Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.
FLAUW EN PUBERAAL, MAAR GOED BEDOELD: dit soort verhaaltjes vindt u bij de vleet ('n 200-tal) op www.bloggen.be/kris .......... PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
23-07-2010
Onzin over beroemde en minder beroemde citaten.
Mijn trouwe lezers zullen zich misschien nog herinneren uit mijn vorig verhaal dat trouwe lezer Marc voorstelde de haikus van Floyd Smith te bundelen onder de titel Back to the future. In al mijn naïviteit dacht ik hieruit te mogen besluiten dat hij die haikus ook wenste uitgegeven te zien. Maar Marc zelve heeft mij dienaangaande gerustgesteld: hij had er enkel de aandacht willen op vestigen dat de haikus geschreven waren op en na 23 december 2010! Ze zouden, tenzij ik mij van jaartal vergist heb, niet eens kunnen geschreven zijn. Heb ik mij dan niet van jaartal vergist? Natuurlijk wel, zou iedere weldenkende burger geneigd zijn te denken, tenzij
U moet weten, beste lezer, dat ik al enige tijd rondloop met het snode plan om een beklijvend gezegde de wereld in te sturen omtrent haikus. Ik zeg het maar meteen: De mooiste haikus zijn die welke nooit geschreven zijn. Heb ik misschien onbewust een beschermende hand boven het hoofd van haikudichter Floyd Smith willen houden door het te laten voorkomen alsof zijn haikus niet of nóg niet geschreven zijn? Onzin natuurlijk om op die manier de geschiedenis te willen ingaan, als de bedenker van een gevleugeld citaat. Hopeloos ook, als men bedenkt dat mijn lezerspubliek, zoals ik reeds meerdere malen heb voorgehouden, bestaat uit amper zeven man daar hoort ú bij en een paardenkop. Maar zijn talloze andere uitspraken, die het wel gehaald hebben, niet even grote onzin?
Enkele voorbeelden? Te veel is trop, trop is te veel van Vanden Boeynants. t Kan verkeren van Bredero. Ik denk, dus ik ben van Descartes. En dan de hoofdvogel, van Jezus Christus himself: Ik ben die ben. Allemaal zaken die het kleinste kind had kunnen zeggen. Bijna had ik geschreven: de grootste idioot...Maar ik leg mij er al bij neer: míjn citaat zal het dus wéér niet halen. In feite nog goed ook, want helemaal origineel is het niet. Ik denk dat ik mij heb laten inspireren door een gezegde van mijn moeder zaliger. In mijn boek O jerum schrijf ik, vertellend over mijn moeder: Over geluk had ze haar eigen mening. De gelukkigste mensen zijn diegenen die er nooit geweest zijn, placht ze te zeggen. U zou kunnen wedervaren dat de oude Grieken, die er vaak nogal een sombere levensvisie op nahielden, ook al dit soort uitspraken hebben gedaan, een paar duizend jaar geleden. Nu is het wel zó, dat mijn moeder niet ongeletterd was, hetgeen betekent dat ze kon lezen en schrijven, zij het niet zonder fouten, maar ik zweer het u: van Oude Grieken had ze nooit gehoord. Au grand jamais! Doch laten wij wél wezen: nóch háár citaat over het geluk, nóch het mijne over de haiku, zijn een roemrijke toekomst beschoren. En terecht. Want eerlijk gezegd: t is onzin, nietwaar.
Vandaag was ik al om 9 uur op een stuk vroeger dan gewoonlijk en al de hele dag bekruipt mij de behoefte om iets te schrijven voor mijn lieve lezers en in t bijzonder voor Marc, die één van mijn allertrouwste lezers is. Marc is overigens niet te beroerd om af en toe eens te reageren op één van mijn verhaaltjes. Op het verhaal Over haikus en Gilbert Terras van eergisteren reageert hij met het voorstel om de veertig haikoetjes van Floyd Smith te bundelen onder de titel Back to the future. Zou dat betekenen dat hij de haikus van Floyd Smith waardeert? Of is het zijn bedoeling die jongen maar t zou ook een oude baas kunnen zijn een hart onder de riem te steken? Alleen maar bundelen of ook uitgeven? Misschien nog niet zon slecht idee. Maar dan in een luxe uitgave, groot formaat, zware kaft, dik glanzend papier, één haiku per blad en de linker pagina onbedrukt, zodat het toch een lijvig boek wordt dat goed oogt in om t even welke boekenkast.
Over de haikus van Gilbert Terras spreekt Marc zich in t geheel niet uit, maar uit zijn reactie blijkt op zijn minst dat hij ze aandachtig gelezen heeft. En hier volgt dan die reactie ze was in de vorm van een haiku:
dat van de kip
wist ik nog niet
maar dat van die griet
Om nog eens terug te keren tot het verhaal van Tsjoep en Lala. Vindt u ook, beste lezer, net als boer Touternitou, dat ik er behoorlijk lang over gedaan heb om de dieren te vangen? Ikzelf vind dat ik het er nog behoorlijk afgebracht heb, als ik de vergelijking maak met Herakles, die toch de grootste held is die de wereld ooit gekend heeft: die had meer dan een jaar nodig om één enkele hinde (de hinde van Keryneia) levend te vangen. Dat was één van zijn fameuze twaalf werken. Maar: eind goed, al goed. De Kameroentjes dartelen nu rustig rond in het natuurpark, de Brielmeersen, in Deinze. En wat nog beter is: ik heb twee niéuwe schaapjes!... t Zijn schaapjes die afkomstig zijn van het eiland Ouessant, dat gelegen is vóór de kust van Bretanje. Daarom worden ze Quessant-schaapjes genoemd (dat schapestaartje aan de O maakt de uitspraak veel eenvoudiger). Het is het allerkleinste schapenras ter wereld en ze zijn zó lief, mijnheer! Ze komen eten uit mijn hand, ze geven likjes en pootjes en ze doen neuze-neuze. Het kleinste is een bruintje en het heet Brownie, een naam die mijn petekind Amy haar (t is een ooitje) gegeven heeft. Het andere (een beige) heb ik Blanche genoemd: dat is de wereldse voornaam van mijn nichtje, zuster Beatrijs, die mijn voorspreekster is bij de Allerhoogste. Blanche en Brownie dus, mijn schapen, de schapen van Herakles!
En voor wie meer wenst te weten over Herakles en de hinde van Keryneia, verwijs ik naar mijn blog www.bloggen.be/dzeus (d.d. 26.10.2007). Voor wie het in één muisklik wil doen: klik hier gerust op www.bloggen.be/dzeus/archief.php?ID=51. En voor wie zelfs dát nog te veel gevraagd is: gewoon dóórlezen
Taygete was één van de zeven dochters van Atlas en de nimf Pleione. Ze liet zich verleiden door de oppergod Zeus. Dat geschiedde in het gebergte in het Zuiden van de Peloponnesos, dat Taygetes-gebergte genoemd wordt. Ze baarde een zoon, Lakedaimon. Deze gaf zijn naam aan de provincie waarin Sparta gelegen is: Lakedaimonië of Lakonië. Als straf omdat ze zich had laten verleiden veranderde Artemis haar in een hinde. Maar ook in die gedaante liet ze zich nog door de oppergod benaderen. Uit erkentelijkheid schonk Zeus haar eenstel schitterende koperen poten en een prachtig gouden gewei.
Dit verhaal kent talrijke verschillende versies. Niettemin zijn alle mythologische schrijvers het erover eens dat er, in de tijd van Herakles, in de streek van Keryneia in Arkadië een noordelijke provincie van de Peloponnesos een hinde met koperen hoeven en een gouden gewei, onophoudelijk door de bebouwde akkers draafde en er ontzettend veel schade aanrichtte door de vruchten des velds te vernietigen. Deze hinde onschadelijk maken was een ideale klus voor Herakles. Het was zijn derde opdracht. En misschien zou die opdracht niet eens zo moeilijk geweest zijn, ware het niet dat de hinde, met haar koperen hoeven, buitengewoon hard kon rennen en dat Herakles zo had Eurystheus bevolen het dier levend diende te vangen, zonder het te verwonden, en het daarna ongedeerd naar Mykene diende te brengen.
Herakles begaf zich naar Keryneia en kwam er oog in oog te staan met de goddelijke hinde. Deze zette het terstond op een lopen. Herakles achtervolgde het dier. Het bleek onbegonnen werk, de hinde was hem telkens te vlug af en haar neerschieten was te enen male verboden Zo doorkruiste ze, achtervolgd door Herakles, de hele Peloponnesos en, via de Isthmos van Korinthe, het hele Griekse vasteland en ook de streek van Istrië in het uiterste Noorden, waar de Hyperboreeërs leven en waar Boreas, de Noordenwind, nooit waait. Het is overigens bij deze gelegenheid dat Herakles oog viel op een daar groeiende boom, de olijfboom, die toen nog niet goed bekend was in Griekenland. Herakles nam de boom mee om hem te planten in Olympia ter ere van zijn vader Zeus.
De achtervolging duurde een vol jaar en nog was de hinde niet gevangen. Ondertussen had het stel rechtsomkeer gemaakt en bevonden ze zich weer in Arkadië. Gekomen aan de oevers van de brede Ladon-rivier zag de hinde zich in het nauw gedreven en genoodzaakt de rivier over te zwemmen. Herakles zag zijn kans schoon. Hij dook in het water, de hinde achterna, en nog voordat zij de overkant had bereikt slaagde hij erin het dier vast te grijpen. Hij bond haar poten aan elkaar en met zijn levende buit over de schouders geslagen, trok hij nu op naar Mykene, naar het paleis van zijn opdrachtgever. Tijdens deze tocht doorheen het beboste en bergachtige Arkadië kruiste Artemis zijn pad. Ze beschuldigde hem ervan de heilige, door Zeus geliefde hinde gedood te hebben. Maar toen Herakles had aangetoond dat de hinde leefde en zelfs niet eens gewond was, kon de godin zich met de toestand verzoenen. Ze eiste wel dat Herakles de hinde, nadat hij ze aan Eurystheus voorgelegd had, aan haar zou afstaan. En alzo geschiedde
De minst succesrijke haiku-schrijver aller tijden is misschien wel Floyd Smith t zal wel een pseudoniem zijn. Op 23.12.2010 publiceerde hij een eerste haiku op een blog: www.bloggen.be/haikoe. s Anderendaags wéér een en de dag daarna wéér. Dat heeft hij veertig dagen lang volgehouden: iedere dag een haiku. De eenenveertigste dag is hij er gelukkigerwijs mee opgehouden, met een eenenveertigste haiku, waarin hij uitlegt waarom het de laatste is: gebrek aan lezers. En nog geen klein beetje! De blog bestaat ongelukkigerwijs op de dag van heden nog steeds. In al die tijd werd hij precies 217 keer bekeken, amper méér dan één keer per dag, en dan nog hoofdzakelijk door de schrijver zelf, naar ik vermoed. Ligt het aan mij? vraagt hij zich af in zijn laatste gedicht, of ligt het aan de koe (de haikoe)? Tja, Floyd Smith is Herman Van Rompuy niet. Onze Europese president, dát is een haikuschrijver van formaat. Toen Ronde-van-Frankrijk-reporter Karl Vannieuwkerke hem gisteren als dusdanig bestempelde, deed de president zelfs geen moeite om dat te ontkennen. Ook niet dat hij een haiku-kenner is. Dat Herman Van Rompuy daarenboven een integer man is en zich geen stroop aan de baard laat smeren, bleek toen hij duidelijk liet blijken dat hij een door zijn interviewer geschreven haiku niet echt kon appreciëren: hij vond het hooguit een goede poging.
Maar wie de haikus van Gilbert Terras, de legendarische trainer van Loopclub Grijsloke niet kan appreciëren, welnu die kent er, naar mijn bescheiden mening, niets van. Ik laat u even meegenieten, beste lezer:
In de volgende vier behandelt Gilbert de schepping, de godsdienst, de ruimte, de materie, de tijd
God schiep de ruimte
de materie en het leven
maar wie schiep de tijd
wie schiep de aarde
de sterren het heelal
alles was er toch al
de tijd vliegt voorbij
ooit stoppen zal hij niet
hij begon ook niet
van Allah tot Zeus
aan goden ruime keus
maar t kan ook zonder
Maar opa Gilbert kan ook frivool uit de hoek komen, zonder al te veel diepzinnigheid
de kip of het ei
de haan kan t weten
hij was er bij
man staat te plassen
reigers vliegen voorbij
poes ligt op de loer
mollige grieten
mooie ronde tieten
mannen genieten
Als Gilbert op de ingeslagen weg doorgaat wordt hij mogelijkerwijze nog een grote! Figuurlijk dan
Tsjoep en Lala waren ontsnapt. Mijn nieuwe buurman, de operazanger, kwam het mij vertellen. Hij had ze zien lopen op de straat en nu liepen ze op de immense weide van boer Touternitou, aan de overkant van de straat. Tsjoep en Lala zijn Kameroenschapen, dwergschapen van een tamelijk zeldzame soort, die hooguit een halve meter groot worden. Het zijn haar-schapen, hetgeen betekent dat ze geen wol produceren, maar behaard zijn zoals een geit. Overigens zien ze er uit als geiten. En ze gedragen zich ook als geiten: niet makkelijk in de omgang, schuw als een hinde en even snelle lopers en springers. Waarom het dan tóch schapen zijn? Welnu, de horens van een mannetjesschaap zijn sterk naar achter gekromd en die van een geitenbok niet, en daarenboven horen alle geiten een sik te hebben. U begrijpt het al, beste lezer, Kameroenschapen zijn sikloos en de rammen hebben sterk naar achter gekromde horens. Van dat alles had ik geen weet toen mijn neef Tsjoep en Lala bij mij afleverde, in de meimaand. Hij wist dat ik uitkeek naar twee dwergschaapjes om mijn boomgaard af te grazen. Voor twee grote schapen is de beweidbare oppervlakte te klein. En één enkel schaap? t Zou omkomen van eenzaamheid: schapen zijn kuddedieren.
