Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.
FLAUW EN PUBERAAL, MAAR GOED BEDOELD: dit soort verhaaltjes vindt u bij de vleet ('n 200-tal) op www.bloggen.be/kris .......... PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
26-09-2009
Lierke plezierke.
(verslag van een ontspannende treinreis naar Lier op donderdag 24 september 2009)
VanKortrijk naar Lier is t anderhalf uur treinen, ongeveer. Om de tijd te doden komt een krant goed van pas. In dit geval Het Nieuwsblad. Bij een vorige gelegenheid heb ik u uitgelegd waarom ik niet langer zweer bij Het Laatste Nieuws. Na vierenzestig jaar trouw lezerschap. Mijn schoonvader zwoer bij Het Nieuwsblad omdat dat strookte met zijn katholieke politieke overtuiging en omwille van de decadentie die overal opduikt in niet-katholieke bladen. Helaas, dat hij er niet meer is. Ik zou hem de tekening van Marec onder de neus geduwd hebben. Een man en een vrouw doen het op zijn hondjes. De vrouw chronometreert hoeveel tijd de man nodig heeft om klaar te komen: negen seconden en negenenvijftig honderdsten! Precies één honderdste seconde langzamer dan Usain Bolt, die grijnzend toekijkt
Afgezien van dit eerder frivole onderwerp, dat handelt over te vroeg klaarkomen naar aanleiding van een studie van de Luikse universiteit, is t meestal kommer en kwel in t Nieuwsblad. Dokter Beaucourt reed om één uur s nachts op de autosnelweg toen hij in zijn achteruitkijkspiegel plots een politie-auto zag opdagen. Toen kwam het macho-duiveltje in hem naar boven. Dat macho-duiveltje drukte het gaspedaal in tot honderdvierenzeventig kilometer per uur. Dokter Luc werd geklist wat had hij dan verwacht? en even heeft hij erover gedacht zich van het leven te beroven. Als verzachtende omstandigheid roept de dokter in dat hij duizenden voordrachten heeft gegeven, waarin hij pleit tegen overdreven snelheid op de weg. Een verzwarende omstandigheid is evenwel dat hij niet belooft dat het nooit meer zal gebeuren, want, zo zegt hij, ik ben ook maar een mens. Zo zie je maar: niets menselijks is de goden der aarde vreemd
En dan is er het artikel over Luc Vansteenkiste. Deze man kreeg enkele jaren geleden de titel van baron, vanwege zijn goede resultaten in de zakenwereld. Nu zit Luc in de cel, vanwege nog betere resultaten. Zopas ben ik terug van een wetenschappelijke bijeenkomst waar professor Oosterlinck afscheid heeft genomen van zijn leerstoel in de urologie met een voordracht waarvan de titel luidt: De prostaatindustrie. Hij beëindigde zijn voordracht met de woorden: Eerlijk duurt het langst om rijk te worden. Wanneer gaan de toekenners van adellijke titels zich bezinnen over het feit dat het voor een eerlijk mano zo moeilijk is, zo niet onmogelijk, om rijk te worden? En was het niet Jezus Christus zelf die zich de uitspraak liet ontvallen dat het voor de rijke al even moeilijk, zo niet moeilijker, is om het rijk der hemelen binnen te gaan, als voor een kameel om door het oog van een naald te kruipen?
En ook met Marco Borsato gaat het niet goed. De man is al zijn bezittingen kwijt. Had hij maar Luc Vansteenkiste genomen om zijn zaken te managen! Eén positief punt: Marco zal nog niet uit de vuilniszakken hoeven te eten
Met de melkveehouders gaat het slecht. Ze voelen zich genoodzaakt miljoenen liters melk weg te gieten. Is de gedachte ooit bij hen opgekomen dat er misschien te véél melkkoeien zijn?
Voor de rest is het ál crisis en criminaliteit wat de pot schaft. En draai het en keer het zoals u wilt, beste lezer, alles is te herleiden tot die ene oorzaak: overbevolking. Malthus heeft er een paar honderd jaar geleden voor gewaarschuwd. Toen had men nog curatief kunnen ingrijpen. Nu is het te laat. De catastrofe die Malthus voorspeld heeft, is nabij. Er kan alleen nog palliatief behandeld worden. Míjn tijd zal t misschien wel duren. En wie weet, úw tijd misschien ook nog wel vooropgesteld dat u niet meer van de jongsten bent.
In Antwerpen komen twee jonge moslimas in t coupé zitten, recht tegenover mij. De ene draagt een hoofddoek, de andere niet. Ik vind ze beiden erg knap. Mijn voorkeur gaat uit naar die met de hoofddoek, maar dat heeft vermoedelijk enkel te maken met het feit dat ik sluiers altijd al erg sexy gevonden heb bij jonge meisjes. Het is begonnen, geloof ik, in mijn studententijd. In mijn memoires O jerum jerum jerum , 2006 schrijf ik: De grote operatieruimte waar hartchirurgie bedreven werd, was overdekt door glazen koepels en van achter die koepels mochten wij, studenten, zoveel hartoperaties bijwonen als we wilden. Hartoperaties duurden vaak heel lang en onze blik dwaalde wel eens af van het operatieveld naar de kortgerokte verpleegsters die bij de operaties assisteerden. Van hun gezichten konden wij alleen hun mooie ogen zien, vanwege de maskers die ze droegen, maar achter die maskers vermoedden we de mooiste engelengezichtjes. En als het gebeurde dat we er daarna eentje zagen zonder masker dan kon dat wel eens lelijk tegenvallen. Ik heb nooit goed begrepen waarom de aangezichtssluier niet doorgedrongen is in onze modewereld.
k Ben bang dat meer en meer moslimas van die hoofddoek gaan afstappen. Uit praktische overwegingen. Om sport te doen bijvoorbeeld. Tijdens het wereldkampioenschap atletiek heb ik er eentje gezien die in een loopnummer, helemaal ingepakt met hoofddoek, lange broek en dito mouwen, de halve finale haalde. Met een andere outfit had ze misschien wel de gouden medaille gehaald.
Overigens schijnt de hoofddoek niet eens verplicht te zijn in de moslimgemeenschap. Het lijkt er althans niet op dat de niet-hoofddoekdragers gediscrimineerd ofte gepest worden door hun geloofsgenoten. Dat was een eeuw geleden wel even anders in ons christelijk landje. Toen hoorden de jonge meisjes onder hun lange rokken lange zwarte kousen te dragen. Wie het anders deden, zo predikte de pastoor van op zijn kansel, waren meisjes van lichte zeden. In mijn geboortedorp deed het verhaal de ronde van een wever die ontslagen werd omdat zijn dochters lichtgrijze kousen droegen in plaats van zwarte. Een verzwarende omstandigheid was ook dat de man af en toe verzuimde om op zondagavond de vespers bij te wonen.
Ik stap dus af in Lier. De moslimas rijden vermoedelijk door naar Leuven. Ik denk dat het studenten zijn. Het station van Lier is gezellig ouderwets. Zo ook de kantine. Oergezellig. Laten ze hier in godsnaam nooit een nieuw station bouwen!
Het begijnhof is meer dan de moeite waard. Er zijn een heleboel straten en tussen de honderd en de tweehonderd huisjes. Ieder huisje heeft een naam, meestal de naam van een of andere heilige, of anders van een of ander heilig feit. Er is een smal straatje, t Hemdsmouwke genaamd. Ik wed met mezelf voor een liter Pallieter dat het niet eens een meter breed is. Dan neem ik de proef op de som. Mijn schoenen zijn precies dertig centimeter. Drie voeten. Wat overblijft is duidelijk méér dan tien centimeter. Ik heb dus mijn weddenschap verloren en zoals het hoort trakteer ik mezelf op een liter Pallieter, op het terras van een café, op plasafstand, of daaromtrent, van de Zimmertoren.
Op een halve boogscheut van de Zimmertoren bevindt zich te bereiken via de Netebrug het museum Timmermans Opsomer. Naast het werk van de twee grote meesters worden hier ook werken tentoongesteld van andere Lierse kunstenaars. De meest flamboyante tot mijn schande moet ik bekennen dat hij voor mij nog onbekend was is Louis van Boeckel. De man beoefende de smeedkunst en behoorde tot de absolute wereldtop in zijn vak. De gids vertelde hoe de kunstenaar deelnam aan een tentoonstelling in Parijs. Hij werd er op slag wereldberoemd. Hij kreeg bestellingen voor smeedwerk ter verfraaiing van keizerlijke en koninklijke paleizen over de hele wereld. Het geld stroomde binnen. Maar geld moest rollen bij Louis. Toen hij terugkeerde uit Parijs organiseerde hij een feest voor zijn vrienden om zijn succes te vieren. Hij bestelde een waanzinnig groot aantal van de duurste flessen champagne, goot ze uit in een badkuip, schepte daarna de champagne op met zijn hoed en gaf alzo te drinken aan zijn gasten.
Dat Isidoor Opsomer een groot schilder is geweest van onder andere landschappen en stillevens, staat buiten kijf. Dat hij ook nog eens één van de allergrootste portrettisten was van de laatste tweehonderd jaar was mij minder bekend, maar na het aanschouwen van zijn werk kan ik mij daar best mee verzoenen. Maar het was mij natuurlijk voornamelijk te doen om Timmermans, de Fé, de schepper van Pallieter. Het boek werd vertaald in vele talen, tot het Japans toe. Naast levenskunstenaar en schrijver was Timmermans een man die ongelooflijk goed uit de voeten kon met zijn handen als het op tekenen en schilderen aankwam. Het museum bevat onder andere een schat aan tekeningen waarmee hij zelf zijn boeken illustreerde. Tekeningen die doen dromen van de tijd van vroeger, van schrijvers als Stijn Streuvels, Ernest Claes, Willem Elsschot en Felix Timmermans. Aan mijn kleindochters, humaniorastudenten, is enkel de naam van de eerste bekend enkel de naam! en dat is dan ongetwijfeld nog te wijten aan het feit dat zij woonachtig zijn in het dorp waar Streuvels gewoond en gewerkt heeft en waar hij ook gestorven en begraven is, en dat er in de streek bijna geen gemeente te vinden is die geen Stijn Streuvelsstraat bezit Al onze literaire hoop is nu gevestigd op Piet Huysentruyt, Herman Brusselmans en Dimitri Verhulst. Ook hún werk wordt nu verfilmd, zoals dat destijds het geval was met het werk van het genoemde kwartet van vergeten grootheden. Ook op hún schouders rust nu de opvoedende taak ten opzichte van onze Vlaamse jeugd.
Als het mij toegestaan is een korte nabeschouwing te geven over het museum Timmermans Opsomer: het beste wat ik in jaren bezocht heb. En dat voor de aantrekkelijke entreeprijs van een halve euro. En dan te bedenken dat voor een bezoek aan een museum voor moderne of actuele kunst gemiddeld tien euro dient neergeteld en dat daar vaak niet veel méér te zien is dan wat oud ijzer en andere rommel, onder het mom van kunst
En dan is er de Sint-Gummaruskerk: Een subliem hoogtepunt van de Brabantse gotiek, met de oudste monumentale toren van Brabant. Een bezoek aan deze kerk alleen al is een reis naar Lier waard. Bij de ingang krijgt de bezoeker een gidsboekje waarin alle kunstwerken van deze kerk beschreven staan: glasramen en schilderijen van beroemde meesters, talrijke barokke heiligenbeelden, altaren en preekstoel met prachtige sculpturen. En bovenal het mooiste koordoksaal van de Nederlanden in late Vlamgothiek (1536-1539), dat zich aan Felix Timmermans openbaarde als een kantwerk van steen.
De heilige Gummarus is de patroon van de stad Lier. Hij overleed er in het jaar 714. Hij zou gehuwd geweest zijn met Grimmara, een nicht van Pepijn de Korte. Zij was een boze, hoogmoedige en kwaadaardige vrouw. Desondanks bleef de goedhartige en meevoelende Gummarus haar trouw. Hij genas haar zelfs toen ze door een onlesbare dorst dreigde te sterven. Om die reden is Gummarus de patroon van de echtelijke trouw: tal van getrouwde mannen en vrouwen roepen zijn bijstand in wanneer hun huwelijk dreigt te stranden.
Eenmaal terug thuis zoek ik op t internet hoe dat nu zit met de breedte van t Hemdsmouwke: achtennegentig centimeter! Dan had ik mijn weddenschap dus tóch gewonnen. Dat moet binnen de kortste keren rechtgezet worden. Op het Zimmerplein. Met een liter Pallieter.
