Inhoud blog
  • Waarom leerlingen steeds slechter presteren op Nederlandse scholen; en grotendeels ook toepasselijk op Vlaams onderwijs!?
  • Waarom leerlingen steeds slechter presteren op Nederlandse scholen; en grotendeels ook toepasselijk op Vlaams onderwijs!?
  • Inspectie in Engeland kiest ander spoor dan in VlaanderenI Klemtoon op kernopdracht i.p.v. 1001 wollige ROK-criteria!
  • Meer lln met ernstige gedragsproblemen in l.o. -Verraste en verontwaardigde beleidsmakers Crevits (CD&V) & Steve Vandenberghe (So.a) ... wassen handen in onschuld en pakken uit met ingrepen die geen oplossing bieden!
  • Schorsing probleemleerlingen in lager onderwijs: verraste en verontwaardigde beleidsmakers wassen handen in onschuld en pakken uit met niet-effective maatregelen
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Onderwijskrant Vlaanderen
    Vernieuwen: ja, maar in continuïteit!
    06-12-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.NT2-campagne Onderwijskrant 2014: weinig respons in beleidsplan minister Crevits

    NT2-campagne van Onderwijskrant  2014 : weinig respons in beleidsplan minister Crevits

    In het perspectief van de nieuwe legislatuur lanceerde Onderwijskrant in april 2014 nog eens een campagne voor de invoering van intensief NT2 vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs. We waren dan ook in oktober 2014 ten zeerste ontgoocheld dat er in de beleidsverklaring van minister Hilde Crevits zo weinig aandacht aan dat probleem werd besteed. Ook de onderwijskoepels ijverden nog nooit voor de invoering van intensief NT2; integendeel. Ook in KBS-rapporten over leerachterstanden e.d. wordt nooit voor NT2 gepleit.

    Intensief onderwijs reikt verder dan een gewoon taalbad - een taalbad is alleen bruikbaar voor een kind dat al kan zwemmen. Het gaat bij NT2 om een vakkundige, intensieve en langdurige taalstimulatie waarbij de leerkracht de centrale rol speelt.

    We drukken nog eens de bijdrage af die we omtrent onze NT2-campagne publiceerden in Onderwijskrant nr. 169 april 2014.

    Tikkende (taal)tijdbom: campagne voor intensief NT2- & achterstandsonderwijs - in het perspectief van de nieuwe legislatuur

    Meer nood dan ooit aan NT2-onderwijs en achterstandsonderwijs & aan bestrijding negatie taalproblemen & NT2 door neerlandici, sociologen, onderwijskoepels, ... (Bijdrage uit Onderwijskrant nr. )

    1 Taalproblemen allochtone leerlingen en intensief NT2

    1.1 Tikkende taaltijdbom versus ontkenning taalproblemen

    In ‘De sociale staat van Vlaanderen-2013’ lazen we eind december: “Het probleem van de schooluitval is het meest prominent bij jongens van Noord-Afrikaanse (45,5% ) en Turkse herkomst (45,6%).” We leiden uit dit rapport ook af dat het niet kennen van behoorlijk Nederlands een belangrijke rol speelt. Uit PISA-2012 bleek eveneens op 3 december dat vooral allochtone leerlingen die onvoldoende de Nederlandse taal beheersen zwak scoren. In 2010 had 23% van de pasgeboren kinderen in het Vlaamse Gewest een moeder die thuis geen Nederlands sprak-bijna 1 op 4.

    In het Gentse basisonderwijs telde men in 2010-2011 37% anderstalige leerlingen. In Antwerpen spreken de meeste kleuters thuis geen Nederlands. Volgens schepen Liesbeth Homans spreken momenteel zelfs 70 procent van de 0-tot 9-jarigen in Antwerpen thuis geen Nederlands. Zelfs bij kinderen van de derde generatie stellen we nog vaak een tekort aan kennis van het Nederlands vast. We lezen dat de Gentse scholen aan de alarmbel trekken omwille van de vele (nieuwe) Slovaakse kinderen die een enorme taalachterstand kennen en in armoede leven (Gentse scholen zijn wanhoop nabij, DM, 15.03.14). Hun ouders vinden ook vaak geen werk omdat ze geen Nederlands kennen.

    Op 29 januari j.l. hield Geert Vanistendael op Radio 1 een vurig pleidooi voor doorgedreven taalonderwijs. Hij ergerde zich terecht aan de vele taalachterstandsnegationisten - vaak sociologen en neerlandici - die het grote belang van de kennis van het Nederlands en van NT2-onderwijs ontkennen en bestrijden. Veel academische ‘weldenkenden’ blijven de nood aan doorgedreven NT2 zelfs ontkennen en bestrijden. De Leuvense neerlandicus Koen Jaspaert poneerde op 4 september 2013 eens te meer: ‘Het probleem van het Nederlands spreken wordt aangepraat als een probleem’. Jaspaert was de eerste directeur van het Leuvens Steunpunt NT2 (1991-2010) dat merkwaardig genoeg al na een paar jaar verkondigde dat NT2 volstrekt overbodig was, maar toch tussen 1990 maen 2010 jaarlijks een 500 miljoen BFR bleef opstrijken (zie verder punt 3.).

    Machteld Verhelst, coördinator Vlaams Verbond Katholiek Basisonderwijs en ex-medewerker van het steunpunt NT2 onderschreef in september j.l. op twitter de visie van Jaspaert. Haar Guimardstraat-chef Mieke Van Hecke gewaagde eind augustus 2009 nochtans van een tikkende taaltijdbom, maar Van Hecke kon ook toen niet op de steun van haar koepel rekenen. Het is schrijnend dat ook de onderwijskoepels zich nog niet echt bewust zijn van dit probleem. Uit PISA-2012 kon men afleiden dat er een probleem is bij het toenemend aantal anderstalige leerlingen. Machteld Verhelst lamenteerde op twitter dat het aantal zwakke leerlingen wat toegenomen was, maar bracht dit niet in verband met de anderstalige leerlingen.

    In het recente KBS-rapport ‘Kleine kinderen, grote kansen. Hoe kleuterleidsters leren omgaan met armoede en ongelijkheid’ reppen de opstellers, medewerkers van de ex-GOK-Steunpunten Diversiteit & Leren en CEGO met geen woord over de nood aan intensief NT2- en achterstandsonderwijs.

    Onderwijskrant trekt al vele jaren tevergeefs aan de alarmbel en is de wanhoop nabij. De taalproblemen en de nood aan intensief NT2 zijn allang zorgwekkend; maar een effectieve en intensieve aanpak blijft maar uit. Het aantal minuten per week dat een anderstalige kleuter de kans krijgt om Nederlands te spreken in een doorsnee-klas zonder NT2 is heel beperkt. En dan willen de schepen van onderwijs van de stad Gent en anderen nog de anderstalige leerlingen stimuleren om hun thuistalen te spreken in en buiten de klas i.p.v. Nederlands. Het is nochtans tijdens de speeltijden, aan tafel en in de buitenschoolse opvang dat anderstalige leerlingen het meest de kans krijgen Nederlands te spreken en in te oefenen.

    We besteedden de voorbije 20 jaar ook veel aandacht aan de bestrijding van de vele taalachterstandsnegationisten. Het zijn vaak professoren als Piet Van Avermaet en Kris Van den Branden die meertalig onderwijs en het gebruik van de thuistaal sterk promoten, die tegelijk de grootste tegenstander zijn van NT2.

    In het vooruitzicht van de nieuwe legislatuur wil Onderwijskrant eens te meer campagne voeren rond dit actiepunt. De taaltijdbom klinkt tikt luider dan ooit. Dit knelpuntpunt kreeg de voorbije 15 jaar geen prioriteit bij de beleidsmakers en onderwijskoepels en staat jammer genoeg ook niet centraal binnen de verkiezingsprogramma’s en memoranda. In het lijvige VLOR-memorandum komt de term NT2 niet eens voor. Ook de inspectie signaleerde niet tijdig genoeg de grote taalproblemen in Brussel en elders en pleitte nooit expliciet voor intensief NT2. Dit alles is een reden te meer om een nieuwe taalcampagne op te starten.

    1.2 Nood aan intensief & langdurig NT2-onderwijs

    Intensief NT2-onderwijs gaat veel verder dan een gewoon taalbad. Het Nederlandse ‘Sociaal en Cultureel Planbureau’ stelde terecht: “Het is onmogelijk, Turkse, Marokkaanse ... migrantenleerlingen in een beperkt aantal uren een andere taal aan te leren. De schoolse achterstand inzake taalvaardigheid is bij de aanvang van de basisschool enorm groot” (Uit elkaars buurt, 2005). Verder lezen we in het SCP-rapport: “Men heeft ooit gedacht dat de taalachterstand sterk zou afnemen vanaf de tweede generatie, bij de kinderen van ouders die zelf les gekregen hebben in het Nederlands. Het volstaat echter niet dat minstens een van de ouders tegenwoordig meestal de hele opleiding in het Nederlands gevolgd heeft. De Nederlandse taalkennis van Turkse en Marokkaanse kleuters bij de start van het basisonderwijs is vaak miniem. Dit is het gevolg van het zich niet integreren van de ouders, van importhuwelijken en gezinshereniging …” En in Vlaanderen worden migranten nog veel minder onder druk gezet om de landstaal te leren en te integreren dan in Nederland, Duitsland, Frankrijk...

    Samen met het SCP pleiten we voor intensief NT2 en dit zo vroeg mogelijk. Als anderstalige kleuters maar gewoon les volgen - en een taalbad krijgen - samen met Nederlandstalige, dan kunnen ze uiteraard hun grote achterstand niet ophalen. Er is intensief NT2-onderwijs nodig met deskundige leerkrachtenen typische NT2-methodieken. Die leerlingen moeten ook de dag door buiten de lessen gestimuleerd en extra begeleid worden om Nederlands te spreken. In de eerste graad lager onderwijs zullen ze eveneens meer uren Nederlandse instructie moeten krijgen – ook al sneuvelen daardoor lesuren voor wereldoriëntatie e.d.

    De Brusselse psychologe Friederike Peirs-Lueken pleit terecht voor veel meer taalinstructie en voor een meer gestructureerde en gestuurde aanpak; dat is veel meer dan zomaar een taalbad en samen optrekken in klas met Nederlandstalige leerlingen. Ze getuigt dat ze in Brussel dagelijks wordt geconfronteerd met veel meertalige kinderen lager onderwijs die al drie jaar Nederlandstalige kleuterschool achter de rug hebben en nauwelijks een opdracht of vraag in het Nederlands begrijpen en ook geen grammaticaal correcte zinnen hanteren. Ze vindt het hoog tijd dat er een doordachte, systematische en consequente taalaanpak uitgestippeld wordt en dat hierbij meer rekening gehouden wordt met taalzwakke, lager begaafde en (gedwongen) meertalige kinderen. 'Geen taalbad - een taalbad is alleen bruikbaar voor een kind dat al kan zwemmen, maar een vakkundige taalstimulatie' (DS, 19.06.06). Intensief NT2 is inderdaad veel meer dan een taalbad, dan taalproeven bij de start en het einde van het lager onderwijs, dan vier taalbadweken in lager onderwijs... We betreuren dat die belangrijkste prioriteit niet uitdrukkelijk vermeld wordt in de verkiezingsprogramma’s en in de memoranda van de onderwijskoepels en van de VLOR.

    In PISA-2012 presteerden onze allochtone leerlingen die thuis geen Nederlands spreken, veel zwakker (40 punten) dan diegene die wel Nederlands spreken. In hun PISA-studie van 2005 stelden Horst Entorf en Nicoleta Minoiu dat tot 60% van de grote kloof tussen leerlingen die thuis al dan niet de schooltaal spreken vooral via vroege en intense taalstimulering gedempt moet worden. “Educational policies in countries like Germany should focus on integration of immigrant children in schools and preschools, with particular emphasis on language skills at the early stage of childhood” (What a difference Immigration Policy Makes: A comparison of PISA scores in Europe and Traditional Countries of Immigration, German Economic Review, vol. 6, nr. 3, aug. 2005).
     De Luxemburgse prof. R. Martin schreef dat uit PISA bleek dat in Luxemburg de kinderen die thuis een andere taal dan de schooltaal spreken tweemaal zoveel kans lopen om zwak te scoren – ook al hebben ze dezelfde SES (sociaal economische status).

    De Leuvense prof. Marlies Lacante e.a. stelden in 2007: “Het taalprobleem is zonder discussie in Vlaanderen een groot probleempunt. Dit start bij de islamallochtonen al bij de ontwikkeling van de eigen moedertaal binnen de gezinssituatie. Het betreft in vele gevallen gezinnen met een laag economisch en cultureel kapitaal waar het taalgebruik – qua structuur en complexiteit – al op een lager niveau ligt. (M. Lacante e.a. Allochtonen in het hoger onderwijs, 2007). Deze duidelijke uitspraak viel uiteraard niet in goede aarde bij vertegenwoordigers van migrantenverenigingen en bij de taalachterstandsnegationisten. Prof. Jan Van Damme en J.P. Verhaeghe wezen in een studie van het steunpunt SSL – SiBO eveneens op de grote invloed van de geringere taalvaardigheid bij de start van het lager onderwijs (ORD 2007). De lange schoolvakanties hebben ook een slechte invloed op de Nederlandse taalkennis, wat er op wijst dat die dan thuis niet meer onderhouden en geoefend wordt.

    2 Nog steeds taal- en leerproblemen ontkend of geminimaliseerd

    2.1 Negatie taalproblemen en bestrijding NT2-onderwijs

    In een aantal landen is het vanzelfsprekend dat anderstalige kinderen zo vlug mogelijk de nieuwe landstaal leren spreken en dat daarvoor aangepast taalonderwijs vanaf de eerste dag van de kleuterschool nodig is. In Vlaanderen is er hier jammer genoeg geen consensus over en wordt intensief NT2-onderwijs door veel academische ‘weldenkenden’ als nutteloos bestempeld – en zelfs als discriminatie en taalracisme.

    In punt 1.1 vermeldden we al dat de neerlandicus Koen Jaspaert onlangs nog stelde: ‘Het probleem van het Nederlands spreken wordt aangepraat als een probleem’.

    Volgens de Gentse socioloog Orhan Agirdag is met de pleidooien voor het aanleren van Nederlands en voor intensief NT2 “het voorlopige hoogtepunt van ‘taalracisme’ bereikt: de ongegronde overtuiging dat het gebruik en kennis van ‘witte’ talen superieur zijn aan het gebruik en kennis van ‘zwarte’ talen. In tijden waar het biologisch racisme alle politieke geloofwaardigheid heeft verloren, bedient de uitsluitingspolitiek zich uitvoerig van het taalracisme“, Taalbadmodel van Bart De Wever is diefstal, De Wereld Morgen, 25.06.13).

    Ook volgens Ico Maly (Kif Kif) wordt ‘hier spreekt men Nederlands’ gebruikt om te discrimineren…. Dergelijke uitspraken lokten terecht veel verontwaardiging uit bij leerkrachten en bij veel burgers. Verderop in deze bijdrage concludeert Eddy Bonte: ”De waarheid luidt dat het valse discours van Ico Maly, Jan Blommaert e.a. invloedrijke allochtonen er ook toe aanzet de kennis van het Nederlands te contesteren en zo de derde en binnenkort de vierde generatie verder het getto zal induwen”.

    Zelfs de directeurs van de drie GOK-steunpunten (Ferre Laevers, Kris Van den Branden & Van Avermaet) ontkenden steeds de specifieke taal- en leerproblemen bij heel wat allochtone leerlingen. In een publicatie van 2004 luidde het: “Van zodra kinderen van een andere etnische afkomst slechter presteren (b.v. Nederlands spreken), is er sprake van systematische kansenongelijkheid en discriminatie. Het leerpotentieel en de bereidheid leerinspanningen te leveren zijn immers gelijk verdeeld over de verschillende volkeren en bevolkingslagen. (Steunpunt GOK, ‘Beter, breder en met meer kleur, 2004). Het was dan ook niet verwonderlijk dat de drie Steunpunten Zorgverbreding/GOK geen effectief voorrangs- en achterstandsonderwijs uitwerkten. De immense investering in die Steunpunten - een 75 miljoen BFR per jaar - sorteerde weinig effect en leidde zelfs de aandacht af van effectief achterstandsonderwijs. De GOK-Steunpunten wekten nochtans in hun balans van 2005 de indruk dat ze alvast in het basisonderwijs veel bereikt hadden (zie verder punt 3).

    Niet minder dan 21 universitaire taalachterstandsnegationisten verspreidden in 2009 een petitie met als titel: Gok Van Pascal: mythes over taalachterstand en onderwijs’ (De Morgen, 30.10.2009). De ondertekenaars - sociologen van UGent, HIVA-Leuven en UA, medewerkers van GOK-steunpunten, neerlandici ... gingen niet akkoord met de stelling dat veel anderstalige leerlingen een grote taalachterstand hebben en onder meer omwille hiervan opvallend minder presteren. Een taalbad/intensief NT2 haalt volgens de vele taalachterstandsnegationisten weinig uit en is ook nefast. Voorstanders van NT2 vinden dit noodzakelijk voor de goede afloop van de onderwijsloopbaan van die leerlingen en voor de maatschappelijke integratie.

    Prof. Bea Cantillon stelde op een KBS-studiedag (2007) dat “het herleiden van de problemen van de allochtone leerlingen tot ”sociaaleconomische discriminatie een heel grote vergissing is. De problemen zijn ook cultureel, religieus, levensbeschouwelijk … Verder zijn er ook de taalproblemen. Kleuters beginnen al met een grote achterstand. De leerproblemen hebben verder ook te maken met het feit dat de ouders niet geïntegreerd zijn of zich niet laten integreren. Zij vormen een gesloten gemeenschap.” Deze specifieke problemen worden jammer veelal ontkend of sterk gerelativeerd. Deze waarheid past niet binnen het politiek correcte denken over de multiculturele samenleving en over gelijke kansen.

    Politica Zuhal Demir (Turkse roots) betreurde in Knack van 22 januari: “Vandaag zijn er allochtone leerlingen van de derde generatie die slecht Nederlands spreken, dat kunnen we niet dulden.” Ze voegde er aan toe: “Ik geloof sterk in het belang van inburgering.” Volgens veel taalachterstandsnegationisten werkt het Nederlands leren bij allochtonen niet emanciperend, maar discriminerend.

    Onze pleidooien voor intensief NT2 en achterstandsonderwijs kregen de voorbije 20 jaar veel instemming vanwege de leerkrachten. In universitaire kringen botsten ze op veel weerstand - vooral vanwege een aantal sociologen & neerlandici, en merkwaardig genoeg ook vanwege het Leuvens Steunpunt NT2 – dat NT2 overbodig vond. Taal - en leerproblemen zijn volgens de politiek correcte denkers een gevolg van sociale discriminatie. In de vorige bijdrage over schooluitval werd overduidelijk dat veel allochtone en anderstalige leerlingen kampen met grote taal- en leerproblemen. Jammer genoeg wordt de schooluitval ook in het Masterplan eerder en ten onrechte toegeschreven aan de (discriminerende?) structuur van het s.o.. De voorbije 15 jaar waren beleidsverantwoordelijken en allerhande hervormers veel meer bezig met de afbraak van de gedifferentieerde structuur van ons s.o. dan met de tikkende (taal)tijdbom in ons onderwijs: de grote taal- en leerproblemen van veel leerlingen die een doorgedreven zorg en aanpak vanaf de eerste dag van de kleuterschool vereisen. Zo noteerden we de voorbije 15 jaar binnen de parlementaire commissie onderwijs geen enkel debat over de aanpak van intensief NT2-onderwijs.

    2.3 Meer thuistaal op school en onderwijs in thuistalen?

    Een aantal taalachterstandsnegationisten pleitten de voorbije maanden en jaren wel als alternatief voor onderwijs in de eigen taal van de allochtone leerlingen, voor meertaligheid, voor het zoveel mogelijk inspelen op de thuistalen van de anderstalige leerlingen, voor het niet langer stimuleren om zoveel mogelijk Nederlands te spreken op de speelplaats en onderling in klas, voor het eerst leren lezen in het Turks zoals in een Gents experiment ... De Gentse socioloog Orhan Agirdag drukte zijn verwachting inzake meertalig onderwijs zo uit: “Meertalig onderwijs kan variëren van een paar uren moedertaalonderwijs tot en met het aanbieden van een aantal reguliere vakken in verschillende talen. Via ICT ondersteuning is meertalig instructie ook mogelijk in scholen waar er heel veel talen aanwezig zijn”.

    De Gentse schepen voor onderwijs kondigde op 11 april aan dat de leerlingen voortaan ook hun eigen thuistaal mogen gebruiken en spreken in en buiten klas (Turks, Bulgaars, enz.). Dat zal vooreerst leiden tot een babelse spraakverwarring en tot veel conflicten tussen leerlingen vanaf de kleuterschool. Het betekent ook dat kinderen die al hun thuistaal behoorlijk beheersen en die buiten de schooluren voortdurend die thuistaal kunnen spreken/oefenen, nu nog minder de kans zullen krijgen om de vreemde Nederlandse taal te leren spreken tijdens het beperkt aantal spreekmomenten in klas en tijdens de schooluren buiten de klas. Het aantal momenten per dag/week dat een anderstalige leerling Nederlands kan spreken op school en zijn Nederlands kan oefenen, is o.i. nu al veel te beperkt.

    In Nederland waren destijds veel experimenten met OETC - onderwijs in de eigen taal en cultuur. Na enkele jaren werden die experimenten weer stopgezet. In januari 1993 stelden we ook al in ons themanummer over migrantenonderwijs dat OETC niet haalbaar was. In regio’s met veel anderstalige leerlingen lopen veelal kinderen van heel verschillende nationaliteiten school. Het is voor die leerkrachten dan ook niet mogelijk om in te spelen op al die verschillende talen. Het is wel uiterst belangrijk en mogelijk om die kinderen zo vroeg mogelijk Nederlands te leren. Ook volgens de Gentse cogniitef psycholoog Wouter Duyck moet dit zo vroeg mogelijk gebeuren. Op 16 februari j.l. pleitte Mieke Van Hecke op Radio-1 voor doorgedreven NT2-onderwijs, maar Orhan Agirdag had daar absoluut geen oren naar. De problemen van allochtone leerlingen zijn volgens hem dezelfde als deze van andere leerlingen uit de lagere milieus: de sociale discriminatie.

    In reacties van leerkrachten en directies op de roep voor meertalig onderwijs en voor het toelaten en stimuleren van het gebruik van de thuistalen in klas en buiten klas, stellen deze praktijkmensen dat de pleitbezorgers totaal vervreemd zijn van de onderwijspraktijk. Zij vergeten vooreerst dat het niet eens mogelijk is om in te spelen op al die verschillende thuistalen. De leraars betreuren vooral ook dat de kansen om Nederlands te leren op die manier sterk verminderen. Een kleuterleidster stelde dat als ze b.v. Turkse kleuters toelaat om Turks te spreken bij vrij spel, deze dan steeds minder Nederlands spreken en andere leerlingen afstoten.

    De praktijkmensen vinden ook dat precies de vele uren op school buiten klasverband de uren zijn waarin de anderstalige leerlingen veruit het meest de kans krijgen om Nederlands te spreken en te oefenen. In een klas met 20 leerlingen krijgen die kinderen al bij al maar een beperkte spreektijd. Het Gents experiment met lessen leren lezen e. d. in het Turks werd geëvalueerd door voorstanders van het experiment, maar toch bleek dat de lessen Turks niet leidden tot de verbetering van het Nederlands. Een groep Koerdische ouders tekende ook bezwaar aan tegen dit experiment en vonden dat allochtone kinderen er alle belang bij hadden enkel met Nederlands te worden geconfronteerd.

    Het zijn de allochtone ouders zelf die nog het meest protesteerden tegen het recente voorstel van de Gentse schepen van onderwijs om het gebruik van de thuistaal toe te laten tijdens en buiten de les. Tuba Yılmaz: “ Ik zelf heb Nederlands moeten spreken op school en geen thuistaal en ben er echt blij mee.” Dmonx Prtavyan: “Als 'allochtoon' ben ik tegen het toelaten van de thuistaal op school. De mensen die deze beslissing hebben genomen zijn niet echt wijs. Jordy Ronaldo: “Als allochtoon vind ik dit een vreselijk idee, op die manier hebben die kinderen nog veel minder kansen op de arbeidsmarkt later, meer kans op discriminatie omdat ze de landstalen niet beheersen, dus ‘neen’ geen thuistaal op school aub!” VW: “In de Lucarna-scholen is het voor de Turkse leerlingen ook op de speelplaats verboden Turks te spreken.” XY: “Als er 10 verschillende talen zijn, hoe ga je dan met elkaar spreken. 'Je eigen taal spreken' kan volgens mij ook echt alleen op concentratiescholen waar bijna iedereen dan je eigen taal spreekt, en dan riskeer je dat ouders van Nederlandstalige kinderen hun kinderen gaan wegnemen, omdat er tijdens de speeltijden geen Nederlands meer wordt gesproken en ze zo worden uitgesloten tijdens het spel.”

    Peter De Roover, leraar tso, reageerde zo op de oproepen voor meertalig onderwijs: “Vanuit mijn eigen beroepservaring stoot ik vooreerst op een ander niet te verwaarlozen praktisch probleem. Als ik me beperk tot mijn leerlingen moeten er dan lessen gegeven worden in het Arabisch, Berbers, Turks, Pasjtoe, Urdu, Albanees, Bosnisch, Portugees, Spaans en Grieks. Ik verzeker niet dat ik volledig ben. In andere klassen zitten Russen (thuistaal?), Polen, Afrikanen, ... Dat is mijn schoolrealiteit van vandaag. Krijgen die allemaal les in hun moedertaal? Worden voor al die talen leerkrachten gerekruteerd ? Krijgen ze alleen les als 'hun groep' voldoende in aantal is en valt die eenzame Tsjetsjeen uit de boot? Maken we er dan een groepsrecht van en geen individueel recht? Vervalt dat recht als de moeder Nederlands spreekt thuis? Hoeveel bedraagt het kostenplaatje van zo'n maatregel die geen baat in leerprestaties brengt? Of er veel problemen worden opgelost met onderwijs in de 'moedertaal' mag betwijfeld worden. Dat er een hoop bijkomende door zullen ontstaan is wel zeker. Helpen we het onderwijs van achtergestelde kinderen vooruit door nieuwe praktische ellende te veroorzaken?” (DS 14.03.13).

    Op de website van Klasse verscheen in mei 2013 een bijdrage van Kris Van den Branden onder de titel: “Meertaligheid is een troef, geen handicap.” Van den Branden is de ex-directeur NT2-Leuven die intensief NT2 overbodig vond en er dan ook geen specifieke aandacht met zijn Steunpunt wou aan besteden.

    Naast een aantal leraars reageerde ook prof. Wim Van den Broeck op de levensvreemdheid van Van den Brandens pleidooi. Van den Broeck stelde: “Hoe wereldvreemd kan men zijn? Echte meertaligheid is natuurlijk een troef, maar taalachterstand in het Nederlands is wel degelijk een handicap, zoals blijkt uit zovele studies die aantonen dat de onderwijskansen en de arbeidskansen zwaar gehypothekeerd worden indien de landstaal zwak of niet beheerst wordt. Het is inderdaad beter dat anderstalige kinderen thuis in hun eigen taal converseren dan dat ze thuis een gebroken Nederlands zouden horen praten, maar dat betekent niet dat thuistaal toelaten op school hen taalvaardiger zou “maken”. Het maakt hen niet taalvaardiger in hun thuistaal, want op school spreken ze dan vaak een gemengde taal, en het maakt hen al zeker niet taalvaardiger in het Nederlands. Dit lijkt sterk op het ontkennen of minimaliseren van een reëel maatschappelijk en sociaal probleem dat in grote mate ontstaan is door het ontbreken van een doeltreffend en doortastend taalbeleid. Men moet in sommige kringen toch eens weten wat men wil: ofwel is er geen probleem, maar dan is het geen issue, ofwel is er wel een probleem, en dan moeten we er iets aan doen! (17 mei 2013).