Eigenlijk had ik geopteerd voor twee ooitjes, meisjes-schapen dus. Dat het er twee van verschillend geslacht waren het rammetje had duidelijk naar achter gekromde horens vond ik minder vervelend dan hun geitachtig voorkomen. Ach, schapen zijn nu eenmaal populairder, sympathieker, geliefder dan geiten. En dat het wel degelijk zo is moge blijken uit het feit dat vrijwel niemand er aan denkt om geitjes te tellen als hij de slaap niet kan vatten. Schaapjes daarentegen Geen mens zal in zijn hoofd halen om een arm sympathiek vrouwtje te betitelen met die brave geit of die arme geit of gewoon die geit. Dat schaap daarentegen, of het nu braaf is of arm of gewoon maar een schaap, straalt genegenheid en medeleven uit. Maar Tsjoep en Lala wáren schapen, al riepen al de buren nóg zo hard dat het geiten waren. Want bij geen van beide een spoor van een sik! En dan die kromme horens van Tsjoep!
Tsjoep en Lala waren uitermate schichtig. Ik kocht voor hen de heerlijkste schapenkorrels en die deed ik in een leuk aarden kommetje. Hoezeer ze de korrels ook lustten, ze kwamen pas smullen als ik op minstens drie meter afstand van het kommetje ging staan. Geitenmanieren zeiden de buren. En wat dan nog? Er zijn genoeg mensen met vossenstreken of die zich als varkens gedragen
We hadden Tsjoep en Lala pas twee dagen, toen een oude verweerde man mijn nachtelijke slaap kwam verstoren. Hij was op zoek naar zijn geit die naar een bosrijk gebied op een heuvel was gevlucht. Het kan monsieur Seguin geweest zijn. Die bond zijn geiten vast aan een touw om ze te laten grazen, maar - schrijft Alphonse Daudet in zijn «Lettres de mon Moulin » - il les perdait toutes de la même façon: un beau matin, elles cassaient leur corde, sen allaient dans la montagne, et là-haut le loup les mangeait. Ni les caresses de leur maître, ni la peur du loup, rien ne les retenait. Cétait, paraît-il, des chèvres indépendantes, voulant à tout prix le grand air et la liberté.
s Anderendaags heb ik zorgvuldig mijn omheining nagekeken op eventuele uitbraakmogelijkheden. Het leek mij alles vrij stevig. Nu is vijfhonderd vierkante meter niet echt wat je een grote vlakte kan noemen, maar toch groot genoeg, docht mij, voor twee kleine schaapjes om vrij en ongebonden rond te dartelen. Het gras was mals, in de schuur stonden twee zakken schapenkorrels van de lekkerste! klaar, er was een hok om te schuilen bij regen en ontij. En ik was bereid er borg voor te staan dat, zolang ík er zou zijn, er geen haar op hun hoofd zou gekrenkt worden. Ze zouden dus wel gek moeten zijn om te willen uitbreken, zo dacht ik. En toch!...
Geen week later liepen ze tussen de vijf runderen, vier koeien en een stier, op de grote weide van boer Touternitou. Om ze terug te laten keren moesten ze eerst gevangen worden, en op díe grote vlakte tussen de "koeibeesten" bleek dat onbegonnen werk. Twee schapenboeren hebben zich aangeboden met vangnetten en ander materiaal, aan twee apothekers en vijf veeartsen heb ik raad gevraagd. Tevergeefs. Eén gaf mij de raad de dieren te verdoven met valium, tussen hun korrels te mengen, maar een tien keer hogere dosis dan diewaarvan een mens in een coma kan geraken had niet de minste uitwerking. Logisch, wist iedereen mij achteraf te vertellen, want in de pens van een herkauwer wordt het slaapmiddel afgebroken
De ontsnapte schaapgeiten werden een leuk gespreksonderwerp. Boer Touternitou echter vond het na een week of drie niet meer om te lachen:
Die boer die zwoer hem blou
Hij zou die skaap doodskiet
Ik vroeg hem nog wat geduld te hebben en ik verzekerde hem dat ik hem zou vergoeden voor de geleden schade. Hij gaf mij nog drie dagen. Daarna zou hij zelf wel zorgen dat ik de schapen terug zou hebben. Over drie dagen zou ik ze in mijn boomgaard zien liggen.
Ik had de boodschap wel begrepen, daar hoefde geen tekeningetje bij. Alle hens aan dek dan maar weer. Ik liet een vierkoppige vangploeg komen van de Brielmeersen van Deinze. Het zou een fluitje van een cent worden, een kolfje naar hun hand: hadden zij immers, onlangs nog, niet een ontsnapte ooievaar gevangen? Maar t werd weer eens een maat voor niets! Toen kwam mijn reddende engel, als een deus ex machina, onder de vorm van een allerliefst vrouwtje, een veearts uit Oudenaarde. Ze kwam met drie Border Collies. Twee bleven aan de kant staan, als reserve. De derde, de oudste, maar tevens de slimste, heeft uiteindelijk al het werk gedaan. Border Collies zijn herdershonden, vooral bekend als schapendrijvers. Het zijn ongetwijfeld de intelligentste onder onze trouwe viervoeters. Dank zij een wonderbaar samenspel met zijn bazin, slaagde de hond er na een klein half uurtje inde moe gerende schapen in mijn armen te drijven, zodat ik ze maar voor t grijpen had. En zonder de koeien en de stier die door t hele gedoe in paniek geraakt waren, zou t allemaal nog wel sneller gegaan zijn
We hebben Tsjoep en Lala naar de Brielmeersen gedaan, het natuurpark in Deinze. Ze zullen daar ongetwijfeld beter hun draai vinden dan bij mij. En ze zullen er ongetwijfeld vriendjes maken. Sorry, Tsjoep en Lala voor de stress die ik jullie bezorgd heb, maar ik heb het gedaan voor jullie welzijn. En ik kom jullie zeker een dezer dagen een bezoek brengen in de Brielmeersen. Met de hele familie, want het park loont zeker de moeite. Weten jullie overigens hoe het met Blanquette, het lieve geitje van monsieur Seguin, afgelopen is? Als je ooit eens naar de Provence gaat, zo eindigt Alphonse Daudet zijn verhaal, zal men u daar vertellen over de cabro de moussu Seguin, que se battégue touto la neui emé lou loup, e piei lou matin lou loup la mangé. En omdat uw kennis van het Provençaals ongetwijfeld te wensen overlaat, vertaal ik dit maar direct naar het Nederlands: De geit van mijnheer Seguin, die zich de hele nacht verweerde tegen de wolf, en uiteindelijk, in de morgen door de wolf werd opgegeten.
En zodoende kent dit verhaal nog een gelukkig einde. We hadden het, ei zo na, moeten afsluiten met: E piei lou matin moussu Touternitou la tué. En, tja, hoe zal ik de boer nu vergoeden voor de geleden schade? Zijn vrouwtje is hoogzwanger. t Zal voor héél binnenkort zijn. Ik heb mij voorgenomen voor een mooi cadeautje te zorgen voor de kleine. Als ik een geboortekaartje krijg
Hieronder, om het verhaal iets aanschouwelijker te maken, een foto van de weidewaar het zich allemaalheeft afgespeeld. De foto is deze winter genomen, toen de schapen er nog niet waren. U herkent wél drie van de vijf koeibeesten. In de verte: de kerk van Grijsloke, op een heuvelrug. Betweters beweren dat de Kameroenschaapjes, wier roots in bergachtig land gelegen zijn, door de aantrekkingskracht van die heuvelrug naar deze weide zijn gevlucht.
Er is heel wat mooie literatuur te vinden op t internet. Neem nu het verhaal De Gasknop dat Jan Bauwens op 19 juni l.l. heeft neergepoot op zijn weblogwww.bloggen.be/omskvtdw . Het gaat over een dementerend vrouwtje dat telkens weer vergeten is of zij haar deur wel op slot gedaan heeft en of zij de gaskraan heeft dichtgedraaid. En er gebeurt nog meer in dit verhaal, dat uiteindelijk afloopt met een fatale knal.
Dit verhaal heeft mij des te meer getroffen omdat het dementerend vrouwtje Irmaatje heet. Ik heb zelf namelijk zon dementerende tante Irma gehad. Meer dan eens heb ik ze ten tonele gevoerd in mijn memoires: O jerum jerum jerum , 2006. Ook zij keerde, als ze pas haar huis verlaten had, steeds weer op haar stappen terug, om te zien of ze haar deur wel goed op slot had gedaan en of ze de gaskraan had dichtgedraaid. Toen haar wandklok eens was stilgevallen, omdat ze vergeten was ze op te winden, is ze acht maal na elkaar bij de buren gaan vragen hoe laat het was.
Toen ze mij op een kwade dag vroeg bij de boer een zak aardappelen te halen, omdat ze er geen meer had, zei ik dat ik de dag tevoren pas een zak aardappelen voor haar was gaan halen bij die boer. Dat laatste ontkende ze ten stelligste. t Werd van welles-nietes, net zo lang tot ik haar dwong in de kelder te gaan zien: daar lág de zak! Omdat ze haar ongelijk nu wel moest toegeven, werd ze razend kwaad, ze joeg mij haar huis uit en gooide mij haar koffiekan achterna. t Was schoorvoetend dat ik een paar dagen later weer bij haar binnenkwam, op mijn hoede voor t geval ze weer naar de koffiekan zou grijpen. Maar ik had mij nodeloos zorgen gemaakt: ze was poeslief en blij mij te zien. Ze bleek het voorval helemaal vergeten te zijn. In haar koffiekan was een flinke deuk. Ik vroeg hoe die erin gekomen was. O, die moest er al lang in geweest zijn, misschien was die er altijd al wel in geweest
Op den duur vond tante Irma haar huis niet meer terug en raakte ze op den dool. We moesten haar naar een verzorgingstehuis doen. Daar was ze niet graag en als ik haar daar ging bezoeken smeekte ze mij haar mee te nemen, terug naar haar huisje. En omdat ik op haar verzoek niet kon ingaan maakte ze telkens een scène toen ik wegging. Soms schreeuwde ze zo hard dat heel het tehuis in rep en roer stond. Het duurde verscheidene maanden vooraleer ik een oplossing gevonden had voor dat probleem. Bij toeval. Ik was weer eens bij haar op bezoek. Ik verliet de kamer om een kop koffie te halen in de cafetaria. Toen ik met de koffie terugkeerde, verwelkomde ze mij alsof ze mij in geen weken had gezien. Hetzelfde gebeurde enkele dagen later, nadat ik even haar kamer had verlaten voor een toiletbezoek op de gang. Voortaan zou ik nooit meer afscheid nemen: alleen nog even naar het toilet gaan op de gang. Dat ik daar niet eerder opgekomen was!
Dit verhaal eindigt niet met een knal zoals dat van Jan Bauwens. De schrijver van De gasknop heeft overigens verklaard dat het Irmaatje uit zijn verhaal een fictief personage is, één die nooit bestaan heeft, verzonnen Een schitterend verhaal met een verscheurend slot, maar niet écht gebeurd
En hoe is het met mijn tante Irma afgelopen. Bijna met een anti-climax. Op zondag 28 oktober 1990 is ze niet meer wakker geworden uit haar middagdutje. Ze was zesentachtig. Weinig mensen zijn mij dierbaarder geweest dan tante Irma.
Ik weet het wel, over smaken en kleuren valt niet te redetwisten. Tot en met de dag van gisteren twijfelde ik tussen twee gedichten. Beide zijn toeval of niet? één en al nostalgie naar het geboortedorp des dichters.
Het eerste is een gedicht van René Declercq. Ziehier de twee middenste van de vier strofen van elk vier verzen:
Ik heb u nooit verloren
uit doogen van mijn ziel,
mijn dorpken en mijn toren
en vaders zingend wiel.
Dat zingend wiel van vader,
het bracht met staag geruisch
den rijken avond nader
en t bruine brood in huis.
Het tweede is in feite geen echt gedicht, maar een lied van de ongeëvenaarde cabaretier Wim Sonneveld. Hier volgen de eerste zestien van de achtenveertig verzen:
Thuis heb ik nog een ansichtkaart
Waarop een kerk een kar met paard
Een slagerij J. van der Ven
Een kroeg, een juffrouw op de fiets
Het zegt u hoogstwaarschijnlijk niets
Maar het is waar ik geboren ben
Dit dorp, ik weet nog hoe het was
De boerenkind'ren in de klas
Een kar die ratelt op de keien
Het raadhuis met een pomp ervoor
Een zandweg tussen koren door
Het vee, de boerderijen
En langs het tuinpad van m'n vader
Zag ik de hoge bomen staan
Ik was een kind en wist niet beter
Dan dat het nooit voorbij zou gaan
En deze morgen is daar een einde aan gekomen. Of ik dan definitief mijn keuze heb gemaakt? Bijlange niet! Ik vond in mijn brievenbus een gedicht van Jan Bauwens, Vlaanderens meest getalenteerde, zij het nog onvoldoende gewaardeerde, all-round kunstenaar. In feite gaat het ook hier niet om een écht gedicht, althans niet naar de vorm, want Bauwens schrijft nooit in verzen. Een klein stukje van Zomer heb ik dan maar zelf vertaald, evenwel zonder ook maar één letter aan de tekst te wijzigen. Nog geen komma
een seizoen dat op de zomer volgt
en dat een veelvoud daarvan is:
een veelvoud van de zon, het licht,
de warmte en het water.
