Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.
FLAUW EN PUBERAAL, MAAR GOED BEDOELD: dit soort verhaaltjes vindt u bij de vleet ('n 200-tal) op www.bloggen.be/kris .......... PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
15-04-2010
Liefdesgodinnen.
Een maand of wat geleden vroeg mijn kleindochter Amy of ik voor haar een verhaal wou schrijven over Eros en Psyche. Zij zit in 't eerste latijn en ze hadden erover geleerd op school. Laat het toeval zijn, maar bij ons op de vensterbank ligt al geruime tijd een boek met op de cover een mooie afbeelding van de twee geliefden. De titel van het boek luidt "Liedesgodinnen", met als ondertitel "Welke godin ben jij en welke god past bij jou?". eerder een boek voor vrouwen, zou men dus geneigd zijn te denken. Het boek is geschreven door ene Agapi Stassinopoulos in 2004 en vertaald door ene Mieke Tennant in 2005. Ik vermoed dat ik het gekregen heb als nieuwjaarscadeau, maar vraag mij niet meer van wie... Stof voor mijn verhaal dus? Vergeet het maar: in het hele boek wordt met geen woord gerept over Eros, noch over Psyche. Niettemin een leuk en interessant boek, daar niet van. Maar de voornaamste reden dat ik met dit boek op de proppen kom, is precies de afbeelding op de cover, van de twee geliefden, die elkander niet mochten beminnen, omdat de ene van goddelijken bloede was en de andere slechts een sterfelijk mensenkind. Een dramatisch verhaal weliswaar, maar dat gelukkiglijk nog goed afloopt. Ik vertel het dan maar met mijn eigen woorden. Maar eerst de cover van Agapi - betekent "agapi" niet "lieveling"?..
Het wonderlijk verhaal van Eros en Psyche.
Er was eens een koning die drie mooie dochters had. De oudste twee waren gewoon mooi. Maar de jongste, Psyche, was nog véél mooier. Woorden schieten tekort om haar schoonheid te beschrijven. De mensen noemden haar schoonheid goddelijk en van heinde en verre kwamen zij de jonge prinses bewonderen. Die bewondering was als een soort verering, die doorgaans alleen goden te beurt valt. En al durfde niemand het openlijk zeggen, men vond dat zij Aphrodite, de godin van de liefde, in schoonheid overtrof. En dat wekte in niet geringe mate de afgunst op van de godin. Ze besloot zich te wreken
Aphrodite riep haar zoon Eros bij zich en gaf hem de opdracht de prinses zodanig te bewerken met zijn liefdespijlen dat zij verliefd werd op een lelijk monster. Eros, die zijn moeder zeer gehoorzaam was, begaf zich naar het paleis van Psyches vader, doch toen hij daar het mooie meisje zag, werd hij dermate ontroerd door haar verblindende schoonheid, dat hij begon te beven over al zijn leden en zich hierbij verwondde aan zijn eigen pijlen. Eros stond weldra in lichterlaaie voor de prinses en hetgeen zijn moeder hem had opgedragen kon hij nu niet meer gedaan krijgen. Hij besefte dat een romance met een sterfelijk wezen voor hem niet weggelegd was Aphrodite zou dat nooit goedkeuren! en tegelijkertijd kon hij zich niet verzoenen met de gedachte dat een ander dit wondermooi wezentje de zijne zou mogen noemen. Daarom bewerkstelligde hij dat nooit een man haar ten huwelijk zou vragen.Toen nu de beide zusters van Psyche reeds lang de prins hunner dromen gevonden hadden, was nog niemand de hand van onze mooie prinses komen vragen. Alle jonge koningszoons bewonderden haar wel, maar niemand kwam haar ten huwelijk vragen. Durfden ze niet? Het verdroot haar ouders zeer en daarom besloten ze het orakel van Apollo in Delfi te raadplegen. Maar Eros was hen vóór: hij had een plan! Hij kocht de hogepriesters van Delfi om, opdat ze zouden verklaren dat het de wil van de god was om Psyche te brengen naar de top van een hoge rots aan de rand van de zee en haar daar alleen achter te laten. Alleen door zo te handelen zou zij een geschikte echtgenoot vinden. En alles geschiedde zoals Eros het had gepland. Zeer tegen hun zin, maar om aan de wens van de god te voldoen, brachten Psyches ouders hun dochter naar de top van de rots. Gedwee bleef ze daar alleen achter, omdat ze ervan overtuigd was dat de goden het beste met haar voorhadden
En toen kwam Zephyros, de Westenwind. Hij nam Psyche mee naar een veraf gelegen kasteel, dat zich in het midden van een groot bos bevond. In het kasteel was alles van een ongekende pracht en praal: goud en marmer en de kostelijkste houtsoorten. In de kamer waar Zephyros haar had gebracht straalde het daglicht ongehinderd naar binnen en er speelde een hemelse muziek. Er stond een tafel, die gedekt was met de heerlijkste spijzen, en een uitnodigend zacht bed. Haar hongerige maag knaagde en vol vertrouwen in de afloop van dit avontuur ging ze aan tafel en toen ze helemaal verzadigd was, ging ze liggen op het donzig bed, in de hoop dat er nu weldra een knappe jonge man zou komen om haar het hof te maken. En dat zou gebeuren
(Nu bent u, lieve lezer, ontzettend benieuwd naar het vervolg van dit verhaal. Doe dan een kleine moeite - dat is toch niet te veel gevraagd? - en surf naar www.bloggen.be/dzeus d.d. 14.4.2010. Die hele blog is trouwens uw interesse overwaard)
Het zal u nog wel niet opgevallen zijn, maar ik heb de laatste weken zo goed als géén kranten meer gelezen. Ik ben het namelijk beu mij te ergeren aan allerlei personen en toestanden. Ik ben het beu om al die ergernis van mij te moeten afschrijven op deze blog. Waarmee ik dan weer andere mensen erger, mensen die op hun beurt door mijn ergernis geërgerd zijn. En dat er mensen zijn die dermate geërgerd zijn door mijn geblog, dat ze in de pen vliegen tweemaal figuurlijk en mij dan een enigszins boos aandoende mail sturen waarin ze mij de raad geven dát welbepaald verhaal van mijn blog te verwijderen wat ik dan prompt ook doe dat is, beste lezer, voor mij wéér een bron van ergernis.
Ik schep dezer dagen veel meer plezier in het lezen van verhalen van andere collegas bloggers, die zich óók ergeren aan allerlei zaken. Zo las ik enkele dagen geleden op een zeer interessante blog (www.bloggen.be/omskvtdw) een verhaal, waarin de schrijver zich, mede bij monde van de grote geleerde O. Van Togenbirger, ergert aan de teleurstellende resultaten van het IPCC, zijnde het Intergovernmental Panel on Climate Change. De titel van het verhaal luidt: Milieuleugentjes om bestwil.De auteur ergert zich in t bijzonder aan een open brief van 11 februari l.l., waarin een commissie van vijfenvijftig vooraanstaande Nederlandse klimaatwetenschappers (waar leven die lui van?) begrip en krediet vraagt voor de mensen van het IPCC. Eén van de voornaamste argumenten van de vijfenvijftig is dat ze in dat IPCC met zovélen zijn, met vele honderden. En dus zal er daar wel serieus werk geleverd worden, menen de vijfenvijftig waarschijnlijk te mogen concluderen: de kwántiteit is er alvast! En dát argument is nu net waar de auteur zich héél in t bijzonder aan ergert. Het doet hem denken aan die jongen die jaren geleden bij hem in de klas zat en nul op tien kreeg voor zijn huistaak, een vraagstuk. De jongen vocht dat lage cijfer aan met als argument dat hij er zeven uur had aan gewerkt
Dat alles om u te verkondigen, lieve lezer, dat ik het voortaan aan anderen overlaat om zich te ergeren. Déze knaap springt niet meer in de bres. Hij wil leven met zo weinig mogelijk stress. Stress verhoogt de bloeddruk en hoge bloeddruk is ongezond, zo leren wij op school. En voilà, dat brengt ons weer eens naadloos tot het volgende onderwerp.
Een paar weken geleden kreeg ik een mail van een interessante kennis met de volgende vraag: Is de natuur ons lichaam wijs genoeg om zelf te weten hoe het de druk op de vaten moet regelen, of moet een dokter dat bepalen? Daarover zoudt gij toch zeker een stukje moeten schrijven. Aanleiding tot deze mail was een artikel in een Nederlandse krant op 10 februari l.l. door ene Arnold Zweers. De titel van het artikel luidt: Hoge bloeddruk bij 85-plussers niet zo zorgelijk als gedacht. Het handelt over de resultaten van een onderzoek door dokter Thomas van Bemmel, een internist uit Apeldoorn. Het gaat om een onderzoek bij 571 bejaarden (boven de 85 jaar) met hoge bloeddruk: er wordt geconcludeerd dat die bejaarden uiteindelijk beter af zijn zónder dan mét behandeling van hun bloeddruk.
Sta mij toe te verklaren dat mijn kennis van de behandeling van arteriële hypertensie ofte verhoogde bloeddruk niet van die aard is dat ik mij in staat zou achten veel zinnigs over dat onderwerp te vertellen. Ik heb wel een kennis, een gewezen studiemakker, professor Denis Clement, die één van s lands grootste autoriteiten is op gebied van hypertensie, maar als we elkaar ontmoeten en dat gebeurt hooguit één keer in het jaar wordt het onderwerp hoge bloeddruk nooit aangesneden. Wat niet betekent dat ik, ten behoeve van de mailer, niet wil proberen een ernstig woord te schrijven omtrent arteriële hypertensie. Maar laat ik eerst een paar bloeddrukanekdoten vertellen uit lang vervlogen tijden, om op dreef te komen...
De eerste anekdote is er een van een paar jaar na de oorlog. We hadden een bejaarde buurvrouw, Rozalie, die nooit ziek was. Niettemin kwam haar huisarts sinds jaar en dag iedere week langs om de bloeddruk te meten. Er was niets mis met haar bloeddruk, maar men weet maar nooit en is voorkómen niet beter dan genezen? En tenslotte: is tout homme bien portant niet een malade qui signore, zoals le docteur Knock het zo briljant wist te formuleren? Alles ging opperbest, tot de dokter haar op een kwade dag meedeelde dat haar bloeddruk te hoog was en dat zij maar best zo snel mogelijk een voetbad moest nemen met een grote soeplepel mosterd erin. Rozalie was door dat fatale nieuws zodanig aangegrepen dat ze er duizelig van werd. Pas was de dokter de deur uit of ze begon heftig te zweten, ging op haar bed liggen en verloor het bewustzijn. De dokter die het ondertussen veel te druk had met zijn preventieve bloeddrukmetingen bij zijn talrijke patiënten, bleek nu nog moeilijk te bereiken en Rozalie raakte in een diep coma. Ze is er nooit meer uit geraakt. Een hersenbloeding, zei men, maar ik weet dat niet zeker
Het tweede bloeddrukverhaal speelt zich af in het Universitair Ziekenhuis toen nog Academisch Ziekenhuis in Gent, in t begin van de jaren zestig. Ik liep er stage, op de afdeling inwendige ziekten. Een mevrouw X. kwam voor een driemaandelijkse check up. De assistent die haar behandelde en instond voor mijn opleiding, besteedde bijzondere aandacht aan twee zaken, zijnde de bloeddruk en het vetgehalte in het bloed, omdat beide aan de hoge kant waren, een jaar of vier tevoren, toen ze voor t eerst op raadpleging kwam. Dank zij de goede behandeling waren beide waarden nu reeds geruime tijd binnen aanvaardbare grenzen. Dat ze nog steeds regelmatig op controle kwam, was uit pure voorzorg: je kan immers nooit voorzichtig genoeg zijn Toen kwam een briljante vraag bij mij op, een vraag, zo briljant, dat je ze nog niet zo direct zou verwachten uit de mond van een beginnende stagiair: wat was de klacht waarmee mevrouw vier jaar geleden op raadpleging was gekomen? Mijn opleider wist daar zo in één-twee-drie geen antwoord op en we doorbladerden snel even het dossier: rugpijn! En à propos, hoe gaat het nu met uw rugpijn, mevrouw? Niet goed, dokter. Niet beter dan bij uw eerste raadpleging, mevrouw? Integendeel, slechter! Spijtig, mevrouw, ik zal Ach, doet u maar geen moeite, dokter, ik zal er wel mee leren leven, en t voornaamste is toch dat mijn bloeddruk goed is en evenzo t vet in mijn bloed, nietwaar?
