Wanneer we een bekende tegenkomen hebben wij, Vlamingen, nogal eens de gewoonte om te
groeten met Hoe gaat het? of Hoe is t? en het antwoord is bijna
onveranderlijk Goed en met u? waarop dan als tegenantwoord niets anders
verwacht wordt dan Ook goed. Ofwel blijft het hierbij en vervolgt ieder zijn
weg, ofwel zijn deze rhetorische vragen en antwoorden slechts de introductie
tot een iets zinvoller gesprek, waarbij dan vaak blijkt dat het met één of
zelfs met beide gesprekspartners in feite toch niet zó goed gaat. Dat zinvol
gesprek ontspint zich bij voorkeur wanneer het al een tijd geleden is dat
beiden elkaar voor t laatst hebben ontmoet.
Ik maak deze
voorbeschouwing omdat ik gisteren een oud-collega van mij ontmoet heb op de
parking van Albert Heyn. Hij was psychiater in het ziekenhuis waar ik
keel-neus-oorarts was. Sinds wij beiden met pensioen zijn en dat is welhaast
tien jaar geleden! hadden we elkaar niet meer gezien. Ik begon dus met:
- Hoe is t?
Het antwoord
dat volgde was evenwel niet Goed en met u? maar:
- Wat bedoelt
ge?
- Gewoon
met
de gezondheid.
- Ach, met de
gezondheid. Welnu, ik voel mij goed. Maar betekent dat dat ik ook goed bén? Heb
ik zekerheid dat ik morgen nog in leven ben?
- Die zekerheid
hebt ge inderdaad niet, moest ik bekennen. Maar die zekerheid heeft toch
niemand
- En als de
kans bestaat dat ik morgen dood ben, ten gevolge van een hartstilstand
bijvoorbeeld, of een hersenbloeding, dan kan toch moeilijk gezegd worden dat
het goed gaat met mij. Maar ik begrijp natuurlijk wel wat gij wilde vragen: hoe
of ik mij voel? Welnu, zoals ik al zei, ik voel mij goed, uitstekend zelfs.
- Ik wou dat
ik hetzelfde kon zeggen. Met mij gaat het alleszins niet méér dan redelijk.
Rugpijn man! Ik ben nooit zonder
En daarmee
was meteen alle banaliteit uit het gesprek gebannen en we hebben daarna op zijn
minst nog een kwartier staan praten over onderwerpen allerlei.
En ik neem
mij voor nooit meer iemand te begroeten met Hoe is t?, maar wel met Hoe
voelt ge u?. In feite had ik mij dat vele jaren geleden al voorgenomen, na elk
bezoek aan nonkel Fonske. Als ik vroeg hoe het was met hem, begon hij telkens
onbedaarlijk te wenen. Het ging immers niet goed met hem
En op t laatst vroeg
ik het dan ook niet meer. Wat een hondeweer is het toch! zei ik dan wel eens,
waarop hij dan meermaals antwoordde: Ach, voor de tijd van t jaar kan t er nog
wel mee door. Nou, ja
|