Lang interview van Hein De Belder met Raf Feys naar
aanleiding van 20 jaar Onderwijskrant in de krant De Standaard van 8 december 1997 24 jaar geleden: Vernieuwen
is niet hetzelfde als vernielen. Over de toestand van het onderwijs.
Vooraf: in december 1997 was ik ten zeerste verbaasd dat de
redacteur Hein De Belder van de krant De Standaard een volledige pagina wijdde
aan een interview met mij n.a.v. 20 jaar Onderwijskrant. Ik wist dat zijn baas Guy Tegenbos, de vroegere woordvoerder
van het duo Coens-Monard, de visie van Onderwijskrant
niet genegen was en nooit naar Onderwijskrant verwees. De Belder prees de inzet
voor het onderwijs van Onderwijskrant en
van mij als hoofdredacteur. Kort na dit interview verliet De Belder de redactie
van De Standaard. Toeval? En is het
toeval dat sindsdien Onderwijskrant en Feys nog meer taboe waren voor Guy Tegenbos
en zijn krant De Standaard?
Inleiding van interview
De Belder: Er wordt in Vlaanderen over het onderwijs veel
achter de hand gemopperd over het onderwijs. Maar er is alvast één uitzondering:
Raf Feys, de hoofdredacteur van Onserwijskrant. Zijn hele leven lang al formuleert
hij zijn kritiek openlijk en zorgt bijna als enige voor het nodige zout in de
pap. Rode draden hierbij zijn Feys princiepen: Kijk eerst naar het goede, naar de sterke kanten van ons onderwijs en
conserveer deze i.p.v. ze in vraag te stellen, en houd rekening met de
werkelijkheid in klas. Nu eens leverde hem dat het etiket progressief op, dan
weer het etiket conservatief.
(Commentaar bij die etiketten. Mijn nomaalschooldirecteur
Jozef Noterdaeme kreeg destijds te horen dat ik te progressief was omdat ik
o.m. opkwam voor samenwerking tussen de onderwijsnetten en voor pluralistisch
onderwijs; maar na het publiceren van Moderne wiskunde; een vlag op een
modderschuit kreeg hij vanuit dezelfde onderwijskoepel te horen dat ik te
conservatief was en dat ik het leerplan wiskunde niet in vraag mocht
stellen. Destijds wees Dirk Van Damme,
ex-kabinetschef van minister Vandenbroucke, mijn kritiek op de hervormingsplannen s.o. van
minister Vandenbroucke, Smet
radicaal af. De voorbije jaren ging hij akkoord
met die kritieken en onlangs stelde hij ook: we hadden destijds meer naar Feys en Onderwijskrant moeten luisteren.
Nu er recentelijk een kentering kwam in
het onderwijsdenken zoals ook blijkt uit het regeerakkoord en uit het recent
rapport-Brinckman van de commissie over Beter onderwijs. We merken veel meer
dan voorheen dat onze onderwijsvisie vrij
breed gedragen wordt en dat voor het
eerst ook in een regeerakkoord tot
uiting kwam. )
De Belder schreef verder in de inleiding: Raf Feys (51) is pedagoog.
Hij was CSPO-onderzoeker in 1969-1971, een onderzoek over de doorstroming naar
het s.o. Sinds 1971 geeft hij les aan de
normaalschool van Torhout als docent-pedagoog en coördinator. Zijn eigen vorming
beleefde hij in het tijdsklimaat van mei 1968. Jean-Luc Dehaene betrok hem in 1970
bij de stichting van het maatschappijkritische blad De Nieuwe Maand Feys kwam
als jonge pedagoog o.m. ook op voor het pluralistische project van een open
gemeenschapsschool (cf. zijn publicatie: Naar een open gemeenschapsschool, De
Nieuwe Maand, januari 1973).
Feys was ook medestichter van andere tijdschriften, in 1977
ook medestichter van het tijdschrift
Onderwijskrant. Dit tijdschrift bestaat nu 20 jaar later nog. Feys is er de
drijvende kracht van. Het is ook de tribune van waaraf hij geregeld zijn
vermaningen uitspreekt en ervoor zorgt dat in het vlees van de beleidsvoerders er
steeds een angel zal zitten. Hij telt
een 260 publicaties van zijn hand, ook
over van de directe systeemmethodiek voor het lezen en straks ook een nieuw boek over
wiskunde, ook een 40 leerpakketten over wereldoriëntatie.