En dan is er nog het verhaal van mijn moeder zaliger. Van in haar jonge jaren had ze al een hoge bloeddruk. In mijn moeders familie hadden ze geen hoge pet op van de geneeskunde en maar zelden raadpleegden zij een dokter en niettemin hebben ze allen een eerbiedwaardige leeftijd bereikt. Toch kwam dedokter regelmatig bij ons op huisbezoek, voor vader. En vader drong er vaak op aan dat moeder haar bloeddruk zou laten meten, waar ze af en toe aan toegaf. De resultaten van de meting varieerden, van 20 tot 26, althans wat betreft de maximale, zijnde de systolische, arteriële druk. Als de druk 20 was, nog steeds schromelijk hoog dus, noemde zij dat te laag. Aan die lage bloeddruk weet zij het dan dat ze zich de laatste tijd minder goed voelde, en ze deed wat meer zout in haar eten om haar bloeddruk te doen stijgen. Voor zover mij bekend heeft ze nooit een voetbad-met-mosterd noch enig bloeddrukverlagend medicijn willen nemen, of t zou knoflook moeten zijn, of aftreksels van kruiden. Na wat er met Rozalie gebeurd was, weigerde ze haar bloeddruk nog te laten meten: ze voelde het best zelf wel wanneer die te laag was en het dus tijd werd om wat meer zout op de patatten te doen. Moeder is gestorven toen ze al een eind in de tachtig was. Zonder een fatale darmaandoening had ze negentig, wie weet zelfs honderd, kunnen worden. Denk ik
Nu het ogenblik gekomen is om te antwoorden op de mail waarvan sprake aan het t begin van dit betoog, voel ik de moed mij in de schoenen zakken, en ik vraag hierbij nog enig uitstel door u een passage voor te schotelen uit mijn leerboek Klinische Fysiologie, een lijvig boek van welgeteld 984 bladzijden, geschreven door J.J. Bouckaert en J. Vandenbroucke, beiden hoogleraren in respectievelijk Gent en Leuven. De eerste was mijn leraar in de klinische fysiologie toen ik in mijn vierde jaar doktoor zat aan de Gentse universiteit. Hij moet een zeer geleerde man geweest zijn. Men zei dat Corneel Heymans, die in 1939 de Nobelprijs voor geneeskunde in de wacht gesleept had, die prijs in de eerste plaats te danken had aan zijn eerste assistent. Die assistent was, u raadt het, J.J. Brouckaert. Ik heb amper een paar lessen van J.J. bijgewoond en dat kwam niet alleen door het feit dat ik een meer dan middelmatige brosser was, maar meer nog door het feit dat professor Brouckaert dat jaar (1961-62) rector was van de universiteit en in die functie zijn didactische activiteit voor het grootste deel aan een ander overliet. Mede-auteur van het boek was dus Vandenbroucke. Deze was, als ik niet verkeerd ingelicht ben, de vader van de huidige minister of is het ex-minister? Frank Vandenbroucke. Ziehier de passage, handelend over hypertensie (hoge bloeddruk):
In de eerste plaats mag men zich afvragen waarom de hypertensie moet worden behandeld. Gaat het daar niet slechts om een aanpassing of een reactie vanwege het organisme, die niet dient te worden bestreden? Men zou zich inderdaad kunnen voorstellen dat de bloedvatensclerose, die op zichzelf de doorstroming van de weefsels vermindert, compensatoir een verhoogde arteriële bloeddruk uitlokt, waardoor zich een neiging ontwikkelt om deze doorstroming te verbeteren. Als antwoord op deze vraag kan in de eerste plaats worden vastgesteld, dat in veel gevallen een verlaging van de druk bij hypertensielijders zonder schadelijke invloed op het organisme, en namelijk op de nieren, blijkt te zijn. Dus moet de hypertensie waarschijnlijk niet algemeen als een gunstige reactie worden beschouwd, aangezien haar verdwijning niet nadelig is voor het organisme. Bovendien moet worden aangenomen dat de hypertensie zonder twijfel schadelijk kan zijn. Inderdaad, indien lichte gevallen van hypertensie geen bijzonder nadeel aan het organisme berokkenen, dan geldt dit echter niet voor zware gevallen, waar altijd gevaar voor bloeding, namelijk in de hersenen, bestaat. Daarenboven blijkt het dat de hypertensie op zichzelf veranderingen in de bloedvaten kan teweegbrengen. Tenslotte moet men zich herinneren dat de hypertensie een vermeerderde last doet wegen op het hart, namelijk op de linker-hartkamer, waardoor, na zekere tijd, hartinsufficiëntie kan ontstaan. Deze verschillende redenen leiden dus tot de conclusie dat de hypertensie dient te worden bestreden, wanneer een duidelijke hoogdruk aanwezig is.
En nu zou ik dus mijn mening moeten geven over het al dan niet behandelen van hypertensie bij +85-jarigen. Wat zullen we doen met opa? Geen kosten meer aan doen, zeker? Iemand moet zich een kleine halve eeuw geleden ik was toen nog student ook al die vraag gesteld hebben in een of ander medisch tijdschrift: De behandeling van hypertensie bij hoogbejaarden is een beetje als dansen op een slappe koord. De chronisch verhoogde druk in de slagaderen houdt een risico in op hartfalen, trombose en hersenbloeding. Daar tegenover staat dat het verlagen van de chronisch verhoogde bloeddruk fatale gevolgen kan hebben door een verminderde bloedtoevoer naar vitale organen. Een visie die wat genuanceerder was dan die van Bouckaert en Vandenbroucke. Maar misschien hadden deze laatsten geen 85-plussers ingecalculeerd? Laat ik mij maar gewoon aansluiten bij Thomas van Bemmel, internist uit Apeldoorn hij heeft tenslotte een onderzoek gedaan bij 571 bejaarden en beslissen om aan opas hypertensie geen kosten meer te doen. De natuur zijn gang laten gaan dus, want die lijkt mij, zeker in het geval van opa, wijs genoeg
Volstaat dat, beste mailer? Of zal ik nog eens de mening vragen van professor emeritus dr. Denis Clement?
Gisteren Bertrand weer eens gezien en dat is toch wel een gebeurtenis, ofschoon Bertrand in feite een buur is en een goede kennis. Ik zou hem zelfs een vriend durven noemen, ware het niet dat men met het begrip vriend erg zuinig moet zijn. Laten we maar zeggen dat Bertrand dus het midden houdt tussen een goede kennis en een vriend. Bertrand leidt een beetje een teruggetrokken leven, samen met zijn vrouwtje. Beiden gepensioneerd. Gelukkige mensen met hun beidjes, naar ik vermoed, die het vivons caché pour être heureux hoog in het vaandel voeren: intellectuelen die veel boeken lezen en zich niet opdringen aan de buitenwereld.
Bertrand kwam mij gisteren zelf opzoeken. Er was groot nieuws: hij had uiteindelijk dan toch zijn boete betaald voor te hard rijden van twee-en-een-half jaar geleden. Ik herinnerde mij vaag dat hij al eerder verteld had over zijn snelheidsovertreding (59 km per uur op een plaats waar maar 50 toegelaten was) en over zijn intentie om aan de daaruit voortvloeiende boete te ontsnappen door moeder justitia compleet te negeren. t Was hem bij Bertrand allerminst om de vijftig euro te doen, maar hij had nu eenmaal in de krant gelezen dat in België tachtig percent van de niet betaalde verkeersboetes geseponeerd worden. En dat had hij willen testen: een soort wetenschappelijk onderzoek dus. Drie pro justitias waren er gekomen en Bertrand had er niet op gereageerd. En dan nog evenveel uitnodigingen voor het afhalen van een aangetekende zending. Bertrand was niet te bewegen geweest. Twee keer waren twee agenten op zijn voordeur komen bonken er is geen huisbel en dat is bij Bertrand ook niet nodig omdat er zelden of nooit iemand komt. Maar gisteren hebben ze hem dan toch te pakken gehad. t Was nog tamelijk vroeg in de morgen, bij het verlaten van het container park. Ze moeten in een hinderlaag gelegen hebben, zegt Bertrand. Vijftig euro te betalen, stante pede, of anders zouden de gevolgen catastrofaal zijn, niet te overzien. Hij heeft dan maar betaald, met de glimlach, blij dat de boete ondertussen al niet véél hoger opgelopen was. Een mens moet redelijk zijn, zegt Bertrand, want al dat gedoe om mij te pakken, moet de staat al een flinke stuiver gekost hebben, een veelvoud van mijn boete. Jaja, in tijden van crisis moet een mens redelijk zijn. Al lijkt dat cijfer van tachtig procent seponeringen dus misschien wat overdreven. Maar t zou natuurlijk ook kunnen dat ze bij de Waalse justitie wat minder gedreven tewerkgaan dan hun Vlaamse ambtsgenoten.
Als ze zich nu ook nog wat meer gingen vastbijten in moordzaken, zei Fernand, precies op t moment dat ik iets in diezelfde zin wou zeggen. En zo kwam het gesprek op zaken die de laatste dagen via de media tot ons waren gekomen Over die kerel bijvoorbeeld die vorige week zijn eigen zoon plus een politieagent had doodgeschoten. Een jaar of tien eerder had hij ook al op een politieagent geschoten. Toen had het schot zijn doel gemist, op een haar na. Die agent is nog steeds zwaar getraumatiseerd door het voorval en potdoof aan het oor waar de kogel rakelings voorbij was gesuisd. De dader kreeg geen straf, zelfs geen vijftig euro boete, op voorwaarde dat hij beloofde dat hij zijn hele wapenarsenaal, een vijftiental zware schiettuigen, zou verkopen. De boef beloofde inderdaad wat hem gevraagd was en dat volstond ruimschoots voor de rechter. Dat hij ook nog zijn belofte diende te hóuden was geen vereiste en hij híeld ze dan ook niet, ofschoon niemand hem zou verboden hebben een nieuw arsenaal aan te leggen. Bertrand vroeg zich af of ze de man niet beter levenslang hadden opgesloten na zijn eerste, weliswaar mislukte aanslag. Hij meende te weten dat de politiemannen in Engelandongewapend waren en dat levenslang dé straf was die daar stond op een gewapende aanslagop zon bobbie. Hadden ze dit in ons land maar toegepast, zuchtte Bertrand, want wat is per slot van rekening het verschil tussen een politieman doodschieten en hem missen, op een haar na. Wat telt is de intentie! Of niet, soms? Ik wist het niet
Toen heb ik het maar over een andere boeg gegooid: de sluiers. U weet wel, die van de moslimas. Op TV hadden we een reportage gezien over een modeontwerpster die kleurrijke modieuze sluiers kwam voorstellen. Een daverend succes bij moslimmeisjes, vanwege zeer sexy. Bertrand kon daar wel enigszins inkomen en ik zei dat ik zowat een halve eeuw geleden al overtuigd was van het niet te onderschatten sexy-gehalte van de aangezichtssluier, en teneinde mijn woorden kracht bij te zetten las ik een stukje voor uit mijn memoires (O jerum jerum jerum , 2006, pagina 152): De grote operatieruimte waar hartchirurgie bedreven werd, was overdekt door glazen koepels en van achter die koepels mochten wij, studenten, zoveel hartoperaties bijwonen als we maar wilden. De operaties duurden vaak zeer lang en onze blik dwaalde wel eens af van het operatieveld naar de verpleegstertjes die bij de operaties assisteerden. Van hun gezichten konden we alleen de mooie ogen zien, vanwege de maskers die ze droegen, maar achter die maskers vermoedden wij de mooiste engelengezichtjes. En als het gebeurde dat we er daarna eentje zagen zónder masker, dan kon dat wel eens lelijk tegenvallen. Ik heb nooit goed begrepen waarom de aangezichtssluier niet doorgedrongen is in onze modewereld. Nu nog onze Westerse vrouwen trachten te winnen voor de sluier, zei ik, en het wordt een hype. Maar, zei Bertrand, dan wordt de sluier gegarandeerd verboden in de moslimlanden. Ik trok een verwonderd gezicht en dat noopte mijn vriend tot enige toelichting. Volgens de Koran, zo sprak hij, is het de plicht van de vrouw zich, althans in t openbaar, zo onaantrekkelijk mogelijk te maken voor de man. Onder andere door het dragen van de sluier. Gesteld nu dat het dragen van de sluier heel sexy wordt, dan moet hij toch verbóden worden voor moslimvrouwen. De omgekeerde wereld, zei ik. Ach, de wereld verandert, zei Bertrand. Kijk maar naar Griekenland. Eens de bakermat van onze cultuur, het toonaangevend land in Europa, en nu? Het zwakke zieltogend broertje, dat, wie weet, niet meer te redden is. Zeker niet als het van das Mädchen Angela afhangt. t Kan verkeren, zei Bredero.
