Taalmythes volgens 21 Vlaamse taalachterstandnegationisten & campagne tegen taalbad
Taalmythes volgens Agirdag en 21 taalachterstandnegationisten & campagne tegen taalbad Nederlands
In oktober 2013 publiceerden Orhan Agirdag & 21 universitaire ondertekenaars een petitie tegen de oproep van minister Pascal Smet om meer aandacht te besteden aan het aanleren van het Nederlands: Gok Van Pascal: mythes over taalachterstand en onderwijs( (De Morgen, 30.10.2013). Deze oproep was volgens hen op drie taalmythes gebaseerd.
Vooraf: een straffe uitspraak van Agirdag. De Gentse socioloog Orhan Agirdag poneerde in juni 2013: Met de pleidooien voor het aanleren van het Nederlands is het voorlopige hoogtepunt van taalracisme bereikt: de ongegronde overtuiging dat het gebruik en kennis van witte talen superieur zijn aan het gebruik en kennis van zwarte talen. In tijden waar het biologisch racisme alle politieke geloofwaardigheid heeft verloren, bedient de uitsluitingspolitiek zich uitvoerig van het taalracisme, Taalbadmodel van Bart De Wever is diefstal, De Wereld Morgen, 25.06.13)."
Taalmythes volgens 21 taalachterstandsnegationisten
Minister van Onderwijs Pascal Smet kondigde aan dat hij het Steunpunt Gelijke Onderwijskansen gaat droogleggen. Dit is voor heel wat mensen onbegrijpelijk. Dat hij ook nog eens zowat alle leerachterstand wil verklaren door taal gaat bij heel wat academici niet in. (NvdR: De Steunpunten ontvingen in de periode 1900-2010 30 miljoen euro en concludeerden dat NT2 vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs totaal overbodig was.)
Mythe 1: Het Nederlands wordt het best geleerd aan de hand van een taalbad.
Commentaar vooraf: intensief NT2 is veel meer dan een taalbad en sorteert veel meer succes! Maar precies de vele universitaire taalachterstands-negationisten bestreden/bestrijden de invoering van intensief NT2 vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs.
"Wanneer het over gelijke onderwijskansen gaat, wordt een taalbad beschouwd als de ultieme methode. Het taalbadmodel is, enkele uitzonderingen buiten beschouwing gelaten, de enige manier waarmee scholen vandaag de dag omgaan met de anderstalige leerlingen. (Noot van Raf Feys: Intensief NT2-onderwijs reikt verder dan een gewoon taalbad - een taalbad is alleen bruikbaar voor een kind dat al kan zwemmen. Het gaat bij NT2 om een vakkundige, intensieve en langdurige taalstimulatie waarbij de leerkracht de centrale rol speelt. De vele taalachterstandsnegationisten en het Steunpunt GOK hebben overigens steeds de invoering van NT2 bestreden.)
Kenmerkend voor het taalbadmodel is dat de thuistaal van de leerling volledig wordt uitgeschakeld in het onderwijsproces: leerlingen worden ondergedompeld in het Nederlands, terwijl iedere communicatie in de thuistaal verboden is en vaak wordt gesanctioneerd. Het komt niet zelden voor dat kleuters een plakkertje op hun mond krijgen of dat leerlingen moeten nablijven voor strafstudie wanneer ze betrapt worden op het spreken van hun moedertaal.(NvdR: Deze uitspraak is van de pot gerukt. In de praktijk reageren de leerkrachten heel begripsvol en mild! Dit bleek onlangs ook nog uit een studie van J. Jaspers in Pedagogische Studiën, 2015, nr. 4. Hij weerlegt in deze bijdrage de straffe beschuldigingen aan het adres van de leerkrachten). Maar waar haalt het taalbadmodel zijn vanzelfsprekendheid en waar zijn de aanwijzingen dat het werkt? (Wanneer we na zoveel jaren taalbaden nog steeds kampen met schrijnende onderwijsachterstanden, wordt het dan niet hoogtijd om de vanzelfsprekendheid van het taalbadmodel grondig in vraag te stellen? Voor zover wij weten, is er in Vlaanderen geen enkele wetenschappelijke legitimatie voor het taalbadmodel. Meer nog, het taalbadmodel is in conflict met een elementair pedagogische principe: voor een vruchtbaar onderwijs dienen de leefwerelden van de leerlingen aanwezig te zijn binnen de schoolmuren. Een primordiale voorwaarde tot een succesvolle schoolloopbaan is dat iedere leerling zich thuis kan voelen op school. Doordat anderstalige leerlingen hun thuistaal moeten achterlaten aan de schoolpoorten, laten ze voor een stuk ook hun identiteit achter. Met andere woorden, het verbieden van de thuistaal vergroot de kloof tussen de thuiscultuur en de schoolcultuur. Allochtone leerlingen spelen dus nooit een thuismatch en zolang dit het geval is, zullen ze geen kampioen worden.
Mythe 2 Anderstalige leerlingen presteren enkel slechter omwille van hun taalachterstand.
Bedenking voraf van Raf Feys: Niemand beweert dat de achterstand van veel anderstalige leerlingen enkel aan de taalachterstand te wijten is. Jaap Dronkers en vele anderen wijzen b.v. ook op culturele en etnische factoren, maar hiervoor krijgen ze dan nog meer kritiek vanwege Agirdag en CO. We mogen vanwege Agirdag en Co ook niet veronderstellen dat het feit dat het vaak gaat om kinderen van laaggeschoolde ouders een rol speelt.
Samenhangend met de vorige mythe, heerst het idee dat anderstalige leerlingen enkel slechter presteren door hun taalachterstand. We weten niet hoe de minister tot deze conclusie komt, want wetenschappelijk gezien weten we weinig over de netto impact van taalachterstand. We weten wel dat leerlingen met een andere thuistaal gemiddeld slechter presteren dan Nederlandstalige leerlingen, maar de taalachterstand is zeker niet de ultieme verklaring hiervoor.
Meer nog, alles toeschrijven aan taalachterstand, de taalachterstandsthese, kan de leerachterstanden die er bestaan erger maken op drie manieren. Ten eerste is de taalachterstandsthese een voorbeeld van het deficitdenken. Dit betekent dat de onderwijsachterstanden eenzijdig worden toegeschreven aan de veronderstelde gebreken van de doelgroep. Hierdoor worden de anderstalige leerlingen op voorhand al gestigmatiseerd als gebrekkige leerlingen. En wie kan er ontkennen dat stigmatisering kan leiden tot slechtere onderwijsprestaties?
Ten tweede maakt de taalachterstandsthese zich schuldig aan wat het blaming the victim perspectief genoemd kan worden. De claim is immers dat anderstalige leerlingen de leerachterstanden waarmee ze geconfronteerd worden vooral aan zichzelf te danken hebben. (NvdR: Geen enkele leerkracht gaat hiervan uit). Hierdoor worden externe factoren zoals onderwijssegregatie, armoede, uitsluiting van huisvestiging en arbeidsmarkt als verklaringen naar de achtergrond verschoven. En ten slotte focust de taalachterstandsthese zo hard op de gebreken van anderstalige leerlingen, dat men voorbij gaat aan de culturele en talige bagage die deze leerlingen wél hebben: hun thuistaal.
Mythe 3: Het spreken van de thuistaal belemmert de kennis van het Nederlands.
Commentaar vooraf: niemand beweert uiteraard dat het goed spreken van de thuistaal het leren van het Nederlands afremt.
"Maar verhindert het spreken van de thuistaal niet het aanleren van het Nederlands? Dit is een tweede hardnekkige mythe die evenmin ondersteund wordt door het wetenschappelijk onderzoek. Integendeel, internationaal zijn er meer dan 150 studies die aantonen dat het goed beheersen van de thuistaal een positief effect heeft op het aanleren van een tweede taal. Commentaar Feys: (1)Aangezien er in de loop van een schooldag al bij al relatief weinig spreekmomenten zijn, worden de leerlingen uiteraard gestimuleerd om binnen de klas (bv ook in speelhoeken in kleuteronderwijs) en buiten de klas zoveel mogelijk Nederlands te spreken. Dit ook mede om te voorkomen dat de leerlingen in een klas met tal van thuistalen elkaar niet begrijpen en om te voorkomen dat de leerkracht/juf ze niet begrijpt. Hoe kan een kleuterjuf b.v. talig inspelen op het zelfstandig spel als er niet eens begrijpt wat leerlingen aan het zeggen/spelen zijn.)
(2) Anderstalige leerlingen die thuis en met vrienden vanaf de geboorte de thuistaal spreken, krijgen heel veel kans/tijd om de thuisspreektaal goed te oefenen. Daarnaast volgen ze vaak ook nog Islam-lessen in de thuistaal. De tijd op school om Nederlands te leren is echter schaars. Een 6-jarige anderstalige kleuter die buiten de school de thuistaal spreekt, kreeg in zijn eerste 6 levensjaren x-aantal keren meer tijd om de thuistaal aan te leren. Hoeveel keer meer: 100 keer en meer?). l
Ondertekenaars
Orhan Agirdag (UGent), Mieke Van Houtte (UGent), Ignace Glorieux (VUB), Sarah Bracke (KULeuven), Christiane Timmerman (UA), Piet Van De Craen (VUB),Simon Boone (UGent),Nadia Fadil (KULeuven),Lia Blaton (UGent),Noel Clycq (UAntwerpen),Sarah De Mul (KULeuven),Sven Sierens (UGent),Helene De Clerck (UAntwerpen), Erol Baykal (Cambridge University), Ina Lodewyckx (UAntwerpen), Joris Wauters (UAntwerpen), Pieter-Paul Verhaeghe (UGent), Christof Van Mol (UAntwerpen),Goedroen Juchtmans (KULeuven), Jannick Demanet (UGent), Eva Jaspaert
Bijlage:
In Naar een volwaardig talenbeleid. Omgaan met meertaligheid in het Vlaams onderwijs (2009) stelden prof. Kris Van den Branden en Machteld Verhelst (Centrum Taal & Onderwijs - voorheen: Steunpunt NT2) het belang van het kennen van het Nederlands in vraag. Ze schreven: Er ontstaat een discours dat sterk de indruk wekt dat het spreken van een andere thuistaal dan het Nederlands per definitie een probleem vormt. `Thuistaal' wordt voorgesteld als een struikelblok voor onderwijssucces, als een steen die in het rugzakje van de leerling zwaar doorweegt en de tred van dienst schools ontwikkelingsproces vertraagt en verlamt. Maar klopt deze voorstelling van zaken wel? Is er voldoende empirisch bewijsmateriaal waaruit ondubbelzinnig blijkt dat het spreken van een andere thuistaal dan het Nederlands voor een substantiële groep van leerlingen rechtstreeks samenhangt met verminderde kansen op succes in het Vlaamse onderwijs? Deze vraag beantwoorden is een lastige opdracht. De factor `thuistaal' is in Vlaanderen immers verstrengeld met andere achtergrondkenmerken die een sterke impact blijken te hebben op de onderwijskansen van leerlingen. Dat is dan vooral het geval voor achtergrondkenmerken die met `sociaaleconomische status' te maken hebben.
Taaie leerstijlen: moeilijk om dit onkruid uit te roeien
Taaie leerstijlen: moeilijk om dit onkruid uit te roeien
Ook in Vlaanderen werd/wordt in bijscholingen en op een aantal lerarenopleidingen jammer genoeg veel aandacht besteed aan de zgn. leerstijlen.
Tom Bennett besteedde op zijn blog eens te meer een bijdrage aan leerstijlen en betreurt dat die nog steeds actueel zijn niettegenstaande de vele kritiek van de voorbije jaren.
They live: what happened when I asked if anyone still used Learning Styles
Tom Bennett turns over a rock- and finds Learning Styles alive and well
When I was trained as a teacher Learning Styles were referenced uncritically everywhere I looked. After the great wars of the last ten years, you could be forgiven for thinking at last that great serpent of quack science had been slain; but like Sauron, it only slept.
One Thinking Hat to rule them all
Something interesting happened; on social media at least, a critical mass of scepticism has been achieved. Debunkings have existed since it was conceived, but lies famously get half way around the world before the truth can put its boots on, and the less groovy reality didnt find traction; the theory was too attractive, too novel and intuitively cosy to wither before mere facts. It lurched on like Nosferatu, unaware its heart stopped years before. Slowly however media like Twitter spread the research far enough that people could no longer openly claim its efficacy without dispute. A tipping point was reached, and you heard less of it, at least online. So much so in fact that some people worried a new bandwagon had begun- an anti-LS league.
Some bandwagon; online is not everywhere. Offline, in the murk and the shadows of education, it blossomed, quietly. It didnt go away; it bred, like a bacteria banished to some distant organ, waiting for the patient to miss a tablet.
Even when I saw Styles being used repeatedly in schools I visited, I was told, Well, I dont see it. Depends on what youre looking for, I suppose. Or I was told, repeatedly, There are more important things in education. This kind of whataboutery is pointless. (When I worked for an animal charity people would say what about sick kids? When I spoke to friends who worked in children charities, they were berated for ignoring old people.) But Learning Styles are undead and well, I assure you.
Tracing The Beast to its lair
I threw out a simple line (this tweet: click here to see the responses) on Twitter: Who here was trained in, or is asked to use LS theory? The response was a cold bath to anyone who claimed Dracula was a myth. Literally hundreds of responses, on a Saturday night no less. Unrepresentative, obviously, but clearly indicative of existence. And what were they saying?
1. Peak Learning Styles appears to have been achieved in around 2007 as far as ITT providers are concerned. Healthily, many HE ITT providers contacted me to say that LS no longer featured on their course, or did so with health warnings. Some even used it as an example of junk science now. It is clearly no longer the case that LS are taught uncritically in many parts of HE ITT But it still unbelievably finds a place on some ITT courses in HE. Reports came to me of providers in South England who still taught it as a strategy with utility. This is not a drill, repeat, this is not a drill. People with responsibility to train new teachers, still teaching this spoon bending.
2. The real Typhoid Marys in this equation, however, arent Universities, but schools themselves. A stream of tweets confirmed something I suspected from my own experience- the worst petri dishes of re-infection were school INSETS. I suspect the pattern goes like this: teacher trained prior to 2007/ in a dodgy ITT institution. Teacher joins school. Teacher coughs it all over new staff/ forces staff to do it.
3. Consultants also walk the dog dirt of LS in; oh the irony of a school paying someone to make their staff less effective than before. Consultancy is a roulette wheel. You buy the expert, but who watches the watchmen?
4. FE and Primary sectors seemed particularly prey to Learning Styles.
5. Non mainstream education seemed to suffer a lot from this: coaching/ adult education/ TEFL courses (where it featured on the syllabus)
6. SEND schools and units/ SENCOs were reported several times as being carriers of ze wampire
7. On two occasions, people reported anonymously that a very well known tutor organisation still insisted on using Learning Styles in its programs.
8. Parents. Teachers were reportedly insisting that their children's learning styles werent being met, and that Billy couldnt be expected to behave in Geography because hes a kinaesthetic snowflake or some rubbish.
Phil Newton of Swansea University has done research into the state of current research into Leanring Styles, and his conclusions are terrifying. He says:
"The overwhelming majority (89%) of recent research papers, listed in the ERIC and PubMed research databases, implicitly or directly endorse the use of Learning Styles in Higher Education. These papers are dominated by the VAK and Kolb Learning Styles inventories. These presence of these papers in the pedagogical literature demonstrates that an educator, attempting to take an evidence-based approach to education, would be presented with a strong yet misleading message that the use of Learning Styles is endorsed by the current research literature. This has potentially negative consequences for students and for the field of education research.
Newton P (2015). The Learning Styles myth is thriving in higher education. Front. Psychol. 6:1908. doi: 10.3389/fpsyg.2015.01908 Overall, its obvious that LS are still very much part of the educational discourse- perhaps reduced, but in many places it's going nowhere.
This matters because:
Its a colossal waste of time. Time, like land, is the one thing they arent making any more of. Waste a minute of a childs life with mumbo jumbo and youve stolen a minute of their learning. And the kids it affects the most are the ones who can least afford it- the poor, the unlearned, the child in need.
Bad science is never harmless. If a teacher embraces LS voodoo, then expect to see some odd activities and lessons designed purely to cater for the demands of different modalities. Thats bound to pervert lesson design away from true north. It deprofessionalises us; if we fall for any unproven fad or gimmick, then its no wonder we battle to be called a profession. For a start we would need some kind of agreed body of knowledge, and if we went by practice alone, LS theory would figure at the moment.
Every time someone uncritically recommends LS, or signal boosts someone who supports it, it just propagates junk science. This really matters, because uprooting the weed is hard enough. It's like trying to keep homeopathy put of the NHS, but people keep rubbing their chins and saying 'well, maybe there's something to it...' Being against LS in edcuation isn't a band wagon- it's a niche movement right now, and pretending to be counter culture by endorsing it merely replicates the existing culture and problem.
No matter how many bullets you put in this, it gets up and keeps staggering towards classrooms. Moooore braiiiinnns it says. Or less. Its like when Jenny McCarthy goes on Oprah and tells parents to avoid the MMR vaccine; whenever someone gives this credence, someone else will think, hey that VAK makes sense. And then download the questionnaires, and plan lessons, and get their department to do it. Then someone starts selling it again with a new name, and the cycle continues, as a new generation stumble into witchcraft and pseudo science, thinking themselves perfect harbingers of modernity and the future. The greatest trick the devil ever pulled off was making the dark ages seem like the future.
Les réformes ? Parlons-en : « Depuis un demi-siècle, nous savons quun nombre impressionnant de ministres ont attaché leur nom à une réforme de lÉducation, comme une pierre que lon attache au cou de celui que lon veut noyer. On ne sinterroge jamais sur léchec cumulatif de ces mesures gesticulatoires. Les années passent, le bâtiment continue de senfoncer. Cela nempêche pas tout nouvel arrivant rue de Grenelle de reprendre la réforme par un autre bout, celui que son prédécesseur navait pas encore sinistré. La ressource est presque infinie, et à chaque fois, on tente de nous faire croire que celle-ci est la bonne et que lon va voir ce que lon va voir. Eh bien ! On ne voit rien du tout. »
Le résultat ne sest pas fait attendre. LÉcole est devenue aujourdhui un lieu « où les élèves, je devrais dire les usagers, ne rencontrent ni contrariété, ni contrainte, ni concurrence. » Dans les comparaisons internationales, la France obtient de piètres résultats : « Lindiscipline, larrogance, linsulte sont devenues les tristes spécialités de lÉcole française. La plupart des autres pays européens ne connaissent pas ce phénomène à une telle ampleur. Il est dû essentiellement à la dévalorisation du savoir dans lesprit des parents et, par conséquent, des élèves. » En résumé, « la principale fonction sociale de lÉcole à plein temps nest plus désormais la diffusion du savoir mais la garderie des enfants et lencadrement des adolescents. »
Depuis les années soixante, pédagogie rime avec idéologie. Un exemple ? « Lapprentissage de la lecture a été lobjet en France depuis près de cinquante ans dun véritable tournoi idéologique, où lefficacité des méthodes paraissait être oubliée au profit de considérations purement politiques. » Lefficacité, tout le monde sen fiche
Cest le triomphe du constructivisme pédagogique, qui préfère la découverte des notions à leur enseignement. Les néo-pédagogues, férus de pédagogie actives, de classes coopératives et autres élucubrations innovantes « commencent dans la popularité et finissent dans le mépris. » Ils ont oublié qu« à force de dire quil faut préférer une tête bien faite à une tête bien pleine, on finit par oublier quune tête vide nest pas une tête bien faite, cest une tête qui est entièrement à faire. » Quimporte ! Lessentiel est de faire semblant denseigner pendant que les élèves font semblant dapprendre : « Une telle École mérite à peu près autant de respect quun supermarché, et pour avoir cessé de se respecter elle-même, elle a cessé dêtre respectable. »
Cest bien cette École nouvelle qui a ouvert la voie à lesprit consumériste : « Lacte denseigner [cède] progressivement le pas au souci de satisfaire la clientèle. » Alors que dans une École digne de ce nom, et surtout de sa mission, « le professeur nest pas un détaillant. Les parents délèves ne sont pas des clients. Les élèves ne sont pas des usagers. Si lÉcole ne fait que reproduire le consumérisme de la société marchande, je le dis en pesant mes mots, il faut supprimer lÉcole publique. » Cest lobjectif des ultralibéraux : affaiblir tellement lÉcole publique quil viendra un jour où on pourra la supprimer afin de récupérer le marché juteux des écoles privées (voir du côté de SOS-Éducation).
En attendant cette fin peu glorieuse, la ministre actuelle celle de la réforme du collège nous parle dégalité des chances et, pour y parvenir, elle entend détruire les filières dexcellence. « Parlons clair. Je naime pas beaucoup cette République au rabais où la démission intellectuelle se déguise en misérabilisme social. Sous le prétexte de lutter contre lélitisme, on impose subrepticement à tous la même médiocrité, labandon de tout effort de dépassement de soi. Qui commande dans une ploutocratie ? Les plus riches. Qui commande dans une démocratie ? Les plus capables et les plus méritants. Sous prétexte de nier les inégalités dintelligence et de caractère, on abandonne la place aux plus fortunés. » Pour parvenir à légalité, « faudra-t-il demain que tout le monde se déplace en fauteuil roulant pour rétablir légalité des chances avec les handicapés ? »
Mais alors, faut-il en revenir à lÉcole dautrefois comme le suggèrent quelques grincheux ? Lauteur nous met en garde : « Jai bien conscience que lÉcole républicaine idéale ( ) na jamais existé. Gardons-nous didéaliser le passé : il cesserait de nous servir. »
Rendre leur dignité aux enseignants, cest rendre service à lenseignement. Car « toute dévalorisation matérielle ou morale du statut de lenseignant est un attentat contre lenseignement lui-même. » Enseigner nest pas un métier comme les autres : « On enseigne avec son savoir, mais on enseigne dabord avec sa vie, avec son histoire individuelle ; on enseigne avec son corps, on enseigne aussi avec son âme. »
Lobjectif de lÉcole publique, depuis Condorcet, est de former les citoyens dont toute vraie démocratie a besoin pour exister : « Le peuple nest digne de sa souveraineté que sil est éduqué par les Lumières et la Science. »
Cest une mission essentielle qui devrait mobiliser la nation et ceux qui sont chargés de la conduire. Au lieu de cela, « lhistoire récente de lÉcole en France est jalonnée descarmouches légères qui débouchent sur des crises de nerfs généralisées, de projets de réforme, ambitieux et définitifs, qui se terminent en grossesses nerveuses. Et à la fin, rien. Ce qui sappelle rien du tout. »
NT2-campagne Onderwijskrant 2014: weinig respons in beleidsplan minister Crevits
NT2-campagne van Onderwijskrant 2014 : weinig respons in beleidsplan minister Crevits
In het perspectief van de nieuwe legislatuur lanceerde Onderwijskrant in april 2014 nog eens een campagne voor de invoering van intensief NT2 vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs. We waren dan ook in oktober 2014 ten zeerste ontgoocheld dat er in de beleidsverklaring van minister Hilde Crevits zo weinig aandacht aan dat probleem werd besteed. Ook de onderwijskoepels ijverden nog nooit voor de invoering van intensief NT2; integendeel. Ook in KBS-rapporten over leerachterstanden e.d. wordt nooit voor NT2 gepleit.
Intensief onderwijs reikt verder dan een gewoon taalbad - een taalbad is alleen bruikbaar voor een kind dat al kan zwemmen. Het gaat bij NT2 om een vakkundige, intensieve en langdurige taalstimulatie waarbij de leerkracht de centrale rol speelt.
We drukken nog eens de bijdrage af die we omtrent onze NT2-campagne publiceerden in Onderwijskrant nr. 169 april 2014.
Tikkende (taal)tijdbom: campagne voor intensief NT2- & achterstandsonderwijs - in het perspectief van de nieuwe legislatuur
Meer nood dan ooit aan NT2-onderwijs en achterstandsonderwijs & aan bestrijding negatie taalproblemen & NT2 door neerlandici, sociologen, onderwijskoepels, ... (Bijdrage uit Onderwijskrant nr. )
1 Taalproblemen allochtone leerlingen en intensief NT2
1.1 Tikkende taaltijdbom versus ontkenning taalproblemen
In De sociale staat van Vlaanderen-2013 lazen we eind december: Het probleem van de schooluitval is het meest prominent bij jongens van Noord-Afrikaanse (45,5% ) en Turkse herkomst (45,6%). We leiden uit dit rapport ook af dat het niet kennen van behoorlijk Nederlands een belangrijke rol speelt. Uit PISA-2012 bleek eveneens op 3 december dat vooral allochtone leerlingen die onvoldoende de Nederlandse taal beheersen zwak scoren. In 2010 had 23% van de pasgeboren kinderen in het Vlaamse Gewest een moeder die thuis geen Nederlands sprak-bijna 1 op 4.
In het Gentse basisonderwijs telde men in 2010-2011 37% anderstalige leerlingen. In Antwerpen spreken de meeste kleuters thuis geen Nederlands. Volgens schepen Liesbeth Homans spreken momenteel zelfs 70 procent van de 0-tot 9-jarigen in Antwerpen thuis geen Nederlands. Zelfs bij kinderen van de derde generatie stellen we nog vaak een tekort aan kennis van het Nederlands vast. We lezen dat de Gentse scholen aan de alarmbel trekken omwille van de vele (nieuwe) Slovaakse kinderen die een enorme taalachterstand kennen en in armoede leven (Gentse scholen zijn wanhoop nabij, DM, 15.03.14). Hun ouders vinden ook vaak geen werk omdat ze geen Nederlands kennen.
Op 29 januari j.l. hield Geert Vanistendael op Radio 1 een vurig pleidooi voor doorgedreven taalonderwijs. Hij ergerde zich terecht aan de vele taalachterstandsnegationisten - vaak sociologen en neerlandici - die het grote belang van de kennis van het Nederlands en van NT2-onderwijs ontkennen en bestrijden. Veel academische weldenkenden blijven de nood aan doorgedreven NT2 zelfs ontkennen en bestrijden. De Leuvense neerlandicus Koen Jaspaert poneerde op 4 september 2013 eens te meer: Het probleem van het Nederlands spreken wordt aangepraat als een probleem. Jaspaert was de eerste directeur van het Leuvens Steunpunt NT2 (1991-2010) dat merkwaardig genoeg al na een paar jaar verkondigde dat NT2 volstrekt overbodig was, maar toch tussen 1990 maen 2010 jaarlijks een 500 miljoen BFR bleef opstrijken (zie verder punt 3.).
Machteld Verhelst, coördinator Vlaams Verbond Katholiek Basisonderwijs en ex-medewerker van het steunpunt NT2 onderschreef in september j.l. op twitter de visie van Jaspaert. Haar Guimardstraat-chef Mieke Van Hecke gewaagde eind augustus 2009 nochtans van een tikkende taaltijdbom, maar Van Hecke kon ook toen niet op de steun van haar koepel rekenen. Het is schrijnend dat ook de onderwijskoepels zich nog niet echt bewust zijn van dit probleem. Uit PISA-2012 kon men afleiden dat er een probleem is bij het toenemend aantal anderstalige leerlingen. Machteld Verhelst lamenteerde op twitter dat het aantal zwakke leerlingen wat toegenomen was, maar bracht dit niet in verband met de anderstalige leerlingen.
In het recente KBS-rapport Kleine kinderen, grote kansen. Hoe kleuterleidsters leren omgaan met armoede en ongelijkheid reppen de opstellers, medewerkers van de ex-GOK-Steunpunten Diversiteit & Leren en CEGO met geen woord over de nood aan intensief NT2- en achterstandsonderwijs.
Onderwijskrant trekt al vele jaren tevergeefs aan de alarmbel en is de wanhoop nabij. De taalproblemen en de nood aan intensief NT2 zijn allang zorgwekkend; maar een effectieve en intensieve aanpak blijft maar uit. Het aantal minuten per week dat een anderstalige kleuter de kans krijgt om Nederlands te spreken in een doorsnee-klas zonder NT2 is heel beperkt. En dan willen de schepen van onderwijs van de stad Gent en anderen nog de anderstalige leerlingen stimuleren om hun thuistalen te spreken in en buiten de klas i.p.v. Nederlands. Het is nochtans tijdens de speeltijden, aan tafel en in de buitenschoolse opvang dat anderstalige leerlingen het meest de kans krijgen Nederlands te spreken en in te oefenen.
