Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.
FLAUW EN PUBERAAL, MAAR GOED BEDOELD: dit soort verhaaltjes vindt u bij de vleet ('n 200-tal) op www.bloggen.be/kris .......... PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
05-05-2016
Over twintig jaar geleden...
Uit HAN (Het
Allerlaatste Nieuws) van 5 mei 2036.
Vandaag is het precies 20 jaar en 34 dagen geleden dat het
eerste pictaiku-boek verscheen. De ouderwetse haiku was toen pas over zijn
hoogtepunt heen. De pictaiku kende een enorm succes: een schot in de roos, een
gat in de markt! De term die helemaal nieuw was werd binnen de kortste keren
opgenomen in de Dikke Van Dale en in de jaren die volgden rolden in tientallen
landen de pictaiku-boeken in groten getale van de pers en als zoete broodjes
gingen ze over de toonbank. Alhoewel het boek in feite bedoeld was voor de beau
monde (*de term is van mevr. P. Vanlichtervelde, syn. de upper class),
vanwege zijn prijs (26,64 euro voor amper 92 paginas en dat in crisistijd),
bleek er toch meer dan gewone interesse te bestaan bij de ondercategorie (*de
term is van Willy Naessens, syn. de gewone man, het klootjesvolk). Een ware
hype! De bedenker van de pictaiku had zoiets wellicht nooit durven dromen, bij
het schrijven van zijn voorwoord: Wat is
een pictaiku? Dat het iets te maken heeft met haiku had u allicht reeds
begrepen. In 2011 werd de plagiaiku gelanceerd. Ook dat had iets met haiku te
maken. En alhoewel het als grap bedoeld was kende de plagiaiku een zeker succes,
zij het in mindere mate dan de nouvelle cuisine die oorspronkelijk eveneens
als grap bedoeld was. Deze laatste kende een enorm succes bij zelfverklaarde
fijnproevers met een kleine honger en een grote beurs. Daar hoorde ook de
slogan bij het oog wil ook wat. Naar analogie met de nouvelle cuisine richt
de pictaiku zijn pijlen op de literaire fijnproever met een kleine leeshonger
en wiens oog ook eens wat wil. Bent u er zo één?
Op de omslag van dat eerste boek prijkte een uiltje, dat net
zoals het uiltje uit de Fabeltjeskrant één oog dichtknijpt. Het uiltje bestaat
nog steeds: het is op dit ogenblik in het bezit van een steenrijke
kunstverzamelaar in Cadzand (deelgemeente van het Zeeuwse Sluis). Het uiltje
werd net als het boek dermate populair dat het woord pictaiku-uil weldra
eveneens zijn intrede deed in de Dikke Van Dale. Op een foto van twintig jaar
geleden staat de auteur van het allereerste pictaikuboek met in zijn hand het
beroemde pictaiku-uiltje.
Ene Annemie
Verbeiren heeft, zo lees ik op pagina 3 van Het Laatste Nieuws van heden 19
april, een boze brief geschreven ter attentie van Kris Peeters. De minister zou
namelijk verklaard hebben, in een interview met genoemde krant, dat we in
België (of is het in Vlaanderen?) met zijn allen boven onze stand leven.
Schandalig van de minister om zoiets te beweren, zegt Annemie, die ondanks een
behoorlijke wedde van voltijdse leerkracht in armoede leeft, zegge de grootste
moeite van de wereld heeft om de eindjes aan elkaar te knopen. Het kabinet van
de minister een minister reageert via zijn kabinet heeft daarop, steeds volgens
de krant, het volgende verklaard: De opmerkingen van mevrouw Verbeiren zijn bijzonder
pertinent en de minister zou graag willen uitleggen dat hij helemaal niet
bedoeld heeft dat alle Belgen boven hun stand leven, wel de staat als geheel.
Het komt er dus op neer dat meneerke Peeters zich wat ongelukkig uitgedrukt
heeft, dat zijn woorden verkeerd geïnterpreteerd werden, dat hij zijn woorden
niet voldoende gewogen en gewikt heeft t Was de manier waarop het gezegd
werd die het hem gedaan heeft en de minister zal in t vervolg wel beter
opletten. Het kabinet gaat verder: Daardoor zullen er nog forse maatregelen
moeten genomen worden en worden er solidaire bijdragen verwacht van iedereen,
óók van de beter gegoeden. Oók van de beter gegoeden! Weet u, beste lezer, hoe
Annemie en ikzelf deze woorden aanvoelen, van een kabinet dat zijn woorden
ongetwijfeld wél goed weegt en wikt? Dat de slechter gegoeden natuurlijk (en
vanzelfsprekend en in eerste instantie) zullen bijdragen, maar dat nu ook zal
geprobeerd worden om de beter gegoeden een beetje te laten bijdragen. Terwijl
het de bedoeling van de minister zal geweest zijn om iedereen te laten
bijdragen, óók (maar misschien in mindere mate) de minder gegoeden. En als men
nu eens enkel diegenen liet bijdragen met een netto-inkomen van pakweg twee
duizend euro (of meer) in de maand: de minder gegoeden zouden ongetwijfeld de
dans ontspringen?
Annemie schat
het inkomen van Kris Peeters op zon tienduizend euro in de maand. Dat is veel,
al zal Kris dat ongetwijfeld anders zien. Zijn er immers niet véél mensen, véél
minder getalenteerd dan hij, die een nog véél groter inkomen hebben? En wat dan
nog? Kunt u mij, geachte lezer, één ernstige reden geven waarom het inkomen van
Kris Peeters groter moet zijn dan dat van Annemie Verbeiren? Omdat hij méér
uren werkt zou een reden kunnen zijn, maar ís dat zo? En als het al zó is:
hoeveel tijd blijft er dan nog over voor hem om van dat hoger inkomen te
genieten? Voor een gehuwd koppel volstaat een maandelijks inkomen van 1668,82
euro (zijnde 834,41 euro per persoon) om rond te komen, tenminste als er niet
boven de stand geleefd wordt. Die mening
ben ik toegedaan op basis van ervaringsdeskundigheid. Tweeduizend euro in de maand zou voor iedereen
moeten volstaan, vind ik. Ik weet het wel, ik ga de communistische toer op en
de geschiedenis heeft bewezen dat het communisme niet werkt. En hoe komt dat?
Mijns inziens een gevolg van s mensen egoïsme en omdat eenieder die de top
bereikt (ook de communist) corrupt wordt of anders door de corrupte subtop weggemaaid
wordt.
Laat de slotsom
van dit alles zijn dat Kris Peeters geen blaam treft met zijn uitspraak over de Belg die boven zijn stand leeft. Hij
heeft er willen op wijzen dat wij met zijn allen of bijna allen arme sukkelaars
aan t worden zijn en dat een arme sukkelaar al gauw boven zijn stand leeft.
Bij de geringste bokke(n)sprong.
Nog even
terzijde Er is nóg een minister die een laakbare uitspraak heeft gedaan:
Jambon! Hij wil een onderzoek instellen naar leden van de moslimgemeenschap die
feest gevierd zouden hebben naar aanleiding van de recente aanslagen in
Brussel. En hij is niet eens zeker of die feestelijkheden wel degelijk hebben
plaatsgevonden: de minister heeft het maar van horen zeggen. Ach, er zal wel
iets van waar zijn, denk ik, want waar rook is, is er doorgaans ook vuur. Maar
wat ik minister Jambon kwalijk neem is dat hij met de vinger wijst naar de
moslimgemeenschap. Had hij een speurtocht willen richten naar feestvierders
zonder meer, iedereen was hem bijgetreden.
En dan nog
meer terzijde. Ik verneem uit niet altijd zeer goed ingelichte bron dat de honderdduizenden
West-Vlamingen die een eeuwigdurende
straf uitzitten in het hellevuur omdat zij de naam van God oneerbiedig gebruikt
hebben tijdens hun leven (toen godverdomme zeggen nog een doodzonde was), een
herziening willen van de strafmaat. Hét argument dat zij naar voor brengen is:
zij hebben, weliswaar vaak talloze keren, hotverdomme gezegd, maar daarin
komt de naam van God niet voor. Zij hebben Walter Vansteenbrugge onder de arm
genomen, één van Vlaanderens meest gerenommeerde advocaten. Of er tussen Walter
en mij familieverwantschap bestaat? Zéér zeker, al zijn wij dan slechts héél,
héél, héél verre familie van elkaar. Familie in de achtendertigste graad.
Gelukkig gaat onze beider stamboom heel
ver terug in de geschiedenis, tot in het begin van de 14e eeuw.
Welnu, er is een gemeenschappelijke voorouder gevonden: ene Vincent
Vansteenbrugge die geleefd moet hebben rond het jaar 1400
Methylfenidaat?
t Zegt u waarschijnlijk niets, lieve lezer, maar t is een drug dat mijn leven
bepaald heeft. Zonder methylfenidaat was er geen sprake van geweest dat ik ooit
het diploma van doctor in de genees-, heel- en verloskunde zou behaald hebben.