We hadden dus al een paar interessante items ter tafel gebracht. En Bertrand had er nog een derde, als nagerecht. Over een tandarts die een rechtsgeding had ingespannen tegen een patiënt die tweemaal een afspraak niet was nagekomen. De rechter had de tandarts zevenhonderdtwintig euro schadevergoeding toegekend, zegge driehonderdzestig euro per niet nagekomen afspraak. Is het je ook wel eens overkomen dat een patiënt zijn afspraak niet nakwam? vroeg Bertrand. Wekelijks, zei ik. Maar nooit aan gedacht daar schadevergoeding voor te vragen. À driehonderdzestig euro per keer zou dat zon driekwart miljoen euro opgebracht hebben. Ik had een welgesteld man kunnen zijn
Twee fotos hebben dit weekend mijn aandacht getrokken, op de voorpagina van Vlaanderens meest verkochtekrant, wier naam ik evenwel niet meer vermeld, omdat kwatongen beweren dat mijn villa aan de Côte dAzur voor een deel zou betaald zijn met geld dat ik zou ontvangen hebben voor de publiciteit die ik sinds jaar en dag maak voor de krant.
De eerste foto is die van een vrolijk lachende jonge vrouw, moeder van drie kinderen. Als u zou veronderstellen, beste lezer, dat die foto hoort bij het vrolijk nieuws, dan hebt u het verkeerd voor. Deze vrouw werd namelijk doodgeschoten in haar eigen auto door twee jonge gangsters, die pas een overval hadden gepleegd in een juwelierszaak en daarbij aan de juwelier een vuurwapen hadden ontfutseld,waarmee deze laatste zich had willen verdedigen. De vrouw werd doodgeschoten omdat ze verzet had gepleegd toen de bandieten haar auto trachtten te stelen.
In een artikel van ene JM wordt dit drama of dit fait divers, zoals de burgemeester van Brussel het ongetwijfeld zou noemen ontleed door veiligheidsspecialist Filip De Weerdt. De veiligheidsspecialist pleit de gangsters niet vrij van schuld, maar er ligt ook schuld bij de juwelier en bij de vrouw. De eerste had namelijk geen wapen moeten trekken, want daardoor raakten de gangsters gefrustreerd. De heer De Weerdt raadt elke zakenman aan niet met gangsters te vechten, geen wapen te trekken, geen weerstand te bieden en hen niet in de weg te staan als ze buit willen maken, want daarvoor zijn ze nu eenmaal gekomen. De vermoorde vrouw had in feite dezelfde fout gemaakt, en ook háár treft dus schuld. Gedeelde verantwoordelijkheid dus of eigen schuld, dikke bult. De juwelier hangt vermoedelijk nog een straf boven het hoofd; de vrouw heeft de hare al gekregen.
De moraal van dit verhaal: laten we onze gangsters geen strobreed meer in de weg leggen, in godes naam.
De tweede foto is wel degelijk gelinkt aan het vrolijk nieuws: een joggende minister Van Deursen. Mensen die van joggen geen benul hebben en er zullen er zijn onder mijn lezers zouden kunnen vermoeden dat de minister lijdt. Niets is minder waar: de grimas op het gezicht van zijne excellentie is er een van opperste extase, zoals alleen een jogger die kan ervaren. Vrolijk nieuws dus. En er is méér van dat vrolijk nieuws: onze Vlaamse regering telt naast Jos Van deursen, nóg vier joggers in haar rangen! Dat zijn: premier Kris Peeters, Hilde Crevits, Joke Schauvliege en Ingrid Lieten. Ik zal niet nalaten die uitgelezen Vlaamse regeringsploeg uit te nodigen op Vlaanderens mooiste stratenloop Dwars door Grijsloke op zaterdag 28 september. En ondertussen: trainen maar Jos, Kris, Hilde, Joke en Ingrid. Het zal u geen windeieren leggen.
Een halve eeuw geleden waren wíj het die punten kregen van de professoren. Maar dat het kan verkeren, zoals Bredero zei, wordt door het volgend verhaal aangetoond.
Woensdag 24 februari was weer eens een memorabele dag. In weerwil van een verkoudheid één om u tegen te zeggen ben ik naar het UZ Gent getogen om er een avondcolloquium bij te wonen over de behandeling van auto-immuunziekten, meer in t bijzonder de reumatoïde arthritis, de ziekte van Bechterew, psoriasis, en de darmziekten colitis ulcerosa en ziekte van Crohn. Het moést, want twee van mijn vrienden en een aangetrouwd familielid gaan gebukt onder één of meerdere van die aandoeningen. Omdat autorijden in regen en duisternis mij niet meer zo goed afgaat, heb ik weer eens de trein genomen en dat is hoe dan ook een paar uur lopen in weer en wind. Dat er op talloze plaatsen wegenwerken zijn in Gent, daaraan zijn we zo stilaan gewend geraakt. Hinderlijker was dat de bouw- en afbraakwoede nu ook toegeslagen had in het UZ. Auditorium C, waar de colloquia meestal doorgaan, was daardoor niet te bereiken. t Was maar goed dat ik een vol uur te vroeg was. Een half uur om aan de weet te komen dat de voordrachten ditmaal doorgingen in auditorium B, plus een half uur om dat auditorium effectief te vinden: ik kwam maar net op tijd.
De eerste spreker was, hoewel reeds professor, jong en onervaren als redenaar. Hij begon zijn voordracht met te danken voor het vertrouwen: het was zijn eerste optreden voor dit geacht publiek. Qua leeftijd had hij mijn kleinzoon kunnen zijn. Steeds jonger worden ze, de professoren, naarmate wijzelf ouder worden. Het onderwerp was interessant maar aan de spreker zelf viel nog héél wat te sleutelen.
De tweede spreker had het over de behandeling van aandoeningen van de gewrichten in de wervelzuil. In tegenstelling tot de vorige spreker was deze niet meer van de jongsten, misschien zelfs reeds professor emeritus, hetgeen zoveel wil zeggen als géén professor meer. Voorovergebogen begaf hij zich naar voor, op een extreem houterige manier, hetgeen naar mijn gevoel alleen kon te verklaren zijn door een aandoening van de gewrichten in de lendenwervelzuil. Hadden de pillen uitgerekend bij hém geen gunstig effect? Of had hij ze niet genomen uit schrik voor de bijwerkingen? De voordracht was overigens niet slecht. En toch heb ik hem op mijn beoordelingsblad niet méér punten gegeven dan de vorige, zijnde nul op vijf. Ik vond dat hij iets over zijn eigen klachten had moeten zeggen. Stel u maar eens voor, beste lezer: u gaat naar een voordracht over de behandeling van kaalhoofdigheid, de spreker heeft een hoofd zo kaal als een biljartbal en daar zegt hij dan niks over. Maar er was nog een andere reden voor die nul, een emotionele
De derde spreker was eigenlijk een spreekster, van het vrouwelijk geslacht dus. De knapste vrouw die ooit achter een spreekgestoelte heeft plaatsgenomen.Duizend keer de reis naar Gent waard. Véél te mooi om professor te zijn. Haar heldere stem en haar vloeiende volzinnen waren een streling voor het oor. Haar verschijning: een streling voor het oog. En omdat een man zijn aandacht nu eenmaal slechts op één ding tegelijk kan richten, ontging de inhoud van haar betoog mij grotendeels. Ik heb haar optredengehonoreerd met vijf op vijf. Ik was blij dat ik de andere sprekers een nul had gegeven. En toch, de tweede spreker had misschien wel een één verdiend. Maar er was die emotionele reden waarover ik het had aan het eind van de vorige paragraaf. Zou die tweede spreker ooit kunnen vermoeden hebben dat hij de WM was uit het levensverhaal van een collega? Een uittreksel uit dat levensverhaal (O jerum jerum jerum 2006):
... Vanzelfsprekend was de kotmadam woedend geweest, maar tegen 't einde van het academisch jaar leek ze het incident met de kan min of meer verwerkt te hebben. Niets liet vermoeden dat ze mij de week vóór het begin van het nieuwe jaar een brief zou schrijven met de mededeling dat ik al mijn spullen mocht komen halen, want dat ik bij haar weg moest. Ze somde vier redenen op waarom ze mij niet meer wilde hebben. Ten eerste was er het urineren in de lampetkan. Ten tweede, mijn ongehoorde slordigheid. Ten derde, de geschiedenis van de gesmolten warm-waterkan. Het vierde argument was nieuw. In het perkament van de lampekap die in de hal stond, had ze recentelijk een lelijke scheur ontdekt. Dat kon alleen ík gedaan hebben!
Ik had op mijn blote knieën kunnen beloven dat ik voortaan altijd naar het WC zou gaan om te plassen. Ik had kunnen argumenteren dat ze van de wanorde op mijn kamer in wezen toch geen last had, dat de gesmolten kan een accident was dat iedereen wel had kunnen overkomen. Ik had kunnen zweren dat ik van de beschadigde lampekap niets afwist. Het zou boter aan de galg geweest zijn. Ze leek vastbesloten. Toen ik mijn spullen ging halen was ze nog redelijk vriendelijk. De gestorte waarborgsom kreeg ik weliswaar niet terug. Dat vond ik logisch. Het moest dienen voor het herstellen van de schade van het kan-incident.
Ze leek opgelucht dat ze van mij af was. Ze zei dat ze een andere student op 't oog had. Hij heette WM. De jongen studeerde eveneens geneeskunde, was netjes en ging nooit uit. Een heilige, die al de goede eigenschappen bezat, die ík zo schromelijk ontbeerde. Ik heb hem direct gecatalogeerd als immens antipathiek; dáárvoor hoefde ik hem niet ontmoet te hebben. Dié jongen zal het ver brengen, had de kotmadam gezegd. Het lag er vingerdik op dat ze de toekomst voor mij heel wat minder rooskleurig inzag.
Wat verafschuwde ik die knaap, voor wie ik het kot moest verlaten, waar ik twee volle jaren gelukkig was geweest! Het kot, dat aan 't einde van de rit, het enige bleek te zijn dat ik niet uit vrije wil heb verlaten. Wat heb ik die WM verwenst! Hoezeer heb ik niet gehoopt dat hij nooit dokter zou worden?
Kan iemand mij vertellen hoe heden ten dage de naam luidt van de professor reumatologie aan het UZ-Gent? Juist, ja! WM.
