Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.
FLAUW EN PUBERAAL, MAAR GOED BEDOELD: dit soort verhaaltjes vindt u bij de vleet ('n 200-tal) op www.bloggen.be/kris .......... PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
24-05-2009
Philippine.
Philippine.
Enkele dagen geleden, beste lezer, heb ik u beloofd een "straf" verhaal te vertellen uit het rijke verleden van Moeder Laetitia. Ik heb het gehaald uit mijn boek "O jerum jerum jerum..." (2006), pagina 88 t/m 104. De feiten zijn honderd percent authentiek. Om diverse redenen zijn een vijftal namen fictief: dat geldt voor Tony Hutsebaut, Carlos, Eddy, Teddy Velghe en Fons. De spectaculairste - zeg maar "gruwelijkste" - passages wens ik hier niet wereldkundig te maken, en dus heb ik ze achterwege gelaten. De zéér geïnteresseerden kunnen vanzelfsprekend het boek raadplegen. In de tekst is overigens een fout geslopen: het betreft niet de vijfde maar de zesde lustrumviering en de club was toen geen vijfentwintig maar dertig jaar oud! Hier gaan we dan...
Frère, zoals den Oudenaardsen in dié dagen was, placht Tsjeeten Vertriest te zeggen, achter zijn tapkast en daarbij met een veelbetekenend gebaar zijn hand opheffend alvorens een nieuwe pint te tappen.
de strafste van 't hele Gentse studentenras, voegde onze secretaris-dichter Roger Vannerum eraan toe in een van zijn verslagen.
"Dié dagen" waarop Tsjeeten doelde waren de dagen van de vijfde lustrumviering van Moeder Laetitia in 't jaar 1959-60. De Oudenaardse studentenclub was toen vijfentwintig jaar oud en Bourgeus was preses. Een lustrumviering duurde in die tijd een dag of acht. Acht dagen lang werd er gefeest. De vaste ingrediënten waren: een cantus, een rolling, een lustrumclubavond, een thé dansant, een lustrumsouper en een galabal. Op de laatste twee activiteiten werden ook de oud-leden uitgenodigd en ze gingen meestal door in de thuishaven: voor den Oudenaardsen was dat Ronse. Dat jaar had moeder Laetitia er evenwel nog een schepje bovenop gedaan: een uitstap naar het Zeeuwse Philippine, het mekka van de mosseleters. Daar was een mosselsouper voorzien, die zou gevolgd worden door een heel bijzondere clubavond.
Bijzonder was zeker al dat de clubavond zou doorgaan op verplaatsing, en dan nog wel in het buitenland! Maar nog veel meer bijzonder was dat er geen druppel bier zou gedronken worden, maar Bols, zegge jenever! En toch kon niemand van te voren bevroeden dat het een dag zou worden waarover in de kringen van moeder Laetitia en ook daarbuiten nog jaren lang zou gesproken worden.
Met "dié dagen" zal Tsjeeten Vertriest vooral die ene dag bedoeld hebben, de dag van Philippine, de dag die met grote zwarte, met goud omrande letters geschreven staat in het dagboek van iedere Laetitiaan die het heeft meegemaakt. Wie waren ze, die Laetitianen?
Vooreerst Etienne Bourgeus, de preses.
Dan was er André Debuyst, de vice-preses.
Roger Vannerum, de onvolprezen secretaris.
Tony Hutsebaut, de zedenmeester, en zijn broer Carlos.
Den boer Matthijs.
De onafscheidelijke vrienden Eddy en Karie.
De gebroeders Gilbert en Marcel Strumane, die allebei een lief hadden die in Gent studeerde en die ze vaak meenamen naar de club. Maar voor Philippine hadden de meisjes verstek laten gaan - alras zou blijken hoe wijs die beslissing wel was -.
Lutgart Hantson, sympathiek en pretentieloos.
Teddy Velghe, die als "de triestige held van Philippine" de geschiedenis zou ingaan
René Merchie, André Depraeter en Stockman, drie schachten.
Etienne Planchon.
Rik Reyntjens.
Luc Devos.
Frans Gruloos, wiens echte naam weinigen kenden, omdat iedereen hem "sjampetter" noemde, naar het beroep van zijn vader.
Enkele namen ben ik vergeten. Vaag herinner ik mij nog twee "extra muros": de ene heette Fons Dooms en de andere heette Kemel met zijn achternaam, beiden ingenieurs in spe.