    Nog enkele reacties van leerkrachten op de website van Klasse. De leerkrachten beklemtoonden alle dat enkel als de leerlingen maximaal Nederlands kunnen spreken en oefenen op school, ze voldoende resultaten kan bereiken: “Onze school is het helemaal niet eens met het toelaten en stimuleren van meertaligheid. Jullie vernoemen alleen de positieve kanten, maar niet de negatieve. Kinderen die in de speelsituatie e.d. met mekaar Nederlands praten, zullen dit nadien blijven doen. Dit zorgt niet alleen voor een betere kennis van het Nederlands, maar ook voor integratie. Anders blijven ze ook buiten de school met elkaar een andere taal spreken. De speelplaats is ook de aangewezen plaats voor anderstaligen om het Nederlands verder te oefenen. Als je gelijke kansen en integratie nastreeft is dit een must. Je kan niet tegelijk gelijke kansen prediken en door laksheid in je optreden anderstaligen mogelijkheden ontnemen om Nederlands te leren en te oefenen.” ... Je kan aldus ook moeilijk sociale cohesie bereiken.” Een bijkomend argument luidt: “Kinderen zijn ook dikwijls hard voor mekaar en pesten en verwijten zijn nooit ver af. Hoe kan je dit onder controle houden, als je ieder een eigen taal laat spreken waar anderen niets van verstaan. Dit werkt pesten en uitsluiting in de hand (Ludwig Van den Broeck). Een andere leraar: “Een taal hanteren die iedereen in een school verstaat, in dit geval Nederlands, geeft ook iedereen de kans om bij problemen, misverstanden, discussies, ruzies, … niet enkel kalm maar vooral voor iedereen verstaanbaar naar een consensus te werken. De verlichte denkers moeten uit hun ivoren toren komen en zowel de geur van bordkrijt als de sfeer in een school met deze problematiek eens gaan opsnuiven als lesgever … Dit is natuurlijk slechts een opinie van een oude onderwijskrokodil die na bijna 40 jaar loopbaan toch nog altijd enorm graag lesgeeft” (Gomme Marc).

    2.4 Kennis Nederlands & integratie in superdiverse maatschappij?

    In een aantal pleidooien over superdiversiteit wordt de indruk gewekt dat door de multiculturaliteit de thematiek van de integratie en het belang hierbij van de kennis van het Nederlands niet zo belangrijk meer zijn. De Vlaamse samenleving en schoolbevolking zijn inderdaad in tal van regio’s superdivers geworden. Dit is o.i. geen argument om het belang van de kennis van het Nederlands te minimaliseren; integendeel: een gemeenschappelijke taal is nog belangrijker in een superdiverse maatschappij en school.

    Pleidooien voor superdiversiteit gaan vaak samen met pleidooien voor het relativeren van het belang van integratie en van de kennis van het Nederlands. Ook prof. Maurice Crul, pleit in zijn boek ‘Superdiversiteit. Een nieuwe visie op integratie’ voor het radicaal verlaten van de klassieke visie op integratie. Dit kwam ook tot uiting in zijn opiniebijdrage in De Morgen van zaterdag 18 januari: j.l.: ‘Multiculturalisme is dood, rechts-populisme is achterhaald.’ Volgens Crul en andere propagandisten van de superdiversiteit is het niet langer duidelijk aan welke opvattingen en gebruiken ‘minderheden’ zich moeten aanpassen. Het klassieke integratieproject zou voorbijgestreefd zijn. Hieruit trekken sommigen de conclusie dat het opdoeken van de integratie-idee ook betekent dat de kennis van het Nederlands veel minder belangrijk geworden is.

    Ook Ides Nicaise fulmineerde al in ‘De school van de ongelijkheid’ (2007) tegen “het verderfelijke assimilatiespoor” en tegen NT2. Kris Van den Branden, ex-directeur Steunpunt NT2 Leuven, schaarde zich in zijn blog ‘Over superdiversiteit, onderwijs en erbij horen” van 2 februari j.l. achter de superdiversiteitsideologie. Hij neemt vooreerst afstand van de visie van minister Geert Bourgeois die de integratie en de kennis hierbij van het Nederlands heel belangrijk vindt. Van den Branden is steeds tegenstander geweest van NT2-onderwijs en concludeert in dezelfde lijn: “Zou het kunnen dat de verdere kwaliteitsverhoging van het Vlaamse onderwijs minder afhangt van didactische spitsvondigheden dan van ons vermogen om elke leerder het gevoel te geven dat hij/zij erbij hoort?” Over NT2 rept hij met geen woord; het zou volstaan dat die leerlingen het gevoel krijgen erbij te mogen horen.

    In het rapport ‘Biedt het concept integratie nog perspectief?’ (december 2013) nam het Nederlands Sociaal en Cultureel Planbureau terecht afstand van het schrappen van het integratie-concept vanwege superdiversiteit-ideologen. Het Planbureau wil niet zomaar het belang van integratie en van de kennis van het Nederlands hierbij laten vallen. We citeren even. “ Dat vanwege superdiversiteit niet langer duidelijk is aan welke opvattingen en gebruiken ‘minderheden’ zich moeten aanpassen, en dat daardoor iedereen zich aan iedereen gaat aanpassen lijkt ons een vreemde voorstelling van zaken. Alsof verschuivende getalsmatige verhoudingen ertoe leiden dat centrale elementen van een cultuur van de ontvangende samenleving als vanzelf en zonder problemen mee gaan schuiven.

    Superdiversiteit strijkt cultuurverschillen niet glad en met superdiversiteit zijn de discussies over de betekenis van verschillende normen niet beslecht. In Europees verband bestaan er tal van activiteiten, zowel beleidsmatig als in het onderzoek, die vertrekken vanuit het concept integratie. Het is belangrijk om hierop te kunnen blijven aansluiten. Integratie als (beleids)concept is nog steeds waardevol. Deze argumenten voor en tegen afwegend zijn wij van mening dat integratie als (beleids) concept in ere gehouden moet worden. Het integratievraagstuk speelt nog in volle omvang, en dan is het vreemd om dit niet als zodanig te benoemen.” We merken overigens dat prof. Crul wel de superdiversiteit verdedigt, maar zich tegelijk geen tegenstander toont van intensief NT2.

    In een recent debat wees de ruimdenkende filosoof Philippe Van Parijs terecht op het belang van het kennen van de taal van de streek - ook voor de sociale integratie en cohesie: “Sprekers van nieuwe talen met lagere status leren best de taal van de streek waar ze gaan wonen omdat anders de sociale cohesie, de maatschappelijke samenhang onder druk dreigt te komen. Mensen die elkaars taal niet kennen, kunnen moeilijk samen-leven. Het gebrek aan kennis van de lokale taal, werkt ook de sociale mobiliteit van de nieuwkomers tegen, wat leidt tot economische achterstand. Tenslotte is de kennis van het Nederlands noodzakelijk om volwaardig burger te kunnen zijn in Vlaanderen en bijvoorbeeld het politieke en maatschappelijke debat te kunnen volgen, laat staan er aan deel te nemen." (Meer uitvoerig in E-book 1-Google: The linguistic territoriality principle: right violation or parity of esteem?)

    3 Steunpunt NT2 en GOK-steunpunten vonden NT2 en achterstandsonderwijs overbodig! (1991-2010)

    3.1 ‘Geen onderscheid tussen NT1 en NT2’ !?

    De overheid investeerde vanaf 1991 en gedurende 20 jaar in totaal een 500 miljoen BFR in het Leuvens Steunpunt NT2 voor de uitwerking en ondersteuning van NT2-onderwijs. Een paar jaar later kregen twee andere Steunpunten voor Zorgverbreding/GOK ook jaarlijks een 20 à 25 miljoen BFR voor GOK-projecten. Het Steunpunt NT2 concludeerde al na een paar jaar dat intensief NT2-onderwijs perfect overbodig was. In 1996 formuleerde Koen Jaspaert, de eerste voorzitter, dit standpunt als volgt: “Er zijn geen argumenten om NT1 en NT2 fundamenteel van elkaar te onderscheiden. Hoogstens kan een verschil in gemiddeld niveau als argument aangevoerd worden, maar ook in dat geval heeft het onderscheid niets van doen met de moedertaalachtergrond van de leerlingen (in Taalunie-voorzet 51).“ Dezelfde Koen Jaspaert poneerde op 5 september j.l. eens te meer: ‘Het probleem van het Nederlands spreken wordt aangepraat als een probleem’.

    In 2004 formuleerde de nieuwe directeur, Kris Van den Branden, het als volgt: “Wat de leerlingen aan taalvaardigheid in de Nederlandse standaardtaal en schooltaal moeten verwerven, is wezenlijk gelijk voor alle leerlingen, of hun moedertaal nu een variëteit van het Nederlands is of een andere taal. Daarom gaan we er in de verschillende hoofdstukken van dit taalhandboek van uit dat we in het taalonderwijs geen onderscheid moeten maken tussen NT1 en NT2” (Taal verwerven op school, Acco, 2004). Van den Branden vergeet dat de (begin)situatie van NT2-leerlingen totaal verschillend is van de beginsituatie van leerlingen die thuis en vanaf de geboorte een Nederlands taalbad aangeboden kregen. Onderwijzeres Dominike Vanbesien reageerde verontwaardigd op de opstelling van het Steunpunt NT2 (website Lerarenforum): ”Ik woon en werk in Brussel. Ik vind het hemeltergend hoe er alsmaar gedaan wordt alsof anderstalige kinderen helemaal vanzelf een nieuwe taal leren. Bovendien is het voor een gewone leerkracht niet te doen, om naast al het andere wat in de klas moet gebeuren, ook nog eens enkele leerlingen het ABC van het Nederlands aan te leren.”


    In “Naar een volwaardig talenbeleid. Omgaan met meertaligheid in het Vlaams onderwijs” (2009) stelden  prof. Kris Van den Branden en Machteld Verhelst (Centrum Taal & Onderwijs - voorheen: Steunpunt NT2)  het belang van het kennen van het Nederlands in vraag. “  Ze schreven: “Er ontstaat een discours dat sterk de indruk wekt dat het spreken van een andere thuistaal dan het Nederlands per definitie een probleem vormt. `Thuistaal' wordt voorgesteld als een struikelblok voor onderwijssucces, als een steen die in het rugzakje van de leerling zwaar doorweegt en de tred van dienst schools ontwikkelingsproces vertraagt en verlamt. Maar klopt deze voorstelling van zaken wel? Is er voldoende empirisch bewijsmateriaal waaruit ondubbelzinnig blijkt dat het spreken van een andere thuistaal dan het Nederlands voor een substantiële groep van leerlingen rechtstreeks samenhangt met verminderde kansen op succes in het Vlaamse onderwijs? Deze vraag beantwoorden is een lastige opdracht. De factor `thuistaal' is in Vlaanderen immers verstrengeld met andere achtergrondkenmerken die een sterke impact blijken te hebben op de onderwijskansen van leerlingen. Dat is dan vooral het geval voor achtergrondkenmerken die met `sociaaleconomische status' te maken hebben.”

    We wisten al bij het begin van de jaren negentig dat het Steunpunt NT2 zich niet wou inlaten met zijn specifieke NT2-opdracht: het uitwerken van een methodiek voor het aanleren van het ABC van het Nederlands aan anderstalige allochtone leerlingen en het ondersteunen van de NT2-praktijk. We hebben dit tijdig gecontesteerd. Het Steunpunt NT2 besloot dus op eigen houtje dat specifiek NT2-onderwijs overbodig was. Het liet zich voortaan nog enkel in met de verspreiding van zijn taakgerichte en communicatieve taalvisie en dit voor alle leerlingen. De zgn. taakgerichte taalaanpak is een fantasierijke en partiële benadering die de leerkrachten anno 2014 nog steeds resoluut afwijzen. Met centen van de overheid produceerde het Steunpunt NT2 de taalmethode ‘Toren van Babbel’ die een echte flop werd. We hebben tegen dit alles herhaaldelijk geprotesteerd en publiceerden bijdragen over de nefaste en ongestructureerde taalvisie van dit Steunpunt. Naast Van den Branden hebben ook de twee andere directeurs van het Steunpunt GOK nooit iets gepresteerd inzake NT2 en achterstandsonderwijs in het algemeen: Piet Van Avermaet van Steunpunt ‘Diversiteit en Leren’ en Ferre Laevers van het Steunpunt CEGO. Geen enkele van de drie Steunpunten/Gok had overigens voorheen iets gepresteerd op het gebied van achterstandsonderwijs. Het was rond 1990 overigens al voldoende bekend dat het zelfontplooiingsmodel van het CEGO haaks staat op effectief (achterstands)onderwijs.

    In zijn bijdrage in het Acco-handboek over 'mondelinge taalvaardigheden' beklemtoont Van den Branden ook eenzijdig de impliciete benadering en al te weinig de systematische taalinput vanwege de leerkracht. Tot onze verwondering sloot ook Magda Deckers, directeur Voorrangsbeleid Brussel, zich aan bij dit standpunt. Zo mocht het aanleren van het woordje 'schaar' volgens haar enkel gebeuren in 'een handelingscontext waarin kinderen daadwerkelijk moeten knippen' (KNACK, 24.05.06). Een kleuterleidster mag blijkbaar woorden en zinswendingen niet zomaar op een directe en expliciete manier aanleren. Als het taalaanbod van de kleuterleidster zich beperkt tot het toevallig inspelen op spelactiviteiten waarmee kinderen individueel of in kleine groepjes bezig zijn, dan krijgen de meeste leerlingen per les al te weinig taalaanbod en al te weinig gestructureerd.

    Tussendoor vermelden we ook nog even dat Koen Jaspaert en andere taalkundigen in de jaren negentig nog propaganda maakten voor de globale leesmethodiek (whole language) voor aanvankelijk lezen – een aanpak die haaks staat op effectief leesonderwijs. De sympathie vanaf de jaren zeventig voor globale leesmethodieken bij een aantal taalkundigen en in het tijdschrift VONK, was voor ons een extra stimulans om de ‘Directe systeemmethodiek’ (DSM)voor het leren lezen te ontwerpen, een methodiek die haaks staat op de globale methodiek (zie b.v. Beter leren lezen. De directie systeemmethodiek, Acco, 2010). De DSM wordt toegepast in de recentere leesmethodes in Vlaanderen en Nederland. De universitaire Steunpunten Zorg/GOK (1991-2010) besteedden niet de minste aandacht aan NT2 – niettegenstaande ze gedurende bijna 20 jaar jaarlijks een 75 miljoen BFR subsidie ontvingen. Op het vlak van de didactische aanpak van leerproblemen liet men deze Steunpunten zelfs een visie verkondigen die haaks staat op effectief achterstandsonderwijs. Vorig jaar startte minister Smet met een nieuw experiment voor de aanpak van de taal- en leerproblemen in enkele concentratiescholen. Na 20 jaar Steunpunten voor onderwijsvoorrangs- en achterstandsonderwijs, weet men blijkbaar nog steeds niet hoe het moet.

    3.2 Geen achterstandsonderwijs nodig, enkel algehele niveauverhoging ?

    Van de Steunpunten werd verwacht dat ze voor specifieke doelgroepen een onderwijsvoorrangs- en achterstandsonderwijs zouden uittekenen en ondersteunen. De Steunpunten legden al vlug deze specifieke opdracht naast zich neer. Het Steunpunt GOK verantwoordde dit in 2004 met de stelling dat “het leerpotentieel en de bereidheid leerinspanningen te leveren” even sterk aanwezig was bij allochtone leerlingen (Steunpunt GOK, ‘Beter, breder en met meer kleur, 2004). De GOK-steunpunten legden zelf hun specifieke opdracht - het zorgverbredings- en voorrangsbeleid voor achterstandsleerlingen - naast zich neer.

    Kris Van den Branden vergoelijkte de verwatering van de oorspronkelijke opdracht, het zorg- en doelgroepenbeleid, als volgt: “Het onderwijsvoorrangsbeleid heeft van in den beginne gekozen voor een ‘integrale’ en ‘structurele’ benadering van het ongelijke-kansenprobleem, waarbij een algehele kwaliteitsverbetering van het onderwijs werd nagestreefd waar alle leerlingen – ook de sterke - beter van werden. Dit impliceert ook dat “doelgroepleerlingen niet apart werden onderwezen, maar in de heterogene groep, samen met de betere leerlingen, bleven samenwerken en leren” (Gelijke onderwijskansen bevorderen: taal, taal en nog eens taal… of toch niet? Lezing op colloquium van Stichting Gerrit Kreveld, 29 april 2005).

    In een visietekst van het Steunpunt GOK (2004) werd het afstappen van de doelgroepenaanpak als volgt vergoelijkt: “Met het verschijnen van de eindtermen beschikte het basisonderwijs over minimumdoelstellingen die ze met alle leerlingen, ongeacht hun etnische of socio-economische afkomst, moesten halen. Aangezien (a) die doelstellingen voor allochtonen en autochtonen dezelfde waren, (b) allochtonen en autochtonen mekaar konden ondersteunen bij het verwerven van die minimaal vereiste schoolse taalvaardigheid, en er (c) ook geen fundamenteel onderscheid viel op te maken tussen de manier waarop allochtonen taal verwerven en autochtonen dat doen, leek het onderscheid tussen NT1 en NT2 irrelevant en maakten de beide afkortingen in de loop der jaren ‘90 ook in de omzendbrieven van OVB en ZVB, plaats voor een andere, overkoepelende afkorting: TVO: Taalvaardigheidsonderwijs” (Breder, beter en met meer kleur. Een terugblik en suggesties voor de toekomst, 2004). Het gaat hier om uitvluchten van het Steunpunt GOK. Het is niet omdat je op het einde van het lager onderwijs bepaalde eindtermen bij alle leerlingen nastreeft, dat je niet vanaf de eerste dag van de kleuterschool moet rekening houden met de verschillende beginsituatie. Je kunt NT2-leerlingen geen taalprogramma aanbieden alsof het kinderen zijn die al zoals de Nederlandstalige kleuters over een grote kennis van het Nederlands beschikken.

    Aldus vergoelijkten de GOK-Steunpunten waarom ze geen specifieke aanpakken en programma’s voor NT2-leerlingen uitwerkten en geen specifiek achterstandsonderwijs. Het steunpunt NT2 hield zich niet bezig met NT2, maar probeerde overal zijn (eenzijdige) visie op taakgericht en zelfontdekkend taalonderwijs door te drukken. Het Steunpunt CEGO vergoelijkte met zo’n uitspraak waarom het zich weinig of niet inliet met leerachterstanden, maar de leerkrachten bezig hield met het invullen van een omslachtig kindvolgsysteem over welbevinden en betrokkenheid. Ook het oorspronkelijke Steunpunt ICO-project verwaterde tot het wazige oeverloze project ‘diversiteit en leren’, een verkapte formulering voor een nefaste constructivistische leeraanpak.

    Op een HIVA-studiedag in 2006 pleitten de GOK-steunpunten resoluut voor constructivistische ontplooiingsaanpakken en tegen (klassieke) onderwijsmethoden die centraal staan in effectief achterstandsonderwijs (Op zoek naar de didactiek van de gelijke kansen, Berchem, 23.02.06). Ook prof. Ides Nicaise orakelde dat de “klassieke onderwijsmethoden en leerinhouden weinig toegankelijk en aantrekkelijk waren voor kansarme leerlingen”. Nicaise pleitte o.a. voor het aansluiten bij de directe ervaring van leerlingen, het doorbreken van de versnippering tussen leervakken, het minimaliseren van repetitieve oefeningen (Gelijke onderwijskansen. Wat doen we eraan, maar hoe?, Hiva, 2005). Elders bekritiseerde hij - in navolging van Bourdieu - het abstract en symbolisch karakter van de kennis in het s.o.. Ook de experts van de Gerrit Kreveld Stichting pleitten in 2005 voor brede transversale leergebieden en zelfontdekkende aanpakken zoals in de zgn. methodescholen.

    Als reactie op krantenberichten midden september 2013 over de 28% Antwerpse leerlingen zonder einddiploma en de ermee verbonden oproep voor naar intensief NT2, schreef prof. Kris Van den Branden op zijn blog ‘duurzaam onderwijs’ een opiniebijdrage over ‘Voortijdig schoolverlaten: oorzaken aanpakken en niet alleen symptomen bestrijden!’(18 september) waarin hij met geen woord repte over de grote taalproblemen en het belang van intensief NT2. Zwak taalvaardige leerlingen leren volgens Van den Branden het best in heterogene groepen. Het volstaat dus op te trekken met de andere kleuters/leerlingen.

    4 Beleidsmakers onderschatten taalproblemen: 1993-2013

    De beleidsmakers kenden gedurende 20 jaar (1970-1990) blindelings subsidies toe aan de drie steunpunten Zorgverbreding/GOK die een pleidooi hielden tegen NT2 en didactisch een nefast zelfontplooiingsmodel stimuleerden dat haaks staat op een effectieve achterstandsdidactiek (zie punt 3). Hieruit alleen al blijkt al dat er geen goed onderwijsvoorrangs- en zorgverbredingsbeleid werd gevoerd. In de beleidsverklaringen van minister Van den Bossche en in de vele knelpuntennota’s van secretaris-generaal Georges Monard vanaf 1990 werd ook weinig aandacht besteed aan de immense taalproblemen in de grootsteden en in heel wat regio’s.
     In ons interview eind 1992 met Paula D’Hondt als koninklijk commissaris voor de migrantenproblematiek was deze zich nochtans ten zeerste bewust van de ernst van de (taal)problemen van allochtone leerlingen. Ze betreurde toen al dat veel ‘politiek correcte denkers’ bleven ontkennen en haar tegenwerkten. D’Hondt stelde: “We mogen niet vergeten dat veel van die migranten analfabeet zijn. Ze hebben ook in hun eigen land de stap overgeslagen. De Berbers b.v. komen uit een streek waar zelfs geen geschreven taal bestaat. Dus als we emanciperend willen werken moeten we hen o.a. leren lezen, moeten we hen ook leren onze taal te verstaan. We dachten dat we dus ook de ouders mochten vragen om taallessen te volgen. Dat is in functie van hun eigen zelfredzaamheid” (Onderwijskant, januari 1993). In het eerste rapport D’Hondt was er ook sprake van verplichte taallessen voor nieuwkomers en steunzoekers. Samen met Paula D’Hondt betreurden we dat die taalplannen scherpe kritiek kregen - ook vanwege ‘progressieve’ GOK-ideologen en taalachterstandsnegationisten. Deze vonden zelfs dat D’Hondt en co aanstuurden op assimilatie in plaats van integratie en dat het belang van het ‘Nederlands’ sterk werd overschat. In ons Onderwijskrant-themanummer van januari 1993 over migrantenleerlingen trok Onderwijskrant dan ook aan de alarmbel. We pleitten er voor intensief NT2 en voor doorgedreven achterstandsonderwijs.

    06-12-2015 om 00:00 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:NT2
    >> Reageer (0)
    05-12-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Commissie Onderwijs: Gon & ION: open vragen en noden: te weinig GON-ondersteuning, op kind- of op leerkrachtniveau, planlast, enz. En wie geraakt daar nog uit wijs?


    Commissie  Onderwijs do 3 december : Gon & ION:  nog veel open vragen en noden  : te weinig GON-ondersteuning, ondersteuning op kindniveau of op leerkrachtniveau, planlast, enz., enz.  

    Vraag om uitleg over de hervorming van het geïntegreerd onderwijs (gon) en van het inclusief onderwijs (ion)

    1.Kathleen Helsen (CD&V)  Minister, deze vraag gaat over een belangrijk thema dat we niet hebben opgenomen in het M-decreet, maar waarvan we toch verwachten dat we in deze legislatuur een aantal stappen zullen kunnen vooruitzetten: de hervorming van het geïntegreerd onderwijs (gon) en het inclusief onderwijs (ion).Kinderen met een motorische, visuele en auditieve beperking en kinderen met een autismespectrumstoornis hebben recht op gon-begeleiding. Deze begeleiding bestaat uit twee uur ondersteuning voor twee jaar per onderwijsniveau bij een matige handicap, en vier uur bij een ernstige handicap. Op deze manier kunnen leerlingen met een handicap of met leer- en opvoedingsmoeilijkheden les volgen in een gewone school.

    Voor leerlingen met een matige of ernstige verstandelijke beperking, bestaat er ion-begeleiding. De leerling moet dan beschikken over een verslag voor het buitengewoon onderwijs, type 2. Deze begeleiding bestaat uit 5,5 lestijden ondersteuning per week. Op deze manier kunnen kinderen met een beperking toch naar een school van hun keuze gaan.

    Uit onderzoek bleek dat er een sterke toename van het aantal leerlingen met gon-begeleiding is geregistreerd de afgelopen jaren, zowel in het basis- als in het secundair onderwijs. Het is dan ook verontrustend om te lezen dat van alle gon-begeleiders 53,3 procent geen onderwijservaring heeft in het buitengewoon onderwijs, 43,4 procent geen onderwijservaring heeft in het gewoon onderwijs en 30,6 procent zelfs helemaal geen onderwijservaring heeft.

    Ik moet dan terugdenken aan uw woorden van daarnet dat scholen voor het buitengewoon onderwijs expertisecentra moeten worden in de toekomst. Dat betekent dat er voldoende expertise aanwezig moet zijn bij de mensen die leerlingen in het gewoon onderwijs begeleiden.Ouders signaleerden me dat de gon-begeleiding van twee uur per week voor twee jaar onvoldoende is. De specifieke nood aan ondersteuning of de stoornis van het kind verdwijnen niet na twee jaar. Ook volgens leerkrachten zijn de uren die de leerlingen uit de klas worden genomen voor extra begeleiding, niet altijd toereikend. Een suggestie die de leerkrachten gaven, was om de gonbegeleiding eerder in de vorm van leerkrachtondersteuning te organiseren.

    In september 2013 startte de Vlaamse overheid het overleg op met de partners die betrokken waren bij de stuurgroep van het onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek (OBPWO) over de resultaten van dat onderzoek. De bedoeling was om de gon- en ion-begeleiding te hervormen. In het M-decreet zijn op dat vlak al enkele stappen gezet, maar het is belangrijk om zo snel mogelijk duidelijkheid te creëren over de hervorming.Minister, op welke manier zal de begeleiding die nu via gon en ion is uitgebouwd, worden hervormd? Wat is de stand van zaken van het overleg met de partners? Binnen welke termijn wilt u duidelijkheid brengen over gon en ion?

     

    2. Minister Hilde Crevits 

    Mevrouw Helsen, de vraag die u stelt, is bijzonder actueel omdat het overleg volop bezig is. Bedoeling is om de maatregelen te hervormen. We moeten evolueren naar een systeem waarbij de onderwijsbehoefte van het kind veel meer centraal komt te staan. Ook lijkt het me aangewezen dat de maatregelen soepeler kunnen worden ingezet. Ik kan momenteel niet veel meer zeggen. De resultaten van het OBPWO worden in nauw overleg met de sociale partners doorgesproken. Het is mijn bedoeling om maximaal tot een gedragen voorstel te komen. Er zijn al heel wat bilaterale gesprekken gevoerd met de sociale partners, en die lopen de volgende weken verder.

    Het is de ambitie om tegen begin 2016 de contouren uit te tekenen. Deze moeten dan nog in regelgeving worden omgezet, waardoor we ten vroegste met de uitrol kunnen starten op 1 september 2016. Dat is een realistische timing. Dan zijn we twee schooljaren na het M-decreet en weten we al goed wat de effecten daarvan zijn. Alles hangt af van de dynamiek van de komende dagen en weken. Ik hoop te komen tot een zuiver concept.

     3.Kathleen Helsen (CD&V) 

    Het feit dat u zegt te willen vertrekken vanuit de onderwijsbehoefte van kinderen, vind ik zeer belangrijk. Meer flexibiliteit aan de dag leggen in de regelgeving, vind ik eveneens belangrijk. Met de nieuwe regeling moeten we echt kijken naar de kinderen die in het gewoon onderwijs zitten. Het kader is anders dan in het verleden. We willen meer inclusief werken, en dat betekent dat meer leerlingen in het gewoon onderwijs blijven, maar dat kan alleen als we in voldoende ondersteuning voorzien voor een aantal kinderen. Doen we dat niet, dan is de overstap naar buitengewoon onderwijs waarschijnlijk wel nodig. In het verleden was het zo dat eerst de stap werd gezet naar het buitengewoon onderwijs en dan een terugkeer werd gemaakt met bijkomende ondersteuning. Nu moeten we het omkeren.