Westkapelle is, behalve een deelgemeente van Knokke-Heist, een levendige badplaats in het uiterste westelijk puntje van het Zeeuwse eiland Walcheren. Wij mijn zwager en ik, met onze respectievelijke echtgenotes hebben in dat Hollandse Westkapelle zopas een aangenaam na-zomers verlengd week-end doorgebracht in hotel Zuiderduin. Tot eenieders voldoening. s Morgens gezellig keuvelen bij t ontbijt. Overdag kuieren, wandelen, picknicken en tochtjes maken naar naburige dorpen. s Avonds heerlijk tafelen, ofte smoefelen, zoals mijn zwager die ik voor de gelegenheid Karel de Stoute noem dat verwoordt. Doordat er TV was op de kamer heb ikzelf, verzot op vrouwentennis als ik ben, en doordat de vrouwenfinale van The American Open vanaf drie uur s nachts werd uitgezonden, dus evenmin iets moeten missen van de finale tussen Kim Clijsters en Caroline Wozniacki. Omdat deze laatste een Deense is en dus geen Poolse zoals men zou geneigd zijn te denken, dient haar naam uitgesproken te worden als Wozniaki en niet als Wozniatski! Maar dit dus helemaal ter zijde
k Ben blij dat Kim gewonnen heeft, omdat het een Vlaamse is, een landgenote dus, en omdat ze zon indrukwekkende come-back gemaakt heeft. Twee dagen eerder had ik de partij tussen Wozniacki en Janina Wickmayer met veel gemengder gevoelens gevolgd. Niet dat ik het minder zou hébben voor Janina dan voor Kim, maar van dat lieve snoetje van Wozniacki ben ik helemaal weg. Ik denk dat ik uiteindelijk blij was dat de Deense het gehaald heeft in die halve finale, zodat ik haar heb kunnen weerzien in de finale.
Maar overigens niets dan lof voor Janina. Ook in Amerika heeft ze op veel sympathie kunnen rekenen. Dat kwam voor een groot deel door de kreet die ze slaakt bij iedere slag: woepie! Ik denk dat er nog een mooie tenniscarrière te wachten staat voor Wikkie-Woepie. Haar woepie is op zichzelf veel aangenamer om horen dan het gekreun van Sharapova, een gekreun dat ze alleen op het tennisveld produceert, volgens insiders. Maar ik weet het wel: de gustibus et coloribus non disputandum est. En het gekreun van Sharapova zal velen als engelenmuziek in de oren klinken, want draai het en keer het zoals je wil, die Maria is tot op heden het knapste levend wezen dat ooit een tennisveld betrad. Spijtig genoeg was ze op Flushing Meadows al snel uitgeschakeld en ik ben bang dat we haar niet al te lang meer zullen zien spelen, dat ze de weg van haar landgenote Kournikova zal opgaan: voor beiden ligt er mijns inziens meer te rapen buiten dan binnen de tenniscourts. Daarom is het dus goed dat Caroline Wozniacki er is. Heel veel moet ze naar mijn bescheiden mening niet onderdoen voor Maria Sharapova
Wie de actualiteit volgt weet dat ook ik, net als Kim Clijsters, bezig ben aan een ongelooflijke come-back: de kranten stonden er de laatste tijd vol van. Na negen maanden gedwongen inactiviteit. Op mijn negenenzestigste weer deelgenomen aan de laatste Dwars door Grijsloke en daar reeds een mooie ereplaats behaald. Als het zo doorgaat is een podiumplaats in 2010 niet uitgesloten! En met Sharapova en Wickmayer heb ik het gekreun gemeen. Een gehijg dat na een paar kilometers overgaat, meer van het type Sharapova dus. t Zou me immers wat moois zijn als ik bij iedere pas woepie zou roepen
Bij deze meen ik u overigens nog een andere come-back te mogen aankondigen, namelijk deze van mijn zwager, die we dus voor de gelegenheid Karel de Stoute zouden noemen. Samen hebben we in Westkapelle dagelijks een half uurtje in de duinen gerend. Karel heeft al jaren niet meer getraind, hij weegt een paar kilootjes teveel en hij durft nogal eens meer blonde Leffes drinken dan goed voor hem is. Toch heb ik zo mijn redenen om aan te nemen dat het snor zit met Karel. Aan talent ontbreekt het hem immers niet: zon jaar of vijftien geleden nam hij in de halve marathon van Hastings de handschoen op tegen de beste langeafstandslopers van Kenia en Ethiopië.
Vorige vrijdag hebben ze Camiel begraven. Hij was drieënnegentig en oudstrijder van de tweede wereldoorlog. Op de begrafenisplechtigheid was er een majoor van de krijgsmacht, in vol ornaat, en naast de lijkkist stond er een gedenksteen van de oudstrijdersbond: Aan onze betreurde strijdmakker. Op de kist lag een soort medaille met een zwart-geel-rood lint, vermoedelijk een ereteken voor bewezen diensten tijdens de oorlog. Het toeval wilde dat ik tijdens de lijkdienst gezeten was naast Dolfke Terras, eveneens oudstrijder en ook al de negentig voorbij.
- Jaja, samen hebben we den Duits bevochten aan het Albertkanaal, ik en Camiel, zei Dolfke, toen we in het café bij Marie-Jeanne een borrel zaten te drinken op de zielezaligheid van de overledene.
- Vandaar die decoraties en die gedenksteen, zei ik.
- Hij verdient geen van beide, zei Dolfke.
- Hoezo?
- Camiel was een pacifist. Ik heb hem meermaals horen zeggen dat hij boven de hoofden van de vijand mikte. Camiel had zelf een pasgeboren zoontje, en een mens doden, het mocht dan nog de vijand zijn, vond hij in strijd met zijn geweten: het moest eens een jonge vader zijn
- Toch heb ik hem meermaals horen zeggen dat hij menig Duitse mof heeft doodgeschoten.
- Dat zei hij als hij dronken was. Camiel was een anti-militarist en dat hij niet weggelopen is uit het leger komt alleen doordat op desertie de doodstraf stond. Maar zeg nu zelf: boven de hoofden mikken, is dat een minder ernstig vergrijp dan desertie? Subversieve activiteit, noemen ze dat, en dat verdient evenzeer de dood met de kogel! En in plaats daarvan ligt meneer daar nu te pronken met een gedenksteen en een decoratie op zijn buik. Stel dat ikzelf als eerlijke rechtschapen goed mikkende oudstrijder een klacht zou indienen bij de hoogste militaire instanties en daarbij onder ede zou bevestigen wat Camiel mij heeft bekend: wedden dat ze hem uit zijn graf halen, zijn eretekens ontnemen en hem postuum fusilleren!
t Was onzin natuurlijk, wat Dolfke uitkraamde. Ik vond het mijn plicht hem tot de orde te roepen. Ik bestelde nog een borrel en ik zei:
- Dat gij tot zoiets gemeens in staat zoudt zijn, Dolfke foei! Dan zoek ik wel honderd getuigen aan wie Camiel verteld heeft dat hij de Duitsers bij bosjes heeft neergemaaid.
- Ze zullen uw getuigen niet au sérieux nemen, zei Dolfke. Aan één bekentenis hebben die mannen voldoende. Al wordt het daarna nog duizend keer ontkend: gezegd blijft gezegd! Dat heeft onder andere de braafste van alle Vlaamse wielrenners, Ludo Dierickxsens, ooit aan den lijve ondervonden. Na een dopingcontrole, waarbij niets abnormaals gevonden werd in zijn urine, bekende brave Ludo, in een bui van eerlijkheid of zei hij dat maar voor de grap? dat hij doping had genomen. Ontkennen mocht achteraf niet meer baten, al zou hij nog honderd keer verklaard hebben dat hij géén doping had genomen en dat hij dat zo maar had gezegd: gezegd bleef gezegd en Ludo werd voor een paar jaar geschorst! En dan die man die bij de controle aan de luchthaven verklaarde dat hij, behalve een atoombommetje in zijn koffer, niets aan te geven had. Toen het hem duidelijk werd dat de controleurs dat soort humor niet apprecieerden, had hij mooi te zweren bij god en al zijn heiligen dat hij maar een grapje maakte: gezegd bleef gezegd, het vliegtuig diende grondig onderzocht en het bleef voorlopig aan de grond. Het heeft de man een fortuin gekost!...
Tja, ik kende die verhalen van Ludo Dierickxsens en van die grappenmaker op de luchthaven. Ze kloppen. Toch denk ik niet dat Dolfke een poging zal doen om zijn boos plan ten uitvoer te brengen, laat staan dat het hem nog zou lukken ook. Dolfke is gewoon stinkend jaloers op zijn dode strijdmakker, vanwege de eer die hem nu te beurt valt. Morgen, als zijn borrels uitgewerkt zijn, praat hij alweer helemaal anders. Dat denk ik toch
Hiermee wil ik even terugkomen op het gesprek dat we eergisteren hadden, de dag na de 29e Dwars door Grijsloke.
Ten eerste moet ik jehartelijk feliciteren met je mooi resultaat in de 7 km-race, al kan ik het niet laten er onmiddellijk aan toe te voegen dat mijn prestatie, het leeftijdverschil in acht genomen, voor de jouwe voorzeker niet moet onderdoen. Zeker als we rekening houden met het feit dat ik sedert de vorige Dwars door Grijsloke, vanwege pijnlijke kniegewrichten, negen maanden lang geen meter en dat mag zéér letterlijk genomen worden heb kunnen trainen. Dat ik nog ooit zou kunnen hardlopen, die hoop had ik al lang opgegeven tot ik op het schitterend idee gekomen ben, waarover ik je gesproken heb. Een behandelingsmethode zonder medicijnen, zonder operaties, zonder fysiotherapie. Een behandelingsmethode die zo effectief is geweest dat ik nu ongetwijfeld een marathon zou kunnen lopen zonder een centje kniepijn. Er weze aan toegevoegd: spijtig dat mijn oude spieren geen marathon meer aankunnen
De behandelingsmethode, mijn beste Luc ik denk dat jij dezelfde mening toegedaan bent is zonder meer revolutionair, door haar eenvoud, haar risicoloosheid, haar efficiëntie en haar absolute kosteloosheid. Mag ik dan geen aanspraak maken op een nominatie voor de Nobelprijs? Maar ach, die zal wel weer naar één of meerdere biochemici gaan.
Ik heb je verteld dat ik op het punt gestaan heb om mijn uitvinding dan maar wereldkundig te maken via deze blog: door iedereen te raadplegen. Toen ben jij evenwel met de suggestie gekomen, waarvoor ik je heel dankbaar ben: een boek schrijven Hoe raak ik mijn arthrose kwijt? door professor Vansteenbrugge, titel die ik mij voor de gelegenheid zal aanmeten. Maar je vindingrijkheid gaat waarachtig nog verder: denk eraan dat je niet àlles verklapt in het boek, laat nog een tipje van de sluier onopgelicht en bewaar zodoende nog iets voor een tweede succesboek, waaraan uiteindelijk meer zal verdiend worden dan aan de Nobelprijs die je aan je neus hebt zien voorbijgaan. Welaan, mijn beste Luc, en omdat ik in een genereuze bui ben: ik beloof je nu alvast, op mijn woord van eer, een deelname in de winst! Wat had je gedacht van tien percent?
We hebben het eergisteren ook nog gehad over het Peterprincipe. Toevallig was dat vroeger één van mijn geliefde onderwerpen. Ik heb daar zelfs eens een voordracht over gehouden, voor een serviceclub, de Kiwanis. En in mijn boek Grijsloke 2000 heb ik er verscheidene paginas aan gewijd (p. 154 t/m 163). Je vindt er ook de fameuze speech voor alle gelegenheden. Je hebt dat natuurlijk niet gelezen, want anders zou je je dat herinneren. Dat het boek ongelezen in je kast zou staan, zou ik héél erg vinden: daarom ga ik er maar van uit dat je het niet hébt. En dan is het niet méér dan voor de hand liggend dat ik je komende zondag, ter gelegenheid van de wekelijkse looptraining, een exemplaar bezorg. Beschouw het als een geschenk, of als een voorschot op je tien percent. In het boek is ook het verhaal van de godenloop van 1996 terug te vinden: dààr hebben we het eergisteren ook over gehad.
En nu dít nog: hoe vond je deze laatste editie van Dwars door Grijsloke? Er waren een dertigtal deelnemers méér dan vorig jaar. Een te verwaarlozen aantal, ben je misschien geneigd te zeggen. Maar toch, sedert 1990 is het aantal deelnemers jaar na jaar gedaald. En nu: een positief bilan! Steekt dat geen hart onder de riem? Welnu dan, met volle moed op naar de dertigste editie!
En daar schiet mij nog te binnen dat we het ook gehad hebben over de rouwmaaltijd in Ellezelles, waarbij de Clostridium bacterie ontdekt werd, die het gif botuline produceert. Dit heeft zich wel degelijk voorgedaan in 1895! De herberg waar de dramatische gebeurtenissen zich hebben afgespeeld staat er nog steeds. Lees in dat verband op mijn blog www.bloggen.be/kristwee verhalen d.d. 09 en 25 oktober 2007. Overigens is Ellezelles geen onbelangrijke gemeente: naast de plaats waar de botulismebacterie is ontdekt, is het ook de geboorteplaats van twee van de beroemdste Belgen aller tijden: René Magritte en Hercule Poirot, allebei Walen. Voor de goede orde: Poirot is een fictief personnage en de ontdekker van de botulismebacterie is een Vlaming, de Gentse professor van Ermengem.
Tot zondag?
Met warme, collegiale groeten,
Kris.
P.S. Het toeval wil dat ik diezelfde maand oktober 2007 een artikel op de blog heb geplaatst, dat handelt over het Peterprincipe (18.10.2007: De percussieve sublimatie).
Dit bericht heeft als doel u te laten weten dat Vlaanderens populairste massasportevenement ook dit jaar plaatsgrijpt op de laatste zaterdag van augustus in de kleinste gemeente die ons land ooit rijk is geweest, en dat u daar hartelijk welkom bent.