Zijn sterkte noemt hij dat hij kritiek uitbrengt, maar
vanuit zijn intense betrokkenheid bij de onderwijspraktijk. Hij rekent het tot
zijn verdienste dat zo enkele ontsporingen werden voorkomen of ingedijkt. Hij
werd ook sporadisch bij het beleid betrokken, direct of via lobbywerk. Hij
stelde mede de eindtermen wiskunde voor het basisonderwijs op en ook het
leerplan wiskunde voor het lager (katholiek) onderwijs. Hij drong in 1991 bij het duo Luc Van den Bossche-Roger Peeters
aan voor het uitwerken van een zorgverbredingsbeleid; en dat werd positief onthaald.
De Belder besloot zijn lang interview (zie verderop) zo: Raf
Feys is het blijvende zout in ons onderwijs. Zijn kritische zin slaapt niet
zoals ook blijkt uit dit interview. Zijn
inzet voor goed onderwijs is bewonderenswaardig. Tussen Feys woorden valt geen
speld te krijgen. Als hij tijdens het interview uiteindelijk toch zijn eigen
koffie opmerkt, dient er zich alweer een ander onderwerp aan. Iedereen die met het onderwijs begaan is, kan
alleen profijt halen uit de confrontatie met zijn kritiek en publicaties, als
toetssteen voor de eigen opvattingen. Blijvend? Feys is eenenvijftig! Als hij
straks onder een auto loopt, wordt het muisstil in onderwijsland.
Feys betreurt ook de
teloorgang van de debatcultuur in onderwijszaken. Vroeger was er meer
open en controversieel debat. Hij heeft in dit verband ook heimwee naar
de controversiële onderwijscolloquia van de Stichting Lodewijk de Raet die hij
zelf in de periode 1972-1992 hielp inrichten
en stofferen. Die tijd is voorbij. Nu stelt hij ook vast dat academici zich
meer door het onderwijsdepartement laten inpalmen, mede omdat ze er voor de
financiering van hun onderwijsonderzoek er te veel van afhangen. Ze durven
minder vrijuit spreken dan weleer. Hij betreurt ook dat het ministerie veel
geld stopt in het overheidstijdschrift Klasse als spreekbuis van het
ministerie, maar niet bereid is onafhankelijke onderwijstijdschriften als
Onderwijskrant te steunen. Financieel heeft ook Onderwijskrant het moeilijk om
te overleven.
(Commentaar. Als
jonge pedagoog mocht ik voor de VRT in 1971 optreden in het radio-journaal, in
een TV-programma over gelijke onderwijskansen en in Confrontatie - voorloper
van de Zevende dag. Het duurde tot 2012 vooraleer ik nog eens gevraagd werd voor
een radioreportage over de hervorming van het s.o. Onze campagne Moderne wiskunde, een vlag op een modderschuit kreeg in 1972 veel aandacht in
de kranten De Morgen en Het Volk. Recentere campagnes en
lezersbrieven kregen weinig of geen
aandacht.
Interview van De Belder
De Belder: Wat moet
er eerst van uw lever
Feys : Ik wil vooreerst de indruk wegnemen dat ons Vlaams
onderwijs hopeloos verouderd is. In tegenstelling met stellingen als deze van
Monard dat het slecht gesteld is met ons onderwijs en dat enkel copernicaanse
hervormingen nog soelaas kunnen brengen, vind ik dat b.v. ons onderwijs
internationaal gezien nog vrij goed
scoort - b.v. zelfs een wereldtopscore voor TIMSS 1995. Ons onderwijs heeft de
voorbije vijfentwintig jaar ook vooruitgang geboekt inzake interne
democratisering, relaties met leerlingen, relaties leerkrachten-directies. Het
is ook inhoudelijk wat levensnabijer geworden.
Maar we hadden anno 1997 veel verder kunnen staan. En we gaan
er jammer genoeg op tal van vlakken op
achteruit. Dat we weinig vooruitgang boeken en er zelfs op achteruit gaan komt omdat beleidsmakers en veel zgn. onderwijsexperts
altijd opnieuw denken dat ons onderwijs niet deugt, dat ze het bestaande moeten
wegvegen, dat ze de school van vele kwalen moeten verlossen. We kregen de
voorbije jaren te maken met al te veel modes en rages, met al te veel verlossers uit de ellende.