    Voor een aantal kinderen zijn er extra’s nodig die vandaag niet mogelijk zijn binnen het gewoon onderwijs en waarbij de expertise van het buitengewoon onderwijs wordt ingezet. Het is goed om na te gaan welke voorwaarden er gesteld moeten worden om te kunnen spreken van expertise. Uit de cijfers blijkt dat het zeer moeilijk is om expert te zijn in het gewoon onderwijs als men geen ervaring in dat onderwijs heeft opgebouwd. Het gewoon onderwijs moet echt kunnen rekenen op experten die ondersteuning bieden.

    Er moet worden vertrokken van de onderwijsnoden en er moet een gepast antwoord op maat van het kind worden geboden. We moeten niet vertrekken vanuit een regel die moet worden toegepast. Het is erg belangrijk dat dit gebeurt voor alle mogelijke problemen die zich stellen. Nu wordt dit gekoppeld aan bepaalde typologieën en dit moet worden opengetrokken. Ondersteuning moet ook voldoende lang kunnen worden ingezet. Als dit toch op een bepaald moment onvoldoende blijkt, kan nog altijd het verslag worden overwogen. Op die manier kunnen we een sterkere ondersteuning bieden aan het gewoon onderwijs, wat ook de bedoeling was van het M-decreet. Ik hoop dat het overleg met de partners in die richting kan evolueren.

     

     

    4. Kathleen Krekels (N-VA) 

    Mevrouw Helsen geeft aan dat het verontrustend is dat er bij de gon-begeleiders geen onderwijservaring is. Ik wil dat relativeren. Gon-begeleiders worden soms aangenomen vanuit een bepaalde expertise of een vooropleiding, bijvoorbeeld logopedisten.Logopedisten hebben niet per se in het onderwijs gestaan, maar ze hebben wel de nodige expertise, knowhow en achtergrond vanuit de opleiding om kinderen met bijvoorbeeld dysfasie of dyspraxie te ondersteunen. Ze hebben dan wel geen ervaring opgedaan in lesgeven in het onderwijs, maar ze hebben wel deskundigheid om kinderen op een juiste manier te helpen en om leerkrachten op een juiste manier te begeleiden. Dit is een belangrijke nuance.

    En dit brengt me bij het feit dat er niet echt een gelijk statuut is voor gon-begeleiding. Misschien moeten we dit toch eens bekijken in heel dit project, in het nieuwe decreet dat eventueel voor gon en ion wordt opgesteld. We moeten bekijken in welke mate we kunnen komen tot een bepaald statuut waaraan een gon-begeleider moet voldoen.

    Er was ook de suggestie van leerkrachten om de gon-begeleiding eerder in de vorm van leerkrachtenondersteuning te organiseren. Die is er sowieso en is natuurlijk heel belangrijk, maar het is net een van de sterktes van gon dat ook op kindniveau gewerkt wordt. Ik wil onderstrepen dat mijn fractie erachter staat dat die begeleiding gehandhaafd blijft.

    Dit brengt me bij de prewaarborg. In het kader van de beleidsnota hebben we er al over gesproken. Ik vraag me af in welke mate de prewaarborg en de gon elkaar kunnen aanvullen. Nu is het zo dat als men voor gon- of ion-begeleiding in aanmerking wil komen, er een verslag moet zijn, een diagnose. Ik veronderstel dat dit in het licht van de prewaarborg en de begeleiding die daaruit voortvloeit, momenteel niet nodig is. Dat is belangrijk, we moeten het zeker zo houden. De begeleiding moet ook kindgericht blijven.

    Wat zal de correlatie zijn in heel het gon- en ion-gegeven, met de leerlingenbegeleiding, met de waarborgregeling en met de visie op zorg in het algemeen? Ik wil ook nog wijzen op de nood aan planlastvermindering. Veel middelen voor gon en ion gaan een beetje verloren aan administratie en coördinatie. Hoe zult u er in de toekomst op toezien, minister, om de procedures van gon en ion te vereenvoudigen?

    Er is ook de kwestie van de versnippering van uren: de vele verplaatsingen kosten ook heel wat. Ik hoop dat er in de toekomst voldoende flexibiliteit zal zijn in de regelgeving en in de urenregeling van de gon-werking.

    5. Jo De Ro (Open Vld) 

    Mevrouw Krekels, wat u zegt, verbaast me. De prewaarborg is zo uitgetekend dat de 180 mensen die erin staan, de ervaring inderdaad vanuit het buitengewoon onderwijs naar het gewoon onderwijs moeten brengen, maar niet op kindniveau. Het moet gebeuren op systeemniveau, dus ten aanzien van de leerkrachten. We wilden dat maximaliseren.

    Ik begrijp dat heel veel ouders die nu in het systeem zitten van gon en ion, die uren te weinig vinden. Als ze allemaal per se naar het kind moeten gaan, wat een begrijpelijke vraag is vanwege ouders van kinderen, dan is twee of vier uur inderdaad te weinig, dat begrijpt iedereen. Ook daarover hebben we in het verleden gezegd dat dit op het systeem moet inwerken. Als de klasleerkracht niet voldoende ervaren is, de praktijk niet kent, er onvoldoende mee kan omgaan, dan zouden we iemand fulltime naast het kind moeten zetten, maar daar hebben we de middelen niet voor. Er moet dus aan het gewoon onderwijs gewerkt worden. Prewaarborg moet heel duidelijk naar de leerkrachten gaan.

    En dan verontrusten de cijfers van mevrouw Helsen me wel. Uiteraard is iemand die logopedie of een andere paramedische scholing heeft gevolgd, iemand die heel welkom is in het gewoon en het buitengewoon onderwijs. Iets anders zult u me nooit horen verklaren. Maar als je wilt wegen, wilt sturen en wilt begeleiden naar leerkrachten toe, dan is enige onderwijservaring niet slecht.

    Ik vrees een beetje dat wat we destijds bij het onderwijsvoorrangsbeleid (ovb) en bij zorgverbreding (ZVB) zagen, ook het geval zal zijn, namelijk dat het altijd heel jonge mensen zijn met een grote motivatie. Dat heeft heel twee effecten. Ze hebben weinig of geen impact op oudere collega’s die klasleerkracht zijn en dus altijd met die kinderen werken, en ze stromen vaak heel snel uit. Bij ovb en ZVB konden ze niet vastbenoemd worden, het waren ook tijdelijke uren, enzovoort.

    We moeten de ervaring, zowel van buiten het onderwijs als van binnen het onderwijs, gebruiken om het gewoon onderwijs te versterken. Maar zeker bij mensen die van buiten het onderwijs instromen, is pedagogische begeleiding en nascholing nodig. Ze moeten immers een zekere impact kunnen hebben in een klas. Als buitenstaander zo maar impact hebben op een klasteam, op een lerarenteam is niet eenvoudig. Het is iets anders als men zelf weet hoe het marcheert. En ik heb hiermee absoluut niet gezegd dat mensen die kine of logopedie hebben gedaan, dat niet kunnen. Integendeel, het is goed dat er ervaring uit andere domeinen binnenkomt. Weten hoe een school werkt, hoe een klas werkt, is belangrijk. Er enige affiniteit en ervaring mee hebben, helpt toch in heel dit dossier, zowel voor de prewaarborg, voor gon als voor ion.

    Minister, ik maak we wat zorgen over de cijfers die mevrouw Helsen heeft geciteerd. Gon en ion zijn echt belangrijke uren, het maximale moet eruit gehaald worden. Als 30 procent geen enkele onderwijservaring heeft, vraag ik me af hoe die mensen worden opgevangen, begeleid en hoe ze impact kunnen hebben.

     6.Jos De Meyer (CD&V) 

    Minister, ik wil nog een aanvullend probleem signaleren, rechtstreeks vanuit het onderwijsveld. Er werd al gewezen op het inzetten van de juiste expertise. Een schoolbestuur dat bekommerd is om die juiste expertise, trekt in het secundair onderwijs een orthopedagoog aan. Die orthopedagoog heeft geen bekwaamheidsbewijs om les te geven, maar dat is ook zijn of haar opdracht niet. De persoon is voor de helft aangesteld om leerlingen te begeleiden en voor de andere helft om de leerkrachten te ondersteunen. De betrokkene wordt echter aangesteld in uren leerkracht, want er zijn geen andere uren vrij. De orthopedagoog met masterdiploma wordt op die manier minder betaald dan iemand die een bacheloropleiding genoten heeft. Dit is uiteraard niet motiverend voor dit personeelslid om de job volgend jaar verder uit te oefenen.

     

    Ik heb hier een schriftelijke vraag over gesteld, maar die werd verwezen naar een of andere hervorming die er ooit wel komt. Ik pleit ervoor, minister, om kleine problemen, die voor de personen in kwestie echter grote zorgen zijn, die zich voordoen ten gevolge van het M-decreet dat de leerlingenstromen doet veranderen, op korte termijn aan te pakken. Ik vraag u om voor die problemen op korte termijn te zoeken naar een oplossing.  

    7.Minister Hilde Crevits 

    Wat gon betreft, is het een bijzonder goede zaak geweest dat we de gon-uren vorig jaar bevroren hebben. Stelt u zich voor dat we het niet gedaan hadden, dat we de signalen die er kwamen vanuit het veld dat er minder uren werden toegekend, hadden genegeerd, dan zouden we nu met een sterke vermindering gezeten hebben. En dat zou haaks staan op al wat u net hebt aangebracht, met name dat het logisch is dat kinderen die van het buitengewoon naar het gewoon onderwijs komen, dat enkel kunnen mits er een goede en correcte ondersteuning is.

    Ik kan de cijfers die mevrouw Helsen heeft vermeld, niet betwisten. Ik word geconfronteerd met een realiteit. Op dit ogenblik zitten we met een sterk wijzigend landschap. Voor mij is het cruciaal, dat heb ik in het eerste deel van mijn antwoord gezegd, dat gon een beetje minder diagnoseafhankelijk wordt en zich meer ontwikkelt op maat van wat het kind specifiek nodig heeft. Het voorbeeld is al vaak gegeven van het kindje met autisme dat perfect kan functioneren in de klas. Het ene kind heeft niets nodig, het andere kind heeft wel begeleiding nodig. Nu zijn we niet in staat om op kindniveau te geven wat het kind nodig heeft.

    Ik meen dat het mevrouw Krekels was die ernaar verwees dat het medisch attest dat nodig is, voor sommige mensen een omvangrijke uitgave is. Het heeft me verrast, ik wist eigenlijk niet hoeveel het kost. Ik vind ook dat het niet kan dat dit wordt voorbehouden aan de mensen die het attest kunnen betalen. Maar als we dit wijzigen, moeten we er natuurlijk voor blijven zorgen dat objectief vastgesteld kan worden wat iemand nodig heeft. Wij staan voor vrij omvangrijke hervormingen. Het is uiteraard belangrijk dat de juiste expertise op de juiste plaats komt.

    De heer De Ro is nu net eventjes naar buiten, maar het klonk als muziek in mijn oren toen hij daarnet zei dat wie in een school terechtkomt, toch ook wel wat affiniteit ontwikkelt met de klas of met de praktijk in de school. Ik zal echter zeker niet ontkennen dat het binnenhalen van andere expertise in een school, een heel verrijkende ervaring kan zijn. Ik neem alle opmerkingen mee. We proberen zo snel mogelijk tot een statuut en tot een nieuwe gon-regeling te komen. Het mag inderdaad niet nog drie jaar blijven zoals het nu is. Ik mik echt op 1 september 2016, maar dat zal keuzes vergen van ons allemaal.

    Mijnheer De Meyer, op het terrein zijn er natuurlijk heel veel situaties mogelijk. Ik heb de antwoorden op de schriftelijke vragen die gesteld zijn, niet bij me. Het hangt er een beetje van af hoe die orthopedagoog aangesteld wordt. Er zijn looncategorieën. Een orthopedagoog met een lerarenopleiding verdient iets meer – maar dat is niet veel meer hoor – dan een orthopedagoog zonder. Als hij of zij aangesteld wordt in uren van een professionele bachelor, dan verdient hij ook weer minder. Op het terrein zijn er heel veel situaties mogelijk. Ik kan me indenken dat dit weinig motiverend is voor de persoon in kwestie. Of we dit ook allemaal hervormd krijgen, weet ik niet, het is nog een punt en het mag zeker de hervorming van gon niet in de weg staan. Ik heb geprobeerd om u nu al mee te geven wat ik weet over de betaling van de orthopedagogen, blijkbaar hangt het vooral af van de uren waarin ze effectief tewerkgesteld worden.

    We hebben dus nog veel bezorgdheden. De meeste zijn we volop aan het behandelen. Voor mij is vooral relevant dat het kind krijgt waar het nood aan heeft. Ik hoor veel mensen vragen stellen over de 2 uur. Waarom moet dat 2 uur zijn gedurende een bepaalde periode, om de week of om de twee weken? Kan dat niet een beetje soepeler? Leg het maximumplafond vast, maar zorg ervoor dat je voor de rest het kind kunt aanbieden wat het nodig heeft. Dat is de uitdaging waar we samen voor staan.


    05-12-2015 om 14:00 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:GON, ION, M-decreet
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Minister Crevits: "Leerkrachten weten niet precies hoe ze taalproblemen moeten aanpakken" En de beleidsverantwoordelijken ?

    Minister Crevits bekent: “De scholen, leerkrachten weten niet precies hoe ze de grote taalproblemen moeten aanpakken”  (Debat tijdens plenaire vergadering 2 december).

    De taalproblemen kwamen  eens te meer ter sprake in Vlaams Parlement: “Vragen omtrent het toenemend aantal leerlingen uit het basis- en secundair onderwijs dat thuis geen Nederlands spreekt.” In de bijlage nemen we het verslag op.

    Minister Crevits erkende in haar antwoord dat de taalproblematiek nog steeds niet grondig en effectief werd aangepakt: “Vorig jaar, in het schooljaar 2014-15, was er een nascholing op initiatief van de regering over taalontwikkeling en hoe je dat kunt stimuleren. We hebben vastgesteld dat er bij scholen een grote nood bestaat aan concrete invulling. Ze weten wat ze moeten doen, maar ze weten niet precies hoe ze het moeten aanpakken.”  En dit na 25 jaar gepalaver, een investering van 12,5 miljoen euro in Leuvens Steunpunt NT2, …

    De leerkrachten en de scholen weten dus volgens Crevits nog steeds niet hoe men de taalproblematiek in b.v. de kleuterklassen moet aanpakken. Ons is ook geen enkel document bekend waarin duidelijk beschreven wordt hoe dit moet gebeuren. (In Onderwijskrant besteedden we hier wel bijdragen aan – met verwijzing ook naar buitenlandse literatuur omtrent de effectieve aanpak van NT2.) Uit het verslag van het debat in het parlement, leiden we  overigens ook af dat ook de politici blijkbaar nu nog niet weten wat we precies moeten doen. Is het toeval dat we voor de Onderwijskrantcampagnes voor de invoering van INTENSIEF NT2-onderwijs vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs (=nog meer dan taalbad!) nooit konden rekenen op enige steun van de politici  en van de onderwijskoepels?

    We blijven na al die jaren van ‘officieel’ gepraat over de taalproblemen vrij pessimistisch. Hoe is het mogelijk dat men na de enorme investeringen van de voorbije 25 jaar nog steeds niet weet wat er moet gebeuren? De grote taalproblemen zijn al lang gekend. Brusselse ouders voerden hier al in 1993 actie rond, maar kregen in reacties van politici en politiek correcten heel wat drek over zich.  De ernst van de problemen en het belang van intensief NT2 vanaf de eerste dag van de kleuterschool,  werden genegeerd:  door de vele academische taalachterstandsnegationisten, de politiek correcten, de sociologen, het Steunpunt-GOK, allerhande beleidsverantwoordelijken (ook binnen de onderwijsnetten) ...

    Minister Crevits  erkent dat de scholen en  leerkrachten nog steeds niet weten wat ze concreet moeten doen.  Maar wie is hiervoor verantwoordelijk?  In de periode 1990-2010  gaf het departement  het Leuvens Steunpunt NT2 niet minder dan 12,5 miljoen euro voor de uitbouw en ondersteuning van NT2.  Het Leuvens Steunpunt  verklaarde al vlug dat NT2 overbodig was en dat NT2=NT1. Met  Onderwijskrant waren we de enigen die protesteerden tegen die nefaste uitspraken.  In een publicatie van 2004 spraken de Steunpunt-directeurs Kris Van den Branden, Piet Van Avermaet & Ferre Laevers zich eveneens uit tegen de invoering van NT2.  Ze beweerden ook nog: “Van zodra kinderen van een andere etnische afkomst slechter presteren, is er sprake van systematische kansenongelijkheid en discriminatie.” (Steunpunt GOK; ‘Beter, breder en met meer kleur, 2004).  Maar het ministerie bleef verder investeren in deze GOK-steunpunten - die de invoering van NT2 tegenwerkten en die voor de rest een didactische GOK-aanpak propageerden die haaks staat op effectieve achterstandsdidactiek.  De beleidsverantwoordelijken zelf (politici  en verantwoordelijken binnen de onderwijskoepels) hielden ook nooit een  pleidooi voor INTENSIEF NT2  vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs.  

    Ook de voorbije jaren ontkenden De Leuvense professoren Piet Jaspaert en Kris Van den Branden en de Gentse prof. Piet Van Avermaet (Steunpunt Diversiteit en leren)  dat er nood was aan intensief NT2 vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs.  Dat was steeds hun reactie op de taalplannen van de ministers Vandenbroucke en Smet, op de oproep van minister-president Bourgeois … Ook Machteld Verhelst, momenteel kopstuk pedagogisch bureau van de katholieke onderwijskoepel (voorheen medewerker NT2-Leuven) poneerde 2 jaar geleden nog dat NT2 overbodig was. Ze sloot zich hierbij aan bij opiniebijdragen van. Piet Jaspaert en Kris Van den Branden die de taalproblematiek minimaliseerden en zich eens te meer uitspraken tegen NT2. In augustus 2009 trok Mieke Van Hecke wel nog aan de taal-alarmbel, maar ze kreeg ze niet de minste steun vanuit haar koepel-medewerkers.

    Bijlage: debat in Parlement

    1.Vera Celis (N-VA)  Uit cijfers die ik van de Onderwijsadministratie kreeg, bleek dat het aantal leerlingen dat het Nederlands niet als thuistaal heeft, gestegen is, en eigenlijk op relatief korte tijd. De cijfers spreken nu over 1 op 6 in het basisonderwijs en 1 op 8 in het secundair onderwijs die het Nederlands niet als thuistaal hebben. Ik plaats daar even de gemiddeldes voor Vlaanderen naast. In het schooljaar 2010-2011 was het percentage 11,5. In het schooljaar 2014 was dat 15,1 procent. Dat zijn natuurlijk gemiddeldes. In grote steden ligt dat veel hoger. Maar ook in mijn eigen stad zie ik dat het element zeker ook speelt. Minister, denkt u aan structurele maatregelen om de kennis van het Nederlands bij de kinderen en studenten, dus zowel voor het basisonderwijs als het secundair onderwijs, te verhogen en te versterken?

    2. Minister Crevits “Uw cijfers kloppen. Ik heb daar weinig op aan te merken. Ik moet u verwijzen naar de dingen die vandaag al bestaan. Er is in extra omkadering voorzien. Er zijn ook extra werkingsmiddelen voor scholen die meer leerlingen hebben voor wie de thuistaal niet het Nederlands is. Die bestaan vandaag, en uit uw cijfers blijkt hoe nuttig en nodig het is dat er extra omkadering en middelen zijn.Als we kijken naar de instroom vandaag en naar de maatregelen die dit parlement enkele weken geleden nog maar heeft goedgekeurd, zien we dat het Onthaalonderwijs Anderstalige Nieuwkomers (OKAN) in ‘open end’ zit, net als de werkingsmiddelen en de omkadering: als er meer leerlingen komen voor wie de thuistaal niet het Nederlands is, tikken die aan en komen er meer werkingsmiddelen en extra omkadering.

    Met betrekking tot OKAN laten we nu bijvoorbeeld in het secundair onderwijs ook toe dat er geprogrammeerd wordt tijdens het jaar. En dit parlement heeft enkele weken geleden ook een regeling goedgekeurd waarbij nu zelfs de kleuterscholen extra werkingsmiddelen krijgen voor de kleutertjes voor wie de thuistaal niet het Nederlands is.

    Dat laatste vind ik cruciaal, collega Celis, want hoe jonger je een taal aanleert, hoe beter je die ook oppikt in de jaren nadien. Ik was gisteren bijvoorbeeld getuige van een project van Bednet, waarbij een kindje van vijf jaar, uit de derde kleuterklas, toch verder zijn Nederlands kon leren dankzij afstandsonderwijs. Dat zijn mooie projecten.

    Ik wil ook nog een positief element meegeven. Het is niet omdat de thuistaal niet het Nederlands is, dat kinderen geen Nederlands kennen. Als we de cijfers van de laatste peilingen Nederlands in het basisonderwijs bekijken, zien we dat in 2007 89 procent goed scoorde en dat dat in 2013 gestegen was naar 91 procent. Ik wil dan ook een pluim geven aan onze leerkrachten, want uit die cijfers blijkt dat zij in soms moeilijke omstandigheden toch schitterend werk leveren om dat Nederlands op een kwaliteitsvolle manier aan te leren.

     3.Vera Celis (N-VA)  Het klopt dat scholen over heel wat instrumenten beschikken. We  hebben taalscreening, taaltesten, verplichte bijspijkerlessen voor leerlingen die uitvallen. Als die elementen er niet waren, hadden we inderdaad misschien heel andere cijfers. Het zijn trouwens cijfers waarin de vluchtelingen niet zijn inbegrepen. Ze dateren van voor de vluchtelingencrisis. Met al die instrumenten die er al zijn, moeten we er toch blijven op inzetten om de drempels die scholen ervaren, weg te nemen. U geeft in uw beleidsbrief ook aan dat u de drempels zult wegnemen die zouden meespelen in het taalbeleid dat we wensen uit te zetten. We moeten daar zeker beducht voor zijn en moeten er blijven op toezien dat we daar zo goed mogelijk op kunnen inspelen, want die vragen zijn er, en gezien de vluchtelingen die erbij komen, zal de problematiek wellicht nog versterkt worden.

    4. Kathleen Helsen (CD&V)  Mevrouw Celis, u schetst de situatie hier als een probleem. Ik zou graag hebben dat we de situatie schetsen als een realiteit en een uitdaging voor ons onderwijs om er op een goede manier mee om te gaan. Samen met enkele parlementsleden heb ik de kans gekregen om begin juli van dit jaar deel te nemen aan een trans-Atlantisch forum waar deze thematiek op een zeer interessante wijze aan bod kwam en waar we een aantal dingen hebben geleerd.

    Ten eerste is het leren van onze taal zeer belangrijk. Maar nog belangrijker is dat we aandacht hebben voor de voorwaarden die aanwezig moeten zijn om te kunnen leren. Dan komt het welbevinden van kinderen zeer centraal te staan. Om het welbevinden van leerlingen te verhogen, is erkenning van de identiteit van alle leerlingen van groot belang. Ik stel vast dat we op dat vlak heel veel nood hebben aan een verdere professionalisering binnen ons onderwijs. Minister, kunt u die aspecten meenemen in uw toekomstig beleid, voor een professionalisering van onze leerkrachten die in het veld staan, maar ook van leerkrachten die nog worden opgeleid?

    5. Jo De Ro (Open Vld)   Ik sluit mij graag aan bij het betoog van mevrouw Helsen. De cijfers tonen inderdaad aan dat het een blijvend fenomeen is. Leerkrachten in opleiding of leerkrachten die in het beroep staan en denken of hopen nooit met anderstalige leerlingen te worden geconfronteerd, zijn er volgens mij aan voor de moeite. Dat is op zich niet erg. Het is niet het aantal anderstalige kinderen in de klas of kinderen met anderstalige ouders dat impact heeft, maar wel wat leerkrachten ermee doen. Daarmee wil ik mij aansluiten bij de vraag van mevrouw Helsen om nog meer in te zetten, samen met de lerarenopleiding en de nascholing, op de kennis en de didactische middelen om om te gaan met een grotere groep anderstalige leerlingen en die kinderen ook kansen te geven.

     5.Steve Vandenberghe (sp·a)  Ik sluit mij aan bij de opmerking van mevrouw Helsen: we moeten daar vandaag zeker en vast mee leren omgaan. Minister, namens mijn fractie vraag ik u: welke broodnodige extra acties zult u op korte en middellange termijn nog ondernemen om die problematiek verder aan te pakken? Ik denk dat we nog maar aan het begin staan en dat we de volgende maanden nog meer zullen worden geconfronteerd met deze inbreng. We moeten daar op een positieve manier mee omgaan.

    6. Ortwin Depoortere (Vlaams Belang)  Minister, onder andere vorig jaar, in oktober 2014, bond het Vlaams Belang de kat de bel aan over de toen al verontrustende stijging van het aantal leerlingen dat thuis geen Nederlands sprak. Aanleiding toen was de Gentse gedragscode die stelde dat de thuistaal voor anderstalige leerlingen werd toegelaten in de stadscholen. Er is daar toen geen sterk signaal tegenover gesteld door de Vlaamse Regering. Vandaag worden we opnieuw geconfronteerd met een stijging van het aantal leerlingen dat thuis geen Nederlands spreekt. Er zijn heel wat goedbedoelde maatregelen zoals taalbaden, taaltesten enzovoort. Minister, kunt u opnieuw in overleg gaan met steden en gemeenten om een duidelijk signaal te stellen en komaf te maken met die initiatieven die in onze ogen de hele inburgering en integratie in feite tenietdoen?

     7. Hilde Crevits  Ik ben het ten eerste met mevrouw Helsen eens dat taal één ding is, maar dat de link met welbevinden daarbij onlosmakelijk is. Dat is trouwens altijd zo. Als je kinderen rekensommen wilt leren en ze voelen zich heel slecht in hun vel of ze hebben honger als ze aankomen op school, zal dat heel moeilijk te realiseren zijn. Ik heb proberen te onderstrepen dat met de regelingen die vandaag bestaan, de resultaten voor onder andere lezen goed zijn. We mogen niet de indruk wekken dat de leerkrachten slecht werk leveren. Integendeel, ze doen het schitterend.

    Vorig jaar, in het schooljaar 2014-15, was er een nascholing op initiatief van de regering over taalontwikkeling en hoe je dat kunt stimuleren. We hebben vastgesteld dat er bij scholen een grote nood bestaat aan concrete invulling. Ze weten wat ze moeten doen, maar ze weten niet precies hoe ze het moeten aanpakken. Er is ook enorm veel behoefte aan communicatie tussen scholen. In de komende maanden zal dat nog belangrijker worden. Grootsteden hebben al veel ervaring, maar er worden asielcentra geopend en kinderen moeten naar school, en nu worden sommige scholen voor het eerst geconfronteerd met een grote groep anderstaligen. Er is dus heel veel nood aan communicatie. Dat nemen we op met de pedagogische begeleidingsdiensten, zodat er expertise kan worden gedeeld. Het is niet dat leerkrachten niet bereid zijn, integendeel, ze willen het zeer goed doen, maar die expertise moet worden gedeeld.

    Mevrouw Celis, u hebt zeker een punt als het gaat over leerkrachten in opleiding. Een school waar niemand een andere thuistaal spreekt, bestaat niet meer. Ook in onze opleiding zullen we daar standaard rekening mee moeten houden, zodat elke opleiding in Vlaanderen voldoende aandacht besteedt aan het omgaan met een anderstalige thuisachtergrond van kinderen.

    Het gaat niet alleen om ouders die vluchteling zijn. Heel wat kinderen, zeker in de Brusselse regio, verkiezen ons Nederlandstalig onderwijs omdat het het beste onderwijs is. Daar moeten we ook rekening mee houden. De taal en taalontwikkeling op een zo jong mogelijke leeftijd zal ik in de komende jaren sterk ondersteunen met extra initiatieven naar onze leerkrachten.