Een veelvoud ook van bloemen en fonteinen,
dorst en laven langs de standbeelden in de stegen,
en dan regen zonder remmen,
plassen met bolle bellen, koelte, rust
en in de verte saters die, goed hoorbaar nog,
door zeer ondiepe grachten waden,
die in witte nachten baden,
hitte blussen,
bellen blazen,
boeken lazen,
sinterklazen,
brilleglazen.
De hele tekst kunt u lezen op www.bloggen.be/omskvtdw. En laat mij toe, mijn beste lezers met zeven man zijt gij, en een paardenkop dat ik Jan Bauwens bij deze uitroep tot de vaandeldrager van het poëtisch proza in Vlaanderen, aan het begin van de eenentwintigste eeuw.
(Op 12 mei, de dag vóór Onze Lieve Heer Hemelvaart, is dokter Pierre Devos overleden. Hij was één van de meest studentikoze figuren die Laetitia, de hoogstudentenclub van de Vlaamse Ardennen (Oudenaarde-Ronse) heeft gekend. Op 22 mei, de dag vóór Pinksteren hebben een enorme massa mensen hem naar zijn laatste rustplaats begeleid.
Pierre,
Precies zes maanden geleden nam ik je mee naar de Gravensteenfeesten in Gent. Daar heb jij in de troonzaal van het Gravensteen een schitterende speech gehouden voor een massa studenten. Je hebt hen verteld hoe jijzelf met nog twee andere Laetitianen aan de basis hebt gelegen van de grootste studentengrap aller tijden, de bezetting van het Gravensteen in 1949. Het daverend applaus dat je daar te beurt viel, maakte je gelukkig en we besloten in t vervolg samen ieder jaar die Gravensteenfeesten bij te wonen. Nog vele jaren, hadden we gehoopt
We waren toen al bezig met de voorbereiding van de viering van het 80-jarig bestaan van onze studentenclub. Jij was de drijvende kracht van ons feestcomité. Wat hebben wij genoten van de vele vergaderingen die wij belegd hebben! Je had zelfs al plannen voor een volgende lustrumviering. Het einde was nog lang niet in zicht
Enkele dagen na onze voorlaatste vergadering vernam ik dat ze bij jou een fatale ziekte hadden vastgesteld. Je zou de lustrumviering niet meer kunnen bijwonen. Je was inderdaad niet lijfelijk aanwezig op de receptie en de tentoonstelling in Ronse, het galadiner, de ontvangst op het stadhuis in Oudenaarde en de modelcantus. Hoe vaak hebben we dan niet gezegd: Wat jammer dat Pierre er niet bij is! Maar je wás er bij Pierre. Je was aanwezig in de harten en de geesten van allen en je naam lag op ieders lippen. En als het waar is dat een mens niet dood is zolang hij leeft in het hart en de geest , van wie hem gekend, gewaardeerd en bemind hebben, dan is jou nog een lang leven beschoren!
Toen ikzelf mijn opleiding tot keel-neus-oorarts had voltooid, na vier jaar in het academisch ziekenhuis in Rotterdam, dacht ik dat ik reeds een hele piet was. Van de collega wiens praktijk ik overnam werd immers gezegd dat hij de stiel had geleerd in amper zes maanden sommigen hadden het over slechts zes weken! In werkelijkheid was ik maar een klein pietje, als u mijn opleiding vergelijkt met die van de laatste nieuwe keel-neus-oorarts in het AZ Sint-Jan Brugge-Oostende AV:
1/ Een vijfjarige opleiding in de neus-, oor- en keelziekten, gelaat- en halschirurgie, aan het AZ Sint-Jan te Brugge, het CHU van Lausanne en het UZ Leuven.
2/ Vervolgens een verdere bekwaming gedurende zes maanden in de rhinologie en de esthetische en functionele aangezichtschirurgie aan het AMC te Amsterdam.
3/ Nadien een verdere bekwaming gedurende een jaar in de otologie en de neurotologie in Los Angeles, Marseille, Antwerpen, Nijmegen en Luzern.
4/ Op t ogenblik volgt hij nog een Europees curriculum in de neurotologie te Marseille.
Wie zou zijn keel, zijn neus en zijn oren niet blindelings toevertrouwen aan zo'n dokter? Ik was warempel maar een héél klein pietje...
Het was stil op twaalf zuid van het academisch ziekenhuis toen dokter Spincemaille, hoofd van de chirurgische afdeling, uit de lift stapte. De dokter voelde een razende hoofdpijn zoals dat de laatste weken, vooral op maandagmorgen, wel meer was voorgekomen. Maar de pijn was vandaag heviger dan ooit tevoren. Bij t wakker worden had hij de pijn al meteen gevoeld. Een fel drukkende pijn in t achterhoofd, die zijn hersenpan naar alle kanten onder spanning zette en zijn trommelvliezen en ogen deed uitpuilen. Net of hij had de avond tevoren een zware dreun op het hoofd gekregen. Niet alleen was de pijn vandaag heviger dan anders, ze straalde op een vreemde manier uit in de rechter halsstreek, langs de halsslagader in de richting van het borstbeen
Dokter Spincemaille deed zoals steeds zijn best om niets te laten merken tegenover het verplegend personeel. Een dokter moest eigenlijk zelf nooit ziek zijn: dat is slecht voor zijn prestige en voor het vertrouwen van de patiënten. Met dát voor ogen stapte hij de kamer van juffrouw Rammant binnen. De juffrouw was al meer dan twintig jaar hoofdverpleegster op de afdeling chirurgie en vooral voor háár deed de dokter steeds zijn best om zijn aanvallen van hoofdpijn te verbergen.
- Nog iets voorgevallen op de afdeling vannacht? vroeg Spincemaille.
- Na dát met Dupont is er niets meer geweest, dokter.
- Dupont?
Hij herinnerde zich geen Dupont. De naam zei hem hoegenaamd niets. Hij herinnerde zich niet ooit iemand met die naam onder zijn cliënteel gehad te hebben. Hij die er nochtans om bekend stond goed namen te kunnen onthouden, beter dan wie ook van zijn collegas in het hele ziekenhuis. Kon het zijn dat zijn hoofdpijn hem zodanig parten speelde dat één naam hem te enen male ontsnapt was? Ene Dupont? En er was wat geweest met die Dupont, vannacht. Juffrouw Rammant vergiste zich anders nooit. Kon het die verdomde hoofdpijn zijn? Spincemaille hervatte zich snel:
- Jaja, Dupont natuurlijk, mompelde hij.
Kon het mogelijk zijn dat de altijd ernstige juffrouw Rammant hem uitgerekend nú een poets wilde bakken? Kon het mogelijk zijn dat er deze nacht iets was voorgevallen waar hij bij was geweest en waar hij desondanks geen weet meer van had? Laat staan dat er een mijnheer Dupont op zijn afdeling lag zonder dat hij dat wist? Hij zuchtte zwaar, zei verder niets en begaf zich naar zijn eigen bureau. Het jongste zustertje Frère, knap en rad van tong, stond vertrekkensklaar aangekleed bij de lift. Ze had kennelijk haar nachtdienst achter de rug. Spincemaille groette haar.
- Ook een goede dag, dokter. Hé, wat jammer toch van mijnheer Dupont.
Het bonsde in zijn hoofd toen hij de deur van zijn kamer achter zich dichtgooide. Een allerpijnlijkst gebons dat schrijnend uitstraalde aan de rechterkant in zijn hals, tot achter zijn borstbeen. Hij trok zijn fichenbak open en zocht de naam Dupont op. Er was geen Dupont. Natuurlijk was er geen Dupont! Hij zou het zelf toch wel geweten hebben, zeker? Anderzijds leek het hem evenzeer onmogelijk dat zijn verplegend personeel hem zo grof in de maling zou nemen, met een ingebeelde Dupont. Ze wilden hem toch niet voor gek doen doorgaan? Als Dupont vannacht opgenomen was, moest er minstens een spoedopnamedossier bestaan Hij nam de telefoon op en draaide het nummer 212, secretariaat spoedopname. Of daar een dossier lag van een zekere Dupont? Géén Dupont!...
Er werd op de deur geklopt. Er striemde iets als een elektrische schok van in zijn achterhoofd tot achter zijn borstbeen. Waarom werd er ook zo hárd geklopt? Of leek het alleen maar dat er zo hard geklopt werd? Was hij misschien overgevoelig geworden aan geluid vanwege zijn hoofdpijn?
- Ja, zei Spincemaille.
Juffrouw Rammant stak haar hoofd naar binnen.
- Lopen we even de bedden langs, dokter?
Hij toonde zich vertoornd. Een tour de salle zinde hem nu allerminst.
- Spreek niet zo luid, wil je, zei hij bitsig. Waar is Dupont? En waar is het dossier van Dupont?
Als ze hem in de maling namen, zou hij het spel meespelen
- Er zal enkel maar een spoedopnamefiche zijn en Dupont zelf zal nu wel in het lijkenhuisje liggen
Ze zei dat laatste enigszins spottend. Spincemaille voelde het althans zo.
- De fiche is niet op de spoedopname.
- Bloquiaux zal ze waarschijnlijk meegenomen hebben. Hij komt vandaag wat later.
Bloquiaux was de assistent chirurg in opleiding.
- Kom over een uur terug, zei Spincemaille nu wat milder, dan gaan we toeren.
Het lijkenhuisje was helemaal aan de andere kant van het ziekenhuiscomplex. Het kostte Spincemaille heel wat moeite om het te bereiken. Bij iedere stap leek het wel of iemand een lans in zijn achterhoofd plantte. Zuster Monique was zoals steeds op post: een vriendelijke, reeds wat bejaarde maar nog knappe geestelijke, die haar doden nooit alleen liet en zich haar taak van lijkenzuster nauwgezet ter harte nam.
- Waar is Dupont? vroeg Spincemaille kortaf, nog steeds beducht voor een of andere valstrik.
- Die van vannacht? Ja, Dupont is zijn naam, Willy Dupont. Hierlangs, dokter.
Spincemaille trok het laken van over het lijk. Hij taxeerde het als dat van een man van middelbare leeftijd, atletisch gebouwd, gebronzeerde huid. Hij herinnerde zich deze man niet. Een lange operatiewonde liep in de hals van achter het rechter oor tot waar het rechter sleutelbeen articuleert met het borstbeen. Hij inspecteerde de wondhechtingen: ze waren van hemzelf, van Spincemaille! Niemand in het hele ziekenhuis legde zijn hechtingen als Spincemaille
Hij gruwelde bij de aanblik van deze dode. De confrontatie met de dood maakte hem telkens weer misselijk. Spincemaille had de meest ingrijpende operaties verricht, open hartoperaties inbegrepen, hij had buiken opengesneden van onder tot boven, was met de afschuwelijkste verminkingen geconfronteerd geweest Het deed hem allemaal niets, tenminste zolang de patiënt in leven was. De dood echter verdroeg hij niet, en zeker in dit kille lijkenhuis niet
- Ik ga naar huis, een uurtje rusten, zei Spincemaille tot zichzelf.
Hij voelde zich niet alleen misselijk, maar ook moe, vreselijk moe.
- Deze middag loop ik wel even de bedden langs, nadat ik eerst met Bloquiaux gepraat heb.
De pijn was verminderd. Het klopte nog wat in zijn achterhoofd maar in de rechter halsstreek voelde hij enkel nog een zwaarte. Het huis van Spincemaille bevond zich op amper een boogscheut van het ziekenhuis. Hij kwam steeds te voet of per fiets. Vandaag was hij te voet gekomen.
- Marc, wat zie je er slecht uit zei zijn vrouw. Dupont is gestorven, neem ik aan?
Spincemaille zei niets, knikte alleen maar en spoedde zich naar zijn werkkamer. Hij vleide zijn zwaar hoofd neer op het eikenhouten bureel en dommelde even in: een korte onrustige slaap
Het was half drie toen dokter Spincemaille de kamer van zijn assistent binnenstapte. Het slaapje had hem verkwikt. De hoofdpijn was nu geheel verdwenen. Bloquiaux was bezig een dossier in orde te brengen.
- Dupont? vroeg Spincemaille.
- Ja, zei Bloquiaux, ik had per ongeluk de spoedopnamefiche meegenomen naar huis.
- Geeft niks, zei Spincemaille.
Hij had zijn bril afgezet en streek voorzichtig met duim en wijsvinger langs weerszijden van zijn neus.
- Vertel me over Dupont. Je zal het niet geloven, maar ik herinner me niets meer over het hele geval.
- U herinnert zich niets meer? zei Bloquiaux met een ongelovige glimlach, niet wetend of Spincemaille in ernst sprak of een grap maakte.
- In alle ernst, Willy, ik herinner mij niets meer. Die hele Dupont was mij onbekend toen ik vanmorgen het ziekenhuis binnenkwam.