We besteedden de voorbije 20 jaar ook veel aandacht aan de bestrijding van de vele taalachterstandsnegationisten. Het zijn vaak professoren als Piet Van Avermaet en Kris Van den Branden die meertalig onderwijs en het gebruik van de thuistaal sterk promoten, die tegelijk de grootste tegenstander zijn van NT2.
In het vooruitzicht van de nieuwe legislatuur wil Onderwijskrant eens te meer campagne voeren rond dit actiepunt. De taaltijdbom klinkt tikt luider dan ooit. Dit knelpuntpunt kreeg de voorbije 15 jaar geen prioriteit bij de beleidsmakers en onderwijskoepels en staat jammer genoeg ook niet centraal binnen de verkiezingsprogrammas en memoranda. In het lijvige VLOR-memorandum komt de term NT2 niet eens voor. Ook de inspectie signaleerde niet tijdig genoeg de grote taalproblemen in Brussel en elders en pleitte nooit expliciet voor intensief NT2. Dit alles is een reden te meer om een nieuwe taalcampagne op te starten.
1.2 Nood aan intensief & langdurig NT2-onderwijs
Intensief NT2-onderwijs gaat veel verder dan een gewoon taalbad. Het Nederlandse Sociaal en Cultureel Planbureau stelde terecht: Het is onmogelijk, Turkse, Marokkaanse ... migrantenleerlingen in een beperkt aantal uren een andere taal aan te leren. De schoolse achterstand inzake taalvaardigheid is bij de aanvang van de basisschool enorm groot (Uit elkaars buurt, 2005). Verder lezen we in het SCP-rapport: Men heeft ooit gedacht dat de taalachterstand sterk zou afnemen vanaf de tweede generatie, bij de kinderen van ouders die zelf les gekregen hebben in het Nederlands. Het volstaat echter niet dat minstens een van de ouders tegenwoordig meestal de hele opleiding in het Nederlands gevolgd heeft. De Nederlandse taalkennis van Turkse en Marokkaanse kleuters bij de start van het basisonderwijs is vaak miniem. Dit is het gevolg van het zich niet integreren van de ouders, van importhuwelijken en gezinshereniging En in Vlaanderen worden migranten nog veel minder onder druk gezet om de landstaal te leren en te integreren dan in Nederland, Duitsland, Frankrijk...
Samen met het SCP pleiten we voor intensief NT2 en dit zo vroeg mogelijk. Als anderstalige kleuters maar gewoon les volgen - en een taalbad krijgen - samen met Nederlandstalige, dan kunnen ze uiteraard hun grote achterstand niet ophalen. Er is intensief NT2-onderwijs nodig met deskundige leerkrachtenen typische NT2-methodieken. Die leerlingen moeten ook de dag door buiten de lessen gestimuleerd en extra begeleid worden om Nederlands te spreken. In de eerste graad lager onderwijs zullen ze eveneens meer uren Nederlandse instructie moeten krijgen ook al sneuvelen daardoor lesuren voor wereldoriëntatie e.d.
De Brusselse psychologe Friederike Peirs-Lueken pleit terecht voor veel meer taalinstructie en voor een meer gestructureerde en gestuurde aanpak; dat is veel meer dan zomaar een taalbad en samen optrekken in klas met Nederlandstalige leerlingen. Ze getuigt dat ze in Brussel dagelijks wordt geconfronteerd met veel meertalige kinderen lager onderwijs die al drie jaar Nederlandstalige kleuterschool achter de rug hebben en nauwelijks een opdracht of vraag in het Nederlands begrijpen en ook geen grammaticaal correcte zinnen hanteren. Ze vindt het hoog tijd dat er een doordachte, systematische en consequente taalaanpak uitgestippeld wordt en dat hierbij meer rekening gehouden wordt met taalzwakke, lager begaafde en (gedwongen) meertalige kinderen. 'Geen taalbad - een taalbad is alleen bruikbaar voor een kind dat al kan zwemmen, maar een vakkundige taalstimulatie' (DS, 19.06.06). Intensief NT2 is inderdaad veel meer dan een taalbad, dan taalproeven bij de start en het einde van het lager onderwijs, dan vier taalbadweken in lager onderwijs... We betreuren dat die belangrijkste prioriteit niet uitdrukkelijk vermeld wordt in de verkiezingsprogrammas en in de memoranda van de onderwijskoepels en van de VLOR.
In PISA-2012 presteerden onze allochtone leerlingen die thuis geen Nederlands spreken, veel zwakker (40 punten) dan diegene die wel Nederlands spreken. In hun PISA-studie van 2005 stelden Horst Entorf en Nicoleta Minoiu dat tot 60% van de grote kloof tussen leerlingen die thuis al dan niet de schooltaal spreken vooral via vroege en intense taalstimulering gedempt moet worden. Educational policies in countries like Germany should focus on integration of immigrant children in schools and preschools, with particular emphasis on language skills at the early stage of childhood (What a difference Immigration Policy Makes: A comparison of PISA scores in Europe and Traditional Countries of Immigration, German Economic Review, vol. 6, nr. 3, aug. 2005). De Luxemburgse prof. R. Martin schreef dat uit PISA bleek dat in Luxemburg de kinderen die thuis een andere taal dan de schooltaal spreken tweemaal zoveel kans lopen om zwak te scoren ook al hebben ze dezelfde SES (sociaal economische status).
De Leuvense prof. Marlies Lacante e.a. stelden in 2007: Het taalprobleem is zonder discussie in Vlaanderen een groot probleempunt. Dit start bij de islamallochtonen al bij de ontwikkeling van de eigen moedertaal binnen de gezinssituatie. Het betreft in vele gevallen gezinnen met een laag economisch en cultureel kapitaal waar het taalgebruik qua structuur en complexiteit al op een lager niveau ligt. (M. Lacante e.a. Allochtonen in het hoger onderwijs, 2007). Deze duidelijke uitspraak viel uiteraard niet in goede aarde bij vertegenwoordigers van migrantenverenigingen en bij de taalachterstandsnegationisten. Prof. Jan Van Damme en J.P. Verhaeghe wezen in een studie van het steunpunt SSL SiBO eveneens op de grote invloed van de geringere taalvaardigheid bij de start van het lager onderwijs (ORD 2007). De lange schoolvakanties hebben ook een slechte invloed op de Nederlandse taalkennis, wat er op wijst dat die dan thuis niet meer onderhouden en geoefend wordt.
2 Nog steeds taal- en leerproblemen ontkend of geminimaliseerd
2.1 Negatie taalproblemen en bestrijding NT2-onderwijs
In een aantal landen is het vanzelfsprekend dat anderstalige kinderen zo vlug mogelijk de nieuwe landstaal leren spreken en dat daarvoor aangepast taalonderwijs vanaf de eerste dag van de kleuterschool nodig is. In Vlaanderen is er hier jammer genoeg geen consensus over en wordt intensief NT2-onderwijs door veel academische weldenkenden als nutteloos bestempeld en zelfs als discriminatie en taalracisme.
In punt 1.1 vermeldden we al dat de neerlandicus Koen Jaspaert onlangs nog stelde: Het probleem van het Nederlands spreken wordt aangepraat als een probleem.
Volgens de Gentse socioloog Orhan Agirdag is met de pleidooien voor het aanleren van Nederlands en voor intensief NT2 het voorlopige hoogtepunt van taalracisme bereikt: de ongegronde overtuiging dat het gebruik en kennis van witte talen superieur zijn aan het gebruik en kennis van zwarte talen. In tijden waar het biologisch racisme alle politieke geloofwaardigheid heeft verloren, bedient de uitsluitingspolitiek zich uitvoerig van het taalracisme, Taalbadmodel van Bart De Wever is diefstal, De Wereld Morgen, 25.06.13).
Ook volgens Ico Maly (Kif Kif) wordt hier spreekt men Nederlands gebruikt om te discrimineren . Dergelijke uitspraken lokten terecht veel verontwaardiging uit bij leerkrachten en bij veel burgers. Verderop in deze bijdrage concludeert Eddy Bonte: De waarheid luidt dat het valse discours van Ico Maly, Jan Blommaert e.a. invloedrijke allochtonen er ook toe aanzet de kennis van het Nederlands te contesteren en zo de derde en binnenkort de vierde generatie verder het getto zal induwen.
Zelfs de directeurs van de drie GOK-steunpunten (Ferre Laevers, Kris Van den Branden & Van Avermaet) ontkenden steeds de specifieke taal- en leerproblemen bij heel wat allochtone leerlingen. In een publicatie van 2004 luidde het: Van zodra kinderen van een andere etnische afkomst slechter presteren (b.v. Nederlands spreken), is er sprake van systematische kansenongelijkheid en discriminatie. Het leerpotentieel en de bereidheid leerinspanningen te leveren zijn immers gelijk verdeeld over de verschillende volkeren en bevolkingslagen. (Steunpunt GOK, Beter, breder en met meer kleur, 2004). Het was dan ook niet verwonderlijk dat de drie Steunpunten Zorgverbreding/GOK geen effectief voorrangs- en achterstandsonderwijs uitwerkten. De immense investering in die Steunpunten - een 75 miljoen BFR per jaar - sorteerde weinig effect en leidde zelfs de aandacht af van effectief achterstandsonderwijs. De GOK-Steunpunten wekten nochtans in hun balans van 2005 de indruk dat ze alvast in het basisonderwijs veel bereikt hadden (zie verder punt 3).
Niet minder dan 21 universitaire taalachterstandsnegationisten verspreidden in 2009 een petitie met als titel: Gok Van Pascal: mythes over taalachterstand en onderwijs (De Morgen, 30.10.2009). De ondertekenaars - sociologen van UGent, HIVA-Leuven en UA, medewerkers van GOK-steunpunten, neerlandici ... gingen niet akkoord met de stelling dat veel anderstalige leerlingen een grote taalachterstand hebben en onder meer omwille hiervan opvallend minder presteren. Een taalbad/intensief NT2 haalt volgens de vele taalachterstandsnegationisten weinig uit en is ook nefast. Voorstanders van NT2 vinden dit noodzakelijk voor de goede afloop van de onderwijsloopbaan van die leerlingen en voor de maatschappelijke integratie.
Prof. Bea Cantillon stelde op een KBS-studiedag (2007) dat het herleiden van de problemen van de allochtone leerlingen tot sociaaleconomische discriminatie een heel grote vergissing is. De problemen zijn ook cultureel, religieus, levensbeschouwelijk Verder zijn er ook de taalproblemen. Kleuters beginnen al met een grote achterstand. De leerproblemen hebben verder ook te maken met het feit dat de ouders niet geïntegreerd zijn of zich niet laten integreren. Zij vormen een gesloten gemeenschap. Deze specifieke problemen worden jammer veelal ontkend of sterk gerelativeerd. Deze waarheid past niet binnen het politiek correcte denken over de multiculturele samenleving en over gelijke kansen.
Politica Zuhal Demir (Turkse roots) betreurde in Knack van 22 januari: Vandaag zijn er allochtone leerlingen van de derde generatie die slecht Nederlands spreken, dat kunnen we niet dulden. Ze voegde er aan toe: Ik geloof sterk in het belang van inburgering. Volgens veel taalachterstandsnegationisten werkt het Nederlands leren bij allochtonen niet emanciperend, maar discriminerend.
Onze pleidooien voor intensief NT2 en achterstandsonderwijs kregen de voorbije 20 jaar veel instemming vanwege de leerkrachten. In universitaire kringen botsten ze op veel weerstand - vooral vanwege een aantal sociologen & neerlandici, en merkwaardig genoeg ook vanwege het Leuvens Steunpunt NT2 dat NT2 overbodig vond. Taal - en leerproblemen zijn volgens de politiek correcte denkers een gevolg van sociale discriminatie. In de vorige bijdrage over schooluitval werd overduidelijk dat veel allochtone en anderstalige leerlingen kampen met grote taal- en leerproblemen. Jammer genoeg wordt de schooluitval ook in het Masterplan eerder en ten onrechte toegeschreven aan de (discriminerende?) structuur van het s.o.. De voorbije 15 jaar waren beleidsverantwoordelijken en allerhande hervormers veel meer bezig met de afbraak van de gedifferentieerde structuur van ons s.o. dan met de tikkende (taal)tijdbom in ons onderwijs: de grote taal- en leerproblemen van veel leerlingen die een doorgedreven zorg en aanpak vanaf de eerste dag van de kleuterschool vereisen. Zo noteerden we de voorbije 15 jaar binnen de parlementaire commissie onderwijs geen enkel debat over de aanpak van intensief NT2-onderwijs.
2.3 Meer thuistaal op school en onderwijs in thuistalen?
Een aantal taalachterstandsnegationisten pleitten de voorbije maanden en jaren wel als alternatief voor onderwijs in de eigen taal van de allochtone leerlingen, voor meertaligheid, voor het zoveel mogelijk inspelen op de thuistalen van de anderstalige leerlingen, voor het niet langer stimuleren om zoveel mogelijk Nederlands te spreken op de speelplaats en onderling in klas, voor het eerst leren lezen in het Turks zoals in een Gents experiment ... De Gentse socioloog Orhan Agirdag drukte zijn verwachting inzake meertalig onderwijs zo uit: Meertalig onderwijs kan variëren van een paar uren moedertaalonderwijs tot en met het aanbieden van een aantal reguliere vakken in verschillende talen. Via ICT ondersteuning is meertalig instructie ook mogelijk in scholen waar er heel veel talen aanwezig zijn.
De Gentse schepen voor onderwijs kondigde op 11 april aan dat de leerlingen voortaan ook hun eigen thuistaal mogen gebruiken en spreken in en buiten klas (Turks, Bulgaars, enz.). Dat zal vooreerst leiden tot een babelse spraakverwarring en tot veel conflicten tussen leerlingen vanaf de kleuterschool. Het betekent ook dat kinderen die al hun thuistaal behoorlijk beheersen en die buiten de schooluren voortdurend die thuistaal kunnen spreken/oefenen, nu nog minder de kans zullen krijgen om de vreemde Nederlandse taal te leren spreken tijdens het beperkt aantal spreekmomenten in klas en tijdens de schooluren buiten de klas. Het aantal momenten per dag/week dat een anderstalige leerling Nederlands kan spreken op school en zijn Nederlands kan oefenen, is o.i. nu al veel te beperkt.
In Nederland waren destijds veel experimenten met OETC - onderwijs in de eigen taal en cultuur. Na enkele jaren werden die experimenten weer stopgezet. In januari 1993 stelden we ook al in ons themanummer over migrantenonderwijs dat OETC niet haalbaar was. In regios met veel anderstalige leerlingen lopen veelal kinderen van heel verschillende nationaliteiten school. Het is voor die leerkrachten dan ook niet mogelijk om in te spelen op al die verschillende talen. Het is wel uiterst belangrijk en mogelijk om die kinderen zo vroeg mogelijk Nederlands te leren. Ook volgens de Gentse cogniitef psycholoog Wouter Duyck moet dit zo vroeg mogelijk gebeuren. Op 16 februari j.l. pleitte Mieke Van Hecke op Radio-1 voor doorgedreven NT2-onderwijs, maar Orhan Agirdag had daar absoluut geen oren naar. De problemen van allochtone leerlingen zijn volgens hem dezelfde als deze van andere leerlingen uit de lagere milieus: de sociale discriminatie.
In reacties van leerkrachten en directies op de roep voor meertalig onderwijs en voor het toelaten en stimuleren van het gebruik van de thuistalen in klas en buiten klas, stellen deze praktijkmensen dat de pleitbezorgers totaal vervreemd zijn van de onderwijspraktijk. Zij vergeten vooreerst dat het niet eens mogelijk is om in te spelen op al die verschillende thuistalen. De leraars betreuren vooral ook dat de kansen om Nederlands te leren op die manier sterk verminderen. Een kleuterleidster stelde dat als ze b.v. Turkse kleuters toelaat om Turks te spreken bij vrij spel, deze dan steeds minder Nederlands spreken en andere leerlingen afstoten.
De praktijkmensen vinden ook dat precies de vele uren op school buiten klasverband de uren zijn waarin de anderstalige leerlingen veruit het meest de kans krijgen om Nederlands te spreken en te oefenen. In een klas met 20 leerlingen krijgen die kinderen al bij al maar een beperkte spreektijd. Het Gents experiment met lessen leren lezen e. d. in het Turks werd geëvalueerd door voorstanders van het experiment, maar toch bleek dat de lessen Turks niet leidden tot de verbetering van het Nederlands. Een groep Koerdische ouders tekende ook bezwaar aan tegen dit experiment en vonden dat allochtone kinderen er alle belang bij hadden enkel met Nederlands te worden geconfronteerd.
Het zijn de allochtone ouders zelf die nog het meest protesteerden tegen het recente voorstel van de Gentse schepen van onderwijs om het gebruik van de thuistaal toe te laten tijdens en buiten de les. Tuba Yılmaz: Ik zelf heb Nederlands moeten spreken op school en geen thuistaal en ben er echt blij mee. Dmonx Prtavyan: Als 'allochtoon' ben ik tegen het toelaten van de thuistaal op school. De mensen die deze beslissing hebben genomen zijn niet echt wijs. Jordy Ronaldo: Als allochtoon vind ik dit een vreselijk idee, op die manier hebben die kinderen nog veel minder kansen op de arbeidsmarkt later, meer kans op discriminatie omdat ze de landstalen niet beheersen, dus neen geen thuistaal op school aub! VW: In de Lucarna-scholen is het voor de Turkse leerlingen ook op de speelplaats verboden Turks te spreken. XY: Als er 10 verschillende talen zijn, hoe ga je dan met elkaar spreken. 'Je eigen taal spreken' kan volgens mij ook echt alleen op concentratiescholen waar bijna iedereen dan je eigen taal spreekt, en dan riskeer je dat ouders van Nederlandstalige kinderen hun kinderen gaan wegnemen, omdat er tijdens de speeltijden geen Nederlands meer wordt gesproken en ze zo worden uitgesloten tijdens het spel.
Peter De Roover, leraar tso, reageerde zo op de oproepen voor meertalig onderwijs: Vanuit mijn eigen beroepservaring stoot ik vooreerst op een ander niet te verwaarlozen praktisch probleem. Als ik me beperk tot mijn leerlingen moeten er dan lessen gegeven worden in het Arabisch, Berbers, Turks, Pasjtoe, Urdu, Albanees, Bosnisch, Portugees, Spaans en Grieks. Ik verzeker niet dat ik volledig ben. In andere klassen zitten Russen (thuistaal?), Polen, Afrikanen, ... Dat is mijn schoolrealiteit van vandaag. Krijgen die allemaal les in hun moedertaal? Worden voor al die talen leerkrachten gerekruteerd ? Krijgen ze alleen les als 'hun groep' voldoende in aantal is en valt die eenzame Tsjetsjeen uit de boot? Maken we er dan een groepsrecht van en geen individueel recht? Vervalt dat recht als de moeder Nederlands spreekt thuis? Hoeveel bedraagt het kostenplaatje van zo'n maatregel die geen baat in leerprestaties brengt? Of er veel problemen worden opgelost met onderwijs in de 'moedertaal' mag betwijfeld worden. Dat er een hoop bijkomende door zullen ontstaan is wel zeker. Helpen we het onderwijs van achtergestelde kinderen vooruit door nieuwe praktische ellende te veroorzaken? (DS 14.03.13).
Op de website van Klasse verscheen in mei 2013 een bijdrage van Kris Van den Branden onder de titel: Meertaligheid is een troef, geen handicap. Van den Branden is de ex-directeur NT2-Leuven die intensief NT2 overbodig vond en er dan ook geen specifieke aandacht met zijn Steunpunt wou aan besteden.
Naast een aantal leraars reageerde ook prof. Wim Van den Broeck op de levensvreemdheid van Van den Brandens pleidooi. Van den Broeck stelde: Hoe wereldvreemd kan men zijn? Echte meertaligheid is natuurlijk een troef, maar taalachterstand in het Nederlands is wel degelijk een handicap, zoals blijkt uit zovele studies die aantonen dat de onderwijskansen en de arbeidskansen zwaar gehypothekeerd worden indien de landstaal zwak of niet beheerst wordt. Het is inderdaad beter dat anderstalige kinderen thuis in hun eigen taal converseren dan dat ze thuis een gebroken Nederlands zouden horen praten, maar dat betekent niet dat thuistaal toelaten op school hen taalvaardiger zou maken. Het maakt hen niet taalvaardiger in hun thuistaal, want op school spreken ze dan vaak een gemengde taal, en het maakt hen al zeker niet taalvaardiger in het Nederlands. Dit lijkt sterk op het ontkennen of minimaliseren van een reëel maatschappelijk en sociaal probleem dat in grote mate ontstaan is door het ontbreken van een doeltreffend en doortastend taalbeleid. Men moet in sommige kringen toch eens weten wat men wil: ofwel is er geen probleem, maar dan is het geen issue, ofwel is er wel een probleem, en dan moeten we er iets aan doen! (17 mei 2013).
Nog enkele reacties van leerkrachten op de website van Klasse. De leerkrachten beklemtoonden alle dat enkel als de leerlingen maximaal Nederlands kunnen spreken en oefenen op school, ze voldoende resultaten kan bereiken: Onze school is het helemaal niet eens met het toelaten en stimuleren van meertaligheid. Jullie vernoemen alleen de positieve kanten, maar niet de negatieve. Kinderen die in de speelsituatie e.d. met mekaar Nederlands praten, zullen dit nadien blijven doen. Dit zorgt niet alleen voor een betere kennis van het Nederlands, maar ook voor integratie. Anders blijven ze ook buiten de school met elkaar een andere taal spreken. De speelplaats is ook de aangewezen plaats voor anderstaligen om het Nederlands verder te oefenen. Als je gelijke kansen en integratie nastreeft is dit een must. Je kan niet tegelijk gelijke kansen prediken en door laksheid in je optreden anderstaligen mogelijkheden ontnemen om Nederlands te leren en te oefenen. ... Je kan aldus ook moeilijk sociale cohesie bereiken. Een bijkomend argument luidt: Kinderen zijn ook dikwijls hard voor mekaar en pesten en verwijten zijn nooit ver af. Hoe kan je dit onder controle houden, als je ieder een eigen taal laat spreken waar anderen niets van verstaan. Dit werkt pesten en uitsluiting in de hand (Ludwig Van den Broeck). Een andere leraar: Een taal hanteren die iedereen in een school verstaat, in dit geval Nederlands, geeft ook iedereen de kans om bij problemen, misverstanden, discussies, ruzies, niet enkel kalm maar vooral voor iedereen verstaanbaar naar een consensus te werken. De verlichte denkers moeten uit hun ivoren toren komen en zowel de geur van bordkrijt als de sfeer in een school met deze problematiek eens gaan opsnuiven als lesgever Dit is natuurlijk slechts een opinie van een oude onderwijskrokodil die na bijna 40 jaar loopbaan toch nog altijd enorm graag lesgeeft (Gomme Marc).
2.4 Kennis Nederlands & integratie in superdiverse maatschappij?
In een aantal pleidooien over superdiversiteit wordt de indruk gewekt dat door de multiculturaliteit de thematiek van de integratie en het belang hierbij van de kennis van het Nederlands niet zo belangrijk meer zijn. De Vlaamse samenleving en schoolbevolking zijn inderdaad in tal van regios superdivers geworden. Dit is o.i. geen argument om het belang van de kennis van het Nederlands te minimaliseren; integendeel: een gemeenschappelijke taal is nog belangrijker in een superdiverse maatschappij en school.
Pleidooien voor superdiversiteit gaan vaak samen met pleidooien voor het relativeren van het belang van integratie en van de kennis van het Nederlands. Ook prof. Maurice Crul, pleit in zijn boek Superdiversiteit. Een nieuwe visie op integratie voor het radicaal verlaten van de klassieke visie op integratie. Dit kwam ook tot uiting in zijn opiniebijdrage in De Morgen van zaterdag 18 januari: j.l.: Multiculturalisme is dood, rechts-populisme is achterhaald. Volgens Crul en andere propagandisten van de superdiversiteit is het niet langer duidelijk aan welke opvattingen en gebruiken minderheden zich moeten aanpassen. Het klassieke integratieproject zou voorbijgestreefd zijn. Hieruit trekken sommigen de conclusie dat het opdoeken van de integratie-idee ook betekent dat de kennis van het Nederlands veel minder belangrijk geworden is.
Ook Ides Nicaise fulmineerde al in De school van de ongelijkheid (2007) tegen het verderfelijke assimilatiespoor en tegen NT2. Kris Van den Branden, ex-directeur Steunpunt NT2 Leuven, schaarde zich in zijn blog Over superdiversiteit, onderwijs en erbij horen van 2 februari j.l. achter de superdiversiteitsideologie. Hij neemt vooreerst afstand van de visie van minister Geert Bourgeois die de integratie en de kennis hierbij van het Nederlands heel belangrijk vindt. Van den Branden is steeds tegenstander geweest van NT2-onderwijs en concludeert in dezelfde lijn: Zou het kunnen dat de verdere kwaliteitsverhoging van het Vlaamse onderwijs minder afhangt van didactische spitsvondigheden dan van ons vermogen om elke leerder het gevoel te geven dat hij/zij erbij hoort? Over NT2 rept hij met geen woord; het zou volstaan dat die leerlingen het gevoel krijgen erbij te mogen horen.
In het rapport Biedt het concept integratie nog perspectief? (december 2013) nam het Nederlands Sociaal en Cultureel Planbureau terecht afstand van het schrappen van het integratie-concept vanwege superdiversiteit-ideologen. Het Planbureau wil niet zomaar het belang van integratie en van de kennis van het Nederlands hierbij laten vallen. We citeren even. Dat vanwege superdiversiteit niet langer duidelijk is aan welke opvattingen en gebruiken minderheden zich moeten aanpassen, en dat daardoor iedereen zich aan iedereen gaat aanpassen lijkt ons een vreemde voorstelling van zaken. Alsof verschuivende getalsmatige verhoudingen ertoe leiden dat centrale elementen van een cultuur van de ontvangende samenleving als vanzelf en zonder problemen mee gaan schuiven.
Superdiversiteit strijkt cultuurverschillen niet glad en met superdiversiteit zijn de discussies over de betekenis van verschillende normen niet beslecht. In Europees verband bestaan er tal van activiteiten, zowel beleidsmatig als in het onderzoek, die vertrekken vanuit het concept integratie. Het is belangrijk om hierop te kunnen blijven aansluiten. Integratie als (beleids)concept is nog steeds waardevol. Deze argumenten voor en tegen afwegend zijn wij van mening dat integratie als (beleids) concept in ere gehouden moet worden. Het integratievraagstuk speelt nog in volle omvang, en dan is het vreemd om dit niet als zodanig te benoemen. We merken overigens dat prof. Crul wel de superdiversiteit verdedigt, maar zich tegelijk geen tegenstander toont van intensief NT2.
In een recent debat wees de ruimdenkende filosoof Philippe Van Parijs terecht op het belang van het kennen van de taal van de streek - ook voor de sociale integratie en cohesie: Sprekers van nieuwe talen met lagere status leren best de taal van de streek waar ze gaan wonen omdat anders de sociale cohesie, de maatschappelijke samenhang onder druk dreigt te komen. Mensen die elkaars taal niet kennen, kunnen moeilijk samen-leven. Het gebrek aan kennis van de lokale taal, werkt ook de sociale mobiliteit van de nieuwkomers tegen, wat leidt tot economische achterstand. Tenslotte is de kennis van het Nederlands noodzakelijk om volwaardig burger te kunnen zijn in Vlaanderen en bijvoorbeeld het politieke en maatschappelijke debat te kunnen volgen, laat staan er aan deel te nemen." (Meer uitvoerig in E-book 1-Google: The linguistic territoriality principle: right violation or parity of esteem?)