Mensen die veraf staan van de alledaagse onderwijspraktijk, worden al te vlug
gecharmeerd door nieuwe visies en rages - mede omdat ze zich zo menen te moeten
waarmaken, en/of als vrijgestelden werk zoeken voor de eigen
vernieuwingswinkel.
Aantasting pedagogische
aanpak & meesterschap van de meester door verlossingsideologen
Inzake de aantasting van de pedagogische aanpak denken we b.v.
aan de opkomst van het
zelfontplooiingsmodel dat vanaf het einde van de jaren zestig opdook -cf. ook Ervaringsgericht
onderwijs van prof. Ferre Laevers en CEGO. Volgens die visie kunnen en moeten
kinderen zich vanuit zichzelf kunnen ontplooien. Denk ook aan de opvatting dat
in de klas het welbevinden/de intrinsieke
motivatie vooraf moet gaan aan het verwerven van kennis en vaardigheden. Denk
aan de nivellerende eindtermenoperatie van de voorbije jaren. Vanaf 1993
waarschuwen we b.v. al in Onderwijskrant voor de uitholling van
het taalonderwijs.
Een andere dwaalweg was b.v. de afwijzing van het klassikaal
onderwijs en de jaarklassen, met hun
activerende directe instructie & klassikale interactie. Nu heeft ook de
overheid onlangs het jaarklassenprincipe in vraag gesteld en meteen ook
afgeschaft in het recente decreet basisonderwijs Maar ik hoop en vermoed dat de
scholen en leerkrachten die visie niet zullen volgen; het jaarklassensysteem met de eraan verbonden
leerplannen per leeftijdsgroep is nu eenmaal het beste en meest efficiënte en eenvoudige
systeem.
Door overdrijvingen en eenzijdigheden in tal van richtingen,
hebben we de voorbije jaren geen continue en verstandige
optimalisering/vernieuwing gekend, maar
eerder achteruitgang op tal van vlakken.
Vernieuwers/hervormers hadden vooraf een inventaris moeten opmaken van de vele
sterke kanten van onze Vlaams onderwijstraditie; ze hadden eerst moeten kijken
naar de sterke kanten die geconserveerd moeten worden. Efficiënte didactische
aanpakken recht op het doel af - die hun deugdelijkheid al bewezen hadden, werden al te vlug in vraag gesteld. Het kan
toch niet dat het klassiek onderwijs dat we vroeger zelf genoten, zo slecht
was.
Ook veel projecten van de overheid zoals de invoering van VSO - Vernieuwd
secundair onderwijsen van het VLO -Vernieuwd
lager onderwijs, de invoering van de formlistische Moderne wiskunde, waarin telkens enorm veel geld werd geïnvesteerd, zijn
grotendeels mislukt.
Als vurige pleitbezorger van zorgverbreding,
betreur ik ook dat dat zorgverbreding al te vlug de kant opging van de differentiatie en
personalisering van het leerproces. De leerkracht zou alle leerlingen meer
individueel moeten aanpakken en daarnaast ook de zwakkere leerlingen nog
individueel moeten helpen. Zo tast de klassikale instructie en interactie in groep aan en gooit de
leerlingen, ook de zwakkere, meer op zichzelf terug. Onderwijs is vooral
interactie met de leraar, en niet van de leerling met zichzelf. Zon
verregaande individualisering kan een
leerkracht ook gewoon niet aan. En velen vragen tevens dat de leerkracht ook
nog als een soort therapeut optreedt. Die overbevraging is onrealistisch. En zo
zijn er nog tal van andere situaties waarin men onrealistische verwachtingen
stelt aan de leraar. In zon situaties gaan/moeten leerkrachten maar hun plan trekken, se débrouiller zoals men in
Congo zou zeggen. Maar dit tast het meesterschap van de meester aan en maakt alles
veel te gecompliceerd.
De Belder: U was
destijds tegen de invoering van de Moderne wiskunde, nu wordt de Moderne
Wiskunde in de eindtermen afgeschaft, maar nu lees ik in een recente Onderwijskrant, dat
u nu weer uitpakt met nieuwe waarschuwingen.