- Ze hebben Dupont vannacht binnengebracht om kwart over twee, zei Bloquiaux aarzelend en nog wat op zijn hoede. Dupont klaagde over hevige pijn in het achterhoofd, die uitstraalde in de rechter halsstreek, in de richting van het borstbeen. Hij had die pijn al meermaals gevoeld, maar nooit zó hevig. We vroegen hem wat hij gisterenavond verricht had, gegeten of gedronken had of wat voor medicijnen hij had ingenomen. Daar kon hij echter geen antwoord op geven. Die hoofdpijn, gelokaliseerd in het achterhoofd, met die specifieke uitstraling en een plots optredend geheugenverlies dat een periode van één tot enkele uren bestrijkt, is dat zei u toch typisch, u noemde het zelfs patognomonisch , voor een zeldzaam syndroom u noemde de naam van het syndroom, maar die ben ik vergeten dat gekenmerkt is door een zich snel uitbreidende trombose van zowel de halsader als de gemeenschappelijke halsslagader. Het geheugenverlies is daarbij een zeer veeg teken en noopt tot een onmiddellijke ingreep, zonder dewelke de patiënt ten dode is opgeschreven. Als we niet zeer snel optreden heeft de patiënt beslist geen week meer te leven, zei u nog. U zei ook dat de man al bij al nog van geluk mocht spreken dat hij bij u terecht was gekomen omdat u verder niemand in staat achtte een dergelijke operatie tot een goed einde te brengen. U was buitengewoon tevreden over het verloop van de operatie, tot helemaal op t einde het hart van Dupont het begaf. Hartstilstand, zei u, tengevolge van een uitgebreide embolie ter hoogte van de hersenstam, een complicatie die bij dit soort operatie niet te voorzien is
Spincemaille knikte.
- Ik geloof dat ik maar eens een week vakantie neem, zei hij.
Hij voelde de pijn weer opkomen.
Een fictief verhaal, beste lezer. Het is dus niet écht gebeurd. Fictie. En u weet vermoedelijk wel dat fictie niet aan mij besteed is. En toch moet dat ooit anders geweest zijn. Dit verhaal is namelijk bijna een kwart eeuw oud. Ik vond het deze week tussen oude documenten, vergezeld van een leesrapport van ene Chris Vermuyten van een uitgeverij Pandora. Ik moet dat verhaaltje, om welke reden dan ook, naar die uitgeverij gestuurd hebben. Had ik toenmaals ambitie om auteur te worden? Het rapport was anders niet mis: afgerond geheel, goede spanning, geslaagde vingeroefening. Toch is het niets geworden tussen Pandora en mij en misschien is dat maar goed ook: de doos van Pandora, weet u wel, daar is toch immers ook niet veel goeds uit voortgekomen Niettemin ben ik de beoordelaar of beoordelaarster, want met Chris weet men nooit dankbaar, want zonder dat mooi rapport had ik dit fictief verhaal niet aan deze blog durven toevertrouwen. Maar is dit verhaal wel helemaal fictief, onécht dus? Een niet onwijs mens moet ooit eens verklaard hebben dat geen enkel verhaal voor honderd procent wáár is, zoals er ook géén verhaal is dat voor de volle honderd procent ónwaar is. Dat zou dus ook moeten gelden voor dít verhaal, waarin dokter Spincemaille de hoofdrol speelt.
Wanneer ik er goed over nadenk zitten er aan dit verhaal veel waarachtigheden vast. Er is vooreerst het feit dat het een kwarteeuw in mijn kast heeft gelegen. En er zijn de namen van de helden uit mijn verhaal. De naam Dupont was in mijn studententijd de held die een gelijkaardig lot beschoren was in een obsceen verhaal dat toen de ronde deed om professor Thomas belachelijk te maken(*). Juffrouw Rammant werkte op de facturatiedienst van het ziekenhuis, waar ik vijf jaar geleden, wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, ontslagen werd. Haar voornaam was Emilienne, als ik mij niet vergis. Een verpleegster Frère was daar ook, op de kinderafdeling. Mia Frère. Dat ik haar zustertje noem betekent niet dat ze een non was, maar ik was toen nog onder de invloed van mijn vierjarige opleiding in een groot Nederlands ziekenhuis: bij onze Noorderburen worden verpleegsters zusters genoemd. Willy Bloquiaux was de naam van het echte diensthoofd chirurgie in het ziekenhuis, maar ik vond het blijkbaar een leuk idee om hem voor de gelegenheid te degraderen tot de gedienstige assistent van een dokter Spincemaille. Deze laatste draagt in zich onmiskenbaar kenmerken van verscheidene professoren waar ik in mijn loopbaan te maken heb gehad. En ergens heb ik zélf iets van Spincemaille De naam is óók niet helemaal verzonnen. Ik denk dat ik die naam voor t eerst gehoord heb, kort vóór ik het verhaal heb geschreven. Eén van mijn patiënten. Ik vond de naam zo merkwaardig en zo uniek dat ik hem dan maar meteen gebruikt heb. En niet eerder dan vandaag heb ik de moeite gedaan de naam op te zoeken in Het Woordenboek van de Familienamen in België en Noord-Frankrijk van Frans Debrabandere (1993). Tot mijn verrassing is de naam niet zo extreem zeldzaam als ik dacht. Oorspronkelijk zou het Pincemaille zijn en de naam zou afgeleid zijn van de Franse woorden pincer (knijpen) en maille (muntstuk). Voor iemand dus die het geld tussen de vingers knelt of het in tweeën zou knijpen, een vrek dus. Daarenboven zou de naam onder niet minder dan elf verschillende vormen voorkomen: Pincemaille, Pinsmaille, Pincemail, Pinchemail, Pinsmaye, Painsmaille, Piansmay, Piansmaye, Spincemaille, Spinsemaille en Spencemaelle. Uit gegevens gebaseerd op het rijksregister van 1998 blijkt daarenboven dat er in België slechts één inwoner is met de oorspronkelijke naam Pincemaille, tegenover achtendertig Pinsmailles, zes Pincemails, zevenentwintig Pinchemails, veertig Pinsmayes, zevenenzestig Spincemailles en één Spinsemaille. Echter geen enkele Painsmaille, Piansmay, Piansmaye noch Piancemaelle. Vermoedelijk moeten we die laatste vier gaan zoeken in Noord-Frankrijk en als er al waren in België op t ogenblik dat Debrabandere zijn boek schreef, dan moeten ze tussen 1993 en 1998 uitgestorven zijn
Ik heb het in het stukje over twaalf zuid. Ook dát is niet helemaal uit de lucht gegrepen. Dat was de plaats waar ik vier jaar lang wekelijks één keer de nacht heb doorbracht, op de twaalfde verdieping van het Universitair ziekenhuis Dijkzigt in Rotterdam. Ik had er de titel van schrik niet wetenschappelijk hoofdassistent.
Maar de enige echt honderd procent authentieke figuur in het verhaal is zuster Monique. Zuster in de betekenis van non, kloosterzuster dus. Ze had een dubbele functie: de zorg voor de tuin van het klooster en de zorg voor de doden. De meest opgewekte en aangename non die ik ooit heb gekend. Ze was toen al bejaard en bij mijn weten is ze nog steeds in leven en in goede gezondheid. Ze moet nu al de honderd bereikt hebben of tenminste al zeer diep in de negentig zijn.
t Is nu al ruim over middernacht, t is al 15 mei, en vóór mij ligt het leesrapport van Pandora: afgerond geheel, goede spanning, geslaagde vingeroefening
Wie kent er niet het meigedicht van één van de grootste Nederlandstalige dichters, Herman Gorter? Of laten we zeggen: wie kent er niet het eerste vers van het gedicht? Een nieuwe lente en een nieuw geluid. Met dat eerste vers houdt de kennis dan meestal wel op, al is er geen hond die eraan twijfelt dat het gedicht langer is dan die ene regel, want zelfs voor een haiku zou die ene regel nog maar net kunnen, denk ik.
Waarom weet ik niet precies, maar ik voel op deze eerste dag van mei een soort innerlijke drang om eer te bewijzen aan Herman Gorter. Ik doe het met een foto en met de eerste acht verzen van het gedicht Mei.
Waarmee ik niet gezegd wil hebben dat ik wild word van Gorters dichtkunst: ik zou niet durven Iedere weldenkende liefhebber van de hedendaagse poëzie merkt immers al direct dat het rijm er teveel aan is, bijvoorbeeld. En in vergelijking met een knap en degelijk haiku-gedicht - om maar iéts te noemen - is het ook véél te lang. En wat u ongetwijfeld niet eens weet, is dat dit pas de eerste acht regels zijn van de in totaal vierduizenddriehonderdachtenzeventig verzendie het gedicht lang is. U leest het goed, lieve lezer, het gedicht Mei van Herman Gorter bevattweeëndertigduizendtweehonderdentien woorden en is honderdvijfenzestig bladzijden lang
Een nieuwe lente en een nieuw geluid: Ik wil dat dit lied klinkt als het gefluit, Dat ik vaak hoorde voor een zomernacht, In een oud stadje, langs de watergracht -- In huis was 't donker, maar de stille straat Vergaarde schemer, aan de lucht blonk laat Nog licht, er viel een gouden blanke schijn Over de gevels van mijn raamkozijn.
Ja, vroeger was poëzie zwoegen. Nu is poëzie kunst!
[Dit verhaal heb ik heel in t bijzonder geschreven voor: 1/ zuster Beatrijs, die elke dag bidt voor mij (of t zal toch niet veel schelen), 2/ Jan Bauwens, de filosoof die mij al zo vaak gesteund heeft in goede en kwade dagen en die daarenboven dit verhaal van de nodige commentaar zal voorzien, 3/ Raymond Creus, zonder wie dit hele verhaal niet tot stand zou zijn gekomen, 4/ Roger Loof, met wie ik reeds lief en leed deelde toen de tweede wereldoorlog nog niet ten einde was, 5/ Dick Wulfse, mijn enige Nederlandse vriend, van wie ik zeker weet dat hij écht om mijn welzijn bekommerd is, 6/ Willy Debyser, die geen dag laat voorbijgaan zonder naar mijn gezondheid te vragen, via een mail, en 7/ last but zeker niet least, die goeie sloeber uit het verre Kempenland, Jack Vanlichtervelde. Of dit verhaal dan niet gericht is tot Jo, Gaby, Alwine, Lieve en Bea? Ge ziet dát van hier: het zijn toch wederhelften!]
Als kind al had ik af een toe een onregelmatige hartslag, een extrasystole zoals ze dat in het medisch jargon noemen. Ik maakte mij daar zeer ongerust over, maar door het lezen van boeken en vooral nadat ik zelf geneeskunde was gaan studeren raakte ik ervan overtuigd dat extrasystolen in feiteniet veel voorstelden. Tenzij ze opkwamen bij inspanningen, maar dat deden ze bij mij nooit. Ik heb er mij dus verder niet om bekommerd, ook al werd het met de jaren wel erger. Niet in die mate nochtans dat het er mij van weerhield om rond mijn veertigste deel te nemen aan loopwedstrijden over lange afstanden.Een dozijn marathons staan op mijn palmares! Het leek er niet op dat mijn loopwoede invloed had op mijn extrasystolen. Eind vorig jaar ik liep toen wel nog kwart-marathons, maar al sedert twaalf jaar geen héle meer begon het slechter te gaan met mijn hart. Niet dat ik ook pijn had, zelfs niet bij de hevigste inspanningen, of dat ik ooit last had van plotse ademnood, maar het aantal overslagen kon soms tot tien per minuut gaan, en dat kon dan wel eens dágenaanéén stuk duren. Zou er dan tóch iets ernstigs aan de hand zijn?
Ik had mij voorgenomen mijn leven te beëindigen zonder ooit beroep te moeten doen op de geneeskunde. Tot mijn vijfenzestigste was dat prima gelukt, maar toen kwam die afschuwelijke niersteen en daar lag mijn verhoopt record toch al mooi aan diggelen. Daar kwam bij dat mijn goede vriend en collega Raymond Creus mij een cardiologisch onderzoek aanraadde al is aanraden hier alleszins nog te zwak uitgedrukt. Hij dacht immers aan de mogelijkheid van een voorkamerfibrillatie, een aandoening waarbij de voorkamers van het hart niet goed meer samentrekken, zodat het bloed daar een beetje stagneert en stolsels vormt, waarvan deeltjes kunnen loskomen, die dan een reisje maken naar de hersenen alwaar ze een vaatje kunnen verstoppen en een beroertetje kunnen veroorzaken
Dan maar het hartspecialistenteam van mijn stad geraadpleegd. Dat zou u toch ook doen, beste lezer? Eerst kwam de fietsproef: ik mocht stoppen op een moment dat ik nog een hele tijd had kunnen doorgaan. Hadden ze iets bijzonders opgemerkt op het electrocardiogram, of had mijn polsfrequentie het toegelaten maximum overschreden? Het verdict luidde: atrio-ventriculair blok graad twee, plus een rechter bundeltakblok. Voor een oningewijde misschien niet direct duidelijk, maar het komt hierop neer dat wanneer graad twee naar graad drie evolueert wat doorgaans te verwachten is de hartfrequentie plots op de helft valt, hetgeen dan meestal resulteert in een bewusteloosheid en een enkele keer in een plotse dood. De oorzaak van zon atrioventrikulair blok kan al of niet een slechte doorbloeding van de hartspier zijn. In t eerste geval kan een stent worden geplaatst (een buisje dat op de plaats van de kroonslagadervernauwing wordt ingebracht en zodoende het bloedvat openhoudt), in het tweede geval kan alleen een pace-maker de oplossing bieden. En het rechter bundeltakblok? Niet echt iets om zich zorgen over te maken. Van voorkamerfibrillatie geen sprake. Het verdict na dit eerste hartonderzoek luidde dus: stent óf pacemaker.