3 Steunpunt NT2 en GOK-steunpunten vonden NT2 en achterstandsonderwijs overbodig! (1991-2010)
3.1 Geen onderscheid tussen NT1 en NT2 !?
De overheid investeerde vanaf 1991 en gedurende 20 jaar in totaal een 500 miljoen BFR in het Leuvens Steunpunt NT2 voor de uitwerking en ondersteuning van NT2-onderwijs. Een paar jaar later kregen twee andere Steunpunten voor Zorgverbreding/GOK ook jaarlijks een 20 à 25 miljoen BFR voor GOK-projecten. Het Steunpunt NT2 concludeerde al na een paar jaar dat intensief NT2-onderwijs perfect overbodig was. In 1996 formuleerde Koen Jaspaert, de eerste voorzitter, dit standpunt als volgt: Er zijn geen argumenten om NT1 en NT2 fundamenteel van elkaar te onderscheiden. Hoogstens kan een verschil in gemiddeld niveau als argument aangevoerd worden, maar ook in dat geval heeft het onderscheid niets van doen met de moedertaalachtergrond van de leerlingen (in Taalunie-voorzet 51). Dezelfde Koen Jaspaert poneerde op 5 september j.l. eens te meer: Het probleem van het Nederlands spreken wordt aangepraat als een probleem.
In 2004 formuleerde de nieuwe directeur, Kris Van den Branden, het als volgt: Wat de leerlingen aan taalvaardigheid in de Nederlandse standaardtaal en schooltaal moeten verwerven, is wezenlijk gelijk voor alle leerlingen, of hun moedertaal nu een variëteit van het Nederlands is of een andere taal. Daarom gaan we er in de verschillende hoofdstukken van dit taalhandboek van uit dat we in het taalonderwijs geen onderscheid moeten maken tussen NT1 en NT2 (Taal verwerven op school, Acco, 2004). Van den Branden vergeet dat de (begin)situatie van NT2-leerlingen totaal verschillend is van de beginsituatie van leerlingen die thuis en vanaf de geboorte een Nederlands taalbad aangeboden kregen. Onderwijzeres Dominike Vanbesien reageerde verontwaardigd op de opstelling van het Steunpunt NT2 (website Lerarenforum): Ik woon en werk in Brussel. Ik vind het hemeltergend hoe er alsmaar gedaan wordt alsof anderstalige kinderen helemaal vanzelf een nieuwe taal leren. Bovendien is het voor een gewone leerkracht niet te doen, om naast al het andere wat in de klas moet gebeuren, ook nog eens enkele leerlingen het ABC van het Nederlands aan te leren.
In Naar een volwaardig talenbeleid. Omgaan met meertaligheid in het Vlaams onderwijs (2009) stelden prof. Kris Van den Branden en Machteld Verhelst (Centrum Taal & Onderwijs - voorheen: Steunpunt NT2) het belang van het kennen van het Nederlands in vraag. Ze schreven: Er ontstaat een discours dat sterk de indruk wekt dat het spreken van een andere thuistaal dan het Nederlands per definitie een probleem vormt. `Thuistaal' wordt voorgesteld als een struikelblok voor onderwijssucces, als een steen die in het rugzakje van de leerling zwaar doorweegt en de tred van dienst schools ontwikkelingsproces vertraagt en verlamt. Maar klopt deze voorstelling van zaken wel? Is er voldoende empirisch bewijsmateriaal waaruit ondubbelzinnig blijkt dat het spreken van een andere thuistaal dan het Nederlands voor een substantiële groep van leerlingen rechtstreeks samenhangt met verminderde kansen op succes in het Vlaamse onderwijs? Deze vraag beantwoorden is een lastige opdracht. De factor `thuistaal' is in Vlaanderen immers verstrengeld met andere achtergrondkenmerken die een sterke impact blijken te hebben op de onderwijskansen van leerlingen. Dat is dan vooral het geval voor achtergrondkenmerken die met `sociaaleconomische status' te maken hebben.
We wisten al bij het begin van de jaren negentig dat het Steunpunt NT2 zich niet wou inlaten met zijn specifieke NT2-opdracht: het uitwerken van een methodiek voor het aanleren van het ABC van het Nederlands aan anderstalige allochtone leerlingen en het ondersteunen van de NT2-praktijk. We hebben dit tijdig gecontesteerd. Het Steunpunt NT2 besloot dus op eigen houtje dat specifiek NT2-onderwijs overbodig was. Het liet zich voortaan nog enkel in met de verspreiding van zijn taakgerichte en communicatieve taalvisie en dit voor alle leerlingen. De zgn. taakgerichte taalaanpak is een fantasierijke en partiële benadering die de leerkrachten anno 2014 nog steeds resoluut afwijzen. Met centen van de overheid produceerde het Steunpunt NT2 de taalmethode Toren van Babbel die een echte flop werd. We hebben tegen dit alles herhaaldelijk geprotesteerd en publiceerden bijdragen over de nefaste en ongestructureerde taalvisie van dit Steunpunt. Naast Van den Branden hebben ook de twee andere directeurs van het Steunpunt GOK nooit iets gepresteerd inzake NT2 en achterstandsonderwijs in het algemeen: Piet Van Avermaet van Steunpunt Diversiteit en Leren en Ferre Laevers van het Steunpunt CEGO. Geen enkele van de drie Steunpunten/Gok had overigens voorheen iets gepresteerd op het gebied van achterstandsonderwijs. Het was rond 1990 overigens al voldoende bekend dat het zelfontplooiingsmodel van het CEGO haaks staat op effectief (achterstands)onderwijs.
In zijn bijdrage in het Acco-handboek over 'mondelinge taalvaardigheden' beklemtoont Van den Branden ook eenzijdig de impliciete benadering en al te weinig de systematische taalinput vanwege de leerkracht. Tot onze verwondering sloot ook Magda Deckers, directeur Voorrangsbeleid Brussel, zich aan bij dit standpunt. Zo mocht het aanleren van het woordje 'schaar' volgens haar enkel gebeuren in 'een handelingscontext waarin kinderen daadwerkelijk moeten knippen' (KNACK, 24.05.06). Een kleuterleidster mag blijkbaar woorden en zinswendingen niet zomaar op een directe en expliciete manier aanleren. Als het taalaanbod van de kleuterleidster zich beperkt tot het toevallig inspelen op spelactiviteiten waarmee kinderen individueel of in kleine groepjes bezig zijn, dan krijgen de meeste leerlingen per les al te weinig taalaanbod en al te weinig gestructureerd.
Tussendoor vermelden we ook nog even dat Koen Jaspaert en andere taalkundigen in de jaren negentig nog propaganda maakten voor de globale leesmethodiek (whole language) voor aanvankelijk lezen een aanpak die haaks staat op effectief leesonderwijs. De sympathie vanaf de jaren zeventig voor globale leesmethodieken bij een aantal taalkundigen en in het tijdschrift VONK, was voor ons een extra stimulans om de Directe systeemmethodiek (DSM)voor het leren lezen te ontwerpen, een methodiek die haaks staat op de globale methodiek (zie b.v. Beter leren lezen. De directie systeemmethodiek, Acco, 2010). De DSM wordt toegepast in de recentere leesmethodes in Vlaanderen en Nederland. De universitaire Steunpunten Zorg/GOK (1991-2010) besteedden niet de minste aandacht aan NT2 niettegenstaande ze gedurende bijna 20 jaar jaarlijks een 75 miljoen BFR subsidie ontvingen. Op het vlak van de didactische aanpak van leerproblemen liet men deze Steunpunten zelfs een visie verkondigen die haaks staat op effectief achterstandsonderwijs. Vorig jaar startte minister Smet met een nieuw experiment voor de aanpak van de taal- en leerproblemen in enkele concentratiescholen. Na 20 jaar Steunpunten voor onderwijsvoorrangs- en achterstandsonderwijs, weet men blijkbaar nog steeds niet hoe het moet.
3.2 Geen achterstandsonderwijs nodig, enkel algehele niveauverhoging ?
Van de Steunpunten werd verwacht dat ze voor specifieke doelgroepen een onderwijsvoorrangs- en achterstandsonderwijs zouden uittekenen en ondersteunen. De Steunpunten legden al vlug deze specifieke opdracht naast zich neer. Het Steunpunt GOK verantwoordde dit in 2004 met de stelling dat het leerpotentieel en de bereidheid leerinspanningen te leveren even sterk aanwezig was bij allochtone leerlingen (Steunpunt GOK, Beter, breder en met meer kleur, 2004). De GOK-steunpunten legden zelf hun specifieke opdracht - het zorgverbredings- en voorrangsbeleid voor achterstandsleerlingen - naast zich neer.
Kris Van den Branden vergoelijkte de verwatering van de oorspronkelijke opdracht, het zorg- en doelgroepenbeleid, als volgt: Het onderwijsvoorrangsbeleid heeft van in den beginne gekozen voor een integrale en structurele benadering van het ongelijke-kansenprobleem, waarbij een algehele kwaliteitsverbetering van het onderwijs werd nagestreefd waar alle leerlingen ook de sterke - beter van werden. Dit impliceert ook dat doelgroepleerlingen niet apart werden onderwezen, maar in de heterogene groep, samen met de betere leerlingen, bleven samenwerken en leren (Gelijke onderwijskansen bevorderen: taal, taal en nog eens taal of toch niet? Lezing op colloquium van Stichting Gerrit Kreveld, 29 april 2005).
In een visietekst van het Steunpunt GOK (2004) werd het afstappen van de doelgroepenaanpak als volgt vergoelijkt: Met het verschijnen van de eindtermen beschikte het basisonderwijs over minimumdoelstellingen die ze met alle leerlingen, ongeacht hun etnische of socio-economische afkomst, moesten halen. Aangezien (a) die doelstellingen voor allochtonen en autochtonen dezelfde waren, (b) allochtonen en autochtonen mekaar konden ondersteunen bij het verwerven van die minimaal vereiste schoolse taalvaardigheid, en er (c) ook geen fundamenteel onderscheid viel op te maken tussen de manier waarop allochtonen taal verwerven en autochtonen dat doen, leek het onderscheid tussen NT1 en NT2 irrelevant en maakten de beide afkortingen in de loop der jaren 90 ook in de omzendbrieven van OVB en ZVB, plaats voor een andere, overkoepelende afkorting: TVO: Taalvaardigheidsonderwijs (Breder, beter en met meer kleur. Een terugblik en suggesties voor de toekomst, 2004). Het gaat hier om uitvluchten van het Steunpunt GOK. Het is niet omdat je op het einde van het lager onderwijs bepaalde eindtermen bij alle leerlingen nastreeft, dat je niet vanaf de eerste dag van de kleuterschool moet rekening houden met de verschillende beginsituatie. Je kunt NT2-leerlingen geen taalprogramma aanbieden alsof het kinderen zijn die al zoals de Nederlandstalige kleuters over een grote kennis van het Nederlands beschikken.
Aldus vergoelijkten de GOK-Steunpunten waarom ze geen specifieke aanpakken en programmas voor NT2-leerlingen uitwerkten en geen specifiek achterstandsonderwijs. Het steunpunt NT2 hield zich niet bezig met NT2, maar probeerde overal zijn (eenzijdige) visie op taakgericht en zelfontdekkend taalonderwijs door te drukken. Het Steunpunt CEGO vergoelijkte met zon uitspraak waarom het zich weinig of niet inliet met leerachterstanden, maar de leerkrachten bezig hield met het invullen van een omslachtig kindvolgsysteem over welbevinden en betrokkenheid. Ook het oorspronkelijke Steunpunt ICO-project verwaterde tot het wazige oeverloze project diversiteit en leren, een verkapte formulering voor een nefaste constructivistische leeraanpak.
Op een HIVA-studiedag in 2006 pleitten de GOK-steunpunten resoluut voor constructivistische ontplooiingsaanpakken en tegen (klassieke) onderwijsmethoden die centraal staan in effectief achterstandsonderwijs (Op zoek naar de didactiek van de gelijke kansen, Berchem, 23.02.06). Ook prof. Ides Nicaise orakelde dat de klassieke onderwijsmethoden en leerinhouden weinig toegankelijk en aantrekkelijk waren voor kansarme leerlingen. Nicaise pleitte o.a. voor het aansluiten bij de directe ervaring van leerlingen, het doorbreken van de versnippering tussen leervakken, het minimaliseren van repetitieve oefeningen (Gelijke onderwijskansen. Wat doen we eraan, maar hoe?, Hiva, 2005). Elders bekritiseerde hij - in navolging van Bourdieu - het abstract en symbolisch karakter van de kennis in het s.o.. Ook de experts van de Gerrit Kreveld Stichting pleitten in 2005 voor brede transversale leergebieden en zelfontdekkende aanpakken zoals in de zgn. methodescholen.
Als reactie op krantenberichten midden september 2013 over de 28% Antwerpse leerlingen zonder einddiploma en de ermee verbonden oproep voor naar intensief NT2, schreef prof. Kris Van den Branden op zijn blog duurzaam onderwijs een opiniebijdrage over Voortijdig schoolverlaten: oorzaken aanpakken en niet alleen symptomen bestrijden!(18 september) waarin hij met geen woord repte over de grote taalproblemen en het belang van intensief NT2. Zwak taalvaardige leerlingen leren volgens Van den Branden het best in heterogene groepen. Het volstaat dus op te trekken met de andere kleuters/leerlingen.
De beleidsmakers kenden gedurende 20 jaar (1970-1990) blindelings subsidies toe aan de drie steunpunten Zorgverbreding/GOK die een pleidooi hielden tegen NT2 en didactisch een nefast zelfontplooiingsmodel stimuleerden dat haaks staat op een effectieve achterstandsdidactiek (zie punt 3). Hieruit alleen al blijkt al dat er geen goed onderwijsvoorrangs- en zorgverbredingsbeleid werd gevoerd. In de beleidsverklaringen van minister Van den Bossche en in de vele knelpuntennotas van secretaris-generaal Georges Monard vanaf 1990 werd ook weinig aandacht besteed aan de immense taalproblemen in de grootsteden en in heel wat regios. In ons interview eind 1992 met Paula DHondt als koninklijk commissaris voor de migrantenproblematiek was deze zich nochtans ten zeerste bewust van de ernst van de (taal)problemen van allochtone leerlingen. Ze betreurde toen al dat veel politiek correcte denkers bleven ontkennen en haar tegenwerkten. DHondt stelde: We mogen niet vergeten dat veel van die migranten analfabeet zijn. Ze hebben ook in hun eigen land de stap overgeslagen. De Berbers b.v. komen uit een streek waar zelfs geen geschreven taal bestaat. Dus als we emanciperend willen werken moeten we hen o.a. leren lezen, moeten we hen ook leren onze taal te verstaan. We dachten dat we dus ook de ouders mochten vragen om taallessen te volgen. Dat is in functie van hun eigen zelfredzaamheid (Onderwijskant, januari 1993). In het eerste rapport DHondt was er ook sprake van verplichte taallessen voor nieuwkomers en steunzoekers. Samen met Paula DHondt betreurden we dat die taalplannen scherpe kritiek kregen - ook vanwege progressieve GOK-ideologen en taalachterstandsnegationisten. Deze vonden zelfs dat DHondt en co aanstuurden op assimilatie in plaats van integratie en dat het belang van het Nederlands sterk werd overschat. In ons Onderwijskrant-themanummer van januari 1993 over migrantenleerlingen trok Onderwijskrant dan ook aan de alarmbel. We pleitten er voor intensief NT2 en voor doorgedreven achterstandsonderwijs.
Commissie Onderwijs: Gon & ION: open vragen en noden: te weinig GON-ondersteuning, op kind- of op leerkrachtniveau, planlast, enz. En wie geraakt daar nog uit wijs?
Commissie Onderwijs do 3 december : Gon & ION: nog veel open vragen en noden : te weinig GON-ondersteuning, ondersteuning
op kindniveau of op leerkrachtniveau, planlast, enz., enz.
Vraag om uitleg over de hervorming van het geïntegreerd
onderwijs (gon) en van het inclusief onderwijs (ion)
1.Kathleen Helsen
(CD&V)Minister, deze vraag gaat
over een belangrijk thema dat we niet hebben opgenomen in het M-decreet, maar
waarvan we toch verwachten dat we in deze legislatuur een aantal stappen zullen
kunnen vooruitzetten: de hervorming van het geïntegreerd onderwijs (gon) en het
inclusief onderwijs (ion).Kinderen met een motorische, visuele en auditieve
beperking en kinderen met een autismespectrumstoornis hebben recht op
gon-begeleiding. Deze begeleiding bestaat uit twee uur ondersteuning voor twee
jaar per onderwijsniveau bij een matige handicap, en vier uur bij een ernstige
handicap. Op deze manier kunnen leerlingen met een handicap of met leer- en
opvoedingsmoeilijkheden les volgen in een gewone school.
Voor leerlingen met een matige of ernstige verstandelijke
beperking, bestaat er ion-begeleiding. De leerling moet dan beschikken over een
verslag voor het buitengewoon onderwijs, type 2. Deze begeleiding bestaat uit
5,5 lestijden ondersteuning per week. Op deze manier kunnen kinderen met een
beperking toch naar een school van hun keuze gaan.
Uit onderzoek bleek
dat er een sterke toename van het aantal leerlingen met gon-begeleiding is
geregistreerd de afgelopen jaren, zowel in het basis- als in het secundair
onderwijs. Het is dan ook verontrustend om te lezen dat van alle
gon-begeleiders 53,3 procent geen onderwijservaring heeft in het buitengewoon
onderwijs, 43,4 procent geen onderwijservaring heeft in het gewoon onderwijs en
30,6 procent zelfs helemaal geen onderwijservaring heeft.
Ik moet dan terugdenken aan uw woorden van daarnet dat
scholen voor het buitengewoon onderwijs expertisecentra moeten worden in de
toekomst. Dat betekent dat er voldoende expertise aanwezig moet zijn bij de
mensen die leerlingen in het gewoon onderwijs begeleiden.Ouders signaleerden me
dat de gon-begeleiding van twee uur per week voor twee jaar onvoldoende is. De
specifieke nood aan ondersteuning of de stoornis van het kind verdwijnen niet
na twee jaar. Ook volgens leerkrachten zijn de uren die de leerlingen uit de
klas worden genomen voor extra begeleiding, niet altijd toereikend. Een
suggestie die de leerkrachten gaven, was om de gonbegeleiding eerder in de vorm
van leerkrachtondersteuning te organiseren.
In september 2013 startte de Vlaamse overheid het overleg op
met de partners die betrokken waren bij de stuurgroep van het onderwijskundig
beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek (OBPWO) over de
resultaten van dat onderzoek. De bedoeling was om de gon- en ion-begeleiding te
hervormen. In het M-decreet zijn op dat vlak al enkele stappen gezet, maar het
is belangrijk om zo snel mogelijk duidelijkheid te creëren over de hervorming.Minister,
op welke manier zal de begeleiding die nu via gon en ion is uitgebouwd, worden
hervormd? Wat is de stand van zaken van het overleg met de partners? Binnen
welke termijn wilt u duidelijkheid brengen over gon en ion?
2. Minister Hilde
Crevits
Mevrouw Helsen, de vraag die u stelt, is bijzonder actueel
omdat het overleg volop bezig is. Bedoeling is om de maatregelen te hervormen.
We moeten evolueren naar een systeem waarbij de onderwijsbehoefte van het kind
veel meer centraal komt te staan. Ook lijkt het me aangewezen dat de
maatregelen soepeler kunnen worden ingezet. Ik kan momenteel niet veel meer
zeggen. De resultaten van het OBPWO worden in nauw overleg met de sociale
partners doorgesproken. Het is mijn bedoeling om maximaal tot een gedragen
voorstel te komen. Er zijn al heel wat bilaterale gesprekken gevoerd met de
sociale partners, en die lopen de volgende weken verder.
Het is de ambitie om tegen begin 2016 de contouren uit te
tekenen. Deze moeten dan nog in regelgeving worden omgezet, waardoor we ten
vroegste met de uitrol kunnen starten op 1 september 2016. Dat is een
realistische timing. Dan zijn we twee schooljaren na het M-decreet en weten we
al goed wat de effecten daarvan zijn. Alles hangt af van de dynamiek van de
komende dagen en weken. Ik hoop te komen tot een zuiver concept.
3.Kathleen Helsen (CD&V)
Het feit dat u zegt te willen vertrekken vanuit de
onderwijsbehoefte van kinderen, vind ik zeer belangrijk. Meer flexibiliteit aan
de dag leggen in de regelgeving, vind ik eveneens belangrijk. Met de nieuwe
regeling moeten we echt kijken naar de kinderen die in het gewoon onderwijs
zitten. Het kader is anders dan in het verleden. We willen meer inclusief werken, en dat betekent dat meer leerlingen in
het gewoon onderwijs blijven, maar dat kan alleen als we in voldoende
ondersteuning voorzien voor een aantal kinderen. Doen we dat niet, dan is
de overstap naar buitengewoon onderwijs waarschijnlijk wel nodig. In het
verleden was het zo dat eerst de stap werd gezet naar het buitengewoon
onderwijs en dan een terugkeer werd gemaakt met bijkomende ondersteuning. Nu
moeten we het omkeren.
Voor een aantal kinderen zijn er extras nodig die vandaag
niet mogelijk zijn binnen het gewoon onderwijs en waarbij de expertise van het
buitengewoon onderwijs wordt ingezet. Het is goed om na te gaan welke
voorwaarden er gesteld moeten worden om te kunnen spreken van expertise. Uit de
cijfers blijkt dat het zeer moeilijk is om expert te zijn in het gewoon
onderwijs als men geen ervaring in dat onderwijs heeft opgebouwd. Het gewoon
onderwijs moet echt kunnen rekenen op experten die ondersteuning bieden.
Er moet worden vertrokken van de onderwijsnoden en er moet
een gepast antwoord op maat van het kind worden geboden. We moeten niet
vertrekken vanuit een regel die moet worden toegepast. Het is erg belangrijk
dat dit gebeurt voor alle mogelijke problemen die zich stellen. Nu wordt dit
gekoppeld aan bepaalde typologieën en dit moet worden opengetrokken.
Ondersteuning moet ook voldoende lang kunnen worden ingezet. Als dit toch op
een bepaald moment onvoldoende blijkt, kan nog altijd het verslag worden
overwogen. Op die manier kunnen we een sterkere ondersteuning bieden aan het
gewoon onderwijs, wat ook de bedoeling was van het M-decreet. Ik hoop dat het
overleg met de partners in die richting kan evolueren.
4. Kathleen Krekels
(N-VA)
Mevrouw Helsen geeft aan dat het verontrustend is dat er bij
de gon-begeleiders geen onderwijservaring is. Ik wil dat relativeren.
Gon-begeleiders worden soms aangenomen vanuit een bepaalde expertise of een
vooropleiding, bijvoorbeeld logopedisten.Logopedisten hebben niet per se in het
onderwijs gestaan, maar ze hebben wel de nodige expertise, knowhow en
achtergrond vanuit de opleiding om kinderen met bijvoorbeeld dysfasie of
dyspraxie te ondersteunen. Ze hebben dan wel geen ervaring opgedaan in lesgeven
in het onderwijs, maar ze hebben wel deskundigheid om kinderen op een juiste
manier te helpen en om leerkrachten op een juiste manier te begeleiden. Dit is
een belangrijke nuance.
En dit brengt me bij het feit dat er niet echt een gelijk
statuut is voor gon-begeleiding. Misschien moeten we dit toch eens bekijken in
heel dit project, in het nieuwe decreet dat eventueel voor gon en ion wordt
opgesteld. We moeten bekijken in welke mate we kunnen komen tot een bepaald
statuut waaraan een gon-begeleider moet voldoen.
Er was ook de
suggestie van leerkrachten om de gon-begeleiding eerder in de vorm van
leerkrachtenondersteuning te organiseren. Die is er sowieso en is natuurlijk
heel belangrijk, maar het is net een van de sterktes van gon dat ook op
kindniveau gewerkt wordt. Ik wil onderstrepen dat mijn fractie erachter
staat dat die begeleiding gehandhaafd blijft.
Dit brengt me bij de prewaarborg. In het kader van de
beleidsnota hebben we er al over gesproken. Ik vraag me af in welke mate de
prewaarborg en de gon elkaar kunnen aanvullen. Nu is het zo dat als men voor
gon- of ion-begeleiding in aanmerking wil komen, er een verslag moet zijn, een
diagnose. Ik veronderstel dat dit in het licht van de prewaarborg en de
begeleiding die daaruit voortvloeit, momenteel niet nodig is. Dat is
belangrijk, we moeten het zeker zo houden. De begeleiding moet ook kindgericht
blijven.
Wat zal de correlatie
zijn in heel het gon- en ion-gegeven, met de leerlingenbegeleiding, met de
waarborgregeling en met de visie op zorg in het algemeen? Ik wil ook nog wijzen
op de nood aan planlastvermindering. Veel middelen voor gon en ion gaan een
beetje verloren aan administratie en coördinatie. Hoe zult u er in de toekomst
op toezien, minister, om de procedures van gon en ion te vereenvoudigen?
Er is ook de kwestie
van de versnippering van uren: de vele verplaatsingen kosten ook heel wat.
Ik hoop dat er in de toekomst voldoende flexibiliteit zal zijn in de
regelgeving en in de urenregeling van de gon-werking.
5. Jo De Ro (Open
Vld)
Mevrouw Krekels, wat u zegt, verbaast me. De prewaarborg is
zo uitgetekend dat de 180 mensen die erin staan, de ervaring inderdaad vanuit
het buitengewoon onderwijs naar het gewoon onderwijs moeten brengen, maar niet
op kindniveau. Het moet gebeuren op systeemniveau,
dus ten aanzien van de leerkrachten. We wilden dat maximaliseren.
Ik begrijp dat heel veel ouders die nu in het systeem zitten
van gon en ion, die uren te weinig vinden. Als ze allemaal per se naar het kind
moeten gaan, wat een begrijpelijke vraag is vanwege ouders van kinderen, dan is
twee of vier uur inderdaad te weinig, dat begrijpt iedereen. Ook daarover
hebben we in het verleden gezegd dat dit op het systeem moet inwerken. Als de
klasleerkracht niet voldoende ervaren is, de praktijk niet kent, er onvoldoende
mee kan omgaan, dan zouden we iemand fulltime naast het kind moeten zetten,
maar daar hebben we de middelen niet voor. Er moet dus aan het gewoon onderwijs
gewerkt worden. Prewaarborg moet heel duidelijk naar de leerkrachten gaan.
En dan verontrusten de cijfers van mevrouw Helsen me wel.
Uiteraard is iemand die logopedie of een andere paramedische scholing heeft
gevolgd, iemand die heel welkom is in het gewoon en het buitengewoon onderwijs.
Iets anders zult u me nooit horen verklaren. Maar als je wilt wegen, wilt
sturen en wilt begeleiden naar leerkrachten toe, dan is enige onderwijservaring
niet slecht.
Ik vrees een beetje dat wat we destijds bij het
onderwijsvoorrangsbeleid (ovb) en bij zorgverbreding (ZVB) zagen, ook het geval
zal zijn, namelijk dat het altijd heel jonge mensen zijn met een grote
motivatie. Dat heeft heel twee effecten. Ze hebben weinig of geen impact op
oudere collegas die klasleerkracht zijn en dus altijd met die kinderen werken,
en ze stromen vaak heel snel uit. Bij ovb en ZVB konden ze niet vastbenoemd
worden, het waren ook tijdelijke uren, enzovoort.
We moeten de
ervaring, zowel van buiten het onderwijs als van binnen het onderwijs,
gebruiken om het gewoon onderwijs te versterken. Maar zeker bij mensen die van
buiten het onderwijs instromen, is pedagogische begeleiding en nascholing nodig.
Ze moeten immers een zekere impact kunnen hebben in een klas. Als
buitenstaander zo maar impact hebben op een klasteam, op een lerarenteam is
niet eenvoudig. Het is iets anders als men zelf weet hoe het marcheert. En ik
heb hiermee absoluut niet gezegd dat mensen die kine of logopedie hebben
gedaan, dat niet kunnen. Integendeel, het is goed dat er ervaring uit andere
domeinen binnenkomt. Weten hoe een school werkt, hoe een klas werkt, is
belangrijk. Er enige affiniteit en ervaring mee hebben, helpt toch in heel dit
dossier, zowel voor de prewaarborg, voor gon als voor ion.