En dan was er Garten, de bijzonderste van het hele gezelschap. Garten was eveneens extra muros, van de kanten van Kortrijk. Ik kende hem al van in de kostschool in Oostende. Een zeer begaafd en veelzijdig student.
... (hier volgt een nogal rauw-realistische beschrijving van het fenomeen Garten, waarvoor ik verwijs naar mijn boek, pag. 90 en 91)
Dat we in Philippine arriveerden een half uur later dan verwacht, kwam door de dikke mist dieover het noorden van de provincie en over Zeeuws-Vlaanderen hing. De dampende mosselen stonden reeds op ons te wachten toen we van de bus stapten. Preses Bourgeus, pro-preses Gilbert Strumane, vice-preses André Debuyst, en Roger Vannerum namen plaats aan het hoofdeinde van de corona. Aan het ander uiteinde kwamen de drie schachten - René Merchie, Stockman en André Depraeter - te zitten, samen met Tony Hutsebaut, die voor de gelegenheid naast de zware taak van zedenmeester ook die van schachtentemmer op zich zou nemen. De preses stelde voor dat er bier zou gedronken worden bij de mosselen. Na het eten zou er nog uitsluitend Bols gedronken worden. Iedereen was het daarmee eens, behalve Teddy. Hij was naar Zeeland gekomen om Bols te drinken, Bols en niets anders, dus ook Bols bij de mosselen! Dat was weer een van die grillen van Teddy. Dat Bourgeus toegaf aan die gril was fout en dat zou weldra blijken
De schachten hielpen de tafels afruimen van zodra de laatste mossel door het keelgat gegleden was. Daarna kregen ze elk een fles Bols in de handen gestopt waarmee ze de vier vingers hoge jeneverglazen dienden te vullen, die een ober voor ons had neergezet. Zorgvuldig en zonder morsen schonken ze de glazen boordevol terwijl alle commilitones rechtstaand het Io Vivat zongen, ter ere van de preses:
Io vivat, io vivat,
nostrorum sanitas,
hoc est amoris poculum,
doloris est anti dotum.
Toen de schachten hun plaatsen achteraan weer hadden ingenomen nam de preses de hamer en gaf er een harde slag mee op de tafel, het startsein voor deze club met Bols:
Omnes ad sedes! Silentium!
Tot inzet van deze speciale clubavond zingen wij nu allen het clublied!
Omdat het clublied alleen rechtstaand mag gezongen worden, gingen allen in de houding staan en uit volle borsten klonk op Nederlandse bodem de eerste strofe van het lied van moeder Oudenaardse:
Komt makkers vrolijk aangeheven
en aan ons herte lucht gegeven,
in 't blijde Vlaamse lied.
En maken wij de stede konde
dat d' Oudenaardsen zijn op ro-onde,
en die en zwijgen niet.
En het refrein
Hoezee, hoezee, hoezee,
heft aan uit volle borsten
het lustig vreugdelied.
Want d'Oudenaardsen zijn op ro-onde:
die kennen geen, die kennen geen,
die kennen geen verdriet.
Na het "cantus ex" en "omnes ad sedes" hief de preses zijn glas om de corona toe te drinken:
Prosit corona!
- Prosit senior! riepen allen terug.
En ten tweede male en met luider stemme:
Prosit corona!!
- Prosit senior!!
En ten derde male en met nog luider stemme:
Prosit corona!!!
- Prosit senior!!!
Drinkt nu allen ad fundum!
Het was duidelijk dat de meesten niet gewend waren jenever te drinken. Ze dronken met grote teugen alsof het bier was. Er waren er een paar die zich verslikten of hun slokdarm verbrandden.
Tony Hutsebaut, in zijn dubbele functie van zedenmeester en schachtentemmer, vroeg het woord:
Verbum peto.
- Verbum habes.
De schachten - iedere commilito weet dat schachten dom zijn - hadden verwaarloosd hun blaas te ledigen vóór de aanvang van de clubavond en nu vroegen ze alle drie een piskwartierke, bij monde van de schachtentemmer. Tony verontschuldigde zich in naam van de drie domme schachten, maar beloofde de senior dat hij ze alle drie twee vingers zou laten drinken als straf, van zodra ze terug waren. De senior antwoordde dat hij natuurlijk geen afbreuk wilde doen aan de stelling dat schachten dom, ja oerdom, zijn - een axioma, zo groot als de Eiffeltoren - maar dat ze in dit geval beroep konden doen op verzachtende omstandigheden.Hij stelde daarom voor aan de secretaris een algemeen tempus pissendi af te kondigen. Waarop de secretaris, zijnde Roger Vannerum, ging rechtstaan en een van de meest kernachtige piskwartierkes kommandeerde die ooit ten gehore werden gebracht:
Vist
in de mist
naar uwen tist
en pist!