Een tweede onderzoek drong zich nu op: een coronarografie, waarmee de doorgankelijkheid van de kransslagaders onderzocht wordt. Bij dat soort onderzoek wordt een contraststof in de kroonslagaders van het hart gespoten via een catheter die in de liesstreek in de grote lichaamsslagader(aorta) wordt ingebracht en opgeschoven wordt naar het hart. Door een andere onderzoeker uit het team, wel te verstaan Er bleek een niet onbelangrijke vernauwing (62%) op één van de voornaamste kroonslagaders (de LAD, d.i. linker arteria descendens) te bestaan, zij het niet de hoofdkroonslagader. Conclusie: er is dus wel degelijk een doorbloedingsstoornis door een bloedvatvernauwing, maar die vernauwing bevindt zich op een zodanige plaats dat zij niet de oorzaak kan zijn van het atrioventriculair blok. Het verdict luidt dus nu: stent én pacemaker. Alhoewel
Tegenwoordig is de medische wetenschap zover gevorderd dat in een groot percentage van de gevallen een atrioventriculair blok kan genezen worden door ablatie (d.i. vernietiging door bevriezing of verbranding)van bepaalde stukjes hartweefsel, op voorwaarde dat het letsel gelokaliseerd is rond de atrioventriculaire knoop van Aschof-Tawara of althans niet lager dan de bundel van His. Wordt het een beetje te technisch,beste lezer? Geen nood: bij mij ligt het letsel te laag en van een definitieve behandeling door ablatie kan dus geen sprake zijn. Dat hebben ze vastgesteld door een electrofysiologisch onderzoek(het zogenaamf EFO-onderzoek), waarbij electroden, weer eens via de lies, tot in het rechter hart worden ingebracht. Weer door een andere cardioloog, een zogenaamde ritmoloog. Want men kan niet ontkennen dat de geneeskunde de laatste tientallen jaren een enorme evolutie heeft ondergaan. Toen ikzelf ruim een halve eeuw geleden mijn geneeskundige studies aanvatte, was een internist een specialist voor alle inwendige ziekten. Later werd de koek verdeeld onder gastro-enterologen (maag-darmspecialisten), cardiologen (hartspecialisten), pneumologen (een woord dat ze in Nederland nooit gebruiken, maar dat longarts betekent), nefrologen (specialist in nierziekten), endocrinologen (specialisten in endocriene klierziekten), hematologen (specialisten in bloedziekten), rheumatologen, allergologen en dies meer. En tegenwoordig zijn al die stukjes koek in nog veel kleinere stukjes verdeeld. In mijn geval dus ik bedoel mijn cardiologisch team tien stukjes. Met zijn tienen hebben ze zich over mijn geval gebogen. Het verdict bleek uiteindelijk nóg zwaarder uit te vallen. Die pace-maker, daar kon ik niet onderuit, en een stent zou waarschijnlijk niet voldoende zijn, omdat het obstruerend letsel over een te grote oppervlakte was uitgebreid. Een pace-maker dus, plús een by-pass operatie, u weet wel, hetgeen in de volksmond een overbrugging heet en waarbij het borstbeen van onder tot boven doormidden dient gekliefd te worden Ga daar mee te biechten! En zeggen dat ik mij kiplekker voelde, geen ziertje pijn, geen kortademigheid, geen lichamelijke zwakte, enkel en alleen die steeds maar frequenter optredende hartkloppingen, die ik nog het best kon onderdrukken door een gezapig duurloopje of door een constante druk uit te oefenen op mijn halsslagaders, wat er in de praktijk op neerkomt een sjaal stevig om de hals te binden.
Ha, dat moet ik er nog aan toevoegen De operatie kan mij behoeden voor een hartinfarct, de pace-maker voor een mogelijke hartstilstand, maar geen van beide zal iets veranderen aan hetgeen in feite de reden van mijn raadpleging was: mijn extrasystolen, mijn hartkloppingen dus. Voor dat soort extrasystolen helpen namelijk alleen de zogenaamde beta-blokkers en die zijn absoluut tegenaangewezen bij atrioventriculaire bloks van het type twee. Maar na het inplanten van een pace-maker, ja, dán zouden beta-blokkers mogen toegediend worden, zij het in voorzichtige dosis .
Zou u, beste lezer, in mijn geval, nog een second opinion gevraagd hebben? In dit geval dus een eleventh opinion? Misschien zou u het inderdaad niet gedaan hebben, omdat u geen oude schoolmakker hebt, waar u zeven jaar lang lief en leed mee hebt gedeeld, die later professor in de cardiologie is geworden en bij wie zowat de helft van het cardiologisch tiental, dat mij onderzocht had, zijn opleiding heeft genoten. Die vriend van mij is nu weliswaar professor emeritus (met pensioen dus), maar hij heeft nog steeds een eigen praktijk en hij is, voor zover mij bekend, mee met zijn tijd. En daar heb ik een heel genuanceerd verhaal gehoord Heb ik u overigens al verteld dat ik de dagen vóór mijn bezoek aan mijn vriend professor een proef had gedaan om mijn extrasystolen te onderdrukken: twee maal daags 5 milligram diazepam. Met perfect resultaat! Dat de cardiologen dáár nooit opgekomen zijn!
De professorlegde mij uit dat de LAD (de linker arteria descendens, zoals ik eerder al heb uitgelegd) niet de hoofdslagader van het hart is, dat een vernauwing van 62% niet eens zo verschrikkelijk is en dat zelfs, als die helemaal zou dichtslibben, de kans op een fataal hartinfarct gering is. Met twee pilletjes per dag, één mini-aspirientje s morgens en een statine-pilletje s avonds, is die kans op dichtslibben zelfs zo goed als onbestaande. En dan nog eens de bloedwaarden laten controleren over drie maanden en een nieuwe fietsproef over een half jaar. Of ik verder mocht hardlopen? Of course! Maar de hartfrequentie in de gaten houden! Niet boven de honderdtwintig per minuut alstublieft. En geen competitie meer: vanzelfsprekend! En na het lopen nog slechts twee pintjes bier, of een pintje plus een porto, al naar gelang het uitkomt. Voor t overige water drinken, vooral véél water, de Oude Grieken indachtig: hudor mèn ariston (water is het allerbeste). Voor de zuivere sportieve kant van de zaak zal ik mij evenwel bij de moderne Olympische sporters moeten aansluiten: niet winnen, maar deelnemen is het belangrijkste. En deelnemen kán ik nog, want na mijn bezoek aan de professor ben ik dus weer een gezond man. En dan te bedenken dat er in ons land waarschijnlijk vele duizenden rondlopen met een LAD die voor 62%, of zelfs méér, vernauwd is, zonder dat ze er zelfs maar een flauw vermoeden van hebben en zonder dat ze weten dat ze er beter aan zouden doen te gaan joggen. Zolang ze maar de honderdtwintig slagen per minuut en de twee pinten niet overschrijden
O, ik vergat nog iets te zeggen over wat de professor zei over het atrioventriculair blok. t Is nog maar een tweede graad en een pace-maker is pas echt nodig bij een derde graad. Al moeten we er natuurlijk nogmaals aan toevoegen dat zon tweede graadsblok vroeg of laat naar een derde graadsblok evolueert. En dan heeft men meestal nog ál de tijd. Ik zeg wel meestal, want een enkele keer loopt het slecht af, zoals bij de Russische roulette. Maar dat houdt het spannend natuurlijk. En laten we vooral optimistisch blijven, beste lezer, zoals iemand die mij onlangs zei: ach, jij hebt nog steeds het hart van een paard, zij het dan van een ziek paard.
Een maand of wat geleden vroeg mijn kleindochter Amy of ik voor haar een verhaal wou schrijven over Eros en Psyche. Zij zit in 't eerste latijn en ze hadden erover geleerd op school. Laat het toeval zijn, maar bij ons op de vensterbank ligt al geruime tijd een boek met op de cover een mooie afbeelding van de twee geliefden. De titel van het boek luidt "Liedesgodinnen", met als ondertitel "Welke godin ben jij en welke god past bij jou?". eerder een boek voor vrouwen, zou men dus geneigd zijn te denken. Het boek is geschreven door ene Agapi Stassinopoulos in 2004 en vertaald door ene Mieke Tennant in 2005. Ik vermoed dat ik het gekregen heb als nieuwjaarscadeau, maar vraag mij niet meer van wie... Stof voor mijn verhaal dus? Vergeet het maar: in het hele boek wordt met geen woord gerept over Eros, noch over Psyche. Niettemin een leuk en interessant boek, daar niet van. Maar de voornaamste reden dat ik met dit boek op de proppen kom, is precies de afbeelding op de cover, van de twee geliefden, die elkander niet mochten beminnen, omdat de ene van goddelijken bloede was en de andere slechts een sterfelijk mensenkind. Een dramatisch verhaal weliswaar, maar dat gelukkiglijk nog goed afloopt. Ik vertel het dan maar met mijn eigen woorden. Maar eerst de cover van Agapi - betekent "agapi" niet "lieveling"?..
Het wonderlijk verhaal van Eros en Psyche.
Er was eens een koning die drie mooie dochters had. De oudste twee waren gewoon mooi. Maar de jongste, Psyche, was nog véél mooier. Woorden schieten tekort om haar schoonheid te beschrijven. De mensen noemden haar schoonheid goddelijk en van heinde en verre kwamen zij de jonge prinses bewonderen. Die bewondering was als een soort verering, die doorgaans alleen goden te beurt valt. En al durfde niemand het openlijk zeggen, men vond dat zij Aphrodite, de godin van de liefde, in schoonheid overtrof. En dat wekte in niet geringe mate de afgunst op van de godin. Ze besloot zich te wreken
Aphrodite riep haar zoon Eros bij zich en gaf hem de opdracht de prinses zodanig te bewerken met zijn liefdespijlen dat zij verliefd werd op een lelijk monster. Eros, die zijn moeder zeer gehoorzaam was, begaf zich naar het paleis van Psyches vader, doch toen hij daar het mooie meisje zag, werd hij dermate ontroerd door haar verblindende schoonheid, dat hij begon te beven over al zijn leden en zich hierbij verwondde aan zijn eigen pijlen. Eros stond weldra in lichterlaaie voor de prinses en hetgeen zijn moeder hem had opgedragen kon hij nu niet meer gedaan krijgen. Hij besefte dat een romance met een sterfelijk wezen voor hem niet weggelegd was Aphrodite zou dat nooit goedkeuren! en tegelijkertijd kon hij zich niet verzoenen met de gedachte dat een ander dit wondermooi wezentje de zijne zou mogen noemen. Daarom bewerkstelligde hij dat nooit een man haar ten huwelijk zou vragen.Toen nu de beide zusters van Psyche reeds lang de prins hunner dromen gevonden hadden, was nog niemand de hand van onze mooie prinses komen vragen. Alle jonge koningszoons bewonderden haar wel, maar niemand kwam haar ten huwelijk vragen. Durfden ze niet? Het verdroot haar ouders zeer en daarom besloten ze het orakel van Apollo in Delfi te raadplegen. Maar Eros was hen vóór: hij had een plan! Hij kocht de hogepriesters van Delfi om, opdat ze zouden verklaren dat het de wil van de god was om Psyche te brengen naar de top van een hoge rots aan de rand van de zee en haar daar alleen achter te laten. Alleen door zo te handelen zou zij een geschikte echtgenoot vinden. En alles geschiedde zoals Eros het had gepland. Zeer tegen hun zin, maar om aan de wens van de god te voldoen, brachten Psyches ouders hun dochter naar de top van de rots. Gedwee bleef ze daar alleen achter, omdat ze ervan overtuigd was dat de goden het beste met haar voorhadden
En toen kwam Zephyros, de Westenwind. Hij nam Psyche mee naar een veraf gelegen kasteel, dat zich in het midden van een groot bos bevond. In het kasteel was alles van een ongekende pracht en praal: goud en marmer en de kostelijkste houtsoorten. In de kamer waar Zephyros haar had gebracht straalde het daglicht ongehinderd naar binnen en er speelde een hemelse muziek. Er stond een tafel, die gedekt was met de heerlijkste spijzen, en een uitnodigend zacht bed. Haar hongerige maag knaagde en vol vertrouwen in de afloop van dit avontuur ging ze aan tafel en toen ze helemaal verzadigd was, ging ze liggen op het donzig bed, in de hoop dat er nu weldra een knappe jonge man zou komen om haar het hof te maken. En dat zou gebeuren
(Nu bent u, lieve lezer, ontzettend benieuwd naar het vervolg van dit verhaal. Doe dan een kleine moeite - dat is toch niet te veel gevraagd? - en surf naar www.bloggen.be/dzeus d.d. 14.4.2010. Die hele blog is trouwens uw interesse overwaard)
Het zal u nog wel niet opgevallen zijn, maar ik heb de laatste weken zo goed als géén kranten meer gelezen. Ik ben het namelijk beu mij te ergeren aan allerlei personen en toestanden. Ik ben het beu om al die ergernis van mij te moeten afschrijven op deze blog. Waarmee ik dan weer andere mensen erger, mensen die op hun beurt door mijn ergernis geërgerd zijn. En dat er mensen zijn die dermate geërgerd zijn door mijn geblog, dat ze in de pen vliegen tweemaal figuurlijk en mij dan een enigszins boos aandoende mail sturen waarin ze mij de raad geven dát welbepaald verhaal van mijn blog te verwijderen wat ik dan prompt ook doe dat is, beste lezer, voor mij wéér een bron van ergernis.