Voor alle mogelijke inlichtingen over deze stratenloop verwijs ik u naarwww.grijsloke.be .
Brandt u misschien van nieuwsgierigheid om te weten waarom de kapel hét symbool is van Vlaanderens allermooiste, dan zit u goed op www.bloggen.be/pierpont(27.7.2009, Het mirakeldorp).
Of de crisis voorbij is? Weet ík het? Ik heb u, beste lezer, gewoon in t ootje genomen. Kwestie van lezers te lokken. Wat wij zo graag willen, daarover lezen wij immers graag. Tenzij u behoort tot die enkelen die profiteren van slechte tijden zoals de boeren tijdens de oorlog wenst u toch ook niets liever dan dat de crisis zou voorbij zijn. Want u behoort toch ook tot diegenen die hun job of een groot deel van hun spaargeld verloren hebben? Van crisis heb ik geen verstand. Men heeft mij verteld dat deze crisis ontstaan is in Amerika: mensen hebben daar leningen aangegaan die ze niet kunnen afbetalen en floep! de hele wereld in de miserie. Begrijpt u dat, beste lezer? Zelfs Jack Vanlichtervelde, die nochtans economie gestudeerd heeft, begrijpt het maar half.
Ik verkondig u dus allesbehalve het einde van deze crisis, al dient gezegd dat mijn verhaal wel iets met crisis te maken heeft, zij het dan één van enkele tientallen jaren geleden. Maar in feite gaat dit verhaal over een boek van ene Emiel van Put, een auteur die mij tot voor enkele dagen te enen male onbekend was. Hoe het boek mij in handen gekomen is vertel ik even niet. Daar hebt u dus het gissen naar.
Naar de schrijver Emiel van Put heb ik mij rot gezocht op t internet, maar pover is het resultaat. De crisis is voorbij zou wel eens zijn meesterwerk kunnen geweest zijn. Het is vermoedelijk uitgegeven rond 1943-44. Hij zou ook nog een boek geschreven hebben over ene Gravin Johanna. Thats all. Het gaat hier dus om een vrij onbekende schrijver. Waarom onbekend? Is Emiel van Put dan misschien geen goede schrijver? Hoe komt het dan dat ik zijn boek in een tijdspanne van anderhalve dag, in één adem als het ware, uitgelezen heb, terwijl ik er weken over gedaan heb om mij doorheen de helaasheid en de godverdomse dagen van de alom gelauwerde Dimitri Verhulst te worstelen? En dan wil ik het nog niet eens hebben over het verdriet van België van een al even gelauwerde schrijver
En toch is er méér terecht gekomen van mijn zoektocht op t internet. Op een site waar boeken te koop aangeboden worden, heb ik De crisis is voorbij gevonden: te koop voor twee schamele euros, plus een vijftal euro verzendkosten. Dat was een week geleden. Op heden is het boek van de site verdwenen. Verkocht? Ongetwijfeld! Voor twee euro! Wat mag de koper zich gelukkig prijzen. Mijn exemplaar doe ik alvast niet van de hand voor twee euro. Nog voor geen honderd euro. Misschien wel voor tweehonderd euro. Omdat ik de centen goed kan gebruiken, als aanvulling bij mijn pensioen(tje). Al zal het met pijn in t hart zijn dat ik afstand zal doen van dit bijna uniek meesterwerk. Twee honderd euro, verzendkosten inbegrepen. En wat het boek zo kostbaar maakt en waarvan de andere verkoper ongetwijfeld onwetend was: de tekening op de cover is van niemand minder dan Willy Vandersteen himself en die is wél bekend. Geïnteresseerd, beste lezer? Haast u dan maar, want er zullen meerdere gegadigden zijn.
Het zal u ongetwijfeld niet onbekend zijn dat ik in het weekend een trouwe lezer ben van de krant. Er staan vaak zéér interessante artikelen in. Zo heb ik dit weekend, in een krant waarvan ik, om redenen die ik reeds eerder heb aangehaald, de naam niet meer wens te vermelden, een artikel gelezen over Doutzen Kroes. Het artikel is van de voortreffelijke Dietert Bernaers. En voor die rari nantes die het niet zouden weten: Doutzen Kroes is een Nederlands topmodel uit Oostermeer, die voor mijn part best de titel van mooiste vrouw ter wereld mag krijgen. Ze is 24 jaar oud, bloedmooi en ze verdient 4,3 miljoen euro per jaar. Dat laatste staat ongeveer gelijk met de ontslagpremie van een topbankier. Niets bijzonders dus. Wel bijzonder is: dat geld voor Doutzen zo beweert zij in het artikel van Bernaers helemaal niets betekent. Ze leeft nog precies op dezelfde manier als zes jaar geleden toen ze nog naar de middelbare school ging: ze koopt pas een nieuwe broek als de oude versleten is en ze gaat op reis met een rugzak. Ze geeft dus bijna niets uit. Barslecht voor de economie in deze tijden van crisis, hoor ik u al zeggen. Geld mag immers niet opgepot worden. Maar dat is nu precies wat Doutzen niet doet, haar geld oppotten. Ze geeft het uit aan een internationale organisatie die strijdt tegen aids, en ze gaat in de toekomst nog veel meer van die dingen doen. Ze heeft geld zat om links en rechts wat te helpen en zo zegt ze dat vind ik dan ook het enige interessante aan geld.
Het kan Doutzen Kroes verder geen bal schelen dat ze aan de top staat in de lijst van de rijkste modellen ter wereld, of in de lijst van de meest begeerde vrouwen ter wereld. Verder vindt ze het spijtig dat er geen lijst bestaat van de meest intelligente vrouwen, want slechts in dié rangschikking zou ze op nummer één willen staan. En toch zou ik die bloedmooie dame de raad willen geven zich maar te houden bij de titel van de mooiste, want de kans dat ze ook nog eens de intelligentste is, moet rekening houdend met de grootte van de totale wereldbevolking geschat worden op één op een paar miljard.
In het interview beweert ze ook dat de roem haar hoofd niet op hol brengt, dat ze alles kan relativeren heb ik het ooit anders gehoord? Het zouden vooral haar ouders zijn die haar snel met beide voetjes op de grond zetten, als er al enig gevaar zou zijn dat ze zou beginnen te zweven. Zo zat ze in New York eens aan tafel met Bono van U2. Apetrots belde ze haar pa om dat te zeggen. Waarop deze antwoordde: En dan? Pas als Bono naar zijn vader belt en zegt dat hij met Doutzen Kroes aan tafel zit, heb je wat bereikt. Nu wil het toeval dat ikzelf die hele Bonobo van haar noch pluimen ken. Mocht ik dus ooit met die kerel van U2 én met Doutzen aan tafel zitten, ik zou wel weten over wie ik naar huis zou bellen. En ik meen te mogen veronderstellen dat Dietert er ook zo over denkt, te oordelen naar de foto, waarop hij, fier als een pauw, poseert naast het mooie kippetje met de gouden eitjes .
Laat ik al maar direct beginnen met een rechtzetting. Met de mannen bedoel ik natuurlijk ook de vrouwen van de Kloosterhoek en evenzeer de jongsten, die nog geen echte mannen en vrouwen zijn, maar het ongetwijfeld zullen worden. Vergelijk het een beetje met de man overboord, die ook een vrouw kan zijn
Het is mijn zoon Peter die mij er attent op maakte dat er een website bestaat van de Kloosterhoek. Hij heeft er zijn eerste twee levensjaren doorgebracht en nog wel in het huis dat van oudsher bewoond werd door de hoofdonderwijzer ofte directeur van de aanpalende gemeenteschool. Toen ik in 1964 in het huwelijksbootje stapte met de oudste dochter van de hoofdonderwijzer, verhuisde deze laatste naar een nieuw huis, waardoor het schoolhuis vrijkwam. Zo gebeurde het dat mijn vrouw en ik er onze intrek in namen. We hebben er drie gelukkige wittebroodsjaren doorgebracht. Zij was zelf onderwijzeres in die gemeenteschool en ikzelf heb in dat schoolhuis gedurende een korte tijd een huisartsenpraktijk uitgeoefend.
Mijn schoonvader was dus het hoofd van de gemeenteschool. Er kwamen alleen jongens naar zijn school. Er zijn maar weinig mannelijke Elsegemnaren uit die tijd die in die gemeenteschool niet de wonderlijke kunst van het lezen, het schrijven en het rekenen hebben geleerd en er zijn belangrijke journalisten, schrijvers, ingenieurs en professoren uit voortgekomen.Eén van die weinigen was ikzelf. Hoe dat te verklaren is? Ik woonde in de Broekstraat en zowel het schooltje van Grijsloke als dat van Kaster waren dichterbij. Vader vond de weg naar die beide schooltjes die ik te voet en als ik wat groter was, met de fiets moest afleggen een stuk veiliger dan de weg naar de school van de Kloosterhoek. Ik heb zodoende de eerste helft van mijn lager onderwijs in Grijsloke gedaan, de tweede helft in Kaster. En dat had dus niets te maken met de mogelijkheid dat mijn vader het onderwijs dààr hoger zou aangeslagen hebben.
Heb ik dus nooit bij meester Anckaert op de schoolbanken gezeten, ik heb er wel de dochter aan de haak geslagen. Ik heb een tijdje gedacht dat ik daar eigenlijk geen recht op had, precies omdat ik daar nooit naar school ben geweest. Mijn schoonvader was evenwel zo tactvol om daar nooit een opmerking over te maken. Meester Albert! Geboren en getogen was hij op de Kloosterhoek en hij heeft er ook zijn levenstaak vervuld: de jeugd van Elsegem kennis en levenswijsheid bijbrengen. Hij is ongetwijfeld de meest legendarische figuur van de Kloosterhoek en misschien wel van het hele dorp. Weinigen hebben hem beter gekend dan ik. Met liefde heb ik over hem geschreven op mijn weblog (www.bloggen.be/kris) op 3 juni 2006, enkele dagen na zijn overlijden: In memoriam Albert Anckaert. Met liefde heb ik hem herdacht op diezelfde weblog op 20 oktober 2006: Allerheiligen. En met evenveel liefde heb ik enkele dagen later (24 oktober 2006) zijn kleine kantjes belicht: De erfenis van de Bisschoppelijke Normaalschool.
Op jullie website heb ik de foto uit de krant bewonderd: allemaal inwoners van de Kloosterhoek. Helaas, amper een paar komen er mij bekend voor: allemaal nieuwe mensen. Wat tolt onze wereld toch in een razend snel tempo voort! O jerum jerum jerum
Kan ik jullie een plezier doen met enkele oude fotos van de Kloosterhoek? Misschien heb ik er wel een paar van de school. Die school! Hoe lang is dat nu ook al weer niet geleden dat die school ter ziele is gegaan?
Dat Grijsloke vrijwel ongeschonden uit de Grote Oorlog van 1914-18 was gekomen, vonden de inwoners van s lands kleinste gemeente slechts 0,78 km² groot een goddelijk mirakel. Ze hadden gebeden tot de Heer en tot de Heilige Maagd en hun gebeden waren verhoord. Om hun dank te betuigen bouwden ze een kapel, op het kruispunt van de Bouvelostraat en de Dolderstraat. De kapel staat er helemaal te velde en in heel Vlaanderen is er geen mooiere. Tientallen jaren lang trokken de vrome Grijslokenaren, iedere zomer, in processie van de kerk naar de kapel. Onder een gouden baldakijn droeg de priester het Allerheiligste. Grote heiligen werden uitgebeeld en stapten mee. Heilige psalmen en dito litanieën stegen op uit jeugdige kelen. Frisse meisjes strooiden bloemetjes op de weg. Wie van de ouderen uit de streek herinnert zich niet die heerlijke telkens weerkerende gebeurtenis? Aan alle mooie liedjes komt evenwel een einde. In Grijsloke, zoals overal elders werd de dorpsprocessie afgeschaft, zowat een halve eeuw geleden. Maar Grijsloke was rijp voor een nieuw mirakel
Dat mirakel kwam er in 1981 met Dwars door Grijsloke. Als embleem voor deze jaarlijkse stratenloop kozen de organisatoren de Bouvelokapel, die ondertussen een beetje in de vergetelheid was geraakt. Voor de deelnemers werd een medaille ontworpen, waar de kapel centraal stond en die door Jan Bauwens in lyrische bewoordingen werd bezongen: En daar, van licht vervuld, waakt helder de kapel als t oog van een tevreden moeder, die ons de schuld ontneemt en onze sterfelijkheid bergt. En drieërlei van aard en vorm zijn zij toch één geworden: de vreugdemens die speelt, de weelde van de aarde die het leven geeft, en t huis van God dat al dat schone eens tot zich zal nemen De medaille van Grijslokes loopfestijn, zwanger van mysterie en lichtend leven. Een kunstwerk waarin het diepste van de menselijke ziel een bedding krijgt.
