkaar gelegd.
Directe instructie werd begin jaren 60 in Chicago ontwikkeld en was, in eerste instantie, gericht op kinderen uit zeer achtergestelde gezinnen. "Het is een van de weinig methodes die de kloof tussen zwakke en sterke leerlingen verkleint, zonder dat de prestaties van de sterkste leerlingen achteruitgaan", zegt pedagoog Pedro De Bruyckere (Arteveldehogeschool/ Universiteit Leiden). "Dat komt omdat er sterk wordt gekeken naar voorkennis en er vervolgens een gemeenschappelijke basis wordt gelegd. Je merkt dat deze methode weer meer begint te leven in Vlaanderen."
Er kunnen wel enkele kanttekeningen bij de studie worden geplaatst. Zo is bijvoorbeeld een van de auteurs zelf betrokken bij een Amerikaanse organisatie die directe instructie promoot. Volgens De Bruyckere hoeft dat geen probleem zijn, omdat er wel degelijk wetenschappelijke controle gebeurde. "Veel onderwijsmensen zullen het als conservatief of ouderwets beschouwen, maar het heeft een grote meerwaarde om leerlingen de basiskennis van een vak te laten opdoen. Al moet je het niet als de enige juiste methode naar voren schuiven, omdat het welbevinden van leerlingen erdoor kan dalen."
Het beeld van de leerkracht als coach of mentor, die de kinderen vooral begeleidt, verdwijnt bij directe instructie. Leerkrachten krijgen juist in detail te horen hoe zij hun lessen moeten aanpakken. Het wordt daarom vaak tegenover zelfontdekkend of onderzoekend leren geplaatst, waarbij de leerling vanuit de eigen nieuwsgierigheid aan de slag gaat. Afgelopen week schoof NRC Handelsblad het klassieke klassikaal onderwijs in een commentaarstuk plotseling naar voren. Basisschoolleerlingen mogen volgens de Nederlandse krant de voorbije jaren als slachtoffer worden gezien.
"Van ouders die menen dat hun kinderen het vooral 'leuk' moeten hebben en dat juffies en meesters entertainers moeten zijn. Van een jonge garde leerkrachten die ongewild 'hun' kinderen op achterstand zetten. Van onderwijsvernieuwers die van ministers van Onderwijs ruim baan kregen voor het toepassen van theorieën die zich baseren op de natuurlijke nieuwsgierigheid en zelfredzaamheid van het kind, waarbij de leerkracht werd teruggedrongen in de positie van een stimulerende begeleider."
Dominant
In Vlaanderen ijvert N-VA-onderwijsspecialist Koen Daniëls al langer voor directe instructie. Hij wees er in het Vlaams Parlement al op dat uit het internationale PISA-onderzoek van de OESO duidelijk wordt dat leerlingen zo de meeste vooruitgang boeken.
Ook onderwijs- en ontwikkelingspsycholoog Wim Van den Broeck (VUB) is een grote voorvechter.
"Het onderwijs is de voorbije decennia heel ideologisch aangestuurd, waarbij leren vanuit het kind zelf zou moeten komen. Die visie is ook in Vlaanderen vaak dominant, bijvoorbeeld in de lerarenopleidingen. Nu zien we een tegenreactie. Er moet een afwisseling zijn van werkvormen, maar directe instructie moet de kern zijn. We hebben dat in Vlaanderen te zeer opzijgezet. Het verklaart voor mij de achteruitgang in de prestaties van onze leerlingen, bijvoorbeeld bij de tienjarigen op vlak van begrijpend lezen. Wij hebben ons niveau verlaagd door het onderwijs te individueel te benaderen. Het klassikaal onderwijs is daarbij in de verdrukking geraakt."
Laat de leerkracht weer echt lesgeven. Die boodschap weerklinkt in een nieuwe studie naar een lesmodel dat vaak als ouderwets en conservatief wordt gezien.
Reformpedagogiek, ontscholingsgolven & neomanie in de 20ste eeuw : inleidend hoofdstuk boek (Raf Feys)
Reformpedagogiek,
ontscholingsgolven & neomaniein de 20ste
eeuw : inleidend hoofdstuk boek (Raf Feys)
reformpedagogiek, nieuwe
of alternatieve schoolbeweging,anti-autoritaire
scholen, ervaringsgericht onderwijs, constructivistisch onderwijs
Rousseau
(1767) als boegbeeld & voorloper van de reformpedagogiek
Jean-Jacques
Rousseau publiceerde in 1762 zijn boek Emile, ou De léducation. Rousseau stuurde zijn geschrift naar Voltaire. Voltaire antwoorde: Ik heb uw nieuw boek tegen het menselijk ras
ontvangen en ben er u dankbaar voor. Nooit werd zoveel schranderheid besteed om
ons allen dom te maken en houden. Wanneer men uw boek leest, krijgt men de
behoefte om weer op handen en voeten te gaan lopen. Maar ik ben dat nu al meer
dan zestig jaar verleerd en voel me ongelukkigerwijs niet meer in staat om het
weer aan te leren. Het hoeft niet te verwonderen dat Rousseau en Voltaire
ten slotte ruzie kregen. Er viel dus al vóór de 20ste eeuw veel kritiek op het
alternatieve gedachtegoed over opvoeding en onderwijs te beluisteren.
Rousseau poneerde dat opvoeding/onderwijs het kind
corrumpeert. Hetkind moest zelf leren denken, zonder door de
Franse cultuur en het onderwijs de verkeerde kant te worden opgestuurd, zonder
boekenwijsheid van anderen te volgen. Volgens Rousseau heeft een kind
vooral nood aan vrijheid (autonomie, zelfstandigheid) om te exploreren en te
ontwikkelen. Het mag daarom niet geforceerd worden door ongepaste of
onnatuurlijke opvoedingsactiviteiten.. De lerende moet in dit perspectief dus
niet op school onderwezen worden of kopiëren wat een leerkracht hem of haar
vertelt te moeten doen. De lerende moet daarentegen problemen voorgelegd
krijgen die zijn of haar nieuwsgierigheid prikkelen. Zo wordt het leren zelf
gepromoot doordat de lerende zelf eigen oplossingen vindt.Volgens Rousseau zorgt een natuurlijke,
authentieke omgeving voor zelfontwikkeling.
Reformpedagogiek
in 19de eeuw
Rond 1850 waren de klassieke schoolgrammatica en het
jaarklassensysteem met moeite ingevoerd in het volksonderwijs; voor de kwaliteit
van het onderwijs en de scholingskansen betekende dit een belangrijke
doorbraak, een revolutionaire hervorming. Maar vanaf die tijd kenden we ook al
de eerste ontscholingsgolf en kritiek op dat schoolsysteem. Vermeldenswaard in
dit verband zijn ook de ontscholingsideeën van de Russische schrijver Lev Tolstoj (1828-1910) en de oprichting
van zijn 'vrije school' op zijn landgoed in 1862. Zijn school moest een plaats
zijn van zelfontplooiing waarbij de leerkracht enkel een helpende hand reikt
in de geest van Rousseau. Vaste programma's zijn er niet, het kind komt en
werkt uit vrije wil; de momentane interesse van elk kind bepaalt wat het wil
leren. De school is een leefschool en geen leerschool. Volgelingen van Tolstoj
stichtten de 'vrije opvoedingsbeweging' en het tijdschrift 'de vrije school'.
De idee van de 'open of vrije school' waarin de leerling
grotendeels vrij is en waarin het leren in de eerste plaats leuk is, werd al
rond 1850 door nieuwlichters in Frankrijk, Duitsland, Rusland (Lev Tolstoj)
gepropageerd. In 1856 schreef b.v. de Franse ontscholer R. de Fontenay:"De
kennis ontwikkelt zich zo snel dat de vader van een gezin op tweederde van zijn
loopbaan al niet langer meer bij is; zijn kinderen worden niet langer door hem
onderwezen, maar hij wordt door zijn kinderen opnieuw opgevoed; hij
vertegenwoordigt voor hen ouderwetse gewoonten, versleten gebruiken, een
weerstand die overwonnen moet worden' ( R. de Fontenay, in Journal des
Economistes, juni 1856).
Eeuwige
cliché van de snel veranderende en verouderde kennis
Het clichévan de
vlug verouderde kennis en het hopeloos verouderde onderwijs viel al rond 1850
te beluisteren. De steeds terugkerende ontscholingspremisse bij de
reformpedagogen luidt dus al lang dat we geconfronteerd worden met een
kennisexplosie die zo nieuw is, dat weinig schoolse kennis nog echt bruikbaar
is. De erfenis van vroeger is plots een nutteloze last geworden; kennis is
vluchtig.Zo schreef ook de Amerikaanse
reformpedagoog John Dewey in 1889 dat de maatschappelijke situatie van de jeugd
totaal veranderd was en dat daarom de school nieuwe opdrachten moest krijgen
een een echte werkschool moest worden ('The school and society', Chicago,
1889). En al vanaf 1850 verkondigt elke nieuwlichter/onderwijsgoeroe dat straks
het mirakel zal plaatsvinden, dat alle leerlingen in 'de nieuwe school'
voortaan vlot en gemotiveerd zullen leren. Op de VLOR-stardag van septembver
2015 verkondigde ook de Leuvense prof. Kris Van den Branden dat het Vlaams
onderwijs hopeloos verouderd is en dat enkel sleutelcompetenties voor de 21ste
eeuw de verlossing uit de ellende kunnen brengen.