Doctor in de verloskunde! Een titel die ik mocht dragen toen ik zelfs nog niet
één simpele vaginale bevalling had begeleid. Heden ten dage trekken
toekomstige artsen naar Zuid-Amerika om er stage te doen in de verloskunde
alwaar ze zelfstandig keizersnedes uitvoeren. En dan nóg krijgen ze allerminst
de titel van doctor in de verloskunde. Maar dit ter zijde
Hoe kon ik
het klaarspelen toen ik, nu welhaast 59 jaar geleden naar de universiteit trok,
om volop van het studentenleven te genieten en toch ieder jaar in de eerste
zittijd geslaagd te zijn? Dat volop genieten bracht mee dat heel wat lessen
gebrost werden en dat er tot eind april maar weinig werd gestudeerd. In de
maanden mei en juni moest alles in de frêle hersenen gepropt worden. En alle
examens werden in die tijd afgelegd op twee op elkaar volgende voormiddagen: in
mijn eerste jaar was dat op 17 en 18 juli. Voor een goed begrip wens ik te
vermelden dat er geen sprake was van partiële examens in de loop van het
jaar, en dat wie voor één of meerdere vakken niet geslaagd was, álles diende
over te doen in de tweede zittijd. Ik was één van de weinige armemensenkinderen
die de zware geneeskundestudies aangingen in 1957, met een studiebeursje en wat
centjes van vader. Een jaar óverdoen had ik mij niet kunnen permitteren. De
eerste mei, dag van de arbeid, was voor mij het sein om er keihard tegenaan te
gaan. Geslaagd in de eerste zittijd. En zo is het ook gegaan in de
daaropvolgende jaren: nooit een tweede zittijd moeten doen. Dat eerste jaar was
ik één van de 45 gelukkigen (op de 192). Hoe was ik daarin geslaagd, waar zo
vele niet minder begaafde medestudenten die het hele jaar goed hadden
gestudeerd en trouw de lessen hadden gevolgd, mislukt waren? Methylfenidaat!
En nu uw
interesse gewekt is, lieve aandachtige lezer, wil ik wel een boekje open doen
over het wondermedicijn methylfenidaat de gegevens haal ik uit mijn
Farmaceutisch Compendium. Een stimulerend
middel van het centraal zenuwstelsel, met meer uitgesproken effect op de
mentale dan op de motorische activiteiten. Men veronderstelt dat dit
stimulerend effect toe te schrijven is aan een activatie van de hersenschors en
misschien van de formatio reticularis van de hersenstam. Frequent optredende
bijwerkingen zijn (naast tal van andere, vaak ernstige doch minder frequente
bijwerkingen): hoofdpijn, duizeligheid, dyskinesie, buikpijn, misselijkheid, braken,
droge mond, hartkloppingen, hartritmestoornissen, veranderingen in bloeddruk en
hartfrequentie. Met methylfenidaat ging het leren bij mij als vanzelf en de
behoefte aan slaap werd tot een minimum herleid. Eén keer slechts ik zat toen
in t derde of t vierde jaar heeft zich in de examenperiode een serieus
ongemak voorgedaan. t Was rond twee of drie uur in de morgen. Ik zat al enige
dagen aan het methylfenidaat en had in die dagen nauwelijks een paar uurtjes
geslapen. Ik kreeg een aanval van duizeligheid, ik zag zwarte vlekken en
bliksemschichten en ik kreeg een gevoel van slaperigheid. Ik ging op mijn bed
liggen, maar het slapen lukte niet en het docht mij dat ik behoefte had aan wat
frisse buitenlucht. Mij niet bewust van het feit dat ik in pyjama liep, ging ik
een wandeling maken in de Aaigemstraat. Stelt u zich mijn angst voor toen naast
mij een politieauto met piepende remmen stopte, twee agenten mij vastgrepen en
in de auto duwden. Identiteitspapieren? Ik had ze niet bij, vanzelfsprekend. Ik
kon alles uitleggen, ze brachten mij naar mijn kot, controleerden mijn
identiteit en lieten mij verder met rust. Het voorval had bij mij een shock
teweeggebracht, waardoor in mijn hersenen alles blijkbaar op zijn plooi was
gekomen. Ik voelde mij weer fit en studeerde verder de hele nacht door:
anatomie, embryologie, bacteriologie of iets van die strekking. Alle kennis
vloeide weer vlotjes naar binnen, om er na t examen weer even vlot uit weg te
vloeien
Laten we nu
even terugkeren tot dat eerste jaar. Een student uit Zeeuws-Vlaanderen had
methylfenidaat meegebracht uit Nederland. Daar was het goedkoop en gemakkelijk
verkrijgbaar. Stel dat alle honderdtweeënnegentig het hadden genomen, dan
hadden ze allen laat het er nu maar honderdvijftig geweest zijn de vereiste
12 op 20 gehaald. Dat zou veel te veel geweest zijn, ze zouden hun normen
verhoogd hebben en dan was ik weer uit de boot gevallen. Géén diploma dus,
want onrechtmatig door doping verkregen. Ik neem mij voor dat ezelsvel te
vernietigen, de dag dat Maria Sharapova geschorst wordt. En ik zet vanaf heden
nooit nog dr vóór mijn naam en ik wil ook nooit meer doctor genoemd worden.
Ach, das
waar, ik heb de spanning er tot het einde willen inhouden en nu was ik het
bijna vergeten: methylfenidaat is niets anders dan Rilatine, hét medicijn voor
hyperkinetische en aandachtgestoorde kinderen, ADHDers dus. In Nederland heet
het Ritaline en dat was het wat ik toentertijd kreeg van mijn Nederlandse
kennis. Hij woonde in De Klinge en hij had een lief die Rita heette en van
Wachtebeke was. Dat een mens toch zulke futiliteiten onthoudt
En weer is er
één hemelwaarts. Eén van mijn vrienden en niet één van de minste: Willy
Debyser.
Zijn leven
begon in de Westhoek. Als een sprookje. Als zevenjarig knaapje de jongste uit
een boerengezin - liep Willy onbevreesd
met twee zware boerenpaarden langs de Ieperlee. t Was rond het einde van de
tweede wereldoorlog.
Maar het
jongetje was te slim voor de boerenstiel en toen hij de leeftijd bereikt had
waarop men heden ten dage als volwassen beschouwd wordt, toog hij naar Leuven
om er voor dokter te studeren. Hij ging er op kot bij een kleermaker in de
Naamsestraat. Hij werd er verliefd op Lieveke, s kleermakers dochter, en
vice versa. Een verhouding, een katholieke universiteit onwaardig. Willy stond
voor de keuze: Lieveke de rug toekeren of een ander kot zoeken. Hij koos voor
het laatste, deed schitterende studies en trok zeven jaar later met Lieveke
naar Sint-Kruis Brugge alwaar hij een bloeiende huisartsenpraktijk opbouwde en
ook nog tijd vond om vier kinderen te verwekken. De Sint-Kruisenaren waren in
de wolken met hun dokter, die evenwel naarmate de jaren vorderden minder vast
op zijn benen leek te staan en bij wijlen een waggelende gang vertoonde.
Jammer zeiden ze zon goede en bekwame dokter, jammer dat hij aan de drank
is. Maar de dokter wás niet aan de drank. Wel integendeel, Willy dronk nooit
alkohol. Hij had een ziekte onder de leden die hij al een hele tijd had voelen
aankomen en waar tot op heden geen kruid tegen gewassen is: multiple sclerose
(MS!)
Het werd
erger met de jaren, lopen werd strompelen en de florissante dokterspraktijk
moest opgegeven worden. Wat nu? Een zittend beroep drong zich op: klinisch
bioloog Daartoe diende Willy nog vier
jaar zware studies te doen aan de universiteit. Moeilijke opdracht. Maar zijn
helder verstand en zijn doorzettingsvermogen waren nog onaangetast. Hij was
zevenendertig toen hij na wéér vier jaar universiteit en een leven met vrouw en
kinderen in het Leuvens begijnhof, naar de streek van Kortrijk verhuisde alwaar
hij een aanstelling tot specialist in de klinische biologie had bekomen aan het
Onze-Lieve-Vrouw Hospitaal. En er was ondertussen een vijfde kindje bijgekomen.
Ook bij de familie Debyser was de appel blijkbaar niet ver van de boom
gevallen: alle vijf haalden ze een universitair diploma en hogere academische
graden, en een paar brachten het zelfs tot professor.
In t
hospitaal had Willy zijn bureau naast mijn consultatiekamer. Af en toe, als er
weinig patiënten waren, ging ik bij Willy een babbeltje slaan. Of hij bij mij. Nooit
vergeet ik die keer dat hij mij daardoor eens zwaar in verlegenheid heeft
gebracht. We praatten wat over koetjes en kalfjes en over de streek van Bachten
de Kupe en over de tijd van de bosgeuzen, van dewelke hij een verre afstammeling
was, toen een patiënt zich aanmeldde voor een ooronderzoek. Willy wilde
opstappen, maar doordat hij zo slecht te been was vroeg ik hem te blijven en
rustig als collega mijn consultatie bij te wonen: de patiënt had er allerminst
bezwaar tegen. Ik noteerde de naam van de patiënt, maar toen ik zijn voornaam
vroeg liep het mis Om reden van privacy vermeld ik hier die voornaam niet,
maar die was zó hilarisch dat ik wel enig begrip kan opbrengen voor Willys
reactie: hij schoot in een onbedaarlijke
slappe lach. Het duurde misschien maar een minuut, maar het leek wel een eeuw.
Ik wist niet waarheen te kijken en even had ik wel van de wereld willen zijn.
Ik heb de patiënt later ook nooit meer teruggezien. Of ik het Willy ooit
kwalijk genomen heb? Bijlange niet: daarvoor waren wij véél te goede vrienden en ondertussen waren ook onze respectievelijke
halve trouwboeken (persoonsgebonden materie, zou mijn zwager zeggen, die ook
van Bachten de Kupe is) met elkaar bevriend geworden.