Na het piskwartierke kwamen de mooiste studentenliederen aan bod: gaudeamus igitur, de gilde viert, die Lore, muss i denn, home on the range De schachten deden hun best om volgens de regels van de kunst de bladzijde af te roepen, op aangeven van de preses of de cantor, en op het commando van de schachtentemmer:
En na ieder lied weerklonk: Cantus ex! Prosit corona! Prosit senior! De studentikoze kelen werden rijkelijk besproeid met Bols. Roger Vannerum las het verslag van de vorige clubavond en den boer Matthijs gaf nog een speechke ten beste. Zijn zachte stem klonk een beetje verloren in het geroezemoes. Waarover hij precies sprak wist, geloof ik, niemand, hijzelf misschien evenmin. Zijn voordracht, zijn zoetgevooisd Ronsisch dialect, was niettemin een streling voor het oor. De inhoud deed er niet zoveel toe. Hij kreeg een daverend applaus - in een studentenclub wordt geapplaudisseerd door met de kneukels op de tafel te slaan -.
Na het tweede piskwartierke gaf de preses het woord aan Gilbert Strumane, die de oudste was en drie jaar tevoren al preses van Laetitia was geweest. Gilbert begaf zich naar het midden van de corona en vroeg aan de preses het voorrecht om een salamanderke te mogen commanderen, tezamen met de zedenmeester.
Salamandrum habes!
- Ad exercitium sanctissimi salamandris, omnes commilitones qui adestis, surgite!
Allen stonden recht en hieven op commando, afwisselend van Gilbert en Tony, het glas vele malen op de talloze zaken die het leven van de student kleur geven: de club, het bier, de eigen edele geslachtsdelen, de proffen (ahoe!), de mosselen - door velen tijdens het laatste piskwartierke al uitgepierd! - de heilige voorvaderen van de club, zoals Regule Depraetere, Rik Cornelis, Carlos Dierickx En tenslotte:
Waar is de brand, commilitones?
- Hier!
Waar zijn de pompiers?
- Hier!
Zijn de spuiten klaar?
- Ja!
Spuit dan, op het commando van één, twee, drie ad fundum!
Bourgeus kondigde toen een spreker aan die het zou hebben over Guido Gezelle. Over deze grote Vlaamse dichter gingen zaken onthuld worden die niemand ooit in de school geleerd had. Die interessante spreker was ikzelf. Ik had al enige naam als kenner van Guido Gezelle, zij het dan wat de "kleine kantjes" van de priester-dichter betrof. Aan Guido Gezelle heb ik overigens voor een groot deel het succes in mijn latere studentencarrière te danken. Met "Guido Gezelle" ben ik later nog speechkampioen van de Gentse studenten geworden en eens heb ik er onsterfelijke roem mee geoogst tijdens een grote internationale monsterclub in Leuven. Maar nu waren de omstandigheden verre van ideaal. De clubavond was te ver gevorderd en het alcoholpromille was te hoog om nog op een aandachtig gehoor te kunnen rekenen. Daarenboven kwamen mijn redenaarskwaliteiten - en dat is ook nú nog het geval - des te meer tot hun recht naarmate het aantal toehoorders groter was. En híer waren er amper een stuk of twintig. Een paar waren er al ingedommeld, anderen waren ongedisciplineerd en te luidruchtig geworden. Mijn speech in Philippine was zeker niet de beste die ik ooit ten gehore heb gebracht. Er werd niettemin zwaar voor geapplaudisseerd, meer nog dan voor den boer Matthijs, denk ik. Teddy, die naast mij zat, applaudisseerde op zíjn manier, door op mijn hoofd te slaan en op mijn rug te timmeren, dat de tranen ervan in mijn ogen sprongen. Bij Teddy heette dat "vriendschappelijk kloppen" en ondertussen noemde hij mij "zijn beste, allerbeste vriend" en hij wenste de stede kond te toen dat ik "de beste speecher van West-Europa" was. De preses beloonde mij met een ave confrater, met een commilito naar keuze. Ik koos voor Etienne Planchon, omdat die er nog redelijk nuchter bijzat, al parelden er dikke zweetdruppels op zijn roodgloeiend voorhoofd en stonden ook bij hem de ogen niet al te fris meer in hun kassen.