     8. Vera Celis (N-VA)  Mevrouw Helsen, ik ben vertrokken vanuit de realiteit van de ontvangen cijfers. Ik zoek een oplossing om onze cijfers te kunnen verbeteren met heel gedreven en gemotiveerde leerkrachten. De kennis van het Nederlands is de basis voor een goede schoolcarrière. Het is de opstap naar werkgelegenheid, het is cruciaal in de ontwikkeling van kinderen en jongeren op de arbeidsmarkt. Daar moeten we dus blijven op inzetten. We moeten er blijven op toezien dat de instrumenten die worden aangereikt, maximaal worden ingezet, dat we de scholen en de leerlingen ondersteunen zodat iedereen er beter van kan worden.


    05-12-2015 om 11:43 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:NT2, taalproblemen
    >> Reageer (0)
    04-12-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Verantwoordelijke nieuwe leerplan wiskunde lo (katholieke koepel) hangt karikatuur op van huidige wiskunde-onderwijs en opteert voor controversiële en nefaste aanpak Freudenthal-Instituut die in Nederland al 20 jaar tot onderwijsoorlog leidde

    Deugt het wiskunde-onderwijs in de lagere school niet? Moeten we overschakelen op de  controvrersiële constructivistische aanpak volgens het model van het Nederlandse Freudenthal Instituut?

    Verantwoordelijke voor nieuwe leerplan wiskunde lager onderwijs (katholieke koepel) hangt karikatuur op van huidige wiskunde-onderwijs - en leerplan  en opteert voor controversiële en nefaste aanpak Freudenthal-Instituut die in Nederland al 20 jaar tot een  onderwijsoorlog leidde.

    In een recente bijdrage in het perspectief van het nieuwe leerplan wiskunde voor de lagere schoo (school+ visie, december), beweert Sabine Jacobs, verantwoordelijke wiskunde binnen de katholieke onderwijskoepel, dat we een totaal andere richting uit moeten met het wiskunde-onderwijs. Volgens haar deugt ons wiskunde-onderwijs geenszins; het zou enkel weerzin uitlokken. De leerboeken (methodes) zouden ook een nefaste invloed hebben.

    We zullen hier later uitvoerig op reageren. Er staat immers heel veel op het spel. Als mede-opsteller van het huidige leerplan hebben we er precies voor gezorgd dat de controversiële constructivistische en contextgebonden aanpak à la Freudenthal Instituut bijna volledig geweerd werd uit het leerplan. Hiermee hebben we ook een wiskunde-oorlog zoals we die de voorbije 15 jaar in Nederland meemaken, kunnen voorkomen. We merken overigens dat de Freudenthal-aanpak in de recente wiskunde-methodes in Nederland al in sterke mate gereduceerd werd. In de strijd tegen de Freudenthal-wiskunde verwijzen prof. Jan van de Craats en CO overigens geregeld naar mijn kritiek op dit soort wiskunde en naar de (juiste) aanpak in het Vlaams lager onderwijs.

    We zijn ervan overtuigd dat de overgrote meerderheid van de praktijkmensen ook tevreden is over dit leerplan en over de handboeken (methodes). Uit TIMSS (landenvergelijkend onderzoek bij 10-jarigen) en uit de evaluatie van de eindtermen (bij 12-jarigen) blijkt overigens dat de Vlaamse leerlingen goed scoren. Zou het kunnen dat precies het wiskunde-leerplan de grootste waardering vanwege de leerkrachten krijgt en dat de onderwijskoepel (of Sabine Jacobs) dit niet weet?

    Sabine Jacobs beweert dat e bij de leerlingen een enorme weerzin tegen wiskunde bestat, en geeft als verklaring: "De grote weerzin zou kunnen liggen aan de huidige focus op reproductie van feitenkennis en procedures. " We zouden weinig aandacht besteden aan conceptuele kennis. Jacobs hangt een karikatuur op van het vigerende onderwijs en leerplan. mmm Zo wekt zo de indruk dat we b.v. m.b.t. tot vermenigvuldigen enkel en domweg de tafels van x laten memoriseren. Jacobs onderschat niet enkel het belang van automatiseren en memoriseren in de lagere leerjaren, maar ook het feit dat we bij vermenigvuldigen tegelijk ook conceptuele kennis aanbieden en dat dit ook niet totaal los staat van het automatiseren van de tafels van x. (zie bijlage)

    Bijlage

    En effet, même lorsque l’on demande à un élève de mémoriser un fait qu’il a insuffisamment compris, il est rare que cette incompréhension soit totale au point que le sujet d’étude ne soit pour lui qu’une succession de sons. Cela peut arriver mais reste tout de même une situation exceptionnelle. Prenons l’exemple des tables de multiplication : quand vient le moment de faire mémoriser les tables de multiplication aux élèves, ils savent déjà ce qu’est une multiplication, à quoi ça sert et comment cela fonctionne. Ils savent aussi que lorsque l’on récite la table de 4, les résultats augmentent de 4 à chaque fois. Même s’ils n’ont qu’une compréhension de la structure de surface, (que les psychologues cognitivistes opposent à la compréhension en profondeur des concepts et idées) ils n’apprennent pas par cœur, ils associent du sens à leur stockage en mémoire, même si ce sens est partiel. C’est n’est donc pas purement de l’apprentissage par cœur. Il s’agit là de ce que l’on appelle une connaissance inflexible.
    Il ne faut donc pas redouter de demander aux élèves la mémorisation de certaines informations à condition bien sûr, qu’elles soient associées à du sens, même si celui-ci est partiel. La pratique et la compréhension à elles seules ne suffisent pas à mémoriser. Certaines connaissances doivent être automatisées, comme par exemple les tables de multiplication, certains réflexes orthographiques. Face à une situation complexe, l’élève pourra libérer sa mémoire de travail pour la consacrer au raisonnement.

    Explicitement Vôtre: Apprendre par coeur

    Les commentaires sont modérés. Ne seront retenus que ceux qui sont en rapport avec le sujet, clairement énoncés, courtois, et non injurieux.

    explicitementvotre.blogspot.com


    04-12-2015 om 21:28 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:wiskunde-onderwijs, Jacobs, leerplan
    >> Reageer (0)
    03-12-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over Smedes' ‘ zoekende gelovigen’ , ‘ietsisten’ & ‘zwevende ongelovigen', Apostels ‘atheïstische spiritualiteit’ & dialoog(school)

    Over Taede Smedes' ‘open, zoekende gelovigen’ , ‘ietsisten’ & ‘zwevende ongelovigen', over Leo Apostels ‘atheïstische spiritualiteit’ & over dialoog(school)

    1 Situering en probleemstelling : Taede Smedes en Leo Apostel

    We lazen een o.i. interessante bijdrage in Tertio van 25 november j.l. : ‘Taede Smedes verwacht aardverschuiving in divers religieus landschap’. We citeren in punt 2 de belangrijkste passages en stellingen in de hoop dat ook vele anderen een debat over Smedes’ open visie op religie belangrijk vinden. Smedes wil het begrip religieus, gelovig ... open trekken en zo ook voorkomen dat religie een zaak wordt van een kleine en gesloten rest van ‘echte’ gelovigen.

    Smedes wil ook een open dialoog aangaan met de vele ‘zwevende ongelovigen’, atheïsten e.d. In punt 3 nemen we in het kader van zo’n dialoog een bijdrage op over de betekenis van “atheïstische spiritualiteit” volgens wijlen prof. Leo Apostel, een open vrijdenker die ook geen scherpe scheiding wou maken tussen gelovigen en ongelovigen/vrijzinnigen en hier vanaf 1981 over schreef en ook over getuigde in tal van spreekbeurten (in de abdij van Drongen en elders.) De heersende gedachte onder vrijzinnigen was dat spiritualiteit en religiositeit bij de kerk en het godsgeloof thuishoren en dat men de laatste twee niet achter zich kan laten zonder ook de eerste twee vaarwel te zeggen. Vanuit rationeel oogpunt zou er immers niets zinnigs te zeggen zijn over de religieuze ervaring. Apostel bestreed dat en beklemtoonde ook het belang van spirituele rituelen (zie punt 3).

    Wat zouden rector Torfs en de andere Leuvense theologen hierover denken? Rector Rik Torfs schreef vorige week in een open brief aan de nieuwe aartsbisschop: “Interessant is wat u al jaren over secularisatie in het Westen zegt en schrijft. U ziet ze onder ogen, helder en onvervaard. Ze is er, was er al langer dan velen in de kerk durfden te bekennen. Het siert u dat u wel scherp toekeek. Maar hoe moet het nu verder? Gelovigen zullen bij ons in de toekomst een minderheid vormen, zei u herhaaldelijk, en dat is waarschijnlijk juist. En natuurlijk moet de kerk haar arrogantie laten varen, haar streven naar macht en het misbruik dat ze ervan maakte. En toch ben ik niet wild van die nieuwe minderheidskerk” (Knack Weekend). Voor mij was het niet duidelijk waar Rik Torfs precies naar toe wou; hoe hij wou bereiken dat religie niet enkel beschouwd werd als een zaak van een ‘kleine rest’. En hoe zit het met het ‘gelovig zijn’ van zijn Leuvense professoren en andere medewerkers - en met de K van KU Leuven?

    We maken ons in die context ook zorgen omtrent een strekking binnen de Kerk om weer strikter te omschrijven wie ‘gelovig’ is en wie ‘niet’. Zo kregen we het een tijdje geleden nog aan de stok met een o.i. bekrompen priester die vond dat iemand die op zondag zelden naar de kerk ging, eigenlijk ook geen recht had op een begrafenis in de kerk.

    Bij Smedes en Apostel gaat het ook over een open visie op geloof en ongeloof die we bijvoorbeeld ook niet aantreffen in de vele publicaties van Patrick Loobuyck over LEF en levensbeschouwing. We dagen dus ook Loobuyck uit om eens te reageren op de open visie van Smedes en dit te confronteren met zijn LEF-visie. (We nodigen ook de Gentse filosoof Johan Braeckman hiertoe uit.)

    Dit debat lijkt ons ook belangrijk voor de toekomst van het onderwijs – en van het katholiek onderwijs – in het bijzonder. Lieven Boeve, kopstuk van de koepel van het katholiek onderwijs en theoloog, lanceerde het project ‘katholieke dialoogschool’. We denken dat er nog meer debat over dit project nodig is en vinden dat ook de visie van Smedes hierbij aan bod moet komen. Het is voldoende bekend dat ook veel leerkrachten en directeurs behoren tot wat Smedes bestempelt als de groep van de ‘ open of zwevende gelovigen, ietsisten’ en ‘‘zwevende ongelovigen’,.. . Zonder erkenning van die realiteit riskeren we ook dat ‘religie’ een zaak wordt van een ‘kleine rest’ en dat we comedie-gedrag stimuleren.

    In een tijd waarin alles dat naar religie ruikt voortdurend onder vuur komt te liggen (cf. ook recente aanval van de Gentse filosoof Johan Braeckman,) lijkt me een reflectie op – en confrontatie van de open visies van Smedes en Apostel welgekomen.

    2. Visie van Taede Smedes

    “Vooral de scherpe tweedeling tussen theïsme en atheïsme vind ik problematisch. Het geloof in een persoonlijke, interveniërende God slinkt wel onmiskenbaar, maar wie een dergelijk klassiek godsbeeld afwijst, is niet automatisch ongelovig. Velen in dit geval tonen zich niet spiritueel bijzonder bewogen, waarbij de diversiteit aan opvattingen troef is. Sommige ‘zweverige gelovigen’ of ‘nieuwe spirituelen’ richten zich zelfs nog op de vertrouwde christelijke traditie en lezen pakweg Meester Eckhart of bezoeken kloosters. ... In deze aanzienlijke grijze zone situeren zich eveneens de ‘ietsisten’, bij wie het onderscheid tussen geloof en ongeloof helemaal dubieus zijn. Voor hen is de werkelijkheid geen ‘dubbeldekker’ meer, een bovennatuurlijke verdieping boven onze natuurlijke werkelijkheid wijzen ze af. Toch stellen zij in ‘iets’ te geloven, een onbestemde overtuiging die we evenzeer bij atheïsten terugvinden.”
    Intrinsieke zin

    Ongeloof dat alsnog niet zo ongelovig schijnt? Het klinkt tegenstrijdig maar is naar verluidt gebruikelijk. Smedes: “Atheïsten met wie ik gesprekken aanknoop, koesteren soms veeleer ‘spirituele’ denkbeelden. Dergelijke respondenten stellen onomwonden dat ‘het universum een intrinsieke zin heeft’, of ze ontwaren objectieve fundamenten voor onze normen en waarden. Ondanks hun blijvende naturalisme nemen die ongelovigen zodoende geen afstand van een subjectieve kern waarvoor ze elke wetenschappelijke verklaring schuldig blijven. Carl Sagan (1934-1996) is een van hen. Met zijn tv-serie Cosmos heeft deze vermaarde kosmoloog inzichten over ons heelal bijzonder knap gevulgariseerd. Daarbij belichaamt hij voor critici het materialistisch atheïsme dat onmogelijk te rijmen valt met godsgeloof. Een misvatting, aangezien Sagan oog in oog met de sterrenhemel bijna ‘religieuze’ ervaringen heeft gerapporteerd. Uit zijn werk spreekt ‘ontzag’ voor het ‘allergrootste mysterie’.
    Niet meteen een neutrale terminologie.”

    Worstelen met etiketten

    “Zwevende ongelovigen”, “nieuwe religieuzen”, “ietsisten”. De typeringen zijn bezwaarlijk gemeengoed en naar Smedes’ mening vinden researchers binnenkort nog meer verrassende ‘vergaderbakken’ voor zoekende medemensen. “In onze vloeibare moderniteit ‘- zoals socioloog Zygmunt Bauman die typeert – raken elementen verstrengeld die normaal niet samen horen.

    Deze moeilijk te benomen ‘hybriditeit’ manifesteert zich eveneens in het religieuze domein, wanneer medemensen bijvoorbeeld christelijke en boeddhistische wijsheden mengelen in een hoogstpersoonlijk geloofscocktail.

    Aangezien tegenstellingen zo verdampen, boeten vertrouwde begrippen, zoals ‘theist’ versus atheist of ‘gelovig’ tegenover ‘ongelovig’ eigenijk aan betekenis in. Toch is een blijvende worsteling met die etiketten ook mijn deel.
    Om lezers niet te verwarren, hanteer ik uiteraard termen waarmee ze vertrouwd zijn. Tegelijk doet mijn denken recht aan de evoluerende realiteit door onder meer religie expliciet te onderscheiden van godsgeloof. Of de verschillen daarmee zijn weggepoetst? Natuurlijk niet. Voor een onderzoeker is zoiets een onmogelijke opdracht. Ik hoop vooral andere wetenschappers aan het denken te zetten over de huidige polarisatie, kwestie van die samen wat vaker te overstijgen.”

    3. Leo Apostel, Atheïstische spiritualiteit (1998) Bijdrage van Wouter Kuijlman

    Vooraf: Apostel was in de woorden van de Vlaamse theoloog Peter Schmidt, nergens thuis: 'Zijn geest heeft zich nooit gesetteld. Hij bleef nergens hangen, juist omdat hij leefde in het geloof dat er verderop iets was, iets dat hij nog niet had bereikt'.

    Prof. Apostel wilde aantonen dat er tussen het vrijzinnige atheïsme en spiritualiteit geen tegenstelling, maar juist een positieve relatie bestaat
    Atheïstische spiritualiteit is een verkenning van geschriften over mystieke, religieuze en spirituele ervaringen en praktijken uit diverse tradities. De bundel is postuum uitgegeven en geschreven door Vlaams filosoof, medeoprichter en kopstuk van het Vlaams Humanistisch Verbond, Leo Apostel (1925 - 1995). De persoonlijke religieuze ervaring is het uitgangspunt. Op basis daarvan formuleert Apostel criteria voor de ontwikkeling van atheïstische spiritualiteit.
    De verrassing van Apostel

    In 1981 verraste Apostel vriend en vijand met het artikel ‘Mysticisme, ritueel en atheïsme’. De heersende gedachte onder vrijzinnigen - de Vlaamse term voor vrijdenkers en humanisten - was dat spiritualiteit en religiositeit bij de kerk en het godsgeloof thuishoren en dat men de laatste twee niet achter zich kan laten zonder ook de eerste twee vaarwel te zeggen. Vanuit rationeel oogpunt zou er immers niets zinnigs te zeggen zijn over de religieuze ervaring. Apostel bestreed dat.

    Het begrip spiritualiteit

    In de artikelen Een ander geloven. Een nieuw transcenderen en Over spiritualiteit maakt Apostel duidelijk wat hij precies bedoelt met spiritualiteit. Apostel geeft een algemene, functionele, definitie, die niet naar God of Openbaring hoeft te verwijzen. Het is 'een systematische houding en strategie gericht op ervaringen die onze relatie met de diepste realiteit belichamen.' Daartoe plaatst men zich 'in het grootste geheel waartoe men denkt te behoren' en richt men zich 'op de basisdoelen in dienst waarvan men het eigen leven stelt'.

    Spiritualiteit verwijst dus zowel naar een houding als naar een richting. Uit deze definitie blijkt de mogelijkheid van verschillende vormen van niet-theïstische spiritualiteit.
    Een geliefd voorbeeld van Apostel is de zenmeditatie, die hij in de laatste jaren van zijn leven fervent beoefende. Maar ook noemt hij het verdiepen in een beeld, bijvoorbeeld een kruis of mandala, in een klank, bijvoorbeeld het orthodox-christelijk gebed of een boeddhistische mantra, of in een gebeurtenis, bijvoorbeeld de kruisweg van Jezus of de geschiedenis van de mensheid, als manieren om je te richten op het geheel. (Noot van Raf Feys: Apostel kwam ook wel eens een mis bijwonen in Brugge.)

    De situering in het grootste geheel kan volgens Apostel op veel manieren gebeuren. In wezen gaat het om het overstijgen van het zelf of transcenderen. Dat wil zeggen, het uittreden uit het alledaagse in een grotere, ruimere of diepere werkelijkheid. Dit transcenderen kan plaatsvinden door contact met de natuur, door inleving in andere personen en door ons te laten verzinken in de diepere lagen van ons zelf, in liefde, in het lezen van boeken, beoefenen van wetenschap, architectuur, enzovoorts.

    Alles wat onafhankelijk is van ons en ons overstijgt, terwijl het toch concreet voor ons bestaat, kan volgens Apostel een spirituele weg worden, een poort naar het Andere. Spiritueel leven is een zich met behulp van één of andere techniek bewust richten op een van de vele vormen van zelfoverstijging en vervolgens de gekozen weg jaren en jaren volgen, waardoor het in onze alledaagse bezigheden doorwerkt.

    Verdieping van de Verlichting

    Apostel wilde aantonen dat er tussen het vrijzinnige atheïsme en spiritualiteit geen tegenstelling, maar juist een positieve relatie bestaat. De kern van de vrijzinnigheid is de levenshouding van de Verlichting. Deze bestaat uit het afwijzen van dogma's en het zoeken naar waarheid vanuit de ervaring van de werkelijkheid als onuitputtelijk en toegankelijk voor het menselijk kenvermogen.
    Apostels atheïsme is dus ontologisch bedoeld, dat wil zeggen: het betreft het zijn. Er bestaat geen bovennatuurlijke werkelijkheid die principieel onkenbaar zou zijn. Het oefenen in onvoorwaardelijke aandacht kan volgens Apostel een essentiële bijdrage leveren aan de verwerkelijking en verdieping van de Verlichting, omdat de werkelijkheid niet alleen van buitenaf, maar ook concreet en gevoelsmatig door ons bewustzijn gekend kan worden. Door spirituele oefening, bijvoorbeeld de zenmeditatie, wordt het denken geïnspireerd tot onvoorwaardelijke openheid voor de totale, concrete aanwezigheid. Dat is volgens Apostel 'in wezen de fundamentele verwantschap tussen Verlichting, vrij onderzoek en spiritualiteit'.

    Morele inspiratie

    Apostels opvatting van spiritualiteit is niet alleen ontologisch van aard, maar ook in bestaansethische zin heeft spiritualiteit vrijzinnigen iets te bieden. Een authentieke en consequent doorleefde spirituele instelling laat volgens Apostel sporen na in het alledaagse leven. Aan de totale werkelijkheid en het eigen leven daarbinnen, wordt een positieve waarde toegekend, waardoor het leven zin krijgt. Spiritualiteit bevrijdt van de innerlijke wanhoop die met lijden, pijn, nederlaag of vernietiging gepaard gaat, omdat 'ze de werkelijkheid doet aanvaarden zoals ze is omdat ze is'.

    Het volgen van een spirituele levensweg heeft daarom grondige ethische gevolgen. De paradox is echter, dat spiritualiteit daarvoor niet instrumenteel ingezet kan worden. De decentratie, het niet meer leven vanuit het eigen centrum, maar vanuit een ander centrum dat leeft door en in ons, die optreedt in mystieke ervaring kan immers alleen worden bereikt als alle behoeften van het ik volledig worden losgelaten. Dus ook de behoefte aan ethiek en zingeving en het streven naar decentratie.

    Ethische regels en de zingeving moeten volgens Apostel altijd rationeel worden gefundeerd en geformuleerd, maar ze kunnen alleen spontaan en adequaat worden gerealiseerd door een spirituele weg. De mystieke ervaring blijft alleen authentiek als ze nauw verbonden wordt met politieke actie en analytische rationaliteit.

    Intense beleving van de werkelijkheid

    De consequente oefening in een niet-theïstische spirituele weg, opende voor Apostel een veel intensere beleving van de werkelijkheid dan hij voordien voor mogelijk had gehouden. Deze transformeerde zijn waardering van het alledaagse bestaan volledig. Hij pleitte vurig voor de verdere ontwikkeling van vele mogelijke varianten van niet-theïstische spiritualiteit, die niet in een verstikkende en vervalsende rationele theologie, dwingende dogmatiek en onveranderlijk ritueel is gegoten, juist omdat zo'n spiritualiteit nog in de kinderschoenen staat. In zijn zoektocht was Apostel, in de woorden van de Vlaamse theoloog Peter Schmidt, nergens thuis: 'Zijn geest heeft zich nooit gesetteld. Hij bleef nergens hangen, juist omdat hij leefde in het geloof dat er verderop iets was, iets dat hij nog niet had bereikt'.

    Apostel was niet de enige spiritueel humanist

    Leo Apostel was niet de enige humanist die zich met spiritualiteit inliet. Al voor de coming out van Apostel in 1981 wezen Jaap van Praag en Dirk Prins op de waarde van de religieuze beleving voor het alledaags leven en het levensbesef van humanisten. En begin jaren negentig pleitte Otto Duintjer, emeritus hoogleraar Filosofie en spiritualiteit aan de Universiteit van Amsterdam, voor spiritualiteit als levenskunst.

    Tegenwoordig mag en kan spiritualiteit, ook voor veel humanisten. Apostels gepassioneerde maar uiterst scherpzinnige artikelen zijn zeer lezenswaardig voor spirituele beoefenaars én hun criticasters.

    Auteur van deze tekst
    Drs. Wouter Kuijlman is promovendus Geschiedenis van het humanistisch geestelijk raadswerk aan het J.P. van Praag Instituut van de Universiteit voor Humanistiek. Hij is de auteur van Een mantel met sterren. Religieus humanisme in het Humanistisch Verbond (2001).


    03-12-2015 om 15:31 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Smedes, Apostel, gelovigen, ongelovigen, spiritualiteit
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Degelijke ‘Follow Through-studie ‘wees op superioriteit directe instructie

    Degelijke ‘Follow Through-studie ‘wees op superioriteit van directe instructie

    Le Projet Follow Through, Écrit par Mireille Castonguay et Clermont Gauthier     

    Tiré de La formation à l'enseignement - Atout ou frein à la réussite scolaire ?(Les Presses de l'Université Laval, 4e trimestre 2012, 143 p.)

    En 1964, le Congrès américain adopte le Economic Opportunity Act qui vise à mettre sur pied un ensemble de programmes destinés à contrer la pauvreté. Il existe alors un large consensus selon lequel l'éducation serait l'antidote à la pauvreté, car elle permet le développement de connaissances et de savoir-faire qui en brisent le cercle vicieux. Un des programmes les plus connus mis sur pied dans cette perspective est le projet Head Start qui débute en 1965 et qui s'adresse aux enfants d'âge préscolaire. Le projet Follow Through est lancé à la suite de Head Start au terme d'une étude indiquant que les gains d'apprentissage faits par les enfants ayant participé à ce programme se dissipaient graduellement lorsqu'ils commençaient à aller à l'école. En 1967, le président Johnson demande au Congrès de lancer un nouveau programme afin d'effectuer le suivi (« follow through ») du pro­gramme Head Start. Ainsi, alors que le projet Follow Through est aujourd'hui considéré comme la plus vaste et la plus dispendieuse étude expérimentale jamais menée dans le monde de l'éducation, il était en fait initialement conçu comme un programme de suivi de développement social. Ce n'est qu'à la suite de coupures de budget que le projet Follow Through se transforme en élude longitudinale visant à trouver des méthodes d'enseignement efficaces pour les élèves de milieux défavorisés.

    De manière plus précise, le projet Follow Through se déroule de 1968 à 1976, dans 120 communautés, et porte sur près de 10 000 élèves. Il vise à préciser les différences d'efficacité entre différentes approches pédagogiques utilisées auprès d'élèves défavorisés, de la maternelle à la 3e année. Pour ce faire, un devis de recherche de type “variation planifiée” est adopté. Le Office of Education américain mandate divers promoteurs d'approches pédagogiques qui agissent par la suite à titre de commanditaires de leur propre approche et travaillent en collaboration avec les districts pour appli­quer leur modèle dans les classes. Chaque commanditaire est responsable de développer du matériel pédagogique en lien avec son approche ainsi que de former les enseignants. Au total, neuf approches sont retenues. Ensemble, elles représentent l'ensemble du spectre éducatif, des approches structurées comme le Direct Instruction aux approches centrées sur l'enfant comme le Open Education.

     

    Afin d'émettre des conclusions à propos de l'efficacité de ces différentes approches, l'ensemble des commanditaires s'entendent dès le départ sur onze mesures visant à évaluer la performance des élèves dans trois domaines d'apprentissage. Sont évalués les habiletés scolaires de base, les habiletés de résolution de problèmes ainsi que le développement du concept de soi. Pour chaque mesure, la performance d'un groupe d'élèves dans le projet Follow Through est comparée à celle d'un groupe témoin. À terme, plus de 2 000 comparaisons sont effectuées.

    Ces données, recueillies par le Stanford Research Institute, sont ana­lysées par une firme indépendante : Abt Associates. Aux fins d'évaluation, Abt Associates regroupe l'ensemble des modèles pédagogiques en trois catégories. La catégorie « Basic skills » comprend les modèles qui mettent l'accent sur l'enseignement direct des habiletés fondamentales en lecture, en arithmétique, en épellation et en langue maternelle. La catégorie « Cognitive-Conceptual » regroupe les modèles qui visent à développer les habiletés à “apprendre à apprendre” et à résoudre des problèmes. La catégorie « Affec­tive-Cognitive » met d'abord l'accent sur le développement du concept de soi et d'attitudes positives envers l'apprentissage, puis sur l'apprentissage des habiletés permettant d'apprendre à apprendre. Que disent les données analysées ?

    Les résultats obtenus clans le cadre du projet Follow Through sont clairs : les données recueillies montrent la supériorité de l'efficacité d'une approche, à savoir le Direct Instruction (DI). Seul le modèle du DI obtient des résultats positifs dans les trois domaines évalués, à savoir les domaines scolaires, cognitifs et affectifs, en plus de présenter les résultats les plus élevés pour les trois mesures (Adams, 1996). Cette approche fait usage de séquences d'enseignement hautement structurées qui indiquent à l'enseignant les détails précis du déroulement des leçons. Avec cette approche très directive, renseignant est formé pour l'utilisation du matériel qui s'élabore autour de séries de questions/réponses suivies des procédures de correction.

    Quelle que soit l'analyse effectuée, les élèves évoluant dans les groupes du DI ont fait les plus grands gains d'apprentissage comparativement aux élèves des autres modèles évalués dans le projet Follow Through. À l'exception possible du modèle Behavior Analysis, tous les autres modèles semblent avoir eu peu d'effets positifs sur les progrès scolaires des élèves.