Het werk als
klinisch bioloog viel hem hoe langer hoe zwaarder. Toch hield hij het uit tot
aan de pensioenleeftijd. Een moediger man dan Willy heb ik niet gekend. Hij is
bijna achtenzeventig geworden: geboren in de maand juli van t jaar 1938 en
overleden in maart l.l., telkens de dertiende van de maand. Mijn echtgenote en
ik hebben hem na zijn pensionering verscheidene malen bezocht, thuis en later
in de verzorgingsinstelling. Zijn kinderen bezorgden hem zestien kleinkinderen,
een weelde waarin hij een groot genoegen schepte, al kon hij zich hun namen nog
maar zelden herinneren. Hoe zwaar hij op t laatste ook aftakelde, nooit is een
klacht aan zijn mond ontsnapt. Het laatste wat hij tegen me zei was: Of ge t
gelooft of niet, ik ben nog steeds niet depressief. Hij was toen nagenoeg
helemaal verlamd en zijn stem was zwak. Maar er was blijkbaar nog te veel dat
hem aan het leven bond en het weze nog eens herhaald: een moediger man dan
Willy Debyser heeft er nooit bestaan. Geen één!
Had ik het
niet gevreesd! Mijn vast voornemen, bij de aanvang van het nieuwe jaar, om
definitief te stoppen met al die schrijvelarij, zeverarij, kortom met al die
literaire onzin, ligt aan diggelen. Welgeteld achtenzestig dagen heb ik het
volgehouden. Achtenzestig dagen in totale onthouding geleefd. Weerstaan aan
alle verleidingen die op mijn pad zijn gekomen: van de niet te stuiten stroom
van sexuele misbruiken tot de evenmin te stuiten stroom van mensen op de vlucht
voor de honger en het oorlogsgeweld. Misschien is het wel beter zó. Uiteindelijk
zou ik wel weer een te grote oorzakelijke rol toebedeeld hebben aan de
angstwekkende toename van de wereldbevolking. Malthusianist als ik ben
Maar aan de
meldonium-affaire van Maria Sharapova, daar kan ik écht niet aan voorbij. Dat
de wondermooie Aphrodite van de tenniscourts engelen kunnen niet mooier zijn
haar salaris van enkele tientallen miljoenen euros drastisch dreigt te zien
verminderen, tot daar nog aan toe. Maar het idee dat we deze sierlijke nimf
misschien nooit meer zullen zien zweven op het TV-scherm, verlamt mijn lijf en
leden en ontneemt mij de eetlust. Een levenslange schorsing hangt Maria immers
boven het hoofd wegens doping, zijnde het gebruik van meldonium. Meldonium?
Nooit van gehoord. Niet te verwonderen: in Europa is het medicijn onbekend. En
het is alleszins niet terug te vinden in het Gecommentarieerd
geneesmiddelenrepertorium, zijnde het groene boekje dat bestemd is voor de
artsen en apothekers van ons land. Uit krantenartikels en uit wat ik kan
vernemen via t internet meen ik te mogen concluderen dat het een medicijn is
dat de doorbloeding in de organen en in t bijzonder het hart en de hersenen?
verbetert en zodoende prestatiebevorderend zou zijn, voornamelijk bij
sportlui. En dat het schadelijk zou zijn voor de gezondheid of misschien wel
integendeel? -, daarover bestaat blijkbaar geen eensgezindheid. Tot vóór een
paar maanden was er met meldonium overigens geen vuiltje aan de lucht en de
laatste tien jaar zouden atleten uit het oostblok er gebruik van gemaakt hebben
dat het een lieve lust is. Maar schadelijk of niet, en in de veronderstelling
dat het de sportprestatie positief beïnvloedt, het gebruik ervan in de sport is
oneerlijk in zoverre de een er wél en de andere er géén gebruik kan van maken.
Men heeft meldonium dan maar op de dopinglijst van verboden dopingproducten
geplaatst en die lijst werd in t begin van t jaar doorgestuurd naar alle
sporters, inclusief Maria Sharapova. Maria heeft eerlijk bekend dat ze in fout
is en wel omdat ze verwaarloosd heeft de lijst door te nemen en zodoende niet
op de hoogte was. Dat stelt haar natuurlijk niet straffeloos, net zomin als iemand
die tegen 120 per uur voorbij een schoolpoort raast, daarbij het bord max.30
negerend. Dat hij eerlijk bekent te snel gereden te hebben en dat het komt
doordat hij niet op de hoogte was omdat hij het verkeersbord niet opgemerkt
heeft, zal hem daarbij nauwelijks helpen denk ik. Laten we ons dus maar
stilaan op het ergste voorbereiden: dat we het voortaan zullen moeten stellen
zonder Maria Sharapova, de knapste sportvrouw aller tijden.
En tenslotte:
wie zonder schuld is werpe de eerste steen. Ik zal er alvast geen werpen. Maar
over mijn persoonlijke dopingperikelen zal ik het nog wel eens hebben, later.
Want ik vrees dat het hek nu echt weer van de dam is en dat u van nu af weer
kunt genieten (1) van mijn pennevruchten.
(1) Het woord
is van Hendrik, mijn geliefde zwager.
Enkele dagen geleden was ik op bezoek bij een oude vriend in het Noorden des lands. Geloof het of niet: deze man had in zijn living zomaar eventjes vier schilderijen hangen van één van onze grootste schilders -zoniet de allergrootste - van de laatste honderd jaar. Ik bespreek de vier meesterwerken één voor één op www.bloggen.be/zerar . Neem daar maar eens een kijkje.
Tien jaar
bloggen, t is zo voorbijgevlogen. Driehonderdeenennegentig verhaaltjes. De
verhaaltjes van de eerste drie blogjaren (2006, 2007 en 2008) werden gebonden
en als boek uitgegeven onder de naam 1e blogboek: SCHRIJVELARIJ
(135 verhaaltjes, 425 paginas). De verhaaltjes van de volgende drie blogjaren
werden eveneens als boek uitgegeven onder de naam 2e blogboek:
ZEVERARIJ (120 verhaaltjes, 350 paginas). De verhaaltjes van de laatste vier
jaar zullen, bij leven en welzijn, weldra uitgegeven worden als 3e
blogboek: ZWANZERIJ (134 verhaaltjes, ongeveer 435 paginas). Op de kaft van
het eerste boek prijkt een foto van mijn Tony, die al driekwart eeuw mijn
lievelingspop is. Op de kaft van het tweede blogboek een foto van Blanche en
Brownie, sedert zes jaar mijn lievelingsschaapjes. De kaft van het derde boek
wordt vermoedelijk gesierd door het beeld van Apollo, dé rode draad doorheen de
geschiedenis van 2015. In één van mijn laatste verhalen (2 november 2015) heb
ik vol vreugde aangekondigd dat mijn Apollobeeld dat rond de vorige
jaarwisseling was ontvreemd, weer terecht was en dat daarmee de hele zaak als
afgedaan kon beschouwd worden. Wie de daders waren kon mij nu niet meer
schelen. Gisteren vond ik in mijn bus evenwel een vierde brief van de anonieme
briefschrijver die tekent met Het Ghentsche gevolg, waarvan ik hier een
uittreksel laat volgen:
in het artikel op Uw blog, waar U euforieus finale vermeldt,
bemerken we zekere ondoordachte zinsnedes die niet van Uw gewoonte zijn. Bij deze
kunnen we de zaak verre van afgehandeld beschouwen. Een speciale onderhandelaar
is inmiddels naar U op weg en neemt binnen de kortste keren contact op met U
U denkt ik
verneem wel hoe dat afloopt, maar zeker is dat niet, beste lezer, want ik had
mij al voorgenomen om er mee op te houden. Tien jaar bloggen, meer dan
twaalfhonderd paginas zouden moeten volstaan om een ei kwijt te geraken, maar
men weet natuurlijk nooit: soms kruipt het bloed waar het niet gaan kan Ik had
dit (voorlopig?) laatste verhaal als titel willen meegeven: Alle cartoonisten
zijn sinistromanen. Waarom ik die titel in gedachte had? Omdat ik het wát
grappig zou vinden om al mijn trouwe lezers het woord sinistromaan te laten
opzoeken en ook omdat ik het leuke onzin vind, passend om een verhalenbundel
mee af te sluiten van een boek waarvan de titel luidt: Zwanzerij. En waarom
ik het uiteindelijk toch niet doe? Ziehier. Lees ik daar niet in Het Laatste
Nieuws van heden dat een speler van s lands
beste voetbalploeg zich heeft laten ontvallen dat alle boeren
homos zijn?(*) En wat is zijn straf? Schorsing voor onbepaalde duur, een
taakstraf, aparte training en psychologische begeleiding. Omdat hij met zijn
uitspraak zowel de boeren als de homos zwaar beledigd heeft. Stel dat ze mij
een gevangenisstraf of een zware geldboete of, erger nog, psychologische
begeleiding opleggen om de cartoonisten en de sinistromanen beledigd te hebben!
Ik durf er niet aan denken. Vandaar
(*)De voetbalploeg waarvan sprake is AA Gent en de
zwanzer heet Raman, 21 jaar oud. Vermoedelijk heeft hij in zijn kinderjaren nog
gedanst op het refrein van al wie da nie springt is homofiel en misschien
heeft hij wel gedacht evenveel succes te behalen met die even dwaze zinloze
slogan over die boeren. Een stupide ingeving van het moment, uitgesproken in
een moment van verdwazing, in de euforie van de overwinning, zoals tooghangers
zich vaak laten ontvallen, al gaat het daar heus niet altijd over boeren. Dat
minderheidsgroepen zoals homofielen en sinistromanen dan wel eens het
slachtoffer zijn valt te begrijpen doch allerminst goed te keuren. Mensen met
een voorbeeldfunctie zoals Raman horen in geen geval uitspraken over de
menselijke geaardheid te doen in t openbaar. Wie durft overigens beweren dat
de homofielen over afzienbare tijd niet in de meerderheid zullen zijn? En dan
maar schreeuwen van al wie da nie springt is heterofiel of alle boeren zijn
heterofiel. Een mooie boel!...