Etienne Planchon was een eerste klas goeie sloeber, die nooit ruzie maakte. Als hij zich al eens tekort gedaan voelde begon hij te transpireren en een beetje te stotteren, maar kwaad worden deed hij nooit. Twee jaar later zou hij preses worden van moeder Laetitia, ík drie jaar later Etienne was de enige écht tweetalige Belg die ik heb gekend. Hij had een Franssprekende vader en een Vlaamse moeder en hij studeerde Romaanse filologie. Hij had geen enkele voorkeur voor een van de beide landstalen: hij beheerste beide even goed en kon met de beste wil van de wereld niet zeggen dewelke nu zijn moedertaal was.
We gingen allebei in 't midden van de corona staan, met gekruiste rechter armen en een vol glas Bols in de hand.
Ave confrater, zong ik.
- 'k Drink liever Bols dan wa-a-ter, echode Etienne.
En ik weer:
En op commando van één, twee, drie, vier, vijf, zes, zé-é-éven
Bij één begon Etienne te drinken en de zé-é-éven werd zolang gerekt tot hij zijn glas helemaal leeggedronken had, waarop hij vervolgde:
- Er is niets meer in mijn glas geblé-éven.
We knielden samen neer op één knie, terwijl we in duo zongen:
- Flectamus genua
En daarna, weer rechtstaand:
- Leva-ate!
Dan werd de hele scène herhaald. Etienne begon en ik was degene die mocht drinken.
Tussen Etienne en mij is er na die ave confrater alleszins nooit een onvertogen woord geweest. Onze hele studententijd door zijn wij de beste vrienden gebleven.
Teddy voelde zich vernederd omdat ik niet hém uitgekozen had voor de ave confrater. Hij goot een half glas Bols over mijn hoofd en beweerde dat hij het deed uit pure vriendschap, omdat ik zijn allerbeste vriend was: mij en niemand anders achtte hij waard er dat kostbaar geestrijk vocht aan te offeren. De "vriendschappelijke tikken" die ik te incasseren kreeg werden almaar talrijker. Het was meer dan ik kon verdragen
De fout die ik toen heb begaan, was kapitaal. Toegegeven, ik had de zaak diplomatischer kunnen aanpakken. Mijn klare kijk op de dingen, voor zover ik die al bezat, was echter fel vertroebeld. Ik ging rechtstaan, vroeg het woord aan de preses en stelde voor Teddy een andere plaats toe te wijzen en hem Bols-impotent te verklaren.
(het spijtig incident dat hierop volgde, wens ik niet wereldkundig te maken via dit kanaal; het wordt grondig uit de doeken gedaan in het boek op pag. 97 en 98)
Maar de stemming was bedrukt, de fut was er een beetje uit en velen moesten moeite doen om hun ogen open te houden en niet van hun stoel te vallen. De preses ging wijselijk over tot de laatste fase:
- Na dit spijtig incident, commilitones, en tot besluit van deze heuglijke en speciale clubavond, klinke de Oude Roldersklacht!
De lichten werden gedempt en gelaten klonk de eerste strofe van het wondermooie afscheidslied. Iedereen deed zijn best om mee te zingen, zo goed en zo kwaad als het ging, traag en met gebroken stem:
O vrij-studentenheerlijkheid
Waar zijt gij thans verzwonden?
O keer nog eenmaal, schone tijd,
Zo vrij, zo ongebonden!
Ik zoek U langs mijn wegen weer
En vind uw sporen nimmermeer!
O jerum, jerum, jerum,
O quae mutatio rerum!
En de tweede en de derde en de vierde strofe. Ik zag tranen vloeien over de wangen van Gilbert Strumane en van den boer Matthijs: alcohol doet de emoties naar boven komen, nietwaar?
Op 't einde, bij de aanvang van de vijfde strofe, het bevrijdend licht:
Sa vrienden, reikt elkaar de hand,
Opdat hij zich vernauwe
Der trouwe vriendschap heil'ge band,
De heil'ge band der trouwe.
En na het heffen van de glazen:
Klinkt aan en heft omhoog het glas,
Nog leeft het oud studentenras!
En tenslottede ene helft van de corona, terwijl de andere drinkt:
Bibamus laeti merum,
Non est mutatio rerum!
De preses gaf de laatste slag met de hamer:
Club ex!
