De lof der Stront (de eerste 12 van 2400 verzen)
1
Van ouds hernam schier ieder dichter
Vrouw Venus, Bachus, Mars te baat
Apollo was hun geest verlichter
En Jupiter hun toeverlaat.
Stront voor die goden en godinnen
Ook zonder hen zij t werk verrigt
Zij gingen ook met Stront beginnen
Ik roem dus Stront in dit gedicht.
2
Het woordje Stront is uit de mode
Maar daarom juist staat het mij aan
Men heeft het overlang verboden.
Maar Stront zal daarom boven gaan.
Het woordje Stront wil zeer veel zeggen
t Is alles van een Slaaf of Heer.
Men kan dit ook van vorsten zeggen
Kortom de wereld is niets meer.
3
Een schrijver van geleerde boeken
Heeft niets dan Stront, toch in zijn begin
Zij die Antiequiteiten zoeken
Zij zoeken Stront, wat zou het zijn
De Vlaamse dichters, althans enkele, liggen mij nauwer aan het hart. In de eerste plaats is er Gezelle. Een stuk of twintig van zijn gedichten heb ik van buiten gekend en voorgedragen in de school, thuis voor een beperkt publiek, bij vrienden of in eenzaamheid op mijn studentenkot: Moederken, Den avond komt, Het schrijverken, Dien avond en die roze
En wie in mijn ogen allerminst moest onderdoen voor Gezelle was René Declerq, wiens puiteken op zijn minst de vergelijking met Gezelles schrijverken kan doorstaan:
Geen kloef en kletst er in t krakende kruit
Of plompe, daar pletst er een puiteken uit
Van Declercq zijn ook de volgende verzen die bij mij op de allereerste plaats staan, qua Nederlandstalige poëzie:
Ik heb u nooit verloren
uit d ogen van mijn ziel,
mijn dorpke en mijn toren
en vaders zingend wiel.
Dat zingend wiel van vader,
het bracht met staag geruis
de rijken avond nader
en t bruine brood in huis.
Nog een Vlaamse dichter wiens naam mij niet onbekend is, maar wiens werk mijn petje te boven gaat: Paul van Ostaijen. En dan is er Alice Nahon, de enige dichteres in het gezelschap. In de lagere school in Kaster hing haar foto ingekaderd aan de muur, naast de bank waar ik zat. Een jonge vrouw met een melancholische blik in de ogen. Ze had een zwakke gezondheid en ze is jong gestorven. De liefde die ik voor Alice Nahon voelde moet platonisch geweest zijn. Ik was acht jaar oud en ze was toen al meer dan vijftien jaar overleden. In mijn schoolagenda had ik uit vrije wil de verzen geschreven:
t Is goed in t eigen hert te kijken
Nog even vóór het slapengaan,
Of ik van dageraad tot avond
Geen enkel hert heb zeer gedaan.
De juffrouw prees mij vanwege mijn liefde voor de poëzie. t Was liefde voor Alice. En dan dwarrelen er nog twee namen in mijn hoofd: Jacques Perk van wie ik niet meer weet of het een Nederlander dan wel een Vlaming was, en Deconinck wiens voornaam mij ontsnapt en die mij wellicht enkel bekend is omdat hij getrouwd was met Christine Emmerechts
En dan is er nog één: Jotie THooft. Tot vóór een paar weken wist ik enkel dat hij een dichter was, verslaafd aan drugs en op zeer jonge leeftijd overleden. Na enig grasduinen op t internet weet ik nu dat hij geboren en getogen is in Bevere, deelgemeente van Oudenaarde. Al heel vroeg bleek hij over bijzondere literaire gaven te beschikken. Op zijn veertiende schreef hij verzen die kenners met verstomming sloegen. Hoe het kwam dat hij toen al verslaafd was aan drugs, daarover zijn die kenners het blijkbaar niet eens zoals blijken zou op de dag van de uitreiking van de Jotie THooft poëzieprijs op 9 mei te Oudenaarde. Joties echte voornaam was Johan, maar in de streek van Oudenaarde worden mannelijke voornamen doorgaans gemodelleerd. Men neemt een deel van de naam meestal het laatste deel, maar in t geval van Jotie dus het voorste deel en men plakt er het achtervoegsel ie aan vast, soms met een verbindings- of welluidendheids-t, aldus: Dreetie voor André, Gustie voor August, Stavie voor Gustaaf, Maintie voor Germain, Berrie voor Albert of Robert, enzoverder
Op zijn negentiende trouwde Jotie met de achttienjarige Ingrid Weverbergh, dochter van X
Weverbergh, directeur van de uitgeverij Manteau. Datzelfde jaar werd bij Manteau zijn eerste dichtbundel (Sneeuwlandschap) uitgegeven, gevolgd door een tweede bundel (Junkieverdriet) het jaar daarop. Er zouden nog een half dozijn publicaties volgen, de meeste
postuum. Jotie en Ingrid vormden een onwezenlijk mooi koppel: een Adonis en een engel zo lief. Maar het staat in de sterren geschreven dat mooie mensen niet lang leven, dat zij door de goden vroegtijdig uit het ondermaanse worden weggemaaid. Eénentwintig was hij toen hij dit aardse tranendal vaarwel zegde. Het huwelijk was het jaar tevoren reeds op de klippen gelopen.