Talrijke
onderwerpen heb ik behandeld in de loop van de laatste vier jaar. De kunstroof
van de Rechtvaardige rechters en die van de Apollo van de Broekstraat hebben de
meeste aandacht gekregen. Nieuw licht werd geworpen op beide zaken, maar de
vraag naar de identiteit van de daders is onbeantwoord gebleven. Talrijke
wiskundige problemen werden onder de aandacht van mijn lieve lezers gebracht.
Helaas, brandende problemen zoals het verdelen van een taart in zeven gelijke
stukken, de trisectie van een hoek en de kwadratuur van de cirkel zijn niet tot
een oplossing gekomen. Zolang de mens er niet zal in slagen de precieze lengte
van een cirkelboog over te brengen op een rechte, zal hij met die problemen
blijven worstelen. Onoplosbaar! Neem dat maar van mij aan. Ook de literatuur
werd niet verwaarloosd. De aandachtige trouwe lezer zal allicht gemerkt hebben
dat mijn voorkeur stilaan begint uit te gaan naar de poëzie en wel, om precies
te zijn, naar de Vlaamse neoromantiek. Ja, daar ben ik nu stilaan aan toe, nu
ik het steeds moeilijker krijg om mijn gedachten te ordenen. Zeker en wis, t
is niet allemaal maneschijn en rozengeur geweest: er was ook kwel en kommer En
treurnis. Dat mijn goede vrienden Jaak Vanlichtervelde en Raymond Creus er op
een dag niet meer zouden zijn, kon ik mij nauwelijks voorstellen. En toch, het
leven gaat verder. Voor hoelang nog?
En wat staat
er u en mij, nog te wachten op dit ondermaanse? De aarde warmt op. Er worden
maatregelen getroffen om die opwarming tot twee graden Celcius te beperken.
Maar die twee graden zullen volstaan om een groot deel van de bestaande
aardoppervlakte onder water te zetten. Daarom, beste lezer en nakomelingen:
blijft weg van de kust en ga liever een flink stuk landinwaarts wonen.
Of er dan
niets grappigs is gebeurd die laatste jaren? Toch wel, en dan nog wel zeer
recentelijk. De lezer verontschuldige mij als het ook hier in de eerste plaats
draait rond moord en geweld. De verhalen van Lucky Luke handelen toch ook over
moord en geweld en óf men ze grappig vindt!... Maar zoals zo vaak overtreft de
realiteit de fictie in dit écht gebeurd verhaal:
Een man, van wie men wist dat hij tientallen mensenlevens op zijn
geweten had, had zich verschanst in een gebouw in de stad, en dat was de
politie niet onbekend. Ze hadden het gebouw kunnen binnenvallen, maar t was
avond en omdat de wet een huiszoeking bij nacht verbiedt, hielden ze zich
stil tot de ochtend. Hetgeen slim was van de politie want door s nachts het
gebouw binnen te dringen hadden zij het risico gelopen dat de gezochte persoon
vrijuit zou gaan, t is te zeggen nooit meer zou kunnen veroordeeld worden voor
alle gepleegde feiten. Vanwege procedurefout. Bij het krieken van de dag
stopte een verhuiswagen vóór het gebouw. Een kast werd naar buiten gedragen. De
politie diende te wachten tot negen uur. Toen drongen zij het pand binnen. De
vogel was gaan vliegen!...
Ach, waar
maken wij ons druk om? Zolang de show zich maar afspeelt ver van ons bed
Dat de
doorsnee-man om de zeven seconden aan seks denkt en om de vier seconden aan
voetbal, kan er bij mij niet in. Zeker wat voetbal betreft. Ikzelf denk hooguit
een paar keer per dag aan voetbal en dan is het meestal nog enkel om mij eraan
te ergeren dat zowat één derde van mijn krant iedere dag aan voetbal gewijd is.
Met seks zit dat wel enigszins anders. Maar om de zeven seconden!... En hoelang
wordt dan telkens aan seks gedacht? Drie seconden? Dat zou dan betekenen dat de
gedachten van een normale man zon vijfduizend keer per dag afdwalen in de
richting van seks. In mijn geval is dat op zijn minst honderd keer minder. Ben
ik niet normaal, niet gemiddeld, niet doorsnee? t Is mogelijk dat het met mijn
leeftijd te maken heeft, dat het verminderd is met de jaren, maar toch,
vijfduizend keer per dag heb ik nooit gehaald. Ja, vroeger welde de gedachte
aan seks nogal eens spontaan op. Nu gebeurt dat nog zelden zonder de
aanwezigheid van een externe uitlokkende factor. Al hoeft het nu niet direct Tanja
Dexters te zijn die in Evas kostuum mijn slaapkamer komt binnengewandeld. Enkele dagen geleden
was het de sensuele stem van ene Brenda die een en ander bij mij opriep. Aan de
telefoon Ze belde mij op met de vraag of Test Aankoop mij bekend was. Ja zeker,
ik ben er zelfs nog op geabonneerd geweest, lang geleden weliswaar. Of ik iets
voelde voor een hernieuwde kennismaking: voor de prijs van amper twee euro voor
twee maanden Test Aankoop. Ik zei dat ik voor twee maanden Test Aankoop wel twee euro overhad, maar dat
de kans klein was dat ik daarna een abonnement zou nemen. Ze zei dat het in
feite niet om een abonnement ging maar om een lidmaatschap dat recht geeft op
regelmatige toezending van een paar tijdschriften, adviezen, rechtsbijstand en
nog meer. Een proefperiode van twee maanden verplichtte overigens tot niets. Ik
hoefde enkel nú het nummer van mijn bankrekening te geven en de twee euro
zouden dan wel van mijn rekening afgeschreven worden. Via domiciliëring.
Poepgemakkelijk toch?... Ik sputterde een beetje tegen: was het niet Test
Aankoop die mensen afraadt hun rekeningnummer door te geven aan wildvreemden?
Brenda bezwoer mij met haar lieve doodeerlijke stem dat ze geen bedriegster was
en ik voelde mij een beetje beschaamd. Weet je wat, zei ik, geef mij jóuw
rekeningnummer en ik stort daarop vandaag nog de twee euro voor het
kennismakingspakket. Zo werkt het helaas niet, zei ze. Ik heb dan maar
voorgesteld een cursiefje over haar te schrijven, op mijn blog. En ik heb haar
mijn blog-adres gegeven. Het staat haar vrij hierop te reageren. Misschien kunnen
we dan toch nog zaken doen. Als ze mij haar e-mailadres en haar
bankrekeningnummer geeft
En waarom die
seks-gedachte nu zo sterk naar boven kwam? Ik heb in mijn leven ooit één Brenda
gekend. Ze was Engelse. Met haar achternaam heette ze Boyle. Ze woonde in
Hastings en ze werkte bij de politie (zie foto). Ik ontmoette haar één keer in t jaar,
telkens op de laatste zaterdag van augustus, ter gelegenheid van de stratenloop
Dwars door Grijsloke. Twintig jaar lang. Nooit een vrouw gekend die zo warm,
zo hartelijk was als Brenda Boyle. De vurigheid waarmee ze mij bij dat
jaarlijks weerzien telkens omhelsde!... het bleef dagen lang nazinderen. Ze was
een doorbijter, ze liep ieder jaar de langste afstand, de twintig kilometer.
Vorig jaar was ze er nog. Dit jaar niet meer. Rond de jaarwisseling overleden.
Aan een kwaadaardige ziekte
Mensen die
niet geïnteresseerd zijn in muziek en voetbal zijn serieus gestoord en hebben
dringend psychiatrische therapie nodig. Dat is tenminste wat Ben Crabbé,
quizmaster en drummer, ervan denkt. Tot mijn scha en schande moet ik bekennen
dat ik tot dat soort mensen behoor. En wat de zaak ongetwijfeld nog erger maakt:
ik vind van mijzelf dat ik geestelijk volkomen normaal ben. Geen greintje
ziekteinzicht dus. Alhoewel Niets is zwart-wit. Een vrolijk meezingertje kan
ik wel eens smaken: eentje uit de oude doos, een folksong of een studentenlied.
En ik heb niets tégen voetbal. Ik ben zelfs geabonneerd op een krant die zijn
abonnees dagelijks vele paginas voetbal in de maag splitst. Mijn vriend Firmin
heeft daar veel minder last van: hij is geabonneerd op een kwaliteitskrant die
niet meer dan een gewone portie voetbal brengt, maar daarentegen bol staat van
de opiniestukken. En opiniestukken, das ook niet helemaal mijn ding, vanwege
te vermoeiend. En ik durf wedden dat zijn krant niet eens vermeld heeft dat
Depoitre de Gentse voetbalploeg zal verlaten. In mijn krant van gisteren
dinsdag 8 december stond het geblokletterd op pagina 23: DEPOITRE wil niet
bijtekenen bij Gent. De reden: ze willen hem in Gent niet méér betalen dan
achthonderdduizend euro in t jaar. En elders kan Depoitre ongetwijfeld véél
meer verdienen, in t buitenland allicht. En aangezien Firmin al evenmin als
ikzelf een voetbalfan is, zou u, beste lezer, kunnen denken: t zal Firmin
worst wezen dat Depoitre vertrekt naar Barcelona, München of Milaan. En dáár
ben ik nu nog niet zo zeker van, want wat u niet weet
Firmin is lid
van de bejaardenvereniging van ons dorp en daar doen ze één keer in de week een
uurtje gymnastiek met een drink achteraf. Kwestie van fit te blijven. En wat
wil het geval? Sedert enkele weken hebben ze daar een nieuwe turnlerares:
niemand minder dan dé vriendin van Depoitre. Ze heet Shana en ik hoef zeker
niet te vertellen dat ze jong is en bloedmooi. Ten bewijze de tientallen fotos
die van haar te vinden zijn op t internet. En of ze ook lief is en attent?