Naar waarheid, beste lezer, op 24 februari 2010, bijna een halve eeuw na de rampzalige feiten, heb ik professor WM voor t eerst gezien. Nul op vijf! Zoet is mijn wraak! Nu kan mijn rouwproces écht beginnen.
Op 6 februari zal het precies één jaar geleden zijndat ik het laatste verhaaltje geschreven heb voor mijn oude weblog,www.bloggen.be/kris, onder de titel Panta rei: het ontroerend verhaal van Staf Pierrepont bij wie een paar weken tevoren werd ingebroken. Dat ik daarna gestart ben met een nieuwe blog mag toeval genoemd worden, dat wil zeggen dat het niets te maken heeft met Stafke of met hetgeen hem is overkomen. Hetgeen vanzelfsprekend niet kan gezegd worden van de naam van deze blog: www.bloggen.be/pierpont! En mag het toeval heten dat ik Stafke gisteren ontmoet heb een jaar na datum in het praatcafé De verbolgen steen in Merkegemhoek?
Ik herinnerde mij het voorval van een jaar geleden en ik begon dan ook het gesprek met de rhetorische vraag of de inbrekers ondertussen gevat waren. Prompt haalde Staf een brief te voorschijn die hij een paar dagen tevoren had ontvangen, van het Parket van de Procureur des Konings:
Mijnheer,
Ingevolge uw verklaring tot het verkrijgen van hoedanigheid van benadeelde persoon deelt mijn ambt U mee dat het dossier met referte (diefstal in woning te op ) voorlopig zonder gevolg werd gerangschikt gezien de dader tot op heden onbekend is gebleven.
Hierbij wordt U tevens op vertoon van deze brief toelating verleend om het dossier in te zien en er afschrift van te bekomen.
Met de meeste achting,
De Procureur des Konings,
X.
- Had je dan iets anders verwacht? vroeg ik.
- Ik? Bijlange niet, zei Staf. Jeanneke, ja, die had nog hoop dat ze haar familiejuwelen ooit zou terugzien. Maar met deze brief is al haar hoop verzwonden. Ze leek er een beetje bovenop te komen, de laatste tijd, maar nu zit ze dieper in de put dan ooit te voren. Ze slikt k weet niet hoeveel medicijnen, maar dat helpt niet, man! Integendeel.
- Tja, zei ik.
- t Mooiste is, ging Stafke verder ik had ondertussen een blonde Leffe besteld en ook één voor Stafke , dat de politie geen moeite doet om de daders te pakken.
- t Zal dan ook niet makkelijk zijn, opperde ik.
- Onzin, zei Stafke. Ik weet precies waar ze de daders kunnen vinden, en ik ben niet de enige die dat weet.
- Alleen de politie weet het niet, dus?
Stafke schudde het hoofd en glimlachte veelbetekenend.
Twee kennissen, die het gesprek afgeluisterd hadden, kwamen zich met ons gesprek moeien.
- Straffeloosheid! Dat is het probleem zei de ene.
De andere begon over de schietpartij in Laken en over die hogeschool in of rond Brussel, die naar veiliger oorden vertrokken is. Er werd geopperd dat het nu wellicht zou beteren want iemand had minister Tortelboom in een TV-interview horen verklaren dat schieten op agenten met kalashnikovs niet langer kan getolereerd worden. Waarop de vraag gesteld werd of dat dan tot op heden wél getolereerd werd. Iemand had een groene politicus, met een stoppelbaard van een week, horen schreeuwen om núltolerantie: geen enkel misdrijf zou nog getolereerd worden, zelfs niet het stelen van een handtas. Ik vroeg nog of hij zich niet van kleur vergist had, of die groene geen bruine was, want zóveel intolerantie had ik van een groene allerminst verwacht. Dan is de burgemeester van Brussel véél verdraagzamer: het neerschieten van een agent in Anderlecht doet hij af als een fait divers en dat is natuurlijk een rustgevende gedachte. In Wallonië wordt daar evenmin paniekerig over gedaan, want ook de Walen zijn véél verdraagzamer: dat merk je al aan het geringe aantal flitspalen op hun grondgebied.
Vroeger op school, zei die ene, dáár was nultolerantie. Toen iemand op het bord de meester is een ezel had geschreven en niemand wilde zeggen wie het gedaan had, moest de hele klas een week lang tijdens de speeltijd op blote knieën zitten, met de armen in de lucht. Nu worden de leraren door hun pupillen getreiterd en tot waanzin gedreven en als ze iets terugdoen komt het in de pers met foto en al, want er staat een mannetje klaar om de agressieve leraar te filmen. Want een leraar moet zich kunnen beheersen. Net zoals de politiemannen dat moeten kunnen. En liefst niet provoceren, en dat kunnen ze het best door zich niet te laten zien. In de wijk Kuregem in Anderlecht blijken ze dat eindelijk begrepen te hebben.
En toen bracht die andere het verhaal van een boef die op een mooie zonnige zomerdag door de politie gevat werd bij het plegen van een overval op een bejaarde dame. Wat bleek? De boef was diezelfde dag al tweemaal gearresteerd en even later weer vrijgelaten voor een gelijkaardig feit. Er zijn landen, zei de man die beweerde dat hij het kon weten, zoals in Noord-Afrika bijvoorbeeld, waar dergelijke misdaden bestraft worden met het afkappen van een hand en jaren verblijf in een kerker, op water en brood. Das nultolerantie!
- t Schijnt dat nultolerantie in ons land niet uitvoerbaar is, zei die ene.
- En dat onze maatschappij naar de kloten is, zei die andere weer.
En ikzelf:
- t Komt allemaal door de overbevolking!
- Daar is ie weer met zijn overbevolkingstheorie, zei Stafke. Mij kan t allemaal niet veel meer schelen. t Is alleen doodjammer van Jeanneke. Eén ding weet ik zeker: als er nog één bij mij durft inbreken, leg ik hem neer met mijn kalasjnikov. Snelrecht noemen ze dat!
Waarom toch vind ik de mooiste literatuur de laatste tijd op t internet? Een pareltje staat te lezen op www.bloggen.be/omskvtdw, op datum van 28.1.2010. De schrijver tekent met J.B. De titel van het stuk luidt: Wij waren. Het verhaal van twee mensen. Zie maar hoe het begon:
Net zoals ikzelf was zij van eenvoudigen huize. Ze was altijd simpel maar goed gekleed, hield zich wat afzijdig zonder dat dit al te veel opviel, en ze vermeed grotere groepen van mensen als het ware instinctief. Toen we elkaar leerden kennen, waren er nog helemaal geen tekenen dat de wereld weldra zou ten onder gaan. Het leek alsof de toekomst voor ons open lag
Maar mooie liedjes duren niet lang, en
zo kwam het dat ons zorgeloos bestaan geleidelijk veranderde, net
(wat nu volgt verdient niet dat het in gewone prozaregels neergeschreven wordt, omdat het goddelijke poëzie is, nektar voor de menselijke ziel)
zoals de dag die overgaat in duisternis,
de warmte van de zon in kille regenvlagen.
t Goede voedsel werd met schimmel overdekt;
frisgroene twijgen uit de schone lente,
eens hun vruchten afgeworpen,
bogen donker neer ter aarde.
Het zinderend' ultramarijn van de augustushemel
ging over in 't bedrukkend en chaotisch grijs
van de donkere novemberdagen.
Gedwongen werden wij om onze doden te begraven,
gedwongen om gekromd te lopen door de natte akkers
in de glorie van alleen de dood.
Het einde van t verhaal is een en al berusting.
Wij waren van eenvoud'gen huize,
wij leefden gans ons leven uit,
wij zagen onze kinderen groeien, er kwamen vele jaren,
Zopas heb ik de laatste regel van je boek Het verhaal van mijn vader Edgard gelezen: Ik hoop dat je er blij mee bent, pa. Op de titelpagina staat, eigenhandig door jou geschreven: Antwerpen, 11 november 2009. Voor Kris! Van harte, MARCEL VANTHILT. Mijn dochter had dit voor mij geregeld tijdens de boekenbeurs en ze heeft mij het boek geschonken als nieuwjaarscadeau. Drie dagen geleden pas ben ik eraan begonnen: waarschijnlijk het enige boek dat ik, om zo te zeggen, in één ruk heb uitgelezen. Samen met Vroeger waren wij veel jonger van Gaston Durnez, is het één van de weinige boeken waar ik de laatste jaren écht plezier aan beleefd heb. En juist dáárom denk ik dat je er geen literaire prijs voor zult krijgen: het is té goed. De laatste tijd vallen naar mijn gevoel enkel dat soort boeken in de prijzen waar ik mij slechts met heel veel moeite, of zelfs helemaal niet, doorheen kan worstelen.
Ik vind het boek niet alleen vaak ontroerend en grappig, het is ook zeer leerzaam, vooral wat betreft de politiek en de geschiedenis van ons land. Tot mijn schande moet ik bekennen dat Edgard Vanthilt mij onbekend was. En dat ik de herkomst van het woord kabberdoes niet kende. Een grote toekomst lijkt mij weggelegd voor het woord kontement, op de vijfde laatste alinea van pagina 233. Een drukfout, ongetwijfeld, die echter niet zal misstaan in een uitdrukking als een dame met een volumineus kontement bijvoorbeeld
Uw vader en grootvader zijn beiden amper vooraan in de zestig geworden en het lijkt erop dat jij er sterk rekening mee houdt dat je laatste tien levensjaren ingetreden zijn. Ten onrechte: ik denk dat jij zeker nog veertig jaar mee kunt, en in goede gezondheid! Mijn kansen om drieënnegentig te worden zijn theoretisch iets groter dan die van jou, om de eenvoudige reden dat ik dit jaar reeds zeventig word. Maar als ik mij baseer op de leeftijd van mijn vader toen hij stierf, dan is het met mij afgelopen op 31 maart a.s. Mijn vader Cyriel heeft precies 25.502 dagen geleefd: hij is gestorven op 8 juni 1973, d.i. 27 dagen ná uw vader Edgard. Ook ík heb met liefde geschreven over mijn vader in mijn autobiografisch boek O jerum jerum jerum , dat evenwel in hoofdzaak handelt over mijn (vrij turbulente) studententijd. Mijn vader was een simpele bouwvakker, weliswaar een bewame vakman en ongetwijfeld met een goed IQ, doch met een veel te groot rechtvaardigheidsgevoel en zonder enig benul van zaken. Hij kon zich niet van de gedachte ontdoen dat niemand zijn boterham op een eerlijke manier kan verdienen dan met hard labeur.Desalniettemin heeft hij zich van s morgens vroeg tot s avonds laat krom gewerkt, opdat zijn enige zoon zou kunnen studeren en het dus verder zou brengen dan hij en zonder hard labeur. Mijn vader stond bekend als een eerlijk en ernstig man, doch allesbehalve als een sociaal mens: precies het tegenovergestelde van een BV. Ook ík ben allerminst een BV. Probeer dan maar eens je memoires in boekvorm uit te geven. Bij een uitgeverij print on demand, ja dat lukt. Maar daar kom je nog niet mee in de boekhandel, laat staan op de boekenbeurs. En toch zijn er iets meer dan 300 exemplaren verkocht van mijn O jerum: een halve bestseller, zeggen sommigen Per slot van rekening toch niet zó slecht, voor iemand met vermoedelijk weinig schrijverstalent! Dat schrijverstalent heb jij ongetwijfeld wél: ik ben er zeker van dat het boek over je vader Edgard een groot succes wordt.
Laat ik je nog vertellen dat we elkaar reeds ontmoet hebben: op een trap in het Flageygebouw, tijdens de taaldag 2009. We hebben toeneen paar minuutjes gepraat. Voor mij waren het zéér aangename minuutjes. En tenslotte nog dit: had je er een vermoeden van dat er in ons land nog mensen zijn die de veelzijdige Marcel Vanthilt van de VRT niet kennen? Toen ik onlangs iemand vertelde dat ik voor mijn Nieuwjaar een boek van Marcel Vanthilt had gekregen, antwoordde hij: Marcel Vanthilt, is dat niet die ontwerper van overhemden? Zo zie je maar
Met zeer genegen groeten en dank voor het schitterend proza.