Ook ex-DVO-directeur Roger Standaert pakte geregeld uit
met het cliché van de snel veranderende kenns. Hij schreef: De hoeveelheid kennis vermeerdert in een
geometrische reeks en wie kan die hoeveelheid nog op de voet volgen? Het is een
gevecht met de draak dat je niet kunt winnen, sisyfusarbeid, dweilen met de
kraan open De reactie van de onderwijswereld op de kennisexplosie is er een
geweest van die kennis niet meer op de voet te volgen en kennis te leren zoeken
wanneer je die nodig hebt. Een paar voorbeelden: Je kan moeilijk het volledige
groene boekje uit je hoofd leren. Dus kies ik maar voor inzichtelijke kennis:
ik zoek gewoon op hoe ik gedownloaded moet spellen. In welke mate moet je
nog hoofdrekenen, met een calculator op zak? In de razendsnel veranderende
tijden zouden de basiskennis en de basisvaardigheden geen lang leven beschoren
zijn. Leerlingen zouden vooral moeten voorbereid worden om steeds nieuwe kennis
en vaardigheden te construeren: leren kennis opzoeken, calculator leren
gebruiken, leren leren (Nova et Vetera, september 2007).
De onheilsprofeten beweren dus al minstens vanaf 1850 dat het onderwijs totaal
vastgelopen is, dat kennis vlug verouderd is, dat de 'onderdrukte' leerlingen
zich dood vervelen, enzovoort. Optimalisering van het bestaande onderwijs is
zinloos, enkel een revolutie kan de verlossing uit de ellende brengen.
Nieuwe
schoolbeweging begin 20ste eeuw
Begin de 20st eeuw gonsde het van uitdrukkingen als 'De
nieuwe school' (école nouvelle bij O. Decroly), 'De Nieuwe Schoolbeweging' e.d..
Na 1890 zien we op talrijke plaatsen tegelijk onderwijskundige pioniers
optreden die nieuwe pedagogische uitgangspunten op weliswaar verscheidene wijze
uitwerken in de praktijk. Her en der werden experimenteerscholen opgericht. Zonder
volledigheid na te streven vermelden we: John Dewey en Helen Parkhurst in
Amerika; Maria Montessori in Italië; Ovide Decroly in België; Célestin Freinet
in Frankrijk; Peter Petersen en Rudolf Steiner in Duitsland; Kees Boeke en Jan
Ligthart in Nederland. Vóór de tweede wereldoorlog ontstonden op initiatief van
de reformpedagogen vernieuwingsscholen als geïsoleerde eilandjes in een volgens
hen vervreemde maatschappelijke omgeving.
De ontscholings- en verlossingsstrategie stond steeds
haaks op de meest gangbare optie voor 'vernieuwing
in continuïteit'met behoud van de
vele verworven waarden, van de schoolgrammatica. Prof. Jürgen Oelkers (historische pedagogiek Zürich) betreurt
vooral dat de romantische reformpedagogiek de leiding en het intellectueel
gezag van de leerkracht miskent. De meeste leerkrachten, ouders en burgers
toonden/tonen echter steeds veel waardering voor het 'klassieke' onderwijs en
zo kon de school de vele ontscholingsgolven doorstaan. 40 jaar geleden wees de
redactie van Onderwijskrant al op het gevaar van de nieuwe mythes die de
alternatieve scholen verkondigden zoals
de idee dat een niet voor-gestructureerde leersituatie steeds en in alle
omstandigheden en voor alle leerlingen de meest aangewezen methode is, de idee
dat men de hiërarchische relatie volledig uit de weg kan ruimen, (Onderwijskrant
nr. 4, 1978).
Charismatische
verlossing uit de ellende van de oude school
De stichters van de (alternatieve) methodescholen waren
meesters in het beeldrijk beschrijven van het failliet van de oude school. Waar
de gewone scholen doodziek zijn, hebben de methodescholen daarentegen het heil
gevonden in de leer van één of andere Messias. De methodescholen vinden wel
eensgezind dat de reguliere school uit al haar ellende verlost moet worden,
maar over het hoe en over de ware Messias lopen/liepen de ideeën sterk uiteen.
Elke methodeschool heeft haar eigen waarheid, haar eigen vlag en hymne. In het
geval van de Steiner-filosofie is zelfs de term catechismus van toepassing.
Als inleiding op de belijdenis van het alleenzaligmakend
geloof in Célestin, Maria, Rudolf, beschrijven
de methodescholen graag kleurrijk de doffe ellende in de gewone school. Uit de
tekst van één van zijn laatste spreekbeurten blijkt dat Freinet in 1965 nog
steeds dezelfde clichébeelden van de école
caserne ophing, en zichzelf als enig valabel alternatief voorstelde.
Volgens Freinet was er de voorbije 50 jaar niets veranderd in het onderwijs. Ook
nog in 1965 bleken de schoolboeken voor Freinet de grote boosdoeners te zijn.
Voor Maria Montessori was de schoolbank (een
uigekiend soort dwangbuis) de grote boosdoener. Voor Peter Petersen en de Jenaplanscholen is het vooral de jaarklas die het moest ontgelden.
Inhet overheidstijdschrift KLASSE van
januari 2000stond een bijdragemet de veelzeggende titelAmbiorix
nog voor de klas . We lezen er dat belangrijke onderwijswatchers vinden
dat de omgang met de kinderen anno 2000 nog steeds bepaald wordt door
kindbeelden die naar een ver verleden teruggaan en dat geen enkel onderwijssysteem
zo schools is als het Vlaamse. Zon vernietigendefin de siècle-balans troffen we nog sterker
aan op het einde van de 19de eeuw bij vertegenwoordigers van de Nieuwe
Schoolbeweging zoals Ellen Key die hoopte op ee zondvloed/tsunamie over het
bestaande onderwijs. Wemerken dat ook
de architecten van de recente ZILL-leerplanvisie (katholiek onderwijs)
aansturen op een perspectiefwisseling, een cultuuromslag, ontwikkelend
onderwijs. Zo spreken ze zich b.v. vernietingend uit over het wiskundeonderwijs
en dit niettegenstaande onze 10-en 14-jarigen sinds 1995 voor b.v. TIMSS veelal
de Europese topscore behaalden, de leerkrachten uiterst tevreden zijn over het
leerplan van 1998, de vroegere leerplancoördinator Jan Saveyn zichlovend uitsprak,
Volgens de Nederlandse pedagoog Sjoerd Karsten is het nieuwe plan van de verlosser een irreële
utopie, terwijl het beeld dat opgehangen wordt van de oude school veelal niet
meer is dan een karikatuur. Kleine vebeteringen zetten geen zoden aan de dijk.
Men denkt in termen van een pasklaar en totaal alternatief datmen in zijn meest ruime en absolute vorm aan
de goegemeente wil verkopen. Het draait allemaal om het welzijn van één subject
- het kind. Voor de realisatie vertrouwt men op de autoriteit van enkele
chatismatische personen (In: Vernieuwing,
januari/februari 1986). Karsten: Het
idee om met één of enkele modelscholen te beginnen in de hoop om daarmee een
grote groep te bereiken, is kenmerkend voor een onderwijspolitiek volgens het verlossingsparadigma. Vanuit zon denken
kampt men zich ook tegen van bovenaf opgelegde leerplannen en andere vormen van
cosntructief onderwijsbeleid.
Merkwaardig
is ook dat de grote reformpedagogen school maken, en een schare bewonderaars
hebben die zich onvoorwaardelijk achter hun meester scharen. Die meesters
vertonen trouwens veelalzelfverheerlijkende trekjes.Zij
aarzelen ook niet om hun methode als dé enige goede methode voor te stellenen vermelden zelden hun inspiratiebronnen. Zo
onderstreepte Montessori altijd weer de oorspronkelijkheid van haar inzichten;
ze had het altijd over haar ontdekking en haar methode. Bovendien vatte ze
het als een heiligschennis op als men iets durfde te wijzigen aan haar ideeën
of onderwijsmateriaal. (Hans Van Crombrugge, De Morgen, 15 juli
1999).Van Crombrugge stelt verder dat
de (auto)biografieënover deboegbeelden van de methodescholenstichtende verhalen zijn die niet erg stroken
met de werkelijkheid. .
Het is verder opvallend hoeveel radicale reformers
naarmate ze ouder en wijzer werden hun oorspronkelijk gedachtegoed probeerden
te verdoezelen en/of zoals Dewey al te graag
stelden dat ze door hun volgelingen verkeerd begrepen werden. In
Dewey-apologieën maaktmen dan gebruik
van zijn latere publicaties waarin Dewey afstand neemt van zijn volgelingen om
de kritiek op (de vroege) Dewey te weerleggen. Of men stelt graag dat vooral
leerlingen als Kilpatrick een karikatuur maakten van de opvattingen van hun meester.