Ik schep dezer dagen veel meer plezier in het lezen van verhalen van andere collegas bloggers, die zich óók ergeren aan allerlei zaken. Zo las ik enkele dagen geleden op een zeer interessante blog (www.bloggen.be/omskvtdw) een verhaal, waarin de schrijver zich, mede bij monde van de grote geleerde O. Van Togenbirger, ergert aan de teleurstellende resultaten van het IPCC, zijnde het Intergovernmental Panel on Climate Change. De titel van het verhaal luidt: Milieuleugentjes om bestwil.De auteur ergert zich in t bijzonder aan een open brief van 11 februari l.l., waarin een commissie van vijfenvijftig vooraanstaande Nederlandse klimaatwetenschappers (waar leven die lui van?) begrip en krediet vraagt voor de mensen van het IPCC. Eén van de voornaamste argumenten van de vijfenvijftig is dat ze in dat IPCC met zovélen zijn, met vele honderden. En dus zal er daar wel serieus werk geleverd worden, menen de vijfenvijftig waarschijnlijk te mogen concluderen: de kwántiteit is er alvast! En dát argument is nu net waar de auteur zich héél in t bijzonder aan ergert. Het doet hem denken aan die jongen die jaren geleden bij hem in de klas zat en nul op tien kreeg voor zijn huistaak, een vraagstuk. De jongen vocht dat lage cijfer aan met als argument dat hij er zeven uur had aan gewerkt
Dat alles om u te verkondigen, lieve lezer, dat ik het voortaan aan anderen overlaat om zich te ergeren. Déze knaap springt niet meer in de bres. Hij wil leven met zo weinig mogelijk stress. Stress verhoogt de bloeddruk en hoge bloeddruk is ongezond, zo leren wij op school. En voilà, dat brengt ons weer eens naadloos tot het volgende onderwerp.
Een paar weken geleden kreeg ik een mail van een interessante kennis met de volgende vraag: Is de natuur ons lichaam wijs genoeg om zelf te weten hoe het de druk op de vaten moet regelen, of moet een dokter dat bepalen? Daarover zoudt gij toch zeker een stukje moeten schrijven. Aanleiding tot deze mail was een artikel in een Nederlandse krant op 10 februari l.l. door ene Arnold Zweers. De titel van het artikel luidt: Hoge bloeddruk bij 85-plussers niet zo zorgelijk als gedacht. Het handelt over de resultaten van een onderzoek door dokter Thomas van Bemmel, een internist uit Apeldoorn. Het gaat om een onderzoek bij 571 bejaarden (boven de 85 jaar) met hoge bloeddruk: er wordt geconcludeerd dat die bejaarden uiteindelijk beter af zijn zónder dan mét behandeling van hun bloeddruk.
Sta mij toe te verklaren dat mijn kennis van de behandeling van arteriële hypertensie ofte verhoogde bloeddruk niet van die aard is dat ik mij in staat zou achten veel zinnigs over dat onderwerp te vertellen. Ik heb wel een kennis, een gewezen studiemakker, professor Denis Clement, die één van s lands grootste autoriteiten is op gebied van hypertensie, maar als we elkaar ontmoeten en dat gebeurt hooguit één keer in het jaar wordt het onderwerp hoge bloeddruk nooit aangesneden. Wat niet betekent dat ik, ten behoeve van de mailer, niet wil proberen een ernstig woord te schrijven omtrent arteriële hypertensie. Maar laat ik eerst een paar bloeddrukanekdoten vertellen uit lang vervlogen tijden, om op dreef te komen...
De eerste anekdote is er een van een paar jaar na de oorlog. We hadden een bejaarde buurvrouw, Rozalie, die nooit ziek was. Niettemin kwam haar huisarts sinds jaar en dag iedere week langs om de bloeddruk te meten. Er was niets mis met haar bloeddruk, maar men weet maar nooit en is voorkómen niet beter dan genezen? En tenslotte: is tout homme bien portant niet een malade qui signore, zoals le docteur Knock het zo briljant wist te formuleren? Alles ging opperbest, tot de dokter haar op een kwade dag meedeelde dat haar bloeddruk te hoog was en dat zij maar best zo snel mogelijk een voetbad moest nemen met een grote soeplepel mosterd erin. Rozalie was door dat fatale nieuws zodanig aangegrepen dat ze er duizelig van werd. Pas was de dokter de deur uit of ze begon heftig te zweten, ging op haar bed liggen en verloor het bewustzijn. De dokter die het ondertussen veel te druk had met zijn preventieve bloeddrukmetingen bij zijn talrijke patiënten, bleek nu nog moeilijk te bereiken en Rozalie raakte in een diep coma. Ze is er nooit meer uit geraakt. Een hersenbloeding, zei men, maar ik weet dat niet zeker
Het tweede bloeddrukverhaal speelt zich af in het Universitair Ziekenhuis toen nog Academisch Ziekenhuis in Gent, in t begin van de jaren zestig. Ik liep er stage, op de afdeling inwendige ziekten. Een mevrouw X. kwam voor een driemaandelijkse check up. De assistent die haar behandelde en instond voor mijn opleiding, besteedde bijzondere aandacht aan twee zaken, zijnde de bloeddruk en het vetgehalte in het bloed, omdat beide aan de hoge kant waren, een jaar of vier tevoren, toen ze voor t eerst op raadpleging kwam. Dank zij de goede behandeling waren beide waarden nu reeds geruime tijd binnen aanvaardbare grenzen. Dat ze nog steeds regelmatig op controle kwam, was uit pure voorzorg: je kan immers nooit voorzichtig genoeg zijn Toen kwam een briljante vraag bij mij op, een vraag, zo briljant, dat je ze nog niet zo direct zou verwachten uit de mond van een beginnende stagiair: wat was de klacht waarmee mevrouw vier jaar geleden op raadpleging was gekomen? Mijn opleider wist daar zo in één-twee-drie geen antwoord op en we doorbladerden snel even het dossier: rugpijn! En à propos, hoe gaat het nu met uw rugpijn, mevrouw? Niet goed, dokter. Niet beter dan bij uw eerste raadpleging, mevrouw? Integendeel, slechter! Spijtig, mevrouw, ik zal Ach, doet u maar geen moeite, dokter, ik zal er wel mee leren leven, en t voornaamste is toch dat mijn bloeddruk goed is en evenzo t vet in mijn bloed, nietwaar?
En dan is er nog het verhaal van mijn moeder zaliger. Van in haar jonge jaren had ze al een hoge bloeddruk. In mijn moeders familie hadden ze geen hoge pet op van de geneeskunde en maar zelden raadpleegden zij een dokter en niettemin hebben ze allen een eerbiedwaardige leeftijd bereikt. Toch kwam dedokter regelmatig bij ons op huisbezoek, voor vader. En vader drong er vaak op aan dat moeder haar bloeddruk zou laten meten, waar ze af en toe aan toegaf. De resultaten van de meting varieerden, van 20 tot 26, althans wat betreft de maximale, zijnde de systolische, arteriële druk. Als de druk 20 was, nog steeds schromelijk hoog dus, noemde zij dat te laag. Aan die lage bloeddruk weet zij het dan dat ze zich de laatste tijd minder goed voelde, en ze deed wat meer zout in haar eten om haar bloeddruk te doen stijgen. Voor zover mij bekend heeft ze nooit een voetbad-met-mosterd noch enig bloeddrukverlagend medicijn willen nemen, of t zou knoflook moeten zijn, of aftreksels van kruiden. Na wat er met Rozalie gebeurd was, weigerde ze haar bloeddruk nog te laten meten: ze voelde het best zelf wel wanneer die te laag was en het dus tijd werd om wat meer zout op de patatten te doen. Moeder is gestorven toen ze al een eind in de tachtig was. Zonder een fatale darmaandoening had ze negentig, wie weet zelfs honderd, kunnen worden. Denk ik
Nu het ogenblik gekomen is om te antwoorden op de mail waarvan sprake aan het t begin van dit betoog, voel ik de moed mij in de schoenen zakken, en ik vraag hierbij nog enig uitstel door u een passage voor te schotelen uit mijn leerboek Klinische Fysiologie, een lijvig boek van welgeteld 984 bladzijden, geschreven door J.J. Bouckaert en J. Vandenbroucke, beiden hoogleraren in respectievelijk Gent en Leuven. De eerste was mijn leraar in de klinische fysiologie toen ik in mijn vierde jaar doktoor zat aan de Gentse universiteit. Hij moet een zeer geleerde man geweest zijn. Men zei dat Corneel Heymans, die in 1939 de Nobelprijs voor geneeskunde in de wacht gesleept had, die prijs in de eerste plaats te danken had aan zijn eerste assistent. Die assistent was, u raadt het, J.J. Brouckaert. Ik heb amper een paar lessen van J.J. bijgewoond en dat kwam niet alleen door het feit dat ik een meer dan middelmatige brosser was, maar meer nog door het feit dat professor Brouckaert dat jaar (1961-62) rector was van de universiteit en in die functie zijn didactische activiteit voor het grootste deel aan een ander overliet. Mede-auteur van het boek was dus Vandenbroucke. Deze was, als ik niet verkeerd ingelicht ben, de vader van de huidige minister of is het ex-minister? Frank Vandenbroucke. Ziehier de passage, handelend over hypertensie (hoge bloeddruk):
In de eerste plaats mag men zich afvragen waarom de hypertensie moet worden behandeld. Gaat het daar niet slechts om een aanpassing of een reactie vanwege het organisme, die niet dient te worden bestreden? Men zou zich inderdaad kunnen voorstellen dat de bloedvatensclerose, die op zichzelf de doorstroming van de weefsels vermindert, compensatoir een verhoogde arteriële bloeddruk uitlokt, waardoor zich een neiging ontwikkelt om deze doorstroming te verbeteren. Als antwoord op deze vraag kan in de eerste plaats worden vastgesteld, dat in veel gevallen een verlaging van de druk bij hypertensielijders zonder schadelijke invloed op het organisme, en namelijk op de nieren, blijkt te zijn. Dus moet de hypertensie waarschijnlijk niet algemeen als een gunstige reactie worden beschouwd, aangezien haar verdwijning niet nadelig is voor het organisme. Bovendien moet worden aangenomen dat de hypertensie zonder twijfel schadelijk kan zijn. Inderdaad, indien lichte gevallen van hypertensie geen bijzonder nadeel aan het organisme berokkenen, dan geldt dit echter niet voor zware gevallen, waar altijd gevaar voor bloeding, namelijk in de hersenen, bestaat. Daarenboven blijkt het dat de hypertensie op zichzelf veranderingen in de bloedvaten kan teweegbrengen. Tenslotte moet men zich herinneren dat de hypertensie een vermeerderde last doet wegen op het hart, namelijk op de linker-hartkamer, waardoor, na zekere tijd, hartinsufficiëntie kan ontstaan. Deze verschillende redenen leiden dus tot de conclusie dat de hypertensie dient te worden bestreden, wanneer een duidelijke hoogdruk aanwezig is.
En nu zou ik dus mijn mening moeten geven over het al dan niet behandelen van hypertensie bij +85-jarigen. Wat zullen we doen met opa? Geen kosten meer aan doen, zeker? Iemand moet zich een kleine halve eeuw geleden ik was toen nog student ook al die vraag gesteld hebben in een of ander medisch tijdschrift: De behandeling van hypertensie bij hoogbejaarden is een beetje als dansen op een slappe koord. De chronisch verhoogde druk in de slagaderen houdt een risico in op hartfalen, trombose en hersenbloeding. Daar tegenover staat dat het verlagen van de chronisch verhoogde bloeddruk fatale gevolgen kan hebben door een verminderde bloedtoevoer naar vitale organen. Een visie die wat genuanceerder was dan die van Bouckaert en Vandenbroucke. Maar misschien hadden deze laatsten geen 85-plussers ingecalculeerd? Laat ik mij maar gewoon aansluiten bij Thomas van Bemmel, internist uit Apeldoorn hij heeft tenslotte een onderzoek gedaan bij 571 bejaarden en beslissen om aan opas hypertensie geen kosten meer te doen. De natuur zijn gang laten gaan dus, want die lijkt mij, zeker in het geval van opa, wijs genoeg
Volstaat dat, beste mailer? Of zal ik nog eens de mening vragen van professor emeritus dr. Denis Clement?
Gisteren Bertrand weer eens gezien en dat is toch wel een gebeurtenis, ofschoon Bertrand in feite een buur is en een goede kennis. Ik zou hem zelfs een vriend durven noemen, ware het niet dat men met het begrip vriend erg zuinig moet zijn. Laten we maar zeggen dat Bertrand dus het midden houdt tussen een goede kennis en een vriend. Bertrand leidt een beetje een teruggetrokken leven, samen met zijn vrouwtje. Beiden gepensioneerd. Gelukkige mensen met hun beidjes, naar ik vermoed, die het vivons caché pour être heureux hoog in het vaandel voeren: intellectuelen die veel boeken lezen en zich niet opdringen aan de buitenwereld.
Bertrand kwam mij gisteren zelf opzoeken. Er was groot nieuws: hij had uiteindelijk dan toch zijn boete betaald voor te hard rijden van twee-en-een-half jaar geleden. Ik herinnerde mij vaag dat hij al eerder verteld had over zijn snelheidsovertreding (59 km per uur op een plaats waar maar 50 toegelaten was) en over zijn intentie om aan de daaruit voortvloeiende boete te ontsnappen door moeder justitia compleet te negeren. t Was hem bij Bertrand allerminst om de vijftig euro te doen, maar hij had nu eenmaal in de krant gelezen dat in België tachtig percent van de niet betaalde verkeersboetes geseponeerd worden. En dat had hij willen testen: een soort wetenschappelijk onderzoek dus. Drie pro justitias waren er gekomen en Bertrand had er niet op gereageerd. En dan nog evenveel uitnodigingen voor het afhalen van een aangetekende zending. Bertrand was niet te bewegen geweest. Twee keer waren twee agenten op zijn voordeur komen bonken er is geen huisbel en dat is bij Bertrand ook niet nodig omdat er zelden of nooit iemand komt. Maar gisteren hebben ze hem dan toch te pakken gehad. t Was nog tamelijk vroeg in de morgen, bij het verlaten van het container park. Ze moeten in een hinderlaag gelegen hebben, zegt Bertrand. Vijftig euro te betalen, stante pede, of anders zouden de gevolgen catastrofaal zijn, niet te overzien. Hij heeft dan maar betaald, met de glimlach, blij dat de boete ondertussen al niet véél hoger opgelopen was. Een mens moet redelijk zijn, zegt Bertrand, want al dat gedoe om mij te pakken, moet de staat al een flinke stuiver gekost hebben, een veelvoud van mijn boete. Jaja, in tijden van crisis moet een mens redelijk zijn. Al lijkt dat cijfer van tachtig procent seponeringen dus misschien wat overdreven. Maar t zou natuurlijk ook kunnen dat ze bij de Waalse justitie wat minder gedreven tewerkgaan dan hun Vlaamse ambtsgenoten.