Feys: Velen opteren nu als alternatief voor een andere
extreme aanpak, het contextueel en
constructivistisch rekenen zoals het Nederlandse Freudenthal Instituut
dat propageert. Een leerling zou nu zelf zijn wiskundekennis moeten construeren;
en het moet nu doing mathematics i.p.v. knowing. Bij het opstellen van de eindtermen was die
strekking volop aanwezig. Maar ik werk nu
mee aan de opstelling van het leerplan wiskunde voor het lager
(katholiek) onderwijs en doe mijn best om die constructivistische en eenzijdige
wiskunde buiten het leerplan te houden. (Commentaar: en dit is me ook gelukt. Die
constructivistische aanpak drong wel volop door in de eindtermen en leerplannen wiskunde voor het
s.o. en in tal van andere leerplannen.)
Vervreemding van de
onderwijspraktijk en al te weinig inspraak van praktijkmensen
De Belder: In een
opiniebijdrage in september 1992 in de krant De Standaard en in Onderwijskrant
betreurde u dat beleidsmensen,
beleidsadviseurs en ondersteuners te sterk vervreemd zijn van de klaspraktijk
en al te weinig rekening houden met de visie van de praktijkmensen.
Feys: Ik betreurde in 1992 dat het beleid het monopolie dreigde te worden van een beperkt aantal mensen die elkaar in Brusselse cenakels/ivoren torens frequenteren.
Een beperkt aantal mensen maken uiteindelijk de dienst uit. Binnen die
Brusselse cenakels worden radicale hervormingen bedisseld zonder voldoende
rekening te houden met de visie van de praktijkmensen.
Bovendien hanteren
beleidsmakers als Monard en co de tactiek
van de overrompeling: als ze een hervorming hebben uitgedacht, willen ze
die er zo vlug mogelijk doorjagen. Zo
pakten Georges Monard en co in oktober 1993 uit met een vrij radicale
hervorming van het hoger onderwijs en die moest volgens hen al in september 1994
ingevoerd worden. Ook met de hervormingsplannen voor de lerarenopleidingen was
dit het geval. Dankzij het nodig verzet en politiek lobbywerk konden we
gelukkig nog een aantal belangrijke correcties aanbrengen in de hervormingsplannen
voor het hoger onderwijs en voor de lerarenopleidingen. Vanaf 1991 werd onze
sterke eerste graad s.o. door Monard en co ten onrechte als een kankerplek
voorgesteld en ook onze lerarenopleidingen deugden niet en moesten academisch
worden zoals de universitaire lerarenopleidingen
die in 1989 in Frankrijk werden ingevoerd.
Een te beperkt aantal beleidsmakers speelden de voorbije
jaren een hoofdrol; ik denk aan minister Van den Bossche, maar evenzeer aan
secretaris-generaal Georges Monard en
Roger Standaert, de DVO-directeur van de Dienst voor Ontwikkeling van het
onderwijs die ook de opstelling van de eindtermen patroneert en er ook zijn
simplistische stempel probeert op te drukken . De onderwijsadministratie van
Monard en de DVO leveren alleen maar
hand en spandiensten voor het beleid. Ze stippelen nu vooral het beleid
uit, waar men zou mogen verwachten dat
de onderwijsadministratie vooral ten dienste zou staan van de scholen zoals vroeger
meer het geval was. Maar topambtenaren als Monard vinden dat zij vooral het onderwijsbeleid
moeten uitstippelen en tegelijk dat er minder geluisterd moet worden naar de
(conservatieve) praktijkmensen.
Het lijkt me ook fout dat mensen als Georges Monard en Roger
Standaert te lang en ononderbroken aan
de top de plak mogen zwaaien en hun stempel mogen drukken op het onderwijs. Nu
doet ook de DVO volop aan staatspedagogiek, en vermindert zo de pedagogische
autonomie van de scholen en leerkrachten denk maar aan de DVO- Uitgangspunten
bij de eindtermen die een controversiële pedagogische aanpak opdringen, een
aanpak die de DVO ook oplegde via de inspectiecriteria.
Het wordt gevaarlijk als bepaalde mensen te lang
ononderbroken aan de top blijven en het beleid in sterke mate mogen bepalen. Als
ik zoals Georges Monard meer dan vijftien jaar aan de top alles zou mogen
regelen, dan zou ik wellicht ook zelfgenoegzaam worden en het debat met de
praktijkmensen niet zo belangrijk vinden. Tegelijk merk ik dat de Vlaamse
Onderwijsraad (VLOR) niet genoeg een tegengewicht vormt en onvoldoende rekening
houdt met de visie van de praktijkmensen. Ik betreur ook dat de specifieke
raden als b.v. de Hoge raad voor de
lerarenopleidingen werd afgeschaft. Binnen de VLOR-raad hoger onderwijs
moeten mensen die de lerarenopleidingen geenszins kennen advies geven over de
hervorming van de lerarenopleidingen.
