Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.
FLAUW EN PUBERAAL, MAAR GOED BEDOELD: dit soort verhaaltjes vindt u bij de vleet ('n 200-tal) op www.bloggen.be/kris .......... PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
22-03-2018
Kostschool: nostalgie.
Etienne
Van De Casteele, oudleerling van het Atheneum van Oostende in de jaren 50 en
lid van de Oudleerlingenbond, stuurde mij enkele dagen geleden een brief,
vergezeld van een copie van een foto uit de oude doos, dewelke verschenen is in
het laatste nummer van het blad Den Athenee(maart
2018). Een foto van de laatstejaars van het internaat schooljaar p1956-57. Meer
dan zestig jaar geleden!...
De laatste dag van het schooljaar (1956-57) hebben wij, de kamerheren, afscheid van elkaar genomen. Dat dit voor de meesten onder ons een definitief afscheid was en dat we elkaar wellicht nooit meer zouden terugzien, drong niet goed door, denk ik. Ik was blij dat de kostschooltijd voorbij was, want al bij al vond ik het geen gelukkige tijd. Ik wijd er tien paginas aan in mijn boek O jerum jerum jerum (1), in het hoofdstuk Oostende, drie jaar ellende. Niettemin bekruipt mij op heden ik heb nimmer gedacht dat dit ooit zou gebeuren een gevoel van heimwee naar die tijd, naar die vrienden van de kostschool. Wat is er van hen geworden? En van hun eventueel nageslacht? Waar zijn ze terecht gekomen? Welk geluk is hun ten deel gevallen? Welke tegenslagen? Hoevelen van hen zijn er nog in leven?
Slechts twee heb ik er nog ooit teruggezien. Eric Goormachtig heb ik één of hoogstens twee keer ontmoet aan de universiteit. Hij zat in t eerste jaar farmacie. Nooit had ik hem dáár verwacht. Ik had hem te enen male ongeschikt geacht voor het hoger onderwijs: Eric was in Oostende, op zijn zachts gezegd, een zeer matige leerling geweest, had zelfs een jaar moeten overdoen. En toch Eric Goormachtig heeft schitterende studies gedaan aan de universiteit. Telkenjare geslaagd met onderscheiding. De wonderen zijn de wereld niet uit. Als mijn bronnen betrouwbaar zijn heeft Eric zich later als apotheker gevestigd in Roeselare: hij stond er aan het hoofd van een apothekersbedrijf met een aantal apothekers onder zich. Maar helaas, al jaren geleden overleden
De enige die ik na de kostschooltijd vaak teruggezien heb, waarmee ik zelfs een vriendschapsband had, was Edgard Goethals. We noemden hem Garten. Dat was aan de Gentse universiteit. Vaak zijn we als roldersbazen op de zwier geweest. In mijn boek O jerum jerum jerum (1) wijd ik een paar paginas aan Garten in het hoofdstuk Philippine. Het gaat over een clubavond (heden ten dage heet dat cantus) in het mosseldorp Philippine in Zeeland. Niet met bier, maar met Bols: rauw, realistisch, maar toch ook respectvol naar mijn mening.
En dan was er Garten, de bijzonderste van het hele gezelschap. Garten was eveneens extra muros, van de kanten van Kortrijk. Ik kende hem al van in de kostschool in Oostende. Een zeer begaafd en veelzijdig student. Wiskunde was een van zijn zeer sterke kanten en in dat vak haalde hij ook steeds goede punten. Hij had evenwel een paar serieuze handicaps. Hij leed aan een "congenitale nystagmus" wat betekent dat zijn ogen voortdurend naar alle kanten sloegen. Bij het studeren hield hij het blad op een paar centimeters vóór zijn gezicht en daarbij slingerde zijn hoofd heen en weer. Meetkundig tekenen viel hem bijzonder zwaar vanwege zijn slechte ogen. En dan was er nog die glimmend rode schilferige huid die hem een onophoudende jeuk bezorgde zodat hij van 's morgens tot 's avonds zat te krabben - "Garten is weer aan 't scharten", zeiden we dan -.
Garten had ingenieur willen worden, maar zijn handicaps waren er de oorzaak van dat hij van die studies moest afzien. Hij ging dan maar economie studeren en ook daarin blonk hij uit. Erg gelukkig was Garten me dunkt niet, ook al omdat hij weinig succes had bij de meisjes vanwege zijn ogen en zijn huidziekte. Al van toen hij nog in 't middelbaar zat is hij beginnen drinken en dan bedoel ik niet het studentikoze sociale drinken waar we ons allemaal aan bezondigden, maar het drinken in eenzaamheid, op het kot, het drinken om te vergeten.