Zelfs Ovide Decroly vroeg zich op
rijpere leeftijd af of hij zijn volgelingen niet in de war had gebracht en of
er op zijn schooltjes wel voldoende discipline was(cf<; uitspraak van inspecteur Leo Roels in zijn boek Twintig
jaar boeman. Een analoge bekering stellen we de voorbije in Frankrijk vast bij
de Franse onderwijskundige Philippe Meirieu: de voorbije 10 jaar drukte hij
zich veel genuanceerder uit en nam hij zelfs afstand van reformideeën die hij
vroeger zelf propageerde.
Zweverige,
dweperige en opdringerigeonderwijskunde
& lerarenopleiders
Cécile
Delannoy betreurt dat veel vernieuwers, opleidingsdocenten en veel
onderwijsbegeleiders eensimplistisch
vakjargon hanterenen rookgordijnen
optrekken die de afstand tussen spreken en doen, tussen theorie en praktijkalleen maar groter maken (Cahiers Pédagogiques, janvier 1995).Veel pedagogische theorieën zijn volgens
haargeen praktijktheorieën, omdat
zeniet vertrekken van de reële en
complexe praktijk . Men legt de theorie
op als een dogma en als een onontkoombare verplichting, die schuldgevoelens
oproepen bij leerkrachten die er niet in geloven. Ze zinspeelt op de onderwijskunde die in de
Franse universitaire lerarenopleidingen verkondigd wordt: het gedweep met
Célestein Freinet, de anti-autoritaire opvoeding, het constructivisme, de
competentiegerichte aanpak, projectonderwijs
Delannoy
betreurt dat de leerkrachten, directies en studentenvaak niet meer durven praten over wat ze
werkelijk in hun lespraktijk doen en ervaren, omdat ze geculpabiliseerd worden
als ze niet onmiddellijk meemarcheren. Delannoy voegt er zelfkritisch aan toe:
Indien de grote themas van de
éducation nouvelle (kind centraal, zelfsturing, onderwijs op maat van elk
kind, actieve methodes, constructivisme, openprojectonderwijs ) niet echtingang vindenin de praktijk, dan
moeten we als onderwijskundigen onze theorietjes ter discussie durven stellen
(Cahiers pédagogiques, o.c., p. 10-11).De sociologe Nathalie Bulle formuleerde een analoge kritiek op de
universitaire lerarenopleidingen in Frankrijk.De vervreemding van deze opleidingen van de klaspraktijk, leidde volgens
haar ook tot een aanzienlijke niveaudaling- die duidelijk tot uiting komt
in de zwakke PISA- en TIMSS-studies. Zo hebben de Franse 15-jarige leerlingen
voor PISA een jaar achterstand op de Vlaamse - amper 486 punten; en dit niettegenstaande de leerkrachten er
sinds 1998 een universitaire lerarenopleiding van 5 jaar krijgen.
Leo Prick verwijtook de Nederlandse lerarenopleiders dat ze niet hebben opgeleid voor de
bestaande onderwijspraktijk, maar voor een werkelijkheid die alleen in hun
eigen ideologie bestond. Klachten over de kloof tussen theorie en praktijk
werden met minachting gepareerd: hier werd opgeleid voor het onderwijs van de
toekomst, en niet voor de achterlijke praktijk van zo maar wat lesboeren (Didaktief,
januari 2000). Ook in Engeland was/is er veel kritiek op de lerarenopleidingen.
In de officiële onderwijskunde en in het omwentelingsbeleid
van de voorbije 40 jaar ging het al te zelden om bijdragen van praktijkmensen
of bijdragen over de concrete onderwijspraktijk.Veel onderwijskundigen spraken ook veelal niet
over wat ze zelf doen in het hoger onderwijs,maar over hetgeen delagere
leerkrachten moeten doen.Ze
bekritiseren b.v. leerkrachtgestuurd onderwijs, maar doceren zelf
docentgerichteencyclopedieën over
zelfsturing,Freinet, constructivistische
leerprocessen, krachtige leeromgevingen, competentegericht leren, vrij initiatief, open
contractwerk en rijk milieu, teamwork, leerlinggerichte paradigmas, afschaffen
van klassikaal stelsel, aansluiten bij individuele behoeften,
disciplineringsmechanismen, communicatief taalonderwijs De vele
kritiekenop deze visies worden veelal
doodgezwegen. Het discours binnen de omwentelingsonderwijskunde klinkt veelal
profetisch en utopisch. Zulke bijdragen zetten de praktijkmensenveelal op het verkeerde been en maken ze
onzeker.
Het succes en de verspreiding van de
omwentelingsvoorstellen hebben ook veel te maken met het feit dat in de
voorbije decennia de invloed van de hogere pedagogiek,van de bobos en beleidsmensen, sterk is
toegenomen. Tegelijk isde invloed van
de praktijkmensen en dus ook van de ervaringswijsheid sterk afgenomen. Het is
wel zo dat de Vlaamse leerkrachten de voorbije eeuw meer lippendienst bewezen
aan de pedagogische modes en hypes dan in andere landen het geval was. Zo kon
Vlaanderen zijn relatief sterke onderwijstraditie grotendeels behouden. Zonder
de vele en voortdurende nieuwlichterij hadden we echter die traditie nog
gevoleig kunnen versterken.
Ontscholing,
neomanie en schoolvreemdheid
Niet enkel de eerste decennia van deze eeuw, maar
evenzeer de laatste waren de decennia van de dweperige beeldenstormers. Leo Prick typeerde deze dweperigeonderwijsvernieuwers zo: Zij hebben geschopt en getrapt tegen het onderwijs en voortdurend een
grote bek opgehad. Maar ze hebben niets veranderd, niets blijvends neergezet.
Alleen daaruit al blijkt de matige kwaliteit van hun denken. Ondertussen heeft
dat voortdurendneerkijken op leraren
hen wel in verwarring gebracht.Het
heeft bijgedragen aanhun defensieve
houding. (Onderwijs op de divan,
Van Gennep, 2000).De verlossers kozen
voor verlossende cultuuromslagen en omwentelingenen wilden hun vernieuwingconstrueren op de puinhopen van het verleden,
net als Ellen Key in 1900.Ook opvallend
veel psychologen en sociologen (Baudelot en Establet, Bourdieu,Illich, Foucaultianen ) spraken zich vaak
vernietigend uit over het onderwijs en deden mee aan de pedagogicide (= de
aantasting vanopvoeding en onderwijs en
van de geloofwaardigheid van de pedagogiek).
In een bijdrage van 1933 zinspeelde Victor DEspallier (onderwijzer en later ook professor)ook al op een gevaarlijke evolutie binnen
depedagogiek:Veel pedagogische hervormingen schijnen geboren in de studeerkamer, in
de aula van de universiteit, in het psychologisch laboratorium, ja zelfs in het
politiek partijlokaal soms, maar missen het essentiële; het contact met de
school zelf. Deze schoolvreemdheid, op haar beurt, zich uitend in eenzijdige en
extremistische voorstellingen, is de oorzaak dat de man van de praktijk zich
scherp zet tegen die theoretische onderwijskunde, die volgens hen met het
onderwijs geen verband houdt. (Nieuwe
banen in het onderwijs, deel 1, Brussel, Standaarduitgeverij, 1933, p. 5). Prof. Marc Depaepe en Co wijzenin Orde in vooruitgang (1999) op het
zweverig karakter van de reformpedagogiek in de periode 1900-1930 en op het uit
de weg gaan van concrete vraagstukken - b.v. over de discipline.
Veel auteurs wezen regelmatig op de vervreemding of
schoolvreemdheid van de omwentelingspedagogiek en op de nefaste invloed op de
daadwerkelijke en blijvendevernieuwingvan het onderwijs en
op de vernieuwingsbereidheid van de leerkrachten. Het was en is ookéén van onze stokpaardjes. Naast de romantische
amateuristen en ideologen waren er de voorbije eeuw gelukkigook veel realistische vernieuwers die het
onderwijs optimaliseerden, zoals de generatie van Prinsen en co bij het begin
van de 19de eeuw, maar tegelijk verder bouwden op de oude waarden en aanpakken
die al hun deugdelijkheid bewezen hadden. De relatief hoge kwaliteit van ons onderwijs
hebben we o.i. niet te danken aan de Ellen Keys en de romantische amateuristen,
maar veel meer aan de pedagogische realisten, de echte reformers.Ook wij kozen kozen voor pedagogisch realisme en vernieuwing in
continuïteit.Zo verheugt het ons dat
onze vakdidactische publicaties over leren lezen, rekenen, spellen ingang
vonden in de leermethodes en in de klaspraktijk - ook op Freinetscholen.
Impasses
en dwaalwegen van het pedagogisch naturalisme
Vertegenwoordigers van de alternatieve schoolbeweging
& andere nieuwlichters stellen veelal dat het gesystematiseerde en
klassieke leerproces, de cultuuroverdracht,
het echte leren verhindert en de leerling in een passieve rol drukt. We laten
nu even twee voormalige critici van de klassieke school aan het woord die de
voorbije jaren afstand namen van hun voegere opstelling.