Oordeel zelf Een paar weken geleden is Firmin naar de kapper geweest en dat is
aan Shana niet onopgemerkt voorbijgegaan en ze heeft er hem een complimentje
over gemaakt. Hij loopt nu al de hele tijd op een wolkje. Men zou het voor
minder Ik zal hem alvast niet vertellen dat zijn nieuwe turnlerares hoogstwaarschijnlijk
weldra naar t buitenland zal vertrekken. Ik wil niet de bode van het slechte
nieuws zijn en ik ben blij dat zijn krant dat soort nieuws niet brengt. Firmin
heeft mij zopas, terwijl ik deze regels schrijf, een bezoek gebracht: hij
straalt.
De zon
priemde al fel door de spleten van het niet geheel naar beneden gelaten
elektrisch rolluik t liep al tegen de middag toen iemand mij wild enthousiast
de term is te zwak kwam wakker schudden met de woorden:
- Apollo is
terug! Apollo is terug!
t Was
precies, dag op dag, een half jaar geleden dat de gerechtelijke instanties mij
de raad hadden gegeven een absolute stilte te bewaren omtrent de diefstal die
drie maanden tevoren, zo rond de jaarwisseling, moet hebben plaats gehad. En
laat het nu juist de dag zijn waarop ik mij voorgenomen had die stilte te
doorbreken.
Hij stond er,
in de blakende zon, niet op de plaats waar hij altijd placht te staan, maar aan
de overkant van de tuin, te midden van groen lover. Maar wát een Apollo! Een
schitterend wit beeld, helemaal gezandstraald. De aanblik van de stralende
zonnegod, was pijnlijk voor de ogen. En de vreugde om de terugkeer van de god
is zo immens dat ze ruimschoots opweegt tegen het verdriet om het tijdelijk
gemis, want dat Apollo ooit zou terugkeren, daar heb nooit aan getwijfeld.
Het
overheersend gevoel is er een van geluk, maar er is ook de schaamte. Ik had
nooit zo onbezonnen moeten zijn om mensen te beschuldigen en daar het
gerechtelijk apparaat bij te betrekken. Ik beken dat ik in de eerste plaats gedacht
heb aan een diefstal door leden van het Gents studentenkorps. Talrijke anonieme
brieven wezen in die richting. Er waren er ernstige bij en minder ernstige; de
laatste kwamen ongetwijfeld van grappenmakers die losgeld eisten. En al kan er
van diefstal geen sprake geweest zijn, en misschien zelfs niet van een
studentengrap, toch denk ik nog steeds dat dit het werk is van een student van mijn geliefde Alma Mater, een
student in de archeologie die als eindwerk voorgeschoteld heeft gekregen een
oud Grieks beeld in zijn frisse oorspronkelijke staat herstellen. En of hij
daarin geslaagd is! Grootste onderscheiding mét felicitaties van de jury.
Maar
misschien vergis ik mij wel; zoals ik mij ongetwijfeld ook vergist heb toen ik er
op een gegeven ogenblik van overtuigd was dat de politie zelf er voor iets
tussen zat. Een naam die in verscheidene anonieme brieven naar voor is gekomen
is die van ene Hendrik. De allerlaatste tip die ik kreeg een paar dagen vóór de
gelukkige ontknoping, wees ook in die richting. Vóor de putto, het klassieke
engelenbeeld dat we op de plaats van de verdwenen Apollo hadden geplaatst,
stond plots een stoere Viking in vol ornaat en de beide handen steunend op een
literfles sterk bier van het merk Straffe Hendrik. En wat wil het geval? Dat
ik die ene Hendrik, die ik goed ken en die overigens van goeden huize is,
helemaal niet in staat acht tot een dergelijke daad. Anders zou ik hem toch
niet brave Hendrik noemen, hetgeen ik sinds jaar en dag doe.
Ik heb alvast
mijn klacht-tegen-onbekenden voor diefstal ingetrokken; hopelijk bijten die
van het gerecht zich daar nu niet verder in vast. Een gelukkiger ontwikkeling
had ik niet durven verhopen: ik heb er een vernieuwde Apollo aan overgehouden,
plus een borstbeeld van Napoleon Destanberg, een Viking en een fles Straffe
Hendrik!...
Mocht u zich
nu ook nog afvragen, beste lezer, hoe groot de kansen zijn dat dé kunstroof van
de vorige eeuw, zijnde die van de Rechtvaardige Rechters nog ooit een even
gunstige afloop kent, dan moet ik u helaas teleurstellen. De aandachtige lezer
van de veertien vorige edities van De Kunstroof zal zeker al tot de conclusie
gekomen zijn dat een fatale kerkbrand in het zuiden van West-Vlaanderen aan
alle illusies dienaangaande aan definitief einde heeft gemaakt.
De Viking met de fles "Straffe Hendrik", enkele dagen voor de terugkeer van Apollo. In de achtergrond: de putto die ongeveer negen maanden lang de plaats van Apollo heeft ingenomen.
De opgefriste Apollo. Hoe het beeld er vóór de "kunstroof" uitzag kunt u zien op www.bloggen.be/pictaiku/archief.php?ID=2493955.
Je had er moeten bij zijn op
10 oktober op het feest van de jubilerende West-Vlaamse artsen, dat doorging in
Oostkamp. Maar het kon natuurlijk niet omdat jij zo'n anderhalf jaar geleden
dit aardse tranendal verlaten hebt. Niettemin heb ik het gevoel dat jij dit nog
zult opvangen, al ben je dan even onzichtbaar, onhoorbaar en ontastbaar als
mijn relaas dat straks de ether zal vullen.
Zevenenveertig waren er
uitgenodigd, allen met de titel van doctor in de genees-, heel- en verloskunde:
vijfendertig van de lichting '65, elf van de lichting '55 en één van de
lichting '45. De laatste moet al flink op weg zijn naar de honderd. Hij was er
niet. Van de "jongere" lichtingen waren er naar mijn schatting zo'n twee derde
op de afspraak, de meesten met partner. Twee vrouwelijke "geneesheren" waren er
en dat was niet eens buiten proportie, in overweging nemend dat in onze
lichting, Gent '65, er amper eentje op de vierenvijftig was van het - toen nog - zwakke
geslacht. Heden ten dage is de meerderheid van de afgestudeerde artsen een
vrouw en al hebben ze nu een veel grotere "bagage" dan wij toentertijd, ze zijn
nu eenvoudigweg "arts" en allesbehalve "doctor in de genees-, heel- en verloskunde".
En géén vrouw die zich nog "geneesheer" laat noemen. En de "Orde der
Geneesheren" heet nu "Orde der Artsen".
En Claudientje, ze was er,
samen met nog drie anderen van onze lichting: Marcel Marchau, Eric Devos en
Hugo Provoost ("Pervosje"). Reken mij erbij, dat maakt vijf "Gentenaars". Al de
anderen hadden hun wijsheid opgedaan in Leuven. Een halve eeuw geleden was Gent
nog een beetje taboe in het katholieke West-Vlaanderen en wie niet in Leuven
gestudeerd had werd vaak niet voor vol aanzien en met een scheef oog bekeken.
Gediscrimineerd! Ik herinner me nog dat mijn buurvrouw, achtenvijftig jaar
geleden, toen ik haar vertelde dat ik in Gent geneeskunde ging studeren, vroeg: "en wanneer moet ge dan naar Leuven?". Tja, de tijden veranderen. Maar
Claudientje, die is nauwelijks veranderd. Eric en Hugo evenmin. En Marcel? Hij
was toen al een stevig uit de kluiten gewassen knaap maar nu is zijn borstkas
wel twee keer zo groot geworden: een boom van een vent, een kleerkast. En net
als wij heeft hij de kaap van de vijfenzeventig al gerond. Valt het je op dat
ik met jou praat alsof je niet bent heengegaan? Dat komt omdat ik er in mijn
hart van overtuigd ben dat je mij hoort en verstaat. Hoe ver je ook weg bent.
In de ether... Ha, in mijn weerwoord - jawel, ze hadden me weer eens gestrikt - heb
ik nog eens het verhaal verteld van Marcel en de cursus van Gigi. Een
geschiedenis die mij ei zo na tot dé wanhoopsdaad had gedreven, tot een
dramatische ontknoping redding bracht. De zaal bulderde van 't lachen en ze
bulderde des te meer naarmate mijn ellende groter werd. Maladie du voisin
réconforte, nietwaar? Maar de ontknoping heb ik hun onthouden. Ze moeten maar
eens mijn memoires lezen: het staat erin verteld, in geuren en kleuren.
Met mijn speech zat de sfeer
er dermate goed in dat ik het niet aandurfde een "serieus onderwerp" aan te
snijden. Ik had er nochtans één in gedachten. Ik stuur het jou op, via een
e-mailtje:
We
zijn allen ongetwijfeld dokter geworden met een edel doel voor ogen, nl. mensen
genezen, mensen gelukkiger maken, levens redden. Hoeveel levens hebben we
gered? En hoeveel levens hebben wij niet gered, die zonder onze tussenkomst
misschien wél waren gered? In mijn geval is die "eindstand" alvast één-één, een
nul-operatie dus. En of ik mensen gelukkig gemaakt heb? Met gehoorsverbeterende
operaties bijvoorbeeld. Zo'n 75 procent ervan zijn geslaagd (geen slecht
gemiddelde). Die zijn daar gelukkig mee geweest. Een tijdje, want geluk slijt,
net als verdriet... De andere 25, wier gehoor (aan de geopereerde kant wel te
verstaan) niet of nauwelijks was verbeterd, of zelfs slechter geworden en in
enkele gevallen zelfs geheel uitgevallen, zijn daardoor een tijdje ongelukkig
geweest. Maar die ene die aan de operatie een oorsuizen heeft overgehouden waar
geen enkele medicus ter wereld hem nog kon van afhelpen, dat hem dag en nacht
kwelde, waaraan hij geen ogenblik kon ontsnappen, dat zijn leven tot een hel
heeft gemaakt...! Weegt het kortstondig geluk van die 75 op tegen het drama van
die ene? Mocht iemand van de jubilarissen zich daarin terugvinden, laat hij dan
nederig wezen.