Zijn we stilaan op onze plooi gekomen na de feesten? De wensen zijn geformuleerd en de wederwensen geïncasseerd? En de goede voornemens gemaakt? Ik heb er alvast één gemaakt in verband met deze blog: dat ik mijn best zal doen om niemand meer te kwetsen. t Zal niet gemakkelijk zijn, natuurlijk, met een blog dat niet echt serieus bedoeld is en waar het vleugje ironie soms is het een grote vleug al eens de boventoon dreigt te halen. Maar mijn goed voornemen is oprecht, wees daar maar zeker van, beste lezers talrijk zijt gij niet: anderhalve man en een paardenkop! Als bewijs van mijn goede wil krijgt u hierbij een vorm van garantie: mocht u zich bovenmate ergeren aan één van mijn zeverarijen, of voelt u zich erdoor gekwetst, en wenst u dat die onzin verdwijnt, laat het mij weten en aan uw wens zal voldaan worden. Ten bewijze daarvan het verhaaltje Over Herman Van Rompuy en de dichtkunst van 24 november laatstleden. U zal het tevergeefs zoeken op mijn blog: iemand had, via mail, de wens uitgedrukt dat ik het zou weghalen, omdat het beledigend was voor onze grote staatsman. Die trouwe (?) lezer van mijn blog was zwaar ontgoocheld in mij. Hij had zich nooit kunnen voorstellen dat een eerbaar man als ik, tot zulk lasterlijk geschrijf in staat kon zijn. Maar door dat intellectueel (?) gebral weg te halen kon veel goedgemaakt worden: het zou mij sieren als mens. En wat denkt u dat ik gedaan heb? Precies! Wie houdt er niet van gesierd te worden als mens?
Denk nu maar niet, beste lezer, dat de verontwaardigde mailer Herman Van Rompuy zelf is, of zijn kabinetschef, of hoe heet dat? Ikzou mij wát vereerd voelen! Het zal Herman immers worst wezen dat ik voor een half dozijn mensen iets publiceer wat één miljoen vierhonderdduizend mensen reeds konden lezen in The Daily Telegraph en Het Laatste Nieuws. De verontwaardigde mailer vindt het onbetamelijk dat ik onze nieuwe Europese president afschilder al een onbekwame en als een profiteur, al heb ik dat eerste niet gezegd en allerminst bedoeld, terwijl ik het tweede, voor wie mijn stijl niet kent, hooguit zou kunnen gesuggereerd hebben. Dat vraagt enige verduidelijking, zeker?
Ten eerste vind ik Herman Van Rompuy een uiterst bekwaam politicus. Ik was niet weinig verheugd toen hij premier werd van de federale staat België en toen ik Jean-Pierre Van Rossum hoorde verklaren dat er in Vlaanderen of was het België amper drie bekwame politici zijn, zijnde Frank Vandenbroucke en de twee Van Rompuys, kon ik het daar gemakkelijk mee eens zijn. En een profiteur? Geenszins! Tenzij we 99,9% van onze bevolking als profiteur beschouwen. Want niemand, althans minder dan één op de duizend, mag in staat geacht worden om een job als deze te weigeren, als die hem aangeboden wordt. Althans volgens het Peter-princiep van de grote hiërarcholoog zaliger, Laurence J. Peter, waarover ik reeds eerder in een van mijn vorige cursiefjes heb uitgeweid.
Wat dus niet wegneemt dat ik het cursiefje van 24.11.2009 verwijderd heb, al was het maar om die ene rechtvaardige niet te kwetsen. Voel ik mij nu een beetje Onze-Lieve-Heer, die de steden Sodom en Gomorrha zou gespaard hebben, als daar ook maar één rechtvaardige te vinden was geweest? Laat het dus alstublieft weten, beste lezer, als ik u in 2010 zou ergeren met mijn gezeik. Al zou het wel eens kunnen dat deze blog wat minder productief wordt en ik wat meer aandacht ga besteden aan de Griekse mythologie. Een voorsmaakje krijgt u alvast op de scheurkalender De Druivelaar: in 2010 twee keer in de maand een kort verhaaltje, om te beginnen. Twee miljoen lezers! Nogal wat anders dan die anderhalve man en een paardenkop!...
Wat ís mooie poëzie, beste lezer? Voor de enen is het moederken van Guido Gezelle. Voor anderen is het een haiku van Geert Verbeke of de rede van Marcus Antonius van Shakespeare. Over smaken en kleuren valt niet te redetwisten. En evenmin valt er, mijns inziens, te redetwisten over het feit of het geschrevene überhaupt wel poëzie ís. Wat voor de ene poëzie is, is het voor een ander niet. En omgekeerd. Wat let mij dan om het proza van professor O. van Togenbirger in verzen te gieten? Mits de tekst onveranderd blijft hooguit een paar kommas bijgevoegd of weggelaten en hier en daar een paar woorden van plaats verwisseld ten behoeve van het metrum. Eén struikelblok is er geweest: de maan! In de oorspronkelijke tekst (* zie Wiens brood men eet op www.bloggen.be/omskvtdw d.d. 7.12.2009) stond de maan in de mist. Om metrische redenen had ik het maantje in de mist voorgesteld, maar dat stuitte op het veto van de professor: hij vond het verkleinwoord respectloos. En zo is het de bleke maan geworden. Hoe vaak immers heb ik in mijn studententijd niet die bleke maan tussen de bóóómen zien staan Of de professor daar helemaal gelukkig mee is, durf ik betwijfelen. Zijn reactie was er een van doe maar wat je niet laten kunt. Bang dat zijn boodschap niet doorkomt? Doe mij een lol, beste lezer, en lees het gedicht twee keer: één keer voor de boodschap en één keer voor de poëzie
Jaakske Vermeulen zit nu al bijna een jaar in den bak. Dertig jaar heeft hij aan zijn broek gekregen. Veroordeeld voor het verkrachten van het meisje X. Met de verzwarende omstandigheid dat hij haar daarna ook nog gewurgd heeft. Lange tijd heeft hij zijn onschuld volgehouden, maar zó zwak was het pleidooi van zijn verdediger en zó sterk dat van de aanklager dat Jaakske op den duur zelf begon te geloven dat hij schuldig was en aan t eind van spel dan maar bekend heeft. Eén was er die altijd in zijn onschuld geloofd heeft: Joske Vermeulen, Jaakskes broer. Joske is er bovendien altijd van overtuigd geweest dat de echte dader Bienvenu Y. was, de buur van het meisje X. Bienvenus vader is één van de nobelsten van het land en Bienvenu is goed op weg om in vaders voetsporen te treden. Tijdens het proces had Joske dat heel even te berde willen brengen, maar van alle kanten hebben ze hem uitgelachen, bedreigd, de mond gesnoerd. Hij had geen poot om op te staan: geen bewijzen. En de familie Y. kan je maar beter niet tegen jezelf in t harnas jagen. En Joske heeft dan maar verder gezwegen.
Overtuigd van de onschuld van zijn broer is Joske evenwel, enkele maanden na de uitspraak, in actie geschoten. Detectiefje gespeeld. Het was Joske ter ore gekomen dat Bienvenu er een dagboek op nahield waar hij alles minutieus optekende, dag na dag. Toen Bienvenu, tegen t eind van de zomer, met zijn gezin voor een week naar de Azoren was, heeft Joske bij hem ingebroken. Het dagboek, hoewel goed verstopt, was snel gevonden en er stond precies in wat Joske zocht: de moord, beschreven tot in de details, met een foto van het lijk. Hij trok ermee naar t gerecht. Nu zullen ze het proces wel moeten overdoen en mijn broer zal vrijkomen, dacht hij. Maar omdat Joske het bezwarend materiaal op onrechtmatige wijze verkregen had, bleek het geen bewijskracht te hebben en het werd in beslag genomen. Geen sprake van dat het proces kon overgedaan worden. Voor Bienvenu is er geen vuiltje aan de lucht, Jaakske blijft in de cel voor dertig jaar! en Joske moet nu óók brommen, want voor diefstal met inbraak is de wet niet mals. Eén jaar heeft Joske aan t been. Met zon straf en de banbliksems van Bienvenu Y. en diens vader, ziet zijn toekomst er allesbehalve rooskleurig uit! Dura lex, sed lex
Geen mens die gezonder is dan Bonaventure (Boni voor de vrienden), pédégé, of iets in die zin, bij een grote firma. Boni is achtenvijftig, hetgeen nog jong is voor een pédégé. Goed eten en drinkenhoort bij zijn uiteraard sedentair beroep en zwaarlijvigheid is daar het natuurlijk gevolg van. Waaraan Boni zijn uitstekende gezondheid te danken heeft? Aan de geneeskunde, beste lezer, of om het met meer precisie te omschrijven: de preventieve gezondheidszorg.
Om de drie maanden een compleet bloedonderzoek. Al zijn bloedwaarden liggen weliswaar binnen de normale grenzen, maar met de hoeveelheid cholesterol is t kantje boord, t is te zeggen aan de bovengrens van t normale. Daarom heeft hij zich dan ook een medicijn laten voorschrijven: beter voorkomen dan genezen, weet je wel. Alle bloedwaarden? Behalve één! Het bloedonderzoek van vorige week toonde een te hoge concentratie van een stof, die wijst op een verhoogde kans op prostaatkanker. Bij t vorige bloedonderzoek was die verhoogde kans er nog niet, hetgeendus wel aantoont dat een driemaandelijks bloedonderzoek een allesbehalve overbodige luxe is. Een kléine verhoogde kans, weliswaar, maar toch. Een voorzichtig man raadpleegt nu onmiddellijk de uroloog, ofte piskijker, zoals ze dat in Holland wel eens durven noemen. En dat is hetgeen Boni gedaan heeft. Er zijn een aantal technische onderzoeken aan te pas gekomen, maar er is nog geen definitief oordeel geveld. Er dient nog een endoscopisch onderzoek verricht te worden, mét biopsie. Ach, t zal wel niets zijn, maar een mens weet toch maar nooit
Wat Boni óók laat doen, is een computertomografie (CT) van de longen, eveneens om de drie maanden. Overdreven? Niét als men weet dat Bonis vader gestorven is aan een longtumor, die zich manifesteerde als inoperabel, amper vijf maanden nadat op een radiografie niet de minste afwijking werd waargenomen. Tja, ik weet het niet, hoor, maar ik ben toch een beetje bang dat een mens van ál te veel CTs op de duur een longtumor krijgt.
Ja, achtenvijftig is een gevaarlijke leeftijd. Hoevelen bezwijken er niet, in wat men nog de bloei van t leven mag noemen, aan hart- of vaatziekte? In die val zal Boni alvast niet trappen. Twee keer per jaar laat hij zich preventief in t ziekenhuis opnemen voor een cardiologisch onderzoek, een echografisch onderzoek van de hartholten en een inspanningstest, alsook een Doppler-onderzoek van de grote vaten. En dan is er nog de huisarts die minstens één keer in de maand langskomt om de bloeddruk te meten.
Ook wat het spijsverteringstelsel betreft, wordt niets aan het toeval overgelaten: ééns per jaar een echografie van de buik, alsook een gastroscopie en een coloscopie. Die endoscopische onderzoeken zijn tot steeds negatief uitgevallen. Dat daarbij desondanks telkens een proefbiopsie wordt verricht, kan overdreven klinken en de indruk wekken dat het om economische redenen gebeurt een scopie mét biopsie wordt twee keer zo hoog getarifieerd als één zónder doch dat is allerminst het geval: men weet immers nooit
Verder gaat Boni twee keer in t jaar naar de tandarts en evenveel keer naar de oogarts en de keel-neus-oorarts. De eerste voor controle van de druk in de oogbol: vóór je t weet heb je een té hoge oogdruk, hetgeen kan leiden tot glaucoom en onherstelbare blindheid! De tweede voor controle van t gehoor en preventief onderzoek van keel en strottenhoofd. Eén van Bonis ooms is immers gestorven aan strottenhoofdkanker. Toen die oom bij het eerste symptoom de dokter raadpleegde, bleek de ziekte reeds te ver gevorderd.