Minister, ik maak we wat zorgen over de cijfers die mevrouw
Helsen heeft geciteerd. Gon en ion zijn echt belangrijke uren, het maximale
moet eruit gehaald worden. Als 30 procent geen enkele onderwijservaring heeft,
vraag ik me af hoe die mensen worden opgevangen, begeleid en hoe ze impact
kunnen hebben.
6.Jos De Meyer (CD&V)
Minister, ik wil nog een aanvullend probleem signaleren,
rechtstreeks vanuit het onderwijsveld. Er werd al gewezen op het inzetten van
de juiste expertise. Een schoolbestuur dat bekommerd is om die juiste
expertise, trekt in het secundair onderwijs een orthopedagoog aan. Die orthopedagoog
heeft geen bekwaamheidsbewijs om les te geven, maar dat is ook zijn of haar
opdracht niet. De persoon is voor de helft aangesteld om leerlingen te
begeleiden en voor de andere helft om de leerkrachten te ondersteunen. De
betrokkene wordt echter aangesteld in uren leerkracht, want er zijn geen andere
uren vrij. De orthopedagoog met masterdiploma wordt op die manier minder
betaald dan iemand die een bacheloropleiding genoten heeft. Dit is uiteraard
niet motiverend voor dit personeelslid om de job volgend jaar verder uit te
oefenen.
Ik heb hier een schriftelijke vraag over gesteld, maar die
werd verwezen naar een of andere hervorming die er ooit wel komt. Ik pleit
ervoor, minister, om kleine problemen, die voor de personen in kwestie echter
grote zorgen zijn, die zich voordoen ten gevolge van het M-decreet dat de
leerlingenstromen doet veranderen, op korte termijn aan te pakken. Ik vraag u
om voor die problemen op korte termijn te zoeken naar een oplossing.
7.Minister Hilde
Crevits
Wat gon betreft, is het een bijzonder goede zaak geweest dat
we de gon-uren vorig jaar bevroren hebben. Stelt u zich voor dat we het niet
gedaan hadden, dat we de signalen die er kwamen vanuit het veld dat er minder
uren werden toegekend, hadden genegeerd, dan zouden we nu met een sterke
vermindering gezeten hebben. En dat zou haaks staan op al wat u net hebt
aangebracht, met name dat het logisch is dat kinderen die van het buitengewoon
naar het gewoon onderwijs komen, dat enkel kunnen mits er een goede en correcte
ondersteuning is.
Ik kan de cijfers die mevrouw Helsen heeft vermeld, niet
betwisten. Ik word geconfronteerd met een realiteit. Op dit ogenblik zitten we
met een sterk wijzigend landschap. Voor mij is het cruciaal, dat heb ik in het
eerste deel van mijn antwoord gezegd, dat gon een beetje minder
diagnoseafhankelijk wordt en zich meer ontwikkelt op maat van wat het kind
specifiek nodig heeft. Het voorbeeld is al vaak gegeven van het kindje met
autisme dat perfect kan functioneren in de klas. Het ene kind heeft niets
nodig, het andere kind heeft wel begeleiding nodig. Nu zijn we niet in staat om
op kindniveau te geven wat het kind nodig heeft.
Ik meen dat het mevrouw Krekels was die ernaar verwees dat
het medisch attest dat nodig is, voor sommige mensen een omvangrijke uitgave
is. Het heeft me verrast, ik wist eigenlijk niet hoeveel het kost. Ik vind ook
dat het niet kan dat dit wordt voorbehouden aan de mensen die het attest kunnen
betalen. Maar als we dit wijzigen, moeten we er natuurlijk voor blijven zorgen
dat objectief vastgesteld kan worden wat iemand nodig heeft. Wij staan voor
vrij omvangrijke hervormingen. Het is uiteraard belangrijk dat de juiste
expertise op de juiste plaats komt.
De heer De Ro is nu net eventjes naar buiten, maar het klonk
als muziek in mijn oren toen hij daarnet zei dat wie in een school terechtkomt,
toch ook wel wat affiniteit ontwikkelt met de klas of met de praktijk in de
school. Ik zal echter zeker niet ontkennen dat het binnenhalen van andere
expertise in een school, een heel verrijkende ervaring kan zijn. Ik neem alle
opmerkingen mee. We proberen zo snel mogelijk tot een statuut en tot een nieuwe
gon-regeling te komen. Het mag inderdaad niet nog drie jaar blijven zoals het
nu is. Ik mik echt op 1 september 2016, maar dat zal keuzes vergen van ons
allemaal.
Mijnheer De Meyer, op het terrein zijn er natuurlijk heel
veel situaties mogelijk. Ik heb de antwoorden op de schriftelijke vragen die
gesteld zijn, niet bij me. Het hangt er een beetje van af hoe die orthopedagoog
aangesteld wordt. Er zijn looncategorieën. Een orthopedagoog met een
lerarenopleiding verdient iets meer maar dat is niet veel meer hoor dan een
orthopedagoog zonder. Als hij of zij aangesteld wordt in uren van een
professionele bachelor, dan verdient hij ook weer minder. Op het terrein zijn
er heel veel situaties mogelijk. Ik kan me indenken dat dit weinig motiverend
is voor de persoon in kwestie. Of we dit ook allemaal hervormd krijgen, weet ik
niet, het is nog een punt en het mag zeker de hervorming van gon niet in de weg
staan. Ik heb geprobeerd om u nu al mee te geven wat ik weet over de betaling
van de orthopedagogen, blijkbaar hangt het vooral af van de uren waarin ze
effectief tewerkgesteld worden.
We hebben dus nog veel bezorgdheden. De meeste zijn we volop
aan het behandelen. Voor mij is vooral relevant dat het kind krijgt waar het
nood aan heeft. Ik hoor veel mensen vragen stellen over de 2 uur. Waarom moet
dat 2 uur zijn gedurende een bepaalde periode, om de week of om de twee weken?
Kan dat niet een beetje soepeler? Leg het maximumplafond vast, maar zorg ervoor
dat je voor de rest het kind kunt aanbieden wat het nodig heeft. Dat is de
uitdaging waar we samen voor staan.
Minister Crevits: "Leerkrachten weten niet precies hoe ze taalproblemen moeten aanpakken" En de beleidsverantwoordelijken ?
Minister Crevits
bekent: De scholen, leerkrachten weten
niet precies hoe ze de grote taalproblemen moeten aanpakken(Debat tijdens plenaire vergadering 2 december).
De taalproblemen kwamen eens te meer ter sprake in Vlaams Parlement: Vragen
omtrent het toenemend aantal leerlingen uit het basis- en secundair onderwijs
dat thuis geen Nederlands spreekt. In de bijlage nemen we het verslag op.
Minister Crevits erkende in haar antwoord dat de
taalproblematiek nog steeds niet grondig en effectief werd aangepakt: Vorig jaar, in het schooljaar 2014-15, was
er een nascholing op initiatief van de regering over taalontwikkeling en hoe je
dat kunt stimuleren. We hebben vastgesteld dat er bij scholen een grote nood
bestaat aan concrete invulling. Ze weten wat ze moeten doen, maar ze weten niet
precies hoe ze het moeten aanpakken. En dit na 25 jaar gepalaver, een investering
van 12,5 miljoen euro in Leuvens Steunpunt NT2,
De leerkrachten en de scholen weten dus volgens Crevits nog
steeds niet hoe men de taalproblematiek in b.v. de kleuterklassen moet
aanpakken. Ons is ook geen enkel document bekend waarin duidelijk beschreven
wordt hoe dit moet gebeuren. (In Onderwijskrant besteedden we hier wel bijdragen
aan met verwijzing ook naar buitenlandse literatuur omtrent de effectieve aanpak
van NT2.) Uit het verslag van het debat in het parlement, leiden we overigens ook af dat ook de politici blijkbaar
nu nog niet weten wat we precies moeten doen. Is het toeval dat we voor de
Onderwijskrantcampagnes voor de invoering van INTENSIEF NT2-onderwijs vanaf de
eerste dag van het kleuteronderwijs (=nog meer dan taalbad!) nooit konden
rekenen op enige steun van de politici en van de onderwijskoepels?
We blijven na al die jaren van officieel gepraat over de
taalproblemen vrij pessimistisch. Hoe is het mogelijk dat men na de enorme
investeringen van de voorbije 25 jaar nog steeds niet weet wat er moet
gebeuren? De grote taalproblemen zijn al lang gekend. Brusselse ouders voerden
hier al in 1993 actie rond, maar kregen in reacties van politici en politiek
correcten heel wat drek over zich. De
ernst van de problemen en het belang van intensief NT2 vanaf de eerste dag van
de kleuterschool, werden genegeerd: door de vele academische
taalachterstandsnegationisten, de politiek correcten, de sociologen, het
Steunpunt-GOK, allerhande beleidsverantwoordelijken (ook binnen de onderwijsnetten)
...
Minister Crevitserkent dat de scholen en leerkrachten nog steeds niet weten wat ze
concreet moeten doen. Maar wie is
hiervoor verantwoordelijk? In de periode
1990-2010gaf het departement het Leuvens Steunpunt NT2 niet minder dan 12,5
miljoen euro voor de uitbouw en ondersteuning van NT2. Het Leuvens Steunpunt verklaarde al vlug dat NT2 overbodig was en
dat NT2=NT1. Met Onderwijskrant waren we de enigen die protesteerden tegen die nefaste uitspraken. In een publicatie van 2004 spraken de Steunpunt-directeurs Kris
Van den Branden, Piet Van Avermaet & Ferre Laevers zich eveneens uit tegen
de invoering van NT2.Ze beweerden ook
nog: Van zodra kinderen van een andere etnische afkomst slechter presteren, is
er sprake van systematische kansenongelijkheid en discriminatie. (Steunpunt
GOK; Beter, breder en met meer kleur, 2004).Maar het ministerie bleef verder investeren in deze GOK-steunpunten -
die de invoering van NT2 tegenwerkten en die voor de rest een didactische GOK-aanpak
propageerden die haaks staat op effectieve achterstandsdidactiek. De beleidsverantwoordelijken zelf
(politicien verantwoordelijken binnen
de onderwijskoepels) hielden ook nooit een pleidooi voor INTENSIEF NT2 vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs.
Ook de voorbije jaren ontkenden De Leuvense professoren Piet
Jaspaert en Kris Van den Branden en de Gentse prof. Piet Van Avermaet
(Steunpunt Diversiteit en leren) dat er
nood was aan intensief NT2 vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs. Dat was steeds hun reactie op de taalplannen
van de ministers Vandenbroucke en Smet, op de oproep van minister-president
Bourgeois Ook Machteld Verhelst, momenteel kopstuk pedagogisch bureau van de
katholieke onderwijskoepel (voorheen medewerker NT2-Leuven) poneerde 2 jaar
geleden nog dat NT2 overbodig was. Ze sloot zich hierbij aan bij opiniebijdragen
van. Piet Jaspaert en Kris Van den Branden die de taalproblematiek
minimaliseerden en zich eens te meer uitspraken tegen NT2. In augustus 2009
trok Mieke Van Hecke wel nog aan de taal-alarmbel, maar ze kreeg ze niet de
minste steun vanuit haar koepel-medewerkers.
Bijlage: debat in
Parlement
1.Vera Celis (N-VA)Uit
cijfers die ik van de Onderwijsadministratie kreeg, bleek dat het aantal
leerlingen dat het Nederlands niet als thuistaal heeft, gestegen is, en
eigenlijk op relatief korte tijd. De cijfers spreken nu over 1 op 6 in het
basisonderwijs en 1 op 8 in het secundair onderwijs die het Nederlands niet als
thuistaal hebben. Ik plaats daar even de gemiddeldes voor Vlaanderen naast. In
het schooljaar 2010-2011 was het percentage 11,5. In het schooljaar 2014 was
dat 15,1 procent. Dat zijn natuurlijk gemiddeldes. In grote steden ligt dat
veel hoger. Maar ook in mijn eigen stad zie ik dat het element zeker ook
speelt. Minister, denkt u aan structurele maatregelen om de kennis van het
Nederlands bij de kinderen en studenten, dus zowel voor het basisonderwijs als
het secundair onderwijs, te verhogen en te versterken?
2. Minister Crevits Uw cijfers kloppen. Ik heb daar weinig op
aan te merken. Ik moet u verwijzen naar de dingen die vandaag al bestaan. Er is
in extra omkadering voorzien. Er zijn ook extra werkingsmiddelen voor scholen
die meer leerlingen hebben voor wie de thuistaal niet het Nederlands is. Die
bestaan vandaag, en uit uw cijfers blijkt hoe nuttig en nodig het is dat er
extra omkadering en middelen zijn.Als we kijken naar de instroom vandaag en
naar de maatregelen die dit parlement enkele weken geleden nog maar heeft
goedgekeurd, zien we dat het Onthaalonderwijs Anderstalige Nieuwkomers (OKAN)
in open end zit, net als de werkingsmiddelen en de omkadering: als er meer
leerlingen komen voor wie de thuistaal niet het Nederlands is, tikken die aan
en komen er meer werkingsmiddelen en extra omkadering.
Met betrekking tot OKAN laten we nu bijvoorbeeld in het
secundair onderwijs ook toe dat er geprogrammeerd wordt tijdens het jaar. En
dit parlement heeft enkele weken geleden ook een regeling goedgekeurd waarbij
nu zelfs de kleuterscholen extra werkingsmiddelen krijgen voor de kleutertjes
voor wie de thuistaal niet het Nederlands is.
Dat laatste vind ik cruciaal, collega Celis, want hoe jonger
je een taal aanleert, hoe beter je die ook oppikt in de jaren nadien. Ik was
gisteren bijvoorbeeld getuige van een project van Bednet, waarbij een kindje
van vijf jaar, uit de derde kleuterklas, toch verder zijn Nederlands kon leren
dankzij afstandsonderwijs. Dat zijn mooie projecten.
Ik wil ook nog een positief element meegeven. Het is niet
omdat de thuistaal niet het Nederlands is, dat kinderen geen Nederlands kennen.
Als we de cijfers van de laatste peilingen Nederlands in het basisonderwijs
bekijken, zien we dat in 2007 89 procent goed scoorde en dat dat in 2013 gestegen
was naar 91 procent. Ik wil dan ook een pluim geven aan onze leerkrachten, want
uit die cijfers blijkt dat zij in soms moeilijke omstandigheden toch
schitterend werk leveren om dat Nederlands op een kwaliteitsvolle manier aan te
leren.
3.Vera Celis (N-VA)Het klopt dat scholen over heel wat
instrumenten beschikken. Wehebben
taalscreening, taaltesten, verplichte bijspijkerlessen voor leerlingen die
uitvallen. Als die elementen er niet waren, hadden we inderdaad misschien heel
andere cijfers. Het zijn trouwens cijfers waarin de vluchtelingen niet zijn
inbegrepen. Ze dateren van voor de vluchtelingencrisis. Met al die instrumenten
die er al zijn, moeten we er toch blijven op inzetten om de drempels die
scholen ervaren, weg te nemen. U geeft in uw beleidsbrief ook aan dat u de
drempels zult wegnemen die zouden meespelen in het taalbeleid dat we wensen uit
te zetten. We moeten daar zeker beducht voor zijn en moeten er blijven op
toezien dat we daar zo goed mogelijk op kunnen inspelen, want die vragen zijn
er, en gezien de vluchtelingen die erbij komen, zal de problematiek wellicht
nog versterkt worden.
4. Kathleen Helsen (CD&V)Mevrouw Celis, u schetst de situatie hier als een probleem. Ik zou graag
hebben dat we de situatie schetsen als een realiteit en een uitdaging voor ons
onderwijs om er op een goede manier mee om te gaan. Samen met enkele
parlementsleden heb ik de kans gekregen om begin juli van dit jaar deel te nemen
aan een trans-Atlantisch forum waar deze thematiek op een zeer interessante
wijze aan bod kwam en waar we een aantal dingen hebben geleerd.
Ten eerste is het leren van onze taal zeer belangrijk. Maar
nog belangrijker is dat we aandacht hebben voor de voorwaarden die aanwezig
moeten zijn om te kunnen leren. Dan komt het welbevinden van kinderen zeer
centraal te staan. Om het welbevinden van leerlingen te verhogen, is erkenning
van de identiteit van alle leerlingen van groot belang. Ik stel vast dat we op
dat vlak heel veel nood hebben aan een verdere professionalisering binnen ons
onderwijs. Minister, kunt u die aspecten meenemen in uw toekomstig beleid, voor
een professionalisering van onze leerkrachten die in het veld staan, maar ook
van leerkrachten die nog worden opgeleid?
5. Jo De Ro (Open
Vld)Ik sluit mij graag aan bij het betoog van
mevrouw Helsen. De cijfers tonen inderdaad aan dat het een blijvend fenomeen
is. Leerkrachten in opleiding of leerkrachten die in het beroep staan en denken
of hopen nooit met anderstalige leerlingen te worden geconfronteerd, zijn er
volgens mij aan voor de moeite. Dat is op zich niet erg. Het is niet het aantal
anderstalige kinderen in de klas of kinderen met anderstalige ouders dat impact
heeft, maar wel wat leerkrachten ermee doen. Daarmee wil ik mij aansluiten bij
de vraag van mevrouw Helsen om nog meer in te zetten, samen met de
lerarenopleiding en de nascholing, op de kennis en de didactische middelen om
om te gaan met een grotere groep anderstalige leerlingen en die kinderen ook
kansen te geven.
5.Steve Vandenberghe (sp·a)Ik sluit mij aan bij de opmerking van
mevrouw Helsen: we moeten daar vandaag zeker en vast mee leren omgaan.
Minister, namens mijn fractie vraag ik u: welke broodnodige extra acties zult u
op korte en middellange termijn nog ondernemen om die problematiek verder aan
te pakken? Ik denk dat we nog maar aan het begin staan en dat we de volgende
maanden nog meer zullen worden geconfronteerd met deze inbreng. We moeten daar
op een positieve manier mee omgaan.
6. Ortwin Depoortere (Vlaams Belang)Minister, onder andere
vorig jaar, in oktober 2014, bond het Vlaams Belang de kat de bel aan over de toen
al verontrustende stijging van het aantal leerlingen dat thuis geen Nederlands
sprak. Aanleiding toen was de Gentse gedragscode die stelde dat de thuistaal
voor anderstalige leerlingen werd toegelaten in de stadscholen. Er is daar toen
geen sterk signaal tegenover gesteld door de Vlaamse Regering. Vandaag worden
we opnieuw geconfronteerd met een stijging van het aantal leerlingen dat thuis
geen Nederlands spreekt. Er zijn heel wat goedbedoelde maatregelen zoals
taalbaden, taaltesten enzovoort. Minister, kunt u opnieuw in overleg gaan met
steden en gemeenten om een duidelijk signaal te stellen en komaf te maken met
die initiatieven die in onze ogen de hele inburgering en integratie in feite
tenietdoen?
7. Hilde CrevitsIk ben het ten eerste met mevrouw Helsen eens
dat taal één ding is, maar dat de link met welbevinden daarbij onlosmakelijk
is. Dat is trouwens altijd zo. Als je kinderen rekensommen wilt leren en ze
voelen zich heel slecht in hun vel of ze hebben honger als ze aankomen op
school, zal dat heel moeilijk te realiseren zijn. Ik heb proberen te
onderstrepen dat met de regelingen die vandaag bestaan, de resultaten voor
onder andere lezen goed zijn. We mogen niet de indruk wekken dat de
leerkrachten slecht werk leveren. Integendeel, ze doen het schitterend.
Vorig jaar, in het schooljaar 2014-15, was er een nascholing
op initiatief van de regering over taalontwikkeling en hoe je dat kunt
stimuleren. We hebben vastgesteld dat er bij scholen een grote nood bestaat aan
concrete invulling. Ze weten wat ze moeten doen, maar ze weten niet precies hoe
ze het moeten aanpakken. Er is ook enorm veel behoefte aan communicatie tussen
scholen. In de komende maanden zal dat nog belangrijker worden. Grootsteden
hebben al veel ervaring, maar er worden asielcentra geopend en kinderen moeten
naar school, en nu worden sommige scholen voor het eerst geconfronteerd met een
grote groep anderstaligen. Er is dus heel veel nood aan communicatie. Dat nemen
we op met de pedagogische begeleidingsdiensten, zodat er expertise kan worden
gedeeld. Het is niet dat leerkrachten niet bereid zijn, integendeel, ze willen
het zeer goed doen, maar die expertise moet worden gedeeld.
Mevrouw Celis, u hebt zeker een punt als het gaat over
leerkrachten in opleiding. Een school waar niemand een andere thuistaal
spreekt, bestaat niet meer. Ook in onze opleiding zullen we daar standaard
rekening mee moeten houden, zodat elke opleiding in Vlaanderen voldoende
aandacht besteedt aan het omgaan met een anderstalige thuisachtergrond van
kinderen.
Het gaat niet alleen om ouders die vluchteling zijn. Heel
wat kinderen, zeker in de Brusselse regio, verkiezen ons Nederlandstalig
onderwijs omdat het het beste onderwijs is. Daar moeten we ook rekening mee
houden. De taal en taalontwikkeling op een zo jong mogelijke leeftijd zal ik in
de komende jaren sterk ondersteunen met extra initiatieven naar onze
leerkrachten.
8. Vera Celis (N-VA)Mevrouw Helsen, ik ben vertrokken vanuit de
realiteit van de ontvangen cijfers. Ik zoek een oplossing om onze cijfers te
kunnen verbeteren met heel gedreven en gemotiveerde leerkrachten. De kennis van
het Nederlands is de basis voor een goede schoolcarrière. Het is de opstap naar
werkgelegenheid, het is cruciaal in de ontwikkeling van kinderen en jongeren op
de arbeidsmarkt. Daar moeten we dus blijven op inzetten. We moeten er blijven
op toezien dat de instrumenten die worden aangereikt, maximaal worden ingezet,
dat we de scholen en de leerlingen ondersteunen zodat iedereen er beter van kan
worden.
Verantwoordelijke nieuwe leerplan wiskunde lo (katholieke koepel) hangt karikatuur op van huidige wiskunde-onderwijs en opteert voor controversiële en nefaste aanpak Freudenthal-Instituut die in Nederland al 20 jaar tot onderwijsoorlog leidde
Deugt het wiskunde-onderwijs in de lagere school niet? Moeten we overschakelen op de controvrersiële constructivistische aanpak volgens het model van het Nederlandse Freudenthal Instituut?
Verantwoordelijke voor nieuwe leerplan wiskunde lager onderwijs (katholieke koepel) hangt karikatuur op van huidige wiskunde-onderwijs - en leerplan en opteert voor controversiële en nefaste aanpak Freudenthal-Instituut die in Nederland al 20 jaar tot een onderwijsoorlog leidde.
In een recente bijdrage in het perspectief van het nieuwe leerplan wiskunde voor de lagere schoo (school+ visie, december), beweert Sabine Jacobs, verantwoordelijke wiskunde binnen de katholieke onderwijskoepel, dat we een totaal andere richting uit moeten met het wiskunde-onderwijs. Volgens haar deugt ons wiskunde-onderwijs geenszins; het zou enkel weerzin uitlokken. De leerboeken (methodes) zouden ook een nefaste invloed hebben.
We zullen hier later uitvoerig op reageren. Er staat immers heel veel op het spel. Als mede-opsteller van het huidige leerplan hebben we er precies voor gezorgd dat de controversiële constructivistische en contextgebonden aanpak à la Freudenthal Instituut bijna volledig geweerd werd uit het leerplan. Hiermee hebben we ook een wiskunde-oorlog zoals we die de voorbije 15 jaar in Nederland meemaken, kunnen voorkomen. We merken overigens dat de Freudenthal-aanpak in de recente wiskunde-methodes in Nederland al in sterke mate gereduceerd werd. In de strijd tegen de Freudenthal-wiskunde verwijzen prof. Jan van de Craats en CO overigens geregeld naar mijn kritiek op dit soort wiskunde en naar de (juiste) aanpak in het Vlaams lager onderwijs.
We zijn ervan overtuigd dat de overgrote meerderheid van de praktijkmensen ook tevreden is over dit leerplan en over de handboeken (methodes). Uit TIMSS (landenvergelijkend onderzoek bij 10-jarigen) en uit de evaluatie van de eindtermen (bij 12-jarigen) blijkt overigens dat de Vlaamse leerlingen goed scoren. Zou het kunnen dat precies het wiskunde-leerplan de grootste waardering vanwege de leerkrachten krijgt en dat de onderwijskoepel (of Sabine Jacobs) dit niet weet?
Sabine Jacobs beweert dat e bij de leerlingen een enorme weerzin tegen wiskunde bestat, en geeft als verklaring: "De grote weerzin zou kunnen liggen aan de huidige focus op reproductie van feitenkennis en procedures. " We zouden weinig aandacht besteden aan conceptuele kennis. Jacobs hangt een karikatuur op van het vigerende onderwijs en leerplan. mmm Zo wekt zo de indruk dat we b.v. m.b.t. tot vermenigvuldigen enkel en domweg de tafels van x laten memoriseren. Jacobs onderschat niet enkel het belang van automatiseren en memoriseren in de lagere leerjaren, maar ook het feit dat we bij vermenigvuldigen tegelijk ook conceptuele kennis aanbieden en dat dit ook niet totaal los staat van het automatiseren van de tafels van x. (zie bijlage)
Bijlage
En effet, même lorsque lon demande à un élève de mémoriser un fait quil a insuffisamment compris, il est rare que cette incompréhension soit totale au point que le sujet détude ne soit pour lui quune succession de sons. Cela peut arriver mais reste tout de même une situation exceptionnelle. Prenons lexemple des tables de multiplication : quand vient le moment de faire mémoriser les tables de multiplication aux élèves, ils savent déjà ce quest une multiplication, à quoi ça sert et comment cela fonctionne. Ils savent aussi que lorsque lon récite la table de 4, les résultats augmentent de 4 à chaque fois. Même sils nont quune compréhension de la structure de surface, (que les psychologues cognitivistes opposent à la compréhension en profondeur des concepts et idées) ils napprennent pas par cur, ils associent du sens à leur stockage en mémoire, même si ce sens est partiel. Cest nest donc pas purement de lapprentissage par cur. Il sagit là de ce que lon appelle une connaissance inflexible. Il ne faut donc pas redouter de demander aux élèves la mémorisation de certaines informations à condition bien sûr, quelles soient associées à du sens, même si celui-ci est partiel. La pratique et la compréhension à elles seules ne suffisent pas à mémoriser. Certaines connaissances doivent être automatisées, comme par exemple les tables de multiplication, certains réflexes orthographiques. Face à une situation complexe, lélève pourra libérer sa mémoire de travail pour la consacrer au raisonnement.
Explicitement Vôtre: Apprendre par coeur
Les commentaires sont modérés. Ne seront retenus que ceux qui sont en rapport avec le sujet, clairement énoncés, courtois, et non injurieux.
Over Taede Smedes' open, zoekende gelovigen , ietsisten & zwevende ongelovigen', over Leo Apostels atheïstische spiritualiteit & over dialoog(school)
1 Situering en probleemstelling : Taede Smedes en Leo Apostel
We lazen een o.i. interessante bijdrage in Tertio van 25 november j.l. : Taede Smedes verwacht aardverschuiving in divers religieus landschap. We citeren in punt 2 de belangrijkste passages en stellingen in de hoop dat ook vele anderen een debat over Smedes open visie op religie belangrijk vinden. Smedes wil het begrip religieus, gelovig ... open trekken en zo ook voorkomen dat religie een zaak wordt van een kleine en gesloten rest van echte gelovigen.
Smedes wil ook een open dialoog aangaan met de vele zwevende ongelovigen, atheïsten e.d. In punt 3 nemen we in het kader van zon dialoog een bijdrage op over de betekenis van atheïstische spiritualiteit volgens wijlen prof. Leo Apostel, een open vrijdenker die ook geen scherpe scheiding wou maken tussen gelovigen en ongelovigen/vrijzinnigen en hier vanaf 1981 over schreef en ook over getuigde in tal van spreekbeurten (in de abdij van Drongen en elders.) De heersende gedachte onder vrijzinnigen was dat spiritualiteit en religiositeit bij de kerk en het godsgeloof thuishoren en dat men de laatste twee niet achter zich kan laten zonder ook de eerste twee vaarwel te zeggen. Vanuit rationeel oogpunt zou er immers niets zinnigs te zeggen zijn over de religieuze ervaring. Apostel bestreed dat en beklemtoonde ook het belang van spirituele rituelen (zie punt 3).