Beleidsmedewerkers en onderwijsondersteuners vertrekken voor
hun vaak gecompliceerde vernieuwingen ook al te veel van het model van een
bedrijf. In een bedrijf maakt men mensen vrij voor de invoering van een
vernieuwing, werkt men met vijfjarenplannen en met vrij concrete (productie)doelen en klanten.
Maar een school functioneert anders dan een bedrijf. Een school is een eerder losjesgekoppelde
organisatie; de doelen zijn ook
complexer, minder vanzelfsprekend en minder voorspelbaar dan in een bedrijf.
Inzet i.v.m. hervorming hoger onderwijs en delerarenopleidingen
De Belder: U was ook
heel sterk begaan met de hervorming van het hoger onderwijs en van de
lerarenopleidingen en liet ook daar uw kritische stem beluisteren
Feys: Via verzet en lobbywerk konden we gelukkig een en
ander afdingen op de hervormingsplannen voor het hoger onderwijs en voor de
lerarenopleidingen. Zo hebben we ons b.v. krachtig verzet tegen de plannen om
de lerarenopleidingen te academiseren en met succes. Inzake de hervorming van
de hogescholen kon ik mede via lobbywerk bij de VLD-als oppositiepartij toch
ook enkele nefaste voorstellen inzake lineaire betoelaging e.d. doen schrappen
en kon ook mijn eigen lerarenopleiding als vestigingsplaats blijven bestaan.
Ik verzette me ook tegen de opname van de lerarenopleidingen
binnen multisectorale hogescholen waardoor de specifieke identiteit van de lerarenopleidingen werd aangetast. Ik
opteerde voor regionale samenwerking van b.v. de drie West-Vlaamse
lerarenopleidingen i.p.v. multisectorale hogescholen. In de meeste landen vormen de
lerarenopleidingen een aparte sector met eigen reglementen en toezicht. Binnen
de academische raad van onze hogeschool moesten we nu ook een eigen
examenreglment opmaken. Maar he kan je een examenreglement opmaken dat tegelijk
passend is voor de student-leraar als de student-technisch onderwijs
De nieuwe managementstructuur in de grote hogescholen heeft
er ook toe geleid dat we in plaats van centrale regelgeving op Vlaams niveau, nu
een regionale regelgever kregen. Dan verkies ik een beperkt aantal centrale
regels voor alle Vlaamse lerarenopleidingen dan de regelgeving door een grote
regionale hogeschool die ook geldt voor alle soorten opleidingen. We kregen een
aantal regionale ministerietjes die veel meer en meer dwingend regels
opleggen en met elk een eigen administratie, uitgebreide
en dure waterhoofden- ten koste van de
zelfstandigheid van de aparte scholen. Elke hogeschool moet nu zelf uitmaken
hoeveel % van de toelagen er geïnvesteerd worden in de docenten, welke de
rechten zijn van de docenten, enz. Die regionale overheid leidde/leidt ook tot
veel meer zelfcensuur; als docent ben je veel kwetsbaarder dan weleer. We
kregen nu ook leden van het hogeschoolbestuur die veelal weinig affiniteit en
kennis hebben met het onderwijs en de
lerarenopleidingen, maar afkomstig zijn uit het bedrijfsleven en uit politieke
partijen.
Ik heb ook veel problemen met opgedrongen modellen en dikke boeken voor interne kwaliteitszorg zoals die uit het bedrijfsleven
overgewaaid zijn, maar helemaal niet geschikt zijn voor het onderwijs. Denk
b.v. aan het dikke POZA-boek. Zo zijn de
te bereiken doelen in een lerarenopleiding veel complexer dan in een bedrijf, en hebben we als lerarenopleiders ook niet
specifieke klanten. zoals in het bedrijfsleven. Als we te veel de studenten
beschouwen als onze klanten en te veel naar hun pijpen dansen, houden we straks
minder kwaliteit over.
De docenten geloven niet in die IKZ-modellen, maar toch moeten
ze er veel tijd in stoppen. Het vroegere kwaliteitstoezicht met b.v. een inspecteur die de examens en
stagepraktijk kwamen volgen en beoordelen werd ook zomaar afgeschaft.
|