En weer voltrok zich een wonder: in minder dan geen tijd groeide Dwars door Grijsloke uit tot de populairste en succesrijkste stratenloop van Vlaanderen. Voor de tiende editie, in 1990, waren er meer dan tweeduizend deelnemers ingeschreven, zijnde zes maal de bevolking van Grijsloke. Ongetwijfeld had de Allerhoogste hier weer de hand in, misschien wel op voorspraak van de Heilige Maagd. En ook nu toonde Grijsloke zich dankbaar. Ieder jaar werd begin mei een bedevaartloop georganiseerd naar Onze Lieve Vrouw van Kerselare, en de week vóór de grote wedstrijd werd er in de kerk van Grijsloke een mis opgedragen om de Heer al bij voorbaat te danken voor het welslagen van de koers. Dit jaar is de mis op 22 augustus om 17.00 uur. Alle parochianen en supporters van Dwars door Grijsloke worden uitgenodigd om op die dag samen te komen om mis te vieren en te bidden. Dan wordt het op zaterdag 29 augustus weer een succes, een hoogdag! En bij de start van de koers zullen de kerkklokken weer luiden!
t Is weeral enkele weken geleden dat ik de weekendkrant becommentarieerd heb. Dan wordt het maar weer eens tijd, dacht ik zo. Laten we beginnen met het regionaal niveau, om dan verder via het nationaal niveau op te stijgen naar het mondiaal niveau.
In mijn geboortedorp is er een jongen van amper zestien jaar die met goed gevolg deelgenomen heeft aan een wedstrijd tot het bekomen van een studiebeurs om klassieke filologie te gaan studeren in Engeland, aan de universiteit van Cambridge. De studie neemt een aanvang na de grote vakantie en waarheidshalve dient vermeld dat de knaap dan reeds zeventien zal geworden zijn. Waarom het artikel mij getroffen heeft? Het heeft te maken met een gevoel van lotsverbondenheid. Ook ik was zestien jaar toen ik met goed gevolg deelnam aan een wedstrijd tot het bekomen van een studiebeurs. Die studiebeurs had ik broodnodig want ons gezin had moeite om de eindjes aan elkaar te knopen, met dat armzalig loon van vader. Ook ik was net zeventien toen ik, meer dan een halve eeuw geleden, mijn studies aanvatte aan de universiteit, niet van Cambridge, maar van Gent. Dat vond ik al behoorlijk ver van huis. Klassieke filologie was toen evenwel het laatste waar mijn gedachten naar uitgingen. Ik vond die dode talen nutteloos en tijdverspilling en de verhalen uit de klassieke mythologie vond ik je reinste onzin. Mijn vader vond dat ik geneesheer moest worden in Vlaanderen was het woord arts toen alleen nog bekend in de samenstellingen tandarts en veearts. Het waren lange en moeilijke studies. Als ik u, beste lezer, hierbij vertel dat ik ieder jaar slaagde in de eerste zittijd, dan doe ik dat niet zonder enig gevoel van fierheid. Want naast de studies was er ook mijn studentikoze carrière, waaraan ik meer dan gewone zorg besteedde. Maar toch houdt de vergelijking met de jonge classicus-in-spe uit mijn geboortedorp hier niet helemaal op: toen ik drieënveertig was ben ik mij voor de klassieke cultuur die onzin! beginnen interesseren en tot op de dag van heden is het mijn grote hobby gebleven. Overigens moet het mij van het hart dat ik te doen heb met de jonge knaap. Niet omdat hij te jong zou zijn voor de studie, wel integendeel. Toen ikzelf zeventien was kon ik al niet meer zo goed leren als op mijn veertiende en daarna ging het steeds moeizamer, jaar na jaar. Daar staat natuurlijk tegenover dat geen twee personen dezelfde zijn, of t zouden eeneiige tweelingen moeten zijn. Ten bewijze daarvan: Joost van den Vondel leerde Latijn toen hij reeds hoogbejaard was. Zal de jongen wel aarden in Engeland? En Latijn leren in t Engels is toch nog anders dan in je eigen moedertaal! Maar misschien kan hij geen studiebeurs krijgen om aan een Vlaamse universiteit te gaan studeren, omdat zijn ouders net iets te veel verdienen? Ik moet bij deze gelegenheid denken aan een jongen die samen met mij in Gent studeerde. Hij had rijke ouders ze hadden thuis een zeepziederij en hij was de enige, bij mijn weten, die toentertijd met de auto naar de les kwam, een chique sportwagen nog wel. Hij had een studiebeurs die groter was dan de mijne, want zijn vader verdiende officieel niets. Dit natuurlijk helemaal terzijde.
Ik blijf het spijtig vinden dat de ongetwijfeld begaafde jongeling niet zal genieten van ons Vlaams universitair onderwijs, dat alleszins op een zéér hoog niveau staat. Ten bewijze daarvan de tweeëntwintig studenten die het gebouw naast mijn huis in Kortrijk betrekken. Ze spreken stuk voor stuk Engels en het merendeel is, naar ik vermoed, de Nederlandse taal niet machtig. Allemaal buitenlanders die zich aangetrokken voelen door ons degelijk universitair onderwijs. Enkelen onder hen zijn Polen en er zijn ook Portugezen bij. Mogelijkerwijze misschien ook Engelsen, wie weet uit Cambridge? Het moge de begaafde jongen uit mijn geboortedorp evenwel een troost wezen dat hij dank zij zijn Engelse studiebeurs ruimschoots de regionale pers heeft gehaald en nu reeds een halve BV is. En, hij kan toch nog altijd terugkrabbelen, nietwaar?
Laten we opstijgen tot het nationale niveau. Met gegevens die nu eens niet uit Het Laatste Nieuws komen, net zo min als het verhaal over de toekomstige Cambridge-student. En, laat ik het nu maar bekennen: sedert de tegenvallende politieke enquête van 06.06 l.l. (zie deze blog d.d. 09.06.2009) begin ik te twijfelen aan de krant die ik sedert mijn kinderjaren trouw ben gebleven op drie weken na, gedurende enkele jaren, tijdens de Ronde van Frankrijk, vanwege de tekeningen van Buth in Het Volk. Twijfelen, of ik het niet eens over een andere boei moet gooien, of ik mijn horizon niet moet verruimen. En had ik ook niet gezworen mij niet meer met politiek in te laten? Maar dat betekent dan toch niet dat ik de samenstelling van de nieuwe Vlaamse regering niet mag betreuren, zeker? Welnu, ik treur om het feit dat Frank Vandenbroucke, in veler ogen s lands meest bekwame politicus, er niet meer bij is. Zijn vader was auteur van een lijvig boek, Klinische Fysiologie, dat jarenlang een standaardwerk is geweest voor de studenten in de geneeskunde, zowel in Leuven als in Gent. En de brave Frank, de sukkel, spreekt dan nog zijn dank uit wie dankt hij eigenlijk? omdat hij vijf jaar minister heeft mogen zijn. Zou hij dat echt menen? En zo mogelijk nog meer treur ik om Veerle Heeren. Wat zal ik haar lief snoetje missen op het televisiescherm: een lust voor het oog, een verademing in barre tijden, een van de dingen die nog een beetje zin gaven aan het leven...
Wat het hoogste niveau betreft, het mondiale dus, laat ik enkel de beelden spreken. Duizend maal dank, Chris Snick en Dirk Draulans, dat gij honderdduizenden Vlaamse mannen verlost hebt van een beangstigend schuldgevoel. Onze neiging om gefascineerd te staren naar het welgevormde achterwerk van leden van de andere sexe het weze nu voor eens en voor altijd duidelijk is niet abnormaal. Wel integendeel. Onze wereldleiders, in dit geval Obama en Sarkozy, hebben dat ook. Het is een reflex, dat wij mannen echt niet kunnen beheersen, zelfs niet tijdens een G8-wereldtop: zoiets als het terugtrekken van je hand bij het aanraken van een hete plaat. Oef, dat dàt nu eindelijk eens wetenschappelijk bewezen is door Dirk Draulans en wereldkundig gemaakt door Chris Snick. In de krant van 11 juli, waarvan ik de naam voor één keer onvermeld laat.
Deze foto prijkt op het doodsprentje van Mevrouw Madeleine ISERBYT, weduwe van de heer Henri GLORIEUX: de Tontekapel met vooraan de vol geregende sporen van de landbouwtractor van zoon Louis. Onderaan dit verhaal vindt u een foto van de eerbiedwaardige Tolardriehoeve, die dateert van 1773, alsook een foto van de mooie oprijlaan naar de hoeve, met rechts het woonhuis van de boer-filosoof (beide foto's van Dirk Vanneste, Kooigem).
Eén van de bijzonderste sportgebeurtenissen in Zuid-Westvlaanderen is de Tolardrieheuvelenloop in Kooigem. Bijzonder is ongetwijfeld het aantal deelnemers dat ook dit jaar beperkt blijft tot twee. Ei zo na was het aantal dit jaar nochtans uitgebreid tot drie een toename met vijftig percent! doch een enkelfractuur en een niet al te vlotte revalidatie hebben daar anders over beschikt. Ook een beetje bijzonder misschien is het feit dat deze loopwedstrijd pas om de twee jaar plaatsgrijpt: in de julimaand van de onpare jaren. Sta mij toe hier te vermelden dat Briek Schotte, de ijzeren Briek en tezelfdertijd de laatste der Flandriens, precies tijdens die onpare jaren de teugels liet vieren. Al doet dat hier natuurlijk niets ter zake.
Dit jaar is er dus weer Tolardrieheuvelenloop. Het parcours is hetzelfde als twee jaar geleden. De deelnemers ook. Mijn trouwe lezers weten dus precies waar de klepel hangt. De anderen, of diegenen wier geheugen het al een beetje laat afweten, kunnen mijn weblog (www.bloggen.be/kris) raadplegen, de dato 23.6.2007 en 11.7.2007. Ook dit jaar zijn er dus drie heuvelen en brengen de lopers even een bezoek aan de Tolardriehoeve van Louis Glorieux. Dat oponthoud is wel niet helemaal orthodox, maar het is een verplichting tegenover Louis, de sponsor! Louis is niet alleen boer en wat voor één: de beste van uren in de omtrek! maar ook filosoof, een combinatie die vroeger wel meer bij boeren voorkwam. Maar Louis is een nederig man die niet wenst bejubeld te worden en daarom wil ik nu liever enkele zinnetjes wijden aan die andere grote vedette van de loopwedstrijd: de Tontekapel.
Over die Tontekapel, waar de lopers voorbijkomen na ongeveer 7 km., lees ik op het doodsprentje van de moeder van Louis, Madeleine Iserbyt, godvruchtig overleden op 29 september 2008, in den ouderdom van 95 jaar: Haar diep godsvertrouwen en mariale vroomheid liggen uitgedrukt in de Tontekapel, nabij de hoeve. Nooit liet ze na de kapel met bloemen te versieren tijdens de meimaand.
En laat het toeval wezen op mijn bureau ligt De Standaard van 22.12.2004, waarin een artikel staat over de bekende juwelenontwerpster Hanna Vanneste, die afkomstig is van Kooigem. De schrijver van het artikel is bvc, vermoedelijk Bernard Vancraeynest. Hanna vertrouwt de journalist toe dat zij altijd gepassioneerd geweest is door de Tontekapel in haar dorp. Enerzijds om de ex-votos die er te vinden zijn en anderzijds om het weidse uitzicht aan die kapel. De mensen uit mijn dorp geloven dat iemand kan genezen als zij een reepje stof van een kledingstuk van een zieke aan de kapel achterlaten. Vandaar de vele lintjes aan de kapeldeur.
Op het parcours van de Tontekapel en de Tolardriehoeve wordt het op 19 juli ongetwijfeld weer knokken om de overwinning en om de bergprijs.
Ik moet u bekennen, beste lezer, dat ik nog steeds een beetje ondersteboven ben van mijn bezoek aan het museum Dhondt-Daenens, twee maand geleden. Vier hoopjes roestige rommel, bedekt door een laag stof, was zowat het enige wat het museum te bieden had. De maker van die kunstwerken: één van Amerikas grootste moderne kunstenaars. Ik heb er een verhaaltje over geschreven op deze weblog, op 5 mei, in de hoop dat minstens één van mijn dierbare lezers erop zou reageren, teneinde mij een hart onder de riem te steken en zodoende mijn sindsdien getormenteerde kunstziel enigszins tot rust te brengen: ben ik niet meer van deze wereld of is de wereld dolgedraaid? Niet één van mijn dierbare lezers heeft zich die moeite getroost
Maar wie beschrijft mijn vreugde toen ik, surfend op t internet,terecht kwam op Een beknopte beschouwing over hedendaagse kunst van de onvolprezen Serskampse filosoof, kunstenaar en kunstcriticus, Jan Bauwens! Verhelderend en onthullend voor eenvoudige naïeve zielen, zoals ikzelf en naar ik vermoed de meesten van mijn trouwe lezers. Sta mij toe dat ik een paar zinnetjes citeer:
Hedendaagse kunst, zoals de richting zichzelf noemt, onderscheidt zich van alle andere kunst in het bijzonder op het punt dat zij geproduceerd wordt in een handomdraai en vrijwel zonder middelen, terwijl het prijskaartje dat eraan kleeft doet duizelen. Maar even belangrijk aan de hedendaagse kunst is, dat zij door ingewijden tot kunst dient uitgeroepen te worden. In feite zijn die ingewijden diegenen die de beschikking krijgen over de macht om de inhoud van een vuilnisemmer uit te roepen tot een hedendaags kunstwerk, wat betekent tot een object met een duizelingwekkende geldwaarde.