Wat zouden rector Torfs en de andere Leuvense theologen hierover denken? Rector Rik Torfs schreef vorige week in een open brief aan de nieuwe aartsbisschop: Interessant is wat u al jaren over secularisatie in het Westen zegt en schrijft. U ziet ze onder ogen, helder en onvervaard. Ze is er, was er al langer dan velen in de kerk durfden te bekennen. Het siert u dat u wel scherp toekeek. Maar hoe moet het nu verder? Gelovigen zullen bij ons in de toekomst een minderheid vormen, zei u herhaaldelijk, en dat is waarschijnlijk juist. En natuurlijk moet de kerk haar arrogantie laten varen, haar streven naar macht en het misbruik dat ze ervan maakte. En toch ben ik niet wild van die nieuwe minderheidskerk (Knack Weekend). Voor mij was het niet duidelijk waar Rik Torfs precies naar toe wou; hoe hij wou bereiken dat religie niet enkel beschouwd werd als een zaak van een kleine rest. En hoe zit het met het gelovig zijn van zijn Leuvense professoren en andere medewerkers - en met de K van KU Leuven?
We maken ons in die context ook zorgen omtrent een strekking binnen de Kerk om weer strikter te omschrijven wie gelovig is en wie niet. Zo kregen we het een tijdje geleden nog aan de stok met een o.i. bekrompen priester die vond dat iemand die op zondag zelden naar de kerk ging, eigenlijk ook geen recht had op een begrafenis in de kerk.
Bij Smedes en Apostel gaat het ook over een open visie op geloof en ongeloof die we bijvoorbeeld ook niet aantreffen in de vele publicaties van Patrick Loobuyck over LEF en levensbeschouwing. We dagen dus ook Loobuyck uit om eens te reageren op de open visie van Smedes en dit te confronteren met zijn LEF-visie. (We nodigen ook de Gentse filosoof Johan Braeckman hiertoe uit.)
Dit debat lijkt ons ook belangrijk voor de toekomst van het onderwijs en van het katholiek onderwijs in het bijzonder. Lieven Boeve, kopstuk van de koepel van het katholiek onderwijs en theoloog, lanceerde het project katholieke dialoogschool. We denken dat er nog meer debat over dit project nodig is en vinden dat ook de visie van Smedes hierbij aan bod moet komen. Het is voldoende bekend dat ook veel leerkrachten en directeurs behoren tot wat Smedes bestempelt als de groep van de open of zwevende gelovigen, ietsisten en zwevende ongelovigen,.. . Zonder erkenning van die realiteit riskeren we ook dat religie een zaak wordt van een kleine rest en dat we comedie-gedrag stimuleren.
In een tijd waarin alles dat naar religie ruikt voortdurend onder vuur komt te liggen (cf. ook recente aanval van de Gentse filosoof Johan Braeckman,) lijkt me een reflectie op en confrontatie van de open visies van Smedes en Apostel welgekomen.
2. Visie van Taede Smedes
Vooral de scherpe tweedeling tussen theïsme en atheïsme vind ik problematisch. Het geloof in een persoonlijke, interveniërende God slinkt wel onmiskenbaar, maar wie een dergelijk klassiek godsbeeld afwijst, is niet automatisch ongelovig. Velen in dit geval tonen zich niet spiritueel bijzonder bewogen, waarbij de diversiteit aan opvattingen troef is. Sommige zweverige gelovigen of nieuwe spirituelen richten zich zelfs nog op de vertrouwde christelijke traditie en lezen pakweg Meester Eckhart of bezoeken kloosters. ... In deze aanzienlijke grijze zone situeren zich eveneens de ietsisten, bij wie het onderscheid tussen geloof en ongeloof helemaal dubieus zijn. Voor hen is de werkelijkheid geen dubbeldekker meer, een bovennatuurlijke verdieping boven onze natuurlijke werkelijkheid wijzen ze af. Toch stellen zij in iets te geloven, een onbestemde overtuiging die we evenzeer bij atheïsten terugvinden. Intrinsieke zin
Ongeloof dat alsnog niet zo ongelovig schijnt? Het klinkt tegenstrijdig maar is naar verluidt gebruikelijk. Smedes: Atheïsten met wie ik gesprekken aanknoop, koesteren soms veeleer spirituele denkbeelden. Dergelijke respondenten stellen onomwonden dat het universum een intrinsieke zin heeft, of ze ontwaren objectieve fundamenten voor onze normen en waarden. Ondanks hun blijvende naturalisme nemen die ongelovigen zodoende geen afstand van een subjectieve kern waarvoor ze elke wetenschappelijke verklaring schuldig blijven. Carl Sagan (1934-1996) is een van hen. Met zijn tv-serie Cosmos heeft deze vermaarde kosmoloog inzichten over ons heelal bijzonder knap gevulgariseerd. Daarbij belichaamt hij voor critici het materialistisch atheïsme dat onmogelijk te rijmen valt met godsgeloof. Een misvatting, aangezien Sagan oog in oog met de sterrenhemel bijna religieuze ervaringen heeft gerapporteerd. Uit zijn werk spreekt ontzag voor het allergrootste mysterie. Niet meteen een neutrale terminologie.
Worstelen met etiketten
Zwevende ongelovigen, nieuwe religieuzen, ietsisten. De typeringen zijn bezwaarlijk gemeengoed en naar Smedes mening vinden researchers binnenkort nog meer verrassende vergaderbakken voor zoekende medemensen. In onze vloeibare moderniteit - zoals socioloog Zygmunt Bauman die typeert raken elementen verstrengeld die normaal niet samen horen.
Deze moeilijk te benomen hybriditeit manifesteert zich eveneens in het religieuze domein, wanneer medemensen bijvoorbeeld christelijke en boeddhistische wijsheden mengelen in een hoogstpersoonlijk geloofscocktail.
Aangezien tegenstellingen zo verdampen, boeten vertrouwde begrippen, zoals theist versus atheist of gelovig tegenover ongelovig eigenijk aan betekenis in. Toch is een blijvende worsteling met die etiketten ook mijn deel. Om lezers niet te verwarren, hanteer ik uiteraard termen waarmee ze vertrouwd zijn. Tegelijk doet mijn denken recht aan de evoluerende realiteit door onder meer religie expliciet te onderscheiden van godsgeloof. Of de verschillen daarmee zijn weggepoetst? Natuurlijk niet. Voor een onderzoeker is zoiets een onmogelijke opdracht. Ik hoop vooral andere wetenschappers aan het denken te zetten over de huidige polarisatie, kwestie van die samen wat vaker te overstijgen.
3. Leo Apostel, Atheïstische spiritualiteit (1998) Bijdrage van Wouter Kuijlman
Vooraf: Apostel was in de woorden van de Vlaamse theoloog Peter Schmidt, nergens thuis: 'Zijn geest heeft zich nooit gesetteld. Hij bleef nergens hangen, juist omdat hij leefde in het geloof dat er verderop iets was, iets dat hij nog niet had bereikt'.
Prof. Apostel wilde aantonen dat er tussen het vrijzinnige atheïsme en spiritualiteit geen tegenstelling, maar juist een positieve relatie bestaat Atheïstische spiritualiteit is een verkenning van geschriften over mystieke, religieuze en spirituele ervaringen en praktijken uit diverse tradities. De bundel is postuum uitgegeven en geschreven door Vlaams filosoof, medeoprichter en kopstuk van het Vlaams Humanistisch Verbond, Leo Apostel (1925 - 1995). De persoonlijke religieuze ervaring is het uitgangspunt. Op basis daarvan formuleert Apostel criteria voor de ontwikkeling van atheïstische spiritualiteit. De verrassing van Apostel
In 1981 verraste Apostel vriend en vijand met het artikel Mysticisme, ritueel en atheïsme. De heersende gedachte onder vrijzinnigen - de Vlaamse term voor vrijdenkers en humanisten - was dat spiritualiteit en religiositeit bij de kerk en het godsgeloof thuishoren en dat men de laatste twee niet achter zich kan laten zonder ook de eerste twee vaarwel te zeggen. Vanuit rationeel oogpunt zou er immers niets zinnigs te zeggen zijn over de religieuze ervaring. Apostel bestreed dat.
Het begrip spiritualiteit
In de artikelen Een ander geloven. Een nieuw transcenderen en Over spiritualiteit maakt Apostel duidelijk wat hij precies bedoelt met spiritualiteit. Apostel geeft een algemene, functionele, definitie, die niet naar God of Openbaring hoeft te verwijzen. Het is 'een systematische houding en strategie gericht op ervaringen die onze relatie met de diepste realiteit belichamen.' Daartoe plaatst men zich 'in het grootste geheel waartoe men denkt te behoren' en richt men zich 'op de basisdoelen in dienst waarvan men het eigen leven stelt'.
Spiritualiteit verwijst dus zowel naar een houding als naar een richting. Uit deze definitie blijkt de mogelijkheid van verschillende vormen van niet-theïstische spiritualiteit. Een geliefd voorbeeld van Apostel is de zenmeditatie, die hij in de laatste jaren van zijn leven fervent beoefende. Maar ook noemt hij het verdiepen in een beeld, bijvoorbeeld een kruis of mandala, in een klank, bijvoorbeeld het orthodox-christelijk gebed of een boeddhistische mantra, of in een gebeurtenis, bijvoorbeeld de kruisweg van Jezus of de geschiedenis van de mensheid, als manieren om je te richten op het geheel. (Noot van Raf Feys: Apostel kwam ook wel eens een mis bijwonen in Brugge.)
De situering in het grootste geheel kan volgens Apostel op veel manieren gebeuren. In wezen gaat het om het overstijgen van het zelf of transcenderen. Dat wil zeggen, het uittreden uit het alledaagse in een grotere, ruimere of diepere werkelijkheid. Dit transcenderen kan plaatsvinden door contact met de natuur, door inleving in andere personen en door ons te laten verzinken in de diepere lagen van ons zelf, in liefde, in het lezen van boeken, beoefenen van wetenschap, architectuur, enzovoorts.
Alles wat onafhankelijk is van ons en ons overstijgt, terwijl het toch concreet voor ons bestaat, kan volgens Apostel een spirituele weg worden, een poort naar het Andere. Spiritueel leven is een zich met behulp van één of andere techniek bewust richten op een van de vele vormen van zelfoverstijging en vervolgens de gekozen weg jaren en jaren volgen, waardoor het in onze alledaagse bezigheden doorwerkt.
Verdieping van de Verlichting
Apostel wilde aantonen dat er tussen het vrijzinnige atheïsme en spiritualiteit geen tegenstelling, maar juist een positieve relatie bestaat. De kern van de vrijzinnigheid is de levenshouding van de Verlichting. Deze bestaat uit het afwijzen van dogma's en het zoeken naar waarheid vanuit de ervaring van de werkelijkheid als onuitputtelijk en toegankelijk voor het menselijk kenvermogen. Apostels atheïsme is dus ontologisch bedoeld, dat wil zeggen: het betreft het zijn. Er bestaat geen bovennatuurlijke werkelijkheid die principieel onkenbaar zou zijn. Het oefenen in onvoorwaardelijke aandacht kan volgens Apostel een essentiële bijdrage leveren aan de verwerkelijking en verdieping van de Verlichting, omdat de werkelijkheid niet alleen van buitenaf, maar ook concreet en gevoelsmatig door ons bewustzijn gekend kan worden. Door spirituele oefening, bijvoorbeeld de zenmeditatie, wordt het denken geïnspireerd tot onvoorwaardelijke openheid voor de totale, concrete aanwezigheid. Dat is volgens Apostel 'in wezen de fundamentele verwantschap tussen Verlichting, vrij onderzoek en spiritualiteit'.
Morele inspiratie
Apostels opvatting van spiritualiteit is niet alleen ontologisch van aard, maar ook in bestaansethische zin heeft spiritualiteit vrijzinnigen iets te bieden. Een authentieke en consequent doorleefde spirituele instelling laat volgens Apostel sporen na in het alledaagse leven. Aan de totale werkelijkheid en het eigen leven daarbinnen, wordt een positieve waarde toegekend, waardoor het leven zin krijgt. Spiritualiteit bevrijdt van de innerlijke wanhoop die met lijden, pijn, nederlaag of vernietiging gepaard gaat, omdat 'ze de werkelijkheid doet aanvaarden zoals ze is omdat ze is'.
Het volgen van een spirituele levensweg heeft daarom grondige ethische gevolgen. De paradox is echter, dat spiritualiteit daarvoor niet instrumenteel ingezet kan worden. De decentratie, het niet meer leven vanuit het eigen centrum, maar vanuit een ander centrum dat leeft door en in ons, die optreedt in mystieke ervaring kan immers alleen worden bereikt als alle behoeften van het ik volledig worden losgelaten. Dus ook de behoefte aan ethiek en zingeving en het streven naar decentratie.
Ethische regels en de zingeving moeten volgens Apostel altijd rationeel worden gefundeerd en geformuleerd, maar ze kunnen alleen spontaan en adequaat worden gerealiseerd door een spirituele weg. De mystieke ervaring blijft alleen authentiek als ze nauw verbonden wordt met politieke actie en analytische rationaliteit.
Intense beleving van de werkelijkheid
De consequente oefening in een niet-theïstische spirituele weg, opende voor Apostel een veel intensere beleving van de werkelijkheid dan hij voordien voor mogelijk had gehouden. Deze transformeerde zijn waardering van het alledaagse bestaan volledig. Hij pleitte vurig voor de verdere ontwikkeling van vele mogelijke varianten van niet-theïstische spiritualiteit, die niet in een verstikkende en vervalsende rationele theologie, dwingende dogmatiek en onveranderlijk ritueel is gegoten, juist omdat zo'n spiritualiteit nog in de kinderschoenen staat. In zijn zoektocht was Apostel, in de woorden van de Vlaamse theoloog Peter Schmidt, nergens thuis: 'Zijn geest heeft zich nooit gesetteld. Hij bleef nergens hangen, juist omdat hij leefde in het geloof dat er verderop iets was, iets dat hij nog niet had bereikt'.
Apostel was niet de enige spiritueel humanist
Leo Apostel was niet de enige humanist die zich met spiritualiteit inliet. Al voor de coming out van Apostel in 1981 wezen Jaap van Praag en Dirk Prins op de waarde van de religieuze beleving voor het alledaags leven en het levensbesef van humanisten. En begin jaren negentig pleitte Otto Duintjer, emeritus hoogleraar Filosofie en spiritualiteit aan de Universiteit van Amsterdam, voor spiritualiteit als levenskunst.
Tegenwoordig mag en kan spiritualiteit, ook voor veel humanisten. Apostels gepassioneerde maar uiterst scherpzinnige artikelen zijn zeer lezenswaardig voor spirituele beoefenaars én hun criticasters.
Auteur van deze tekst Drs. Wouter Kuijlman is promovendus Geschiedenis van het humanistisch geestelijk raadswerk aan het J.P. van Praag Instituut van de Universiteit voor Humanistiek. Hij is de auteur van Een mantel met sterren. Religieus humanisme in het Humanistisch Verbond (2001).
Degelijke âFollow Through-studie âwees op superioriteit directe instructie
Degelijke Follow Through-studie wees op superioriteit van
directe instructie
Le Projet Follow Through, Écrit par Mireille Castonguay et
Clermont Gauthier
Tiré de La formation à l'enseignement - Atout ou frein à la
réussite scolaire ?(Les Presses de l'Université Laval, 4e trimestre 2012, 143
p.)
En 1964, le Congrès américain adopte le Economic Opportunity
Act qui vise à mettre sur pied un ensemble de programmes destinés à contrer la
pauvreté. Il existe alors un large consensus selon lequel l'éducation serait
l'antidote à la pauvreté, car elle permet le développement de connaissances et
de savoir-faire qui en brisent le cercle vicieux. Un des programmes les plus
connus mis sur pied dans cette perspective est le projet Head Start qui débute
en 1965 et qui s'adresse aux enfants d'âge préscolaire. Le projet Follow
Through est lancé à la suite de Head Start au terme d'une étude indiquant que
les gains d'apprentissage faits par les enfants ayant participé à ce programme
se dissipaient graduellement lorsqu'ils commençaient à aller à l'école. En
1967, le président Johnson demande au Congrès de lancer un nouveau programme
afin d'effectuer le suivi (« follow through ») du programme Head Start. Ainsi,
alors que le projet Follow Through est aujourd'hui considéré comme la plus
vaste et la plus dispendieuse étude expérimentale jamais menée dans le monde de
l'éducation, il était en fait initialement conçu comme un programme de suivi de
développement social. Ce n'est qu'à la suite de coupures de budget que le
projet Follow Through se transforme en élude longitudinale visant à trouver des
méthodes d'enseignement efficaces pour les élèves de milieux défavorisés.
De manière plus précise, le projet Follow Through se déroule
de 1968 à 1976, dans 120 communautés, et porte sur près de 10 000 élèves. Il
vise à préciser les différences d'efficacité entre différentes approches
pédagogiques utilisées auprès d'élèves défavorisés, de la maternelle à la 3e
année. Pour ce faire, un devis de recherche de type variation planifiée est
adopté. Le Office of Education américain mandate divers promoteurs d'approches
pédagogiques qui agissent par la suite à titre de commanditaires de leur propre
approche et travaillent en collaboration avec les districts pour appliquer
leur modèle dans les classes. Chaque commanditaire est responsable de
développer du matériel pédagogique en lien avec son approche ainsi que de
former les enseignants. Au total, neuf approches sont retenues. Ensemble, elles
représentent l'ensemble du spectre éducatif, des approches structurées comme le
Direct Instruction aux approches centrées sur l'enfant comme le Open Education.
Afin d'émettre des conclusions à propos de l'efficacité de
ces différentes approches, l'ensemble des commanditaires s'entendent dès le
départ sur onze mesures visant à évaluer la performance des élèves dans trois
domaines d'apprentissage. Sont évalués les habiletés scolaires de base, les
habiletés de résolution de problèmes ainsi que le développement du concept de
soi. Pour chaque mesure, la performance d'un groupe d'élèves dans le projet
Follow Through est comparée à celle d'un groupe témoin. À terme, plus de 2 000
comparaisons sont effectuées.
Ces données, recueillies par le Stanford Research Institute,
sont analysées par une firme indépendante : Abt Associates. Aux fins
d'évaluation, Abt Associates regroupe l'ensemble des modèles pédagogiques en
trois catégories. La catégorie « Basic skills » comprend les modèles qui
mettent l'accent sur l'enseignement direct des habiletés fondamentales en
lecture, en arithmétique, en épellation et en langue maternelle. La catégorie «
Cognitive-Conceptual » regroupe les modèles qui visent à développer les
habiletés à apprendre à apprendre et à résoudre des problèmes. La catégorie «
Affective-Cognitive » met d'abord l'accent sur le développement du concept de
soi et d'attitudes positives envers l'apprentissage, puis sur l'apprentissage
des habiletés permettant d'apprendre à apprendre. Que disent les données
analysées ?
Les résultats obtenus clans le cadre du projet Follow
Through sont clairs : les données recueillies montrent la supériorité de
l'efficacité d'une approche, à savoir le Direct Instruction (DI). Seul le
modèle du DI obtient des résultats positifs dans les trois domaines évalués, à
savoir les domaines scolaires, cognitifs et affectifs, en plus de présenter les
résultats les plus élevés pour les trois mesures (Adams, 1996). Cette approche
fait usage de séquences d'enseignement hautement structurées qui indiquent à
l'enseignant les détails précis du déroulement des leçons. Avec cette approche
très directive, renseignant est formé pour l'utilisation du matériel qui
s'élabore autour de séries de questions/réponses suivies des procédures de
correction.
Quelle que soit l'analyse effectuée, les élèves évoluant
dans les groupes du DI ont fait les plus grands gains d'apprentissage
comparativement aux élèves des autres modèles évalués dans le projet Follow
Through. À l'exception possible du modèle Behavior Analysis, tous les autres
modèles semblent avoir eu peu d'effets positifs sur les progrès scolaires des
élèves.
Traditionnellement, certains ont objecté que l'accent mis
sur le développement des habiletés de base se faisait nécessairement au
détriment des habiletés sociales. Or, les résultats obtenus dans le projet
Follow Through indiquent qu'il n'en est rien. En effet, comparativement à tous
les autres modèles évalués dans Follow Through, les modèles qui mettent
l'accent sur les habiletés de base produisent les meilleurs résultats aux
examens évaluant les habiletés de base ainsi qu'à ceux mesurant le
développement du concept de soi. Trois analyses ultérieures conduites de façon
indépendante (Bereiter et Kurland, 1981-1982 ; Becker et Carnine, 1981 ; Gersten,
1984) ne sont pas arrivées à des conclusions différentes : toutes les analyses
convergent et indiquent que les meilleurs résultats sont obtenus par les
élèves dans le modèle DI, et ce, pour l'ensemble des habiletés évaluées.
De plus, des analyses subséquentes indiquent que les
résultats positifs d'un enseignement basé sur le Direct Instruction sont
stables dans le temps (Gersten, 1984). En effet, selon une étude de suivi menée
par Gersten entre 1973 et 1981, les résultats obtenus en lecture et en mathématiques
par des élèves de 3e année ayant bénéficié d'un enseignement basé sur le DI
pendant les années précédentes sont nettement supérieurs à ceux des autres
élèves n'ayant pas profité d'un tel enseignement précédemment. De manière plus
précise, les élèves des groupes Direct Instruction obtiennent des résultats en
lecture les situant au 40e rang centile alors que la performance attendue
d'élèves comparables atteint le 28e rang centile. En mathématiques, les
résultats sont encore plus remarquables : les élèves placés dans les groupes du
DI performent au 50e rang centile alors que la performance attendue d'élèves
semblables se situe au 18e rang centile.
Finalement, les élèves avant bénéficié du Direct Instruction
ont également des taux de diplomation, d'inscription et d'acceptation au
collège statistiquement supérieurs alors que les taux de redoublement et de
décrochage sont significativement plus bas (Meyer, Gersten et Gutkin, 1983).
De l'avis de Bereiter et Kurland (1996), l'ensemble des
résultats de Follow Through et des analyses ultérieures devraient clore la
bataille philosophique entre les différentes approches pédagogiques. En effet,
ces résultats démontrent que les approches centrées sur l'enfant s'avèrent
nettement moins efficaces pour favoriser les résultats des élèves à des examens
standardisés (p. 28). Watkins (1995-1996) conclut aussi qu'il est clair avec
Follow Through que les modèles pédagogiques mettant l'accent sur les habiletés
de base ont davantage de succès que les autres modèles pour aider les élèves à
maîtriser ces apprentissages.
L'étude Follow Through répond donc de manière plutôt
convaincante à la question de l'efficacité de diverses approches pédagogiques.
Pour être considérées comme efficaces, des pratiques pédagogiques doivent favoriser
les apprentissages des élèves et, pour ce faire, le modèle du Direct
Instruction représente une approche à privilégier quel que soit le type
d'habiletés à développer.
Belang van handboeken (methodes) voor wiskunde e.d. in het lager onderwijs
Over het belang van handboeken (methodes) voor wiskunde e.d. in het lager onderwijs en het feit dat ze momenteel in Vlaanderen in vraag worden gesteld.
Het ontbreken van handboeken (methodes) voor wiskunde e.d. in Engelse lagere scholen (en zelfs voor een groot deel in Franstalig België) is volgens de auteur en volgens velen een belangrijke oorzaak van de lagere leerprestaties in Engelse lagere scholen. In de context van de nieuwe eindtermen en leerplannen die in Vlaander...en in de maak zijn, wordt echter vaak voorgesteld om af te stappen van de klassieke handboeken (methodes).Zo lezen we eens te meer in het laatste nummer van 'school+visie' (kath. onderwijskoepel, december 2015): De druk op de leerkrachten is niet te onderschatten, maar die komt niet alleen van de leerplandoelen. Te vaak fungeren handboeken en methodes als houvast, zonder dat de professionele autonomie van de leerkracht wordt benut om zelf zinvolle en haalbare keuzes te maken" mm
"Then, we have the small issue of textbooks. In Singapore, the ministry of education has a list of approved textbooks that have been written by experts. The textbooks, which are an integral tool of a mastery curriculum, are written so that one exercise follows another in a smooth progression. Even the common misconceptions have been mapped out and worked into the teaching sequence that runs alongside the textbooks. How can English teachers mimic this approach with a few worksheets cobbled together from TES resources?
Many primary teachers have only a GCSE in maths; how can they be expected to map out a sequence of exercises which includes all the possibilities for common misconceptions in their spare time. Added to this burden is the fact that worksheets will need to be personalised. It seems to me that this aspect alone negates the possibility of teaching a mastery curriculum in English primary schools. "
Like many schools up and down the country, we are involved in a collaborative expedition (compulsory, twilight sessions) which, in addition to looking at a multitude of subject areas, marking polic...
Kritische bedenkingen van leraar op bijscholing over child-centred learning
Education Policy
A Math Teachers Day at Ed Camp Facebook
My Day at Ed Camp By Barry Garelick
I attended an Ed Camp recently. This is one of many types of non-professional development and informal gatherings where teachers talk about various education-related topics. The camp I attended was free of charge and took place at a charter school that prided itself on a student-centered approach to learning. In keeping with the schools focus, the camp also took a student-centered approach which it boasted about in its announcement, calling the event an unconference. It stated that the Ed Camp is not your traditional educational conference; sessions will be created by attendees.
And thats exactly what happened. Participants wrote ideas for sessions on Post-It notes which were placed on a whiteboard. The conference organizers then put the Post-It notes in categories that formed various sessions which were then led by whomever wanted to lead them.
The topic suggestions were placed into nine separate categories/sessions. For each of three one-hour periods, there were three sessions that participants could choose from. I chose Motivation, Feedback in lieu of grades and The balance between student-centered and teacher-centered in a classroom.
By way of background, I went to school in the 50s and 60s and am on a second career of teaching math in high school and secondary school after retiring several years ago. I am considered by most to use traditional practices rather than the progressive techniques one sees today. A few decades ago there was a mix of opinions on what are considered best practices in teachingsome of which included traditional methods. The older generation of teachers, however, has been almost entirely replaced by the new guard.
This has resulted in a prevalent new group-think which holds that traditional teaching is outmoded and ineffective. The participants at Ed Camp were of the new guard; mostly people ranging in age between 20s and 40s. A few people were in their 50s or early 60s, but were subscribed to the same group-think. From what I could tell, I was the only traditionalist present.
Motivation Session
All participants at this session generally agreed that motivation was important and that if classrooms do not have focus, there is loss of attention. They also agreed that students did well in a structured environment and that set routines and clear expectations were motivators. These two consensus items were uttered with the same somnambulant automaticity with which many say grace before chowing down a meal.
Participants then went to town describing various motivating/engaging activities including having students spell out words using their bodies to shape the letters (though I have forgotten what this had to do with whatever was being taught). After a few more suggestions, someone pointed out that no matter how engaging the activity, the novelty of it wears off, so you can only do it a few times before students are bored which, I suppose, leaves teachers with the option of more traditional approaches like a warm-up question and then teaching the class.
The issue of group work came up. Group work ranks high on the group-think spectrum as something worthwhile for all students. So when a teacher said that group work may be difficult for students who are introverts, the feeling of cognitive dissonance was distinctly present in the room. But the dissonance was quickly dispelled by the same teacher who brought it up. Well, think of it this way, he said. How many times have you gone to professional development sessions and the leader says Now turn to your neighbor and discuss such and such and you go Oh, no! Do I have to? General agreement ensued.
But, he went on, You kind of think to yourself, Well, OK, lets get this over with and pretty soon youre doing it and it isnt that bad. So I think maybe we just have to get kids to think beyond themselves and just go with it, and theyll see it isnt that bad.
Im fairly certain most of the attendees had been throughand probably hatedprofessional development sessions that were group-work oriented. But if there was any disagreement with what he said, it was not voiced.
There was consensus that students responded well to competition. Teachers noted that students like to see high scores posted or go for extra credit assignments or questions on tests. Such agreement was surprising given that it goes against the trend of the everyone is special movement in which all students win awards or graduating classes have multiple valedictorians. Unless one includes competition as being an integral part of collaboration and working in teams and groups, competition would seem to be its antithesis.
