Vorige week is mijn vriend Ludwig op bezoek geweest.
Jaren geleden is hij verhuisd naar Nederland, in de buurt van Arnhem, en daar
woont hij nog steeds. Tussen de soep en de patatten, zomaar langs zijn neus weg
vertelde Ludwig mij dat hij een uitvinding heeft gedaan: het perpetuum mobile! In
één van mijn vorige verhalen had ik het over de drie onmogelijkheden, zijnde de
verdeling van een cirkel in vijf gelijke delen, de trisectie van een hoek en
het terugvinden van het gestolen luik van het Lam Gods. Dat was bij wijze van
spreken en omdat alle goede dingen nu eenmaal uit drie bestaan. Hebben wij op
school niet allemaal geleerd, u zowel als ik, beste lezer, dat als er één onmogelijkheid bestaat in de
fysica
? Precies: het perpetuum mobile! En van dat axioma heeft mijn oude
vriend nu brandhout gemaakt. Hij heeft zijn uitvinding reeds gedeponeerd bij
een beëdigd notaris en een universiteit belast met de uitvoering ervan. En dat
vertelt hij mij zomaar, alsof het een kaf aan zijn hielen is, zoals ze dat
zeggen in ons Anzegems dialect (*). Hij doet nog een poging om mij de logica
van zijn redenering bij te brengen, maar tevergeefs. De wil is goed, maar mijn
uitgebluste hersencellen zijn te zwak. Ik zeg hem dat hij dus weldra rijk en
beroemd zal zijn van zodra de uitvinding wereldbekendheid zal gekregen hebben,
dat er misschien een Nobelprijs op hem ligt te wachten. Ik zeg hem ook dat ik dan
maar wát trots zal zijn dat hij mijn vriend is. Mijn woorden flatteren hem
allerminst. Integendeel. Hij heeft lak aan eer en beroemdheid. Geen pretentie
of valse bescheidenheid. Iets wat van mij niet kan gezegd worden. Hij heeft
mijn verhaal gelezen over de Joti T Hooftprijs en mijn gedicht in jotithooftiaanse
neoromantiek. Hij zegt er geen kwaad woord over, maar het heeft hem gechoqueerd
dat ik in het artikel beweer niets van poëzie af te weten. Zeggen dat ge over
een bepaald onderwerp zo goed als niets afweet en vervolgens uw uiterste best
doen om er een pedant artikel over te schrijven! Daarvoor moet ge wel erg zelfingenomen zijn en
pretentieus. Wat moeten de lezers dan wel denken: hoe bekwaam is die man toch,
dat hij over een onderwerp waar hij niets van af weet toch zo interessant kan
schrijven, en hoe zou hij dan wel schrijven over een onderwerp waar hij wél een
en ander van afweet? Ludwig zei het niet met zoveel woorden, maar het is exact
hoe hij over mij dacht. Mocht er over een paar jaar evenwel nog niets in huis
gekomen zijn van dat perpetuum mobile, dan zal ik net zo over hém denken.
Ondertussen zit ik nog steeds opgescheept met een
groot neoromantisch gat in mijn cultuur. Ofschoon het stilaan tot mij begint
door te dringen aan welke normen een hedendaags Nederlandstalig gedicht er
hoort uit te zien. De eerste prijs (tienduizend euro) in de laatste
prestigieuze Turing gedichtenwedstrijd viel te beurt aan het gedicht witlof
van ene Ruth Lasters. Het bestaat uit 5 ½
strofen van 2 verzen. Ik neem het letterlijk over van t internet:
De
afzonderlijke oerknallen van
dingen, het (ontstaans)eureka van sorbet, papier, de slede, radio-
golven, de dasknoop, het elektron, poedersuiker. Was het
in stolpen maar ergens bewaard. Grote glazen reservoirs
waaronder men dan bij verwonderingverlies, bij bovenmatig balen
inhaleren kon het prilste, prettigste begrippen-
begin, ontdekkingsenthousiasme.
Dan in zon stolp met jou te staan, diep in te ademen de kick
van de vondst van wat wij daarna dan verzoend en -strengeld
weken aten: rauwe, bleke losgewoelde ledematen van
de aarde.
Een niveau dat ik vanzelfsprekend nooit kan bereiken (**). Maar
ervan leren, dát moet kunnen
(*) cf. Het dialect van
Anzegem en omstreken, op pag. 391.
(**) Tenzij
Alzheimer mij een handje komt helpen.
|