    Traditionnellement, certains ont objecté que l'accent mis sur le déve­loppement des habiletés de base se faisait nécessairement au détriment des habiletés sociales. Or, les résultats obtenus dans le projet Follow Through indiquent qu'il n'en est rien. En effet, comparativement à tous les autres modèles évalués dans Follow Through, les modèles qui mettent l'accent sur les habiletés de base produisent les meilleurs résultats aux examens évaluant les habiletés de base ainsi qu'à ceux mesurant le développement du concept de soi. Trois analyses ultérieures conduites de façon indépendante (Bereiter et Kurland, 1981-1982 ; Becker et Carnine, 1981 ; Gersten, 1984) ne sont pas arrivées à des conclusions différentes : toutes les analyses convergent et indi­quent que les meilleurs résultats sont obtenus par les élèves dans le modèle DI, et ce, pour l'ensemble des habiletés évaluées.

    De plus, des analyses subséquentes indiquent que les résultats positifs d'un enseignement basé sur le Direct Instruction sont stables dans le temps (Gersten, 1984). En effet, selon une étude de suivi menée par Gersten entre 1973 et 1981, les résultats obtenus en lecture et en mathématiques par des élèves de 3e année ayant bénéficié d'un enseignement basé sur le DI pendant les années précédentes sont nettement supérieurs à ceux des autres élèves n'ayant pas profité d'un tel enseignement précédemment. De manière plus précise, les élèves des groupes Direct Instruction obtiennent des résultats en lecture les situant au 40e rang centile alors que la performance attendue d'élèves comparables atteint le 28e rang centile. En mathématiques, les résultats sont encore plus remarquables : les élèves placés dans les groupes du DI performent au 50e rang centile alors que la performance attendue d'élèves semblables se situe au 18e rang centile.

    Finalement, les élèves avant bénéficié du Direct Instruction ont égale­ment des taux de diplomation, d'inscription et d'acceptation au collège statistiquement supérieurs alors que les taux de redoublement et de décro­chage sont significativement plus bas (Meyer, Gersten et Gutkin, 1983).

    De l'avis de Bereiter et Kurland (1996), l'ensemble des résultats de Follow Through et des analyses ultérieures devraient clore la bataille philo­sophique entre les différentes approches pédagogiques. En effet, ces résultats démontrent que les approches centrées sur l'enfant s'avèrent nettement moins efficaces pour favoriser les résultats des élèves à des examens standar­disés (p. 28). Watkins (1995-1996) conclut aussi qu'il est clair avec Follow Through que les modèles pédagogiques mettant l'accent sur les habiletés de base ont davantage de succès que les autres modèles pour aider les élèves à maîtriser ces apprentissages.

    L'étude Follow Through répond donc de manière plutôt convaincante à la question de l'efficacité de diverses approches pédagogiques. Pour être consi­dérées comme efficaces, des pratiques pédagogiques doivent favoriser les apprentissages des élèves et, pour ce faire, le modèle du Direct Instruction repré­sente une approche à privilégier quel que soit le type d'habiletés à développer.

     

     


    03-12-2015 om 10:52 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Follow through, directe instructie
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Belang van handboeken (methodes) voor wiskunde e.d. in het lager onderwijs

    Over het belang van handboeken (methodes) voor wiskunde e.d. in het lager onderwijs en het feit dat ze momenteel in Vlaanderen in vraag worden gesteld.

    Het ontbreken van handboeken (methodes) voor wiskunde e.d. in Engelse lagere scholen (en zelfs voor een groot deel in Franstalig België) is volgens de auteur en volgens velen een belangrijke oorzaak van de lagere leerprestaties in Engelse lagere scholen. In de context van de nieuwe eindtermen en leerplannen die in Vlaander...en in de maak zijn, wordt echter vaak voorgesteld om af te stappen van de klassieke handboeken (methodes). Zo lezen we eens te meer in het laatste nummer van 'school+visie' (kath. onderwijskoepel, december 2015): De druk op de leerkrachten is niet te onderschatten, maar die komt niet alleen van de leerplandoelen. Te vaak fungeren handboeken en methodes als houvast, zonder dat de professionele autonomie van de leerkracht wordt benut om zelf zinvolle en haalbare keuzes te maken"
    mm

    "Then, we have the small issue of textbooks. In Singapore, the ministry of education has a list of approved textbooks that have been written by experts. The textbooks, which are an integral tool of a mastery curriculum, are written so that one exercise follows another in a smooth progression. Even the common misconceptions have been mapped out and worked into the teaching sequence that runs alongside the textbooks. How can English teachers mimic this approach with a few worksheets cobbled together from TES resources?

    Many primary teachers have only a GCSE in maths; how can they be expected to map out a sequence of exercises which includes all the possibilities for common misconceptions in their ‘spare’ time. Added to this burden is the fact that worksheets will need to be ‘personalised’. It seems to me that this aspect alone negates the possibility of teaching a mastery curriculum in English primary schools. "

    Meer weergeven
    Like many schools up and down the country, we are involved in a collaborative expedition (compulsory, twilight sessions) which, in addition to looking at a multitude of subject areas, marking polic...
    thequirkyteacher.wordpress.com

    03-12-2015 om 00:00 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:handboeken, metghodes, eindtermen, leerplannen, wiksunde
    >> Reageer (0)
    02-12-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kritische bedenkingen van leraar op bijscholing over child-centred learning

    Education Policy

    A Math Teacher’s Day at Ed Camp
    Facebook

    My Day at Ed Camp
    By Barry Garelick

    I attended an “Ed Camp” recently. This is one of many types of non-professional development and informal gatherings where teachers talk about various education-related topics. The camp I attended was free of charge and took place at a charter school that prided itself on a student-centered approach to learning. In keeping with the school’s focus, the camp also took a student-centered approach which it boasted about in its announcement, calling the event an “unconference”. It stated that the Ed Camp “is not your traditional educational conference; sessions will be created by attendees.”

    And that’s exactly what happened. Participants wrote ideas for sessions on Post-It notes which were placed on a whiteboard. The conference organizers then put the Post-It notes in categories that formed various sessions which were then led by whomever wanted to lead them.

    The topic suggestions were placed into nine separate categories/sessions. For each of three one-hour periods, there were three sessions that participants could choose from. I chose “Motivation,” “Feedback in lieu of grades” and “The balance between student-centered and teacher-centered in a classroom.”

    By way of background, I went to school in the 50’s and 60’s and am on a second career of teaching math in high school and secondary school after retiring several years ago. I am considered by most to use “traditional” practices rather than the progressive techniques one sees today. A few decades ago there was a mix of opinions on what are considered “best practices” in teaching—some of which included traditional methods. The older generation of teachers, however, has been almost entirely replaced by the new guard.

    This has resulted in a prevalent new group-think which holds that traditional teaching is outmoded and ineffective. The participants at Ed Camp were of the new guard; mostly people ranging in age between 20’s and 40’s. A few people were in their 50’s or early 60’s, but were subscribed to the same group-think. From what I could tell, I was the only traditionalist present.

    Motivation Session

    All participants at this session generally agreed that motivation was important and that if classrooms do not have focus, there is loss of attention. They also agreed that students did well in a structured environment and that set routines and clear expectations were motivators. These two consensus items were uttered with the same somnambulant automaticity with which many say grace before chowing down a meal.

    Participants then went to town describing various motivating/engaging activities including having students spell out words using their bodies to shape the letters (though I have forgotten what this had to do with whatever was being taught). After a few more suggestions, someone pointed out that no matter how engaging the activity, the novelty of it wears off, so you can only do it a few times before students are bored — which, I suppose, leaves teachers with the option of more traditional approaches like a warm-up question and then teaching the class.

    The issue of group work came up. Group work ranks high on the group-think spectrum as something worthwhile for all students. So when a teacher said that group work may be difficult for students who are introverts, the feeling of cognitive dissonance was distinctly present in the room. But the dissonance was quickly dispelled by the same teacher who brought it up. “Well, think of it this way,” he said. “How many times have you gone to professional development sessions and the leader says ‘Now turn to your neighbor and discuss such and such’ and you go ‘Oh, no! Do I have to?’” General agreement ensued.

    “But,” he went on, “You kind of think to yourself, ‘Well, OK, let’s get this over with’ and pretty soon you’re doing it and it isn’t that bad. So I think maybe we just have to get kids to think beyond themselves and just go with it, and they’ll see it isn’t that bad.”

    I’m fairly certain most of the attendees had been through—and probably hated—professional development sessions that were group-work oriented. But if there was any disagreement with what he said, it was not voiced.

    There was consensus that students responded well to competition. Teachers noted that students like to see high scores posted or go for extra credit assignments or questions on tests. Such agreement was surprising given that it goes against the trend of the “everyone is special” movement in which all students win awards or graduating classes have multiple valedictorians. Unless one includes competition as being an integral part of collaboration and working in teams and groups, competition would seem to be its antithesis.

    Another unexpected result was related by a second grade teacher who taught at the school where the Ed Camp was held. She had assigned her students to groups and arranged her class in clusters of desks as many classrooms are these days. One day her students asked her, “Can we be in rows facing the front of the classroom?” She tried to reason with them, explaining that when she had been in school she always had to sit in rows and would have loved the opportunity to sit in groups. They told her that it was easier to be in rows because they wouldn’t have to twist around to see what the teacher was doing at the board. The students assigned themselves numbers randomly so the teacher could put them in straight rows according to their numbers. Since this was a student-centered decision at a school that valued student-centered activities, the teacher reluctantly went along with what they wanted.

    Think Pair Share: Harbinger of Things to Come?

    The initial premise of the next session I attended—feedback–was that students should be given guidance rather than interim or even final grades. This is not a new concept, as evidenced by a recent comment I saw on a popular education blog: “When numerical/letter grades are king, real learning is kicked to the curb, along with meaningful assessment.”

    Like many educational ideas, this one sounds like it ought to be superior to a system of grading that many have accused of being unfair for years, until you get into the details—things like subjectivity and how students will be assessed. The moderator—who did most of the talking in this particular session—said that in guidance-based regimes, students should be told whether they are doing a task correctly or incorrectly and that the key to completing a task was to ensure that students had an appropriate process. I couldn’t be absolutely sure, but it sounded like process trumped content.

    He brought up math as an example and said, “I like to give kids problems they don’t know how to do.” This is not the first time I’ve heard this. While I agree that students should be given challenging problems, I also believe that they need to start from a place that they know and advance bit by bit to variants on a basic problem structure to be able to take on non-routine problems.

    Such process is known as scaffolding, but modern purveyors of education theory hold that scaffolding should not be used and that flexible thinking –applying prior knowledge to a new and unfamiliar problems or situations—comes with repeated exposure to such problems. Supposedly this develops a “problem solving schema” and “habit of mind” that is independent of acquired procedural skills or facts. But to pull off what this teacher wanted—having them solve something totally different than what they’ve seen—students are given feedback. The feedback is in the form of questions to motivate them to learn what they need to know and ultimately to solve the problem in a “just in time” basis.

    The notion of supplying feedback in the form of guidance seemed to this moderator to be a new and cutting edge thing, and in fact announced that the activity of “Think-Pair-Share” was antiquated and should be abandoned. “Think-Pair-Share” has been around for at least 10 years. The first time I heard about “Think, Pair, Share” was in a course I took in ed school. Briefly, students work together to solve a problem or answer a question, discuss the question with their partner(s) and share their ideas and/or contrasting opinions with the rest of the class.

    But now it was considered passé, the main problem with it being that students didn’t know what to say to each other about whatever it was they were to discuss. And that was likely because they had little or no knowledge of the subject that they were supposed to talk about, and which was supposed to give them the insights and knowledge that they previously lacked.

    Did this mean that perhaps there was now some evidence that direct and explicit instruction could have beneficial educational outcomes? No. Feedback and guidance was the new “Think Pair Share.” Student-centered and inquiry-based approaches are still alive and well. And in closing, the moderator added that students need good solid relationships with one another and with the teacher. To this end, the moderator said, putting students in straight rows will NOT build such relationships.

    I was tempted to bring up the story of the second grade class that insisted they wanted to be in rows but we were out of time. In fact, we ran over and I was late to the last session on the balance between teacher and student in a student-centered classroom.

    Defining Balance—or Not

    The conversation in the third and last session of the day was already underway with some talk going on about how effective student-centered communication is fostered using something called “Sentence frames” or “word moves”. These are a set of certain phrases students are encouraged to use when engaging in dialogue, such as, “One point that was not clear to me was ___”, “I see your point but what about ___”, “I’m still not convinced that ___”.

    The discussion was in the context of procedures used in conducting student-centered classes. I didn’t know how much about balance they had discussed, and although it is not my habit to interrupt a discussion, I did inject myself using the following sentence frame: “So what do you think is the balance between teacher-centered and student-centered instruction?”

    The responses I received were immediate:

    “Oh, I just talk at the students forever and go on and on,” said a youngish woman. Another teacher chimed in, “Yes, I tell them that it would be so much easier for them if they just listened…” This went on for another few seconds, and though I was tempted to use a sentence frame like, “I see your point but what about___?” the one I chose was a bit more aggressive. “Is that your answer to my question?” I asked. “You think a teacher-centered classroom is all about lecturing with no room for questions or dialogue?”

    The woman who first answered me said, “No, I was just being funny.” The conversation turned serious once again with the answer to my question being that the teacher-centered portion of a student-centered classroom is, “teaching the students to be student-centered successfully.” That, roughly translated, means giving them instructions and guidance to do their student-centered inquiry-based assignment.

    Example: “In ten minutes, you will complete an outline of what you are going to investigate. Go.” Ten minutes pass, teacher spot checks various outlines. “Now one person will be the lead investigator, another will be the note-taker, the third person will write the conclusion and the fourth person will do the presentation.” And so on.

    The conversation turned to “student outcomes” and “growth-mindset.” This last phrase, a concept made popular by Carol Dweck, is the theory that students can develop their abilities by believing that they can do so. The term has taken hold as its own motivational poster in classrooms, professional development seminars and Ed Camps across America. Someone remarked that the idea of growth mindset itself is a student-centered concept. I suppose it is, if you combine belief in yourself with hard work, instruction, and practice—things I don’t hear much about when I hear about growth-mindset.

    “Growth-mindset” led into students’ beliefs in themselves, which led to how grades are bad and rubrics were better. A middle school social studies teacher lamented that he was stuck giving students grades because the school district required them, though most of the teachers in his schools used rubrics not to grade, but to provide feedback to students. (The charter school at which this Ed Camp was held did not give grades, but rather student reports. After the social studies teacher’s lamentation about grades, one teacher who taught at this school cackled “I’m so glad I don’t have to keep grade books anymore!”)

    The social studies teacher said that what used to be an A under the old grading system was now a C in his class using his rubric. He didn’t go into details about his rubric except to say that he bases grades on it, and “meets expectations” would be a C. “I tell parents that I have no problem with a student who gets a C in my class, because that means he or she was meeting expectations. If a student wants better than a C, they can go over the rubric with me to see what is required.”

    This struck me as strange. If you give tests and assignments that cover the material and take some effort to do well on them, then maintaining an average of a 90% or more would assure some mastery of the material. Or does he consider that to be “middle school stuff” and to get an A under his rubric now requires—what? I never found out. Classes I’ve seen that use rubrics have several: rubrics for group work, presentations, collaboration, essay analysis, presentations and so forth, and there are many categories – like this one for a project presentation in a middle school social studies class . How does one differentiate between “strong student creativity” and “exceptional degree of student creativity” under the “Originality” category? I suspect it’s a matter of “I’ll know it when I see it”.

    As time grew shorter, discussions cascaded onto each other, culminating in a discussion about homework. The social studies teacher said he didn’t assign homework, and this turned out to be the practice of most of the teachers in the room. Some of the teachers did report that they received pressure from parents about lack of homework. Parents who ask their kids what they do in school and get the usual “Not much” often follow with “Well, what’s your homework?” and were dismayed to find that the student had none. Parents confronted various teachers, arguing that not assigning homework will not prepare students for the real world. The social studies teacher who was emerging as de facto opinion leader for the session said that in the real world you didn’t have homework, so why should we expect it of our students? This was a bit confusing given that teachers do a lot of work at home. In fact, in many professions it is not unusual to have to do work at home.

    But he went on. “And if the real world is high school and college, first of all, not all students go to college. And show me the evidence that homework in high school prepares them for college.” This is the type of argument that seems beguiling if you practice saying it in front of a mirror with an audience applause track playing in your mind. Or alternatively, saying it at Ed Camp sessions like these.
    “It is not preparation for the real world,” he repeated, and then clarified that he viewed homework as largely drill and practice activities which in his view held absolutely no value, and certainly, in his opinion, is not something done in the real world. (I should note that I was the only math teacher in this session, but I decided to keep quiet given the reaction when I asked my question at the beginning of the session.)
    - See more at:

    A Math Teacher's Day at Ed Camp

    Barry Garelick details his experience attending an ed camp, from nebulous educational philosophy to troubling trends of group-think

    02-12-2015 om 16:25 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:child-centred learning
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Taaltijdbom tikt luider dan ooit. Maar nog steeds neen INTENSIEF NT2

    Taaltijdbom tikt luider dan ooit. Zonde grondige kennis van Nederlands is integratie én emancipatie niet mogelijk! Nefaste invloed ook op Vlaamse leerlingen.

    Onderwijskrant waarschuwt al 20 jaar voor de taaltijdbom. We drongen geregeld aan op intensief NT2 (nog meer dan taalbad) vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs. Tevergeefs. Komt er nu een kentering?

    De grote taalproblemen zijn al lang gekend, maar ze werden lange tijd genegeerd door de vele academische taalachterstandsnegationisten, de politiek correcten, de sociologen, het Steunpunt-GOK, allerhande beleidsverantwoordelijken (ook binnen de onderwijsnetten) ...

    Het Steunpunt NT2 ontving in de periode 1990-2010 niet minder dan 12,5 miljoen euro voor de uitbouw en ondersteuning van NT2, maar verklaarde al vlug dat NT2 overbodig was en dat NT2=NT1. In een publicatie van 2004 spraken de Steunpunt-directeurs Kris Van den Branden, Piet Van Avermaet & Ferre Laevers zich uit tegen de invoering van NT2 en ze beweerden ook nog: “Van zodra kinderen van een andere etnische afkomst slechter presteren, is er sprake van systematische kansenongelijkheid en discriminatie. Het leerpotentieel en de bereidheid leerinspanningen te leveren zijn immers gelijk verdeeld over de verschillende volkeren en bevolkingslagen” (Steunpunt GOK; ‘Beter, breder en met meer kleur, 2004).

     In een opiniebijdrage van 4 september 2013 ontkende de Leuvense prof. Koen Jaspaert, de eerste directeur van het Steunpunt NT2, eens te meer dat er nood was aan i NT2-onderwijs. Jaspaert beweerde: "Het probleem van het Nederlands wordt gewoon aangepraat als een probleem. Als je je in een groep opgenomen voelt, dan leer bijna vanzelf de taal die je binnen de groep nodig hebt.

    Ook Machteld Verhelst, momenteel kopstuk pedagogisch bureau van de katholieke onderwijskoepel (voorheen medewerker NT2-Leuven) poneerde 2 jaar geleden nog dat NT2 overbodig was. Ze sloot zich hierbij aan bij opiniebijdragen van de Leuvense prof. Piet Jaspaert en Kris Van den Branden die de taalproblematiek minimaliseerden en zich eens te meer uitspraken tegen NT2. In augustus 2009 trok Mieke Van Hecke wel nog aan de taal-alarmbel, maar ze kreeg geen steun vanuit de koepel.

    We zijn alvast tevreden dat de grote taalproblemen nu blijkbaar meer erkend i.p.v. ontkend worden. Zo gaf de Brusselse Groen-schepen Analisa Gadaleta onlangs volmondig toe: “Sommige jongeren spreken amper de taal; zelfs dat is hen niet gevraagd” (ZENO, De Morgen, 21 november). Het is hen inderdaad niet gevraagd en het ontbrak aan intensief NT2.Groen-partijvoorzitster Meyrem Almaci bestempelde in 2003 de vraag voor meer Nederlands nog “als een vorm van taalfetisjisme vanuit vele scholen, dat averechts werkt in de emotionele binding met de eigen taal”. Socioloog Koen Pelleriaux (adjunct-directeur ministerie van onderwijs) beweerde destijds dat die leerlingen volgens hem wel voldoende Nederlands kenden.

    In 2007 poneerde ook prof. Ides Nicaise : “De jonge allochtone leerlingen zijn (taalkundig) niet gehandicapt; het gaat enkel om achterstelling in de maatschappij en op school” (‘De school van de ongelijkheid’,EPO). We mochten volgens Nicaise & CO ook geen heil verwachten van intensief NT2 en achterstandsdidactiek, want die waren gebaseerd “op het deficit-model, op de theorie van de ‘socio-culturele handicap’.
    Alarm ‘Ouders voor scholen’ van 1999 miskend & weggehoond

    Al in 1999 sloeg de Brusselse actiegroep ‘Ouders voor scholen’ groot alarm en wees op de nefaste gevolgen voor de allochtone én voor de Nederlandstalige kinderen. De migranten lopen een al te grote achterstand op en de Nederlandstalige kinderen verzuipen, ze nemen taalfouten over van de klasgenoten en passen zich aan het lagere tempo aan. De ‘Ouders voor scholen’ werden voor conservatief uitgescholden en kregen heel weldenkend Brussel over zich heen (Geert Selleslach, Het leven zoals het is: Onderwijs in Brussel, Samenleving en Politiek, 2004 nr. 2). Selleslach betreurde in dezelfde Sampol-bijdrage dat ook socioloog Koen Pelleriaux beweerde ook dat er in het Nederlandstalig onderwijs “geen grote groep Franstalige kinderen bestaat’. ... ‘De allochtone leerlingen kennen vaak wel Vlaams, maar omwille van de noodzaak met hun ouders spraken ze op straat Brussels Frans”, aldus Pelleriaux.

    Selleslach schreef verder: “De eenvoudige vraag naar kwaliteit stellen was voldoende om heel weldenkend Brussel over zich heen te krijgen. Ook de reactie van de Sp.a was ronduit bedroevend. ‘Hou je mond, jullie goedverdienende middenklassers, jullie kunnen je eigen boontjes doppen. Jullie hebben niet te klagen’, was de teneur. Voormalig staatsecretaris Robert Lathouwers liet zelfs geen kans onbenut om de actiegroep ‘ouders voor de scholen’’ in het openbaar te berispen.” Zelfs taalbegeleider Werner Schrauwen van het Nascholingscentrum Brussel Hoofdstedelijk Gebied liet zich in het tijdschrift VONK (juli 2007) heel sceptisch uit over de taalplannen van minister Vandenbroucke: “Meer Nederlands, wordt immers snel minder mijn moedertaal” (Frans, Arabisch…).

    Ook al in 1993 ergerden zich al veel Brusselse leerkrachten en ouders aan de vele ‘weldenkenden’ en GOK-ideologen die de taal- en disciplineproblemen sterk relativeerden en zelfs negeerden. (Zie: Bernard Daelemans, Vlaamse beweging en multicultuur, Meervoud, december 1995).

    In zijn beleidsplan 2004 onderschatte ook minister Vandenbroucke nog schromelijk de grote problemen. Hij schreef heel optimistisch: “Het project Voorrangsbeleid Brussel (VBB) zette de afgelopen jaren goede resultaten neer.” In ons interview met Vandenbroucke wezen we er op dat hij zich deerlijk vergiste omtrent de kritieke situatie in Brusselse scholen. Maar hij ontkende dit.

    Het aantal leerlingen dat thuis geen Nederlands spreekt is in vijf jaar tijd met 36% gestegen. In de lagere school gaat het nu al om 1 op de 6 ...
    hln.be

    02-12-2015 om 00:00 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:NT2, taatijdbom
    >> Reageer (0)
    01-12-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Michael Young over power of knowledge, belang van momenteel in Vl belaagde vakdisciplines

    Unleashing the power of knowledge for all : ook over belang van de momenteel belaagde vakdisciplines.

    Michael Young, Academic and author

    We need to put subjects at the heart of the curriculum.

    Neither subjects (vakdisciplines) nor the boundaries between them are arbitrary. They are a form of specialisation of knowledge with powerful educational possibilities. ...There is ‘powerful knowledge’ that all pupils were entitled to. ...Powerful knowledge is systematic. Its concepts are systematically related to one another and shared in groups, such as subject or disciplinary associations

    The specialist character of powerful knowledge explains, at least in part, why it is experienced as difficult to acquire and why acquiring it requires specialist teachers and much persistence on the part of learners. The important curriculum point about subjects is that they are based on the shared rules and knowledge of communities within which their questions, methods, concepts and criteria are debated, discussed and improved.

    1 September 2015

    Since the publication of my book Bringing Knowledge Back In, in 2007, I have been trying to work out the implications of placing knowledge at the centre of the discussion of the purpose of schools. This has led me to a reassessment of the role of subjects as the basis of the school curriculum. Despite having spent five years in a school teaching chemistry, as a sociologist I naively saw subjects and the boundaries separating them as backward-looking and elitist, and any attempt to make them a requirement for all pupils as an imposition. However, I gradually came to realise that, although this critique of subjects has some truth in it, and although subjects may be experienced by some pupils as an imposition, neither subjects nor the boundaries between them are arbitrary. They are a form of specialisation of knowledge with powerful educational possibilities.

    In this article, I want to outline how I came to change my understanding of subjects and why this might have implications for today’s often acrimonious debates about the nature of the school curriculum between Conservative government ministers and significant sections of the professional education community. Michael Gove, even before he became education secretary, saw the diminishing role of academic subjects as something in need of radical reform. Gove’s educational critics, on the other hand, who were mostly on the left and opposed to the government on political grounds, challenged any signs of a ‘return to subjects’ as backward-looking and discriminatory towards pupils from disadvantaged backgrounds. This put me, as a firm defender of a subject-based curriculum for all, in a difficult position. I had always voted Labour and had many friends in the education community. For the first time in my career I had to accept that my political beliefs and my educational views were not necessarily consistent. Exploring the change in my view of subjects led me to explore the idea that there was ‘powerful knowledge’ that all pupils were entitled to.

    Although linking the words ‘power’ and ‘knowledge’ is neither new nor specific to education, the idea of ‘powerful knowledge’ as a curriculum principle is relatively new; it is only within the past five years that it has become part of educational debates. Initially I found it helpful to link the concept ‘powerful knowledge’ to the idea of ‘knowledge of the powerful’. However, the two terms use the words ‘power’ and ‘knowledge’ in very different ways.

    To my mind, they distinguish two different ways of linking power and knowledge when thinking about the curriculum. ‘Knowledge of the powerful’ focuses on which people or groups in society are in a position to define what knowledge is. In the case of schools, the concept ‘knowledge of the powerful’ refers to what knowledge is included in the curriculum and what is not – and, indeed, who defines what knowledge is. Karl Marx’s version of ‘knowledge of the powerful’ will be familiar to many. It asserts that, ‘The ideas of the ruling class are in every epoch the ruling ideas’. It became a popular slogan in the 1970s among educationalists on the left for several reasons. First, it focused on the question of who benefits from existing definitions and selections of knowledge. Second, and specifically in relation to the curriculum, it focuses on the question of who has the power to exclude and include certain topics and concepts in the curriculum. A good example from the nineteenth century was the exclusion of geology from the school curriculum on the grounds that it might undermine students’ belief in the version of creation found in the Old Testament.

    The problem with analysing the curriculum in terms of the power and interests of those who design it is that it tells us very little about the curriculum itself, or what alternatives to the existing curriculum might be possible. Instead, to use a phrase I owe to the late Rob Moore, ‘it tells us about knowers not the knowledge’. From this perspective, the curriculum is always predominantly a political instrument for maintaining power, rather than an educational instrument for supporting learning. A view of the curriculum or subjects as representing ‘knowledge of the powerful’ presents a challenge to policymakers, curriculum leaders and even to teachers. However, in practice, it is of very little help to any of them. As the sociologist Basil Bernstein once wrote, ‘education cannot compensate for society’. In other words, the roots of educational inequality are not in the curriculum. At the same time, Bernstein also reminds us that the curriculum is always potentially a disrupter of existing inequalities, so it is important to ask what different curricula can and cannot do, even if we cannot expect them to ‘compensate for society’.