Wie zijn nu die hedendaagse kunstenaars? En wie zijn die ingewijden, die geldmakers, die hun invloed en hun macht aanwenden om ervoor te zorgen dat hun klaarblijkelijke waanzin ernstig zal genomen worden? Het kan niet zijn dat u, lieve lezer, niet geïnteresseerd bent in het antwoord op deze en andere vragen in verband met de hedendaagse kunst. Misschien voelt u er wel iets voor om die zeepbel te doorprikken? Lees dan maar gauw wat Jan Bauwens vertelt op zijn weblog (www.bloggen.be/tisallemaiet), d.d. 31.06.2009. De titel van het verhaal: Een beknopte beschouwing over hedendaagse kunst.
Gisteren naar Brussel geweest en één van de vele grote kerken bezocht die de stad rijk is: Sint-Jacob-op-Coudenberg. Zes vooraanstaande leden van ons koningshuis hebben in deze kerk het heilig doopsel ontvangen: de koningen Leopold de tweede, Leopold de derde, Boudewijn en Albert de tweede, alsook prins Filip en prinses Astrid. Er hangen bijgevolg zes lijsten. Vijf ervan bevatten fotos en akten van het betreffende doopgebeuren. Enkel de lijst van Filip is leeg. Vandalenwerk? Geplunderd door souvenirjagers?
Mijn aandacht werd vooral getrokken door een merkwaardige gedenksteen in de kerk, waarop enkele tientallen namen staan van soldaten, gevallen voor het vaderland tijdens de eerste wereldoorlog, ofte de Grote Oorlog. Zouden die daar allen in de kerk begraven liggen? Mijn oog viel op ene Baron Etienne PYCKE de PETEGHEM, gesneuveld te Calais op 7 mei 1918. Deze baron Etienne moet ongetwijfeld familie geweest zijn van de baron Pycke die burgemeester was in Petegem, in de eerste helft van de vorige eeuw, toen mijn schoonvader daar in de dorpsfanfare speelde. Als ik mij niet vergis moet er in Petegem een hele resem burgemeesters Pycke geweest zijn, die elkaar van vader op zoon opgevolgd hebben. Zoals het echte blauwbloedigen past, spraken de Pyckes met moeite de taal van hun volk. Mijn schoonvader vertelde in dat verband wel eens een anekdote over baron Pycke.
Zo gebeurde het dat de fanfare gehuldigd werd vanwege haar vijfentwintigjarig bestaan al ben ik van dat getal niet geheel zeker. Baron Pycke hield te dier gelegenheid een toespraak waarin hij zijn waardering en zijn bewondering uitsprak voor de muzikanten. Naar zijn oordeel waren zij de best fanfaar van de lande. Toen er echter hier en daar wat spottend gelach opsteeg uit de aanwezige menigte, begreep de baron dat hij overdreef en hij voegde er al gauw aan toe tis ik wil zek, van de lande van hier, de lande van Péteguème. Ik hoef u natuurlijk niet te vertellen, beste lezer, dat er in dat kleine dorp maar één fanfare was
Het gebeurde ook dat baron Pycke op bezoek was bij een boer die een stier had, waar andere boeren uit de omgeving naartoe kwamen om hun koe te laten dekken. Toen op een keer de stier in een impotente bui de Viagra was toen nog niet uitgevonden geen enkele toenaderingspoging deed, liet de baron-burgemeester, die het schouwspel stond gade te slaan, zich ontvallen: hij en wil nie, tis ne slekte koeibok.
En zo zijn er in onze streek twee uitdrukkingen ontstaan die hun oorsprong vinden bij baron Pycke. Ik weet niet eens of ze op grote schaal gebruikt werden, maar voor mijn schoonvader zaliger en mijzelf waren ze gemeengoed. De eerste wordt gebruikt wanneer iemand dient geprezen te worden. Dan zeggen wij: hij is de best van de lande. Maar we relativeren dat dan ook door er aan toe te voegen: tis te zek, van de lande van hier, de lande van En dan blijkt vaak dat de geprezene zich slechts de beste kan noemen van een zeer klein gebied. Een tweede uitdrukking is voorbehouden voor een koppigaard, iemand die niet wil. Dat is dan steevast ne slekte koeibok!
Wie zeker geen slechte koeibok is, is onze Kortrijkse Kwikkelbornee, minister van vereenvoudiging. Zijn ministerie bevindt zich op een steenworp van de kerk van Sint-Jakob-op-Coudenberg, namelijk in de Brederostraat, nummer 9. Een nogal sombere straat maar zo zijn er wel meer in Brussel aan de achterkant van het koninklijk paleis. Daar werkt Kwikkie zich al jaar en dag uit de naad om alles eenvoudig te maken. En geloof me gerust: er is nog veel werk aan de winkel, in dit ingewikkeld landje.
Maar de echte reden waarom ik mij gisteren naar de grootstad begeven heb, was de tentoonstelling van het werk van Magritte, in één van de musea in de buurt van het Koningsplein. Meer daarover komende week.
Deze morgen vernam ik het schielijk overlijden van één van onze prominente politici, Karel Van Miert. Van een ladder gevallen. Zevenenzestig jaar oud. Nog jong dus, althans voor iemand die, zoals ik, twee jaar ouder is. Van Miert, zo wordt gezegd, was één van de machtigste mannen van Europa. Zoniet dé machtigste. Wat iemand uit mijn kennissenkring zich deed afvragen of hij niet van die ladder gedúwd is. Hoge bomen vangen immers veel wind. Van Miert had een kolossaal grote tuin, met tweehonderd hoogstammige fruitbomen. Hij was enorm fier op die tuin. Zon tuin, das een mooie bijverdienste, maar het brengt enorm veel werk mee. Zelf heb ik maar één fruitboom, een appelboom, en daarmee heb ik reeds de handen vol en ik ben niet eens fier op die boom. We kunnen veronderstellen dat hij kersen aan t plukken was, toen het ongeval is gebeurd. Hij kan ook een natuurlijke dood zijn gestorven: een hartstilstand of zo Misschien wilde hij zijn vriendin, die op reis was, bij haar thuiskomst verrassen met een mandje versgeplukte kersen? Maar wat ik mij boven alles afvraag: heeft deze moedige man, voor wie ik alle sympathie heb hij komt net als ik uit een arm arbeidersgezin niet àl te veel hooi op zijn vork genomen? Als voorzitter van een zakenuniversiteit in Nederland en als beheerder van vele bedrijven. En dan nog zon immense tuin met tweehonderd hoogstammige fruitbomen! Voor iemand die de pensioenleeftijd al ruimschoots had overschreden! Dat het dan al eens niet perfect loopt zoals bij Agfa Gevaert mag eigenlijk geen verwondering wekken. Zoveel bedrijven beheren moet allerminst een sinecure zijn. Stress zou misschien wel aan de basis kunnen liggen van dit jammerlijk heengaan. Of roekeloosheid? Tien sporten hoog op een ladder en een val van die hoogte is nog niet eens dodelijk vind ik al roekeloos. Maar ja, ik heb hoogtevrees
En uitgerekend op hetzelfde uur waarop het droevig nieuws van het overlijden van deze rechtschapen politicus mij bereikt, krijg ik een mailtje van een ander vooraanstaand socialist, om mij te bedanken voor de lovende woorden die ik hem heb toegezwaaid vanwege zijn keuze van Jozef Deleu tot laureaat van een literaire prijs. Op 1 juni had ik mij op deze weblog al zeer lovend uitgelaten over Jozef Deleu, vooral vanwege het gedicht dat ik las in zijn literair tijdschrift Het Liegend Konijn. Het gedicht is van Jan Lauwereyns en ik kan niet nalaten het hier nogmaals neer te schrijven:
Je doet het of
je doet het niet
happy time with animal
als je het doet
doe je het
oog op verzadiging
en lekkerness
zo klaar en gretig afgehandeld
logisch
filosofisch
dat de stilstand der dingen
op de heupen werkt
tot ik het daar daarvan
krijg
book off
en rap een beetje.
Ik vind dat Bert Anciaux heel veel verstand heeft van kunst en dat hij heel goede keuzes maakt bij de besteding van het Vlaamse geld. t Zou mij niets verbazen als dat prachtig monument dat zich in Gent op het plein vóór het Sint-Pietersstation bevindt ook door hem gesponsord werd. En van toneel heeft hij ook al verstand. Neem nu de toneelgroep Antigone: dank zij de subsidies van Bert kunnen ze daar de toegangsprijzen belachelijk laag houden. Toneel om duimen en vingers van af te likken. Een aanrader, beste lezer. U moet het echt eens doen. U riskeert niets. Enkel een paar euro.
Maar dat Bert nu waarschijnlijk zijn ministerportefeuille zal moeten afgeven is doodjammer. Als die andere socialiste Freya die post overneemt, kan ik haar alleen maar veel sterkte toewensen. Tracht het even goed te doen als uw voorganger, mijn beste Freya, want béter kan echt niet! Amen.
Eergisteren was ik aanwezig op een familiefeest ter gelegenheid van de zesenvijftigste verjaardag van een aangetrouwde achternicht. We keken naar de uitslag van de parlementsverkiezingen op TV. Een bejaarde achterneef nog een jaar ouder dan ik en eveneens aangetrouwd die beweert àl mijn cursiefjes te lezen, vroeg mij waarom ik nooit iets schrijf over politiek. Val nu dood met je beste kleren aan! In 2006 heb ik in de maanden september en oktober niet minder dan drie uitgebreide artikelen over politiek geschreven, ter gelegenheid van de gemeenteraadsverkiezingen in Gent. Een jaar later, op 19 september 2007 om precies te zijn, heb ik een artikel geschreven met mijn visie op de communautaire problematiek van de federatie België. Ik heb toen een voorstel gedaan waarmee het hele probleem in één klap van de baan kon zijn. In één klap! En tot eenieders voldoening! Dat communautair gepalaver kost een fortuin en wat heeft het al opgebracht? Behalve dan voor de palaveraars zelf? En als een simpele ziel een perfecte pasklare oplossing op een schaaltje aanbiedt, is er niemand die het voorstel ook maar enige reactie waard acht. Geen kat. Behalve mijn goede vriend Gerard dan, maar zelfs híj heeft mijn voorstel ongetwijfeld niet au sérieux genomen. Is het dan te verwonderen dat ik op 3 december 2007, via dit blog-medium, aangekondigd heb geen politieke mening meer te zullen verkondigen? Maar omdat die bejaarde aangetrouwde achterneef dat zo graag wil voor mijn familie, het weze dan nog aangetrouwd, ga ik door het vuur ben ik wel bereid op heden een kleine beschouwing te maken omtrent de voorbije parlementaire verkiezingen. Uiteraard zonder er ook maar de minste eigen mening aan vast te knopen, waarmee ik bedoel dat ik het vertik een voorkeur voor deze of gene partij uit te spreken.
In het politieke landschap in Vlaanderen lijkt er een polarisatie te bestaan in enerzijds de klassieke partijen (CDampersantV, OpenVLD en SP.a) en anderzijds de rechtse Vlaamse partijen (VB, NVA en LDD). De klassieke partijen hebben het afgetekend gehaald met 53,2 procent van de stemmen tegenover 36,0 procent voor de Vlaamse partijen. Een verhouding van drie tegen twee, zeg maar. Of dit verschil mij verwondert? Een beetje wel, in de zin dat ik het groter had verwacht. Zeker na het lezen van een enquête naar het stemgedrag van de BVs (bekende Vlamingen), in Het Laatste Nieuws van zaterdag laatstleden. Zoals ieder van mijn trouwe lezers weet, is Het Laatste Nieuws mijn geliefkoosd dagblad. De score was: 73,6 procent voor de klassieken tegen 7,3 procent voor de Vlamingen, hetgeen een verhouding van tien tegen één oplevert. Wat een discrepantie! En zeg nu niet, beste lezer, dat de enquête niet relevant zou zijn. Het aantal ondervraagden was immers behoorlijk groot en ze waren van diverse pluimage: van poolreiziger, alover chansonniers, ex-voetballers en dito judokas, wensouders, trendwatchers, virologen, geriaters, bokskampioenen, miss-makers tot Boogie-boy, om er maar enkele te noemen. Absoluut representatief dus. Waaruit wel degelijk de conclusie te trekken valt dat de BV een heel ander stemgedrag heeft dan de OV (onbekende Vlaming, ofte Jan-met-de-pet).
Het kan u natuurlijk geen barst schelen voor welke partij ikzelf gestemd heb op 7 juni. Ik zal het u dan ook niet vertellen. Wel wil ik u verklappen dat ik een tekeningetje gemaakt heb op mijn stemformulier: een mannetje dat zijn tong uitsteekt en dat zegt ge zijt allemaal zakkenvullers. Dat schrijft mijn goede vriend Jack Vanlichtervelde ook altijd op zijn stemformulier en nonkel Fonske zaliger deed dat ook. Nonkel Fonske was maar half geletterd en ik vermoed dat hij zakenvulers schreef, want van de dubbele medeklinkers in gesloten lettergrepen had hij geen kaas gegeten.
Voilà, aangetrouwde achterneef van mij, ben je nu tevreden?
Dit is een antwoord op je mail van eergisteren 3 juni 2009. Sta mij toe dat ik van start ga met een lange inleiding.