De invloedrijke Engelse kennissocioloog Michael Young getuigt dat hij destijds
ten onrechte de schoolse kennis en de vakdisciplines sterk gerelativeerd en
bekritiseerd had, o.a. in zijn boek Knowledge
and control' (1971) en aldus ook het 'informeel leren' en ontscholingsbeweging
gestimuleerd had. De voorbije 14 jaar stelt de bekeerde Young dat hij geenszins
meer gelooft in 'Het Nieuwe Leren' dat de kennis in de verdomhoek stopt: nu
beschouwt hij schoolse en abstracte kennis als iets heel praktisch en
levendigs. De school moet net als vroeger meer contextonafhankelijke &
krachtige kennis overdragen. De vele nieuwlichters gaven/geven volgens hem de
leerlingen en de leerkrachten de verkeerde boodschap mee; de kerntaak van de leraar blijft
kennisoverdracht.
De Franse onderwijskundige Philippe Meirieu manifesteerde zich lange tijd als de woordvoerder
van de reformpeagogiek en vooral van de Freinet-visie. De voorbije jaren
probeert hij hiervan wat afstand te nemen en zich in te dekken voor de vele
kritiek die hij als pédagogiste te verduren kreeg. De gelouterde Meirieu
schreef vorig jaar in de bijdrage Séduction
et impasses du naturalisme éducatif (verleiding en impasses van het
pedagogisch naturalisme): "Er is
geen onderwijs mogelijk zonder leerkrachten die de wereld presenteren aan de
leerling en hem de smaak en de middelen geven om die wereld te ontdekken en
zich eigen te maken Geen onderwijs dus zonder 'vruchtbare uitdagingen en eisen'
die de leerling in staat stellen boven zichzelf uit te stijgen. Geen onderwijs
zonder de passie voor cultuuroverdracht: overdracht zonder dressuur,maarwel met de vastewil en opdracht
om als leerkracht datgene door te geven wat ons als mens gevormd heeft en wat
de mensheid straks toelaat omzich ook
na ons verder door te zetten.Wie
weigert dit te accepteren en te formaliseren in leerinhouden e.d. geeftenkele charismatische personen vrij spel om
uit te pakken met een aantal mooiklinkende ideeën die ze zogezegd zelf bedacht
hebben. En daar wringt het schoentje vaak. Een school is niet enkel een plaats
waar een leerling kan leren leren,waar
hij inspanning en plezier mag tonen om zichzelf te overtreffen. Het is ook een
plaats waar leerlingen gemeenschappelijke & culturelekennis opsteken elk op hun manier; en waar
leerlingen samen leren zonder voor elkaar gekozen te hebben.Men vergeet al te vaak dat de school -
de ware school- steeds een combinatie is van overdracht- en emancipatie,van zelfrealisatie én integratie in een
collectief. (Séduction
et impasses du naturalisme éducatif in: Le Café Pédagogique, 11 december 2015).
Prof.
J.D. Imelman schreef dat veel nieuwlichters en
ontscholers een ego-cultuur en een 'al-goekadullenpedagogie'
propageren. Hij betreurde: "Er zijn
mensen die kinderen zien als creatieve samenballingen van energie die slechts
ruimte nodig hebben om tot de meest persoonlijke van alle persoonlijke
ontplooiingen te kunnen komen. Dit komt ook tot uiting in allerlei vormen van
'denken vanuit het kind', in het gezelligheids- en ontplooiingsdenken, in het
overbeklemtonen van de individuele creativiteit van het kind Alle aandacht
gaat dan naar zelfontplooiing, zelfwerkzaamheid, zelfsturing, creativiteit, en
dat steeds in de context van relationele en contactuele waarden. Met een
ware verkondigingsdrift propageren deze mensen de ego-cultuur op school"
(Een optimistische pedagogiek en de praktijk?, in: B. Spiecker e.a.,
Theoretische pedagogiek, Meppel, Boom, 1982).
Ontscholingsbewegingen
vanaf de jaren 1960
Ook vanaf de jaren 1960 kenden we tal van
ontscholingsbewegingen: de anti-autoritaire schooltjes, de anti-pedagogiek, de
ontscholingsideeën van Ivan Illich, de Freinet-scholen, de open scholen in
Engeland, het ervaringsgericht onderwijs
van de Leuvense prof. Ferre Laevers, het nieuwe leren in Nederland, het constructvisme Centraal in veel
onderwijsvisies en onderwijshervormingen sinds de jaren 1960 staat de
ont-scholing, de ont-systematisering en de ont-intellectualisering van het
onderwijs, het afstand nemen van de klassieke onderwijsgrammatica.
De Franse professor Georges
Snyders schreef: Vanaf de jaren 1960
is het onderwijs gaandeweg ontdaan van allervertrouwde rituelen, zoals
instructie, overschrijven, jaartallen, tafels, rijtjes woorden en plaatsnamen
uit het hoofd leren,natekenen en meezingen. Rituelen die, gekoppeld aan een cultuur-historische
overdracht en veel meer voorstellen dan ouderwets tijdverdrijf. Ze ondersteunen
de kennisverwerving als noodzakelijke basis voor vaardigheden, verlenen houvast
en bevorderen samenhorigheid. Ieder mens heeft in zijn leven behoefte aan
herkenningspunten, structuur en een zekere regelmaat. Van oudsher dien(d)en
daartoe ook de schoolse rituelen. Ook het onderwijs heeft zijn
'rituelengeschiedenis'. In plaats
van de kennis van de leraar (expert) op te hemelen en de ervaringen uit het
leven van de leerlingen als waardeloos te beschouwen steken Illich, Freinet en
veel andere onderwijsgoeroes de concrete ervaringen uit het leven van de gewone
man, of die nog jong is of oud, in de hoogte en verdoemen ze de leraar-expert.
De voorbije decennia waren ook veel sociologen en
filosofen begaan met de meedogenloze en deconstructivistische analyse
(ontluistering) van de de school als maatschappelijke instelling, maar al te
weinig met de constructie van een realistisch alternatief. Vooral ook in
sociologische en filosofische kringen begon de deconstructivistische analyse
een modeverschijnsel te worden: demystificatie en ontluistering waren en zijn
in de mode. Zo begon ook de Franse filosoof Foucault vanuit de aandacht voor de
vormaspecten van de pedagogische verhoudingen de klassieke pedagogische teksten
op een deconstructivistische manier te
lezen, waaruit dan ook moest blijken dat de 'pedagogische theorie' sinds de
verlichting niets anders was dan een vorm van toenemende dressuur of
disciplinering in de richting van symbolisch (gebroken) geweld (Foucault, M.,
Surveiller et Punir, 1975). Zo was volgens Foucault de invoering van het
jaarklassensysteem enkel bedoeld om de leerlingen beter te kunnen
disciplineren. In Frankrijk pleitte de filosoof Jacques Rancière voor de
onwetende meester (1987).
Als uitingen van de ont-intellectualisering,
ontsystematisering van het onderwijs verwees de Nederlandse prof. C.W. Rietdijk o.a. naar volgende
verschijnselen: Minder lijn en systeem in de meeste vakken (minder structuur
en leerlijnen, minder grammatica, minder lijn in geschiedenis; minder algemene
ontwikkeling, Een minder intentionele aanpak in het basisonderwijs en al te
veel afstemming op de beperkte en egocentrische leefwereld. Een
verschuiving van het accent van de intellectuele dimensie naar vaardigheden en
naar het sociale (de leerling en niet de leerinhoud staat centraal). *Minder
aandacht en zelfs afkeer voor examens, cijfers, individuele prestaties. *Overaccentuering
van het sociale (samen werkstukken maken, veel nadruk op group-mindedness en
other-directed personality) Nadruk op
zelf ontdekken en leren leren (minder klassikale lessen, zelfstudie in
Studiehuis, projectonderwijs). Het moeizaam zelf laten opzoeken van informatie
i.p.v. deze in kernachtig in transparante en coherente lessen en leerboeken aan
te bieden. Streven naar zgn. gelijke kansen en gelijke resultaten leidt
tot het willen werken met te heterogene groepen in het voortgezet onderwijs.
Schaalvergroting en bureaucratisering (groot aantal managers, veel vergaderen,
bezig zijn met structuren in plaats vanmet de leerinhoud, ) *Minder discipline en te weinig stilte in de
klas(anti-autoritaire geest, groeiende
consumptie en hier-en-nu-gerichtheid, toenemend geweld, veel groepswerk, )
Open
schools en informeel leren in Engeland en Amerika uit de periode 1966-1977
In het Powden-rapport 'Children
and their Primary' Schools' toonde de Engelse onderwijsraad in 1967 veel
sympathie voor het gedachtegoed van de 'open schools' en het informele leren.
Het informele leren drong het eerst en het meest door in de Engelse 'infant-schools' (kleuterscholen) en iets
later in de 'primary schools'. Het stond ook centraal binnen de Engelse
lerarenopleidingen. Volgens het 'Plowden Report' (1967) was het in die tijd al
in 30% van de basisscholen doorgedrongen. Ook veel Amerikanen kwamen in
Engeland het 'informele leren' bestuderen.