    In contrast to the idea of the curriculum as ‘knowledge of the powerful’, the idea of ‘powerful knowledge’ refers to what makes some knowledge powerful and what it can do for those who have access to it. Knowledge is ‘powerful’ if it predicts, if it explains, if it enables people to envisage alternatives, if it helps people to think in new ways. If these are some of the ‘powers’ of powerful knowledge, how might it then be distinguished from the everyday or commonsense knowledge that we all have as members of society?

    This shared commonsense knowledge is vital in our everyday lives, and is always tied to particular contexts. It does not need to be taught and we do not need to go to school to acquire it. However, it is limited and it is in order to overcome its limitations that we have schools and a curriculum based on subjects.

    Powerful knowledge is systematic. Its concepts are systematically related to one another and shared in groups, such as subject or disciplinary associations. It is not, like common sense, rooted in the specific contexts of our experience. This means that powerful knowledge can be the basis for generalisations and thinking beyond particular contexts or cases. The clearest examples both of the systematic structure of powerful knowledge and of its role as a resource for generalising are found in the natural sciences. However, other forms of subject knowledge, such as the social sciences, humanities and the arts, also have concepts that take us beyond particular cases and contexts in different ways, and offer us different capacities for generalisation, due to the nature of the phenomena they are concerned with.

    Powerful knowledge is specialised. In other words, it has been developed by clearly distinguishable groups with a well-defined focus and relatively fixed boundaries, separating different forms of expertise. These groups range from novelists and playwrights to nuclear physicists and subject teachers. The specialist character of powerful knowledge explains, at least in part, why it is experienced as difficult to acquire and why acquiring it requires specialist teachers and much persistence on the part of learners. The important curriculum point about subjects is that they are based on the shared rules and knowledge of communities within which their questions, methods, concepts and criteria are debated, discussed and improved.

    With the introduction in 2013 of a new National Curriculum for England, based largely on academic subjects, the UK’s Conservative-led coalition government must be given credit for opening up a debate about the purpose of schools and the right to knowledge of all pupils – something that successive Labour governments had signally failed to do. Linked to this is the wider question of social justice, which ministers continue to raise. Nick Gibb, the minister for schools in the current Conservative government, refers to access to subject knowledge as the major social-justice issue of our time, and made a recent speech entitled ‘Knowledge and Power: the social-justice case for an academic curriculum’. Some may claim that his argument is no more than a slogan. However, it is clear that it sets the terms for future debates; no one will be able to avoid talking about ‘a curriculum for all’ that does not address the issue of academic subjects.

    That said, the government’s policies so far are unlikely to be a basis for achieving their goals of making an entitlement to a subject-based curriculum a possibility for all pupils; if anything, they could lead to the opposite. There are already two warning signs. Schools are beginning to advertise themselves as offering a knowledge-led curriculum. This has become a slogan rather than a set of questions about how such a curriculum might be realised. A second issue that arises is the distribution of specialist and well-qualified teachers. It is important, as the government recognises, that teachers have good first degrees in their subject. However, teaching is a profession, not a ‘craft for graduates’, as Michael Gove once claimed. ‘Learning on the job’ is important for any profession, but, unlike crafts, not all professional knowledge can be acquired in this way. Furthermore, like all professions, teachers have to acquire systematic knowledge that draws on, but is separate from, their specialist studies.

    Ideally, curriculum theorists should be mediators between disciplinary specialists and subject teachers, as well as being conceptualisers of what the school curriculum should be like. A greater emphasis on the former might improve our attempts at the latter. Knowledge about the curriculum is a specialist form of knowledge itself, and it is the joint responsibility of curriculum theorists and subject specialists to cultivate it. With notable exceptions in history and geography, this fact has barely been recognised by either group. Subject specialists have much to learn from each other, as well as from curriculum theorists. If we are serious about the claim that subjects can offer powerful knowledge for all, then establishing the curriculum must be a collaborative endeavour.

    Michael Young is emeritus professor at the Institute of Education. He is the author of Bringing Knowledge Back In and co-author of Knowledge and the Future School (with David Lambert) and Curriculum and the Specialisation of Knowledge (with Johan Muller), which will be published by Routledge in early 2016.

    01-12-2015 om 15:32 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:young, vakdisiplines, leerplannen
    >> Reageer (0)
    29-11-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Debat over moeilijke situatie in Brusselse scholen, problemen met moslimjongeren en radicalisering, ...

    Debat over moeilijke situatie in  Brusselse scholen, problemen met moslimjongeren en radicalisering,    ...

    1.Inleiding en situering: kentering in debat?!

    In de context van de aanslagen in Parijs verschenen ook een aantal bijdragen en analyses over de problemen in het Brussels onderwijs en over het voorkomen van de radicalisering. We verheugen ons over het feit dat in een aantal analyses de ware oorzaken van de leer- en gedragsproblemen van allochtone jongeren tot uiting kwamen. In punt 2 vatten we  de analyse van Brusselse leerkrachten en van prof. Mark Elchardus samen. Tot nog toe domineerde het weldenkende knuffel- en victimisatie-discours ten aanzien van allochtone (moslim)jongeren, een discours dat zelfs  de agressie en rancune van een aantal van een aantal van die jongeren in de hand werkte. Er was ook weinig begrip voor de nefaste gevolgen van de Vlaamse leerlingen.

    We merkten eind november tegelijk dat  politiek correcte sociologen als Dirk Jacobs (ULB),  Ellen Huyghe (UGent), Tim Reeskens (Utrecht) ... zich  onmiddellijk geroepen voelden om de getuigenissen en analyses van de  Brusselse leerkrachten,  prof. Mark Elchardus ... te weerleggen. Ze  pakten eens te meer  uit met de discriminatie in het onderwijs als belangrijkste oorzaak  van de leer- en gedragsproblemen en van de radicalisering (zie punt 3). Elchardus werd  door Reeskens zelfs als een ‘afvallige’ bestempeld.

    2    Van  negatie problemen door de vele politiek correcten ...  naar recente en brede erkenning

    2.1   Ontkenning van problemen

    De grote problemen van de Brusselse  scholen  zijn al lang gekend, maar ze werden lange tijd genegeerd door de beleidsmensen, de politiek correcten, de sociologen, het Steunpunt-GOK  ...  Zelfs de  directeurs van de GOK-steunpunten ontkenden de specifieke taal- , leer- en gedragsproblemen van allochtone leerlingen. In een publicatie van 2004  beweerden Kris Van den Branden, Piet Van Avermaet & Ferre Laevers : “Van zodra kinderen van een andere etnische afkomst slechter presteren, is er  sprake van systematische kansenongelijkheid en discriminatie. Het leerpotentieel en de bereidheid leerinspanningen te leveren zijn immers gelijk verdeeld over de verschillende volkeren en bevolkingslagen (Steunpunt GOK; ‘Beter, breder en met meer kleur, 2004). Het Steunpunt NT2 ontving in de  periode 1990-2010 12,5 miljoen euro voor de uitbouw en ondersteuning van NT2, maar verklaarde al vlug dat NT2 overbodig was.  In 2007 drukte  prof. Ides Nicaise  de gangbare sociologische verklaring en vergoelijking zo uit: “De jonge allochtone leerlingen zijn (taalkundig) niet gehandicapt; het gaat enkel om achterstelling in de maatschappij en op school” (‘De school van de ongelijkheid’,EPO)  Volgens Nicaise en Co zijn ze ook  qua intellectuele aanleg even getalenteerd. We mochten volgens Nicaise & CO ook geen heil verwachten van intensief NT2 en achterstandsdidactiek, want die waren volgens hem gebaseerd  “op het deficit-model, op de theorie van de ‘socio-culturele handicap’.  

    2.2  Recente & rake uitspraken van Brusselse leraren

    We volgden eind november j.l. met aandacht de bijdragen  over het Brussels onderwijs. We zijn verheugd  dat  de leer-, taal- en gedragsproblemen  niet langer verdoezeld werden. In de bijdrage “Wat moet er van die jongens worden?’  in De Standaard van 22 november  maakten leerkrachten in scholen in en rond Brussel zich grote  zorgen over het ‘je-m’en-foutisme bij een deel van de moslimjongeren.  Zij stelden dat het moeilijk is om les te geven in dergelijke klassen: “Veel van die gasten hebben geen getuigschrift lager school, maar stromen door op basis van leeftijd. Ze leveren geen taken n, studeren amper voor toetsen.  En dan hun houding: ze snauwen meer dan ze spreken. Leerkrachten die tegengas geven worden afgedreigd of beschimpt. Straffen hebben weinig impact. Stagebegeleiders zijn bang om sommige van die onhandelbare jongeren naar bepaalde bedrijven te sturen. Omdat ze te laat komen, weinig ijver aan de dag leggen. ‘Ze volgen kantoor, maar ze spreken onvoldoende Nederlands om de telefoon te beantwoorden. Wat de leraars beangstigt, is het je-m’en-foutisme. Ze lijken in niets geïnteresseerd.” ... thuis krijgen die leerlingen weinig of geen steun. Ze lijken verweesd op te groeien.”

    We zijn alvast ook tevreden dat nu ook de grote taalproblemen breed erkend, i.p.v. ontkend worden. Zo gaf  de Brusselse Groen-schepen Analisa Gadaleta  volmondig toe: “Sommige jongeren spreken amper de taal;  zelfs dat is hen niet gevraagd” (ZENO, De Morgen, 21 november).  Groen-partijvoorzistster Meyrem Almaci bestempelde in 2003 de vraag voor meer Nederlands nog “als een vorm van taalfetisjisme vanuit vele scholen, dat averechts werkt in de emotionele binding met de eigen taal”.  Socioloog Koen Pelleriaux (adjunct-directeur ministerie van onderwijs) beweerde destijds dat die leerlingen  volgens hem wel voldoende Nederlands kenden. 

    2.3  Gewaagde analyse van prof. Mark Elchardus

    Ook prof. prof.-socioloog Mark Elchardus mengde zich in De Morgen en in De Standaard in het debat.  Socioloog Tim Reeskens  schreef in een reactie dat hij Elchardus omwille van zijn (rechtse) uitspraken niet langer beschouwde als een “voorvechter van progressief intellectueel Vlaanderen” (zie punt 3.2).

     In de bijdrage in ZENO van 28 november j.l. wees ook Elchardus op de grote  leer- en disciplineproblemen -  en op deze met de moslimleerlingen in het bijzonder. Hij stelde: “Het grootste probleem, om man en paard te noemen, doet zich wel voor bij de moslimjongeren.  Hoe je het ook draait of keert, je belandt  altijd weer bij het probleem van de discipline in klas. Ik ken leerkrachten die de helft van hun tijd met disciplinering bezig zijn, waardoor slechts de helft van de tijd nog naar lesgeven gaat. Al ze hun diploma secundair onderwijs op zak hebben, hebben die leerlingen alles welbeschouwd drie jaar les gehad.“  Een andere vraag luidt: gaat het hier om wat die groep leerlingen meebrengt van thuis, of iets wat op school met de jongeren gebeurt?  Als blijkt dat die jongeren dingen aanbrengen die ingaan tegen de geest van wat ze op school leren, dan is dit een serieuze hinderpaal”  voor het onderwijs.

    In de De Morgen van 18 november reageerde Elchardus al op de stelling dat de radicalisering een gevolg was van achterstelling. Hij poneerde: “Het lijkt er op dat radicalisering zich vooral voordoet in landen waar wel goede onderwijskansen worden geboden “.  Elchardus nam ook afstand van de velen die stellen dat de terreur helemaal niets met de Islam te maken heeft: ”Ontkennen dat de moordenaars gemotiveerd worden door hun geloof, is een gevaarlijk ontkennen van evidentie.”  Hij  poneerde verder nog: “We moeten slechts nieuwkomers toelaten in een mate die compatibel is met het behoud en de ontplooiing van dat samenlevingsmodel. We moeten  dat model verdedigen tegen zijn belagers. We moeten de soort samenleving die onze grootouders en ouders hebben opgebouwd, kordaat verdedigen en ook voortvarend uitdragen naar de mensen die ook zo willen leven.” ...  “Het zou ook oneerlijk zijn als de scholen het gelag moeten betalen voor de collectieve fouten uit het verleden i.v.m. de migratie... Dit zijn vraagstukken die niet over een nacht ijs opgelost zullen raken.” En ook de scholen zullen die problemen dus niet zomaar kunnen oplossen.“ 

    Noot.  Eind november wees de bekende Engelse socioloog Frank Furedi  er ook nog op dat  het klassieke victimisatie- en knuffeldiscours van veel vakgenoten  en politiek correcten precies  agressie en rancune bij die jongeren uitlokte: “ The most powerful driver of jihadist influence in the West is the sacralisation of victimhood. In recent decades, the victim has acquired a quasi-sacred status. Competitive claims-making about victimisation has become widespread, and misfortune is frequently represented through the prism of victimisation. From a victim of bullying to a victim of a heart attack, the variety of victimizing experiences is continually expanding. Coincidentally, one of the most powerful themes promoted in radical jihadist propaganda is there presentation of Islam as the universal victim of Western aggression.” Dit is ook een stelling die Malika Sorrel (ex-lid Hoge Raad voor Migratie in Frankrijk) al lange tijd bleef verkondigen -  ook in haar pas verschenen boek ‘Décomposition Française’.  Jammer genoeg moffelden de politiek correcte leden van de Hoge Raad  Sorrels analyse weg. In de context van de radicalisering en de aanslagen in Parijs krijgt Sorrel momenteel in de media veel aandacht en lof. Volgens Morel werd veel te weinig ingezet op doorgedreven integratie, kennis van het Frans, enz.

    3. Politiek correcte verweer van Dirk Jacobs, Ellen Huyghe en Tim Reeskens

    Een aantal sociologen waren doodongelukkig met de  recente uitspraken van prof. Elchardus,  met de uitspraken  van de leerkrachten over allochtone jongeren, e.d.  Dit kwam duidelijk tot uiting op twitter en  in de reacties en standpunten  van Ellen Huyghe (UGent), Dirk Jacobs (ULB) en Tim Reeskens (U Utrecht).

    3.1  Reactie van Ellen Huyghe (UGent)

    De Gentse sociologe Ellen Huyghe publiceerde in De Standaard van  25 november een reactie op de pessimistische uitlatingen van de leerkrachten in DS van 22 november – onder de titel ‘Hoe moet een worstelende leraar zelf de jongeren steunen. Haar basisstelling luidde dat de houding en problemen van  van die allochtone jongeren vooral een gevolg zijn  van discriminatie in het onderwijs: “Een op de vier jongeren met een etnisch-culturele achtergrond zegt dat hij in zijn onderwijsloopbaan ongelijke behandeling heeft ervaren. Uit eigen onderzoek blijkt bovendien dat een op de drie leerlingen uit diezelfde groep zich geen deel voelt van de school. Dat is problematisch omdat jongeren die zich niet thuis voelen op  school vatbaar zijn voor antischoolculturen en hun kansen op ee n diploma verkleinen doordag ze zich uitgesloten voelen op school.” Huyghe pakt dus uit met het klassieke victimisatie- en knuffeldiscours.   

    3.2  Reactie van Tim Reeskens op Elchardus

    In een reactie-bijdrage -  aanbevolen op twitter door Dirk Jacobs - betreurde de Utrechtse socioloog Tim Reeskens de uitspraken van prof. Elchardus in De Standaard:. Reeskens poneerde: “De Brusselse socioloog Mark Elchardus was ooit een voorvechter van progressief intellectueel Vlaanderen. Maar hij valt in zijn recente diagnose terug op een conservatieve reflex die zelfs de legitimiteit van de sociologie in vraag stelt.”  Reeskens betreurde dat Elchardus geen sociale (lees: sociologische)  oorzaken voor de agressie en rancune vooropstelde. Reeskens:  “Mensen die onzekerheid ervaren vallen makkelijker terug op het geloof omdat deze antwoorden biedt op existentiële vragen. ...  Mensen vinden in hun zoektocht naar een sociale identiteit eerder heil vonden in de radicale islam omdat België hen, ondanks alles, weinig houvast gaf.”  De oorzaak moet dus ook volgens Reeskens vooral gezocht worden in ons falend land en falend onderwijs.

    Reeskens betreurde ook heel sterk  dat Elchardus een link legde naar de Islam en verder stelde:  “We moeten slechts nieuwkomers toelaten in een mate dit compatibel is met het behoud en de ontplooiing van ons samenlevingsmodel”.

    3.3  Jacobs: onderwijs deugt niet & discrimineert allochtone jongeren

    Ook socioloog Dirk Jacobs (ULB) kon in de ZENO-bijdrage (28 november) over het Brussels onderwijs zijn mening kwijt over het onderwijs in Brussel.  Zijn analyse verschilde heel sterk van de analyse van de Brusselse leraren en van Elchardus.  Jacobs nam afstand van de analyses die we hiervoor in punt 2 beschreven en pakte uit met de stellige uitspraak:  “Het debat over taal, religie, etnische afkomst en sociale achtergrond is een debat over het geslacht der engelen.” Voor de achterstand van allochtone jongen worden nu eens sociaal-economische, dan weer culturele argumenten aangevoerd. Ik vind die discussie niet to the point.”  

     

    Wat zijn dan volgens Jacobs wel de belangrijkste oorzaken van het zwakke presteren en hoe kan men ze verhelpen? We lezen: “De grootste uitdaging is de extreme sociale en etnische segregatie in ons onderwijssysteem. “ Hij repte  met geen woord over de gevolgen van de immigratie  en  over wat Elchardus bestempelde als  “de dingen die moslimjongeren van huis uit meebrengen en die ingaan tegen de geest van wat ze op school leren”.  Prof. Bea Cantillon (UA)   ergerde zich al op een KBS-studiedag  van 2007 mateloos aan het simplistisch en politiek correct standpunt van Dirk Jacobs.  Ze stelde kritisch: “het veelal herleiden van de problemen van allochtone leerlingen tot sociale discriminatie is een heel grote vergissing is. De problemen  zijn ook cultureel, religieus, levensbeschouwelijk. Verder zijn er ook de grote taalproblemen. Kleuters beginnen al met een grote achterstand. De leerproblemen hebben verder ook te maken met het feit dat de ouders niet geïntegreerd zijn of zich niet laten integreren. Zij vormen een gesloten gemeenschap.”  Deze specifieke problemen worden veelal ontkend of sterk gerelativeerd. Deze waarheid past niet binnen het politiek correcte denken over de multiculturele samenleving en over gelijke kansen. Wie in Vlaanderen stelde dat de grote schooluitval ook een gevolg was van ons (mild) migratiebeleid, wordt al vlug als racist bestempeld. De politiek correcte rapporten over migratie van de Koning Boudewijn Stichting van Dirk Jacobs en CO verzwegen steeds de belangrijkste oorzaken van de problemen. 

     

    De oplossing van  Jacobs  ziet er ook nogal simpel uit: “Als samenleving moeten we er in de eerste plaats, net als de Finnen, van uitgaan dat elk kind een goede school verdient. Dat is niet wat vandaag gebeurt. Alle actoren moeten overtugd worden van het belang van een goed functionerend onderwijs. De studiekeuze vastleggen op een later tijdstip  in het secundair kan een deel van de oplossing aanleveren.”  

    In het Finse  Helsinki waar men ook een toename van de  allochtone leerlingen kent, worstelt men evenzeer met die problemen. Elchardus stelde overigens dat  “radicalisering zich zelfs vooral voordoet in landen waar  goede onderwijskansen worden geboden.” Elchardus toonde veel begrip voor de grote problemen van de Brusselse leerkrachten en schuift die niet zomaar op naam van het onderwijs, de leerkrachten, onze maatschappij... Dronkers e.a. stelden ook vast dat allochtone leerlingen met Marokkaanse, Turkse ...roots in alle landen vrij zwak presteren en dit in tegenstelling met b.v. leerlingen met roots in Zuid-Oost Azië.

    Volgens Elchardus, Dronkers, de leraren ... spelen culturele en etnische factoren, anderstaligheid, laaggeschooldheid van de ouders. .. wel een belangrijke rol. Bij huwelijksmigratie gaat het zelfs vaak om een ongeschoolde moeder of vader. Het is ook bekend dat er b.v. nog veel leerlingen zijn van de derde generatie die gebrekkig Nederlands spreken. Jacobs beweert ten onrechte dat het hier telkens zou gaan om een debat over het geslacht van de engelen. 

    Jacobs verwacht ook  nog steeds veel heil van de invoering van een gemeenschappelijke eerste graad s.o. De Leuvense onderzoekers  Jan Van Damme en CO die het onderwijsrapport in ‘De sociale staat van Vlaanderen- 2013’ opstelden denken daar totaal anders over. Zij stellen dat de beperkte(re) schooluitval in Vlaanderen mede een “gunstig gevolg is van early tracking (differentiatie vanaf 12 jaar) en van het vroegtijdig aanbieden van technische opties.” Dit is ook de visie van de praktijkmensen. En dit blijkt ook uit de massale ondertekening van de petitie van Onderwijskrant (2012).

     

    Bij de punten die Jacobs niet ‘to the point’ vind, vermeldt hij merkwaardig genoeg ook de taalproblematiek.  Ook een 30-tal universitaire taalachterstandsnegationisten ontkenden de voorbije jaren de taaltijdbom en kantten zich tegen de invoering van intensief NT2 vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs. Een van hen, Helene Passtoors, beschuldigde ons zelfs van racisme omwille van het feit dat we gewaagden van taalachterstand en ijverden voor NT2. We besteedden sinds 1993 in Onderwijskrant heel wat bijdragen aan deze thematiek en trokken geregeld aan de alarmbel.  Ook groepen bezorgde Brusselse ouders deden dit al vanaf 1993 (zie punt 5).  De Brusselse klokkenluiders kregen  het hard te verduren vanwege politici e.d.  (zie punt 4). 

     

    4   Sjoerd Karsten en Philippe van Parijs   over gevolgen van migratie

    De Nederlandse professor Sjoerd Karsten, een autoriteit inzake de GOK-problematiek, verwoordde in 2007 zijn grote zorgen over de prestaties van de migrantenleerlingen van moslimorigine (Opinio, 2-8 februari 2007). Hij stelde o.a.: “Als de instroom van migranten uit herkomstlanden met een laag onderwijspeil – van Turken en Marokkanen, en van asiel-zoekers uit vooral Afrika – gewoon blijft doorgaan, dan zullen wij de achterstanden in het onderwijs nooit inlopen. De belangrijkste oorzaak van de grote groepen allochtone probleemleerlingen bij elkaar in zwarte scholen is de ongecontroleerde migratie van de afgelopen decennia. En van de vervolgmigratie door huwelijken en gezinshereniging, waardoor we steeds opnieuw moeten beginnen met dat moeizame proces van integratie.”

    Ook de progressieve filosoof Philippe Van Parijs erkende de migratie-gevolgen en stelde  een paar jaar geleden dat de mate van ongelijkheid in Vlaanderen mede beïnvloed werd/wordt door ons migratiebeleid: “Als je mensen niet-selectief binnenlaat, krijg je veel laaggeschoolden die ook weinig verdienen, wat bijdraagt tot de ongelijkheid.” Van Parijs wees ook op het grote belang van de kennis van het Nederlands.

    Als men voor een niet-selectief migratiebeleid opteert, dan moet men ook accepteren dat dit extra onderwijsproblemen oplevert. In plaats  van dit te erkennen, ontkennen de vele politiek correcte denkers de taal- , leer- en gedragsproblemen ... Ze poneren liever beschuldigend dat de problemen van deze leerlingen vooral veroorzaakt zijn door de school die deze leerlingen discrimineert. Dat de minister van onderwijs veel extra geld investeert in het onderwijs aan allochtone leerlingen zullen Jacobs en co ook nooit vermelden. Ze zwijgen ook over de nefaste gevolgen voor de Vlaamse leerlingen.  

    5    Alarm ‘Ouders voor scholen’ van 1999 miskend

    Al in 1999 sloeg de Brusselse actiegroep ‘Ouders voor scholen’ groot alarm en wees op de nefaste gevolgen voor de allochtone én voor de Nederlandstalige kinderen. De migranten lopen een al te grote achterstand op en de Nederlandstalige kinderen verzuipen, ze nemen taalfouten over van de klasgenoten en passen zich aan het lagere tempo aan. De ‘Ouders voor scholen’ werden voor conservatief uitgescholden en kregen heel weldenkend Brussel over zich heen (Geert Selleslach, Het leven zoals het is: Onderwijs in Brussel, Samenleving en Politiek, 2004 nr. 2). Selleslach betreurde in dezelfde Sampol-bijdrage dat ook socioloog  Koen Pelleriaux  beweerde ook dat er in het Nederlandstalig onderwijs “geen grote groep Franstalige kinderen bestaat’. ... ‘De allochtone leerlingen kennen vaak wel Vlaams, maar omwille van de noodzaak met hun ouders spraken ze op straat Brussels Frans”, aldus Pelleriaux.  

     Selleslach schreef verder: “De eenvoudige vraag naar kwaliteit stellen was voldoende om heel weldenkend Brussel over zich heen te krijgen. Ook de reactie van de Sp.a was ronduit bedroevend. ‘Hou je mond, jullie goedverdienende middenklassers, jullie kunnen je eigen boontjes doppen. Jullie hebben niet te klagen’, was de teneur. Voormalig staatsecretaris Robert Lathouwers liet zelfs geen kans onbenut om de actiegroep ‘ouders voor de scholen’’ in het openbaar te berispen.”  Zelfs taalbegeleider Werner Schrauwen van het Nascholingscentrum Brussel Hoofdstedelijk Gebied  liet zich in het tijdschrift VONK (juli 2007) heel sceptisch uit over de taalplannen van minister Vandenbroucke: “Meer Nederlands, wordt immers snel minder mijn moedertaal” (Frans, Arabisch…).

    Ook al in 1993 ergerden zich al veel Brusselse leerkrachten en ouders  aan de vele ‘weldenkenden’ en GOK-ideologen die de taal- en disciplineproblemen sterk relativeerden en zelfs negeerden. (Zie: Bernard Daelemans, Vlaamse beweging en multicultuur, Meervoud, december 1995). In zijn beleidsplan 2004 onderschatte ook minister Vandenbroucke nog schromelijk de grote problemen. Hij schreef heel optimistisch: “Het project Voorrangsbeleid Brussel (VBB) zette de afgelopen jaren goede resultaten neer.”  In ons interview met Vandenbroucke wezen we er op dat hij zich deerlijk vergiste omtrent de kritieke situatie in Brusselse scholen. Maar hij ontkende dit.


    29-11-2015 om 22:46 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    Tags:Brussel, allochtone leerlingen, radicalisatie
    >> Reageer (0)
    28-11-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Minister Crevits: relatief weinig scholuitval in Vlaams onderwijs. Masterplan dus op kwakkel gebaseerd.

    Minister Crevits  op 25 november in Parlement:  “Europees streefdoel inzake schooluitval is 10%; in Vlaanderen uitval van slechts 7%.” Maar geen erkenning van Masterplan-kwakkel

    1   Crevits : slechts 7% schooluitval.  We drongen aan afstand te nemen van  stemmingmakerij van Van Damme en CO.

    1.1   Relatief weinig schooluitval in Vlaanderen

    Verleden woensdag stelde minister Crevits in het Vlaams Parlement: “Het Europees streefdoel inzake schooluitval is 10%; in Vlaanderen bedraagt de uitval 7%.”  In het kader van het debat over de hervorming van het s.o. werd de voorbije jaren  steeds gesteld dat Vlaanderen kampioen was inzake schooluitval en dat enkel een radicale structuurhervorming  van het s.o. (gemeenschappelijke eerste graad e.d.) verlossing kon brengen. De uitspraak (bekentenis) van Crevits is belangrijk. Voor het eerst wordt impliciet erkend dat de pleitbezorgers van de structuurhervorming van het s.o. en de beleidsmakers jarenlang de burgers wijsgemaakt hebben dat Vlaanderen kampioen schooluitval was en dat dit een gevolg was van onze slecht functionerende eerste graad. Het omgekeerde is waar!  