't Was een memorabele dag, die
10e oktober, een mooie zonnige dag. Een dag om gelukkig te zijn.
Maar niemand kent mijn pijn. Omdat jij er niet meer bent. Mijn verstand zegt dat
ik je nooit meer zal weerzien. Maar mijn hart weet wel beter. Als jij morgen
aan mijn deur staat schenk ik jou het mooi plaket dat ik gekregen heb van de
Orde. Samen hebben we zoveel beleefd, méér dan een halve eeuw geleden. Het leed
gaat niet over...
Ons gesprek
nam een heel andere wending toen Roger mij vroeg wat ik vond van de
uiteenzetting van Bart Dewever aan de Gentse universiteit. Over het probleem
van de immigranten.
- Tja, zei
ik, op sommige punten kon ik hem wel volgen.
- Op sommige
punten? Volgens mij had hij simpelweg gelijk. Op álle punten.
- Vorige week
was je het toch roerend eens met wat die groene rakker hoe heet hij ook weer?
betoogd had in t parlement.
- Precies.
Omdat ik vond dat ook hij gelijk had.
- Maar hoe
kan dat nu? Ze hebben beiden toch een verschillende mening over hoe dat
vreemdelingenprobleem dient aangepakt te worden. Dan kunnen ze toch niet
allebei gelijk hebben.
- Ja, daar
heb je gelijk in.
- Weet je wat
ik denk? Dat ze allebei ongelijk hebben.
Ik legde hem
uit, aan de hand van een rekenkundig voorbeeld, dat wanneer twee personen een
verschillende mening hebben, ze het onmogelijk allebei bij het rechte eind
kunnen hebben, doch dat het daarentegen wel goed mogelijk is dat geen van
beiden het bij het rechte eind heeft. Stel dat de ene als uitkomst van een
rekensom tien heeft, terwijl de ander het bij zestien houdt. Ze kunnen
onmogelijk allebei gelijk hebben, maar dat ze allebei ongelijk hebben behoort
tot de mogelijkheden. Als de uitkomst twaalf moet zijn, bijvoorbeeld.
- En weet je
waarom ik dat denk? Omdat wij geen van beiden ernstig kunnen nemen? Want, zeg
nu zelf, denk je dat één van de twee ook maar over een greintje humor beschikt.
Heb jij er al eens één hartelijk zien lachen? En als jij een trouwe lezer van
mijn blog bent dan moet je toch weten, hetgeen Gaston Durnez beweert, dat er
zonder humor geen ernst bestaat.
Roger staarde
mij aan, met open mond. Hij zei even niets meer. Alles wees erop dat mijn
betoog helder was geweest.
We hebben
daarna samen nog een pint gedronken en een ander onderwerp aangesneden
In het begin van de jaren
zestig ik studeerde toen voor dokter en roken was toen nog niet slecht voor
de gezondheid rookte ik de ene pijp na de andere. Pijproken was studentikoos
en het zou nog enkele jaren duren voor de wereld er zich van bewust werd dat
roken een belangrijke oorzaak is van hart- en vaatziekten en van longkanker.
Bovendien kreeg ik de tabak gratis van mijn suikertante Jenna die een winkeltje
had van rookartikelen. Bij speciale gelegenheden kreeg ik van tante Jenna een
kiste sigaren met tien heel dure sigaren. Havanna-sigaren, gerold op de dijen
van Cubaanse vrouwen. Men rookt ze in combinatie met een glas Armagnac, nadat
men eerst de punt van de sigaar in het glas gedoopt heeft: de alcohol doodt de
microben die nog aan de sigaar zouden kleven, vanwege de dijen van die Cubaanse
vrouwen. Een mens kan maar beter zijn voorzorgen nemen. Maar we dwalen af
Die dure sigaren waren één van
de dingen waarmee ik indruk probeerde te maken op mijn eerste lief ik noem
haar Chiquetita, maar in werkelijkheid heette ze anders. Ik vertelde haar hoe
duur de sigaren wel waren, maar niet dat ik ze gratis gekregen had van tante
Jenna. Maar Chiquetita bleek geenszins onder de indruk. Ze vond het spilzucht
van mijnentwege. Op een keer zei ze:
- Zonde van het geld. Je zou
er iets veel beters mee kunnen doen. Je laat het zomaar in rook opgaan. Wat héb
je dr an?
- Dat aroma, zei ik. Ruik je
dat? Een dik uur genieten!
- En daarna twee uur lang
hoesten, mopperde ze. En het stinkt bovendien.
Chiquetita zelf verspreidde
een geur die allesbehalve een natuurlijke lijfgeur was: het kwam duidelijk uit
een flesje. Een dure parfum, ongetwijfeld. Ik zei dat het gebruik van dure
parfum al even spilzuchtig was als het roken van dure sigaren. Dat viel niet in
de allerbeste aarde en het is overigens ook nooit iets geworden tussen
Chiquetita en mij.
U raadt natuurlijk nooit, mijn
beste lezer, waarom ik met dit verhaal, dat meer dan een halve eeuw oud is,
voor de dag kom. Daarom vertel ik het meteen. Vóór mij ligt Het Laatste Nieuws
van 5/6 september l.l. met daarin dit wereldschokkend artikel:
Hier gaat de
100 euro voor een gemiddeld flesje parfum naartoe
1-1,5: jus van het parfum
1: fabricatieproces
3: flesje en verpakking
15: winstmarge voor het merk
25: reclame- en
marketingkosten
35: werkingskosten en
winstmarges voor groothandel & winkels
Wanneer we een bekende tegenkomen hebben wij, Vlamingen, nogal eens de gewoonte om te
groeten met Hoe gaat het? of Hoe is t? en het antwoord is bijna
onveranderlijk Goed en met u? waarop dan als tegenantwoord niets anders
verwacht wordt dan Ook goed. Ofwel blijft het hierbij en vervolgt ieder zijn
weg, ofwel zijn deze rhetorische vragen en antwoorden slechts de introductie
tot een iets zinvoller gesprek, waarbij dan vaak blijkt dat het met één of
zelfs met beide gesprekspartners in feite toch niet zó goed gaat. Dat zinvol
gesprek ontspint zich bij voorkeur wanneer het al een tijd geleden is dat
beiden elkaar voor t laatst hebben ontmoet.
Ik maak deze
voorbeschouwing omdat ik gisteren een oud-collega van mij ontmoet heb op de
parking van Albert Heyn. Hij was psychiater in het ziekenhuis waar ik
keel-neus-oorarts was. Sinds wij beiden met pensioen zijn en dat is welhaast
tien jaar geleden! hadden we elkaar niet meer gezien. Ik begon dus met:
- Hoe is t?
Het antwoord
dat volgde was evenwel niet Goed en met u? maar:
- Wat bedoelt
ge?
- Gewoon met
de gezondheid.
- Ach, met de
gezondheid. Welnu, ik voel mij goed. Maar betekent dat dat ik ook goed bén? Heb
ik zekerheid dat ik morgen nog in leven ben?
- Die zekerheid
hebt ge inderdaad niet, moest ik bekennen. Maar die zekerheid heeft toch
niemand
- En als de
kans bestaat dat ik morgen dood ben, ten gevolge van een hartstilstand
bijvoorbeeld, of een hersenbloeding, dan kan toch moeilijk gezegd worden dat
het goed gaat met mij. Maar ik begrijp natuurlijk wel wat gij wilde vragen: hoe
of ik mij voel? Welnu, zoals ik al zei, ik voel mij goed, uitstekend zelfs.
- Ik wou dat
ik hetzelfde kon zeggen. Met mij gaat het alleszins niet méér dan redelijk.
Rugpijn man! Ik ben nooit zonder
En daarmee
was meteen alle banaliteit uit het gesprek gebannen en we hebben daarna op zijn
minst nog een kwartier staan praten over onderwerpen allerlei.
En ik neem
mij voor nooit meer iemand te begroeten met Hoe is t?, maar wel met Hoe
voelt ge u?. In feite had ik mij dat vele jaren geleden al voorgenomen, na elk
bezoek aan nonkel Fonske. Als ik vroeg hoe het was met hem, begon hij telkens
onbedaarlijk te wenen. Het ging immers niet goed met hem En op t laatst vroeg
ik het dan ook niet meer. Wat een hondeweer is het toch! zei ik dan wel eens,
waarop hij dan meermaals antwoordde: Ach, voor de tijd van t jaar kan t er nog
wel mee door. Nou, ja
Het moet
zowat dertig jaar geleden zijn dat de toen in Vlaanderen beroemde en beruchte
professor P.C. Paardekooper op mijn uitnodiging inging om te mijnen huize een
culinaire en literaire avond door te brengen. Voor mij een eer en een genoegen.
Ik had in de krant gelezen dat de professor, die toen net de pensioenleeftijd
had bereikt, pas een boek had uitgegeven.
- Klopt het,
zei ik, dat u onlangs nog een boek hebt uitgegeven?
- Wilt u de
vraag nog eens herhalen?
- Of u
onlangs een boek hebt uitgegeven?
- Ik meende verstaan te hebben dat u eerst zei "nóg een boek" of was het "nog een bóek"?
Ik voelde wel
dat er enig verschil bestaat tussen "nóg een boek" en "nog een bóek". Toch
vroeg ik:
- Waar zit
het verschil?
- Klemtoon,
zei Paardekooper. Klemtoon is héél belangrijk. In het eerste geval drukt u uw
bewondering uit over het feit dat ik aan de vele boeken die ik geschreven heb,
er nu nog één heb toegevoegd. In het tweede geval toont u zich verwonderd over
het feit dat ik op mijn gevorderde leeftijd nog in staat ben tot het schrijven
van een boek.