In 1970 hield Charles
E. Silberman in de ophefmakende bestseller 'Crisis in the classroom, the Remaking of American education' van
Charles E. Silberman, een pleidooi voor 'open education', 'open schools' en
informeel en individueel leren. Zijn kritiek sloot aan bij de politieke en
sociale contestatiebeweging van de jaren zestig. De 'open education' werd in
Amerika op korte tijd een echte hype. Prof. historische pedagogiek Diane Ravitch schreef hierover: "Rond 1970 was de 'open education
movement' in Amerika gestart met een echte kruistocht gedragen door hordes van
fervente aanhangers: het ministerie van onderwijs, lerarenopleidingen,begeleiders,
magazines, scholen en leerkrachten waren betrokken in de strijd voor de bevrijding
van de leerling" (cf. D. Ravitch, Left
back. A centruy of failed school reforms, 2000, p. 397). Schoolbesturen
startten her en der met 'open scholen' en richtten nieuwe scholen op zonder muren tussen de klaslokalen. De
overheid pompte veel geld in de 'open school'-experimenten. Een meer extreme
variant van de 'open schools' waren de zgn. 'free
schools' die als privé-scholen fungeerden en veel gelijkenis vertonen met
de zgn. 'Iederwijs'-scholen.
Op 3 mei 1971 drukte Newsweek magazine in zijn cover story
de grote vreugde en opgetogenheid uit die ingang had gevonden in het
Amerikaanse nationaal bewustzijn bij de publicatie van Silberman's boek Crisis in the Classroom. Eén citaat uit
Newsweek: "In hundreds of schools,
the familiar sight of children seated at measured rows of desks, studying from
standardized textbooks and listening to a teacher's precise directions, has
disappeared. Instead, children wander through their classrooms like free souls
- sprawling on the floor to read library books that they themselves have
chosen, studying mathematics by learning how to cope with family food bills,
chattering and painting and writing."Rond 1975 was er echter in Amerika geen
enthousiasme meer voor 'open eduction', omdat de leerresulaten er fors op
achteruit gingen en omdat het concept ook niet echt realiseerbaar bleek in de
praktijk. De afstand tussen papier en praktijk was vrij groot. Noot: vrij
recent zijn er ook in Vlaanderen enkele scholen die b.v. de muren tussen de
klassen in de kleuterschool lieten wegnemen.
Ontscholing
en constructivisme vanaf 1990
Meer recent noteerden we ook de ontscholende en
kennis-relativistische propaganda voor constructivistisch en competentiegericht
onderwijs. Heel wat onderwijskundigen - ook in Vlaanderen propageerden vanaf
ongeveer 1990 het constructivisme, de
stelling dat de leerlingen zoveel mogelijk hun eigen kennis moeten construeren
en dat dus ook de cultuuroverdracht en de klassieke vakinhouden niet zo
belangrijk zijn. We vonden die visie toegepast in het ontdekkend en
contextueel rekenen van het Nederlanse Freudenthal Instituut. Ze werd ook
verwoord in de Uitgangspunten bij de eindtermen van 1996, in publicaties van
DVO-directeur Roger Standaert Ook in de recente ZILL-leerplanvisie op
wiskunde in het lager onderwijs wordt ze gepropageerd.
In de context van het lopende debat over de nieuwe
eindtermen en de toekomst van het Vlaams onderwijs treffen we eveneens tal van
ontscholende voorstellen aan en dit vanuit de premisse dat het Vlaams onderwijs
hopeloos verouderd is. Veel heil wordt verwacht van zgn. ontwikkelend
onderwijsen van de zgn.
sleutelcopetenties voor de 21ste eeuw. De klassieke cultuuroverdracht,
vakdisciplines,leerplannen en methodes
krijgen het hard te verduren. InDe Nieuwe school in 2030 van 2013, een
rapport van het Departement Onderwijs, VLOR &KBS, wordt geschetst hoe een toekomstige
school er als leerparkzou moeten uitzien. De fantasierijke en
ontscholende voorstellen vertonen tal van overeenkomsten met de voorstellen die
Ellen Key in 1900 in haar boek De eeuw van het kind neerschreef.Van de radicale voorstellen van Key kwam
gelukkig weinig terecht.
Dogmatisme
van petites religeons
Onderzoekers historische pedagogiek hebben veel aandacht
besteed aan de sectarische trekjes, rumoerige opsplitsingen, rivaliserende
tijdschriften en persoonlijke vetes tussen de verschillende boegbeelden en
methodescholen. Jan Romein b.v.
plaatste detraditionele vernieuwingsscholen
bij de petites religeons. Vanuit
haar medewerking binnen de Montessorischolen getuigde zijn vrouw Anna Romein
dat alles moest zijn zoals de Doktoressa Maria Montessori het had gezegd en dat
iedere vraag omtrent de leer agressie vanwege Maria uitlokte (Omzien in verwondering, deel 1, p. 240).
Elke traditionele vernieuwingsschool (TVS) had/heeft haar eigen waarheid, haar
eigen vlag en hymne, haar eigen catechismus.Als inleiding op de belijdenis van het alleenzaligmakend geloof in
Célestin Freinet, Rudolf Steiner, Maria Montessori beschreven de traditionele vernieuwingsscholen graag
kleurrijk de doffe ellende in de gewone scholen. Anna Romein getuigde eveneens vanuit haar vroegere medewerking
binnen Montessorischolen dat alles moest zoals de Doktoressa Maria Montessori het had gezegd en dat
iedere kritische vraag omtrent de leer agressie uitlokte (Omzien in
verwondering, deel 1, p. 240).
Wendrich
stelde dat hij samen met prof. Rust betreurde dat de alternatieve scholen nog
steeds dweepten met de reformpedagogiek van de jaren 1920-1930. De Freinet-,
Montessori-, Dalton-, Jenaplan- en Vrije Steinerscholen zaten ook volgens
Herman Jacobs nog te veel vast aan het gedachtegoed van Célestin, Maria, Peter,
Helen en Rudolf (in: tijdschrift Vernieuwing
van november 1984). Daardoor waren ze onvoldoende in staat om nieuwe ontwikkelingen
te zien en een antwoord te formuleren op de problemen van deze tijd. Vanuit
zijn lange ervaring binnen traditionele vernieuwingsscholen wees Jacobs in 1984
ook duidelijk op het grote tekort in de onderwijsopvatting van methodescholen: De vernieuwingsbewegingen staan in principe
gelijke onderwijskansen voor, maar dat de structuur en in relatie daarmee de
inhoud van het onderwijs zo essentieel is, dat zagen (zien) ze niet (p.
14).
Jacobs
hoopte in 1984 nog dat de vernieuwingsscholen samen een meer volwaardig en
eensgezind alternatief zouden uitwerken in plaats van elkaar onderling te
bekampen. We reageerden met de stelling dat vanuit de traditie van de traditionele
vernieuwingsscholen samenwerking tussen verschillende methodescholen echter
allesbehalve evident is. De boegbeelden van die methodescholen namen zelf graag
afstand van de visie van andere methodescholen. Samenwerking werd veelal gezien
als verraad aan de eigen ideeën en aantasting van de eigen zuiverheid. De
reformpedagogenwekten ook steeds de
indruk dat ze het allemaal zelf bedacht hadden.
Afstand
tussen theorie en praktijk & vertroebeling van kerntaak van het onderwijs
In de geschiedenis van de Nieuwe Schoolbeweging is er
altijd een grote afstand geweest tussen hetgeen de nieuwlichters in publicaties
schreven en de realiteit in klas.De
professoren A. Fisher (1914) en R. Lochner (1927) reageerden in de eerste
decennia van de 20ste eeuw al tegen het ideologisch karakter van de
reformpedagogiek. Ze wezen o.a. op de afstand tusssen theorie en praktijk. Ze
hielden een pleidooi voor een meer descriptieve pedagogiek die niet bleef steken
in de leer en in de romantische slogans, maar een concrete beschrijving zou
geven van de dagelijkse klaspraktijk. Voor Lochner gold de aanspraak van het
etiket wetenschappelijk enkel maar voor de pedagogiek die vooral aandacht had
voor de concrete klaspraktijk. Voor Lochner gold de aanspraak van het etiket
wetenschappelijk enkel maar voor de pedagogiek die vooral aandacht had voor
de concrete klaspraktijk. De pleitbezorgers van de Nieuwe School waren ook
meestal mensen die zelf nooit les gegeven hadden.
Bij alternatieve scholen en radicale hervormingsvoorstellen
merken we vaak een grote afstand tussen theorie en prakijk.Veel hervormingen werden ook later weer
afgevoerd. Veel criticiwijzen terecht
op de retoriek van het reformgedachtegoed en op de grote afstand tussen theorie
en praktijk.Ook veel recentere
omwentelingsvoorstellen vielen utopisch ofnefast uit; achterafprobeerde
men er weer van af te geraken en de brokken te lijmen.We denken b.v. aan bepaalde anti-autoritaire
opvoedingsideeën, radicale opvattingen
over individualisatie en differentiatie, het willen afschaffen van het jaarklassenstelsel,
de ontscholingsvoorstellen van Illich en co, de invoering van het studiehuis in Nederland, de
VLO-strategie van de zichzelf-vernieuwende school die ook zelf haar
schoolwerkplan opmaakt e.d., de zegeningen van de moderne wiskunde,de constructivistische leerpsychologie, de
voorstellen van Freinet en co om radicaal komaf te maken met de école
livresque, de oorspronkelijke EGKO-opvattingen van Laevers,open projectonderwijs,..