Another unexpected result was related by a second grade teacher who taught at the school where the Ed Camp was held. She had assigned her students to groups and arranged her class in clusters of desks as many classrooms are these days. One day her students asked her, Can we be in rows facing the front of the classroom? She tried to reason with them, explaining that when she had been in school she always had to sit in rows and would have loved the opportunity to sit in groups. They told her that it was easier to be in rows because they wouldnt have to twist around to see what the teacher was doing at the board. The students assigned themselves numbers randomly so the teacher could put them in straight rows according to their numbers. Since this was a student-centered decision at a school that valued student-centered activities, the teacher reluctantly went along with what they wanted.
Think Pair Share: Harbinger of Things to Come?
The initial premise of the next session I attendedfeedbackwas that students should be given guidance rather than interim or even final grades. This is not a new concept, as evidenced by a recent comment I saw on a popular education blog: When numerical/letter grades are king, real learning is kicked to the curb, along with meaningful assessment.
Like many educational ideas, this one sounds like it ought to be superior to a system of grading that many have accused of being unfair for years, until you get into the detailsthings like subjectivity and how students will be assessed. The moderatorwho did most of the talking in this particular sessionsaid that in guidance-based regimes, students should be told whether they are doing a task correctly or incorrectly and that the key to completing a task was to ensure that students had an appropriate process. I couldnt be absolutely sure, but it sounded like process trumped content.
He brought up math as an example and said, I like to give kids problems they dont know how to do. This is not the first time Ive heard this. While I agree that students should be given challenging problems, I also believe that they need to start from a place that they know and advance bit by bit to variants on a basic problem structure to be able to take on non-routine problems.
Such process is known as scaffolding, but modern purveyors of education theory hold that scaffolding should not be used and that flexible thinking applying prior knowledge to a new and unfamiliar problems or situationscomes with repeated exposure to such problems. Supposedly this develops a problem solving schema and habit of mind that is independent of acquired procedural skills or facts. But to pull off what this teacher wantedhaving them solve something totally different than what theyve seenstudents are given feedback. The feedback is in the form of questions to motivate them to learn what they need to know and ultimately to solve the problem in a just in time basis.
The notion of supplying feedback in the form of guidance seemed to this moderator to be a new and cutting edge thing, and in fact announced that the activity of Think-Pair-Share was antiquated and should be abandoned. Think-Pair-Share has been around for at least 10 years. The first time I heard about Think, Pair, Share was in a course I took in ed school. Briefly, students work together to solve a problem or answer a question, discuss the question with their partner(s) and share their ideas and/or contrasting opinions with the rest of the class.
But now it was considered passé, the main problem with it being that students didnt know what to say to each other about whatever it was they were to discuss. And that was likely because they had little or no knowledge of the subject that they were supposed to talk about, and which was supposed to give them the insights and knowledge that they previously lacked.
Did this mean that perhaps there was now some evidence that direct and explicit instruction could have beneficial educational outcomes? No. Feedback and guidance was the new Think Pair Share. Student-centered and inquiry-based approaches are still alive and well. And in closing, the moderator added that students need good solid relationships with one another and with the teacher. To this end, the moderator said, putting students in straight rows will NOT build such relationships.
I was tempted to bring up the story of the second grade class that insisted they wanted to be in rows but we were out of time. In fact, we ran over and I was late to the last session on the balance between teacher and student in a student-centered classroom.
Defining Balanceor Not
The conversation in the third and last session of the day was already underway with some talk going on about how effective student-centered communication is fostered using something called Sentence frames or word moves. These are a set of certain phrases students are encouraged to use when engaging in dialogue, such as, One point that was not clear to me was ___, I see your point but what about ___, Im still not convinced that ___.
The discussion was in the context of procedures used in conducting student-centered classes. I didnt know how much about balance they had discussed, and although it is not my habit to interrupt a discussion, I did inject myself using the following sentence frame: So what do you think is the balance between teacher-centered and student-centered instruction?
The responses I received were immediate:
Oh, I just talk at the students forever and go on and on, said a youngish woman. Another teacher chimed in, Yes, I tell them that it would be so much easier for them if they just listened This went on for another few seconds, and though I was tempted to use a sentence frame like, I see your point but what about___? the one I chose was a bit more aggressive. Is that your answer to my question? I asked. You think a teacher-centered classroom is all about lecturing with no room for questions or dialogue?
The woman who first answered me said, No, I was just being funny. The conversation turned serious once again with the answer to my question being that the teacher-centered portion of a student-centered classroom is, teaching the students to be student-centered successfully. That, roughly translated, means giving them instructions and guidance to do their student-centered inquiry-based assignment.
Example: In ten minutes, you will complete an outline of what you are going to investigate. Go. Ten minutes pass, teacher spot checks various outlines. Now one person will be the lead investigator, another will be the note-taker, the third person will write the conclusion and the fourth person will do the presentation. And so on.
The conversation turned to student outcomes and growth-mindset. This last phrase, a concept made popular by Carol Dweck, is the theory that students can develop their abilities by believing that they can do so. The term has taken hold as its own motivational poster in classrooms, professional development seminars and Ed Camps across America. Someone remarked that the idea of growth mindset itself is a student-centered concept. I suppose it is, if you combine belief in yourself with hard work, instruction, and practicethings I dont hear much about when I hear about growth-mindset.
Growth-mindset led into students beliefs in themselves, which led to how grades are bad and rubrics were better. A middle school social studies teacher lamented that he was stuck giving students grades because the school district required them, though most of the teachers in his schools used rubrics not to grade, but to provide feedback to students. (The charter school at which this Ed Camp was held did not give grades, but rather student reports. After the social studies teachers lamentation about grades, one teacher who taught at this school cackled Im so glad I dont have to keep grade books anymore!)
The social studies teacher said that what used to be an A under the old grading system was now a C in his class using his rubric. He didnt go into details about his rubric except to say that he bases grades on it, and meets expectations would be a C. I tell parents that I have no problem with a student who gets a C in my class, because that means he or she was meeting expectations. If a student wants better than a C, they can go over the rubric with me to see what is required.
This struck me as strange. If you give tests and assignments that cover the material and take some effort to do well on them, then maintaining an average of a 90% or more would assure some mastery of the material. Or does he consider that to be middle school stuff and to get an A under his rubric now requireswhat? I never found out. Classes Ive seen that use rubrics have several: rubrics for group work, presentations, collaboration, essay analysis, presentations and so forth, and there are many categories like this one for a project presentation in a middle school social studies class . How does one differentiate between strong student creativity and exceptional degree of student creativity under the Originality category? I suspect its a matter of Ill know it when I see it.
As time grew shorter, discussions cascaded onto each other, culminating in a discussion about homework. The social studies teacher said he didnt assign homework, and this turned out to be the practice of most of the teachers in the room. Some of the teachers did report that they received pressure from parents about lack of homework. Parents who ask their kids what they do in school and get the usual Not much often follow with Well, whats your homework? and were dismayed to find that the student had none. Parents confronted various teachers, arguing that not assigning homework will not prepare students for the real world. The social studies teacher who was emerging as de facto opinion leader for the session said that in the real world you didnt have homework, so why should we expect it of our students? This was a bit confusing given that teachers do a lot of work at home. In fact, in many professions it is not unusual to have to do work at home.
But he went on. And if the real world is high school and college, first of all, not all students go to college. And show me the evidence that homework in high school prepares them for college. This is the type of argument that seems beguiling if you practice saying it in front of a mirror with an audience applause track playing in your mind. Or alternatively, saying it at Ed Camp sessions like these. It is not preparation for the real world, he repeated, and then clarified that he viewed homework as largely drill and practice activities which in his view held absolutely no value, and certainly, in his opinion, is not something done in the real world. (I should note that I was the only math teacher in this session, but I decided to keep quiet given the reaction when I asked my question at the beginning of the session.) - See more at:
A Math Teacher's Day at Ed Camp
Barry Garelick details his experience attending an ed camp, from nebulous educational philosophy to troubling trends of group-think
Taaltijdbom tikt luider dan ooit. Maar nog steeds neen INTENSIEF NT2
Taaltijdbom tikt luider dan ooit. Zonde grondige kennis van Nederlands is integratie én emancipatie niet mogelijk! Nefaste invloed ook op Vlaamse leerlingen.
Onderwijskrant waarschuwt al 20 jaar voor de taaltijdbom. We drongen geregeld aan op intensief NT2 (nog meer dan taalbad) vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs. Tevergeefs. Komt er nu een kentering?
De grote taalproblemen zijn al lang gekend, maar ze werden lange tijd genegeerd door de vele academische taalachterstandsnegationisten, de politiek correcten, de sociologen, het Steunpunt-GOK, allerhande beleidsverantwoordelijken (ook binnen de onderwijsnetten) ...
Het Steunpunt NT2 ontving in de periode 1990-2010 niet minder dan 12,5 miljoen euro voor de uitbouw en ondersteuning van NT2, maar verklaarde al vlug dat NT2 overbodig was en dat NT2=NT1. In een publicatie van 2004 spraken de Steunpunt-directeurs Kris Van den Branden, Piet Van Avermaet & Ferre Laevers zich uit tegen de invoering van NT2 en ze beweerden ook nog: Van zodra kinderen van een andere etnische afkomst slechter presteren, is er sprake van systematische kansenongelijkheid en discriminatie. Het leerpotentieel en de bereidheid leerinspanningen te leveren zijn immers gelijk verdeeld over de verschillende volkeren en bevolkingslagen (Steunpunt GOK; Beter, breder en met meer kleur, 2004).
In een opiniebijdrage van 4 september 2013 ontkende de Leuvense prof. Koen Jaspaert, de eerste directeur van het Steunpunt NT2, eens te meer dat er nood was aan i NT2-onderwijs. Jaspaert beweerde: "Het probleem van het Nederlands wordt gewoon aangepraat als een probleem. Als je je in een groep opgenomen voelt, dan leer bijna vanzelf de taal die je binnen de groep nodig hebt.
Ook Machteld Verhelst, momenteel kopstuk pedagogisch bureau van de katholieke onderwijskoepel (voorheen medewerker NT2-Leuven) poneerde 2 jaar geleden nog dat NT2 overbodig was. Ze sloot zich hierbij aan bij opiniebijdragen van de Leuvense prof. Piet Jaspaert en Kris Van den Branden die de taalproblematiek minimaliseerden en zich eens te meer uitspraken tegen NT2. In augustus 2009 trok Mieke Van Hecke wel nog aan de taal-alarmbel, maar ze kreeg geen steun vanuit de koepel.
We zijn alvast tevreden dat de grote taalproblemen nu blijkbaar meer erkend i.p.v. ontkend worden. Zo gaf de Brusselse Groen-schepen Analisa Gadaleta onlangs volmondig toe: Sommige jongeren spreken amper de taal; zelfs dat is hen niet gevraagd (ZENO, De Morgen, 21 november). Het is hen inderdaad niet gevraagd en het ontbrak aan intensief NT2.Groen-partijvoorzitster Meyrem Almaci bestempelde in 2003 de vraag voor meer Nederlands nog als een vorm van taalfetisjisme vanuit vele scholen, dat averechts werkt in de emotionele binding met de eigen taal. Socioloog Koen Pelleriaux (adjunct-directeur ministerie van onderwijs) beweerde destijds dat die leerlingen volgens hem wel voldoende Nederlands kenden.
In 2007 poneerde ook prof. Ides Nicaise : De jonge allochtone leerlingen zijn (taalkundig) niet gehandicapt; het gaat enkel om achterstelling in de maatschappij en op school (De school van de ongelijkheid,EPO). We mochten volgens Nicaise & CO ook geen heil verwachten van intensief NT2 en achterstandsdidactiek, want die waren gebaseerd op het deficit-model, op de theorie van de socio-culturele handicap. Alarm Ouders voor scholen van 1999 miskend & weggehoond
Al in 1999 sloeg de Brusselse actiegroep Ouders voor scholen groot alarm en wees op de nefaste gevolgen voor de allochtone én voor de Nederlandstalige kinderen. De migranten lopen een al te grote achterstand op en de Nederlandstalige kinderen verzuipen, ze nemen taalfouten over van de klasgenoten en passen zich aan het lagere tempo aan. De Ouders voor scholen werden voor conservatief uitgescholden en kregen heel weldenkend Brussel over zich heen (Geert Selleslach, Het leven zoals het is: Onderwijs in Brussel, Samenleving en Politiek, 2004 nr. 2). Selleslach betreurde in dezelfde Sampol-bijdrage dat ook socioloog Koen Pelleriaux beweerde ook dat er in het Nederlandstalig onderwijs geen grote groep Franstalige kinderen bestaat. ... De allochtone leerlingen kennen vaak wel Vlaams, maar omwille van de noodzaak met hun ouders spraken ze op straat Brussels Frans, aldus Pelleriaux.
Selleslach schreef verder: De eenvoudige vraag naar kwaliteit stellen was voldoende om heel weldenkend Brussel over zich heen te krijgen. Ook de reactie van de Sp.a was ronduit bedroevend. Hou je mond, jullie goedverdienende middenklassers, jullie kunnen je eigen boontjes doppen. Jullie hebben niet te klagen, was de teneur. Voormalig staatsecretaris Robert Lathouwers liet zelfs geen kans onbenut om de actiegroep ouders voor de scholen in het openbaar te berispen. Zelfs taalbegeleider Werner Schrauwen van het Nascholingscentrum Brussel Hoofdstedelijk Gebied liet zich in het tijdschrift VONK (juli 2007) heel sceptisch uit over de taalplannen van minister Vandenbroucke: Meer Nederlands, wordt immers snel minder mijn moedertaal (Frans, Arabisch ).
Ook al in 1993 ergerden zich al veel Brusselse leerkrachten en ouders aan de vele weldenkenden en GOK-ideologen die de taal- en disciplineproblemen sterk relativeerden en zelfs negeerden. (Zie: Bernard Daelemans, Vlaamse beweging en multicultuur, Meervoud, december 1995).
In zijn beleidsplan 2004 onderschatte ook minister Vandenbroucke nog schromelijk de grote problemen. Hij schreef heel optimistisch: Het project Voorrangsbeleid Brussel (VBB) zette de afgelopen jaren goede resultaten neer. In ons interview met Vandenbroucke wezen we er op dat hij zich deerlijk vergiste omtrent de kritieke situatie in Brusselse scholen. Maar hij ontkende dit.
Michael Young over power of knowledge, belang van momenteel in Vl belaagde vakdisciplines
Unleashing the power of knowledge for all : ook over belang van de momenteel belaagde vakdisciplines.
Michael Young, Academic and author
We need to put subjects at the heart of the curriculum.
Neither subjects (vakdisciplines) nor the boundaries between them are arbitrary. They are a form of specialisation of knowledge with powerful educational possibilities. ...There is powerful knowledge that all pupils were entitled to. ...Powerful knowledge is systematic. Its concepts are systematically related to one another and shared in groups, such as subject or disciplinary associations
The specialist character of powerful knowledge explains, at least in part, why it is experienced as difficult to acquire and why acquiring it requires specialist teachers and much persistence on the part of learners. The important curriculum point about subjects is that they are based on the shared rules and knowledge of communities within which their questions, methods, concepts and criteria are debated, discussed and improved.
1 September 2015
Since the publication of my book Bringing Knowledge Back In, in 2007, I have been trying to work out the implications of placing knowledge at the centre of the discussion of the purpose of schools. This has led me to a reassessment of the role of subjects as the basis of the school curriculum. Despite having spent five years in a school teaching chemistry, as a sociologist I naively saw subjects and the boundaries separating them as backward-looking and elitist, and any attempt to make them a requirement for all pupils as an imposition. However, I gradually came to realise that, although this critique of subjects has some truth in it, and although subjects may be experienced by some pupils as an imposition, neither subjects nor the boundaries between them are arbitrary. They are a form of specialisation of knowledge with powerful educational possibilities.
In this article, I want to outline how I came to change my understanding of subjects and why this might have implications for todays often acrimonious debates about the nature of the school curriculum between Conservative government ministers and significant sections of the professional education community. Michael Gove, even before he became education secretary, saw the diminishing role of academic subjects as something in need of radical reform. Goves educational critics, on the other hand, who were mostly on the left and opposed to the government on political grounds, challenged any signs of a return to subjects as backward-looking and discriminatory towards pupils from disadvantaged backgrounds. This put me, as a firm defender of a subject-based curriculum for all, in a difficult position. I had always voted Labour and had many friends in the education community. For the first time in my career I had to accept that my political beliefs and my educational views were not necessarily consistent. Exploring the change in my view of subjects led me to explore the idea that there was powerful knowledge that all pupils were entitled to.
Although linking the words power and knowledge is neither new nor specific to education, the idea of powerful knowledge as a curriculum principle is relatively new; it is only within the past five years that it has become part of educational debates. Initially I found it helpful to link the concept powerful knowledge to the idea of knowledge of the powerful. However, the two terms use the words power and knowledge in very different ways.
To my mind, they distinguish two different ways of linking power and knowledge when thinking about the curriculum. Knowledge of the powerful focuses on which people or groups in society are in a position to define what knowledge is. In the case of schools, the concept knowledge of the powerful refers to what knowledge is included in the curriculum and what is not and, indeed, who defines what knowledge is. Karl Marxs version of knowledge of the powerful will be familiar to many. It asserts that, The ideas of the ruling class are in every epoch the ruling ideas. It became a popular slogan in the 1970s among educationalists on the left for several reasons. First, it focused on the question of who benefits from existing definitions and selections of knowledge. Second, and specifically in relation to the curriculum, it focuses on the question of who has the power to exclude and include certain topics and concepts in the curriculum. A good example from the nineteenth century was the exclusion of geology from the school curriculum on the grounds that it might undermine students belief in the version of creation found in the Old Testament.
The problem with analysing the curriculum in terms of the power and interests of those who design it is that it tells us very little about the curriculum itself, or what alternatives to the existing curriculum might be possible. Instead, to use a phrase I owe to the late Rob Moore, it tells us about knowers not the knowledge. From this perspective, the curriculum is always predominantly a political instrument for maintaining power, rather than an educational instrument for supporting learning. A view of the curriculum or subjects as representing knowledge of the powerful presents a challenge to policymakers, curriculum leaders and even to teachers. However, in practice, it is of very little help to any of them. As the sociologist Basil Bernstein once wrote, education cannot compensate for society. In other words, the roots of educational inequality are not in the curriculum. At the same time, Bernstein also reminds us that the curriculum is always potentially a disrupter of existing inequalities, so it is important to ask what different curricula can and cannot do, even if we cannot expect them to compensate for society.
In contrast to the idea of the curriculum as knowledge of the powerful, the idea of powerful knowledge refers to what makes some knowledge powerful and what it can do for those who have access to it. Knowledge is powerful if it predicts, if it explains, if it enables people to envisage alternatives, if it helps people to think in new ways. If these are some of the powers of powerful knowledge, how might it then be distinguished from the everyday or commonsense knowledge that we all have as members of society?
This shared commonsense knowledge is vital in our everyday lives, and is always tied to particular contexts. It does not need to be taught and we do not need to go to school to acquire it. However, it is limited and it is in order to overcome its limitations that we have schools and a curriculum based on subjects.
Powerful knowledge is systematic. Its concepts are systematically related to one another and shared in groups, such as subject or disciplinary associations. It is not, like common sense, rooted in the specific contexts of our experience. This means that powerful knowledge can be the basis for generalisations and thinking beyond particular contexts or cases. The clearest examples both of the systematic structure of powerful knowledge and of its role as a resource for generalising are found in the natural sciences. However, other forms of subject knowledge, such as the social sciences, humanities and the arts, also have concepts that take us beyond particular cases and contexts in different ways, and offer us different capacities for generalisation, due to the nature of the phenomena they are concerned with.
Powerful knowledge is specialised. In other words, it has been developed by clearly distinguishable groups with a well-defined focus and relatively fixed boundaries, separating different forms of expertise. These groups range from novelists and playwrights to nuclear physicists and subject teachers. The specialist character of powerful knowledge explains, at least in part, why it is experienced as difficult to acquire and why acquiring it requires specialist teachers and much persistence on the part of learners. The important curriculum point about subjects is that they are based on the shared rules and knowledge of communities within which their questions, methods, concepts and criteria are debated, discussed and improved.
With the introduction in 2013 of a new National Curriculum for England, based largely on academic subjects, the UKs Conservative-led coalition government must be given credit for opening up a debate about the purpose of schools and the right to knowledge of all pupils something that successive Labour governments had signally failed to do. Linked to this is the wider question of social justice, which ministers continue to raise. Nick Gibb, the minister for schools in the current Conservative government, refers to access to subject knowledge as the major social-justice issue of our time, and made a recent speech entitled Knowledge and Power: the social-justice case for an academic curriculum. Some may claim that his argument is no more than a slogan. However, it is clear that it sets the terms for future debates; no one will be able to avoid talking about a curriculum for all that does not address the issue of academic subjects.
That said, the governments policies so far are unlikely to be a basis for achieving their goals of making an entitlement to a subject-based curriculum a possibility for all pupils; if anything, they could lead to the opposite. There are already two warning signs. Schools are beginning to advertise themselves as offering a knowledge-led curriculum. This has become a slogan rather than a set of questions about how such a curriculum might be realised. A second issue that arises is the distribution of specialist and well-qualified teachers. It is important, as the government recognises, that teachers have good first degrees in their subject. However, teaching is a profession, not a craft for graduates, as Michael Gove once claimed. Learning on the job is important for any profession, but, unlike crafts, not all professional knowledge can be acquired in this way. Furthermore, like all professions, teachers have to acquire systematic knowledge that draws on, but is separate from, their specialist studies.
Ideally, curriculum theorists should be mediators between disciplinary specialists and subject teachers, as well as being conceptualisers of what the school curriculum should be like. A greater emphasis on the former might improve our attempts at the latter. Knowledge about the curriculum is a specialist form of knowledge itself, and it is the joint responsibility of curriculum theorists and subject specialists to cultivate it. With notable exceptions in history and geography, this fact has barely been recognised by either group. Subject specialists have much to learn from each other, as well as from curriculum theorists. If we are serious about the claim that subjects can offer powerful knowledge for all, then establishing the curriculum must be a collaborative endeavour.
Michael Young is emeritus professor at the Institute of Education. He is the author of Bringing Knowledge Back In and co-author of Knowledge and the Future School (with David Lambert) and Curriculum and the Specialisation of Knowledge (with Johan Muller), which will be published by Routledge in early 2016.
Debat over moeilijke situatie in Brusselse scholen, problemen met moslimjongeren en radicalisering, ...
Debat over moeilijke situatie in Brusselse scholen, problemen met
moslimjongeren en radicalisering, ...
1.Inleiding en situering: kentering in debat?!
In de context van
de aanslagen in Parijs verschenen ook een aantal bijdragen en analyses over de
problemen in het Brussels onderwijs en over het voorkomen van de radicalisering.
We verheugen ons over het feit dat in een aantal analyses de ware oorzaken van
de leer- en gedragsproblemen van allochtone jongeren tot uiting kwamen. In punt
2 vatten wede analyse van Brusselse
leerkrachten en van prof. Mark Elchardus samen. Tot nog toe domineerde het
weldenkende knuffel- en victimisatie-discours ten aanzien van allochtone (moslim)jongeren,
een discours dat zelfs de agressie en
rancune van een aantal van een aantal van die jongeren in de hand werkte. Er
was ook weinig begrip voor de nefaste gevolgen van de Vlaamse leerlingen.
We merkten eind
november tegelijk datpolitiek correcte
sociologen als Dirk Jacobs (ULB), Ellen
Huyghe (UGent), Tim Reeskens (Utrecht) ... zichonmiddellijk geroepen voelden om de getuigenissen en analyses van de Brusselse leerkrachten,prof. Mark Elchardus ... te weerleggen. Ze pakten eens te meeruit met de discriminatie in het onderwijs als
belangrijkste oorzaakvan de leer- en
gedragsproblemen en van de radicalisering (zie punt 3). Elchardus werddoor Reeskens zelfs als een afvallige
bestempeld.
2 Van negatie problemen door de vele politiek
correcten ...naar recente en brede
erkenning
2.1Ontkenning van problemen
De grote
problemen van de Brusselse scholen zijn al lang gekend, maar ze werden lange tijd
genegeerd door de beleidsmensen, de politiek correcten, de sociologen, het
Steunpunt-GOK... Zelfs de directeurs van de GOK-steunpunten
ontkenden de specifieke taal- , leer- en gedragsproblemen van allochtone
leerlingen. In een publicatie van 2004beweerden Kris Van den Branden, Piet Van Avermaet & Ferre Laevers :
Van zodra kinderen van een andere etnische afkomst slechter presteren, is
er sprake van systematische
kansenongelijkheid en discriminatie. Het leerpotentieel en de bereidheid
leerinspanningen te leveren zijn immers gelijk verdeeld over de verschillende
volkeren en bevolkingslagen (Steunpunt GOK; Beter, breder en met meer
kleur, 2004). Het Steunpunt NT2 ontving in deperiode 1990-2010 12,5 miljoen euro voor de
uitbouw en ondersteuning van NT2, maar verklaarde al vlug dat NT2 overbodig
was. In 2007 drukte prof. Ides Nicaise de
gangbare sociologische verklaring en vergoelijking zo uit: De jonge
allochtone leerlingen zijn (taalkundig) niet gehandicapt; het gaat enkel om
achterstelling in de maatschappij en op school (De school van de
ongelijkheid,EPO)Volgens Nicaise
en Co zijn ze ookqua intellectuele
aanleg even getalenteerd. We mochten volgens Nicaise & CO ook geen heil
verwachten van intensief NT2 en achterstandsdidactiek, want die waren volgens
hem gebaseerdop het deficit-model,
op de theorie van de socio-culturele handicap.
2.2Recente
& rake uitspraken van Brusselse leraren
We volgden eind
november j.l. met aandacht de bijdragen over het Brussels onderwijs. We zijn verheugd dat de
leer-, taal- en gedragsproblemen niet
langer verdoezeld werden. In de bijdrage Wat
moet er van die jongens worden?in
De Standaard van 22 novembermaakten leerkrachten
in scholen in en rond Brussel zich grote zorgen over het je-men-foutisme bij een deel
van de moslimjongeren. Zij stelden dat
het moeilijk is om les te geven in dergelijke klassen: Veel van die gasten hebben geen getuigschrift lager school, maar
stromen door op basis van leeftijd. Ze leveren geen taken n, studeren amper
voor toetsen.En dan hun houding: ze
snauwen meer dan ze spreken. Leerkrachten die tegengas geven worden afgedreigd
of beschimpt. Straffen hebben weinig impact. Stagebegeleiders zijn bang om
sommige van die onhandelbare jongeren naar bepaalde bedrijven te sturen. Omdat
ze te laat komen, weinig ijver aan de dag leggen. Ze volgen kantoor, maar ze
spreken onvoldoende Nederlands om de telefoon te beantwoorden. Wat de leraars
beangstigt, is het je-men-foutisme. Ze lijken in niets geïnteresseerd. ...
thuis krijgen die leerlingen weinig of geen steun. Ze lijken verweesd op te
groeien.
We zijn alvast
ook tevreden dat nu ook de grote taalproblemen breed erkend, i.p.v. ontkend
worden. Zo gafde Brusselse
Groen-schepen Analisa Gadaletavolmondig toe: Sommige jongeren spreken amper de taal; zelfs dat is hen niet gevraagd (ZENO, De
Morgen, 21 november).Groen-partijvoorzistster Meyrem
Almaci bestempelde in 2003 de
vraag voor meer Nederlands nog als een vorm van taalfetisjisme vanuit vele
scholen, dat averechts werkt in de emotionele binding met de eigen taal.Socioloog Koen Pelleriaux
(adjunct-directeur ministerie van onderwijs) beweerde destijds dat die
leerlingenvolgens hem wel voldoende
Nederlands kenden.
2.3Gewaagde
analyse van prof. Mark Elchardus
Ook prof. prof.-socioloog Mark Elchardus mengde zich in De Morgen en in De Standaard in het debat.Socioloog
Tim Reeskensschreef in een reactie dat hij Elchardus
omwille van zijn (rechtse) uitspraken niet langer beschouwde als een voorvechter vanprogressief intellectueel Vlaanderen (zie punt 3.2).