    In Onderwijskrant hebben we die Masterplan-kwakkel steeds weerlegd. We stelden o.a. dat uit de Eurostat-cijfers bleek dat Vlaanderen al jaren relatief weinig schooluitval kent, opvallend minder dan het Europees streefcijfer van 10%  en minder dan in andere landen.  Volgens de Eurostat-cijfers was er in 2014 in Vlaanderen amper 7% schooluitval (= jongeren tussen de 18 en 24 jaar zonder diploma.) We presteerden ook beter dan de andere landen: Duitsland,  Zweden & Denemarken: 10%, Frankrijk: 9,5%, Luxemburg: 10%, Nederland: 8%, Finland: 8%;  Italië: 16% ...  Zelfs in Finland, een land met weinig allochtone en arme kinderen ligt de schooluitval volgens de officiële Europese cijfers hoger. We zijn dus allesbehalve kampioen zittenblijven. Niet enkel in 2014, Ook de jaren ervoor behaalde Vlaanderen steeds de Europese topscore (7,5% in 2013). We verwezen ook herhaaldelijk naar de officiële Eurostat-cijfers in VRIND, maar die werden door de beleidsmakers en door de vele schooluitval-kwakkelaars genegeerd.

    In onze eenzame strijd tegen de schooluitval-kwakkel voelden we ons ook  in de steek gelaten door de academici.  We waren wel aangenaam verrast dat Leuvense onderzoekers,   Jan Van Damme en Co in het overheidsrapport ‘De sociale staat van Vlaanderen-2013’ voor het eerst  toegaven dat de  schooluitval in Vlaanderen beperkt is.  Ze voegen er zelfs aan toe dat  “het Vlaamse Gewest  inzake schooluitval aanleunt bij Finland”, een land dat als een model  geldt. Het rapport’ De sociale staat ...’  verscheen eind december 2013. Er werd achteraf geen ruchtbaarheid aan de uitspraken over schooluitval. Vermoedelijk omdat een paar van de opstellers, de professoren Nicaise en De Fraine voorheen nog geregeld lamenteerden over de grote schooluitval. Het rapport bevestigde zelfs wat we de voorbije jaren en op de hoorzitting (2011) altijd gesteld hebben: dat de beperkte schooluitval  mede te wijten was aan de differentiatie vanaf de eerste graad waardoor  minder leerlingen vroegtijdig gedemotiveerd geraken. In Onderwijskrant nr. 169 gingen we in een bijdrage meer uitvoerig   in op dit rapport (zie www.onderwijskrant.be).  Maar dit alles was blijkbaar nog niet voldoende om de schooluitval-kwakkel de kop in te drukken (De Leuvense onderzoekers baseren hun schooluitvalcijfers op het aantal jongeren die bij het stopzetten van hun studies s.o. nog geen diploma behaalden. Er zijn nog jongeren die achteraf een diploma behalen en in de Eurostat-berekening worden die jongeren niet als schooluitvallers beschouwd. De Leuvense cijfers liggen dan ook wat hoger dan die van Eurostat). 

    1.2   Stemmingmakerij  24-25 november en weerlegging door Crevits

    De vele pleitbezorgers van een radicale structuurhervorming, de meeste beleidsmakers,  de onderwijssociologen, de kopstukken van de onderwijsnetten,...   bleven de voorbije jaren dus  steeds maar verkondigen dat Vlaanderen kampioen schooluitval was.  Ook minister Crevits lamenteerde de voorbije maanden nog over de grote schooluitval; en we reageerde hier op via twitter en facebook. 

    De Gentse sociaal-pedagoog en OESO-expert Dirk Van Damme wekte op 24 november j.l. eens te meer die (valse) indruk.  Van Damme poneerde dat  volgens een OESO-studie in  ons land 1 op 6 van de 25 à 34 jarigen geen diploma s.o. behaalde. En hij koppelde daaraan de stelling dat  ons secundair onderwijs dringend en drastisch hervormd moet worden. In punt 2 diepen we de uitspraken van Van Damme verder uit.  Die uitspraken  leidden onmiddellijk  tot veel (instemmend) gelamenteer in de media en vanwege een paar leden van de commissie onderwijs. Zo beweerde Caroline Gennez (Sp.a) op de website van de sp.a : “Het vandaag gepubliceerde OESO-rapport 'Education at a glance 2015' wijst opnieuw op een hoge ongekwalificeerde uitstroom in Vlaanderen. Hervorming secundair onderwijs dringend en noodzakelijk.”

    De stemmingmakerij leidde de dag er op  tot een dringende vraag van Caroline Gennez in het Vlaams Parlement. Minister Crevits repliceerde dat Gennez zich vergistte. Zij  stelde dat er in Vlaanderen eigenlijk relatief weinig schooluitval was. Ze verwees naar het Eurostat-cijfer van 7% voor 2014.  Omdat we op de hoogte waren van de vraag die Gennez zou stellen, hadden we vooraf minister Crevits en andere parlementsleden bestookt met de juiste cijfers omtrent schooluitval – ook omdat Crevits en tal van leden van de commissie onderwijs  de voorbije maanden en jaren  de  schooluitval-kwakkel hielpen verspreiden. In een interview van 22 augustus 2014 in ‘De Morgen’, in een interview van 18 januari 2015 in De Standaard  en elders stelde ook minister Crevits nog dat de schooluitval  een enorm probleem was. Ze verzweeg ook steeds de gunstige en landenvergelijkende Eurostat-cijfers die nochtans ook al jaren in VRIND vermeld werden. We deden dus op 24 augustus en op 25 augustus (voormiddag) ons best om minister Crevits en andere beleidsmakers te informeren en onder druk te zetten. En de Gentse pedagoog Pedro De Bruyckere plaatste in de voormiddag van 25 augustus ook nog een tabel met de evolutie van de schooluitval op zijn facebook.

    We waren dus op 25 november verheugd dat eindelijk de belangrijkste beleidsmaker de jarenlange schooluitval-kwakkel weerlegde (zie verder in punt 3).  Crevits kreeg voor haar uitspraak ook onmiddellijk de steun van Kris Van Dijck (N-VA).  Noch Crevits, noch Van Dijck, noch Kathleen Helsen (Cd&V), noch De Ro (Open VLD) ... erkenden echter expliciet dat het hier ging om een jarenlange kwakkel die door de beleidsverantwoordelijken als argument gebruikt werd voor de dringende hervorming van het s.o. Wie A zegt, zou ook B moeten zeggen, maar dit is blijkbaar te veel gevraagd.

     

     

     

    2  Recente stemmingmakerij van Dirk Van Damme  en co

    2.1  Stemmingmakerij & Belgentruc van OESO-expert

    Op dinsdag 24 november pakte de Gentse sociaal-pedagoog & OESO-expert Dirk Van Damme dus uit met hoge cijfers over de schooluitval in ons land. Hij deed dit op radio.1 en in een OESO-rapport. Van Damme stelde dat  volgens een OESO-studie in  ons land 1 op 6 van de 25 à 34 jarigen geen diploma s.o. behaalde. We lazen in een Belga-bericht en elders:  “Van Damme voegde er aan toe dat ons land  met dat cijfer heel wat hoger ligt dan de cijfers van de landen waarmee ons land vergeleken zou moeten worden. Met dat percentage vroegtijdige schoolverlaters scoort België slechter dan gemiddeld: in de 21 EU-lidstaten die ook lid zijn van de OESO is  15 procent. Alle buurlanden doen het bovendien beter, in Duitsland en Luxemburg heeft maar 13 procent geen diploma secundair.”

    Van Damme paste eens te meer de zgn. Belgentruc toe. Hij verzweeg dat  men inzake onderwijs en schooluitval een sterk onderscheid moet maken tussen de situatie in Vlaanderen en deze in Franstalig België waar er veel meer jongeren geen  diploma behalen.  Hij wekte dus op gezag van de OESO bij de argeloze luisteraar/lezer de indruk dat er ook in Vlaanderen veel schooluitval is en meer dan in andere landen.  Via twitter wezen we Van Damme er onmiddellijk op dat hij op die wijze de mensen misleidde en dat dit laatste ook bleek uit de commentaar in de media en op twitter.  Ook prof. Wim Van den Broeck twitterde meteen: “OESO-verantwoordelijken ge(mis)bruiken wetens-willens Belgische cijfers over schooluitval voor Vlaanderen. Geloofwaardigheid?”

    Van Damme regeerde op onze twitter-kritiek met de uitvlucht dat hij niet over Vlaamse cijfers beschikte en dus enkel de Belgische kon vermelden.  De voorbije jaren lamenteerde Van Damme overigens al geregeld over de hoge schooluitval in Vlaanderen. In een Knack-bijdrage en in de context van de goedkeuring van het Masterplan van 12 juni 2013 stelde hij op 1é juni 2013: “Een kleine twintig procent (!) van de leerlingen behaalt geen diploma. Voor die groep werkt het huidig systeem gewoon niet goed”.  In het tijdschrift Sampol (Samenleving en Politiek) van september 2013 schreef hij: “De ongekwalificeerde uitstroom is het Vlaamse onderwijs onwaardig” verwees naar onze  gedifferentieerde structuur 1ste graad en verwachtte veel heil van het Masterplan. Van Damme past dus al jaren de Belgentruc toe en verbindt hieraan conclusies over het Vlaams s.o.  

    2.2    Reacties op uitlatingen Van Damme: hoge uitval (tot 20%) is  schande          

    Van Dammes vernietigende uitspraken  werden prompt overgenomen en nog wat aangedikt op de websites van dereactie.be,  Het Laatste Nieuws, Belga e.d. Ook in reacties via tweets poneerden leden van de onderwijscommissie als Caroline Gennez (Sp.a),  ...  dat Vlaanderen heel slecht presteerde inzake schooluitval.  

    Vanaf die dinsdagvoormiddag haasten we ons om via twitter en ons facebook Van Damme terecht te wijzen – samen met de mensen die sympathiseerden met zijn uitspraken.  We stelden immers vast dat Van Dammes uitspraken veel deining veroorzaakten in de pers en  ook onmiddellijk misbruikt werden door politici als Caroline Gennez.  Op de website van de sp.a beweerde Gennez : “Het vandaag gepubliceerde OESO-rapport 'Education at a glance 2015' wijst opnieuw op een te hoge ongekwalificeerde uitstroom in Vlaanderen.” (Nvdr: Gennez veranderde hierbij ‘in België’ door “in Vlaanderen”). We lazen  verder: “17,3% van de 25-34 jarigen verlaten de schoolbanken zonder enige kwalificatie of diploma. sp.a-onderwijsspecialist Caroline Gennez pleit voor een grondige hervorming van het secundair onderwijs.  Het beleid moet dus dringend een tandje bij steken. De lang voorbereide hervorming van het secundair onderwijs moet er nu eindelijk komen ..”. Tussendoor  bracht Gennez het zogezegd slecht presteren van ons s.o. ook nog eens in verband met de recente aanslagen in Parijs. Ze schreef: “De OESO gelooft dat dit (hervorming s.o.) ook het welbevinden van jongeren kan versterken, niet onbelangrijk in deze tijden van angst en wanhoop.” 

    De krant Het Laatste Nieuws blokletterde: “Bijna twintig procent van de Belgen tussen 25 en 34 jaar  heeft geen diploma. We lazen verder:  “De OESO-cijfers bewijzen voor Vlaams Parlementslid voor sp.a Caroline Gennez de noodzaak van een hervorming van het secundair onderwijs. Dit zijn dramatische cijfers, want zonder diploma maak je nauwelijks kans om een job te vinden

    Op de deredactiebe. klonk het gelamenteer zo: “OESO drukt België met neus op school­verlaters­probleem.Ons land ligt met dat cijfer hoger dan de cijfers van de landen waarmee België vergeleken zou moeten worden, schrijft de OESO in haar rapport. Dirk Van Damme, onderwijsexpert bij de OESO, vreest voor de gevolgen voor de jongeren zonder diploma op de arbeidsmarkt. "Men komt niet alleen zonder diploma op die arbeidsmarkt, maar ook met heel weinig vaardigheden en dan kom je heel gemakkelijk in een spiraal van langdurige werkloosheid en maatschappelijke uitsluiting terecht." Van Damme wil niet meteen de relatie leggen tussen deze cijfers en de gebeurtenissen van de voorbije dagen en weken (gedesillusioneerde jongeren die op het slechte (terreur)pad komen, nvdr.), "maar er is absoluut een verband tussen schoolse mislukking en het gevoel bij een deel van de migrantenbevolking dat ze eigenlijk uitgesloten worden."

    3  Crevits wijst  Gennez terecht in Parlement – 25 november  

    3.1  Kritiek van Caroline Gennez (sp·a) in Parlement

    Dringende vraag van Caroline Gennez: “Voorzitter, de OESO doet interessant studiewerk over de staat van het onderwijs in ons land en in 34 OESO-landen. Het is altijd interessant om te kijken wat de meest recente bevindingen zijn. Uit de ‘Education at a Glance 2015’ komt heel duidelijk naar voren dat in ons land 18 procent, of bijna een vijfde, van de 25- tot 34-jarigen geen diploma heeft en dus een vogel voor de kat is op de arbeidsmarkt.”  (NvdR: Van Damme sprak over 1 op 6).  “De cijfers zijn Belgisch, Vlaanderen doet het met 14 procent iets beter. Vlaanderen doet het beter, maar als we ons willen vergelijken met de top, dan doen we het eigenlijk niet zo goed. Landen als Duitsland, Zwitserland, Finland en Oostenrijk hebben maar een schooluitval van 10 procent. Dat is de kop van het peloton. Daar moeten we wat sp.a betreft, op mikken.” Waar Gennez op de Spa.website schreef dat  de 18%  het cijfer was voor Vlaanderen, stelde ze nu – na de kritiek die we haar onmiddellijk toestuurden – dat het cijfer voor Vlaanderen 14 % zou zijn. Die 14% heeft Gennez uit haar duim gezogen, het rapport bevat immers geen apart cijfer voor Vlaanderen. En volgens de OESO-tabel hebben Duitsland en Oostenland een score van 13% en niet van 10%.

    3.2  Crevits: Europees streefdoel is 10%, Vlaanderen heeft maar 7%  schooluitval

    Het antwoord van minister Crevits luidde: “Ik ben het  niet eens met uw cijferanalyse. Ik verwijs naar wat Pedro De Bruyckere vanmiddag op de sociale media heeft gepost, namelijk dat de schooluitval in Vlaanderen 7 procent bedraagt (cf. Eurostat-cijfer voor 2014).  10 procent is ons streefdoel, zegt u zelf, maar we zitten nu al  op 7 procent. Betekent dit dat we geen inspanningen meer moeten doen? Neen. Het betekent wel dat ik eerst wat lof wil geven aan de inspanningen die in de voorbije jaren zijn geleverd om de strijd tegen het ongekwalificeerd schoolverlaten op te voeren. Het blijkt dat het beleid ook resultaten heeft geboekt. We moeten uiteraard nog een tandje bij steken. De modernisering van het secundair onderwijs kan  helpen. We moeten echter niet moderniseren om te moderniseren, maar wel zodat de groep jongeren voor wie voltijds onderwijs nu geen optie is, via een beter stelsel van leren en werken en duaal leren aan de slag kan gaan.” Ook in VRIND kon men de vorige jaren al de gunstige Eurostat-cijfers voor Vlaanderen  terugvinden, maar de ministers en schooluitval-kwakkelaars negeerden/verzwegen steeds die Europese topscore. 

    3.3   Commentaar: Crevits: ok! Reacties van onderwijscommissieleden?

    We verheugen ons over de reactie van Crevits.  Zelf hadden we  daar op aangedrongen en aangetoond dat Gennez vals speelde. Crevits kon dit ook nog moeilijk loochenen en stelde dus dat het Vlaams onderwijs ook inzake schooluitval goed presteerde.   

    In Onderwijskrant stellen we ook al vele jaren dat we voor de groep leerlingen die al op 15-16 jaar schoolmoe is, het duaal leren moeten stimuleren en beter uitbouwen. Dit was overigens ook al in 1983 ons bezwaar tegen het zomaar verlengen van de leerplicht tot 18 jaar.  Maar aangezien de hervorming ‘duaal leren’ nog niet is uitgevoerd, kan die hervorming uiteraard onze (lage) schooluitval nog niet gunstig beïnvloed hebben.

    Enkel Kris Van Dijck (N-VA) sloot zich eventjes aan bij het standpunt van minister Crevits dat er weinig schooluitval was.  We waren benieuwd naar de reactie  Kathleen Helsen (Cd&V)  die in het verleden steeds lamenteerde over de heel hoge uitval.  Helsen kon  moeilijk toegeven dat ze zich had vergist, omdat ze dan ook  moest toegeven dat haar pleidooi voor een radicale hervorming van de structuur van het s.o. op een kwakkel gebaseerd was. Helsen trok zich aldus uit de slag:  “Minister, de hoge schooluitval is reeds jaren onze grote bekommernis. Vanuit het beleid moeten we zeer goed kijken op welke manier we kunnen remediëren. In uw planning hebt u daarvoor reeds goede initiatieven genomen en in het vooruitzicht gesteld. Het is zeer belangrijk dat we de modernisering van het secundair onderwijs doorvoeren. Ook de  OESO benadrukt dat het belangrijk is dat we daaraan werken en juiste keuzes maken.” Je moet maar durven: na de uitspraak van Crevits en geconfronteerd met een tabel waaruit blijkt dat Vlaanderen al vele jaren ook inzake schooluitval goed presteert.

    Jo De Ro (Open Vld)  die al in een tweet gelamenteerd had over de hoge schooluitval volgens het OESO-rapport en hierbij geen onderscheid maakte tussen Vlaanderen en Franstalig België, reageerde eerder ontwijkend:  “Minister, het gemiddelde – of het nu zeven, tien of veertien is – is beter dan een aantal jaren geleden. Dat zegt u terecht. Als je wat meer inzoomt op de cijfers, merk je dat er in bepaalde steden en bepaalde groepen veel hogere cijfers zijn. Dat verontrust onze partij. We mogen terecht spreken over vogels voor de kat. We moeten niet alles tegelijk aanpakken, maar ons focussen op het stuk van het secundair onderwijs waar het niet goed zit.”

     We antwoordden De Ro dat de vaststelling dat er in Vlaanderen niet veel meer, maar minder schooluitval is op zich wel heel belangrijk is omdat precies de pleitbezorgers van een radicale hervorming de (kwakkel van) de hoge schooluitval als argument gebruikten. Het feit dat er in bepaalde regio’s 4x meer schooluitval is, toont precies ook aan dat de schooluitval geen verband houdt met de structuur van het s.o., maar met specifieke leerlingkenmerken als het onvoldoende beheersen van het Nederlands. Daarom pleiten we al 20 jaar voor intensief NT2-onderwijs vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs. Jammer genoeg is dit nog steeds niet het geval.

    4   Besluit : geen schooluitval-kwakkel meer?    

    Kwakkels over grote schooluitval, over groot aantal zittenblijvers in de eerste graad s.o., over PISA-resultaten... zijn moeilijk de kop in te drukken.  Wim Van den Broeck twitterde terecht: “OESO-verantwoordelijken ge(mis)bruiken  wetens-willens Belgische cijfers over schooluitval voor Vlaanderen. Geloofwaardigheid?” Iets later volgde een andere tweet: “Sedert jaren keert dit refrein terug: cijfers over het Vlaams onderwijs in de media blijken achteraf vaak fout, maar zelden volgt een rectificatie. Dit is niet ernstig.“ Zo hebben Monard en andere beleidsmakers nooit de grote kwakkel van 1991 over 9 à 10% zittenblijvers in het eerste jaar van het s.o. willen rechtzetten. De meeste mensen geloven nog steeds dat dit het geval is. 

    Zal de bekentenis van Crevits het einde betekenen van de schooluitval-kwakkel? We vrezen ten zeerste dat dit niet het geval zal zijn. Door de recente stemmingmakerij over schooluitval vanwege Van Damme en Co werd de kwakkel over de hoge schooluitval nog verder verspreid en uitvergroot. Minister Crevits nam er wel even afstand van in het Parlement, maar hieraan werd geen ruchtbaarheid gegeven in de media. In haar tussenkomst na de weerlegging van Crevits, gewaagde Kathleen Helsen overigens zelfs opnieuw van de ‘hoge schooluitval’. We merken ook dat andere commissieleden het stilzwijgen verkozen – ook Elisabeth Meuleman van Groen die zo vaak poneerde dat Vlaanderen kampioen zittenblijven was. Tot onze verwondering ging ook pedagoog-politicus Koen Daniëls die frequent twittert over de onderwijsactualiteit er niet op in. Opmerkelijk was ook dat de onze onderwijssociologen die de voorbije jaren zo graag poneerden dat Vlaanderen kampioen zittenblijven was, de uitspraak van Crevits  doodzwegen. En ook onderwijskundigen als Bieke De Fraine (KULeuven) en Martin Valcke die ook zo graag uitpakten met die kwakkel, kozen voor het doodzwijgen. Ook de kopstukken van de onderwijsnetten zwijgen. Zelfs de kopstukken van de leraren-vakbonden vonden het blijkbaar niet nodig om die belangrijke bekentenis van minister Crevits  mee te delen aan hun leden.  Die bekentenis houdt nochtans een compliment in voor de zo vaak bekritiseerde leraren – nu ook opnieuw in de uitspraken van Van Damme en Co.  

    Zelfs Crevits’medewerkers die in hun tweets elk stapje en zuchtje van Hilde onmiddellijk en euforisch rapporteren, zwegen dit keer over haar weerlegging van de schooluitval-kwakkel. Zo krijg je zelfs de indruk krijgen dat Crevits eerder met tegenzin en onder druk bekende dat het Europees streefdoel 10% bedraagt en dat Vlaanderen amper 7% schooluitval kent.  We merkten ook dat Crevits wel A zegde, maar geen B. Ze is blijkbaar ook niet bereid om te besluiten dat het Masterplan mede uitging van de kwakkel over de grote schooluitval.

    mmm

    28-11-2015 om 13:17 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    Tags:schooluitval
    >> Reageer (0)
    26-11-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Minister: Terug opsplitsen van grote scholen(groepen) s.o. in Nederland

    Terug opsplitsen van grote scholen(groepen) s.o. in Nederland

    Bussemaker: mbo's (hogere cyclus tso/bso) met meer dan 5000 leerlingen verplicht opsplitsen

    Diverse media maken melding van de plannen van minister Bussemaker voor het verplicht opsplitsen van mbo's met meer dan 5000 leerlingen. De opgesplitste eenheden, mbo-colleges of vakcolleges, mogen een eigen naam gaan voeren en krijgen een eigen directeur die over onderwijs gaat en zijn domeinspecifiek. Wel blijven zij onder bestuur staan van de colleges van bestuur van de roc's.

    BON pleit al sinds haar oprichting voor kleinschaligheid en het ontmantelen van de mega roc's en hbo's. Vanuit dat standpunt zouden we dus blij moeten zijn met het beleidsvoornemen van de minister. Wij vrezen echter dat het een grotendeels een cosmetische ingreep is omdat de verdeling van de middelen nog steeds door de colleges van bestuur van de roc's geschiedt en geld leidend is en blijft voor bestuurlijke keuzes.

    Waarom kiest de minister niet gewoon voor de terugkeer naar mts en meao? Die hebben in het verleden uitstekend gefunctioneerd en beroepsbeoefenaren opgeleverd die Nederland welvarend hebben gemaakt. De genoemde reden: uitwisseling tussen opleidingen, is er met de haren bijgesleept. Welke meerwaarde heeft het uitwisselen tussen opleidingen verpleegkunde en ICT?

    Wellicht zijn er in beperkte mate dezelfde vakken, maar de doelgroep verschilt flink, al die uitwisseling kost ook overlegtijd en energie en uitwisseling tussen gelijksoortige colleges lijkt inhoudelijk meer voor de hand te liggen en die vallen niet onder hetzelfde roc-bestuur. Wij zien geen werkelijk voordeel van een losgezongen roc-bestuur boven een aantal zogenaamd verder onafhankelijke vakcolleges. Het lijkt wel of de minister persé wil voorkomen terug te keren naar een uitstekend werkend systeem. Aangezien we de minister niet willen beschuldigen van irrationele sentimenten vermoeden we dat zij een andere reden heeft: ze wil de financiële verantwoordelijkheid bij de schoolbesturen laten en de lumpsum in stand houden. Dar vereist een schaalgrootte die de 5000 leerlingen te boven gaat.

    Het voorstel klinkt sympathiek, maar biedt geen oplossing voor geconstateerde problemen. Als je het geld bij de mega-besturen laat, worden derivatenproblemen en megalomane bouwprojecten op geen enkele manier voorkomen. Ook blijven problemen als wisselende instroom en klassengrootte gewoon bestaan, want aan de verdeling van de gelden verandert niets.

    Wij pleiten voor werkelijke kleinschaligheid, voor afschaffen van de lumpsum en voor het sterk terugdringen, zoniet opheffen van de sectorradeBussemaker: mbo's met meer dan 5000 leerlingen verplicht opsplitsen


    Diverse media maken melding van de plannen van minister Bussemaker voor het verplicht opsplitsen van mbo's met meer dan 5000 leerlingen. De opgesplitste eenheden, mbo-colleges of vakcolleges, mogen een eigen naam gaan voeren en krijgen een eigen directeur die over onderwijs gaat en zijn domeinspecifiek. Wel blijven zij onder bestuur staan van de colleges van bestuur van de roc's. Bussemaker wil niet terug naar de tijd van voor de fusies toen de mts en de meao nog bestonden. "Ik wil juist naar een nieuw mbo-model waarbij ook uitwisseling tussen opleidingen mogelijk moet zijn" aldus de minister.

    BON pleit al sinds haar oprichting voor kleinschaligheid en het ontmantelen van de mega roc's en hbo's. Vanuit dat standpunt zouden we dus blij moeten zijn met het beleidsvoornemen van de minister. Wij vrezen echter dat het een grotendeels een cosmetische ingreep is omdat de verdeling van de middelen nog steeds door de colleges van bestuur van de roc's geschiedt en geld leidend is en blijft voor bestuurlijke keuzes. Waarom kiest de minister niet gewoon voor de terugkeer naar mts en meao? Die hebben in het verleden uitstekend gefunctioneerd en beroepsbeoefenaren opgeleverd die Nederland welvarend hebben gemaakt. De genoemde reden: uitwisseling tussen opleidingen, is er met de haren bijgesleept. Welke meerwaarde heeft het uitwisselen tussen opleidingen verpleegkunde en ICT? Wellicht zijn er in beperkte mate dezelfde vakken, maar de doelgroep verschilt flink, al die uitwisseling kost ook overlegtijd en energie en uitwisseling tussen gelijksoortige colleges lijkt inhoudelijk meer voor de hand te liggen en die vallen niet onder hetzelfde roc-bestuur. Wij zien geen werkelijk voordeel van een losgezongen roc-bestuur boven een aantal zogenaamd verder onafhankelijke vakcolleges. Het lijkt wel of de minister persé wil voorkomen terug te keren naar een uitstekend werkend systeem. Aangezien we de minister niet willen beschuldigen van irrationele sentimenten vermoeden we dat zij een andere reden heeft: ze wil de financiële verantwoordelijkheid bij de schoolbesturen laten en de lumpsum in stand houden. Dar vereist een schaalgrootte die de 5000 leerlingen te boven gaat.

    Het voorstel klinkt sympathiek, maar biedt geen oplossing voor geconstateerde problemen. Als je het geld bij de mega-besturen laat, worden derivatenproblemen en megalomane bouwprojecten op geen enkele manier voorkomen. Ook blijven problemen als wisselende instroom en klassengrootte gewoon bestaan, want aan de verdeling van de gelden verandert niets.

    Wij pleiten voor werkelijke kleinschaligheid, voor afschaffen van de lumpsum en voor het sterk terugdringen, zoniet opheffen van de sectorraden.


    26-11-2015 om 17:48 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:scholengroepen
    >> Reageer (0)
    25-11-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Weerlegging van stemmingmakerij over schooluitval van Gennez door minister Crevits

    Vraag over schooluitval van Caroline Gennez in Vlaams Parlement en weerlegging van bewering van Gennez door minister Crevits: amper 7% schooluitval in Vlaanderen!

    1.Straks vraag in Vlaams Parlement over schooluitval in Vlaanderen vanwege Caroline Gennez:. Gennez schreef gisteren in haar blog/op website sp.a “: “ Het vandaag gepubliceerde OESO-rapport 'Education at a glance 2015' wijst opnieuw op een te hoge ongekwalificeerde uitstroom in Vlaanderen. 17,3% van de 25-34 jarige...n verlaten de schoolbanken zonder enige kwalificatie of diploma. sp.a-onderwijsspecialist Caroline Gennez pleit voor een grondige hervorming van het secundair onderwijs.”