Na het bruiloftsfeest van zijn enige dochter, in juni laatstleden, heeft Boni drie dagen last gehad van hevige hoofdpijn. t Zal wel door overdreven alkoholgebruik tijdens het feest geweest zijn, maar een mens weet natuurlijk nooit. Daarom heeft hij zich enkele dagen later de pijn was toen al voorbij laten opnemen voor neurologisch onderzoek in een ziekenhuis, in een éénpersoonskamer vanzelfsprekend, want als pédégé geniet Boni, tot aan het einde van zijn dagen, van een gratis hospitaalverzekering met volledige terugbetaling van alle denkbare medische kosten. Het klinisch neurologisch onderzoek, alsook het electroëncefalografisch onderzoek en de medische beeldvorming, brachten weliswaar niets verontrustends aan het licht, maar waren toch van die aard dat een herhaling van het onderzoek in de toekomst, ééns in t jaar, aangewezen is. Boni zal zich strikt aan dat advies houden. Zeker is zeker! Hij heeft het opgetekend in zijn agenda 2010. Omdat hij zelf gesuggereerd heeft dat zijn hoofdpijn wel eens van zijn nekwervels zou kunnen voortkomen, heeft de dokter hem kinesitherapie voorgeschreven, twee sessies per week, gedurende één jaar. Ook dááraan houdt ie zich stipt. De kinesist is van het vrouwelijk geslacht en knap. De kosten volledig terugbetaald door ziekenfonds en hospitalisatieverzekering
Hoef ik u te zeggen dat Boni gevaccineerd is tegen alle vaccineerbare ziektes? Met enige fierheid vertelt hij dat zijn medische kosten voor t jaar 2009 de vijftigduizend euro reeds flink overschrijden: de ene helft betaald door het ziekenfonds, de andere helft door de hospitalisatieverzekering van de firma. Als iedereen nu eens zo vlijtig bezig was met zijn gezondheid, beste lezer. Het aantalziekenhuizen, artsen en andere gezondheidswerkers, alsook het ziekenfondsbudget, zouden weliswaar met een factor 100 moeten toenemen, maar ons volk zou véél gezonder zijn. Denk ik toch.
Tweeënzestig jaar geleden overleed mijn grootvader Aloïs, na een korte ziekte. Gedurende zijn hele leven had hij geen enkele keer beroep gedaan op de geneeskunde. Toen dokter Rommens dan uiteindelijk toch voor t eerst bij Aloïs kwam, was het te laat: Aloïs was reeds overleden!...
Wat schort er mij toch, lieve lezer, dat ik Spelenderwijs van Albert Debeurme en Dagboek van een zenuwarts van José Van Laere oneindig veel hoger aansla dan Het verdriet van België van Hugo Claus?
Over mijn vriend en collega Albert Debeurme heb ik het al eerder gehad. Ook met José Van Laere was ik bevriend, zij het dat wij niet iedere dag elkanders deur platliepen. José was neuropsychiater, met internationale faam, één van de belangrijkste zenuwartsen die ons land heeft gekend. Een beroemd arts en wetenschapper eerste klas. Een aandoening van de hersenstam is naar hem genoemd: het syndroom van Van Laere, of beter le syndrome de Van Laere want in Frankrijk en ook in Spanje was hij een grotere sant dan in eigen land. Aan twee buitenlandse universiteiten kreeg hij de titel van doctor honoris causa. Aan de Leuvense Alma Mater werd hem een leerstoel in de neurologie aangeboden. José bedankte evenwel voor de eer en verkoos zijn praktijk in Kortrijk ongestoord verder te zetten. Een echte professor is hij dus nooit geworden, maar een professorstitel geweigerd te hebben zo heb ik hem tussen pot en pint horen verklaren vond hij een even grote prestatie, zoniet een grotere. Heden ten dage telt ons landje duizenden professoren het stelt niéts meer voor , maar hoevelen zouden er zijn die voor een dergelijke job bedankt hebben? Rari nantes! Ik van mijn kant vond het een grote eer toen hij mij, beginnend keel-neus-oorarts, vroeg om samen met hem een artikel te schrijven in een vooraanstaand medisch tijdschrift. En u kunt denken dat ik daar gretig op in ben gegaan!
Dokter José Van Laere was een spiritueel man, die de gave van het woord had: het gesproken woord én het geschreven woord. Hij publiceerde verscheidene boeken over psychiatrische en neurologische onderwerpen in de Nederlandse, de Franse en de Spaanse taal. Toen hij in 1985 hij was toen zeventig met pensioen ging, verscheen zijn boek Kortrijkse Asklepiaden, een schitterend werk waarin de geschiedenis van de Kortrijkse geneeskunde tussen 1500 en 1940 behandeld wordt. Drie jaar later verscheen van zijn hand het autobiografisch werk Dagboek van een zenuwarts, een pareltje van literatuur. In het laatste hoofdstuk beschrijft hij zijn ervaringen als patiënt, of wat een arts lijden kan. Hij beschrijft zijn gewaarwordingen na zijn prostaatoperatie als volgt:
Ik ben wakker geworden. Meteen keert het bewustzijn, meedogenloos, terug. In het schemerlicht van het nachtlampje herken ik de omtrek van een hospitaalkamer. Er ligt een straatsteen op mijn onderbuik. Omzichtig, met loden vingers, exploreer ik dat lichaam dat mij vreemd voorkomt en toch van mij is. Halverwege tussen de navel en de lies komt mijn hand op een gummislang terecht. Ik volg die tot op de rand van het bed. Daar verdwijnt hij. In de smetteloze stilte van de nacht hoor ik een druppel vallen. Net een jeneverbes die men met de voet te pletter drukt. Een ogenblik later, valt een tweede druppel. Ik tel, werktuigelijk: 1, 2, 3, 4, 5. Nu volgt een derde druppel. Automatisch klikt het in mijn sluimerend artsenbrein. Mijn frank valt: het is het buisje dat bij iedere ingreep hoort, dat lekt!
Ik zet mijn verkenning verder door. Met ontsteltenis ontdek ik een opgezwollen penis, die door een eindeloze slurf verlengd wordt. God zij dank, nu herinner ik het mij: Zo U licht wenst, drukt U op de zwarte knop, boven op de hefboom die op de zijkant van uw bed ingespijkerd is. Opgepast! U mag zich niet vergissen! Bij de rode knop seint U bij de nachtverpleegster. Ik druk en de klaarte verjaagt, stootsgewijze, de duisternis. Hetgeen ik voor een afschuwelijke anatomische misvorming aanzag, is slechts een catheter met twee vertakkingen. Ik volg hem tot op zijn splitsing. De stijgende tak mondt uit op het zakje physiologisch serum, aan de top van de metalen staander, en de dalende laat een bloederig vocht druipen in een glazen vat dat op de grond rust.
Nu weet ik zeker dat de operatie achter de rug is. Oef! Een oogslag op mijn polshorloge. Nauwelijks drie uur. Als ik thuis zo vroeg wakker wordt (en dat gebeurt al te vaak!) luk ik er zelden in terug in te slapen. Het is het uur waarop de gedrochten van onrust en zorgen mij beethebben. Hier ontfermt de drain, barmhartige metronoom die de tijd met kleine hapjes stuk bijt, zich over mij. Ik val terug in slaap. Lof zij U, Morpheus!
***
U ziet er goed uit, dokter!
De hoofdverpleegster buigt haar gemenopauseerde-virago-gestalte imponerend over mijn bed. Het is nu haar beurt om definitieve oordelen te vellen en bevelen uit te delen.
Vrij van overdreven schaamtegevoel en redekunstige voorzorgen legt zij die lichaamsdelen bloot waarover de mannen zich in het openbaar huichelachtig schamen maar waarop zij zo prat gaan in het geheim van hun slaapkamer. Met een handig gebaar, zo prompt dat ik een korte gil niet kan onderdrukken (zij heeft gelijk: wat de heelkundige verzorging betreft, is een verrassende onstuimigheid mij liever dan een pijnverwekkende traagheid) rukt zij het verband weg, dat op mijn onderbuik kleefde gelijk een etiket op een stuk slachtvlees. Alsof ik het tot een persoonlijke verdienste mocht aanrekenen feliciteert zij me om het puike uitzicht van het litteken. Zij weet de hoeveelheid en de wijnrode kleur van het aalbessensapachtig vocht, dat uit mijn blaas druppelt, met een kennersoog te appreciëren.
In de schaduw van haar overste, werpt een piepjonge ziekenverzorgster een kuise, zuiver deskundige blik op de mannelijke attributen waarop ik, in de huidige omstandigheden, geenszins hoef te pochen. Ik herken haar. Zij is het die, daags voor de ingreep, het operatiegebied met een vaardige hand gladgeschoren heeft, in een doodse stilte die ik in geen geval dorst te onderbreken en die enkel door het gekras van het scheermes op mijn ruige, zeventigjarigershuid gestoord werd. Ik voelde mij als een oude haan, met kaal gepluimde kont. Wee u, kostbare familiejuwelen, zo lief en zo zacht aanvoelend bij het pasgeboren jongetje, op mijn leeftijd echter zo erbarmelijk gerimpeld en, tot overmaat van ramp, zo hopeloos onthaard!
Och arme, het verpleegsterberoep lijkt mij, al met al, niet beter geschikt dan een artsenpraktijk, om s mensen erotische bevliegingen te idealiseren!
En nu durf ik, beste lezer, mijn initiële vraag nog eens stellen: wat schort er mij toch dat ik het literair werk van deze man véél hoger aansla dan dat vangrote Vlaamse schrijvers als Claus, Brusselmans, Verhulst, Huysentruyt en noem maar op? Heb ik hem te goed gekend?