De afstand tussen de theorie en de praktijk op de
alternative scholen is op vandaag vaak
nog veel groter dan decennia geleden. We
illustreren dit even. Opvallend is b.v. dat de meeste Freinet-scholen op
vandaag veel minder à la Freinet werken dan Freinet propageerde en dan de
Vlaamse Freinet-scholen van de jaren 1970, de Appeltuin e.d.Op hedendaagse Freinet-scholen merken we ook
maar weinig meer van plus de manuels voor rekenen, leren lezen, begrijpend
lezen.Freinet en de Freinetscholen
hanteren in theorie voor het aanvankelijk lezen een bepaald soort functioneel
en gobaal lezen vertrekkende van zinnen die aan bod kwamen binnen het
krijggesprek als Katrien viel en brak haar sleutelbeen.Maar in de praktijk merken we dat ze vooral
werken met de recente leesmethodes die gebaseerd zijn op mijn directe
systeemmethodiek (DSM) die haaks staat op de natuurlijke en functionele
methodiekvan Freinet. Op Freinetscholen
leren de kinderen meestal begrijpend lezen aan de hand van klassieke
leesteksten,en niet zozeeraan de hand van vrije teksten die door de
leerlingen zelf geschreven zijn.Voor
rekenen werken ze ook meerà la Feys dan
à la Freinet. Zelfs de door Freinet vervloekte jaarklassen deden op veel
scholen weer hun intrede. Naarmate alternatieve scholen minder alternatief gaan
werken, is er ook meer interesse vanwege de ouders.
De afstand tussen theorie en praktijk blijkt ooki.v.m. tal van andere ontscholingsgolven. De
onderwijskundigen die de voorbije decennia een constructivistische en
competentiegerichte visie propageerden, slaagden erveelalnietom deze naar de klaspraktijk
toe te concretiseren. Zo maakte de Leuvense prof. Eric De Corte er zich
destijds vanaf met de stelling dat het de taak was van de praktijkmensen om
zijn visie omtrent krachtige, constructivistische leeromgevingen te vertalen.
We merkten ook dat de praktijkmensen veelal lippendienst bewezen aan veel
nieuwlichterijen..
David
Tyack en Larry Cuban maken in hun historisch werk (b.v.'Tinkering toward Utopia' , 1995)
duidelijk dat het prutsend nastreven van een onderwijsparadijs al bij al weinig
zin heeft. Ook zij wijzen op de grote afstand tussen de reformtheorie en de
klaspraktijk en relativeren de invloed op de gewone scholen.De geschiedenis wijst immers uit dat de
basisgrammatica van effectief onderwijs onverwoestbaar is, ook al wordt die door de
vele 'ontscholers' van alle tijden radicaal in vraag gesteld: "Much of the grammar of schooling has
become taken for granted as just the way schools are." De idee van een
leerkracht die voor een groot deel simultaan lesgeeft aan een klas leerlingen
en die zelf op basis van maatschappelijke afspraken zoals leerplannen
bepaalt welke leerstof en in welk tempo wordt geleerd, blijft overeind. Het
jaarklassensysteem heeft de vele kritiek doorstaan. Wat betreft de invoering
van nieuwe technologieën die stuk voor stuk aangekondigd werden als
pedagogische wondermiddelen die het onderwijsgebouw op zijn grondvesten zou
doen schudden, komen Cuban en Tyack tot een analoge conclusie. Praktijkmensen
bewijzen vaak lippendienstlieten/laten minder vlug oude waarden en aanpakken die hun effetiviteit
bewezen hebben vallen.
We zijn er anderzijds samen met vele anderen wel van
overtuigd dat door de radicale reformtheorieën en nieuwlichterij het zicht op
de kerntaak van het onderwijs vertroebeld werd. Dat remde de verdere
optimalsiering van het onderwijs af en leidde hoe dan ook tot niveaudaling. En
daardoor beschikten ook veel leerkrachten niet meer over een goed en duidelijk kompas.
Praktijkmensen moeten ook al te veel energie besteden in het bewijzen van
lippendienst. De ontplooiers
stimuleerden een anti-intellectuele mentaliteit die leidde tot een zekereinfantilisering van het onderwijs, tot
desystematisering, tot het verlagen van de verwachtingen t.a.v. zwakkere
leerlingen en tot het culpabiliseren van leerkrachten die een aantal vaste
onderwijswaarden wilden behouden. Wevrezen ook dat de jongere leerkrachten minder weerstand zullen bieden
dan weleer omdat ook op Vlaamse lerarenopleidingen meer pedagogische hypes
verkondigd werden enworden dan weleer.Zo
drong b;v. het ontplooiingsdenken van het ervaringsgericht onderwijs van Ferre
Laevers en CEGO in al te sterke mate door in de kleuternormaalscholen.
Het aantal alternatieve scholen nam de voorbije decennia
wel gevoelig toe. Dit is mede het gevolg
van een aantal feiten: * het feit dat b.v. veel Freinet-scholen veel minder
dogmatisch werken en veel meer gelijke op gewone scholen;hetfeit dat men nu ook met het etiket methodeschool
leerlingen probeert te lokken binnen de onderwijsnetten vooralGO! en Steden en Gemeenten. Het is geen
toeval dat veel van die scholen onderdak vonden in leeggelopen scholen. En naarmate
de grootschaligheid en bureaucratie in de gewone scholen toeneemt zoeken ook
steeds meer leerkrachten en ouders een alternatief in meer kleinschalige
initiatieven waarbij ze meer betrokken zijn en eigen initiatief kunnen
nemen.
Opzet
van dit boek
De voorbije decennia publiceerden wein Onderwijskant en elders tal van
gestoffeerde bijdragen over de reformpedagogiek en over de ontscholingsgolven
van de voorbije eeuw.Op basis van die
bijdragen stelden we verschillende ontscholers, ontscholingsbewegingen,
reformpedagogen, alternatieve scholen voor. In deze publicatie bundelen en
bewerken we een aantal van die publicaties.
E.D. HIRSCHS
PHILOSOPHY OF EDUCATION: Core Knowledge- intellectual capital & cultuuroverdracht
én kritiek op progessieve/naturalistische visies van reformpedagogiek e.d.
JEREMIAH REEDY- PROFESSOR OF CLASSICS MACALESTER COLLEGE
Since at least 1950 we have seen innovation after
innovation, each hailed as a breakthrough or even a panacea, yet all have
failed to bring about meaningful reform.The list of these innovations is
very long and includes childcentered schooling, outcome-based education,
individual learning styles, multiple intelligences, cooperative learning,
discovery learning, the project method, the self esteem movement, authentic
assessment, and many others.Nothing, however, seems to work.Families that can afford the tuition send their children to private
schools, while the practice of home schooling, the charter school movement, and
the campaign for vouchers gain strength daily. The educational establishment
--- professors of education, school administrators, and officials in local,
state, and national departments of education --- attribute these shortcomings
to lack of money, broken homes, dysfunctional families, poverty,excessive television watching, and other
external social factors.
No one has offered a more penetrating analysis of our
educational failuresthan E.D. Hirsch,
and he locates the central problem within the schools themselves.He also proposes a solution that seems at the
present time the only one that offers hope for real reform.In
this paper I shall first explain who Hirsch is and then present his critique of
progressive education,now the
dominant educational ideology .I will
then discuss the most salient features of his philosophy of education.
The chief cause of
our educational failuresis a mistaken
philosophy of education derived from Rousseau via John Dewey.This misguided philosophy , known as
progressive education, is based on the romantic notion that each child has an
innate, instinctive tendency to follow its own proper development.6Hence the content of education is arbitrary;
students should be allowed to study what they are interested in.Anycontent will do as long as students are developing the desired skills
such as problem-solving, decision making, critical thinking and other
"higher order thinking skills."This is one of the fundamental dogmas of so-called progressive
education, but let us try to get a better understanding of it and where and why
it arose.
According to Hirsch,
European Romanticism (emerging in the late 18th century) introduced two novel
ideas of great moment to education.First, Romanticism held that human nature is innately good, and should
therefore be encouraged to take its natural course, unspoiled by the artificial
impositions of social prejudice and convention.
Second, Romanticism
concluded that the child is neither a scaled-down, ignorant version of the
adult nor a formless piece of clay in need of molding, rather, the child is a
special being in its own right with unique, trustworthy-indeed holy---impulses
that should be allowed to develop and run their course (74).
For Romantics the natural goodness of humans
is corrupted and damaged by civilization.In Europe Romanticism is associated with Rousseau, Wordsworth and
Coleridge, and progressive education is associated with Friedrich Froebel,
Johann Pestalozzi, Maria Montessori and other less well known educational
reformers.In the U.S. Romanticism
brings to mind Emerson, Thoreau, and Whitman and progressive education John
Dewey,William H. Kilpatrick and E.L.