Als ze zich nu ook nog wat meer gingen vastbijten in moordzaken, zei Fernand, precies op t moment dat ik iets in diezelfde zin wou zeggen. En zo kwam het gesprek op zaken die de laatste dagen via de media tot ons waren gekomen Over die kerel bijvoorbeeld die vorige week zijn eigen zoon plus een politieagent had doodgeschoten. Een jaar of tien eerder had hij ook al op een politieagent geschoten. Toen had het schot zijn doel gemist, op een haar na. Die agent is nog steeds zwaar getraumatiseerd door het voorval en potdoof aan het oor waar de kogel rakelings voorbij was gesuisd. De dader kreeg geen straf, zelfs geen vijftig euro boete, op voorwaarde dat hij beloofde dat hij zijn hele wapenarsenaal, een vijftiental zware schiettuigen, zou verkopen. De boef beloofde inderdaad wat hem gevraagd was en dat volstond ruimschoots voor de rechter. Dat hij ook nog zijn belofte diende te hóuden was geen vereiste en hij híeld ze dan ook niet, ofschoon niemand hem zou verboden hebben een nieuw arsenaal aan te leggen. Bertrand vroeg zich af of ze de man niet beter levenslang hadden opgesloten na zijn eerste, weliswaar mislukte aanslag. Hij meende te weten dat de politiemannen in Engelandongewapend waren en dat levenslang dé straf was die daar stond op een gewapende aanslagop zon bobbie. Hadden ze dit in ons land maar toegepast, zuchtte Bertrand, want wat is per slot van rekening het verschil tussen een politieman doodschieten en hem missen, op een haar na. Wat telt is de intentie! Of niet, soms? Ik wist het niet
Toen heb ik het maar over een andere boeg gegooid: de sluiers. U weet wel, die van de moslimas. Op TV hadden we een reportage gezien over een modeontwerpster die kleurrijke modieuze sluiers kwam voorstellen. Een daverend succes bij moslimmeisjes, vanwege zeer sexy. Bertrand kon daar wel enigszins inkomen en ik zei dat ik zowat een halve eeuw geleden al overtuigd was van het niet te onderschatten sexy-gehalte van de aangezichtssluier, en teneinde mijn woorden kracht bij te zetten las ik een stukje voor uit mijn memoires (O jerum jerum jerum , 2006, pagina 152): De grote operatieruimte waar hartchirurgie bedreven werd, was overdekt door glazen koepels en van achter die koepels mochten wij, studenten, zoveel hartoperaties bijwonen als we maar wilden. De operaties duurden vaak zeer lang en onze blik dwaalde wel eens af van het operatieveld naar de verpleegstertjes die bij de operaties assisteerden. Van hun gezichten konden we alleen de mooie ogen zien, vanwege de maskers die ze droegen, maar achter die maskers vermoedden wij de mooiste engelengezichtjes. En als het gebeurde dat we er daarna eentje zagen zónder masker, dan kon dat wel eens lelijk tegenvallen. Ik heb nooit goed begrepen waarom de aangezichtssluier niet doorgedrongen is in onze modewereld. Nu nog onze Westerse vrouwen trachten te winnen voor de sluier, zei ik, en het wordt een hype. Maar, zei Bertrand, dan wordt de sluier gegarandeerd verboden in de moslimlanden. Ik trok een verwonderd gezicht en dat noopte mijn vriend tot enige toelichting. Volgens de Koran, zo sprak hij, is het de plicht van de vrouw zich, althans in t openbaar, zo onaantrekkelijk mogelijk te maken voor de man. Onder andere door het dragen van de sluier. Gesteld nu dat het dragen van de sluier heel sexy wordt, dan moet hij toch verbóden worden voor moslimvrouwen. De omgekeerde wereld, zei ik. Ach, de wereld verandert, zei Bertrand. Kijk maar naar Griekenland. Eens de bakermat van onze cultuur, het toonaangevend land in Europa, en nu? Het zwakke zieltogend broertje, dat, wie weet, niet meer te redden is. Zeker niet als het van das Mädchen Angela afhangt. t Kan verkeren, zei Bredero.
We hadden dus al een paar interessante items ter tafel gebracht. En Bertrand had er nog een derde, als nagerecht. Over een tandarts die een rechtsgeding had ingespannen tegen een patiënt die tweemaal een afspraak niet was nagekomen. De rechter had de tandarts zevenhonderdtwintig euro schadevergoeding toegekend, zegge driehonderdzestig euro per niet nagekomen afspraak. Is het je ook wel eens overkomen dat een patiënt zijn afspraak niet nakwam? vroeg Bertrand. Wekelijks, zei ik. Maar nooit aan gedacht daar schadevergoeding voor te vragen. À driehonderdzestig euro per keer zou dat zon driekwart miljoen euro opgebracht hebben. Ik had een welgesteld man kunnen zijn
Twee fotos hebben dit weekend mijn aandacht getrokken, op de voorpagina van Vlaanderens meest verkochtekrant, wier naam ik evenwel niet meer vermeld, omdat kwatongen beweren dat mijn villa aan de Côte dAzur voor een deel zou betaald zijn met geld dat ik zou ontvangen hebben voor de publiciteit die ik sinds jaar en dag maak voor de krant.
De eerste foto is die van een vrolijk lachende jonge vrouw, moeder van drie kinderen. Als u zou veronderstellen, beste lezer, dat die foto hoort bij het vrolijk nieuws, dan hebt u het verkeerd voor. Deze vrouw werd namelijk doodgeschoten in haar eigen auto door twee jonge gangsters, die pas een overval hadden gepleegd in een juwelierszaak en daarbij aan de juwelier een vuurwapen hadden ontfutseld,waarmee deze laatste zich had willen verdedigen. De vrouw werd doodgeschoten omdat ze verzet had gepleegd toen de bandieten haar auto trachtten te stelen.
In een artikel van ene JM wordt dit drama of dit fait divers, zoals de burgemeester van Brussel het ongetwijfeld zou noemen ontleed door veiligheidsspecialist Filip De Weerdt. De veiligheidsspecialist pleit de gangsters niet vrij van schuld, maar er ligt ook schuld bij de juwelier en bij de vrouw. De eerste had namelijk geen wapen moeten trekken, want daardoor raakten de gangsters gefrustreerd. De heer De Weerdt raadt elke zakenman aan niet met gangsters te vechten, geen wapen te trekken, geen weerstand te bieden en hen niet in de weg te staan als ze buit willen maken, want daarvoor zijn ze nu eenmaal gekomen. De vermoorde vrouw had in feite dezelfde fout gemaakt, en ook háár treft dus schuld. Gedeelde verantwoordelijkheid dus of eigen schuld, dikke bult. De juwelier hangt vermoedelijk nog een straf boven het hoofd; de vrouw heeft de hare al gekregen.
De moraal van dit verhaal: laten we onze gangsters geen strobreed meer in de weg leggen, in godes naam.
De tweede foto is wel degelijk gelinkt aan het vrolijk nieuws: een joggende minister Van Deursen. Mensen die van joggen geen benul hebben en er zullen er zijn onder mijn lezers zouden kunnen vermoeden dat de minister lijdt. Niets is minder waar: de grimas op het gezicht van zijne excellentie is er een van opperste extase, zoals alleen een jogger die kan ervaren. Vrolijk nieuws dus. En er is méér van dat vrolijk nieuws: onze Vlaamse regering telt naast Jos Van deursen, nóg vier joggers in haar rangen! Dat zijn: premier Kris Peeters, Hilde Crevits, Joke Schauvliege en Ingrid Lieten. Ik zal niet nalaten die uitgelezen Vlaamse regeringsploeg uit te nodigen op Vlaanderens mooiste stratenloop Dwars door Grijsloke op zaterdag 28 september. En ondertussen: trainen maar Jos, Kris, Hilde, Joke en Ingrid. Het zal u geen windeieren leggen.
Een halve eeuw geleden waren wíj het die punten kregen van de professoren. Maar dat het kan verkeren, zoals Bredero zei, wordt door het volgend verhaal aangetoond.
Woensdag 24 februari was weer eens een memorabele dag. In weerwil van een verkoudheid één om u tegen te zeggen ben ik naar het UZ Gent getogen om er een avondcolloquium bij te wonen over de behandeling van auto-immuunziekten, meer in t bijzonder de reumatoïde arthritis, de ziekte van Bechterew, psoriasis, en de darmziekten colitis ulcerosa en ziekte van Crohn. Het moést, want twee van mijn vrienden en een aangetrouwd familielid gaan gebukt onder één of meerdere van die aandoeningen. Omdat autorijden in regen en duisternis mij niet meer zo goed afgaat, heb ik weer eens de trein genomen en dat is hoe dan ook een paar uur lopen in weer en wind. Dat er op talloze plaatsen wegenwerken zijn in Gent, daaraan zijn we zo stilaan gewend geraakt. Hinderlijker was dat de bouw- en afbraakwoede nu ook toegeslagen had in het UZ. Auditorium C, waar de colloquia meestal doorgaan, was daardoor niet te bereiken. t Was maar goed dat ik een vol uur te vroeg was. Een half uur om aan de weet te komen dat de voordrachten ditmaal doorgingen in auditorium B, plus een half uur om dat auditorium effectief te vinden: ik kwam maar net op tijd.
De eerste spreker was, hoewel reeds professor, jong en onervaren als redenaar. Hij begon zijn voordracht met te danken voor het vertrouwen: het was zijn eerste optreden voor dit geacht publiek. Qua leeftijd had hij mijn kleinzoon kunnen zijn. Steeds jonger worden ze, de professoren, naarmate wijzelf ouder worden. Het onderwerp was interessant maar aan de spreker zelf viel nog héél wat te sleutelen.
De tweede spreker had het over de behandeling van aandoeningen van de gewrichten in de wervelzuil. In tegenstelling tot de vorige spreker was deze niet meer van de jongsten, misschien zelfs reeds professor emeritus, hetgeen zoveel wil zeggen als géén professor meer. Voorovergebogen begaf hij zich naar voor, op een extreem houterige manier, hetgeen naar mijn gevoel alleen kon te verklaren zijn door een aandoening van de gewrichten in de lendenwervelzuil. Hadden de pillen uitgerekend bij hém geen gunstig effect? Of had hij ze niet genomen uit schrik voor de bijwerkingen? De voordracht was overigens niet slecht. En toch heb ik hem op mijn beoordelingsblad niet méér punten gegeven dan de vorige, zijnde nul op vijf. Ik vond dat hij iets over zijn eigen klachten had moeten zeggen. Stel u maar eens voor, beste lezer: u gaat naar een voordracht over de behandeling van kaalhoofdigheid, de spreker heeft een hoofd zo kaal als een biljartbal en daar zegt hij dan niks over. Maar er was nog een andere reden voor die nul, een emotionele
De derde spreker was eigenlijk een spreekster, van het vrouwelijk geslacht dus. De knapste vrouw die ooit achter een spreekgestoelte heeft plaatsgenomen.Duizend keer de reis naar Gent waard. Véél te mooi om professor te zijn. Haar heldere stem en haar vloeiende volzinnen waren een streling voor het oor. Haar verschijning: een streling voor het oog. En omdat een man zijn aandacht nu eenmaal slechts op één ding tegelijk kan richten, ontging de inhoud van haar betoog mij grotendeels. Ik heb haar optredengehonoreerd met vijf op vijf. Ik was blij dat ik de andere sprekers een nul had gegeven. En toch, de tweede spreker had misschien wel een één verdiend. Maar er was die emotionele reden waarover ik het had aan het eind van de vorige paragraaf. Zou die tweede spreker ooit kunnen vermoeden hebben dat hij de WM was uit het levensverhaal van een collega? Een uittreksel uit dat levensverhaal (O jerum jerum jerum 2006):
... Vanzelfsprekend was de kotmadam woedend geweest, maar tegen 't einde van het academisch jaar leek ze het incident met de kan min of meer verwerkt te hebben. Niets liet vermoeden dat ze mij de week vóór het begin van het nieuwe jaar een brief zou schrijven met de mededeling dat ik al mijn spullen mocht komen halen, want dat ik bij haar weg moest. Ze somde vier redenen op waarom ze mij niet meer wilde hebben. Ten eerste was er het urineren in de lampetkan. Ten tweede, mijn ongehoorde slordigheid. Ten derde, de geschiedenis van de gesmolten warm-waterkan. Het vierde argument was nieuw. In het perkament van de lampekap die in de hal stond, had ze recentelijk een lelijke scheur ontdekt. Dat kon alleen ík gedaan hebben!