Mocht ikzelf ooit een vervolg breien aan Van Laeres meesterwerk Kortrijkse Asklepiaden, dan heb ik aan de twintig grootste artsen die Kortrijk in de tweede helft van het vorig millennium bevolkt hebben, slechts één naam toe te voegen: die van José Van Laere! De kans is echter zéér klein dat ik mij daaraan waag. Dat laat ik liever over aan de honderden geneesheren en geneesdames die te huidigen dage onze streek overspoelen en die handen tekort komen om de gezondheid van de bevolking op een redelijk peil te houden. Maar stel dat ik het tóch zou doen en men mij dan vraagt een top-drie naar voor te schuiven Ziehier: Jan Palfijn(1650-1730, wereldberoemd heelmeester enuitvinder van de verlostang), Emiel-Jan Lauwers (1858-1921, befaamd chirurg, landschapsschilder, portrettist, dichter en prozaschrijver) en José Van Laere (geboren in 1915 en overleden rond de eeuwwisseling). José zelf heeft slechts de eerste twee naar voor geschoven. Wellicht had hij die derde podiumplaats voor zichzelf voorbehouden
Hoera, onze nationale Herman is gepromoveerd van eerste minister tot president van Europa, en meteen tot de bekendste Vlaamse haiku-dichter aller tijden - bij het "breed publiek", wel te verstaan. Niettemin zijn er critici, mensen die al decennia lang met haiku-poëzie bezig zijn, die twijfelen aan Hermans dichterstalent en dientengevolge geen grote literaire toekomst zien voor onze Europese president. En toch... waarin moeten de gedichten van onze nationale trots - ik vond er een dozijn op 't internet - onderdoen voor die van de échte grote haiku-isten? Ik weet het wel, beste lezer, dat ík, die voor de haiku-poëzie een huid heb, zo dik als die van een olifant, niet eens die vraag zou mogen stellen. Toch doe ik het, in de stille hoop dat iemand van mijn lezers mij het antwoord op die vraag zal geven. En wie weet, helpt dat mij om ooit nog eens dat olifantenvel af te gooien, en leer ik in mijn oude dagen nog genieten van haiku. Je weet inderdaad maar nooit... En hier gaan we dan met dat half dozijn:
drie golven rollen
samen de haven binnen
het trio is thuis
ik hoor het klappen
van vleugels in takken
dolende duiven
een meeuw op één poot
starend staande in de zee
de kou deert haar niet
het licht aan zee is
feller dan over het land
de hemel ademt
(5 oktober 2007)
roerloos een ballon
hangend in de herfsthemel
maar hij drijft en glijdt
(april 2005)
stil sterft onze paus
stilte op Plein en Polen
morgen de Ronde
Ik weet het niet, hoor. Daarenboven, na wat ik u verklaard heb omtrent mijn affectie voor de haikupoëzie, hóór ik het niet te weten. Maar verdient Herman dan niet minstens een beetje krediet? Aan tijd om zich verder te bekwamen zal het hem in de toekomst niet ontbreken. Zijn taak als president van Europa zal erin bestaan als ik tenminste goed ingelicht ben jaarlijks vier vergaderingen van de Europese Raad voor te zitten. Niet min nochte meer. Verder mag hij zijn taak naar believen invullen. Met haikus schrijven, bijvoorbeeld. Liefst niet met de politiek. Hij zal immers, naar ik mij heb laten zeggen, des te meer gewaardeerd worden naarmate hij zich minder met Europa inlaat u niet moeien dus Herman! Vlaanderen duimt voor u! Een pluspunt is zeker dat hij zich niet dagelijks zal hoeven te verplaatsen of zijn intrek zal dienen te nemen in een of andere ambtswoning ergens ver van huis. Zeker, hij krijgt een ambtswoning mét kantoor, maar t is in Brussel en voor zover mij bekend is woont Herman daar in de buurt. Wat meer is: hij mag rustig stand-by blijven thuis, zodat hij niet eens aanwezig hoeft te zijn op zijn kantoor. Tenzij hij daar meer inspiratie zou vinden
Dit alles om u te zeggen dat onze Herman zich nu in alle rust en quasi full-time zal kunnen toeleggen op de dichtkunst. Rustgevend moet ook zijn dat hij het niet voor het geld hoeft te doen. Immers, in The Daily Express stond een paar dagen geleden dat het presidentschap 320.000 pond per jaar opbrengt, wat tegen de huidige koers zowat 355.200 euro ofte een kleine 100.000 euro per voorgezeten vergadering betekent. Heel wat minder dan wat sommige bankdirecteuren verdienen, maar die moeten er dan ook véél harder voor werken. Wat er ook van zij: Hermans vrouw en kinderen zullen niets tekort komen, terwijl pa gedichten schrijft. En wat de enkele buitenlandse reizen betreft, naar topconferenties in de verschillende werelddelen, en waar onze president zijn representatieve rol dient te vervullen: die zijn natuurlijk niet op eigen kosten. Wat een hemelsbreed verschil als we dat vergelijken met de behandeling die Wilfried Martens ten deel is gevallen. Nu reeds ten tweede male heeft Wilfried, samen met vrouw en kindjes, zijn vakantie moeten onderbreken voor een spoedonderhoud met de koning. Naar verluidt worden de gederfde vakantiedagen niet eens vergoed, vanwege géén annulatieverzekering. En de koning zelf komt o zo moeilijk over de brug. Niet eens een kop koffie voor mama Miet, of een glas limonade voor de kinderen. En een honorarium voor Wilfrieds bemiddelingswerk? Vergeet het! Als we zijn echtgenote mogen geloven heeft hij er enkel een glas whisky aan overgehouden. Na het bezoek aan de koning is de familie Martens dan maar gaan eten op restaurant
Maar keren we terug tot Herman Van Rompuy. Het moet kinderspel zijn voor hem om één haikuboek per dag te schrijven. Een haiku mag immers maar zeventien lettergrepen bevatten, en één haiku per bladzijde moet toch volstaan. En t worden allemaal bestsellers 300 per jaar, want iedere zevende dag zal de schrijver rusten, alsook op de dagen van de Europese Raden en de Wereldtops. t Is een voordeel natuurlijk dat Herman al beroemdis: kijk maar naar de boeken van Piet Huysentruyt.
Als haikuschrijver is onze nieuwe president alleszins te benijden. Haikuschrijvers zijn de elite onder de dichters. En zegt men niet van deze laatsten dat zij de elite uitmaken van het schrijversras? En, al wil ik niets afdoen van de geestelijke inspanning die van hem gevergd wordt, u zal mij toch niet tegenspreken, beste lezer, als ik beweer dat de haikudichter met zijn zeventien lettergrepen het eerste en allerbelangrijkste economisch principe huldigt: maximaal resultaat met minimale inspanning t zou mij niet verwonderen dat Herman Van Rompuy economist is van opleiding.
Wat een verschil met de brief die ik vorige week ontving van professor O. van Togenbirger, de grote filosoof. Een ellenlange brief, waarvan het aantal lettergrepen ongetwijfeld volstaat om driehonderd haikuboeken vol te schrijven. Met de laatste zin alleen al maakt men er al een stuk of tien. Kijk maar hoe van Togenbirger zijn brief beëindigt:
De toekomst die ons aandoet, is van taal; 't verleden dat ons enkel bijblijft in gedachten, is van woorden en, het heden dat daar ocharme tussenin geperst zit in dat flinterdun gebied waarin al wat echt bestaat en tastbaar is zijn grondvest heeft, mist zelfs de tijd om zich te zeggen, daar al 't sprekende vanuit de toekomst haastig in dit heden aangekomen, sterft in ademnood en reeds de achterdeur uit is en aldaar uitdooft in de kelders van de hel alwaar 't gelijk bevriest en dan voor eeuwig ligt gebeeldhouwd achter mistgordijnen in het ijs.
Diepzinnige literatuur natuurlijk, die men op zijn minst twee keer moet lezen, vooraleer alles goed doordringt. Of beter nog drie keer. Om dan tot de conclusie te komen dat in dit moeilijk stuk proza excuseer mij, professor een wondermooi gedicht schuil gaat, honderd keer mooier dan excuseer mij, mijnheer de president de mooiste haiku.
De toekomst die ons aandoet,
is van taal;
't verleden dat ons enkel bijblijft in gedachten,
is van woorden;
en het heden dat daar ocharme tussenin geperst zit,
in dat flinterdun gebied
waarin al wat echt bestaat en tastbaar is
zijn grondvest heeft,
mist zelfs de tijd om zich te zeggen,
daar al het sprekende,
vanuit de toekomst haastig in dit heden aangekomen,
Zestig jaar geleden, op 16 november 1949 om precies te zijn, hebben de Gentse studenten het Gravensteen bezet, die oninneembaar gewaande burcht. Geen mens, waar ook ter wereld, die het zal betwisten: de grootste studentengrap aller tijden. De bezetting was wereldnieuws. Zo wijdden op 17 november 1949 in Amerika waarheen weinig doorsijpelt van wat in ons klein landje gebeurt verscheidene kranten een artikel aan deze historische gebeurtenis. The New-York Herald Tribune had er geen moeite mee om te blokletteren: The students of Ghent are the biggest of the world. En ziehier wat Associated Press schreef, onder de titel BELGIAN STUDENTS SEIZE CASTLE, BEAT BACK POLICE WITH FRUIT:
GHENT, Belgium, Nov. 17. The feudal Chateau des Comtes had its first siege in 300 years yesterday when 200 students held the place for three hours against masses of police, gendarmes and firemen.
The students, armed with overripe fruit, capitulated before superior forces.
Early in the afternoon students from the University of Ghent started to infiltrate over the drawbridge of the castle. An hour later, 200 strong, they were in complete possession.
They barricaded the only way in and were protected on the flanks by the moat. Ammunition was smuggled in on a wheel-barrow.
Pennants floating from the battlements proclaimed that the present police helmet should be substituted for a certain kind of pot. This seemed to be the only reason for the rebellion.
Police called in the fire brigade, which ran up ladders against the walls and played hoses on the rebels. The students held out until the gendarmes were called and the combined forces of the law broke the defenses.
The police detained 133 prisoners who were cautioned this morning and released. Four students were injured.
Niet alleen de wereldpers besteedde aandacht aan dit gebeuren. Onze ongeëvenaarde Vlaamse striptekenaar Leo Debudt (alias Buth) wijdde er een van zijn beste grafische werken aan: een reuzegrote pentekening van de bezetting, dewelke de kaft siert van een in 1999 door de Gentse Universiteit uitgegeven boek: 50 jaar Gravensteenfeesten. De grote Vlaamse schrijver Hugo Claus schreef er een boek over, onder het pseudoniem Anatole Ghekiere: Die waere ende Suevere Chronycke van Sgraevensteene.
Velen hebben zich vragen gesteld betreffende het waarom van de Gravensteenbezetting. Was het de verhoogde bierprijs? Was er een politieke reden? Was het een zuiver studentikoos motief? Tot op de dag van heden bestond daarover geen eensgezindheid, of liever, tot op de dag van gisteren
Alles is begonnen in de schoot van Moeder Laetitia, de Oudenaardse studentenclub die gesticht werd in t jaar 1929. Begin november 1949 werdde twintigste verjaardag van de club op luisterlijke wijze gevierd. Er waren een aantal oudgedienden afgezakt naar Gent. Eén onder hen was dokter Carlos Dierickx. Hij was preses van de club geweest in de jaren 1939-40 en 1940-41. In 1949 was hij drieëndertig jaar en al een jaar of drie burgemeester van Asper, functie die hij zesenveertig jaar lang heeft uitgeoefend. Wat was er gebeurd tijdens die lustrumviering van 1949? Ruzie? Overdreven nachtlawaai? Had men gestapo geroepen naar de politie? Feit is dat de pandoeren Carlos meenamen naar t rolleke, tesamen met zijn broer Wilson, die ook een oudgediende was, evenals de toenmalige preses Pierre Devos. Het was Carlos die de politiecommissaris te woord stond. Hij diende zijn identiteitskaart af te geven en daaruit bleek dat hij én dokter én burgemeester was. De commissaris bleek evenwel niet onder de indruk van die kwalificaties en het gesprek verliep als volgt:
Zijde gij Carlos Dierickx?
Joak menier de commesoaris, en wie zijde gij?
Zijde gij dokteur?
Joak, menier de commesoaris, zijde ziek misschien?
En zijde gij beurgemiestre?
Joakk, menier de commesoaris, kannek misschien iet doen veur ui?
Er werden korte metten gemaakt. Ze vlogen alle drie in den bak. We brachten een nachtje door op kosten van de staat, zegt dokter Pierre Devos. Hij is de enige overlevende van het trio. Carlos heeft ondertussen een levensgroot standbeeld op het naar hem genoemd plein van de gemeente waar hij zo lang burgemeester was. Hij is een van de populairste figuren geweest uit de streek tussen Oudenaarde en Gent.