Thorndike.
Romantic ideas contrasted sharply with earlier notions that
could be said to have followed from the doctrine of original sin although
similar ideas can be found in Plato and Aristotle.Because all have inherited a corrupted human
nature, humans are likely to take the route of least resistance and to yield
easily to temptation.Also human
instincts are not to be trusted.There
is thus need for discipline, rewards and punishment and constant
vigiliance.The character of small
children must be carefully shaped and molded.Hirsch believes that the
rejection of these notions by Romantics and the emergence of what he calls
Romantic developmentalism have done more damage to public education than any
other single idea (79).
A second doctrine that flowed from Romanticism Hirsch calls natural pedagogy or the doctrine of
holistic learning. This means that
natural (lifelike, project-like ) methods of instruction are always the most
effective teaching methods (84).As
Hirsch puts it, the claim is that the
best form of learning is that which best allows the student to learn in the
natural, apprentice-like way in which humans have always learned.It implicitly opposes itself to education
that is primarily verbal, as well as to schooling that is artificially
organized around drill and practice.By
performing holistic activities, the student, it is claimed, will reliably
discover the needed learnings (257).Here we envision small groups of children working together on a project
such as designing a board game based on the life of Abraham Lincoln or using a
camcorder to make a movie.The teachers
job is to inject some history, literature, science, math, etc. whenever
possible.
David Mulroy, the author of a book entitled The War Against
Grammar withdrew his children from public schools when his sons assignment for
home work in a French course was to make a dessert of mangoes and powdered
sugar, a favorite dessert in Francophone Africa.7Contrast this with students sitting in desks
arranged in rows listening to the teacher or studying history or civics or math
or reading as separate subjects, and one can appreciate the difference between
progressive education and traditional education.
A third problematic
strategy advocated by progressive educators is educational formalism.This approach to education results from the
breakdown during the 1960s of the consensus regarding what students should
learn.The 1960s were a turbulent
and painful period in U.S. history and to a lesser extent, perhaps, in Europe.In the U.S. the content of education became a
controversial subject.Various ethnic
groups wanted their cultures taught rather than the WASP culture,the white, Anglo-Saxon, Protestant culture
which had been dominant previously.Revisionist historians rewrote U.S. history emphasizing alleged
genocide, exploitation, colonialism, imperialism as well as racism, sexism and
other evil isms.
Educators, unable to meet the competing demands of various
factions, finally surrendered andadopted the position that the content of education doesnt matter---it
is arbitrary; any content will do as long as the students find it interesting
and are developing thedesired skills.In
other words, the goals of education were rewritten in terms of skills, divorced
from any specific content.Carried to an
extreme, advocates of this approach included accessing information from the
internet as one of the skills and held that students no longer needed to master
any body of knowledge or facts.Information is to be obtained with a computer and thenabstract skills are applied to it.Hirsch
has shown with devastating clarity that this approach does not work because the
skills in question are "content-bound as we shall see.
These skills are also seen as tools, the pliers and
wrenches students are to use as they become critical thinkers and life-long
learners.The tool metaphor is
pervasive in the writings and teachings of progressive educators, and it would
be an attractive educational ideaif
it worked, asHirsch says (21).He will propose intellectual capital as a more apt metaphor for education.
Related to this is the emphasis placed on process and the disparagement of
content as mere facts.Part of what
lies behind the antipathy for mastering facts, information and knowledge is the
belief that facts quickly become obsolete because of progress.In addition to the obsolescence of facts, the
knowledge explosion makes it futile to attempt to master even one field;
hence the wise course is to focus on the development of skills or tools.
Associated with this
anti-intellectualism is the antipathy progressive educators have for drill,
practice, and hard work.The mantra here is Drill and kill.The implication is that drill and practice
kill the interest and joy children have in learning (250).Hence the practice of memorizing the parts of
speech, the multiplication tables, the continents of the world, capitals of
countries and important historical dates has fallen by the wayside.Progressive educators seem to see the study
of history as simply the memorization of facts.Hence history has been merged with civics and economics into social
studies,an allegedly more holistic way
to deal with all three fields.This,
however, has resulted in a serious decline in mastery of basic facts,
especially in history. Given what we have seen thus far, it is not surprising
that progressive educators have reservations abouttests, especially objective, standardized
tests.As early as the 1920s tests
were repudiated for belonging to a factory model of education, for
introducing competition where it does not belong, for denying the individuality
of students talents and interests, for degrading education by encouraging
passivity, mindlessness, and triviality, and for sending the wrong messages
about what is valuable in education and in life. (177).To these objections several more have been
added recently: that objective tests have helped cause our educational
decline, that they are unfair to minorities, and that they injure social
justice(177).
Progressive educators
also rejected the transmission theory of schooling which holds thatpassing down to the younger generation the
wisdom, values, and technology of the tradition is the primary purpose of education.According to Hirsch in the 1920s and 1930s
progressive thinkers associated the transmission theory of education with a
decadent and static Europe and their theory with a vibrant, forward-moving
U.S (270).
The educational
establishment has also rejected the teaching of formal grammar on the grounds
that knowledge of formal grammar is not only useless but can be detrimental to
students ability to write.How did
such a bizarre notion arise?According
to David Mulroy,the story begins with Charles
Fries of the University of Michigan whose 1952 book, The Structure of English
"lent weight to the false belief
that modern linguistics had discredited traditional grammar."This mistaken notion was picked up by the
National Council of Teachers of English and subsequently promulgated in three
publications, one in 1963 dealt with composition and "stated in strong and
unqualified terms: the teaching of formal grammar has a negligible or, because
it usually displaces some instruction and practice in composition, even harmful
effect on the improvement of writing."A second official resolution issued in 1985 stated that "the use of
isolated grammar and usage exercises not supported by theory and research is a
deterrent to the improvement of students' speaking and writing and...that [the
organization ] urges the discontinuance of testing practices that encourage the
teaching of grammar rather than the improvement of writing."A 1991 article on "Grammar and Usage"
as interpreted by Mulroy, proclaims that "the teaching of traditional
grammar is not just useless but pernicious."8 Finally Hirsch criticizes
progressive educators for two related practices.First they place too much credence in the
results of their own research and their own allegedly empirical studies.Secondly, while they read each others
publications, they neglect mainstream research which has repeatedly
contradicted the findings of those in the field of education (129-143 ).
How does Hirsch respond to this list of
beliefs and practices I have given, and what does he propose in their stead? It
is quite obvious that Hirsch considers Romantic notions about human nature and
about childhood naïve and unrealistic.He favors a more Augustinian view and in fact tells the well known story
from St. Augustines Confessions about the young Augustine and his friends
stealing pears.He concludes that
Augustine considered human nature perverse and corrupt from birth.The
aim of education is not to follow human nature but to correct it, to set it on
a path of virtue to give ones fallen natural instincts free rein would beget
a life of greed, selfishness and crime (73).Hirsch writes that the aim of civilization, and by consequence of
education, is less to follow nature than to guide it toward humane and worthy
ends.This is of course an antique
principle, [and] not just a Western one.It reflects the accumulated wisdom of many cultures in many lands.In the annals of recorded thought, European Romanticism,
with its (alas) powerful influence on American culture and education, has been
a post-Enlightenment aberration, a mistake we need to correct. (77)
With reference
tonatural pedagogy, Hirschs comments deserved to be quoted in
full: The Romantic idea that learning is natural, and that the motivation for
academic achievement comes from within, is an illusion that forms one of the
greatest barriers to social justice imaginable, since poor and disadvantaged
students must be motivated to work even harder than advantaged students in
order to achieve equality of educational opportunity.It was Antonio
Gramsci, that wise spokesman for the disadvantaged and disenfranchised, who
wrote that the gravest disservice to social justice entailed by Romantic
theories of education is the delusion that educational achievement comes as
naturally as leaves to a tree, without extrinsic motivation, discipline, toil,
or sweat. (214) Concerning what I referred to earlier as educational formalism,
Hirsch states more bluntly than is his wont, The idea that school can
inculcate abstract, generalized skills for thinking, accessing, and problem
solving, and that these skills can be readily applied to the real world is,
bluntly, a mirage. So also is the hope
that a thinking skill in one domain can be readily and reliably transferred to
other domains(143).
And again he reports
that There is a great deal of evidence, indeed a consensus in cognitive
psychology, that people who are able to think independently about unfamiliar
problems and who are broad-gauged problem solvers, critical thinkers, and life
long learners are, without exception, well-informed people (144 ). Some
cognitive psychologists have approached the study of critical thinking by
comparing the different ways experts and novices solve problems.Others have focused on the accuracy and
inaccuracy of problem solving.Both
approaches have led to the same conclusion: the almost universal feature of reliable higher-order thinking about
any subject or problem is the possession of a broad, well-integrated base of
background knowledge relevant to the subject (152).Hirsch concludes, the picture of higher thinking skills as consisting of all-purpose
processing and accessing techniques is not just a partly inadequate
metaphor---it is a totally misleading model of the way higher-order thinking
actually works.Higher thought does
not apply formal techniques to looked-up data; rather, it deploys diverse
relevant cues, estimates, and analyses from preexisting knowledge. (153) There
is thus no escaping mastery of subject mater. Hirsch believes that the notion that getting an education amounts to
acquiring skills or tools must be replaced with another metaphor, that of
intellectual capital which simply means knowledge plus skills.This notion comes from sociology and is
in harmony with the common sense notion that, just as the more money one has,
the easier it is to make more, so the more knowledge one has, the easier it is
to acquire more. Children from families in which parents read stories to them,
in which current events are discussed over the dinner table, and vacations,
visits to museums and art galleries are a regular feature of family life,
arrive at school with a good deal of intellectual capital.On the
other hand children from culturally deprived backgrounds start school with a
distinct disadvantage.According to
Hirsch, this deficit can be remedied and is remedied in other nations that have
a content-rich curriculum in the early grades ( 20 and 276, note 9).