In de bijdrage in ZENO van 28
november j.l. wees ook Elchardus op de groteleer- en disciplineproblemen - en
op deze met de moslimleerlingen in het bijzonder. Hij stelde: Het grootste probleem, om man en paard te
noemen, doet zich wel voor bij de moslimjongeren. Hoe je het ook
draait of keert, je belandt altijd weer
bij het probleem van de discipline in klas. Ik ken leerkrachten die de helft
van hun tijd met disciplinering bezig zijn, waardoor slechts de helft van de
tijd nog naar lesgeven gaat. Al ze hun diploma secundair onderwijs op zak
hebben, hebben die leerlingen alles welbeschouwd drie jaar les gehad.Een andere vraag luidt: gaat het hier om wat
die groep leerlingen meebrengt van thuis, of iets wat op school met de jongeren
gebeurt? Als blijkt dat die jongeren
dingen aanbrengen die ingaan tegen de geest van wat ze op school leren, dan is
dit een serieuze hinderpaalvoor
het onderwijs.
In de De Morgen van 18 november
reageerde Elchardus al op de stelling dat de radicalisering een gevolg was van
achterstelling. Hij poneerde: Het lijkt
er op dat radicalisering zich vooral voordoet in landen waar wel goede
onderwijskansen worden geboden .Elchardus
nam ook afstand van de velen die stellen dat de terreur helemaal niets met de Islam
te maken heeft: Ontkennen dat de
moordenaars gemotiveerd worden door hun geloof, is een gevaarlijk ontkennen van
evidentie. Hij poneerde verder nog: We moeten slechts nieuwkomers toelaten in een mate die compatibel is
met het behoud en de ontplooiing van dat samenlevingsmodel. We moetendat model verdedigen tegen zijn belagers. We
moeten de soort samenleving die onze grootouders en ouders hebben opgebouwd,
kordaat verdedigen en ook voortvarend uitdragen naar de mensen die ook zo
willen leven. ... Het zou ook oneerlijk zijn als de scholen
het gelag moeten betalen voor de collectieve fouten uit het verleden i.v.m. de
migratie... Dit zijn vraagstukken die niet over een nacht ijs opgelost zullen
raken. En ook de scholen zullen die problemen dus niet zomaar kunnen
oplossen.
Noot.Eind november wees de bekende Engelse
socioloog Frank Furedier ook nog op
dathet klassieke victimisatie- en
knuffeldiscours van veel vakgenotenen
politiek correcten precies agressie en rancune
bij die jongeren uitlokte: The most
powerful driver of jihadist influence in the West is the sacralisation of
victimhood. In
recent decades, the victim has acquired a quasi-sacred status. Competitive
claims-making about victimisation has become widespread, and misfortune is
frequently represented through the prism of victimisation. From a victim of
bullying to a victim of a heart attack, the variety of victimizing experiences
is continually expanding. Coincidentally, one of the most powerful themes promoted
in radical jihadist propaganda is there presentation of Islam as the universal victim
of Western aggression.Dit is ook een stelling die Malika Sorrel (ex-lid
Hoge Raad voor Migratie in Frankrijk) al lange tijd bleef verkondigen -ook in haar pas verschenen boek Décomposition
Française.Jammer genoeg moffelden de
politiek correcte leden van de Hoge RaadSorrels analyse weg. In de context van de radicalisering en de aanslagen
in Parijs krijgt Sorrel momenteel in
de media veel aandacht en lof. Volgens Morel werd veel te weinig ingezet op
doorgedreven integratie, kennis van het Frans, enz.
3. Politiek correcte verweer van Dirk Jacobs,
Ellen Huyghe en Tim Reeskens
Een aantal sociologen
waren doodongelukkig met de recente uitspraken
van prof. Elchardus,met de
uitsprakenvan de leerkrachten over
allochtone jongeren, e.d. Dit kwam
duidelijk tot uiting op twitter enin de
reacties en standpunten van Ellen Huyghe
(UGent), Dirk Jacobs (ULB) en Tim Reeskens (U Utrecht).
3.1Reactie
van Ellen Huyghe (UGent)
De Gentse
sociologe Ellen Huyghe publiceerde in De
Standaard van25 november een
reactie op de pessimistische uitlatingen van de leerkrachten in DS van 22
november onder de titel Hoe moet een
worstelende leraar zelf de jongeren steunen. Haar basisstelling luidde dat
de houding en problemen van van die
allochtone jongeren vooral een gevolg zijnvan discriminatie in het onderwijs: Een
op de vier jongeren met een etnisch-culturele achtergrond zegt dat hij in zijn
onderwijsloopbaan ongelijke behandeling heeft ervaren. Uit eigen onderzoek
blijkt bovendien dat een op de drie leerlingen uit diezelfde groep zich geen
deel voelt van de school. Dat is problematisch omdat jongeren die zich niet
thuis voelen opschool vatbaar zijn voor
antischoolculturen en hun kansen op ee n diploma verkleinen doordag ze zich
uitgesloten voelen op school. Huyghe pakt dus uit met het klassieke
victimisatie- en knuffeldiscours.
3.2Reactie
van Tim Reeskens op Elchardus
In een reactie-bijdrage
- aanbevolen op twitter door Dirk Jacobs
- betreurde de Utrechtse socioloog Tim Reeskens de uitspraken van prof.
Elchardus in De Standaard:. Reeskens poneerde: De Brusselse socioloog Mark Elchardus was ooit een voorvechter van
progressief intellectueel Vlaanderen. Maar hij valt in zijn recente diagnose
terug op een conservatieve reflex die zelfs de legitimiteit van de sociologie
in vraag stelt.Reeskens betreurde
dat Elchardus geen sociale (lees: sociologische) oorzaken voor de agressie en rancune
vooropstelde. Reeskens:Mensen die onzekerheid ervaren vallen
makkelijker terug op het geloof omdat deze antwoorden biedt op existentiële
vragen. ...Mensen vinden in hun
zoektocht naar een sociale identiteit eerder heil vonden in de radicale islam
omdat België hen, ondanks alles, weinig houvast gaf.De oorzaak moet dus ook volgens Reeskens
vooral gezocht worden in ons falend land en falend onderwijs.
Reeskens betreurde ook heel sterk dat
Elchardus een link legde naar de Islam en verder stelde: We moeten slechts nieuwkomers
toelaten in een mate dit compatibel is met het behoud en de ontplooiing van ons
samenlevingsmodel.
3.3 Jacobs: onderwijs deugt niet
& discrimineert allochtone jongeren
Ook socioloog Dirk Jacobs (ULB) kon in de
ZENO-bijdrage (28 november) over het Brussels onderwijs zijn mening kwijt over
het onderwijs in Brussel.Zijn analyse
verschilde heel sterk van de analyse van de Brusselse leraren en van Elchardus.
Jacobs
nam afstand van de analyses die we hiervoor in punt 2 beschreven en pakte uit
met de stellige uitspraak:Het debat over taal, religie, etnische
afkomst en sociale achtergrond is een debat over het geslacht der engelen. Voor
de achterstand van allochtone jongen worden nu eens sociaal-economische, dan
weer culturele argumenten aangevoerd. Ik vind die discussie niet to the point.
Wat zijn dan volgens Jacobs wel de
belangrijkste oorzaken van het zwakke presteren en hoe kan men ze verhelpen? We
lezen: De grootste uitdaging is de
extreme sociale en etnische segregatie in ons onderwijssysteem. Hij
reptemet geen woord over de gevolgen
van de immigratieenover wat Elchardus bestempelde alsde
dingen die moslimjongeren van huis uit meebrengen en die ingaan tegen de geest
van wat ze op school leren.Prof. Bea
Cantillon (UA) ergerde zich al op
een KBS-studiedagvan 2007 mateloos aan
het simplistisch en politiek correct standpunt van Dirk Jacobs.Ze stelde
kritisch: het veelal herleiden van de problemen van allochtone leerlingen tot
sociale discriminatie is een heel grote vergissing is. De problemenzijn ook cultureel, religieus,
levensbeschouwelijk. Verder zijn er ook de grote taalproblemen. Kleuters
beginnen al met een grote achterstand. De leerproblemen hebben verder ook te
maken met het feit dat de ouders niet geïntegreerd zijn of zich niet laten
integreren. Zij vormen een gesloten gemeenschap.Deze specifieke problemen worden veelal
ontkend of sterk gerelativeerd. Deze waarheid past niet binnen het politiek
correcte denken over de multiculturele samenleving en over gelijke kansen. Wie
in Vlaanderen stelde dat de grote schooluitval ook een gevolg was van ons
(mild) migratiebeleid, wordt al vlug als racist bestempeld. De politiek
correcte rapporten over migratie van de Koning Boudewijn Stichting van Dirk
Jacobs en CO verzwegen steeds de belangrijkste oorzaken van de problemen.
De oplossing vanJacobs ziet er ook nogal simpel uit: Als samenleving moeten we er in de eerste
plaats, net als de Finnen, van uitgaan dat elk kind een goede school verdient.
Dat is niet wat vandaag gebeurt. Alle actoren moeten overtugd worden van het
belang van een goed functionerend onderwijs. De studiekeuze vastleggen op een
later tijdstipin het secundair kan een
deel van de oplossing aanleveren.
In het FinseHelsinki waar men ook een toename van deallochtone leerlingen kent, worstelt men
evenzeer met die problemen. Elchardus stelde overigens dat radicalisering zich zelfs vooral
voordoet in landen waar goede
onderwijskansen worden geboden. Elchardus toonde veel begrip voor de grote
problemen van de Brusselse leerkrachten en schuift die niet zomaar op naam van
het onderwijs, de leerkrachten, onze maatschappij... Dronkers e.a. stelden ook
vast dat allochtone leerlingen met Marokkaanse, Turkse ...roots in alle landen
vrij zwak presteren en dit in tegenstelling met b.v. leerlingen met roots in
Zuid-Oost Azië.
Volgens
Elchardus, Dronkers, de leraren ... spelen culturele en etnische factoren,
anderstaligheid, laaggeschooldheid van de ouders. .. wel een belangrijke rol. Bij huwelijksmigratie gaat het zelfs vaak om
een ongeschoolde moeder of vader. Het is ook bekend dat er b.v. nog veel
leerlingen zijn van de derde generatie die gebrekkig Nederlands spreken. Jacobs beweert ten onrechte dat het hier
telkens zou gaan om een debat over het geslacht van de engelen.
Jacobs verwacht ook nog steeds veel heil van de invoering van een
gemeenschappelijke eerste graad s.o. De Leuvense onderzoekersJan Van Damme en CO die het onderwijsrapport
in De
sociale staat van Vlaanderen- 2013 opstelden denken
daar totaal anders over. Zij stellen dat de beperkte(re) schooluitval in
Vlaanderen mede een gunstig gevolg is van early tracking (differentiatie vanaf 12
jaar) en van het vroegtijdig aanbieden van technische opties.Dit is ook de visie van de
praktijkmensen. En dit blijkt ook uit de massale ondertekening van de petitie
van Onderwijskrant (2012).
Bij de punten die Jacobs niet to the
point vind, vermeldt hij merkwaardig genoeg ook de taalproblematiek.Ook een 30-tal universitaire
taalachterstandsnegationisten ontkenden de voorbije jaren de taaltijdbom en
kantten zich tegen de invoering van intensief NT2 vanaf de eerste dag van het
kleuteronderwijs. Een van hen, Helene Passtoors, beschuldigde ons zelfs van
racisme omwille van het feit dat we gewaagden van taalachterstand en ijverden voor NT2. We besteedden sinds 1993 in
Onderwijskrant heel wat bijdragen aan deze thematiek en trokken geregeld aan de
alarmbel.Ook groepen bezorgde Brusselse
ouders deden dit al vanaf 1993 (zie punt 5).De Brusselse klokkenluiders kregenhet hard te verduren vanwege politici e.d. (zie punt 4).
4Sjoerd Karsten en Philippe van Parijsover gevolgen van migratie
De Nederlandse professor Sjoerd Karsten, een autoriteit inzake de
GOK-problematiek, verwoordde in 2007 zijn grote zorgen over de prestaties van
de migrantenleerlingen van moslimorigine (Opinio, 2-8 februari 2007).
Hij stelde o.a.: Als de instroom van migranten uit herkomstlanden met een
laag onderwijspeil van Turken en Marokkanen, en van asiel-zoekers uit vooral
Afrika gewoon blijft doorgaan, danzullen wij de achterstanden in het
onderwijs nooit inlopen. De belangrijkste oorzaak van de grote groepen
allochtone probleemleerlingen bij elkaar in zwarte scholen is de
ongecontroleerde migratie van de afgelopen decennia. En van de vervolgmigratie
door huwelijken en gezinshereniging, waardoor we steeds opnieuw moeten beginnen
met dat moeizame proces van integratie.
Ook de progressieve filosoof Philippe Van Parijs erkende de migratie-gevolgen
en steldeeen paar jaar geleden dat de
mate van ongelijkheid in Vlaanderen mede beïnvloed werd/wordt door ons
migratiebeleid: Als je mensen niet-selectief binnenlaat, krijg je veel
laaggeschoolden die ook weinig verdienen, wat bijdraagt tot de ongelijkheid.
Van Parijs wees ook op het grote belang van de kennis van het Nederlands.
Als men voor een niet-selectief migratiebeleid opteert, dan moet men ook
accepteren dat dit extra onderwijsproblemen oplevert. In plaats van dit te erkennen, ontkennen de vele politiek
correcte denkers de taal- , leer- en gedragsproblemen ... Ze poneren liever
beschuldigend dat de problemen van deze leerlingen vooral veroorzaakt zijn door
de school die deze leerlingen discrimineert. Dat de minister van onderwijs veel
extra geld investeert in het onderwijs aan allochtone leerlingen zullen Jacobs
en co ook nooit vermelden. Ze zwijgen ook over de nefaste gevolgen voor de
Vlaamse leerlingen.
5Alarm Ouders voor scholen van
1999 miskend
Al in 1999 sloeg de
Brusselse actiegroep Ouders voor scholen groot alarm en wees op de
nefaste gevolgen voor de allochtone én voor de Nederlandstalige kinderen. De
migranten lopen een al te grote achterstand op en de Nederlandstalige kinderen
verzuipen, ze nemen taalfouten over van de klasgenoten en passen zich aan het
lagere tempo aan. De Ouders voor scholen werden voor conservatief
uitgescholden en kregen heel weldenkend Brussel over zich heen (Geert
Selleslach, Het leven zoals het is: Onderwijs in Brussel, Samenleving
en Politiek, 2004 nr. 2). Selleslach betreurde in dezelfde
Sampol-bijdrage dat ook socioloogKoenPelleriauxbeweerde ook dat er in
het Nederlandstalig onderwijs geen grote groep Franstalige kinderen
bestaat. ... De allochtone leerlingen kennen vaak wel Vlaams, maar
omwille van de noodzaak met hun ouders spraken ze op straat Brussels Frans,
aldus Pelleriaux.
Selleslach schreef verder: De
eenvoudige vraag naar kwaliteit stellen was voldoende om heel weldenkend
Brussel over zich heen te krijgen. Ook de reactie van de Sp.a was ronduit
bedroevend. Hou je mond, jullie goedverdienende middenklassers, jullie kunnen
je eigen boontjes doppen. Jullie hebben niet te klagen, was de teneur.
Voormalig staatsecretaris Robert Lathouwers liet zelfs geen kans onbenut om de
actiegroep ouders voor de scholen in het openbaar te berispen. Zelfs taalbegeleider Werner Schrauwen
van het Nascholingscentrum Brussel Hoofdstedelijk Gebiedliet zich in het tijdschrift VONK (juli
2007) heel sceptisch uit over de taalplannen van minister Vandenbroucke: Meer
Nederlands, wordt immers snel minder mijn moedertaal (Frans, Arabisch ).
Ook al in 1993 ergerden zich al veel Brusselse leerkrachten en oudersaan de vele weldenkenden en
GOK-ideologen die de taal- en disciplineproblemen sterk relativeerden en zelfs
negeerden. (Zie: Bernard Daelemans, Vlaamse beweging en multicultuur, Meervoud,
december 1995). In zijn beleidsplan 2004 onderschatte ook minister
Vandenbroucke nog schromelijk de grote problemen. Hij schreef heel
optimistisch: Het project Voorrangsbeleid Brussel (VBB) zette de afgelopen
jaren goede resultaten neer.In
ons interview met Vandenbroucke wezen we er op dat hij zich deerlijk vergiste
omtrent de kritieke situatie in Brusselse scholen. Maar hij ontkende dit.
Minister Crevits: relatief weinig scholuitval in Vlaams onderwijs. Masterplan dus op kwakkel gebaseerd.
Minister
Crevits op 25 november in Parlement: Europees
streefdoel inzake schooluitval is 10%; in Vlaanderen uitval van slechts 7%.
Maar geen erkenning van Masterplan-kwakkel
1Crevits : slechts 7%
schooluitval.We drongen aan afstand te
nemen van stemmingmakerij van Van Damme
en CO.
1.1Relatief weinig schooluitval in Vlaanderen
Verleden
woensdag stelde minister Crevits in het Vlaams Parlement: Het Europees streefdoel inzake schooluitval is 10%; in Vlaanderen
bedraagt de uitval 7%.In het kader
van het debat over de hervorming van het s.o. werd de voorbije jarensteeds gesteld dat Vlaanderen kampioen was
inzake schooluitval en dat enkel een radicale structuurhervorming van het s.o. (gemeenschappelijke eerste graad
e.d.) verlossing kon brengen. De uitspraak (bekentenis) van Crevits is
belangrijk. Voor het eerst wordt impliciet erkend dat de pleitbezorgers van de
structuurhervorming van het s.o. en de beleidsmakers jarenlang de burgers
wijsgemaakt hebben dat Vlaanderen kampioen schooluitval was en dat dit een
gevolg was van onze slecht functionerende eerste graad. Het omgekeerde is waar!
In
Onderwijskrant hebben we die Masterplan-kwakkel steeds weerlegd. We stelden
o.a. dat uit de Eurostat-cijfers bleek dat Vlaanderen al jaren relatief weinig
schooluitval kent, opvallend minder dan het Europees streefcijfer van 10% en minder dan in andere landen. Volgens de Eurostat-cijfers was er in 2014 in
Vlaanderen amper 7% schooluitval (= jongeren tussen de 18 en 24 jaar zonder
diploma.) We presteerden ook beter dan de andere landen: Duitsland,Zweden & Denemarken: 10%, Frankrijk:
9,5%, Luxemburg: 10%, Nederland: 8%, Finland: 8%;Italië: 16% ...Zelfs in Finland, een land met weinig
allochtone en arme kinderen ligt de schooluitval volgens de officiële Europese
cijfers hoger. We zijn dus allesbehalve kampioen zittenblijven. Niet enkel in
2014, Ook de jaren ervoor behaalde Vlaanderen steeds de Europese topscore (7,5%
in 2013). We verwezen ook herhaaldelijk naar de officiële Eurostat-cijfers in
VRIND, maar die werden door de beleidsmakers en door de vele
schooluitval-kwakkelaars genegeerd.
In onze
eenzame strijd tegen de schooluitval-kwakkel voelden we ons ookin de steek gelaten door de academici.We waren wel aangenaam verrast dat Leuvense
onderzoekers,Jan Van Damme en Co in het overheidsrapport De sociale staat van
Vlaanderen-2013 voor het eersttoegaven dat deschooluitval in
Vlaanderen beperkt is.Ze voegen er
zelfs aan toe dat hetVlaamse
Gewestinzake schooluitval aanleunt bij
Finland, een land dat als een modelgeldt. Het rapport De sociale staat
...verscheen eind december 2013. Er
werd achteraf geen ruchtbaarheid aan de uitspraken over schooluitval.
Vermoedelijk omdat een paar van de opstellers, de professoren Nicaise en De
Fraine voorheen nog geregeld lamenteerden over de grote schooluitval. Het
rapport bevestigde zelfs wat we de voorbije jaren en op de hoorzitting (2011)
altijd gesteld hebben: dat de beperkte schooluitvalmede te wijten was aan de differentiatie
vanaf de eerste graad waardoor minder
leerlingen vroegtijdig gedemotiveerd geraken. In Onderwijskrant nr. 169 gingen we in een bijdrage meer
uitvoerigin op dit rapport (zie www.onderwijskrant.be). Maar dit alles was blijkbaar nog niet
voldoende om de schooluitval-kwakkel de kop in te drukken (De Leuvense
onderzoekers baseren hun schooluitvalcijfers op het aantal jongeren die bij het
stopzetten van hun studies s.o. nog geen diploma behaalden. Er zijn nog
jongeren die achteraf een diploma behalen en in de Eurostat-berekening worden
die jongeren niet als schooluitvallers beschouwd. De Leuvense cijfers liggen
dan ook wat hoger dan die van Eurostat).
1.2Stemmingmakerij24-25 november en
weerlegging door Crevits
De vele
pleitbezorgers van een radicale structuurhervorming, de meeste
beleidsmakers,de onderwijssociologen,
de kopstukken van de onderwijsnetten,...bleven de voorbije jaren dus steeds maar verkondigen dat Vlaanderen
kampioen schooluitval was.Ook minister
Crevits lamenteerde de voorbije maanden nog over de grote schooluitval; en we reageerde hier op via twitter en
facebook.
De Gentse
sociaal-pedagoog en OESO-expert Dirk Van Damme wekte op 24 november j.l. eens
te meer die (valse) indruk. Van Damme
poneerde datvolgens een OESO-studie
inons land 1 op 6 van de 25 à 34
jarigen geen diploma s.o. behaalde. En hij koppelde daaraan de stelling
datons secundair onderwijs dringend en
drastisch hervormd moet worden. In punt 2 diepen we de uitspraken van Van Damme
verder uit. Die uitspraken leidden onmiddellijktot veel (instemmend) gelamenteer in de media
en vanwege een paar leden van de commissie onderwijs. Zo beweerde Caroline
Gennez (Sp.a) op de website van de sp.a : Het
vandaag gepubliceerde OESO-rapport 'Education at a glance 2015' wijst opnieuw
op een hoge ongekwalificeerde uitstroom in Vlaanderen. Hervorming secundair
onderwijs dringend en noodzakelijk.
De
stemmingmakerij leidde de dag er op tot
een dringende vraag van Caroline Gennez in het Vlaams Parlement. Minister
Crevits repliceerde dat Gennez zich vergistte. Zijstelde dat er in Vlaanderen eigenlijk relatief
weinig schooluitval was. Ze verwees naar het Eurostat-cijfer van 7% voor 2014. Omdat we op de hoogte waren van de vraag die
Gennez zou stellen, hadden we vooraf minister Crevits en andere parlementsleden
bestookt met de juiste cijfers omtrent schooluitval ook omdat Crevits en tal
van leden van de commissie onderwijsde
voorbije maanden en jaren de schooluitval-kwakkel hielpen verspreiden. In
een interview van 22 augustus 2014 in De Morgen, in een interview van 18
januari 2015 in De Standaarden elders stelde ook minister Crevits nog dat
de schooluitval een enorm probleem was.
Ze verzweeg ook steeds de gunstige en landenvergelijkende Eurostat-cijfers die
nochtans ook al jaren in VRIND vermeld werden. We deden dus op 24 augustus en
op 25 augustus (voormiddag) ons best om minister Crevits en andere
beleidsmakers te informeren en onder druk te zetten. En de Gentse pedagoog
Pedro De Bruyckere plaatste in de voormiddag van 25 augustus ook nog een tabel
met de evolutie van de schooluitval op zijn facebook.
We waren dus
op 25 november verheugd dat eindelijk de belangrijkste beleidsmaker de
jarenlange schooluitval-kwakkel weerlegde (zie verder in punt 3). Crevits kreeg voor haar uitspraak ook onmiddellijk
de steun van Kris Van Dijck (N-VA). Noch
Crevits, noch Van Dijck, noch Kathleen Helsen (Cd&V), noch De Ro (Open VLD)
... erkenden echter expliciet dat het hier ging om een jarenlange kwakkel die
door de beleidsverantwoordelijken als argument gebruikt werd voor de dringende
hervorming van het s.o. Wie A zegt, zou ook B moeten zeggen, maar dit is
blijkbaar te veel gevraagd.
2Recente stemmingmakerij van Dirk Van Damme en co
2.1Stemmingmakerij & Belgentruc van OESO-expert
Op dinsdag 24
november pakte de Gentse sociaal-pedagoog & OESO-expert Dirk Van Damme dus
uit met hoge cijfers over de schooluitval in ons land. Hij deed dit op radio.1
en in een OESO-rapport. Van Damme stelde dat volgens een OESO-studie inons land 1 op 6 van de 25 à 34 jarigen geen
diploma s.o. behaalde. We lazen in een Belga-bericht en elders: Van Damme
voegde er aan toe dat ons landmet dat
cijfer heel wat hoger ligt dan de cijfers van de landen waarmee ons land
vergeleken zou moeten worden. Met dat percentage vroegtijdige schoolverlaters
scoort België slechter dan gemiddeld: in de 21 EU-lidstaten die ook lid zijn
van de OESO is15 procent. Alle
buurlanden doen het bovendien beter, in Duitsland en Luxemburg heeft maar 13
procent geen diploma secundair.
Van Damme
paste eens te meer de zgn. Belgentruc toe. Hij verzweeg dat men inzake onderwijs en schooluitval een sterk
onderscheid moet maken tussen de situatie in Vlaanderen en deze in Franstalig
België waar er veel meer jongeren geen diploma behalen. Hij wekte dus op gezag van de OESO bij de
argeloze luisteraar/lezer de indruk dat er ook in Vlaanderen veel schooluitval
is en meer dan in andere landen.Via
twitter wezen we Van Damme er onmiddellijk op dat hij op die wijze de mensen
misleidde en dat dit laatste ook bleek uit de commentaar in de media en op
twitter. Ook prof. Wim Van den Broeck
twitterde meteen: OESO-verantwoordelijken
ge(mis)bruiken wetens-willens Belgische cijfers over schooluitval voor
Vlaanderen. Geloofwaardigheid?
Van Damme
regeerde op onze twitter-kritiek met de uitvlucht dat hij niet over Vlaamse
cijfers beschikte en dus enkel de Belgische kon vermelden. De voorbije jaren lamenteerde Van Damme
overigens al geregeld over de hoge schooluitval in Vlaanderen. In een
Knack-bijdrage en in de context van de goedkeuring van het Masterplan van 12
juni 2013 stelde hij op 1é juni 2013: Een
kleine twintig procent (!) van de leerlingen behaalt geen diploma. Voor die
groep werkt het huidig systeem gewoon niet goed.In het tijdschrift Sampol (Samenleving en
Politiek) van september 2013 schreef hij:
De ongekwalificeerde uitstroom is het Vlaamse onderwijs onwaardig verwees
naar onze gedifferentieerde structuur 1ste
graad en verwachtte veel heil van het Masterplan. Van Damme past dus al jaren
de Belgentruc toe en verbindt hieraan conclusies over het Vlaams s.o.
2.2Reacties op uitlatingen Van Damme: hoge uitval (tot 20%) is schande
Van Dammes
vernietigende uitsprakenwerden prompt
overgenomen en nog wat aangedikt op de websites van dereactie.be,Het Laatste Nieuws, Belga e.d. Ook in
reacties via tweets poneerden leden van de onderwijscommissie als Caroline
Gennez (Sp.a),...dat Vlaanderen heel slecht presteerde inzake
schooluitval.
Vanaf die
dinsdagvoormiddag haasten we ons om via twitter en ons facebook Van Damme
terecht te wijzen samen met de mensen die sympathiseerden met zijn
uitspraken.We stelden immers vast dat Van
Dammes uitspraken veel deining veroorzaakten in de pers en ook onmiddellijk misbruikt werden door
politici als Caroline Gennez. Op de
website van de sp.a beweerde Gennez : Het
vandaag gepubliceerde OESO-rapport 'Education at a glance 2015' wijst opnieuw
op een te hoge ongekwalificeerde uitstroom in Vlaanderen. (Nvdr: Gennez
veranderde hierbij in België door in Vlaanderen). We lazenverder: 17,3%
van de 25-34 jarigen verlaten de schoolbanken zonder enige kwalificatie of
diploma. sp.a-onderwijsspecialist Caroline Gennez pleit voor een grondige
hervorming van het secundair onderwijs.Het beleid moet dus dringend een
tandje bij steken. De lang voorbereide hervorming van het secundair onderwijs
moet er nu eindelijk komen ... Tussendoorbracht Gennez het zogezegd slecht presteren van ons s.o. ook nog eens in
verband met de recente aanslagen in Parijs. Ze schreef: De OESO gelooft dat dit (hervorming s.o.) ook het welbevinden van
jongeren kan versterken, niet onbelangrijk in deze tijden van angst en
wanhoop.