Ik had wel
degelijk de klemtoon op "boek" gelegd en zó had ik het ook bedoeld. Ik ontkende
het wel, maar de professor lachte fijntjes Hij heeft er uiteindelijk nog
achtentwintig jaartjes bijgedaan en 't zou mij verwonderen als dat boek zijn
laatste is geweest. Hoe kon ik toen in godsnaam vinden - ik was zelf vijfenveertig - dat vijfenzestig behoorlijk oud is om nog een boek te schrijven? Wat dan
gezegd van Gaston Durnez, één van onze meest voortreffelijke Vlaamse
schrijvers, die dit jaar, met 87 op de teller, drie boeken publiceert: "Mannen
met zwarte gezichten", "De bolhoed van mijn vader" en "Het ABC van Gaston
Durnez"?
Een
gelijkaardige eer en genoegen als toen met Paardekooper is mij vorige week ten
deel gevallen. Gaston en ik, naast elkaar gezeten aan de tafel van een
gemeenschappelijke vriend voor een gezonde lekkere maaltijd en een dito literaire
babbel. Nog drié boeken, met de klemtoon op "drie". Bij die gelegenheid heb ik
van Gaston de dichtbundel "Lichtverzen" gekregen, d.d. 2008, geschreven ter
gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag. Ik citeer enkel de laatste strofe
van het laatste gedicht uit de bundel...
Of
schilder als U kunt eentje van mijn gedichten
in
bonte kleuren op een luchtballon.
Dan
zweef ik boven Vlaanderen in de kermiszon
en
kinderen roepen: Kijk, daar vliegt Gaston de Lichte!
... en de
opdracht die Gaston er heeft ingeschreven:
Aan Monique en Kris Vansteenbrugge
die wel weten dat er zonder humor geen ernst bestaat.
Ik zou geen
betere slogan hebben kunnen bedenken. En van Gaston Durnez hebben we het
laatste nog niet gezien. Neem dat maar van mij aan.
Gaston Durnez, getekend door Marc Sleen.
Gaston was toen nog veel jonger*.
* "Vroeger waren wij veel jonger" is een boek van G. Durnez (2008).
Van een
vriend, kunstenaar-filosoof, die mij enkele dagen geleden met een bezoek
vereerde, kreeg ik het volgende verhaal toegestuurd: mooi en ontroerend.
Toen ik laatst onze Peugeot wou schoonmaken zag ik op de plaats waar
normaal de voeten staan, enkele mooie witte steentjes liggen, duidelijk aan de
schoenzolen meegekomen bij het instappen vanaf jullie parking. Ik kreeg het
niet over mijn hart om ze met de industriële stofzuiger te lijf te gaan en
raapte ze één voor één voorzichtig op, als waren het kostbare relikwieën
overblijvend uit een bewogen tourrit op de Mont Ventoux, mij afvragend in welk
doosje ik ze zou opbergen. Zeventien waren er, welgeteld.
Ik zal ze bijhouden en beschouw het als mijn heilige plicht ze terug
te brengen naar hun oorspronkelijke bestemming, terug bij hun vriendjes, een
beetje zoals verloren gevlogen duiven, na een onweer, die door de vinder worden
teruggebracht naar hun kot, tot grote vreugde van de melker.
Het zijn, zoals nu blijkt, wel heel bijzondere steentjes. Zelfs bij een
ordinair en bijna brutaal handworpje liggen ze er nadien altijd een heel
bevallige compositie te wezen. Een lichte nonchalante gooi: nog steeds een
elegante ritmische samenstelling. Straf, héél straf!
Dit hoogst ongewoon esthetisch gedrag intrigeert mij in hoge mate.
Dit bijzonder fenomeen noopt overigens tot enige filosofische
beschouwing. Deze kiezelkunstwerkjes bestaan namelijk slechts op het moment dat
ze zijn neergegooid en enkel bij de gratie om op dat moment te stoppen. Bij het
vormen van een nieuwe worp verdwijnt de vorige onherroepelijk. Als men er één
wil laten voortbestaan houdt voor deze steentjes tegelijk de creatieve ontwikkeling
op. De schepping is dus een evolutief proces waarbij het vorige verdwijnt als
het door een ander vervangen wordt en er steeds nieuwe patronen ontstaan, tot
in het oneindige
De statistische kansberekening dat men met zeventien steentjes tweemaal
een identieke groepering gooit, naar onderlinge afstand en positie, is voer
voor betere mathematici.
In bijlage een zestal zeer mooie kiezelsteenformaties, ceteris paribus.
Achteraf beschouwd vrees ik dat het een hartverscheurende kwestie zal worden om deze merkwaardige kunstzinnige steentjes terug naar jullie parking te brengen: ik ben er serieus aan gehecht geraakt. Mag ik ze misschien tóch houden?
Het spreekt vanzelf dat ik hem de steentjes laat houden. En of ik mijn vriend dankbaar ben: wát een les in esthetiek, in ruil voor zeventien onnozele kiezeltjes!...
En wat betreft de kans dat men met die steentjes tweemaal een identieke groepering gooit. Ze is onbestaande. En al zouden we ervan uitgaan dat met één steentje de kans één op honderd is (maar in werkelijkheid is die kans oneindig veel kleiner, namelijk één op oneindig) en dat iemand het in zijn hoofd haalt om iedere vijf seconden een worp te doen met de zeventien steentjes, dan nog zou hij pas om de tien-tot-de-negenentwintigste-macht jaren een identieke tweeling baren. En dieper wens ik daar niet op in te gaan.
Vorige week is mijn vriend Ludwig op bezoek geweest.
Jaren geleden is hij verhuisd naar Nederland, in de buurt van Arnhem, en daar
woont hij nog steeds. Tussen de soep en de patatten, zomaar langs zijn neus weg
vertelde Ludwig mij dat hij een uitvinding heeft gedaan: het perpetuum mobile! In
één van mijn vorige verhalen had ik het over de drie onmogelijkheden, zijnde de
verdeling van een cirkel in vijf gelijke delen, de trisectie van een hoek en
het terugvinden van het gestolen luik van het Lam Gods. Dat was bij wijze van
spreken en omdat alle goede dingen nu eenmaal uit drie bestaan. Hebben wij op
school niet allemaal geleerd, u zowel als ik, beste lezer, dat als er één onmogelijkheid bestaat in de
fysica ? Precies: het perpetuum mobile! En van dat axioma heeft mijn oude
vriend nu brandhout gemaakt. Hij heeft zijn uitvinding reeds gedeponeerd bij
een beëdigd notaris en een universiteit belast met de uitvoering ervan. En dat
vertelt hij mij zomaar, alsof het een kaf aan zijn hielen is, zoals ze dat
zeggen in ons Anzegems dialect (*). Hij doet nog een poging om mij de logica
van zijn redenering bij te brengen, maar tevergeefs. De wil is goed, maar mijn
uitgebluste hersencellen zijn te zwak. Ik zeg hem dat hij dus weldra rijk en
beroemd zal zijn van zodra de uitvinding wereldbekendheid zal gekregen hebben,
dat er misschien een Nobelprijs op hem ligt te wachten. Ik zeg hem ook dat ik dan
maar wát trots zal zijn dat hij mijn vriend is. Mijn woorden flatteren hem
allerminst. Integendeel. Hij heeft lak aan eer en beroemdheid. Geen pretentie
of valse bescheidenheid. Iets wat van mij niet kan gezegd worden. Hij heeft
mijn verhaal gelezen over de Joti T Hooftprijs en mijn gedicht in jotithooftiaanse
neoromantiek. Hij zegt er geen kwaad woord over, maar het heeft hem gechoqueerd
dat ik in het artikel beweer niets van poëzie af te weten. Zeggen dat ge over
een bepaald onderwerp zo goed als niets afweet en vervolgens uw uiterste best
doen om er een pedant artikel over te schrijven! Daarvoor moet ge wel erg zelfingenomen zijn en
pretentieus. Wat moeten de lezers dan wel denken: hoe bekwaam is die man toch,
dat hij over een onderwerp waar hij niets van af weet toch zo interessant kan
schrijven, en hoe zou hij dan wel schrijven over een onderwerp waar hij wél een
en ander van afweet? Ludwig zei het niet met zoveel woorden, maar het is exact
hoe hij over mij dacht. Mocht er over een paar jaar evenwel nog niets in huis
gekomen zijn van dat perpetuum mobile, dan zal ik net zo over hém denken.
Ondertussen zit ik nog steeds opgescheept met een
groot neoromantisch gat in mijn cultuur. Ofschoon het stilaan tot mij begint
door te dringen aan welke normen een hedendaags Nederlandstalig gedicht er
hoort uit te zien. De eerste prijs (tienduizend euro) in de laatste
prestigieuze Turing gedichtenwedstrijd viel te beurt aan het gedicht witlof
van ene Ruth Lasters. Het bestaat uit 5 ½
strofen van 2 verzen. Ik neem het letterlijk over van t internet:
De
afzonderlijke oerknallen van
dingen, het (ontstaans)eureka van sorbet, papier, de slede, radio-
golven, de dasknoop, het elektron, poedersuiker. Was het
in stolpen maar ergens bewaard. Grote glazen reservoirs
waaronder men dan bij verwonderingverlies, bij bovenmatig balen
inhaleren kon het prilste, prettigste begrippen-
begin, ontdekkingsenthousiasme.
Dan in zon stolp met jou te staan, diep in te ademen de kick
van de vondst van wat wij daarna dan verzoend en -strengeld
weken aten: rauwe, bleke losgewoelde ledematen van
de aarde.