Ik moet een jaar of zes geweest zijn toen ik voor t eerst mee mocht met mijn ouders naar het circus. Ik weet nog dat er een clown was die de piste betrad, spelend op een viool. Maar zijn spel was volstrekt krankzinnig, zonder vorm, melodie of ritmiek. Het klonk pijnlijk in eenieders oren, ook in de mijne. Toen kwam er een andere clown ten tonele, met in ieder oor een dikke prop watten en een paar reuzenschoenen aan de voeten. Hij gaf de spelende clown een daverende trap onder de broek, waardoor deze plots wondermooie klanken begon te produceren met zijn snaarinstrument. De toeschouwers raakten in vervoering door het spel: hier was een virtuoos aan het werk, vermomd als clown! Als kind zag ik niet eens het grappige in van die scène. Ik moet waarschijnlijk gedacht hebben dat die trap onder de broek de metamorphose had teweeggebracht. Naïef als ik toen was! Dat een trap onder de broek zon verstrekkende muzikale gevolgen kon hebben, leek mij toen niet eens zo absurd.
Zelf ben ik geen liefhebber en allerminst een kenner van muziek. In mijn kinderjaren hield ik het bij de liedjes van Bobbejaan Schoepen, zoals k Zie zo geren mijn duivekot. Later heb ik mij laten bekoren door liedjes uit de studentencodex: Muss i denn, Die Lore, Poor old Joe, Home on the Range en andere. In de periode dat ik met meisjes slows danste in zwak verlichte dancings kon ik wegsmelten op de tonen van Come closer to me en Put your head on my shoulder. Uit de tijd van mijn legerdienst dateert Strangers in the night van Sinatra: ik kon mij geen mooiere muziek indenken. Klassieke muziek was allerminst aan mij besteed. En daaraan heb ik het te danken dat ik tijdens mijn laatste jaar in het Atheneum van Oostende een belangrijke quiz gewonnen heb. Men liet een muziekstuk horen en men vroeg wie de componist was: het was de beslissende vraag die één van de twee finalisten moest bekronen. Ik antwoordde Bach omdat het de enige was die mij te binnen schoot. Het wàs Bach, maar niemand van de aanwezige kenners die ooit aan Bach had gedacht, omdat het stuk allesbehalve typisch was voor Bach. Een soort strikvraag dus, waar alleen ík niet was ingelopen. Dat ik een zeer goede rekenknobbel had en zo goed als alles wist over sport was algemeen bekend in de school, maar dat ik ook nog eens alles wist over klassieke muziek Het heeft mijn prestige niet geschaad.
Toch mag ik beweren dat ik de laatste jaren enigszins van klassieke muziek begin te kunnen genieten. Een pril begin, weliswaar. Dat heeft met zich meegebracht dat ik niet meteen de kamer verlaten heb toen mijn echtgenote enkele dagen geleden overschakelde op canvas plus, voor de koningin Elisabeth wedstrijd voor viool. Er kwam een violist op het podium en die speelde volstrekt krankzinnig, zonder vorm, melodie of ritmiek. Ik dacht aan het circus van drieënzestig jaar geleden en een ogenblik dacht ik dat er een clown het podium zou betreden en de speler een trap onder zijn broek zou verkopen Maar het bleek allemaal bittere ernst te zijn. En toen kwam er een tweede en een derde: volstrekt krankzinnig, zonder vorm, melodie of ritmiek. Ontgoocheld ben ik dan toch naar buiten gegaan. En s anderendaags, toen mijn nieuwe buurvrouw zich in lovende bewoordingen uitliet over de wedstrijd, heb ik instemmend geknikt: zij moet maar niet weten wat een grote ongeciviliseerde boerenpummel ik toch nog steeds ben! Zij moet maar niet weten dat ik het voorlopig nog steeds houd bij Ik spring uit een vliegmasien van Eddy Wally
En nu jouw mail, mijn beste Jonathan. Je schrijft letterlijk over hedendaagse muziek die de deelnemers aan de vioolwedstrijd ten gehore hebben gebracht: volstrekt krankzinnig, zonder vorm, melodie of ritmiek. En is dat niet de letterlijke verwoording van hoe ikzelf erover dacht? En ben jij niet de kunstzinnige Jonathan, die als géén door de muze van de muziek gebeten is, die vrijwel alle grote componisten geportretteerd heeft en hun werk door en door kent? En ben jij nu niet tevens het argeloze jongetje uit De nieuwe kleren van de keizer, dat opmerkt dat de keizer helemaal geen kleren aan heeft?
Wat er ook van zij: ik groet je hartelijk bij deze!
In mijn prilste kinderjaren wist Hiëronymus van Alphen mijn kinderziel te beroeren met Jantje zag eens pruimen hangen Later ben ik meer gaan houden van de poëzie van René Declercq. Ook Gezelle kon mij in hoge mate bekoren:
Den avond komt zo stil
zo traagzaam aangetreden
dat geen en weet
wanneer de dag
of waar hij is geleden
En Herman Gorter:
Een nieuwe lente en een nieuw geluid:
Ik wil dat dit lied klinkt als het gefluit
Dat ik vaak hoorde voor een zomernacht
In een oud stadje, langs de watergracht.
Ook Verlaine vond ik een groot dichter:
Les sanglots longs
des violons de lautomne
blessent mon coeur
dune langueur monotone
En dan die dichter, waarvan de naam mij ontsnapt:
Heureux qui, comme Ulysse, a fait un beau voyage,
Ou comme celui-là qui conquit la toison,
Et puis est retourné, plein dusage et raison,
Vivre entre ses parents, le reste de son âge.
En Goethe:
Über allen Gipfeln
Ist Ruh.
In allen Wipfeln
Spürest du
Kaum einen hauch;
Die Vöglein schweigen im Walde,
Warte nur, balde
Ruhest du auch.
Van Shakespeare heb ik de rede van Marcus Antonius van buiten geleerd en misschien wel honderd keer luidop voorgedragen, vaak alleen op mijn kamer:
Friends, Romans, countrymen,
lend me your ears;
I come to bury Caesar,
not to praise him
Jaren lang heb ik gedacht dat die grote meesters van de dichtkunst nooit zouden overtroffen worden. En kijk, daar dienen zich twee dichters aan van bij ons: één van boven en één van onder de Moerdijk. Hun namen: van Dixhoorn en Lauwereyns. Ik laat u even mee genieten. Van beiden bied ik u, beste lezer, een gedicht aan, letterlijk overgenomen uit het boek Het Liegend Konijn (192 p., literair tijdschrift april 2008). Wat het eerste gedicht (pagina 65 tot en met 72) zo onovertrefbaar maakt is niet alleen de sprankelende tekst, maar ook het feit dat het, ofschoon vrij kort, een groot aantal paginas beslaat. Dat houdt in dat het overgrote deel van elke bladzijde onbedrukt blijft, hetgeen uitermate verfrissend overkomt en waardoor de lezer volop ademruimte krijgt en tijd om van zijn telkens weerkerende extase te bekomen. Het tweede gedicht onderscheidt zich vooral door de schitterende metriek en de bijna bloedstollende logica, die we erin terugvinden zie bijvoorbeeld vers één en twee enerzijds en vers vier en vijf anderzijds.
p. 65F. van Dixhoorn
°Hansweert, 1948
Recentste bundel: Twee piepjes (2007)
p. 66(nihil)
p. 67VEREND TANGETJE
duizend
het is nog donker
p. 68voor het vastpakken
van kleine voorwerpen
p. 69voor kleine haartjes
als zij het terrein van het ziekenhuis
verlaten 3.2.
p. 70groot is het niet
de vis is doorgezwommen
heeft de opening gevonden
p. 71binnenblad
1. beweegt veel
maar niet vervelend
wat wil je
p. 72als voorspellen mogelijk is
kun je ook terugrekenen
1. buitenblad
Op p. 95, van Jan Lauwereyns
Je doet het of
je doet het niet
happy time with animal
als je het doet
doe je het
oog op verzadiging
en lekkerness
zo klaar en gretig afgehandeld
logisch
filosofisch
dat de stilstand der dingen
op de heupen werkt
tot ik het daar daarvan
krijg
book off
en rap een beetje.
Mij hoort u dus nooit meer zeggen, beste lezer, dat wij geen grote dichters meer hebben. Bij deze mijn beste dank en gelukwensen aan de heer Jozef Deleu, literator en samensteller van Het Liegend Konijn, om alzo poëzie van het allerhoogste niveau tot bij de mensen te brengen. Wenst u Het Liegend Konijn in uw bezit te krijgen? U kan het ongetwijfeld kopen in iedere goede boekhandel, prijs 17,50 euro. Het is uitgegeven door Van Halewyck, Leuven & Meulenhoff, Amsterdam. En dan mag ik blij zijn dat ik onlangs afgezien heb van het voornemen om een eigenhandig geschreven dichtbundel ter beoordeling voor te leggen aan Van Halewyck etc. Ik zou nogal een mal figuur geslagen hebben tegenover van Dixhoorn en Lauwereyns. Voor nog meer inlichtingen kunt u ook terecht op www.hetliegendkonijn.be of www.hetliegendkonijn.nl. Als dàt geen goede service is!
Enkele dagen geleden, beste lezer, heb ik u beloofd een "straf" verhaal te vertellen uit het rijke verleden van Moeder Laetitia. Ik heb het gehaald uit mijn boek "O jerum jerum jerum..." (2006), pagina 88 t/m 104. De feiten zijn honderd percent authentiek. Om diverse redenen zijn een vijftal namen fictief: dat geldt voor Tony Hutsebaut, Carlos, Eddy, Teddy Velghe en Fons. De spectaculairste - zeg maar "gruwelijkste" - passages wens ik hier niet wereldkundig te maken, en dus heb ik ze achterwege gelaten. De zéér geïnteresseerden kunnen vanzelfsprekend het boek raadplegen. In de tekst is overigens een fout geslopen: het betreft niet de vijfde maar de zesde lustrumviering en de club was toen geen vijfentwintig maar dertig jaar oud! Hier gaan we dan...
Frère, zoals den Oudenaardsen in dié dagen was, placht Tsjeeten Vertriest te zeggen, achter zijn tapkast en daarbij met een veelbetekenend gebaar zijn hand opheffend alvorens een nieuwe pint te tappen.
de strafste van 't hele Gentse studentenras, voegde onze secretaris-dichter Roger Vannerum eraan toe in een van zijn verslagen.
"Dié dagen" waarop Tsjeeten doelde waren de dagen van de vijfde lustrumviering van Moeder Laetitia in 't jaar 1959-60. De Oudenaardse studentenclub was toen vijfentwintig jaar oud en Bourgeus was preses. Een lustrumviering duurde in die tijd een dag of acht. Acht dagen lang werd er gefeest. De vaste ingrediënten waren: een cantus, een rolling, een lustrumclubavond, een thé dansant, een lustrumsouper en een galabal. Op de laatste twee activiteiten werden ook de oud-leden uitgenodigd en ze gingen meestal door in de thuishaven: voor den Oudenaardsen was dat Ronse. Dat jaar had moeder Laetitia er evenwel nog een schepje bovenop gedaan: een uitstap naar het Zeeuwse Philippine, het mekka van de mosseleters. Daar was een mosselsouper voorzien, die zou gevolgd worden door een heel bijzondere clubavond.
Bijzonder was zeker al dat de clubavond zou doorgaan op verplaatsing, en dan nog wel in het buitenland! Maar nog veel meer bijzonder was dat er geen druppel bier zou gedronken worden, maar Bols, zegge jenever! En toch kon niemand van te voren bevroeden dat het een dag zou worden waarover in de kringen van moeder Laetitia en ook daarbuiten nog jaren lang zou gesproken worden.
Met "dié dagen" zal Tsjeeten Vertriest vooral die ene dag bedoeld hebben, de dag van Philippine, de dag die met grote zwarte, met goud omrande letters geschreven staat in het dagboek van iedere Laetitiaan die het heeft meegemaakt. Wie waren ze, die Laetitianen?
Vooreerst Etienne Bourgeus, de preses.
Dan was er André Debuyst, de vice-preses.
Roger Vannerum, de onvolprezen secretaris.
Tony Hutsebaut, de zedenmeester, en zijn broer Carlos.
Den boer Matthijs.
De onafscheidelijke vrienden Eddy en Karie.
De gebroeders Gilbert en Marcel Strumane, die allebei een lief hadden die in Gent studeerde en die ze vaak meenamen naar de club. Maar voor Philippine hadden de meisjes verstek laten gaan - alras zou blijken hoe wijs die beslissing wel was -.
Lutgart Hantson, sympathiek en pretentieloos.
Teddy Velghe, die als "de triestige held van Philippine" de geschiedenis zou ingaan
René Merchie, André Depraeter en Stockman, drie schachten.
Etienne Planchon.
Rik Reyntjens.
Luc Devos.
Frans Gruloos, wiens echte naam weinigen kenden, omdat iedereen hem "sjampetter" noemde, naar het beroep van zijn vader.
Enkele namen ben ik vergeten. Vaag herinner ik mij nog twee "extra muros": de ene heette Fons Dooms en de andere heette Kemel met zijn achternaam, beiden ingenieurs in spe.
En dan was er Garten, de bijzonderste van het hele gezelschap. Garten was eveneens extra muros, van de kanten van Kortrijk. Ik kende hem al van in de kostschool in Oostende. Een zeer begaafd en veelzijdig student.