De krant Het Laatste Nieuws blokletterde: Bijna
twintig procent van de Belgen tussen 25 en 34 jaarheeft geen diploma. We lazen verder:De
OESO-cijfers bewijzen voor Vlaams Parlementslid voor sp.a Caroline Gennez de
noodzaak van een hervorming van het secundair onderwijs. Dit zijn dramatische
cijfers, want zonder diploma maak je nauwelijks kans om een job te vinden.
Op de
deredactiebe. klonk het gelamenteer zo: OESO
drukt België met neus op schoolverlatersprobleem.Ons land ligt met dat cijfer
hoger dan de cijfers van de landen waarmee België vergeleken zou moeten worden,
schrijft de OESO in haar rapport. Dirk Van Damme, onderwijsexpert bij de OESO,
vreest voor de gevolgen voor de jongeren zonder diploma op de arbeidsmarkt.
"Men komt niet alleen zonder diploma op die arbeidsmarkt, maar ook met
heel weinig vaardigheden en dan kom je heel gemakkelijk in een spiraal van
langdurige werkloosheid en maatschappelijke uitsluiting terecht." Van
Damme wil niet meteen de relatie leggen tussen deze cijfers en de
gebeurtenissen van de voorbije dagen en weken (gedesillusioneerde jongeren die
op het slechte (terreur)pad komen, nvdr.), "maar er is absoluut een
verband tussen schoolse mislukking en het gevoel bij een deel van de
migrantenbevolking dat ze eigenlijk uitgesloten worden."
3 Crevits wijst Gennez terecht in Parlement 25 november
3.1Kritiek van Caroline Gennez (sp·a) in Parlement
Dringende
vraag van Caroline Gennez: Voorzitter, de
OESO doet interessant studiewerk over de staat van het onderwijs in ons land en
in 34 OESO-landen. Het is altijd interessant om te kijken wat de meest recente
bevindingen zijn. Uit de Education at a Glance 2015 komt heel duidelijk naar
voren dat in ons land 18 procent, of bijna een vijfde, van de 25- tot
34-jarigen geen diploma heeft en dus een vogel voor de kat is op de
arbeidsmarkt.(NvdR: Van Damme sprak
over 1 op 6). De cijfers zijn Belgisch,
Vlaanderen doet het met 14 procent iets beter. Vlaanderen doet het beter, maar
als we ons willen vergelijken met de top, dan doen we het eigenlijk niet zo
goed. Landen als Duitsland, Zwitserland, Finland en Oostenrijk hebben maar een
schooluitval van 10 procent. Dat is de kop van het peloton. Daar moeten we wat
sp.a betreft, op mikken. Waar Gennez op de Spa.website schreef datde 18%het cijfer was voor Vlaanderen, stelde ze nu na de kritiek die we haar
onmiddellijk toestuurden dat het cijfer voor Vlaanderen 14 % zou zijn. Die
14% heeft Gennez uit haar duim gezogen, het rapport bevat immers geen apart
cijfer voor Vlaanderen. En volgens de OESO-tabel hebben Duitsland en Oostenland
een score van 13% en niet van 10%.
3.2Crevits: Europees streefdoel is 10%, Vlaanderen heeft maar 7%schooluitval
Het antwoord
van minister Crevits luidde: Ik ben
hetniet eens met uw cijferanalyse. Ik
verwijs naar wat Pedro De Bruyckere vanmiddag op de sociale media heeft gepost,
namelijk dat de schooluitval in Vlaanderen 7 procent bedraagt (cf. Eurostat-cijfer
voor 2014).10 procent is ons
streefdoel, zegt u zelf, maar we zitten nu alop 7 procent. Betekent dit dat we geen inspanningen meer moeten doen?
Neen. Het betekent wel dat ik eerst wat lof wil geven aan de inspanningen die
in de voorbije jaren zijn geleverd om de strijd tegen het ongekwalificeerd
schoolverlaten op te voeren. Het blijkt dat het beleid ook resultaten heeft
geboekt. We moeten uiteraard nog een tandje bij steken. De modernisering van
het secundair onderwijs kan helpen. We
moeten echter niet moderniseren om te moderniseren, maar wel zodat de groep
jongeren voor wie voltijds onderwijs nu geen optie is, via een beter stelsel
van leren en werken en duaal leren aan de slag kan gaan. Ook in VRIND kon
men de vorige jaren al de gunstige Eurostat-cijfers voor Vlaanderenterugvinden, maar de ministers en
schooluitval-kwakkelaars negeerden/verzwegen steeds die Europese topscore.
3.3Commentaar: Crevits: ok! Reacties
van onderwijscommissieleden?
We verheugen
ons over de reactie van Crevits.Zelf
hadden we daar op aangedrongen en
aangetoond dat Gennez vals speelde. Crevits kon dit ook nog moeilijk loochenen
en stelde dus dat het Vlaams onderwijs ook inzake schooluitval goed presteerde.
In
Onderwijskrant stellen we ook al vele jaren dat we voor de groep leerlingen die
al op 15-16 jaar schoolmoe is, het duaal leren moeten stimuleren en beter
uitbouwen. Dit was overigens ook al in 1983 ons bezwaar tegen het zomaar
verlengen van de leerplicht tot 18 jaar.Maar aangezien de hervorming duaal leren nog niet is uitgevoerd, kan
die hervorming uiteraard onze (lage) schooluitval nog niet gunstig beïnvloed
hebben.
Enkel Kris
Van Dijck (N-VA) sloot zich eventjes aan bij het standpunt van minister Crevits
dat er weinig schooluitval was. We waren
benieuwd naar de reactie Kathleen Helsen
(Cd&V)die in het verleden steeds
lamenteerde over de heel hoge uitval.Helsen
kon moeilijk toegeven dat ze zich had vergist,
omdat ze dan ookmoest toegeven dat haar
pleidooi voor een radicale hervorming van de structuur van het s.o. op een
kwakkel gebaseerd was. Helsen trok zich aldus uit de slag:Minister,
de hoge schooluitval is reeds jaren onze grote bekommernis. Vanuit het beleid
moeten we zeer goed kijken op welke manier we kunnen remediëren. In uw planning
hebt u daarvoor reeds goede initiatieven genomen en in het vooruitzicht
gesteld. Het is zeer belangrijk dat we de modernisering van het secundair
onderwijs doorvoeren. Ook deOESO
benadrukt dat het belangrijk is dat we daaraan werken en juiste keuzes maken. Je
moet maar durven: na de uitspraak van Crevits en geconfronteerd met een tabel
waaruit blijkt dat Vlaanderen al vele jaren ook inzake schooluitval goed
presteert.
Jo De Ro (Open Vld)die al in een tweet gelamenteerd had over de
hoge schooluitval volgens het OESO-rapport en hierbij geen onderscheid maakte
tussen Vlaanderen en Franstalig België, reageerde eerder ontwijkend:Minister,
het gemiddelde of het nu zeven, tien of veertien is is beter dan een aantal
jaren geleden. Dat zegt u terecht. Als je wat meer inzoomt op de cijfers, merk
je dat er in bepaalde steden en bepaalde groepen veel hogere cijfers zijn. Dat
verontrust onze partij. We mogen terecht spreken over vogels voor de kat.We moeten niet alles tegelijk aanpakken,
maar ons focussen op het stuk van het secundair onderwijs waar het niet goed
zit.
We antwoordden De Ro dat de vaststelling dat er in Vlaanderen niet veel meer, maar
minder schooluitval is op zich wel heel belangrijk is omdat precies de
pleitbezorgers van een radicale hervorming de (kwakkel van) de hoge
schooluitval als argument gebruikten. Het feit dat er in bepaalde regios 4x
meer schooluitval is, toont precies ook aan dat de schooluitval geen verband
houdt met de structuur van het s.o., maar met specifieke leerlingkenmerken als
het onvoldoende beheersen van het Nederlands. Daarom pleiten we al 20 jaar voor
intensief NT2-onderwijs vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs. Jammer
genoeg is dit nog steeds niet het geval.
4 Besluit : geen schooluitval-kwakkel meer?
Kwakkels over
grote schooluitval, over groot aantal zittenblijvers in de eerste graad s.o.,
over PISA-resultaten... zijn moeilijk de kop in te drukken. Wim Van
den Broeck twitterde terecht: OESO-verantwoordelijken
ge(mis)bruikenwetens-willens Belgische
cijfers over schooluitval voor Vlaanderen. Geloofwaardigheid? Iets later
volgde een andere tweet: Sedert jaren
keert dit refrein terug: cijfers over het Vlaams onderwijs in de media blijken
achteraf vaak fout, maar zelden volgt een rectificatie. Dit is niet ernstig.
Zo hebben Monard en andere beleidsmakers nooit de grote kwakkel van 1991 over 9
à 10% zittenblijvers in het eerste jaar van het s.o. willen rechtzetten. De
meeste mensen geloven nog steeds dat dit het geval is.
Zal de
bekentenis van Crevits het einde betekenen van de schooluitval-kwakkel? We
vrezen ten zeerste dat dit niet het geval zal zijn. Door de recente
stemmingmakerij over schooluitval vanwege Van Damme en Co werd de kwakkel over
de hoge schooluitval nog verder verspreid en uitvergroot. Minister Crevits nam
er wel even afstand van in het Parlement, maar hieraan werd geen ruchtbaarheid
gegeven in de media. In haar tussenkomst na de weerlegging van Crevits, gewaagde
Kathleen Helsen overigens zelfs opnieuw van de hoge schooluitval. We merken
ook dat andere commissieleden het stilzwijgen verkozen ook Elisabeth Meuleman van Groen die zo vaak poneerde dat
Vlaanderen kampioen zittenblijven was. Tot onze verwondering ging ook pedagoog-politicus
Koen Daniëls die frequent twittert over de onderwijsactualiteit er niet op in.
Opmerkelijk was ook dat de onze onderwijssociologen die de voorbije jaren zo
graag poneerden dat Vlaanderen kampioen zittenblijven was, de uitspraak van
Crevits doodzwegen. En ook
onderwijskundigen als Bieke De Fraine (KULeuven) en Martin Valcke die ook zo
graag uitpakten met die kwakkel, kozen voor het doodzwijgen. Ook de kopstukken
van de onderwijsnetten zwijgen. Zelfs de kopstukken van de leraren-vakbonden vonden
het blijkbaar niet nodig om die belangrijke bekentenis van minister
Crevitsmee te delen aan hun leden.Die bekentenis houdt nochtans een compliment
in voor de zo vaak bekritiseerde leraren nu ook opnieuw in de uitspraken van
Van Damme en Co.
Zelfs
Crevitsmedewerkers die in hun tweets elk stapje en zuchtje van Hilde
onmiddellijk en euforisch rapporteren, zwegen dit keer over haar weerlegging
van de schooluitval-kwakkel. Zo krijg je zelfs de indruk krijgen dat Crevits
eerder met tegenzin en onder druk bekende dat het Europees streefdoel 10%
bedraagt en dat Vlaanderen amper 7% schooluitval kent.We merkten ook dat Crevits wel A zegde, maar
geen B. Ze is blijkbaar ook niet bereid om te besluiten dat het Masterplan mede
uitging van de kwakkel over de grote schooluitval.
Minister: Terug opsplitsen van grote scholen(groepen) s.o. in Nederland
Terug opsplitsen van grote scholen(groepen) s.o. in Nederland
Bussemaker: mbo's (hogere cyclus tso/bso) met meer dan 5000 leerlingen verplicht opsplitsen
Diverse media maken melding van de plannen van minister Bussemaker voor het verplicht opsplitsen van mbo's met meer dan 5000 leerlingen. De opgesplitste eenheden, mbo-colleges of vakcolleges, mogen een eigen naam gaan voeren en krijgen een eigen directeur die over onderwijs gaat en zijn domeinspecifiek. Wel blijven zij onder bestuur staan van de colleges van bestuur van de roc's.
BON pleit al sinds haar oprichting voor kleinschaligheid en het ontmantelen van de mega roc's en hbo's. Vanuit dat standpunt zouden we dus blij moeten zijn met het beleidsvoornemen van de minister. Wij vrezen echter dat het een grotendeels een cosmetische ingreep is omdat de verdeling van de middelen nog steeds door de colleges van bestuur van de roc's geschiedt en geld leidend is en blijft voor bestuurlijke keuzes.
Waarom kiest de minister niet gewoon voor de terugkeer naar mts en meao? Die hebben in het verleden uitstekend gefunctioneerd en beroepsbeoefenaren opgeleverd die Nederland welvarend hebben gemaakt. De genoemde reden: uitwisseling tussen opleidingen, is er met de haren bijgesleept. Welke meerwaarde heeft het uitwisselen tussen opleidingen verpleegkunde en ICT?
Wellicht zijn er in beperkte mate dezelfde vakken, maar de doelgroep verschilt flink, al die uitwisseling kost ook overlegtijd en energie en uitwisseling tussen gelijksoortige colleges lijkt inhoudelijk meer voor de hand te liggen en die vallen niet onder hetzelfde roc-bestuur. Wij zien geen werkelijk voordeel van een losgezongen roc-bestuur boven een aantal zogenaamd verder onafhankelijke vakcolleges. Het lijkt wel of de minister persé wil voorkomen terug te keren naar een uitstekend werkend systeem. Aangezien we de minister niet willen beschuldigen van irrationele sentimenten vermoeden we dat zij een andere reden heeft: ze wil de financiële verantwoordelijkheid bij de schoolbesturen laten en de lumpsum in stand houden. Dar vereist een schaalgrootte die de 5000 leerlingen te boven gaat.
Het voorstel klinkt sympathiek, maar biedt geen oplossing voor geconstateerde problemen. Als je het geld bij de mega-besturen laat, worden derivatenproblemen en megalomane bouwprojecten op geen enkele manier voorkomen. Ook blijven problemen als wisselende instroom en klassengrootte gewoon bestaan, want aan de verdeling van de gelden verandert niets.
Wij pleiten voor werkelijke kleinschaligheid, voor afschaffen van de lumpsum en voor het sterk terugdringen, zoniet opheffen van de sectorradeBussemaker: mbo's met meer dan 5000 leerlingen verplicht opsplitsen
Diverse media maken melding van de plannen van minister Bussemaker voor het verplicht opsplitsen van mbo's met meer dan 5000 leerlingen. De opgesplitste eenheden, mbo-colleges of vakcolleges, mogen een eigen naam gaan voeren en krijgen een eigen directeur die over onderwijs gaat en zijn domeinspecifiek. Wel blijven zij onder bestuur staan van de colleges van bestuur van de roc's. Bussemaker wil niet terug naar de tijd van voor de fusies toen de mts en de meao nog bestonden. "Ik wil juist naar een nieuw mbo-model waarbij ook uitwisseling tussen opleidingen mogelijk moet zijn" aldus de minister.
BON pleit al sinds haar oprichting voor kleinschaligheid en het ontmantelen van de mega roc's en hbo's. Vanuit dat standpunt zouden we dus blij moeten zijn met het beleidsvoornemen van de minister. Wij vrezen echter dat het een grotendeels een cosmetische ingreep is omdat de verdeling van de middelen nog steeds door de colleges van bestuur van de roc's geschiedt en geld leidend is en blijft voor bestuurlijke keuzes. Waarom kiest de minister niet gewoon voor de terugkeer naar mts en meao? Die hebben in het verleden uitstekend gefunctioneerd en beroepsbeoefenaren opgeleverd die Nederland welvarend hebben gemaakt. De genoemde reden: uitwisseling tussen opleidingen, is er met de haren bijgesleept. Welke meerwaarde heeft het uitwisselen tussen opleidingen verpleegkunde en ICT? Wellicht zijn er in beperkte mate dezelfde vakken, maar de doelgroep verschilt flink, al die uitwisseling kost ook overlegtijd en energie en uitwisseling tussen gelijksoortige colleges lijkt inhoudelijk meer voor de hand te liggen en die vallen niet onder hetzelfde roc-bestuur. Wij zien geen werkelijk voordeel van een losgezongen roc-bestuur boven een aantal zogenaamd verder onafhankelijke vakcolleges. Het lijkt wel of de minister persé wil voorkomen terug te keren naar een uitstekend werkend systeem. Aangezien we de minister niet willen beschuldigen van irrationele sentimenten vermoeden we dat zij een andere reden heeft: ze wil de financiële verantwoordelijkheid bij de schoolbesturen laten en de lumpsum in stand houden. Dar vereist een schaalgrootte die de 5000 leerlingen te boven gaat.
Het voorstel klinkt sympathiek, maar biedt geen oplossing voor geconstateerde problemen. Als je het geld bij de mega-besturen laat, worden derivatenproblemen en megalomane bouwprojecten op geen enkele manier voorkomen. Ook blijven problemen als wisselende instroom en klassengrootte gewoon bestaan, want aan de verdeling van de gelden verandert niets.
Wij pleiten voor werkelijke kleinschaligheid, voor afschaffen van de lumpsum en voor het sterk terugdringen, zoniet opheffen van de sectorraden.
Weerlegging van stemmingmakerij over schooluitval van Gennez door minister Crevits
Vraag over schooluitval van Caroline Gennez in Vlaams Parlement en weerlegging van bewering van Gennez door minister Crevits: amper 7% schooluitval in Vlaanderen!
1.Straks vraag in Vlaams Parlement over schooluitval in Vlaanderen vanwege Caroline Gennez:. Gennez schreef gisteren in haar blog/op website sp.a : Het vandaag gepubliceerde OESO-rapport 'Education at a glance 2015' wijst opnieuw op een te hoge ongekwalificeerde uitstroom in Vlaanderen. 17,3% van de 25-34 jarige...n verlaten de schoolbanken zonder enige kwalificatie of diploma. sp.a-onderwijsspecialist Caroline Gennez pleit voor een grondige hervorming van het secundair onderwijs.
Caroline Gennez weet maar al te best dat Van Damme de Belgentruc toepaste en enkel maar een Belgische score vermeldde en niet de Vlaamse. Net als Van Damme weet ze ook dat Vlaanderen op het vlak van schooluitval VEEL beter scoort dan Franstalig België en een Europese topscore behaalt. Ze zal als lid van de commissie onderwijs ook wel bekend zijn met de officiële landenvergelijkende cijfers van Eurostat - jongeren tussen 18 en 24 jaar zonder diploma): Vlaanderen amper 7,5% in 2013 en 7% in 2014 (zie tabel hier onder in bijlage).
2.Antwoord van minister Crevits in Vlaams parlement:" We beschikken ook over cijfers voor Vlaanderen (Eurostat) en daaruit blijkt dat er slechts 7% schooluitval is in Vlaanderen -waar het streefdoel voor Europa 10% is. De voorbije jaren was er ook een daling van 14% in 1999 naar 7%." Dit betekent dat we in de eerste plaats het onderwijs zouden moeten loven om die positieve evolutie.
Jammer genoeg vermeldde minister Crevits niet dat we ook beter presteren dan de ons omringende landen en dan de Scandinavische landen. In het kader van het debat over de hervorming van het s.o. gingen pleitbezorgers van de hervorming er steeds ten onrechte van uit dat er enorm veel schooluitval was en dat dit het gevolg was van onze (eerder beperkte) differentiatie in de eerste graad.
3.Reactie va Gennez: Je zal toch niet beweren dat de cijfers van de OESO/Dirk Van Damme betwist. Alhoewel Van Damme na kritiek op zijn ongenuanceerde uitspraken toegaf dat zijn cijfer (1 op 6) enkel op België sloeg, wekte Gennez toch de indruk dat er een aparte score voor Vlaanderen vermeld werd in het OESO-rapport: ze fantaseerde dan maar: Vlaanderen 14%; Brussel 25%.
4. Ook Jo de Ro (Open Vld) had zich in een tweet over schooluitval vergaloppeerd. Hij verontschuldigde zich hier niet voor, maar redde zijn gezicht met de ontwijkende stelling: hoeveel schooluitvallers er gemiddeld zijn is niet zo belangrijk. In bepaalde steden zijn er wel veel. (Commentaar: Als men cijfers zou hebben per regio dan zou men inderdaad vaststellen dat er in de meeste Vlaamse regio's nog heel wat minder schooluitval is dan 7%).
5. Tweet prof. Wim Van den Broeck:
OESO-verantwoordelijken die wetens-willens Belgische cijfers over schooluitval ge(mis)bruiken voor Vlaanderen. Geloofwaardigheid?mmm
Caroline Gennez (Sp.a) vervalst schooluitvalscore en trekt valse conclusies over hervorming secundair onderwijs
Caroline Gennez vervalst schooluitvalscore en trekt hier vervolgens valse conclusies uit over hervorming secundair onderwijs & alludeert op verband tussen schooluitval en recente aanslagen.
(Ook volgens de VRT overigens is er is "absoluut een verband tussen schoolse mislukking en het gevoel bij een deel van de migrantenbevolking dat ze eigenlijk uitgesloten worden."
We citeren vooreerst uit Gennez': blog van gisteren - als een reactie op een uitspraak van Dirk Van Damme op radio1 over het aantal jongeren zonder diploma secundair onderwijs.
Gennez schrijft in haar blog Hervorming secundair onderwijs met duaal leren dringend en noodzakelijk van dinsdag 24 november 2015: Het vandaag gepubliceerde OESO-rapport 'Education at a glance 2015' wijst opnieuw op een te hoge ongekwalificeerde uitstroom in Vlaanderen. 17,3% van de 25-34 jarigen verlaten de schoolbanken zonder enige kwalificatie of diploma. sp.a-onderwijsspecialist Caroline Gennez pleit voor een grondige hervorming van het secundair onderwijs.
Caroline Gennez weet maar al te best dat Van Damme de Belgentruc toepaste en enkel maar een Belgische score vermeldde en niet de Vlaamse. Net als Van Damme weet ze ook dat Vlaanderen op het vlak van schooluitval VEEL beter scoort dan Franstalig België en een Europese topscore behaalt. Ze zal als lid van de commissie onderwijs ook wel bekend zijn met de officiële landenvergelijkende cijfers van Eurostat smile-emoticon jongeren tussen 18 en 24 jaar zonder diploma): Vlaanderen amper 7,5%, Germany: 10%, Finland: 9,3%; Norway 13 % Spain 24% Iceland 20
Vlaanderen presteert vrij goed en nu al een heel stuk beter dan de doelstelling van 10% die Europa op termijn stelde. Vanuit haar logica zou Gennez dus moeten besluiten dat ons secundair onderwijs goed presteert en beter presteert dan in landen met een gemeenschappelijke (comprehensieve) lagere cyclus - die zij en de Sp.a propageren.
Maar wat concludeert Gennez op basis van een vervalsing van de schooluitval-score? Ze orakelt: 'Het beleid moet dus dringend een tandje bij steken. De lang voorbereide hervorming van het secundair onderwijs moet er nu eindelijk komen, zowel om inhoudelijke als om doelmatigheidsredenen'. In de bovenbouw pleit sp.a voor domeinscholen waar jongeren met dezelfde interesses en competenties, bv. wetenschap en techniek of taal en cultuur, samen school lopen tot ze het secundair onderwijs verlaten.
Tussendoor brengt ze de schooluitval ook nog eens in verband met de recente aanslagen in Parijs e.d. Ze schrijft: De OESO gelooft dat dit (hervorming s.o.) ook het welbevinden van jongeren kan versterken, niet onbelangrijk in deze tijden van angst en wanhoop. Je moet maar durven.
Ook in de bijdrage op de redactie.be wordt hier overigens op gealludeerd: De VRT schrijft: "Van Damme wil niet meteen de relatie leggen tussen deze cijfers en de gebeurtenissen van de voorbije dagen en weken (gedesillusioneerde jongeren die op het slechte (terreur)pad komen, nvdr.), "maar er is absoluut een verband tussen schoolse mislukking en het gevoel bij een deel van de migrantenbevolking dat ze eigenlijk uitgesloten worden."(OESO drukt België met neus op schoolverlatersprobleem, deredactie.be)
Van Damme (OESO) belazert Vl ond met cijfers over schooluitval en lokt krankzinnige reacties uit in media
Dirk Van Damme (OESO) belazert eens te meer het Vlaams onderwijs door enkel uit te pakken met 'Belgische' cijfers omtrent jongeren zonder diploma s.o. en niet te vermelden dat er in 'Vlaanderen' relatief weinig zijn!
Hij laat zich ook al te graag voor de kar spannen van pleitbezorgers van een radicale hervorming van het s.o. als Caroline Genez. Zijn uitspraak over de 1 op 6 jongeren zonder diploma leidde ook onmiddellijk tot enorm veel stemmingmakerij in de media (zie bijlage). De VRT ziet zelfs een rechtstreeks verband tussen schooluitval en de recente aanslagen.
In verband met schooluitval/jongeren zonder diploma vermeldde Van Damme enkel de Belgische score volgens een bepaalde OESO-berekening.. Hij weet maar al te best dat er veel minder schooluitval is in Vlaanderen, maat laat de lezers/luisteraars in het ongewisse. Zo verzwijgt hij met opzet de Eurostat-statistiek die stelt dat de schooluitval bij 18-24 jarigen in Vlaanderen 7,5% bedraagt en niet de 1 op 6 volgens zijn berekening. Van Damme had hier moeten op wijzen en er kunnen aan toevoegen dat dit ook pleit voor de kwaliteit van het Vlaams (secundair) onderwijs - en dat dus een radicale hervorming geenszins nodig was. (In veel landen met een gemeenschappelijke lagere cyclus s.o. is er volgens de Eurostat-statistieken precies meer schooluitval.)
Via twitter wezen we Van Damme erop dat hij op die wijze de Vlamingen misleidde. Zo werd zijn uitspraak ook onmiddellijk misbruikt door politici als Caroline Genez die uit 1 op 6 onmiddellijk de conclusie trekt dat ons secundair onderwijs niet deugt en dus radicaal hervormd moet worden. (Genez wil nog steeds een gemeenschappelijke eerste graad e.d.). Ook de gewone burger zal geneigd zijn uit die berichtgeving een analoge conclusie te trekken.
Van Damme regeerde op onze twitter-kritiek met de uitvlucht dat hij niet over Vlaamse cijfers beschikte en dus enkel de Belgische vermeldde. De voor Vlaanderen gekende Eurostat-score van amper 7,5% is al lang bekend, maar Van Damme heeft deze nog nooit vermeld. Ook dit keer verzweeg hij ze. Toeval?
Tweet prof. Wim Van den Broeck:
OESO-verantwoordelijken die wetens-willens Belgische cijfers over schooluitval ge(mis)bruiken voor Vlaanderen. Geloofwaardigheid?
Bijoage: Stemmingmakerij in media:
1.Conclusie van Carolin Genez (Sp.a) in HLN:: "De OESO-cijfers bewijzen voor Vlaams Parlementslid voor sp.a Caroline Gennez de noodzaak van een hervorming van het secundair onderwijs. "Dit zijn dramatische cijfers, want zonder diploma maak je nauwelijks kans om een job te vinden. Daarom moet er dringend werk gemaakt worden van een middelbaar onderwijs dat jongeren ook de kans biedt om een vak te leren."
2. Stemmingmakerij vanwege VRT: een bericht van de VRT lezen we :" Van Damme wil niet meteen de relatie leggen tussen deze cijfers en de gebeurtenissen van de voorbije dagen en weken (gedesillusioneerde jongeren die op het slechte (terreur)pad komen, nvdr.), "maar er is absoluut een verband tussen schoolse mislukking en het gevoel bij een deel van de migrantenbevolking dat ze eigenlijk uitgesloten worden ("OESO drukt België met neus op schoolverlatersprobleem", op deredactie.be).
Bij de 25- tot 34-jarige Belgen heeft 18 procent geen diploma secundair onderwijs. Dat blijkt vandaag uit de studie 'Education at a Glance 2015' van ...