Tenslotte had Garten ook ernstige karakteriële afwijkingen. Als hij kwaad was, en daar hoefde hij niet dronken voor te zijn, kon hij minuten lang op de grond staan te stampen en met zijn vuisten op muren en deuren slaan. Toch was hij populair in het studentenmilieu. Hoe anders verklaren dat hij het tot "stier" en preses van 't Zal heeft gebracht en tot preses van 't Vlaams Economisch Verbond? Garten was mijn vriend. Dat ik dat alles over hem vertel kan hij mij niet kwalijk nemen: hij is al jaren ter ziele gegaan, jong nog, amper in de veertig. Zijn ziel zal niet in de hemel zijn want een groter godslasteraar dan Garten heb ik van mijn leven niet gekend.
Garten vond het een eer dat hij met onze bus mee mocht naar Zeeland. Wij van onze kant vonden het een eer dat hij ons wilde vergezellen.
Hierna volgt een elf paginas lange beschrijving van wat zich in Philippine en op de terugtocht naar Gent heeft afgespeeld. Niet fraai alleszins en het had best dramatisch kunnen aflopen.
...
De meesten sukkelden op eigen kracht van de bus. Met mijzelf ging het ondertussen wat beter en ik ontfermde mij over Garten. Die was zo steen-stom-straaldronken dat hij van God noch van de wereld meer wist. Met de hulp van Etienne Planchon kreeg ik hem op de begane grond. Maar rechtop staan was er niet meer bij. We besloten hem met zijn tweeën naar zijn kot te slepen, in de Ketelpoort. De Ketelpoort is aan de achterkant van het Justitiepaleis: eerst de Kortrijksepoortstraat door en vervolgens de Nederkouter. Voor iemand die vlot te been is, is dat hooguit tien minuutjes lopen. Voor Etienne en voor mij, die Garten moesten meeslepen, terwijl we zelf nog nauwelijks uit onze ogen zagen van zattigheid, was het een bijna onoverkomelijke afstand.
Halverwege de Kortrijksepoortstraat, waar de straat een lichte bocht naar links maakt, bevond zich, rechts van de weg, het café-restaurant Sint-Arnold. Er brandde nog licht. We legden Garten neer, op de tramsporen. In den Arnold gingen we kijken of daar misschien iemand zat die ons kon helpen Garten naar zijn kot te brengen. Maar in den Arnold zat niemand meer. De baas was bezig het café op te ruimen. En terwijl Garten op de tramsporen lag kwam er waarempel een tram aangereden. De tram reed zonder passagiers richting tramstation. Dat was de andere richting uit. Er was dus geen sprake van dat hij Garten zou kunnen meenemen.
Toen we Garten van de tramrails wegrolden, begon hij plots iets te prevelen - we schrokken ervan -:
- Ik heb dorst, laten we een pint drinken in den Arnold.
- Den Arnold is gesloten, man! Probeer liever recht te staan.
- Maar ik heb zo'n dorst godverdomme!
Hij bonkte met zijn hoofd tegen de trottoirband en verzonk weer in een diepe slaap. Wij gingen er moedeloos bij zitten. We zochten in de zakken van Garten of hij soms geld bij zich had, voor een taxi - wíj hadden er geen - . Hij had geen rooie duit op zak.
Hoe we uiteindelijk op Garten zijn kot geraakt zijn weet ik niet meer. Wel weet ik dat we geprobeerd hebben hem via de trap naar de eerste verdieping te krijgen alwaar zijn kamer was. Maar toen we drie of vier treden hoog waren gleed hij uit onze handen en we hebben hem dan maar laten liggen, in de hal, aan de voet van de trap. Naar ik achteraf vernomen heb moet Garten een uur of twee later wakker geworden zijn en als een wilde tekeer zijn gegaan, stampend tegen alle deuren en verwensend God en al zijn engelen.
Hartelijk dank, Etienne Van De Casteele. Je brief en foto hebben heel wat emotie losgemaakt.
(1) Het boek "O jerum jerum jerum..." (2006) kan ontleend worden in de universitaire bibliotheek Gent en in alle openbare bibliotheken in Vlaanderen (het ISBN-nummer is 90-8539-440-6).
- We hebben
weer een Olympische medaille, zei Mantequilla.
- Weet ik,
zei ik, een zilveren in het schaatsen, van Bart Swings.
- Jaja, das
oud nieuws, maar nu hebben we dr nog één, in t skiën, op de paralympics. Een vrouw.
Zopas gehoord, op de radio.
- En wat voor
handicap heeft die?
- Ze is
blind.
Ik
realiseerde mij dat het lang nog geen één april was:
-
Langlaufskiën?
- Nee, gewoon
skiën. Afdaling.
- Dat geloof
ik niet. Of je hebt het verkeerd begrepen, of de organisatoren zijn gek. Ik
vind dat skiën so wie so al levensgevaarlijk en dan olympische spelen gaan organiseren voor
blinden. Ze moesten zoiets verbieden.