Ik had op mijn blote knieën kunnen beloven dat ik voortaan altijd naar het WC zou gaan om te plassen. Ik had kunnen argumenteren dat ze van de wanorde op mijn kamer in wezen toch geen last had, dat de gesmolten kan een accident was dat iedereen wel had kunnen overkomen. Ik had kunnen zweren dat ik van de beschadigde lampekap niets afwist. Het zou boter aan de galg geweest zijn. Ze leek vastbesloten. Toen ik mijn spullen ging halen was ze nog redelijk vriendelijk. De gestorte waarborgsom kreeg ik weliswaar niet terug. Dat vond ik logisch. Het moest dienen voor het herstellen van de schade van het kan-incident.
Ze leek opgelucht dat ze van mij af was. Ze zei dat ze een andere student op 't oog had. Hij heette WM. De jongen studeerde eveneens geneeskunde, was netjes en ging nooit uit. Een heilige, die al de goede eigenschappen bezat, die ík zo schromelijk ontbeerde. Ik heb hem direct gecatalogeerd als immens antipathiek; dáárvoor hoefde ik hem niet ontmoet te hebben. Dié jongen zal het ver brengen, had de kotmadam gezegd. Het lag er vingerdik op dat ze de toekomst voor mij heel wat minder rooskleurig inzag.
Wat verafschuwde ik die knaap, voor wie ik het kot moest verlaten, waar ik twee volle jaren gelukkig was geweest! Het kot, dat aan 't einde van de rit, het enige bleek te zijn dat ik niet uit vrije wil heb verlaten. Wat heb ik die WM verwenst! Hoezeer heb ik niet gehoopt dat hij nooit dokter zou worden?
Kan iemand mij vertellen hoe heden ten dage de naam luidt van de professor reumatologie aan het UZ-Gent? Juist, ja! WM.
Naar waarheid, beste lezer, op 24 februari 2010, bijna een halve eeuw na de rampzalige feiten, heb ik professor WM voor t eerst gezien. Nul op vijf! Zoet is mijn wraak! Nu kan mijn rouwproces écht beginnen.
Op 6 februari zal het precies één jaar geleden zijndat ik het laatste verhaaltje geschreven heb voor mijn oude weblog,www.bloggen.be/kris, onder de titel Panta rei: het ontroerend verhaal van Staf Pierrepont bij wie een paar weken tevoren werd ingebroken. Dat ik daarna gestart ben met een nieuwe blog mag toeval genoemd worden, dat wil zeggen dat het niets te maken heeft met Stafke of met hetgeen hem is overkomen. Hetgeen vanzelfsprekend niet kan gezegd worden van de naam van deze blog: www.bloggen.be/pierpont! En mag het toeval heten dat ik Stafke gisteren ontmoet heb een jaar na datum in het praatcafé De verbolgen steen in Merkegemhoek?
Ik herinnerde mij het voorval van een jaar geleden en ik begon dan ook het gesprek met de rhetorische vraag of de inbrekers ondertussen gevat waren. Prompt haalde Staf een brief te voorschijn die hij een paar dagen tevoren had ontvangen, van het Parket van de Procureur des Konings:
Mijnheer,
Ingevolge uw verklaring tot het verkrijgen van hoedanigheid van benadeelde persoon deelt mijn ambt U mee dat het dossier met referte (diefstal in woning te op ) voorlopig zonder gevolg werd gerangschikt gezien de dader tot op heden onbekend is gebleven.
Hierbij wordt U tevens op vertoon van deze brief toelating verleend om het dossier in te zien en er afschrift van te bekomen.
Met de meeste achting,
De Procureur des Konings,
X.
- Had je dan iets anders verwacht? vroeg ik.
- Ik? Bijlange niet, zei Staf. Jeanneke, ja, die had nog hoop dat ze haar familiejuwelen ooit zou terugzien. Maar met deze brief is al haar hoop verzwonden. Ze leek er een beetje bovenop te komen, de laatste tijd, maar nu zit ze dieper in de put dan ooit te voren. Ze slikt k weet niet hoeveel medicijnen, maar dat helpt niet, man! Integendeel.
- Tja, zei ik.
- t Mooiste is, ging Stafke verder ik had ondertussen een blonde Leffe besteld en ook één voor Stafke , dat de politie geen moeite doet om de daders te pakken.
- t Zal dan ook niet makkelijk zijn, opperde ik.
- Onzin, zei Stafke. Ik weet precies waar ze de daders kunnen vinden, en ik ben niet de enige die dat weet.
- Alleen de politie weet het niet, dus?
Stafke schudde het hoofd en glimlachte veelbetekenend.
Twee kennissen, die het gesprek afgeluisterd hadden, kwamen zich met ons gesprek moeien.
- Straffeloosheid! Dat is het probleem zei de ene.
De andere begon over de schietpartij in Laken en over die hogeschool in of rond Brussel, die naar veiliger oorden vertrokken is. Er werd geopperd dat het nu wellicht zou beteren want iemand had minister Tortelboom in een TV-interview horen verklaren dat schieten op agenten met kalashnikovs niet langer kan getolereerd worden. Waarop de vraag gesteld werd of dat dan tot op heden wél getolereerd werd. Iemand had een groene politicus, met een stoppelbaard van een week, horen schreeuwen om núltolerantie: geen enkel misdrijf zou nog getolereerd worden, zelfs niet het stelen van een handtas. Ik vroeg nog of hij zich niet van kleur vergist had, of die groene geen bruine was, want zóveel intolerantie had ik van een groene allerminst verwacht. Dan is de burgemeester van Brussel véél verdraagzamer: het neerschieten van een agent in Anderlecht doet hij af als een fait divers en dat is natuurlijk een rustgevende gedachte. In Wallonië wordt daar evenmin paniekerig over gedaan, want ook de Walen zijn véél verdraagzamer: dat merk je al aan het geringe aantal flitspalen op hun grondgebied.
Vroeger op school, zei die ene, dáár was nultolerantie. Toen iemand op het bord de meester is een ezel had geschreven en niemand wilde zeggen wie het gedaan had, moest de hele klas een week lang tijdens de speeltijd op blote knieën zitten, met de armen in de lucht. Nu worden de leraren door hun pupillen getreiterd en tot waanzin gedreven en als ze iets terugdoen komt het in de pers met foto en al, want er staat een mannetje klaar om de agressieve leraar te filmen. Want een leraar moet zich kunnen beheersen. Net zoals de politiemannen dat moeten kunnen. En liefst niet provoceren, en dat kunnen ze het best door zich niet te laten zien. In de wijk Kuregem in Anderlecht blijken ze dat eindelijk begrepen te hebben.
En toen bracht die andere het verhaal van een boef die op een mooie zonnige zomerdag door de politie gevat werd bij het plegen van een overval op een bejaarde dame. Wat bleek? De boef was diezelfde dag al tweemaal gearresteerd en even later weer vrijgelaten voor een gelijkaardig feit. Er zijn landen, zei de man die beweerde dat hij het kon weten, zoals in Noord-Afrika bijvoorbeeld, waar dergelijke misdaden bestraft worden met het afkappen van een hand en jaren verblijf in een kerker, op water en brood. Das nultolerantie!
- t Schijnt dat nultolerantie in ons land niet uitvoerbaar is, zei die ene.
- En dat onze maatschappij naar de kloten is, zei die andere weer.
En ikzelf:
- t Komt allemaal door de overbevolking!
- Daar is ie weer met zijn overbevolkingstheorie, zei Stafke. Mij kan t allemaal niet veel meer schelen. t Is alleen doodjammer van Jeanneke. Eén ding weet ik zeker: als er nog één bij mij durft inbreken, leg ik hem neer met mijn kalasjnikov. Snelrecht noemen ze dat!
Waarom toch vind ik de mooiste literatuur de laatste tijd op t internet? Een pareltje staat te lezen op www.bloggen.be/omskvtdw, op datum van 28.1.2010. De schrijver tekent met J.B. De titel van het stuk luidt: Wij waren. Het verhaal van twee mensen. Zie maar hoe het begon:
Net zoals ikzelf was zij van eenvoudigen huize. Ze was altijd simpel maar goed gekleed, hield zich wat afzijdig zonder dat dit al te veel opviel, en ze vermeed grotere groepen van mensen als het ware instinctief. Toen we elkaar leerden kennen, waren er nog helemaal geen tekenen dat de wereld weldra zou ten onder gaan. Het leek alsof de toekomst voor ons open lag
Maar mooie liedjes duren niet lang, en
zo kwam het dat ons zorgeloos bestaan geleidelijk veranderde, net
(wat nu volgt verdient niet dat het in gewone prozaregels neergeschreven wordt, omdat het goddelijke poëzie is, nektar voor de menselijke ziel)
zoals de dag die overgaat in duisternis,
de warmte van de zon in kille regenvlagen.
t Goede voedsel werd met schimmel overdekt;
frisgroene twijgen uit de schone lente,
eens hun vruchten afgeworpen,
bogen donker neer ter aarde.
Het zinderend' ultramarijn van de augustushemel
ging over in 't bedrukkend en chaotisch grijs
van de donkere novemberdagen.
Gedwongen werden wij om onze doden te begraven,
gedwongen om gekromd te lopen door de natte akkers
in de glorie van alleen de dood.
Het einde van t verhaal is een en al berusting.
Wij waren van eenvoud'gen huize,
wij leefden gans ons leven uit,
wij zagen onze kinderen groeien, er kwamen vele jaren,
Zopas heb ik de laatste regel van je boek Het verhaal van mijn vader Edgard gelezen: Ik hoop dat je er blij mee bent, pa. Op de titelpagina staat, eigenhandig door jou geschreven: Antwerpen, 11 november 2009. Voor Kris! Van harte, MARCEL VANTHILT. Mijn dochter had dit voor mij geregeld tijdens de boekenbeurs en ze heeft mij het boek geschonken als nieuwjaarscadeau. Drie dagen geleden pas ben ik eraan begonnen: waarschijnlijk het enige boek dat ik, om zo te zeggen, in één ruk heb uitgelezen. Samen met Vroeger waren wij veel jonger van Gaston Durnez, is het één van de weinige boeken waar ik de laatste jaren écht plezier aan beleefd heb. En juist dáárom denk ik dat je er geen literaire prijs voor zult krijgen: het is té goed. De laatste tijd vallen naar mijn gevoel enkel dat soort boeken in de prijzen waar ik mij slechts met heel veel moeite, of zelfs helemaal niet, doorheen kan worstelen.
Ik vind het boek niet alleen vaak ontroerend en grappig, het is ook zeer leerzaam, vooral wat betreft de politiek en de geschiedenis van ons land. Tot mijn schande moet ik bekennen dat Edgard Vanthilt mij onbekend was. En dat ik de herkomst van het woord kabberdoes niet kende. Een grote toekomst lijkt mij weggelegd voor het woord kontement, op de vijfde laatste alinea van pagina 233. Een drukfout, ongetwijfeld, die echter niet zal misstaan in een uitdrukking als een dame met een volumineus kontement bijvoorbeeld
Uw vader en grootvader zijn beiden amper vooraan in de zestig geworden en het lijkt erop dat jij er sterk rekening mee houdt dat je laatste tien levensjaren ingetreden zijn. Ten onrechte: ik denk dat jij zeker nog veertig jaar mee kunt, en in goede gezondheid! Mijn kansen om drieënnegentig te worden zijn theoretisch iets groter dan die van jou, om de eenvoudige reden dat ik dit jaar reeds zeventig word. Maar als ik mij baseer op de leeftijd van mijn vader toen hij stierf, dan is het met mij afgelopen op 31 maart a.s. Mijn vader Cyriel heeft precies 25.502 dagen geleefd: hij is gestorven op 8 juni 1973, d.i. 27 dagen ná uw vader Edgard. Ook ík heb met liefde geschreven over mijn vader in mijn autobiografisch boek O jerum jerum jerum , dat evenwel in hoofdzaak handelt over mijn (vrij turbulente) studententijd. Mijn vader was een simpele bouwvakker, weliswaar een bewame vakman en ongetwijfeld met een goed IQ, doch met een veel te groot rechtvaardigheidsgevoel en zonder enig benul van zaken. Hij kon zich niet van de gedachte ontdoen dat niemand zijn boterham op een eerlijke manier kan verdienen dan met hard labeur.Desalniettemin heeft hij zich van s morgens vroeg tot s avonds laat krom gewerkt, opdat zijn enige zoon zou kunnen studeren en het dus verder zou brengen dan hij en zonder hard labeur. Mijn vader stond bekend als een eerlijk en ernstig man, doch allesbehalve als een sociaal mens: precies het tegenovergestelde van een BV. Ook ík ben allerminst een BV. Probeer dan maar eens je memoires in boekvorm uit te geven. Bij een uitgeverij print on demand, ja dat lukt. Maar daar kom je nog niet mee in de boekhandel, laat staan op de boekenbeurs. En toch zijn er iets meer dan 300 exemplaren verkocht van mijn O jerum: een halve bestseller, zeggen sommigen Per slot van rekening toch niet zó slecht, voor iemand met vermoedelijk weinig schrijverstalent! Dat schrijverstalent heb jij ongetwijfeld wél: ik ben er zeker van dat het boek over je vader Edgard een groot succes wordt.
Laat ik je nog vertellen dat we elkaar reeds ontmoet hebben: op een trap in het Flageygebouw, tijdens de taaldag 2009. We hebben toeneen paar minuutjes gepraat. Voor mij waren het zéér aangename minuutjes. En tenslotte nog dit: had je er een vermoeden van dat er in ons land nog mensen zijn die de veelzijdige Marcel Vanthilt van de VRT niet kennen? Toen ik onlangs iemand vertelde dat ik voor mijn Nieuwjaar een boek van Marcel Vanthilt had gekregen, antwoordde hij: Marcel Vanthilt, is dat niet die ontwerper van overhemden? Zo zie je maar
Met zeer genegen groeten en dank voor het schitterend proza.
Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.