De uitreiking van de prijzen van de Jotie THooft poëziewedstrijd greep plaats in de brandweerkazerne van de stad Oudenaarde. Er was veel volk en er werd volop bier geschonken. Er moest betaald worden met bierbonnetjes die aan een standje te koop waren. Ik was alleen, kende daar niemand, was niet zinnens om meer dan één pint te drinken en ook niet om onbekenden te trakteren. Daarom vroeg ik maar één bonnetje. Maar de bonnetjes waren enkel te koop à rato van tien stuks: kaarten met tien genummerde vakjes. Laat maar zitten, zei ik, tien consumpties is mij te veel. Waarop de man van het standje een heel slimme oplossing bedacht: hij gaf mij de kaart, schrapte negen nummertjes met een viltstift en liet mij betalen voor slechts één bonnetje...
Er was een podium, een presentator, een muzikale omlijsting en een paar dichters die de show probeerden te stelen door voor te lezen uit eigen werk. Er werd ook een panel gevormd dat bestond uit drie leden die Joti THooft gekend hadden. Over het uitzonderlijk talent van de piepjonge Jotie waren ze het roerend eens. Echter niet over de oorzaak van zijn drugverslaving. Dichter X beweerde dat het begonnen was toen Joti het medicijnkastje van zijn moeder had ontdekt en was gaan snoepen van de pijnstillers. Dichter Y had daar een andere mening over. Joti was met een meisje. Wat ruik jij lekker, zei Joti. Dat komt hierdoor, zei het meisje en ze haalde een poeder te voorschijn. Proberen? X en Y waren het op dat punt dus grondig oneens. Eerste incident. En de sfeer werd grimmiger toen dichter Z er op wees dat het een slimme zet was van Jotie om te trouwen met de dochter van de grote uitgever. Das eróver! riep iemand woedend vanuit de zaal. Maar u kunt toch niet ontkennen dat
, verweerde dichter Z zich, maar de man herhaalde: das eróver! En dichter Z heeft dan maar zijn mond gehouden voor de rest van de avond.
En wat de bekroonde gedichten betreft
Er waren twintig bekroonde gedichten voor de jeugdcategorieën tot twintig jaar: negentien meisjes, één jongen. Hier lijkt mij een belangrijke taak weggelegd voor het masculinisme: er is een grote emancipatorische weg af te leggen. Van de vierhonderdtachtig gedichten uit de categorie boven de twintig jaar werden er tien bekroond. Het mijne was er niet bij en dat was maar logisch ook. Hoe nietig is mijn roste muis tegenover het gedicht van de eerste laureaat:
Zinnelijk (Laurens Hoevenaren)
Als ik mijn ogen sluit, verschijnen hagedissen
alsof het slangen zijn op hoge pootjes.
Ik wil ze vangen met mijn pen,
maar ieder woord vervelt al ver
voor er een regel is.
Ze kruipen door mijn hoofd, bewonen
hoeken waar ik nimmer kwam. Niet durfde.
Maar als de hoeken handen worden,
en daarna boeien, gesels, prikkeldraad,
een kaars, in zoeklicht is veranderd,
dan branden woord en letters weg;
er is nog nooit betekenis geweest.
En dus sluit ik de ogen niet, maar zonder zin:
geen groter marteling dan eigen geest.
Schitterende poëzie, in de stijl van Jotie: Vlaamse neoromantiek. Zelfs als proza zou het niet te versmaden zijn. Lees maar:
Als ik mijn ogen sluit, verschijnen hagedissen alsof het slangen zijn op hoge pootjes. Ik wil ze vangen met mijn pen, maar ieder woord vervelt al ver voor er een regel is. Ze kruipen door mijn hoofd, bewonen hoeken waar ik nimmer kwam. Niet durfde. Maar als de hoeken handen worden, en daarna boeien, gesels, prikkeldraad, een kaars, in zoeklicht is veranderd, dan branden woord en letters weg; er is nog nooit betekenis geweest. En dus sluit ik de ogen niet, maar zonder zin: geen groter marteling dan eigen geest.
Geconfronteerd met dit goddelijk stukje literatuur sluit ik mijn ogen wél en beschaamd buig ik het hoofd vanwege mijn stuntelige roste muis. Bij leven en welzijn en als ik even weer op adem kom, wijd ik in een volgend artikeltje aandacht aan de Vlaamse neoromantiek van Jotie THooft en van Laurens Hoevenaren, die, als ik mij niet vergis
een Nederlander is.