Maar wat heeft dat alles te zien met de Gravensteenbezetting? zult u zich afvragen, beste lezer. Ziehier wat Pierre Devos ons, zeer recentelijk, geopenbaard heeft:
De Laetitianen voelden zich onrechtvaardig behandeld door de Gentse flikken. Ze zonnen op wraak. Die kwam er, geen twee weken later
En dat zijn wij dus gisteren gaan verkondigen, in de troonzaal van het Gravensteen, Pierre en ik. Voor een massaal opgekomen dol-enthousiast publiek. Applaus was er, naast een geweldige zucht van opluchting, zoals nog nooit een zucht geloosd werd door een studentenpubliek. Sommigen omhelsden elkander van blijdschap omdat het laatste stukje van de puzzel eindelijk gelegd was, omdat de geschiedenis van het Gravensteen nu definitief en in alle talen kon herschreven worden. Pierre kreeg ter plaatse een decoratie opgespeld. Wie deze grote Laetitiaan wil bewonderen, zal daartoe ongetwijfeld in de mogelijkheid zijn tijdens de lustrumdagen in maart: in Oudenaarde en Ronse. En misschien kan er wel een handdruk af, of zelfs een handtekening en, wie weet, een kusje (cave mystacem!) voor t mooiste meisje van de stad
Een heuglijke dag! En t had nog beter kunnen zijn, als Marcel Cambier niet geveld was geweest door de Mexikaanse griep: dan had Laetitia kunnen pronken met twéé oudstrijders. Bij mijn thuiskomst vernam ik dat Tuur Van Wallendael die dag uit het leven was gestapt. Tuur was een clubman. Hij zou er ongetwijfeld gaarne bij geweest zijn, bij de Gravensteenfeesten. Heeft hij precies deze dag uitgekozen?
Euforie en verdriet. Er ligt maar een flinterdunne marge tussen. Soms zelfs géén marge
De tekening is van Leo Debudt (Buth). Hieronder: twee details uit de tekening
Ach, beste lezer, ik doe het nooit meer. Vorige week waren mij een paar artikelen opgevallen in de krant van 10 november. En toen heb ik u beloofd daarover te schrijven. En ik doe het alsnog, omdat ik mij geen imago wil op de hals halen van iemand die zijn beloften niet nakomt. Maar zelfs het meest ophefmakend nieuws is na enkele dagen niet meer boeiend en aangezien het niet eens om ophefmakend nieuws ging, zult u hopelijk wel begrijpen dat mijn pen niet bol staat van enthousiasme en dat ik bij deze het voornemen te kennen geef van u nooit meer zulke weinig zinvolle beloften te doen. Maar goed
Er werd wat uitgeweid over de schorsing van Janina Woepi Wickmayer en van Xavier X-man Malisse. Voor gelijkaardige feiten. In verband met de whereabouts. Straffen buiten proportie natuurlijk en ik kan mij niet voorstellen dat de soep zo heet zal gegeten worden als ze wordt opgediend. Maar toch nodig misschien om die nalatige sportlui eens flink te doen schrikken. Van Xavier verwondert het mij niks en van Woepi weet ik nu dat zij eveneens een nalatig meisje is. Ongetwijfeld komt het voor Janina wel goed want naar t schijnt kan zij zich dure advocaten permitteren. En dan zou het voor Xavier, die zich géén advocaat kan permitteren, toch ook in orde moeten komen vermits hij dezelfde overtreding begaan heeft. Of zie ik dat verkeerd? Werkt het gerecht niet op die manier in ons land? Janina is overigens niet op haar mondje gevallen als het er op aankomt argumenten te harer ontlasting naar voren te schuiven. Het systeem is te ingewikkeld, argumenteert zij ál dat ingewikkeld gedoe met telefoneren, e-mailen, SMS-en ,zeker voor een negentienjarige. Een argument waar ongetwijfeld niemand van de dure advocaten zou opgekomen zijn. Had u er enig idee van, beste lezer, dat negentien jaar in deze een moeilijke leeftijd is? Ik alvast niet. Als ik met een probleem worstel omtrent telefonie, e-mailen of SMS-en, dan vraag ik het aan mijn kleindochter die eergisteren twaalf is geworden, en met al die moderne communicatietechnologie niet de minste problemen heeft. Twaalf jaar is dus allerminst een moeilijke leeftijd, op dat gebied. Blijkbaar. Maar met negentien is zij misschien alweer heel wat van die vaardigheden kwijt. Wie weet. Geestelijke aftakeling kan soms heel vroeg beginnen
Dan stond er ook nog iets van een dokter die jarenlang meerdere huisbezoeken per dag aflegde bij éénzelfde patiënte, en daar telkens het volle pond voor aanrekende. Zo verdiende hij, aan die ene patiënte, in één jaar tijd 38.000 euro en dat komt ongeveer overeen met mijn jaarinkomen tijdens mijn topjaren ik vond toen dat ik een heel behoorlijk inkomen had.En ik die dacht, in het jaar dat ikzelf huisarts ben geweest, dat nooit meer dan één huisbezoek per dag mocht aangerekend worden! Dat de dokter zo vaak op huisbezoek ging, was de schuld van de patiënte zelf: ze belde hem telkens op. En de dokter was bang dat zij zou panikeren als hij niet op haar verzoek inging. Hetgeen zou kunnen leiden tot een beroerte of een hartaanval bij de dame, gezien haar hoge bloeddruk: 26! Is het onredelijk van mij te veronderstellen dat na duizenden huisbezoeken die huisdokter er allicht in geslaagd was die bloeddruk tot het laagst haalbare niveau te brengen. Zonder de goede zorgen van haar dokter had de dame in kwestie wellicht het Guinness Record Book gehaald: de hoogste bloeddruk ooit gemeten! Maar nu is er natuurlijk ook een record: het hoogste aantal huisbezoeken bij éénzelfde patiënt in, laten we zeggen, een tijdspanne van vijf jaar
En dan was er een hele pagina over seksisme, u weet wel, discriminatoire toestanden tussen de geslachten. Het komt erop neer dat vrouwen zwaar onderbetaald worden, dat zij nauwelijks in aanmerking komen voor mooie postjes en dat zij niet gerespecteerd worden want nagefloten of in de billen geknepen door het andere geslacht. Sta mij toe dat ik daar zo mijn mening over heb. Zeker na wat een maand of twee geleden gebeurd is met mijn vriend Zeger. Hij had een knap vrouwtje in de billen geknepen,waarop het lieve kind hem prompt een bloedneus had geslagen; zijn neus staat er nog steeds een beetje scheef van. Zeger staat nu geboekstaafd als een geile misdadiger. Voor het vrouwtje dat zich zo dapper heeft verdedigd niets dan lof. Ik denk, in alle nederigheid, niet dat het geluk mij nog ooit te beurt zal vallen, dat ik door een lid van het andere geslacht in de billen geknepen wordt. En ik mag het niet gedroomd hebben dat ik haar betaal met een slag op de neus, waarop zij bloedend neerzijgt en voor het leven verminkt is.
Over die vreselijke plaag die discriminatie heet, zal ik het nog hebben in de toekomst. t Zal niet alleen over sexisme gaan, maar ook over racisme. t Zal nog vóór t einde van t jaar zijn, dat beloof ik u!
Kijk, nu verval ik toch weer in mijn oude fout: beloven, altijd maar beloven. Ik lijk wel een politicus
Eergisteren, op de trein naar Leuven, stond ik plots oog in oog met Andrea. t Was een tijdje geleden dat ik haar nog ontmoet had. Overigens heet zij ánders: Andrea is de naam die ik haar voor deze gelegenheid toebedeel en het waaróm zult u dadelijk merken. Ik toonde mij blij verrast haar te zien, ofschoon niet super-blij. Ik kuste haar op de wang één zeer vluchtig kusje al had ik mij voorgenomen dát bij Andrea nooit meer te doen. Ik had de indruk dat ze mij haar tweede wang wou aanbieden, maar daar ben ik niet zeker van. Wat er ook van zij, het bleef bij het ene kusje.
Ach, wat heb ik dat altijd een gedoe gevonden, datkussen bij wijze van begroeting. Mijn ouders deden dat nooit. Zelfs een hand geven deden ze maar hoogstzelden. Door mijn vader ben ik nooit gekust. Mijn moeder gaf mij kusjes tot ik een jaar of zes was en dat vond ik weliswaar vervelend doch niet héél erg, zolang er maar niemand in de buurt was die het zag. Ik had een groottante met een snor, die ooit eens een poging gedaan heeft om mij te kussen, maar ik ben toen aan dat gevaar ontsnapt en ze heeft mij daarna nooit meer te grazen kunnen nemen. Als ze op bezoek kwam bij ons thuis, verschanste ik mij op zolder tot ze weer weg was. Gelukkig kwam ze niet vaak.
Ik was zeventien toen ik de smaak van het zoenen te pakken kreeg, maar dan écht zoenen, tongzoenen, met meisjes: pure libido! Ik heb wat afgezoend, als tiener en ook daarna nog! Maar de begroetingskus ben ik pas beginnen plegen toen ik al ver in de twintig was. Kussen met Nieuwjaar, of de bruid kussen op een trouwfeest, dat kon er nog mee door: een kus op de ene wang, een kus op de andere wang en daarna nog een derde op de eerste wang. Maar kussen bij wijze van begroeting, daar heb ik mij altijd ongemakkelijk bij gevoeld. Vooreerst zat ik met de vraag: wie moet of mag je kussen? Iemand die je voor t eerst ontmoet: in géén geval, dunkt me. En mag het dan al bij de tweede ontmoeting? En dan is er een andere cruciale vraag: hoeveel kussen dienen er uitgewisseld? Eén, twee, drie of zelfs vier? En hoe intiem mag je daarbij worden? Ik ken vrouwen die het wensen te houden bij een vluchtige aanraking van wang op wang, met een licht getuit van de lippen, in het ijle. Er zijn er zelfs die er in slagen te kussen zonder dat de aangezichten elkaar raken. Anderen ronden het gekus op beide wangen gaarne af met een meestal vluchtig kusje op de mond. Voor mij allemaal niet gelaten, maar er zouden regels voor moeten bestaan, zodat een mens weet waar ie aan toe is! En nog zon vraag: waar blijf je met je handen tijdens dat gekus: naast je lichaam, of op je rug, of pak je de gekuste maar eens stevig vast? Dat laatste is nu net wat ik met Andrea gedaan heb, een jaar of acht geleden, tijdens een receptie bij vrienden: haar eens flink vastgepakt onder het kussen. En ziehier, beste lezer, wat daartoe mijn drijfveer was: menslievendheid, niets dan pure menslievendheid! U moet weten dat Andrea allerminst moeders mooiste is: begrijpt u wat ik bedoel? En dat ze, in die hoedanigheid, op weinig sociale interesse kan rekenen vanwege het andere geslacht. Begrijpt u mijn drijfveer, u als begrijpende lezer? En weet u hoe dat scharminkel reageerde: ze gaf mij een duw, en wat ze zei was iets als ga weg, profiteur. Zou een mens niet doodvallen met zijn beste pak aan? Ik heb mij toen hard moeten bedwingen om haar niet mijn ware bedoeling kenbaar te maken, maar ik beperkte mij ertoe voor mezelf te zweren dat ze nooit ofte nimmer nog op een kusje van mij zou kunnen rekenen.
En toch heb ik Andrea dus weer gekust, eergisteren op de trein, zij het zeer summier. Ach, waarom ook niet? Mijn doel, acht jaar geleden, was haar eigenwaarde wat op te krikken en het lijkt er toch op dat ik daar enigszins in geslaagd ben. Bij een volgende gelegenheid mogen het er best weer twee zijn
Ze ging gelukkig wat verderop zitten, zodat ik rustig mijn krant kon lezen. Uit die krant heb ik drie artikels onthouden: één ging over seksisme, een ander over Woepie Wickmayer, en een derde over een dokter die tot acht keer per dag een huisbezoek aflegde bij eenzelfde patiënt en daarvoor iedere keer het volle tarief aanrekende, acht jaar lang. Over alle drie de artikels zou ik een beetje commentaar willen spuien, maar de kracht ontbreekt mij nu: het verder verloop van mijn reis naar Leuven en de 11 november-herdenking van gisteren stemmen mij droef te moede. Zou dat het begin van een depressie zijn? En zou ik er niet beter aan doen eens een huisbezoek aan te vragen bij die dokter? Als die mij er weer bovenop helpt krijgt u mijn krantencommentaar alsnog. Komende week, misschien. t Is ook niet uitgesloten dat mijn depressie vanzelf overgaat
Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.