... (hier volgt een nogal rauw-realistische beschrijving van het fenomeen Garten, waarvoor ik verwijs naar mijn boek, pag. 90 en 91)
Dat we in Philippine arriveerden een half uur later dan verwacht, kwam door de dikke mist dieover het noorden van de provincie en over Zeeuws-Vlaanderen hing. De dampende mosselen stonden reeds op ons te wachten toen we van de bus stapten. Preses Bourgeus, pro-preses Gilbert Strumane, vice-preses André Debuyst, en Roger Vannerum namen plaats aan het hoofdeinde van de corona. Aan het ander uiteinde kwamen de drie schachten - René Merchie, Stockman en André Depraeter - te zitten, samen met Tony Hutsebaut, die voor de gelegenheid naast de zware taak van zedenmeester ook die van schachtentemmer op zich zou nemen. De preses stelde voor dat er bier zou gedronken worden bij de mosselen. Na het eten zou er nog uitsluitend Bols gedronken worden. Iedereen was het daarmee eens, behalve Teddy. Hij was naar Zeeland gekomen om Bols te drinken, Bols en niets anders, dus ook Bols bij de mosselen! Dat was weer een van die grillen van Teddy. Dat Bourgeus toegaf aan die gril was fout en dat zou weldra blijken
De schachten hielpen de tafels afruimen van zodra de laatste mossel door het keelgat gegleden was. Daarna kregen ze elk een fles Bols in de handen gestopt waarmee ze de vier vingers hoge jeneverglazen dienden te vullen, die een ober voor ons had neergezet. Zorgvuldig en zonder morsen schonken ze de glazen boordevol terwijl alle commilitones rechtstaand het Io Vivat zongen, ter ere van de preses:
Io vivat, io vivat,
nostrorum sanitas,
hoc est amoris poculum,
doloris est anti dotum.
Toen de schachten hun plaatsen achteraan weer hadden ingenomen nam de preses de hamer en gaf er een harde slag mee op de tafel, het startsein voor deze club met Bols:
Omnes ad sedes! Silentium!
Tot inzet van deze speciale clubavond zingen wij nu allen het clublied!
Omdat het clublied alleen rechtstaand mag gezongen worden, gingen allen in de houding staan en uit volle borsten klonk op Nederlandse bodem de eerste strofe van het lied van moeder Oudenaardse:
Komt makkers vrolijk aangeheven
en aan ons herte lucht gegeven,
in 't blijde Vlaamse lied.
En maken wij de stede konde
dat d' Oudenaardsen zijn op ro-onde,
en die en zwijgen niet.
En het refrein
Hoezee, hoezee, hoezee,
heft aan uit volle borsten
het lustig vreugdelied.
Want d'Oudenaardsen zijn op ro-onde:
die kennen geen, die kennen geen,
die kennen geen verdriet.
Na het "cantus ex" en "omnes ad sedes" hief de preses zijn glas om de corona toe te drinken:
Prosit corona!
- Prosit senior! riepen allen terug.
En ten tweede male en met luider stemme:
Prosit corona!!
- Prosit senior!!
En ten derde male en met nog luider stemme:
Prosit corona!!!
- Prosit senior!!!
Drinkt nu allen ad fundum!
Het was duidelijk dat de meesten niet gewend waren jenever te drinken. Ze dronken met grote teugen alsof het bier was. Er waren er een paar die zich verslikten of hun slokdarm verbrandden.
Tony Hutsebaut, in zijn dubbele functie van zedenmeester en schachtentemmer, vroeg het woord:
Verbum peto.
- Verbum habes.
De schachten - iedere commilito weet dat schachten dom zijn - hadden verwaarloosd hun blaas te ledigen vóór de aanvang van de clubavond en nu vroegen ze alle drie een piskwartierke, bij monde van de schachtentemmer. Tony verontschuldigde zich in naam van de drie domme schachten, maar beloofde de senior dat hij ze alle drie twee vingers zou laten drinken als straf, van zodra ze terug waren. De senior antwoordde dat hij natuurlijk geen afbreuk wilde doen aan de stelling dat schachten dom, ja oerdom, zijn - een axioma, zo groot als de Eiffeltoren - maar dat ze in dit geval beroep konden doen op verzachtende omstandigheden.Hij stelde daarom voor aan de secretaris een algemeen tempus pissendi af te kondigen. Waarop de secretaris, zijnde Roger Vannerum, ging rechtstaan en een van de meest kernachtige piskwartierkes kommandeerde die ooit ten gehore werden gebracht:
Vist
in de mist
naar uwen tist
en pist!
Na het piskwartierke kwamen de mooiste studentenliederen aan bod: gaudeamus igitur, de gilde viert, die Lore, muss i denn, home on the range De schachten deden hun best om volgens de regels van de kunst de bladzijde af te roepen, op aangeven van de preses of de cantor, en op het commando van de schachtentemmer:
En na ieder lied weerklonk: Cantus ex! Prosit corona! Prosit senior! De studentikoze kelen werden rijkelijk besproeid met Bols. Roger Vannerum las het verslag van de vorige clubavond en den boer Matthijs gaf nog een speechke ten beste. Zijn zachte stem klonk een beetje verloren in het geroezemoes. Waarover hij precies sprak wist, geloof ik, niemand, hijzelf misschien evenmin. Zijn voordracht, zijn zoetgevooisd Ronsisch dialect, was niettemin een streling voor het oor. De inhoud deed er niet zoveel toe. Hij kreeg een daverend applaus - in een studentenclub wordt geapplaudisseerd door met de kneukels op de tafel te slaan -.
Na het tweede piskwartierke gaf de preses het woord aan Gilbert Strumane, die de oudste was en drie jaar tevoren al preses van Laetitia was geweest. Gilbert begaf zich naar het midden van de corona en vroeg aan de preses het voorrecht om een salamanderke te mogen commanderen, tezamen met de zedenmeester.
Salamandrum habes!
- Ad exercitium sanctissimi salamandris, omnes commilitones qui adestis, surgite!
Allen stonden recht en hieven op commando, afwisselend van Gilbert en Tony, het glas vele malen op de talloze zaken die het leven van de student kleur geven: de club, het bier, de eigen edele geslachtsdelen, de proffen (ahoe!), de mosselen - door velen tijdens het laatste piskwartierke al uitgepierd! - de heilige voorvaderen van de club, zoals Regule Depraetere, Rik Cornelis, Carlos Dierickx En tenslotte:
Waar is de brand, commilitones?
- Hier!
Waar zijn de pompiers?
- Hier!
Zijn de spuiten klaar?
- Ja!
Spuit dan, op het commando van één, twee, drie ad fundum!
Bourgeus kondigde toen een spreker aan die het zou hebben over Guido Gezelle. Over deze grote Vlaamse dichter gingen zaken onthuld worden die niemand ooit in de school geleerd had. Die interessante spreker was ikzelf. Ik had al enige naam als kenner van Guido Gezelle, zij het dan wat de "kleine kantjes" van de priester-dichter betrof. Aan Guido Gezelle heb ik overigens voor een groot deel het succes in mijn latere studentencarrière te danken. Met "Guido Gezelle" ben ik later nog speechkampioen van de Gentse studenten geworden en eens heb ik er onsterfelijke roem mee geoogst tijdens een grote internationale monsterclub in Leuven. Maar nu waren de omstandigheden verre van ideaal. De clubavond was te ver gevorderd en het alcoholpromille was te hoog om nog op een aandachtig gehoor te kunnen rekenen. Daarenboven kwamen mijn redenaarskwaliteiten - en dat is ook nú nog het geval - des te meer tot hun recht naarmate het aantal toehoorders groter was. En híer waren er amper een stuk of twintig. Een paar waren er al ingedommeld, anderen waren ongedisciplineerd en te luidruchtig geworden. Mijn speech in Philippine was zeker niet de beste die ik ooit ten gehore heb gebracht. Er werd niettemin zwaar voor geapplaudisseerd, meer nog dan voor den boer Matthijs, denk ik. Teddy, die naast mij zat, applaudisseerde op zíjn manier, door op mijn hoofd te slaan en op mijn rug te timmeren, dat de tranen ervan in mijn ogen sprongen. Bij Teddy heette dat "vriendschappelijk kloppen" en ondertussen noemde hij mij "zijn beste, allerbeste vriend" en hij wenste de stede kond te toen dat ik "de beste speecher van West-Europa" was. De preses beloonde mij met een ave confrater, met een commilito naar keuze. Ik koos voor Etienne Planchon, omdat die er nog redelijk nuchter bijzat, al parelden er dikke zweetdruppels op zijn roodgloeiend voorhoofd en stonden ook bij hem de ogen niet al te fris meer in hun kassen.
Etienne Planchon was een eerste klas goeie sloeber, die nooit ruzie maakte. Als hij zich al eens tekort gedaan voelde begon hij te transpireren en een beetje te stotteren, maar kwaad worden deed hij nooit. Twee jaar later zou hij preses worden van moeder Laetitia, ík drie jaar later Etienne was de enige écht tweetalige Belg die ik heb gekend. Hij had een Franssprekende vader en een Vlaamse moeder en hij studeerde Romaanse filologie. Hij had geen enkele voorkeur voor een van de beide landstalen: hij beheerste beide even goed en kon met de beste wil van de wereld niet zeggen dewelke nu zijn moedertaal was.
We gingen allebei in 't midden van de corona staan, met gekruiste rechter armen en een vol glas Bols in de hand.
Ave confrater, zong ik.
- 'k Drink liever Bols dan wa-a-ter, echode Etienne.
En ik weer:
En op commando van één, twee, drie, vier, vijf, zes, zé-é-éven
Bij één begon Etienne te drinken en de zé-é-éven werd zolang gerekt tot hij zijn glas helemaal leeggedronken had, waarop hij vervolgde:
- Er is niets meer in mijn glas geblé-éven.
We knielden samen neer op één knie, terwijl we in duo zongen:
- Flectamus genua
En daarna, weer rechtstaand:
- Leva-ate!
Dan werd de hele scène herhaald. Etienne begon en ik was degene die mocht drinken.
Tussen Etienne en mij is er na die ave confrater alleszins nooit een onvertogen woord geweest. Onze hele studententijd door zijn wij de beste vrienden gebleven.
Teddy voelde zich vernederd omdat ik niet hém uitgekozen had voor de ave confrater. Hij goot een half glas Bols over mijn hoofd en beweerde dat hij het deed uit pure vriendschap, omdat ik zijn allerbeste vriend was: mij en niemand anders achtte hij waard er dat kostbaar geestrijk vocht aan te offeren. De "vriendschappelijke tikken" die ik te incasseren kreeg werden almaar talrijker. Het was meer dan ik kon verdragen
De fout die ik toen heb begaan, was kapitaal. Toegegeven, ik had de zaak diplomatischer kunnen aanpakken. Mijn klare kijk op de dingen, voor zover ik die al bezat, was echter fel vertroebeld. Ik ging rechtstaan, vroeg het woord aan de preses en stelde voor Teddy een andere plaats toe te wijzen en hem Bols-impotent te verklaren.
(het spijtig incident dat hierop volgde, wens ik niet wereldkundig te maken via dit kanaal; het wordt grondig uit de doeken gedaan in het boek op pag. 97 en 98)
Maar de stemming was bedrukt, de fut was er een beetje uit en velen moesten moeite doen om hun ogen open te houden en niet van hun stoel te vallen. De preses ging wijselijk over tot de laatste fase:
- Na dit spijtig incident, commilitones, en tot besluit van deze heuglijke en speciale clubavond, klinke de Oude Roldersklacht!
De lichten werden gedempt en gelaten klonk de eerste strofe van het wondermooie afscheidslied. Iedereen deed zijn best om mee te zingen, zo goed en zo kwaad als het ging, traag en met gebroken stem:
O vrij-studentenheerlijkheid
Waar zijt gij thans verzwonden?
O keer nog eenmaal, schone tijd,
Zo vrij, zo ongebonden!
Ik zoek U langs mijn wegen weer
En vind uw sporen nimmermeer!
O jerum, jerum, jerum,
O quae mutatio rerum!
En de tweede en de derde en de vierde strofe. Ik zag tranen vloeien over de wangen van Gilbert Strumane en van den boer Matthijs: alcohol doet de emoties naar boven komen, nietwaar?
Op 't einde, bij de aanvang van de vijfde strofe, het bevrijdend licht:
Sa vrienden, reikt elkaar de hand,
Opdat hij zich vernauwe
Der trouwe vriendschap heil'ge band,
De heil'ge band der trouwe.
En na het heffen van de glazen:
Klinkt aan en heft omhoog het glas,
Nog leeft het oud studentenras!
En tenslottede ene helft van de corona, terwijl de andere drinkt:
Bibamus laeti merum,
Non est mutatio rerum!
De preses gaf de laatste slag met de hamer:
Club ex!
(hier laat ik weer een stukje weg, een stukje dat handelt over het spijtig incident pag. 99)
In Zelzate werd halt gehouden aan het café "De drachtige Os". Daar waren twee redenen voor. Ten eerste wenste menigeen zijn ingewanden, die brandden van de jenever, te blussen met een pint fris bier, en ten tweede
(en ten derde male schrappen we een stukje vanwege het incident pag. 100)...