Een niveau dat ik vanzelfsprekend nooit kan bereiken (**). Maar
ervan leren, dát moet kunnen
(*) cf. Het dialect van
Anzegem en omstreken, op pag. 391.
Vandaag, 15 juli 2015, is het exact vijftig jaar geleden dat bovenstaande foto werd genomen, in de aula van de Gentse universiteit, ter gelegenheid van de plechtige uitreiking van het diploma van doctor in de genees-, heel- en verloskunde aan één vrouwelijke en drieënvijftig afgestudeerden (alleen Api, zaliger, ontbreekt op de foto). Op de voorste twee rijen staan een aantal professoren ze staan er bijlange niet allemaal die hun best hebben gedaan, de ene al wat meer dan de andere, om hun pupillen de kennis van de edele geneeskunst bij te brengen. De foto, met de namen van de professoren, prijkt op pagina 163 van het boek O jerum jerum jerum (mijn memoires) waarnaar ik in de loop van dit verhaal meermaals zal verwijzen (*).
Heden ten dage zijn twee van de drie afgestudeerden in de geneeskunde van het vrouwelijk geslacht. In 1965 was dat dus één op de vierenvijftig Die ene, Claudine, lijkt mij vrij gelukkig te zijn met haar diploma. Ikzelf sta er minder vrolijk op (ik sta aan de linker hand van Claudine, d.i. rechts van haar op de foto). De laatste jaren had ik mij steeds vaker afgevraagd of ik wel de juiste studierichting had gekozen. Op pag. 133: Ik was nog lang niet afgestudeerd maar ik wist toen al dat ik de verkeerde studiekeuze had gemaakt. En op pag. 45: Dat ik heb nagelaten beschouw ik als een van de twee grootste fouten die ik in mijn leven heb begaan. De tweede zou weldra volgen: ik ging geneeskunde studeren . De geneeskunde studies hadden we maar weinig kunnen boeien, ik had volop van het studentenleven genoten en maar weinig tijd had ik doorgebracht in de auditoria en met de studie, wat niet wegneemt dat ik telkenjare geslaagd was in de eerste zittijd, zij het vaak op het nippertje. Hoe gaarne had ik dit diploma verwisseld voor dat van licentiaat in de wiskunde, een vak waarin ik op de middelbare school zo sterk had uitgeblonken. Ik zou leraar wiskunde geworden zijn. Met mijn doktersdiploma kon ik een huisartsenpraktijk beginnen, maar het werd mij al snel duidelijk dat ik voor dat beroep niet in de wieg gelegd was. In Nederland vond ik een goedbetaalde baan als assistent in een groot universitair ziekenhuis alwaar ik mij kon bekwamen in de keel-, neus- en oorheelkunde (cf. pag. 169-173). Na vier jaar behaalde ik daar het getuigschrift van specialist. Het zijn de enige echt gelukkige jaren geweest in mijn doktersloopbaan. Ik had toch weer zin gekregen in het medisch beroep en mijn leermeesters waren dermate tevreden over mij dat mij aangeboden werd deel uit te maken van de medische staf van de universiteit en dus zelf te mogen instaan voor de opleiding van jonge keel-neus-oorartsen. Ik heb toen helaas nogmaals een verkeerde keuze gemaakt, gedreven als ik was door het heimwee naar mijn geboortestreek. Een paar passages uit mijn memoires mogen duidelijk maken hoe het mij verder vergaan is:
(pag. 174-175)
Ik begon mijn "keel-neus-oren praktijk" in Kortrijk in samenwerking met ene dokter Vanzwam. Van de twee mensen die ik in mijn leven een kwaad hart heb toegedragen, was hij er één van, al hebben we, voor zover ik weet, nooit echt ruzie gehad. Ik was senior seniorum geweest, reserve-officier in 't Belgisch leger en veelbelovend assistent in een van de grootste keel-neus-oorklinieken van West-Europa, maar op gebied van "zaken doen" was ik nog een kind. Vandamme legde mij een contract voor waarbij ik in 't begin een klein deeltje kreeg van ons beider gezamenlijk inkomen. Na enkele jaren zou ik dan de helft krijgen tot Vanzwam met pensioen ging. Kon ik weten dat hij, die toen achtenvijftig was, tot zijn vierenzeventigste de helft van het ereloon, dat de laatste jaren nog uitsluitend door mij werd ingebracht, zou binnenrijven? In het contract stond verder dat ik moest instaan voor ál de wachtdiensten tijdens het week-end. Als ik met vakantie was mopperde Vanzwam omdat hij wachtdienst moest doen. Nam ik al eens te lang vakantie naar zijn zin, dan zei hij: " Als ge maar niet denkt dat ík voor u zal werken!" Ik zat met handen en voeten aan Vanzwam vast. Hij was daarenboven voorzitter van de Medische Raad van het ziekenhuis en dat is hij gebleven tot bij zijn afscheid op vierenzeventigjarige leeftijd. Ik wist maar al te goed dat protesteren en aandringen op een herziening van het contract geen enkele zin had: ik zou met mijn hoofd tegen de muur gelopen zijn. In ons democratisch land geldt immers het recht van de sterkste. En sterk was ik allesbehalve, ik was zwak en onmondig, vooral zwak, uitermate zwak. Waarom ik mij zó liet doen? Om dezelfde reden denk ik als waarom ik Marc Voet in mijn mond liet spuwen toen ik naar de nonnekensschool liep in Grijsloke. Om diezelfde reden zal het ook geweest zijn dat ik in de kostschool van Oostende mijn eten liet afpakken. Tegen Vanzwam had ik maar één enkel verweer: als híj niet voor mij wilde werken, dan ík ook niet voor hém! Ik hoefde dus enkel maar te vermijden dat ik véél patiënten zou krijgen Daartoe heb ik gedurende mijn hele carrière de methode van de "creatieve irrelevante incompetentie" toegepast, zoals ik geleerd had in het boek van Laurence J. Peter, over Peters principe, en waarover ik later zelf zou schrijven in mijn tweede boek over Grijsloke, "De mens een loopdier".
(en pag. 178)
Ik had de meest verfijnde technieken van de esthetische neuschirurgie onder de knie en de microscopische oorchirurgie kende zo goed als geen geheimen voor mij. Toch had ik de eerste jaren in Kortrijk nauwelijks patiënten. Na een jaar of drie lag mijn hele technische bagage in duigen. In dertig jaar praktijk als keel-neus-oorarts heb ik minder esthetische neusoperaties en functionele ooroperaties verricht dan in mijn laatste jaar als assistent aan het universitair ziekenhuis in Rotterdam..
Hoe vaak heb ik uit de mond van mijn huisgenoten en familie niet moeten horen dat ik zo goed als niets uit mijn diplomas gehaald heb! Dat ik net als in mijn studentenjaren het grootste deel van mijn tijd aan hobbys besteed heb. Dat ik al mijn verworven kennis niet benut heb en verloren heb laten gaan. Ach, misschien is het wel beter zo. Gaat niet ieders kennis verloren met het verstrijken der jaren en met de dood? Waar is de kennis van al die professoren naartoe, van die hooggeleerde heren op de foto waar ik zo naar opkeek? Prof. Sebruyns (pag. 56-57), prof. Thierry en prof. Vandekerckhove (pag. 133-134), prof. Devleeschouwer (pag. 150-151), prof. Deschaepdrijver (pag. 151), prof. Emiel Derom (pag. 151-152), prof. Regniers en prof. Remouchamps (pag. 153-156), prof. Defoort (pag. 156-157), prof. Piérard (pag. 157-159), prof. François (pag. 159-160), prof. Debusschere (pag. 161), en verder in één adem de professoren Bouckaert, Leusen, Vanvaerenbergh, Vandevelde, Eeman, Hooft (pag. 162). Alleen Thierry is, voor zover mij bekend, nog in leven. Hij moet rond de negentig zijn. Van de anderen zal hooguit hun gebeente nog over zijn
En die vierenvijftig doktoren van de lichting 65? Er zaten heel wat bollebozen tussen: een stuk of tien hebben het gebracht tot professor, één zelfs tot professor aan één van de meest gerenommeerde universiteiten van Amerika. Een aantal onder hen zijn ook al vertrokken naar de eeuwige jachtvelden. Het heengaan van mijn goede vriend Raymond Creus, vorig jaar (cf. www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=2562082), heb ik nog steeds niet helemaal verwerkt: het is zo plots en ze onverwacht gegaan, we hebben samen zoveel lief en leed gedeeld (pag. 130-131), méér dan vijftig jaar geleden, en we waren vrienden gebleven (cf. www. bloggen.be/kris/archief.php?ID164).
En het felbegeerde diploma waar het, exact vijftig jaar geleden om te doen was? Ik heb het opgediept uit de oude kast waar het al die tijd opgeborgen heeft gezeten. Perkament! Met zachtheid te behandelen. Er zijn reeds een paar scheuren in. 't Is eigenlijk niets meer waard. Net zo min als dat brein van mij waar ooit zoveel wetenschap werd ingepompt. Net zo min als mijn hele ik: niets meer waard, ballast voor de maatschappij... Toch zou 't een troost zijn als ik nog even verder zou mogen leven in de overtuiging dat het stuk perkament door mijn nageslacht nog een tijdje in ere wordt gehouden en dat er ooit nog iemand moge wezen - het weze de geringste onder de zon - die bij 't aanschouwen ervan beseft: hiervoor heeft hij dit gedaan, hieraan heeft hij zeven jaar van zijn jeugdig leven geofferd: de zeven gelukkigste jaren...
(*) Het boek O jerum jerum jerum is aanwezig in een aantal openbare bibliotheken, alwaar iedere andere bibliotheek die het niet in bezit heeft, het kan opvragen (uitg. Free Musketeers 2006, 206 pag., ISBN 90-8539-440)
Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.