In Cultural LiteracyHirsch notes that all documented
societies have used early memorization to carry on their traditions and he
further observes that children have an almost instinctive urge to learn
specific tribal traditions. 9Given
that a child must learn the traditions of the particular human society and
culture it is born into, 10 it would not be surprising if young children had a
special facility for memorizing information, especially the myths and stories
of their culture.This would be
something similar to the childs special ability to learn a language or
languages.Educators should capitalize
on the facility and pleasure young children take in memorizing.Adults who were required to memorize poems,
stories and facts as children are usually grateful.Many
things such as the multiplication tables and the basics of formal grammar are
never learned if they are not learned at an early age.Progressive educators are thus doing a
distinct disservice to students by opposing drill, practice, memorization and
hard work. Hirschs position on testing is perfectly clear.He admits that some criticisms of objective
tests are valid, but he thinks the defects can be easily avoided (177).He gives four reason why tests are necessary:
l.)Tests contribute to excellence and
fairness, 2) Tests serve as incentives to achievement for both students and
teachers.3) They are useful to monitor
the progress of students, and 4)They
aid in evaluating classrooms, schools, and districts (177). Regarding the
charge that objective tests are culturally biased and unfair to members of
minority groups, Hirschs own work in identifying a body of background
information that all Americans need to knowshould render that charge baseless in the future.This body of knowledge will be described
below.Suffice it to say here that
Hirsch, proceeding as empirically as possible, has made explicit the knowledge
that literate people in our culture have.This is the knowledge that makes it possible for them to read with
understanding and pleasure.This is the
knowledge that can provide a rational basis for those who make out standardized
tests and reliable guidance for those who must take them. With reference to
progressive educations rejection of the transmission theory of
schooling,the passing down of
knowledge from generation to generation, Hirsch adopts an anthropological
theory of education which is based on the observation that all human
communities are founded upon specific shared information. 11In an anthropological perspective, the
basic goal of education in a human community is acculturation, the transmission
to children of the specific information shared by the adults of the group or
polis. 12Since humans survive, not by instinct, but by
being initiated into a cultural tradition, transmitting to the younger
generation the wisdom of the tradition is a matter of utmost importance; in
fact it is a matter of survival.It is a
matter of survival for both the individual and the tradition since the culture
will not endure unless it is handed down from generation to generation.As far as criticizing and improving the
culture is concerned, intelligent and constructive criticism must be based on
knowledge.To think that students can
acquire critical thinking skills and then apply them to a cultural tradition
they have not mastered is just the error referred to above as educational
formalism.Another point that
should not be forgotten is that analyzing critically all aspect of our culture
is a part of the Western tradition and has been since the time of Socrates and
the Sophists. Although Hirsch has not said much in print regarding the
importance of knowing grammar, it follows from what he has said.
For instance he stresses the need for standardlanguages
in modern industrial states.13Large
economic units will not function smoothly unless individuals from various parts
of the nation can communicate with one another. Grammar helps form and stabilize national languages.A
knowledge of grammar is also indispensable for deciphering complex sentences,
texts, and great literature.14Finally
it seems preposterous to think that students who cannot analyze sentences can
be taught to analyzearguments,
editorials and other extended texts. We must now examine Hirschs positive
contributions to the philosophy of education.
In his 1987 book Cultural Literacyhe made the following points: l.Communication among citizens is essential if democracy is to work and if
citizens are to participate intelligently in democratic processes.This appears to be selfevident.15 2.Intelligent communication is impossible
without literacy. Hirsch assumed that high school graduates should be able
to read newspapers,magazines and books
written for the general public, certainly a reasonable assumption,and in fact, it is the minimum one should
expect of a student after thirteen years of schooling. 3.Evidence from many quarters points to a
serious decline in "communication skills" among young people in
recent decades.I have consigned the
statistics to a footnote.16 4.We have
already seen that Hirsch argues that we cannot blame TV, the breakdown of the
family, poverty, racism,underfunding of
schools or any other external cause for the ineffectiveness of our
schools..It is the philosophy of
progressive education itself which is to blame.
Reading, which is the basic skill, is not a general skill that can be
developed in the abstract or in a vacuum.Being able to read differs from text to text and requires "specific
background knowledge" that writers assume readers have (39-48,
58-60).This is why writers in our
culture do not have to identify Jesus or Plato but must identify, for example,
Jacques Derrida as "contemporary French philosopher, founder of
Deconstruction" or Bruno Latour, as a postmodern philosopher of science.
What readers need to know to read works
written for the general public is thus an empirical question which can be
answered empirically.This is what
Hirsch has done, and it is one of his most important contributions.I
mentioned before that during the 1960s the consensus regarding what students
should know broke down.Students
were thus left to their own devices with little guidance from anyone.In essence, Hirsch said, Since educators
cannot agree on what students should study and learn, lets let those who write
for the public decide, that is newspaper reporters, those who write for news
magazines such as Time and Newsweek and authors of books addressed to the
general public.
Going through these
publications, Hirsch and his associates asked in each case, "What did the
writers assume that the readers knew?" or put in another way, "What
historical figures, authors, events, scientific concepts, etc. did the writers
not explain?" The result was a list of 5,000 items that was printed in a
sixty-three page appendix to Cultural Literacy.Hirsch thus found a solution to the problem of content, a solution that
had eluded educators for decades.Hirsch
claims that his approach is descriptive not prescriptive.For instance he never says This is what I
think Americans should know but This is de facto what people in our culture
who are able to read do know and what those who wish to be literate must
learn.Subsequently, with the aid of
numerous teachers Hirsch divided up the 5,000 items into what should be taught
in the first grade, what should be taught in the second grade, and so
forth.The result is what I called before a content-rich curriculumorganized into a carefully planned sequence
in which each grade builds on what was taught in the previous ones. Schools
thus should teach the shared background knowledge that literate people in a
culture have.Transmitting this inherited
"wisdom of the tradition" to the younger generation has been the
purpose of education in all cultures, ancient and modern, with the possible
exception of our own since the 1960's.
I conclude with three observations.In spite of the gloomy picture I have painted
of public education in the U.S., there are many talented and effective teachers
and, many excellent schools.
My assumption is that
these teachers, relying on common sense, intuition, and experience, have come
to ignore the theories they were required to study in schools of education
dominated by progressive educators.After all, teaching is an art not a science.Secondly, it must be admitted that some of
the ideas advanced by progressive educators, such as discovery learning,have some value.It is their wholesale rejection of
traditional approaches that is lamentable and deplorable.A judicious blend of the traditional and the
new is without doubt the best solution.Hirschs preference is for what he calls dramatized instruction.It is described thus: The classroom can be
formed into a little drama with a beginning, middle and end, well directed but
not rigidly scripted by the teacher.The
beginning sets up the question to be answered, the knowledge to be mastered, or
the skill to be gained; the middle consists of a lot of back-and-forth between
student and student, student and teacher; and the end consists of a feeling of
closure and accomplishment (174).I
suggest that it is in the middle part that some of the ideas of progressive
educationmight be put into practice.
While it is too early to tell what will be the fate of Hirschs philosophy of
education and of the movement he has initiated, my prediction is that he will
go down in history as the man who did more than anyone else to expose the
errors of progressive education and to recall our schools to the role they
should play in society.
NOTES
1. Numbers in parentheses refer to pages in E.D. Hirsch,
Jr., The Schools WeNeed and Why We
Dont Have Them (New York: Doubleday, 1996).Henceforth superscript numbers will refer to other works. 2. Journal of
Basic Writing, Winter, 1980. 3.The
American Scholar, Vol. 52, 1983, 159-169. 4. (Boston: Houghton Mifflin, 1987).
5. For studies on student achievement in Core Knowledge schools, as these
schools are known,see Evaluation Data
at www.coreknowledge.org. 6. See Preface to Cultural Literacy, xiv-xvii. 7. The
War Against Grammar (Portsmouth: Boynton/Cook, 2003), 12. 8. Mulroy, 5-6. 9.
Cultural Literacy, 30 10. ibid. 31. 11. Ibid.xv.
12. Ibid. 16. 13. Ibid. 73. 14. Mulroy, 79. 15.
CulturalLiteracy, 10 17.See 73 ff. On the need for literacy and a
standard language in modern industrial societies. 16. For the latest statistics
seeDavid W. Kirkpatrick, Literacy
Then and Now, www.freedomfoundation.us.