Van de anderen waren er een paar in de bus gebleven, in slaap gevallen of te dronken om uit te stappen. Eén van hen was Garten. Hij lag er in een hoop nog niet verteerde mosselen die Roger Vannerum even tevoren meesterlijk had uitgebraakt. René Merchie stond molenwiekend met zijn armen aan de uitgang van de bus. Even later viel hij slaggelings voorover, met zijn gezicht op het trottoir. De val had dodelijk kunnen zijn, maar René krabbelde recht, snoot het bloed uit zijn neus en strompelde met de anderen het café binnen.
Hoe het er aan toe ging in "De drachtige Os" kan ik niet precies beschrijven. Alles draaide in de rondte. Ik ging naast Roger Vannerum zitten die star voor zich uit zat te kijken.
- Ziet ge daar dat wijf, zei Roger, daar in de hoek? Ze heeft drie tetten en daar wil ik mijn hoofd op verwedden.
Ik zag geen hoek, geen wijf, geen tetten. Ik zag eigenlijk niets meer. Alles was mist en schemering. Was het hallucinatie van Roger? Later schreef hij in ieder geval in zijn verslag:
"Ik zag daar in de hoek
een wijf met vuile mannenbroek
en ik wou er mijn hoofd op verwetten
dat zij had drie tetten;
toen zag ik alras
tegen heug en meug
dat ze een kruising was
van mens en zeug"
Deze regels verschenen in 't Studentenspiegelken, clubblad van Moeder Laetitia, dat helaas maar twee edities heeft gekend. Pure dichtkunst!
Voor mij moet toen het licht even uitgegaan zijn Was het drie of vier uur in de morgen toen we in Gent arriveerden bij Tsjeeten Vertriest? Niemand had nog enig benul van de tijd. Hoe het verder met de murw geslagen Teddy vergaan is, is mij onbekend. De meesten sukkelden op eigen kracht van de bus. Met mijzelf ging het ondertussen wat beter en ik ontfermde mij over Garten. Die was zo steen-stom-straaldronken dat hij van God noch van de wereld meer wist. Met de hulp van Etienne Planchon kreeg ik hem op de begane grond. Maar rechtop staan was er niet meer bij. We besloten hem met zijn tweeën naar zijn kot te slepen, in de Ketelpoort. De Ketelpoort is aan de achterkant van het Justitiepaleis: eerst de Kortrijksepoortstraat door en vervolgens de Nederkouter. Voor iemand die vlot te been is, is dat hooguit tien minuutjes lopen. Voor Etienne en voor mij, die Garten moesten meeslepen, terwijl we zelf nog nauwelijks uit onze ogen zagen van zattigheid, was het een bijna onoverkomelijke afstand.
Halverwege de Kortrijksepoortstraat, waar de straat een lichte bocht naar links maakt, bevond zich, rechts van de weg, het café-restaurant Sint-Arnold. Er brandde nog licht. We legden Garten neer, op de tramsporen. In den Arnold gingen we kijken of daar misschien iemand zat die ons kon helpen Garten naar zijn kot te brengen. Maar in den Arnold zat niemand meer. De baas was bezig het café op te ruimen. En terwijl Garten op de tramsporen lag kwam er waarempel een tram aangereden. De tram reed zonder passagiers richting tramstation. Dat was de andere richting uit. Er was dus geen sprake van dat hij Garten zou kunnen meenemen.
Toen we Garten van de tramrails wegrolden, begon hij plots iets te prevelen - we schrokken ervan -:
- Ik heb dorst, laten we een pint drinken in den Arnold.
- Den Arnold is gesloten, man! Probeer liever recht te staan.
- Maar ik heb zo'n dorst godverdomme!
Hij bonkte met zijn hoofd tegen de trottoirband en verzonk weer in een diepe slaap. Wij gingen er moedeloos bij zitten. We zochten in de zakken van Garten of hij soms geld bij zich had, voor een taxi - wíj hadden er geen - . Hij had geen rooie duit op zak.
Hoe we uiteindelijk op Garten zijn kot geraakt zijn weet ik niet meer. Wel weet ik dat we geprobeerd hebben hem via de trap naar de eerste verdieping te krijgen alwaar zijn kamer was. Maar toen we drie of vier treden hoog waren gleed hij uit onze handen en we hebben hem dan maar laten liggen, in de hal, aan de voet van de trap. Naar ik achteraf vernomen heb moet Garten een uur of twee later wakker geworden zijn en als een wilde tekeer zijn gegaan, stampend tegen alle deuren en verwensendGod en al zijn engelen.
Nadat we Garten verlaten hadden volgt er wat mij betreft weer een black-out. 't Was tegen de middag toen ik wakker werd op mijn kot in de Sint-Pietersnieuwstraat. Ik dronk een glas koud water, trok mijn kleren aan en ging de stad in, een frisse neus halen. Een koele lentedag.
(en word ik daar niet weer geconfronteerd met het spijtig incident! pag. 103 en 104 ik ben zo vrij u ook dit te onthouden)...
De operatie Philippine was een kolossale misrekening geweest. Het delirium was niet uit de lucht geweest. De meeste Laetitianen zaten 's anderendaags vol builen en blauwe plekken en met gescheurde kleren. Velen beweerden monsters en allerlei vreemde wezens gezien te hebben. De bus waarmee we gereisd hadden was beschadigd en dat woog op het budget van de club
En toch. Vraag mij naar de meest onvergetelijke gebeurtenis uit mijn studententijd, vraag mij wat ik voor geen geld ter wereld zou willen missen hebben en ik antwoord u: Philippine!
Het is het Latijnse woord voor vreugde en vrolijkheid.
Het is ook een meisjesnaam, naar de Romeinse godin van, jawel,de vreugde en de vrolijkheid.
En tenslotte is het de naam van de oudste en laat het nu maar voor eens en voor altijd gezegd zijn de machtigste studentenclub van Vlaanderen.
Moeder Laetitia is gesticht in 1929 door Regule De Praetere zaliger. Zal dus in het komende academisch jaar haar tachtigste verjaardag ofte haar zestiende lustrum vieren. Te dier gelegenheid hebben een aantal oud-leden van de club de koppen bij elkaar gestoken om in de thuishavens Ronse en Oudenaarde die viering de nodige luister bij te zetten. Die oud-leden zijn: Pierre Devos en Marcel Cambier, respectievelijk preses en schatbewaarder in 1949-50, Gilbert Strumane, preses 1956-57,Luc Hanssens, preses 1967-68, Christophe Bostyn, preses 2003-2004, Lucie Pot die in de tweede helft van de jaren 60 een duivelinnetje-doet-al was in de club en ook nu die rol speelt in het lustrum-comité van de anciens, en tenslotte ikzelf, preses 1962-63.
Laten we aan de voorbereidingen voor de lustrumviering beginnen met het clublied. Daaruit blijkt dat vreugde en vrolijkheid wel degelijk hoog in het vaandel staan bij moeder Laetitia. En ook de liefde voor Vlaanderen. Oordeel zelf maar:
1. Komt makkers vrolijk aangeheven
En aan ons herte lucht gegeven
In t blijde Vlaamse lied,
En maken wij de stede konde
Dat dOudenaerdse zijn op ronde
En die en zwijgen niet.
Refrein:
Hoezee (3x), heft aan uit volle borste
Het lustig vreugdelied
Want dOudenaerdse zijn op ronde
Die kennen geen (3x) verdriet.
2. Wij suklen met t exaam beladen
Al zwetend langs de droeve paden
Der dorre wetenschap,
Maar gaan na t geestvermoeiend werken
Ons t afgeblokte lijf versterken
Met t Vlaamse gerstesap.
3. Wij minnen Vlaandren en zijn beemden
En wij verzwijgen niet voor vreemden
Ons gulden moedertaal.
Hoe andren t ook miskennen dorsten,
Steeds blaken onze jonge borsten
Voor Vlaandren, t ideaal.
4. Komt nogmaals, en uit volle longen
Het krachtig Vlaamse lied gezongen
Dat vreugd en leute baart.
Hoezee! De glazen volgeschonken
En op het duurzaam heil gedronken
Van t dierbaar Oudenaerd!
Vijftig jaar geleden heb ikzelf zon lustrumviering meegemaakt, de zesde, in t jaar 1959-60. In de lustrumweek van toen is de historische uitstap naar Philippine te situeren, naar alle waarschijnlijkheid het meest legendarische evenement uit de geschiedenis van onze dierbare club. Daarover vertel ik u komende week. t Zal een lang en boeiend verhaal worden!...
Dimitri Verhulst heeft de Libris Literatuurprijs 2009 gewonnen met zijn boek Godverdomse dagen op een godverdomse bol en dat is uitstekend nieuws voor de Nederlandstalige literatuur en voor de literatuur in t algemeen. Hiermee heeft onze aller Dimitri een resem bekende schrijvers van boven de Moerdijk achter zich gehouden. Zou een rechtgeaarde Vlaming niet zwellen van trots? Sommigen zijn verwonderd dat de keuze op onze Vlaamse top-auteur is gevallen. Daartoe behoren ongetwijfeld niet diegenen die mijn cursiefje Spelenderwijs, godverdomme (www.bloggen.be/kris, d.d. 16.10.2008) gelezen hebben. Toen reeds heb ik Verhulst op dezelfde eenzame hoogte geplaatst als Huysentruyt en Brusselmans: drie top-auteurs die stuk voor stuk een nominatie verdienen voor de allerhoogste literaire prijs van Alfred Nobel. Ik heb toen ook verteld dat er, een week na het verschijnen van het boek, reeds driehonderdduizend exemplaren van over de toonbank waren gegaan, wat toen al een ongezien record was voor een Nederlandstalig boek. En zeggen dat men bij onze fanatieke Noorderburen in sommige boekenwinkels de Godverdomse dagen weigert te verkopen, enkel maar vanwege de titel. Ik weet het wel: in mijn kinderjaren kon je op school buitenvliegen voor één enkele godverdomme. Maar dat is godverdomme méér dan een halve eeuw geleden, godverdomme! En wat écht telt is de inhoud van zon boek, godverdomme. Voor die ene achterlijke pummel die het boek nog niet zou gelezen hebben, godverdomme, schrijf ik hier nogmaals enkele uittreksels neer:
t Heeft zich, als zovelen die het water ontwijdden en verlieten, verdeeld in houders van kloten en dragers van spleten. Maar t is, met uitzondering van een voor de rest niet ter zake doende bonobo, het enige schepsel en zal ook het enige schepsel blijven waarbij de reu de teef langs de voorkant neemt en volpompt met een nageslacht; zo kan de reu de haat en de angst zien op het ruwe smoelwerk van de teef, de aversie, de walging. t Paart in de stank van elkanders tanden, de ene met de andere en de ander na de één...
Zie de uitgelatenheid waarmee het paar dagen oude, nog onder de baarmoederslijmen zittende schepsel bij de achterpoten wordt gepakt en met zijn hoofd tegen de stenen gesmakt. Het bloed gutst alle kanten op, de stront pruttelt eruit bij wijze van overlijdensact. Kindje dood
t Spoelt de vagina met zure melk en loten van de acacia. t Steekt kwintappels en dadels en honing in haar liefdesspier. En als ook dat niet helpt, dan smeert t haar hele warme binnenkant vol met in azijn gedrenkte kamelenmest
t Schijt aanvankelijk nog stront maar gaandeweg schijt t ook water. t Schijt maar hele dagen aan doch nooit genoeg opdat t ook zijn ziekte zou mogen mee uitschijten. Slijm en gal en hier en daar nog andere drab loost t langs de bovenkant. t Kan geen lichaamsspleet meer hebben of er moet vettigheid uit sijpelen
U ziet het, beste lezer, literatuur van de bovenste plank. Aanbevelenswaardig in alle scholen van Nederland en Vlaanderen, vanaf het vijfde leerjaar. Dat geldt natuurlijk ook voor het werk van die andere Vlaamse grootmeester, Brusselmans. Overigens is het opvallend dat beiden nogal gelijklopende hoofdthemas bezingen: stront en schijten behoren daartoe. Kijk maar hoe boeiend Brusselmans dat onderwerp behandelt in zijn wekelijkse column in Het Laatste Nieuws van 9 mei l.l.:
Dat hij (Barack Obama) dus in een volle discussie is met Angela Merkel en Nicolas Sarkozy en dat hij ineens zegt: Verdoemme, ik geloof dat ik in mijn broek gescheten heb. Daar moet ge niks mee inzitten, Barack zegt Angela Merkel, ik heb verleden week nog heel mijn sloggy volgezeikt, en Nicolas Sarkozy voegt eraan toe: Zelf heb ik het nog niet meegemaakt, maar verleden week had mijn wijf, Carla Bruni, de diarree en de drab liep langs haar benen naar beneden terwijl we met de eerste minister van Syrië aan het souper zaten
Zéér hoogstaande literatuur en nog grappig ook. Laten we dus nu maar onze Vlaamse bescheidenheid afgooien en fier zijn op die twee paradepaardjes van onze nationale literatuur, godverdomme. Gelukkiglijk zitten de juryleden die de literaire prijzen toekennen, op dezelfde golflengte. Hopelijk zitten ze straks in Stockholm eveneens op die golflengte Godverdomme!
Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.