(hier laat ik weer een stukje weg, een stukje dat handelt over het spijtig incident pag. 99)
In Zelzate werd halt gehouden aan het café "De drachtige Os". Daar waren twee redenen voor. Ten eerste wenste menigeen zijn ingewanden, die brandden van de jenever, te blussen met een pint fris bier, en ten tweede
(en ten derde male schrappen we een stukje vanwege het incident pag. 100)...
Van de anderen waren er een paar in de bus gebleven, in slaap gevallen of te dronken om uit te stappen. Eén van hen was Garten. Hij lag er in een hoop nog niet verteerde mosselen die Roger Vannerum even tevoren meesterlijk had uitgebraakt. René Merchie stond molenwiekend met zijn armen aan de uitgang van de bus. Even later viel hij slaggelings voorover, met zijn gezicht op het trottoir. De val had dodelijk kunnen zijn, maar René krabbelde recht, snoot het bloed uit zijn neus en strompelde met de anderen het café binnen.
Hoe het er aan toe ging in "De drachtige Os" kan ik niet precies beschrijven. Alles draaide in de rondte. Ik ging naast Roger Vannerum zitten die star voor zich uit zat te kijken.
- Ziet ge daar dat wijf, zei Roger, daar in de hoek? Ze heeft drie tetten en daar wil ik mijn hoofd op verwedden.
Ik zag geen hoek, geen wijf, geen tetten. Ik zag eigenlijk niets meer. Alles was mist en schemering. Was het hallucinatie van Roger? Later schreef hij in ieder geval in zijn verslag:
"Ik zag daar in de hoek
een wijf met vuile mannenbroek
en ik wou er mijn hoofd op verwetten
dat zij had drie tetten;
toen zag ik alras
tegen heug en meug
dat ze een kruising was
van mens en zeug"
Deze regels verschenen in 't Studentenspiegelken, clubblad van Moeder Laetitia, dat helaas maar twee edities heeft gekend. Pure dichtkunst!
Voor mij moet toen het licht even uitgegaan zijn Was het drie of vier uur in de morgen toen we in Gent arriveerden bij Tsjeeten Vertriest? Niemand had nog enig benul van de tijd. Hoe het verder met de murw geslagen Teddy vergaan is, is mij onbekend. De meesten sukkelden op eigen kracht van de bus. Met mijzelf ging het ondertussen wat beter en ik ontfermde mij over Garten. Die was zo steen-stom-straaldronken dat hij van God noch van de wereld meer wist. Met de hulp van Etienne Planchon kreeg ik hem op de begane grond. Maar rechtop staan was er niet meer bij. We besloten hem met zijn tweeën naar zijn kot te slepen, in de Ketelpoort. De Ketelpoort is aan de achterkant van het Justitiepaleis: eerst de Kortrijksepoortstraat door en vervolgens de Nederkouter. Voor iemand die vlot te been is, is dat hooguit tien minuutjes lopen. Voor Etienne en voor mij, die Garten moesten meeslepen, terwijl we zelf nog nauwelijks uit onze ogen zagen van zattigheid, was het een bijna onoverkomelijke afstand.
Halverwege de Kortrijksepoortstraat, waar de straat een lichte bocht naar links maakt, bevond zich, rechts van de weg, het café-restaurant Sint-Arnold. Er brandde nog licht. We legden Garten neer, op de tramsporen. In den Arnold gingen we kijken of daar misschien iemand zat die ons kon helpen Garten naar zijn kot te brengen. Maar in den Arnold zat niemand meer. De baas was bezig het café op te ruimen. En terwijl Garten op de tramsporen lag kwam er waarempel een tram aangereden. De tram reed zonder passagiers richting tramstation. Dat was de andere richting uit. Er was dus geen sprake van dat hij Garten zou kunnen meenemen.
Toen we Garten van de tramrails wegrolden, begon hij plots iets te prevelen - we schrokken ervan -:
- Ik heb dorst, laten we een pint drinken in den Arnold.
- Den Arnold is gesloten, man! Probeer liever recht te staan.
- Maar ik heb zo'n dorst godverdomme!
Hij bonkte met zijn hoofd tegen de trottoirband en verzonk weer in een diepe slaap. Wij gingen er moedeloos bij zitten. We zochten in de zakken van Garten of hij soms geld bij zich had, voor een taxi - wíj hadden er geen - . Hij had geen rooie duit op zak.
Hoe we uiteindelijk op Garten zijn kot geraakt zijn weet ik niet meer. Wel weet ik dat we geprobeerd hebben hem via de trap naar de eerste verdieping te krijgen alwaar zijn kamer was. Maar toen we drie of vier treden hoog waren gleed hij uit onze handen en we hebben hem dan maar laten liggen, in de hal, aan de voet van de trap. Naar ik achteraf vernomen heb moet Garten een uur of twee later wakker geworden zijn en als een wilde tekeer zijn gegaan, stampend tegen alle deuren en verwensendGod en al zijn engelen.
Nadat we Garten verlaten hadden volgt er wat mij betreft weer een black-out. 't Was tegen de middag toen ik wakker werd op mijn kot in de Sint-Pietersnieuwstraat. Ik dronk een glas koud water, trok mijn kleren aan en ging de stad in, een frisse neus halen. Een koele lentedag.
(en word ik daar niet weer geconfronteerd met het spijtig incident! pag. 103 en 104 ik ben zo vrij u ook dit te onthouden)...
De operatie Philippine was een kolossale misrekening geweest. Het delirium was niet uit de lucht geweest. De meeste Laetitianen zaten 's anderendaags vol builen en blauwe plekken en met gescheurde kleren. Velen beweerden monsters en allerlei vreemde wezens gezien te hebben. De bus waarmee we gereisd hadden was beschadigd en dat woog op het budget van de club
En toch. Vraag mij naar de meest onvergetelijke gebeurtenis uit mijn studententijd, vraag mij wat ik voor geen geld ter wereld zou willen missen hebben en ik antwoord u: Philippine!
Het is het Latijnse woord voor vreugde en vrolijkheid.
Het is ook een meisjesnaam, naar de Romeinse godin van, jawel,de vreugde en de vrolijkheid.
En tenslotte is het de naam van de oudste en laat het nu maar voor eens en voor altijd gezegd zijn de machtigste studentenclub van Vlaanderen.
Moeder Laetitia is gesticht in 1929 door Regule De Praetere zaliger. Zal dus in het komende academisch jaar haar tachtigste verjaardag ofte haar zestiende lustrum vieren. Te dier gelegenheid hebben een aantal oud-leden van de club de koppen bij elkaar gestoken om in de thuishavens Ronse en Oudenaarde die viering de nodige luister bij te zetten. Die oud-leden zijn: Pierre Devos en Marcel Cambier, respectievelijk preses en schatbewaarder in 1949-50, Gilbert Strumane, preses 1956-57,Luc Hanssens, preses 1967-68, Christophe Bostyn, preses 2003-2004, Lucie Pot die in de tweede helft van de jaren 60 een duivelinnetje-doet-al was in de club en ook nu die rol speelt in het lustrum-comité van de anciens, en tenslotte ikzelf, preses 1962-63.
Laten we aan de voorbereidingen voor de lustrumviering beginnen met het clublied. Daaruit blijkt dat vreugde en vrolijkheid wel degelijk hoog in het vaandel staan bij moeder Laetitia. En ook de liefde voor Vlaanderen. Oordeel zelf maar:
1. Komt makkers vrolijk aangeheven
En aan ons herte lucht gegeven
In t blijde Vlaamse lied,
En maken wij de stede konde
Dat dOudenaerdse zijn op ronde
En die en zwijgen niet.
Refrein:
Hoezee (3x), heft aan uit volle borste
Het lustig vreugdelied
Want dOudenaerdse zijn op ronde
Die kennen geen (3x) verdriet.
2. Wij suklen met t exaam beladen
Al zwetend langs de droeve paden
Der dorre wetenschap,
Maar gaan na t geestvermoeiend werken
Ons t afgeblokte lijf versterken
Met t Vlaamse gerstesap.
3. Wij minnen Vlaandren en zijn beemden
En wij verzwijgen niet voor vreemden
Ons gulden moedertaal.
Hoe andren t ook miskennen dorsten,
Steeds blaken onze jonge borsten
Voor Vlaandren, t ideaal.
4. Komt nogmaals, en uit volle longen
Het krachtig Vlaamse lied gezongen
Dat vreugd en leute baart.
Hoezee! De glazen volgeschonken
En op het duurzaam heil gedronken
Van t dierbaar Oudenaerd!
Vijftig jaar geleden heb ikzelf zon lustrumviering meegemaakt, de zesde, in t jaar 1959-60. In de lustrumweek van toen is de historische uitstap naar Philippine te situeren, naar alle waarschijnlijkheid het meest legendarische evenement uit de geschiedenis van onze dierbare club. Daarover vertel ik u komende week. t Zal een lang en boeiend verhaal worden!...
Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.