- Ik vind dat
niet. Gehandicapte mensen moeten toch ook het recht hebben hun geliefkoosde
sport te beoefenen en met andere gehandicapten op hoog niveau te kampen voor
een olympische medaille.
- En laat die
handicap dan blindheid zijn en die geliefde sport afdaling-skiën tegen honderd
kilometer per uur
- En wat dan
nog. Of ben jij jaloers misschien? Wees blij dat jij geen handicap hebt!
- Wat je
zegt! Ik, geen handicap? Achtenzeventig jaar en een knie vol arthrose. Waarom
houden ze geen olympische marathon voor gehandicapten zoals ik?
Ze zei niets
meer, maar het leek of ze nadacht over mijn woorden. Een dag later las ik het in
Het Laatste Nieuws: onze jongste olympische aanwinst bleek niet écht blind te
zijn, enkel slechtziend. Dáár moest ik het met Mantequilla nog over hebben:
- Ze is niet
helemaal blind, zei ik, enkel slechtziend.
- Héél erg
slechtziend.
- Akkoord,
maar dan toch niet helemáál blind.
- Natuurlijk
niet. Dan zou t niet gaan. Spreekt vanzelf.
- En wat doe
je dan met die arme totaal-blinde die zo dolgaarne olympisch eremetaal wil in
het skiën of, beter nog, in het schansspringen. En hou je geen rekening met het
hemelsbreed verschil dat er zijn kan tussen iemand die nog slechts een heel
klein ietsie-pietsie ziet en iemand die een ietsie-pietsie minder slecht ziet.
Moeten er dan geen verschillende categorieën van slechtzienden gemaakt worden voor
evenveel gouden, zilveren en bronzen olympische medailles? En wat met William
Bouva (nvdr: s lands bekendste dwerg)
als die nu eenmaal zijn zinnen zou zetten op een medaille in het hoogspringen?
Mantequilla
zei niets meer. Ze was mijn hemden aan t strijken en ze ging al te zeer op in haar
werk. Zo leek het. Dat ik niet zon hoge pet op heb van die olympische spelen
voor gehandicapten zal ze wel begrepen hebben. En ze moet gedacht hebben: aan
zon idioot gesprek wil ik niet langer deelnemen. Ze bleef zwijgen.
En een dezer
dagen las ik ook in mijn krant Het Laatste Nieuws, zoals ik al zei dat de voyeur van Gent zestien jaar
gevangenisstraf riskeert voor het maken
van video-opnames van meisjes onder de douche en tijdens het fitnessen. Dit
laatste was, dixit beklaagde, om te controleren of ze wel degelijk een proper
onderbroekske aanhadden En er stond ook dat de slachtoffers een schadevergoeding
eisen voor het doorstane leed. Een paar opmerkingen bij deze sensationele
feiten die dezer dagen hot stuff zijn op
alle voorpaginas, op radio en TV:
Primo. Hoe
fout heeft men dit soort misdaden beoordeeld in t verleden! Amper twee jaar
geleden was dit voyeurisme niet eens strafbaar. En nu ineens zestien jaar
gevangenisstraf. Maar t zou kunnen dat het tarief maar twee weken is per
slachtoffer. Voor vierhonderd slachtoffers komt dat dus neer op zestien jaar.
Desalniettemin: zou hier niet méér de weg van de geleidelijkheid dienen bewandeld
te worden?
Secundo. En
is zestien jaar niet een beetje veel, als men de maten en de gewichten erbij
neemt? Ik maak graag de vergelijking met wat een van mijn collegas, een
huisarts, een jaar of tien geleden overkomen is. Hij werd in zijn kabinet door
een patiënt vreselijk toegetakeld en voor dood achtergelaten. De arts ontwaakte
later uit zijn comateuze toestand, maar bleef gedeeltelijk verlamd, een wrak.
De dader heeft bij mijn weten geen dag in de gevangenis gezeten. Als het mij
vrij stond te kiezen: laten ze mij dan maar filmen onder de douche. Van maten
en gewichten gesproken
Tertio. En
wat de eventuele schadevergoeding voor de slachtoffers van de voyeur betreft: zou
het de bedoeling zijn dat iedereen evenveel krijgt? Mag ik hier pleiten voor
een individuele regeling? Ik kan mij voorstellen dat sommige slachtoffers zich
niet écht slachtoffer voelen, zich zelfs nauwelijks benadeeld voelen. Moeten
die dan een even grote schadevergoeding uitbetaald krijgen als diegenen wier
leven en toekomst totaal verwoest is door het voorval? En bestaat er geen
gevaar dat diegenen die er helemaal niet zwaar aan tillen een belangrijke
psychische stoornis gaan voorwenden? Zelfmoordneigingen bijvoorbeeld. Uit
winstbejag. Maten en gewichten, weet u wel
Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.