    Caroline Gennez weet maar al te best dat Van Damme de Belgentruc toepaste en enkel maar een Belgische score vermeldde en niet de Vlaamse. Net als Van Damme weet ze ook dat Vlaanderen op het vlak van schooluitval VEEL beter scoort dan Franstalig België en een Europese topscore behaalt. Ze zal als lid van de commissie onderwijs ook wel bekend zijn met de officiële landenvergelijkende cijfers van Eurostat - jongeren tussen 18 en 24 jaar zonder diploma): Vlaanderen amper 7,5% in 2013 en 7% in 2014 (zie tabel hier onder in bijlage).

    2.Antwoord van minister Crevits in Vlaams parlement:" We beschikken ook over cijfers voor Vlaanderen (Eurostat) en daaruit blijkt dat er slechts 7% schooluitval is in Vlaanderen -waar het streefdoel voor Europa 10% is. De voorbije jaren was er ook een daling van 14% in 1999 naar 7%." Dit betekent dat we in de eerste plaats het onderwijs zouden moeten loven om die positieve evolutie.

    Jammer genoeg vermeldde minister Crevits niet dat we ook beter presteren dan de ons omringende landen en dan de Scandinavische landen. In het kader van het debat over de hervorming van het s.o. gingen pleitbezorgers van de hervorming er steeds ten onrechte van uit dat er enorm veel schooluitval was en dat dit het gevolg was van onze (eerder beperkte) differentiatie in de eerste graad.

    3.Reactie va Gennez: Je zal toch niet beweren dat de cijfers van de OESO/Dirk Van Damme betwist. Alhoewel Van Damme na kritiek op zijn ongenuanceerde uitspraken toegaf dat zijn cijfer (1 op 6) enkel op België sloeg, wekte Gennez toch de indruk dat er een aparte score voor Vlaanderen vermeld werd in het OESO-rapport: ze fantaseerde dan maar: Vlaanderen 14%; Brussel 25%.

    4. Ook Jo de Ro (Open Vld) had zich in een tweet over schooluitval vergaloppeerd. Hij verontschuldigde zich hier niet voor, maar redde zijn gezicht met de ontwijkende stelling: hoeveel schooluitvallers er gemiddeld zijn is niet zo belangrijk. In bepaalde steden zijn er wel veel. (Commentaar: Als men cijfers zou hebben per regio dan zou men inderdaad vaststellen dat er in de meeste Vlaamse regio's nog heel wat minder schooluitval is dan 7%).

    5. Tweet prof. Wim Van den Broeck:

    OESO-verantwoordelijken die wetens-willens Belgische cijfers over schooluitval ge(mis)bruiken voor Vlaanderen. Geloofwaardigheid?mmm

    Bijlage:

    Steunpunt WSE “Ongekwalificeerde uitstroom (18-24 jaar) naar geslacht (Gewesten, België, EU; 1999-2014)”

    Meer weergeven
    mmm

    25-11-2015 om 18:21 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:schooluitval, GEneze
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Caroline Gennez (Sp.a) vervalst schooluitvalscore en trekt valse conclusies over hervorming secundair onderwijs
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Caroline Gennez vervalst schooluitvalscore en trekt hier vervolgens valse conclusies uit over hervorming secundair onderwijs & alludeert op verband tussen schooluitval en recente aanslagen.

    (Ook volgens de VRT overigens is er is "absoluut een verband tussen schoolse mislukking en het gevoel bij een deel van de migrantenbevolking dat ze eigenlijk uitgesloten worden."

    We citeren vooreerst uit Gennez': blog van gisteren - als een reactie op een uitspraak van Dirk Van Damme op radio1 over het aantal jongeren zonder diploma secundair onderwijs.

    Gennez schrijft in haar blog “Hervorming secundair onderwijs met duaal leren dringend en noodzakelijk” van dinsdag 24 november 2015: “ Het vandaag gepubliceerde OESO-rapport 'Education at a glance 2015' wijst opnieuw op een te hoge ongekwalificeerde uitstroom in Vlaanderen. 17,3% van de 25-34 jarigen verlaten de schoolbanken zonder enige kwalificatie of diploma. sp.a-onderwijsspecialist Caroline Gennez pleit voor een grondige hervorming van het secundair onderwijs.”

    Caroline Gennez weet maar al te best dat Van Damme de Belgentruc toepaste en enkel maar een Belgische score vermeldde en niet de Vlaamse. Net als Van Damme weet ze ook dat Vlaanderen op het vlak van schooluitval VEEL beter scoort dan Franstalig België en een Europese topscore behaalt. Ze zal als lid van de commissie onderwijs ook wel bekend zijn met de officiële landenvergelijkende cijfers van Eurostat smile-emoticon jongeren tussen 18 en 24 jaar zonder diploma): Vlaanderen amper 7,5%, Germany: 10%, Finland: 9,3%; Norway 13 % Spain 24% Iceland 20…”

    Vlaanderen presteert vrij goed en nu al een heel stuk beter dan de doelstelling van 10% die Europa op termijn stelde. Vanuit haar logica zou Gennez dus moeten besluiten dat ons secundair onderwijs goed presteert en beter presteert dan in landen met een gemeenschappelijke (comprehensieve) lagere cyclus - die zij en de Sp.a propageren.

    Maar wat concludeert Gennez op basis van een vervalsing van de schooluitval-score? Ze orakelt:
    'Het beleid moet dus dringend een tandje bij steken. De lang voorbereide hervorming van het secundair onderwijs moet er nu eindelijk komen, zowel om inhoudelijke als om doelmatigheidsredenen'. … In de bovenbouw pleit sp.a voor domeinscholen waar jongeren met dezelfde interesses en competenties, bv. wetenschap en techniek of taal en cultuur, samen school lopen tot ze het secundair onderwijs verlaten.”

    Tussendoor brengt ze de schooluitval ook nog eens in verband met de recente aanslagen in Parijs e.d. Ze schrijft: “De OESO gelooft dat dit (hervorming s.o.) ook het welbevinden van jongeren kan versterken, niet onbelangrijk in deze tijden van angst en wanhoop.” Je moet maar durven.

    Ook in de bijdrage op de redactie.be wordt hier overigens op gealludeerd: De VRT schrijft: "Van Damme wil niet meteen de relatie leggen tussen deze cijfers en de gebeurtenissen van de voorbije dagen en weken (gedesillusioneerde jongeren die op het slechte (terreur)pad komen, nvdr.), "maar er is absoluut een verband tussen schoolse mislukking en het gevoel bij een deel van de migrantenbevolking dat ze eigenlijk uitgesloten worden."(OESO drukt België met neus op schoolverlatersprobleem, deredactie.be)


    Bijlagen:
    schooluitval 2.png (19.8 KB)   

    25-11-2015 om 15:22 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:schooluitval, Gennez
    >> Reageer (0)
    24-11-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Van Damme (OESO) belazert Vl ond met cijfers over schooluitval en lokt krankzinnige reacties uit in media

    Dirk Van Damme (OESO) belazert eens te meer het Vlaams onderwijs door enkel uit te pakken met 'Belgische' cijfers omtrent jongeren zonder diploma s.o. en niet te vermelden dat er in 'Vlaanderen' relatief weinig zijn! 

    Hij laat zich ook al te graag voor de kar spannen van pleitbezorgers van een radicale hervorming van het s.o. als Caroline Genez. Zijn uitspraak over de 1 op 6 jongeren zonder diploma leidde ook onmiddellijk tot enorm veel stemmingmakerij in de media (zie bijlage). De VRT ziet zelfs een rechtstreeks verband tussen schooluitval en de recente aanslagen.

    In verband met schooluitval/jongeren zonder diploma vermeldde Van Damme  enkel de Belgische score volgens een bepaalde OESO-berekening.. Hij weet maar al te best dat er veel minder schooluitval is in Vlaanderen, maat laat de lezers/luisteraars in het ongewisse. Zo verzwijgt hij met opzet de Eurostat-statistiek die stelt dat de schooluitval bij 18-24 jarigen in Vlaanderen 7,5% bedraagt en niet de 1 op 6 volgens zijn berekening. Van Damme had hier moeten op wijzen en er kunnen aan toevoegen dat dit ook pleit voor de kwaliteit van het Vlaams (secundair) onderwijs - en dat dus een radicale hervorming geenszins nodig was. (In veel landen met een gemeenschappelijke lagere cyclus s.o. is er volgens de Eurostat-statistieken precies meer schooluitval.)

    Via twitter wezen we Van Damme erop dat hij op die wijze de Vlamingen misleidde. Zo werd zijn uitspraak ook onmiddellijk misbruikt door politici als Caroline Genez die uit 1 op 6 onmiddellijk de conclusie trekt dat ons secundair onderwijs niet deugt en dus radicaal hervormd moet worden. (Genez wil nog steeds een gemeenschappelijke eerste graad e.d.). Ook de gewone burger zal geneigd zijn uit die berichtgeving een analoge conclusie te trekken.

    Van Damme regeerde op onze twitter-kritiek met de uitvlucht dat hij niet over Vlaamse cijfers beschikte en dus enkel de Belgische vermeldde. De voor Vlaanderen gekende Eurostat-score van amper 7,5% is al lang bekend, maar Van Damme heeft deze nog nooit vermeld. Ook dit keer verzweeg hij ze. Toeval?


    Tweet prof. Wim Van den Broeck:
    OESO-verantwoordelijken die wetens-willens Belgische cijfers over schooluitval ge(mis)bruiken voor Vlaanderen. Geloofwaardigheid?

    Bijoage: Stemmingmakerij in media:

    1.Conclusie van Carolin Genez (Sp.a) in HLN:: "De OESO-cijfers bewijzen voor Vlaams Parlementslid voor sp.a Caroline Gennez de noodzaak van een hervorming van het secundair onderwijs. "Dit zijn dramatische cijfers, want zonder diploma maak je nauwelijks kans om een job te vinden. Daarom moet er dringend werk gemaakt worden van een middelbaar onderwijs dat jongeren ook de kans biedt om een vak te leren."

    2. Stemmingmakerij vanwege VRT: een bericht van de VRT lezen we :" Van Damme wil niet meteen de relatie leggen tussen deze cijfers en de gebeurtenissen van de voorbije dagen en weken (gedesillusioneerde jongeren die op het slechte (terreur)pad komen, nvdr.), "maar er is absoluut een verband tussen schoolse mislukking en het gevoel bij een deel van de migrantenbevolking dat ze eigenlijk uitgesloten worden ("OESO drukt België met neus op schoolverlatersprobleem", op deredactie.be).

    Bij de 25- tot 34-jarige Belgen heeft 18 procent geen diploma secundair onderwijs. Dat blijkt vandaag uit de studie 'Education at a Glance 2015' van ...
    hln.be

    24-11-2015 om 00:00 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:schooluitval,
    >> Reageer (0)
    23-11-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe voorbereiden op leren lezen in de kleuterschool?

    Oefenen op het klappen in lettergrepen, zoals ‘schoor-steen’ helpt onze kleuters niet meer vooruit om woorden te kunnen splitsen in klanken, zoals ‘z-a-k’. Integendeel, het leidt tot verwarring bij de kleuters. Dit blijkt uit het onderzoek van Ukrainetz en haar collega’s.

    Hun onderzoek lijkt dus aan te wijzen dat we onmiddellijk kunnen starten met taakjes 3, 4 en 5: (begin)klanken laten ontdekken in een woord (klanken isoleren), klanken laten samenvoegen tot een woord (auditi...eve synthese) en een woord opsplitsen in klanken (auditieve analyse). Omdat de onderwijstijd beperkt is, laten we ‘klappen in lettergrepen’ en ‘lettergrepen samenvoegen tot een woord’ dus beter achterwege als we onze oudste kleuters een efficiënte stap in de goede ‘lees’richting willen laten zetten.

    Commentaar Raf Feys: Basisprincipe: zaken leren die dicht bij echte lezen staan, dus ook in kleuterschool zaken oefenen die dicht staan bij echte lezen (cf. principes van onze 'directe systeemmethodiek') :

    *auditieve synthese in kleuteronderwijs is veel belangrijker dan auditieve analyse.
    Bij auditieve synthese ook oefeningen als ' aan' en medeklinker ervoor: m-aan en niet louter m-aa-n. *In veel landen worden ook al letters aangeleerd.

    *Bij het echte lezen speelt de visuele ondersteuning van letters en lettergroepen de centrale rol. In het eerste leerjaar heeft de loutere auditieve synthese niet veel zin meer.

    *In de meeste leesmethodes in Vlaanderen én Nederland worden de principes van onze 'Directe systeemmethodiek' grotendeels toegepast. Zo is het globaal lezen/herkennen van woordjes weggevallen, wordt elk nieuw woord volledig gedifferentieerd, is er meer cumumatieve opbouw en automatisatie (maar kan soms nog beter), soms nog te weinig oefeningen met m-aan i.p.v. enkel m-aa-n ...

    Meer weergeven
    •Juf Sarah: Hoeveel stukjes hoor je in Sinterklaas? Sin-ter-klaas … drie, juf! •Meester Sam: Hoeveel stukjes hoor je in Piet? p-ie-t … drie, juf! Waarom is de instructie van meester Sam beter dan ...
    kleutergewijs.wordpress.com

    23-11-2015 om 11:30 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:leren lezen
    >> Reageer (0)
    22-11-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Onderwijs. reactie op recent standpunt van kwakzalver /onderwijsgoeroe Sugata Mitra:

    TESS 22 november: reactie op recent standpunt van kwakzalver /onderwijsgoeroe Sugata Mitra: "kennis is verouderd en leerlingen kunnen zichzelf onderwijzen".

    (Sugata Mitra poneerde: ‘Knowledge is an obsolete idea from a time when it was not possible to access or acquire knowledge at the moment of need.’ Sugata Mitra, TES 20th November 2015, p21)

    Sugata Mitra thinks knowledge is old hat, and kids can teach themselves. Tom Bennett begs to differ.

    The original Hypocratic oath began with ‘I swear by Apollo the Physician and by Asclepius and by Hygieia and Panacea and by all the gods…Point is, the healing profession went through a millennium of quacks, magic medicine, and cures that killed you.

    I am reminded that a lot of teaching is stall in the dark ages. It is possible to say almost anything about education, and if you wave a white coat at it, someone will believe you. Professors, like Doctors, are the new priest class. And one of the High Priests of educational futurism, Sugata Mitra is back in the news this week, talking about the obselescence of knowledge, teachers, and direct instruction. Children can learn practically by themselves, you'll be amazed to know. Not only that, but they can find out things that even the experts know nothing about. I'm serious. And so is he.

    It would probably be churlish to ask, 'But do you know that?' He then goes on to somewhat laboriously outline our present education/ examination system: we are taught, we attempt to remember, we are set assessmments, and we are graded on those assessments. I confess to being unshocked by this, but Mitra apparently takes umbrage at this gross injustice. We won't use most of what we learn, he claims; he calls it ‘just in case’ knowldege.

    This attitude is…I can only use the word philistine. We don't learn things because we find them immediately useful, or lead to some obvious material end like a job or mending a fence. If we did, we would learn nothing apart from how to put up shelves or manage a loan. We learn because learning itself is beautiful and valuable. We learn because we value the types of human being who have learned; people who are aware of their history, of how the world works, of how numbers interact, and how words can sparkle. As an extrinsic aim, we can also value such people as being able to make informed decisions in a democratic forum; true citizenship is only enabled by informed autonomous agent.

    But Mitra sees learning as valuable only when it is relevant to the learner. How is a four year old, a twelve year old, a sixteen year old, to be the arbiter of what is relevant. Such a solipsistic view completely displaces the role of the adult from raising children, and leaves us with a view of a child’s inner wisdom and goodness that is rivalled only by motivational posters and Hallmark Cards. He exemplifies an odd phenomena in education that I can only begin to grasp: teachers applauding people who have never been classroom teachers, telling them that teachers aren't necessary. To paraphrase someone, we're the turkeys that voted for Christmas.

    But who needs learning when we have Google?

    And who needs Google when we have Sugata Mitra and others of his sort telling us all how classrooms really work, how children really learn? I’ve written before about SOLE here, and Donald Clark painstakingly punctures the Hole-In-The-Wall disaster here. Neither projects possess what I would call anything like a credible evidence base. Some would defend both by reminding us that innovation is impossible without trying things that haven't worked before. That’s true, but we also don’t celebrate repeated failure as a success.

    Anyway, none of this would matter were it not for the fact that Mitra’s magic research is taken seriously by some people in education; people with budgets, authority and the power to ruin children’s lives by robbing them of a content-rich education that enables them to flourish and design their lives. Children who leave school knowing little are brutally disadvantaged in a system where knowledge and comprehension are essential to innovation, creativity and every other mental faculty we admire. Mitra seems to cling to the romantic ideal of the Noble Savage, the Edenian superhero who is brought low by society and civilisation. The absurd irony is that the methods he describes are guaranteed to rob a child of their cultural and intellectual heritage. Or to put it another way, if you want to keep poor kids poor, teach them thematically; get them to discover facts for themselves; teach them that knowledge is a) only valuable when it is useful or b) old-fashioned anyway. Teach them- or pretend to teach them- curious, content free skills that are only activated and enabled through the intelligent selection of relevant knowledge.

    Some of the claims made are simply absurd:

    “ ‘I have found that when people, particularly chidlren, mingle with the internet, knowing becomes increasingly unnecessary.’

    Evidence to back this up is yet to come.

    “ ‘Groups of children can learn almost anything by themselves…[from] the internet.’

    Maybe they can (although evidence is lacking here also) but my God, how long will it take, and do you really need children to re-invent everything from scratch? It can take you weeks to teach children anything this way, when you could impart the same thing in twenty seconds of explanation. Besides these kind of group activities massively penalise children who don't work well in groups, or lack the kind of social capital to exploit rather than be intimidated by the demands of the activity. People in groups don't learn evenly.

    There is a frustrating amount of inscrutable, impenetrable mysticism about Mitra's ideas about learning:

    “ 'If we make the curriculum, not of things we know but of things we don't know, there will be littel to teach and much to learn....In a SOLE (Self Organised learning Environment) groups of learners engage with each other and the internet in search of answers to what is, as yet, unknown.'

    Man, what is IN this BROWNIE? From what I can gather, children will be working out the answers to the Great Secrets to the Universe by wading through pictures of cats, click bait, and websites patiently describing the Illuminati. As Popeye once said, This I gots to see.

    There is literally nothing new in what Mitra has to say here about learning- you can trace a drunk finger backwards from his ideas through a hundred different incarnations of independent learning, personalised learning, child-centred education and so on. I wonder if he is even aware of this pedagogic dynasty, or is he, to paraphrase Žižek, like the ideologue, who is most in the thrall to ideology when he believes he has no ideology? Mitra’s gospel has been preached before in many forms. Perhaps one day his claims will be substantiated. But these have not; as far as I can see the ideas behind SOLE and HITW have no credible evidence base that should persuade teachers to change their habits for one second. And the reason I say so, so forcefully, is because children’s education, and therefore their futures are at stake.

    Mitra, as I have mentioned before; undoubtedly has the best interests of children at heart. But we all do. Experimentation is fine so long as children are beneficiaries of its fruit, not victims of its mugging. First, do no harm, must be our watchword when conducting Frankenstein pseudo science on the lives of children. Especially when we are ourselves the beneficiaries of a knowledge rich education. That's the ultimate irony, (like sitting in a lecture theatre being told that group work is best way to learn). There’s a reason why almost every educated man and woman since time began, learned in an atmosphere that required dilligence, focus, plenty of direct instruction at the hands of experts, and knowledge-heavy curricula: it appears to be the least bad method we've discovered of teaching anything hard. If there's a better way, I'll embrace it when the evidence emerges.
    And we're still waiting.


    22-11-2015 om 22:09 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:Sugata Mitra
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kritiek op onderwijsgoeroe Sir Ken Robinson (over creativiteit e.d.)

    Kritiek op onderwijsgoeroe Sir Ken Robinson (over creativiteit e.d.)

    It’s about methods, not aims

    I agree with Sir Ken Robinson that creativity is the aim of education. However, where we disagree is on how you can best develop such creativity. Sir Ken praises High Tech High’s model of instruction, where instead of memorising, pupils are doing. Guy Claxton recommends, among other things, that to develop the skill of imagining, pupils should lie on the ground, look at the sky a...nd then ‘close their eyes to imagine how the sky changes as a storm approaches.’

    By contrast, I think the best way to develop creativity is through direct instruction, memorisation and deliberate practice (for a specific example of how memorisation leads to creativity in a scheme of work on Midsummer Night’s Dream, see here). This might sound counter-intuitive, but actually, such practices are more effective at developing creativity than just asking children to be creative. Robert Bjork has shown that performance isn’t the same as learning. K Anders Ericsson has shown that what matters isn’t just practice, but deliberate practice: ‘mere repetition of an activity will not automatically lead to improvement’. Deliberate practice is when you isolate the component parts of a task and repeatedly practice them instead.

    So asking pupils to do creative tasks isn’t the best way of developing creativity. Asking them to memorise examples of rhetorical devices might not look creative, but it might be better at developing creativity. The question is not about finding a balance between memory and creativity, or between knowledge and skill. It’s about recognising that memory is the pathway to creativity, and that skill is composed of knowledge. As John Anderson said, ‘All that there is to intelligence is the simple accrual and tuning of many small bits of knowledge which in total make up complex cognition. The whole is no more than the sum of its parts, but it has a lot of parts.’

    What we had in yesterday’s debate was not a false dichotomy. There was real disagreement. If Sir Ken and Guy set up a school and I set up a school, they would look very different, even though we both had the same aim. And because we have the same aim, the argument is not about whether I am in favour of creativity or not (I am), or whether Sir Ken is in favour of knowledge or not (I’m prepared to accept he is), or whether we just need a balance between the two. The argument is about whose methods are more successful at delivering our shared aim of creativity.

    Meer weergeven
    I spent yesterday at the Michaela Community School Debating Education event, which was absolutely brilliant. I spoke against the motion ‘Sir Ken is right: traditional education kills creativity’, a...
    thewingtoheaven.wordpress.com
    mmm

    22-11-2015 om 22:05 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Robinson
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vooringenomen filosoof Johan Braeckman trok foute conclusies omtrent gulheid van (on)gelovige leerlingen

    Conclusies over gulheid en een al dan niet religieuze opvoeding zijn uit het onderzoek niet te trekken! In Vlaanderen haastte de filosoof Jan Braeckman zich wel om er stellige conclusies uit te trekken. We plaatsen enkele dagen geleden al onze kritische commentaar bij de foute conclusies van de vooringenomen Braeckman.

    We citeren nog even onze kritiek.
    Op 12 september mocht Braeckman al op deredactie zijn stemmingmakerij tegen het onderwijs botvieren. Hij stelde o.a :"Ik sc...hat dat ongeveer de helft van de tijd dat ik op school zat, tijdverspilling was. Al die tijd dat leerlingen op een schoolbank zitten, kunnen ze niet spelen, niet reizen, geen spannende avonturenboeken lezen, niet in bomen klimmen en niet skateboarden. We denken dus best toch erg goed na over de manier waarop we al die uren voor hen invullen."

    In de bijdrage van vandaag maakt hij brandhout van alles wat te maken heeft met religie en spiritualiteit. De man van Skepsis brengt vooreerst en ten onrechte alles wat te maken heeft met religie - en zowel in verleden en heden - onder dezelfde noemer. Zo'n amalgaam getuigt niet van kritisch denken.

    De zichzelf scepticus noemende Braeckman laat vervolgens alle zin voor scepticisme varen als het gaat om de interpretatie van het eerste het beste onderzoek over de relatie tussen religie en morele ingesteldheid van leerlingen.

    Mede via die omweg besluit hij dat religie in elk geval een factor is die veel te maken heeft met de huidige terreur.

    Braeckman verzwijgt dat de oorspronkelijke vrijmetselaars bijbel en religie niet terzijde schoven. Integendeel. Waarom neemt hij dan nooit afstand van de (misdadige) historische vrijmetselarij?

    Ik wijs ook even op het verschil in visie van Braeckman en deze van wijlen prof.-filosoof Leo Apostel (UGent), die destijds verkozen werd als de belangrijkste intellectuele denker in Vlaanderen. De vrijdenker Apostel toonde tegelijk veel respect voor alles wat te maken had met de religieuze werkelijkheid, met religieuze teksten en rituelen.
    Cf. ook zijn boekje "spiritualiteit voor atheïsten ". Cf. zijn druk bijgewoonde spreekbeurten hier over in de vroegere abdij van Drongen.

    Kritiek op bepaalde vormen van religie, op bepaalde, religieuze praktijken, op het bestuur van de Kerk ... is uiteraard toegelaten en vaak ook wenselijk en vruchtbaar. Die kritiek is er ook binnen religies.Gelukkig zijn er ook veel vrijzinnigen die tegelijk respect opbrengen voor religie en andersdenkenden, veel vrijzinnige katholieken, katholieke vrij-denkers ...

    Braeckmans vernietigende uitspraken over onderwijs, religie ...wijzen m.i eerder op losgeslagen wild dan op kritisch denken.

    Bijage: Over het vermeende verbond tussen religie en moraal - Johan Braeckman

    Religie is niet de enige, zelfs niet de belangrijkste verklarende factor van de terreur waarop we zo moeilijk vat krijgen. Maar het is wel degelijk een factor, die we veel…
    deredactie.be

    Meer weergeven
    Berichten verspreiden zich vaak razendsnel, of ze nu kloppen of niet. Wij proberen de zin van de onzin te scheiden. Vandaag: atheïstische kinderen zij
    volkskrant.nl|Door Ronald Veldhuizen
    mmm

    22-11-2015 om 21:57 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Btaeckman
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 30/04-06/05 2018
  • 23/04-29/04 2018
  • 16/04-22/04 2018
  • 09/04-15/04 2018
  • 02/04-08/04 2018
  • 26/03-01/04 2018
  • 19/03-25/03 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 05/03-11/03 2018
  • 26/02-04/03 2018
  • 19/02-25/02 2018
  • 12/02-18/02 2018
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 11/12-17/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 27/11-03/12 2017
  • 20/11-26/11 2017
  • 13/11-19/11 2017
  • 06/11-12/11 2017
  • 30/10-05/11 2017
  • 23/10-29/10 2017
  • 16/10-22/10 2017
  • 09/10-15/10 2017
  • 02/10-08/10 2017
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 11/09-17/09 2017
  • 04/09-10/09 2017
  • 28/08-03/09 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 14/08-20/08 2017
  • 07/08-13/08 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 24/07-30/07 2017
  • 17/07-23/07 2017
  • 10/07-16/07 2017
  • 03/07-09/07 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 19/06-25/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 22/05-28/05 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 01/05-07/05 2017
  • 24/04-30/04 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 10/04-16/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 27/03-02/04 2017
  • 20/03-26/03 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 06/03-12/03 2017
  • 27/02-05/03 2017
  • 20/02-26/02 2017
  • 13/02-19/02 2017
  • 06/02-12/02 2017
  • 30/01-05/02 2017
  • 23/01-29/01 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 09/01-15/01 2017
  • 02/01-08/01 2017
  • 26/12-01/01 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 12/12-18/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 19/09-25/09 2016
  • 12/09-18/09 2016
  • 05/09-11/09 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 22/08-28/08 2016
  • 15/08-21/08 2016
  • 25/07-31/07 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 13/06-19/06 2016
  • 06/06-12/06 2016
  • 30/05-05/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 09/05-15/05 2016
  • 02/05-08/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 18/04-24/04 2016
  • 11/04-17/04 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 14/03-20/03 2016
  • 07/03-13/03 2016
  • 29/02-06/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 14/12-20/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 30/11-06/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 09/11-15/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 19/10-25/10 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 28/09-04/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 07/09-13/09 2015
  • 31/08-06/09 2015
  • 24/08-30/08 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 16/03-22/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 09/02-15/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 19/01-25/01 2015
  • 12/01-18/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 15/09-21/09 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 01/09-07/09 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 04/08-10/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 12/05-18/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 31/03-06/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 17/03-23/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 13/01-19/01 2014
  • 06/01-12/01 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs