Onderwijskrant
Conserveren en vernieuwen in coninuïteit
Inhoud blog
  • Ik pleit al decennia voor dringende optimalisring en bijsturing van ons kleuteronderwijs
  • Prof. William Brooks: Was Dewey a Marxist? Toch wel volgens auteur.
  • De regel dat men op school de kans loopt om niet te slagen en te moeten overzitten, maakt inherent deel uit van het schoolspel
  • Vlaamse kritiek in 1928 op indoctrinerend & communistisch onderwijs in Sovjet-Unie : haaks op de lovende getuigenissen van Dewey in boek van 1928, in brieven van Freinet
  • Pleidooi voor dingende optimalisering taalonderwijs in de kleuterschool
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    08-11-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In RESET betreurt nu ook Elchardus dat Vl sociologen bij de interpretatie van leerprestaties ook geen rekening houden met culturele verschillen - net zoals er geen rekening houden met genetische verschillen. Illustratie aan de hand van (foute) opiniebijdr
    Het grote ongelijk van socioloog & integratie-tegenstander Orhan Agirdag : ook Agirdag negeert de grote culturele verschillen bij de interpretatie van de leerresultaten van allochtone leerlingen


    In RESET betreurt socioloog Mark Elchardus dat veel sociologen bij het interpreteren van verschillen in leerprestaties geen rekening houden met genetische en culturele verschillen. Ook Agirdag houdt hier geen rekening mee.  (Ook bij de problemen met Brusselse leerlingen spelen culturele invloeden mee.)

     Elchardus schrijft over invloed van culturele verschillen op leerprestaties en economie in RESET

    p. 247: Samuel Huntington verdedigde de stelling dat verschil in cultuur belangrijk is voor het economisch leven van een land. Ondanks het feit dat hij zijn stelling op een redelijke wijze beargumenteert, leverde hem dat het verwijt op een racist te zijn en een wegbereider van Trump. Nochtans zijn er ernstige aanwijzingen dat bijvoorbeeld de onderwijsprestatie zoals economisch succesvolle landen die meten , varieert naargelang van de cultuur. Opvallend is bijvoorbeeld dat landen als Hong Kong, Japan, Zuid-Korea, Singapore en Taiwan tot de top behoren wat de resultaten van het PISA-onderzoek betreft. Opvallend is dat die landen en confuciaanse traditie delen.
    Onderzoek naar de samenhang van cultureel bepaalde opvattingen enerzijds, schools en economisch presteren anderzijds, lijkt meer dan aangewezen. Dat soort onderzoek stuit echter op verzet.
    Inderdaad. In hun analyses van de leerprestaties van allochtone leerlingen houden de socioogen Jacobs, Nicaise, Van Houtte, Agirdag ... nooit rekening met de grote invloed van culturele en genetische verschillen.

    Orhan Agirdag stelde op 8 okt. 2016 in De Morgen dat de 'Belgische' allochtone leerlingen slechter presteren dan in bepaalde andere landen -groter verschil met scores van autochtone leerlingen- en dat ze dus meer gediscrimineerd worden.

    Orhan Agirdag houdt in zijn landenvergelijking geen rekening met de verschillende intellectuele, culturele …. achtergrond van migrantenleerlingen in de verschillende landen.

    Prof. Jaap Dronkers e.a. stelden in een aantal studies telkens vast dat allochtone leerlingen met Marokkaanse, Turkse ... roots in alle landen vrij zwak presteren. En dit in tegenstelling met b.v. leerlingen met roots in Zuid-Oost Azië. En Vlaanderen heeft veel allochtone leerlingen met Marokkaanse, Turkse … roots en veel laaggeschoolde migrantenouders uit die landen.
    De uitspraak van Agirdag was tevens gebaseerd op een misleidende prestatiekloofberekening. De kloof b.v. tussen de allochtone en de autochtone leerlingen in Zweden is enkel maar kleiner omdat de Zweedse autochtone leerlingen zo zwak presteren en de Vlaamse autochtone stukken hoger. We gaan hier echter niet verder op in de misleidnede prestatiekloofberekeningen.

    Volgens wijlen prof. Jaap   Dronkers en vele andere onderzoekers spelen culturele en etnische factoren, anderstaligheid, laaggeschooldheid en genetische aanleg van de ouders, de islam … een belangrijke rol bij het presteren op school. Bij huwelijksmigratie gaat het zelfs vaak om een ongeschoolde moeder of vader -zelfs vaak om een ongeschoolde moeder of vader. Zelfs leerlingen van de derde generatie spreken nog vaak gebrekkig Nederlands. De toename van dit soort leerlingen in een aantal landen, is ook mede verantwoordelijk voor de daling van de PISA-score. Er zijn culturen die positief staan tegenover migratie en die ook het onderwijs heel belangrijk vinden. Er zijn andere die de integratie eerder tegenwerken en die vaak ook voor hun kinderen minder verwachten van het onderwijs.

    Professor en socioloog Dronkers betreurde dan ook dat de OESO en veel (vooral ook Vlaamse sociologen als Orhan Agirdag) bij het vergelijken van de PISA-scores van migrantenleerlingen geen rekening hielden/houden met de herkomstlanden van die leerlingen, met het grote verschil in scholingsgraad van de ouders, cultureel bepaalde verwachtingen van die ouders, enz. Het is geen toeval dat in een land als Canada dat steeds een selectief migratiebeleid heeft toegepast en vooral geschoolde migranten aantrok, de migrantenleerlingen er zelfs iets hoger scoren dan de autochtone.

    De Nederlandse professor Sjoerd Karsten, een autoriteit inzake de GOK-problematiek, maakte zich grote zorgen over de prestaties van de migrantenleerlingen van moslimorigine. Hij stelde o.a.: Als de instroom van migranten uit herkomstlanden met een laag onderwijspeil – van Turken en Marokkanen, en van asielzoekers uit Afrika – gewoon blijft doorgaan, dan zullen wij de achterstanden in het onderwijs nooit inlopen. De belangrijkste oorzaak van de grote groepen allochtone probleemleerlingen bij elkaar in zwarte scholen is de ongecontroleerde migratie van de afgelopen decennia. En van de vervolgmigratie door huwelijken en gezinshereniging, waardoor we steeds opnieuw moeten beginnen met dat moeizame proces van integratie (Opinio, 2-8 februari 2007).

    Ook de progressieve Brusselse filosoof Philippe Van Parijs erkent de migratie-gevolgen en stelde een paar jaar geleden dat de mate van ongelijkheid in Vlaanderen/België mede beïnvloed werd/wordt door ons open migratiebeleid: Als je mensen niet-selectief binnenlaat, krijg je veel laaggeschoolden die ook weinig verdienen, wat bijdraagt tot de ongelijkheid. Van Parijs wees – ook op het belang van kennis van de taal - zowel voor de onderwijskansen als voor de integratie in - en identificatie met- onze maatschappij.

    Taalachterstandsnegationisten zoals Agirdag ontkennen het grote belang van de kennis van de taal en van de integratie in het algemeen. Zo hebben ze zich steeds gekant tegen de invoering van intensief NT2 vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs en tegen pleidooien voor integratie.

    In die context van het debat over radicalisering volgden we eind november 2015 ook met aandacht de bijdragen over de problemen in het Brussels onderwijs en met migrantenleerlingen in het bijzonder We zijn verheugd dat de leer-, taal- en gedragsproblemen niet langer verdoezeld werden en dat ook vermeld werd dat die problemen eveneens van culturele en levensbeschouwelijke aard zijn.

    In de bijdrage in ZENO van 28 november 2016 wees ook Elchardus op de grote leer-, integratie- en discipline-problemen in Brusselse scholen - en op deze met veel moslimleerlingen in het bijzonder. Hij stelde: Het grootste probleem, om man en paard te noemen, doet zich wel voor bij de moslimjongeren. Hoe je het ook draait of keert, je belandt altijd weer bij het probleem van de discipline in klas. Ik ken leerkrachten die de helft van hun tijd met disciplinering bezig zijn, waardoor slechts de helft van de tijd nog naar lesgeven gaat. Als ze hun diploma secundair onderwijs op zak hebben, hebben die leerlingen alles welbeschouwd drie jaar les gehad. Een andere vraag luidt: gaat het hier om wat die groep leerlingen meebrengt van thuis, of iets wat op school met de jongeren gebeurt? Als blijkt dat die jongeren dingen aanbrengen die ingaan tegen de geest van wat ze op school leren, dan is dit een serieuze hinderpaal voor het onderwijs.

    Elchardus is het dus niet eens met de stellingen van Vlaamse sociologen als Agirdag, Jacobs, Van Houtte, Nicaise … die de leerachterstand van migrantenleerlingen zomaar op naam schrijven van de discriminatie in het onderwijs.

    Ook de Brusselse leerkrachten vonden dat er precies meer centen en energie geïnvesteerd wordt in het scholing van allochtone leerlingen. Brusselse leerkrachten waren niet opgezet met het feit dat de radicalisering geregeld op naam gebracht werd van achterstelling in het onderwijs. In de bijdrage Wat moet er van die jongens worden?’ in De Standaard van 22 november 2016 maakten leerkrachten in scholen in en rond Brussel zich grote zorgen over het ‘je-m’en-foutisme’ bij al te veel moslimjongeren. Zij stelden dat het moeilijk is om les te geven in dergelijke klassen: Veel van die gasten hebben geen getuigschrift lager school, maar stromen door op basis van leeftijd. Ze leveren geen taken in, studeren amper voor toetsen. En dan hun houding: ze snauwen meer dan ze spreken. Leerkrachten die tegengas geven worden afgedreigd of beschimpt. Straffen hebben weinig impact. Stagebegeleiders zijn bang om sommige van die onhandelbare jongeren naar bepaalde bedrijven te sturen. Omdat ze te laat komen, weinig ijver aan de dag leggen. ‘Ze volgen kantoor, maar ze spreken onvoldoende Nederlands om de telefoon te beantwoorden. Wat de leraars beangstigt, is het je-m’en-foutisme. Ze lijken in niets geïnteresseerd. Thuis krijgen die leerlingen vaak weinig of geen steun. Ze lijken verweesd op te groeien.

    Zelfs de Brusselse Groen-schepen Analisa Gadaleta gaf nu volmondig toe: Sommige jongeren spreken amper Nederlands; zelfs dat is hen niet gevraagd” (ZENO, De Morgen, 21 november 2016). In het verleden relativeerde ook GROEN het belang van de kennis van het Nederlands.

    De Gentse sociologe Ellen Huyghe publiceerde in De Standaard van 25 november 2016 een reactie op de pessimistische uitlatingen van de leerkrachten in DS van 22 november en op de analyse van Elchardus – onder de titel Hoe moet een worstelende leraar zelf de jongeren steune’. Haar basisstelling luidde dat de houding en problemen van die allochtone jongeren gewoon een gevolg zijn van discriminatie in het onderwijs. 

    Ook socioloog Dirk Jacobs (ULB) ventileerde in de ZENO-bijdrage (De Morgen, 28 november 2016) zijn mening over het Brussels onderwijs. Jacobs vond de analyse van de leerkrachten en van Elchardus, niet to the point. Het ging volgens hem enkel om een discussie over het geslacht van de engelen. Hij poneerde: Het debat over taal, religie, etnische afkomst en sociale achtergrond is een debat over het geslacht der engelen. Voor de achterstand van allochtone jongeren worden nu eens sociaal-economische, dan weer culturele argumenten aangevoerd. Ik vind die discussie niet to the point. Voor Jacobs is en blijft vooral de achterstelling in en buiten het onderwijs de belangrijkste oorzaak van lagere schoolprestaties, agressief gedrag en de radicalisering bij heel wat allochtone jongeren. Bij de punten die Jacobs niet‘to the point vindt, vermeldt hij eens te meer de volgens hem verzonnen taalproblematiek. In zijn KBS-publicaties over onderwijs aan allochtone leerlingen pleit hij ook nooit voor NT2, en evenmin voor het belang van echte integratie. Hij houdt ook nooit rekening met culturele en genetische verschillen/

    . Wat zijn dan volgens Jacobs wel de belangrijkste oorzaken van het zwakke presteren en hoe kan men ze verhelpen? We lezen o.a.: De grootste uitdaging is de extreme sociale en etnische segregatie in ons onderwijssysteem. “ Jacobs repte met geen woord over de gevolgen van de ongecontroleerde immigratie en over wat Elchardus bestempelde als de dingen die moslimjongeren van huis uit meebrengen en die ingaan tegen de geest van wat ze op school leren.

    De politiek correcte rapporten over onderwijs en migratie van de Koning Boudewijn-stichting van Dirk Jacobs en Co, verzwegen steeds de belangrijkste oorzaken van de problemen. Ze hielden ook nooit pleidooien voor de invoering van NT2. Integendeel.

    De grote problemen van de Brusselse scholen en van veel allochtone leerlingen zijn al lang gekend, Ze zijn velerlei - ook cultureel, religieus, en levensbeschouwelijk. Die problemen werden/worden veelal genegeerd of ontkend door de politiek correcten de voorstanders van de multiculturele en superdiverse maatschappij, veel beleidsmensen..., en zelfs door de Steunpunten GOK en zorgverbreding.
    Actiegroepen van ouders en leerkrachten die al in 1993 en 1999 de grote problemen in Brusselse scholen aankaartten, kregen het hard te verduren. 

    In 1999 werd de actiegroep ‘Ouders voor scholen’ voor conservatief uitgescholden en kreeg heel weldenkend Brussel over zich heen. Staatsecretaris Robert Lathouwers liet zelfs geen kans onbenut om de actiegroep ‘ouders voor de scholen’ in het openbaar te berispen” (Geert Selleslach, Het leven zoals het is: Onderwijs in Brussel, Samenleving en Politiek, 2004 nr. 2). Dat de problemen van de allochtone leerlingen ook nefaste gevolgen hadden voor de Nederlandstalige, werd ook ten zeerste ontkend.

    Selleslach betreurde in dezelfde Sampol-bijdrage dat ook de socioloog Koen Pelleriaux in die tijd beweerde dat er in het Nederlandstalig onderwijs geen grote groep Franstalige kinderen bestaat.” ‘Die allochtone leerlingen kennen veelal wel Vlaams, aldus Pelleriaux (momenteel adjunct-directeur Departement Onderwijs). In 2003 bestempelde ook Groen-partijvoorzitter Meyrem Almaci de vraag voor meer lessen Nederlands als een vorm van taalfetisjisme, dat averechts werkt in de emotionele binding met de eigen taal. Als propagandist van intensief NT2-onderwijs werden we door Van Avermaet, Agirdag de voorbije jaren als conservatief bestempeld en door Hélène Passtoors zelfs als taalracist.

    De mensen die de school graag beschuldigen van achterstelling, zijn vaak ook mensen die het belang van de integratie en van de kennis van het Nederlands hierbij minimaliseren en b.v. al 20 jaar pleiten tegen de invoering van intensief NT2. Zelfs het Leuvens Steunpunt NT2 van prof. Kris Van den Branden vond intensief NT2 vanaf het kleuteronderwijs totaal overbodig.

    We merken dat momenteel taalachterstandsnegationisten als Van Avermaet, Agirdag & Van den Branden, minister Crevits en Co weer veel heil verwachtten van onderwijs in de thuistalen van de allochtone leerlingen, van meertalig onderwijs. Ook in recente publicaties over meertalig onderwijs en in het VLOR-advies komt nergens het belang van de kennis van het Nederlands en van intensief NT2 aan bod. Crevits stopt nu wel centen in meertalige projecten waarbij b.v. teksten wereldoriëntatie in een aantal vreemde talen omgezet worden. Maar wat moet mijn petekind in een Antwerpse school met meer dan 20 vreemde talen met zo’n teksten aanvatten.

    We betreuren verder dat ook in het Onderwijsvoorrangsproject Kleine kinderen, grote kansen en de erbij aansluitende KBS-publicatie, weinig of geen aandacht besteed werd aan de belangrijkste hefbomen voor de integratie van allochtone leerlingen en voor de bevordering van hun ontwikkelingskansen'

    (Noot: In een eigen studie stelden de Gentse sociologen Orhan Agirdag & Mieke Van Houtte vast dat ook de Turkse ouders wensen dan hun kinderen zoveel mogelijk binnen en buiten de klas aangespoord worden om Nederlands te spreken. Maar volgens Agirdag en Van Houtte vergissen de ouders en leerkrachten zich. Hun perceptie en verwachtingen zouden vertekend zijn door het feit dat de overheid, minister president-Bourgeois …, zo sterk de integratie en het belang erbij van de taal beklemtonen. De auteur Özoan Akyol is het niet eens met Agirdag en Co en getuigde in Knack: : We hadden een grote achterstand Nederlands, maar we werden uit de les weggenomen om nog meer Turks te leren – mede om zogezegd niet te vervreemden van onze Turkse identiteit. Dat is de wereld op zijn kop. De overheid heeft juist de taak ervoor te zorgen dat wij volwaardig Nederlander zouden worden. De overheid heeft mijn integratie tegengewerkt. (KNACK, 13 april 2015).

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Agirdag
    08-11-2021, 21:36 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Enkeel passages uit RESET van Mark Elchardus die beklijven en uitnodigen tot een breed debat
    Ik las het boek Reset van Mark Elchardus .

    Ik citeer even enkele passages die m.i. beklijven en stof ter discussie bevatten. Dit betekent niet dat ik met alle uitspraken en analyses van Elchardus zomaar akkoord ga. Zo vind ik b.v. zijn analyse van de invloed van het neoliberalisme nogal overtrokken, dat hij ook iets te sterk de volksdemocratie beklemtoont en te kritisch is voor de parlementaire democrautie.

    Vooraf: ik ga geenszins akkoord met de stelling van b.v. socioloog   Orhan Agirdag dat Elchardus nu tot de groep van de conservatieve sociologen behoort. Ik stel vast dat Elchardus een aantal ideeën verwoordt die die haaks staan op deze van Agirdag, maar dat bekent nog niet dat die ideeën van Elchardus verkeerd en conservatief zijn. Zo stel ik met tevredenheid bepaalde evoluties in het denken van Elchardus vast : waar ik destijds betreurde dat Elchardus aanleunde bij het egalitaire dogmatisme van sociologen als Nicaise, Jacobs, Van Houtte, Agirdag …, is dit op vandaag niet meer het geval. Zo erkent Elchardus nu volop de invloed van de intellectuele aanleg en van de cultuurverschillen op de leerprestaties van de leerlingen. De voorbije 50 jaar hielden de meeste sociologen in hun interpretatie van de leerprestaties – ook b.v. voor PISA- geenszins rekening met de invloed van de intellectuele aanleg , noch met de invloed van de cultuur van b.v. Chinese, Japanse, Marokkaanse, Turkse … leerlingen. Een socioloog als Jaap Dronkers wees wel op de invloed van die culturele verschillen.

    Ik beperk met hier tot enkele stellingen van Elchardus - en laat b.v. zijn visie over migratie volledig buiten beschouwing.

    Reset op p 544 : “Welwillendheid om deel te nemen aan het leven van de gemeenschap wordt stelselmatig ondergraven door de eigenheid van de gemeenschap & haar verleden te reduceren tot racisme, kolonialisme, onderdrukking, homofobie, tot wat het verleden ons geleerd heeft af te keuren.

    Reset op P 140 Identitair particularisme leidt vaak tot hevige kritiek , niet alleen op de instellingen van het land of het gevoerde beleid, maar ook op het verleden en de cultuur. Het Westen en de witheid worden herleid tot uitbuiting, uitsluiting, racisme, patriarchaat, kolonisering …
    Sabrine Ingabire vatte het zo samen: “Het systeem waarin wij leven is diep patriarchaal en koloniaal… Doordat witte mensen racistisch zijn in een maatschappij die hen nooit leerde dat niet te zijn”. Racisme wordt hier niet meer beschouwd als een houding, maar als een eigenschap van huidskleur.
    Roger Scruton omschreef de reductie van de westerse beschaving tot racisme, uitsluiting, kolonialisme en ander kwaad als oikofobie: afkeer van het eigene., haar van het heem.

    p.137: “In verschillende jaarverslagen van UNIA wordt kritiek op de islam omschreven als ‘cultureel racisme’
    p. 124 Het argument van het slachtofferschap wordt veel gebruikt: wij zijn het slachtoffer en dat dient volgens juridische weg rechtgezet te worden.

    Reset op. 546: "Volgens sommigen zou ons enig engagement met het verleden enkel mogen bestaan uit eindeloze mea culpa's en sorry's.

    De Nederlanders mochten zowaar geen gouden eeuw meer hebben. Hun werd met zoveel woorden gezegd dat zij niet op de schouders van reuzen, maar onder de stinkenede oksels van slavenhandelaars staan. Wie een beetje vertouwd is met de geschiedenis van ons denken, weet dat we indien we de grote denkers die raistische opvattingen hadden, voorstander waren van autoritaire bestuursvormen, democratie en gelijkheid verwierpen, allemaal uit de canon zouden wippen, de overzichten van het filosofisch en wetenschappelijk denken zoudenslinken tot ontgoochelend dunne boekjes. ...
    Blijkbaar voelt een aantal van onze medeburgers zich op vandaag zoals de jihadisten die met drilboor en dynamiet alles vernietigen wat aan andere goden dan de hunne doet denken. We moten die messen duidelijk maken dat dit gedrag geen plzats heeft in onze samenleving.

    De ruimte om naar het verleden te kiken, van het verleden te leren, alvorens te oordelen en te veroordelen, wordt afgebouwd., ook aan onze universiteiten. Enerzijds omdat mensen het verleden niet meer begrijpen, enkel beoordelen en liefst veroordelen;  anderzijds omdat ze niet meer geboeid zijn door de inhoud, mar vooral aandacht hebben voor de kleur en de genetaliën van de auteur. De canon wordt minder een verzameling van de cultuurproducten die het hedendaags voelen en denken heben gevormd, en- wat nog veel belangrijker is - waarvan de kennis os laat zien hoe ons denken en voerlen werd gevormd. Hij wordt een vertegenwoordiging van geslachten, seksuele geaardheden, kleuren, herkomsten en religies die op een bepaald moment in de samenleving tegenwoordig zijn en moeten 'weerspiegeld'. ....

    Destijds waren de poortwachters van de vrijplatsen in grote mate kunstenaars in het geal van kunst, en wetenschappers in het geval van de wetenschap.
    De poortwachters hebben gefaald. Verregaand in het geal van de kunst, al te zeer in het geval van de wetenschappen.Zij hebben inhoudelijke criteria in grote mate vervangen door politieke en sociale. In de plaats van kwaliteit en inhoud te boordelen, tellen zij kleuren en genetisch bepaalde eigenshappen. De vrije ruimtes die moderne westerse samenlevingen zo moeizaam als laboratoria hebben uitgebouwd, werden stelselmatig en zienderogen ingeperkt en afgebouwd door middel van identitair particularisme, wokerigheid en cancel culture. Om de gevoeligheden van culturele analfabeten te sparen, werd Mohammed zelfs verwijderd uit de achtste kring van Dantes hel. Het grenst inmiddels aan het onvoorstelbare.

    Daardoor gaat een wezenlijk verschil verloren tussen onze cultuur en de geheel andere, meer religieus geïnspireerde cultoren die via indexen, verboden boeken, fatwa's en censuur alles in het keurslijf van het eigen, doorgaans enge correctheid willen persen. Dat heeft tot gevolg dat er een druk is op subsidieafhankelijke kunstenaars en wetenschappers om de dominante opvatting van correctheid slaafs of zelfs ijverig tot uiting te brengen. In onze moeizaam verworden vrije ruimtes werd vrijheid weer vervangen door inquisitie en censuur. ... In juni 2020 ondertekenden een vijftigtal engelse schijvers een pamflet waarin ze het verdwijnen van de vrije ruimte betreuren...
    .
    We zijn ook getuige van een aanval op onze fysieke omgeving. Een groot aantal cultuurproducten, boeken, beelden, schilderijen ... die ons mede gevormd hebben, die ons tot voorbeeld strekken of waartegen we ons heben afgezet, worden incompatibel en in het licht daarvan verwijderd. We zien nog geen brandstapels boeken in de straten, maar waarschijnlijk zijn er weinig geschiedenisperiodes waarin zoveel boeken uit rekken worden gehaald. De nieuwe boekverbranders menen in bezit te zijn van absolute waarheid die vernielen sporen andere opvattingen wettigt." ..

    Over invloed van culturele verschillen op leerprestaties en economie

    p. 247: “Samuel Huntington verdedigde de stelling dat verschil in cultuur belangrijk is voor het economisch leven van een land. Ondanks het feit dat hij zijn stelling op een redelijke wijze beargumenteert, leverde hem dat het verwijt op een racist te zijn en een wegbereider van Trump. Nochtans zijn er ernstige aanwijzingen dat bijvoorbeeld onderwijsprestatie zoals economisch succesvolle landen die meten , varieert naargelang van de cultuur. Opvallend is bijvoorbeeld dat landen als Hong Kong, Japan, Zuid-Korea, Singapore en Taiwan tot de top behoren wat de resultaten van het PISA-onderzoek betreft. Opvallend is dat die landen en confuciaanse traditie delen. Onderzoek naar de samenhang van cultureel bepaalde opvattingen enerzijds, schools en economisch presteren anderzijds, lijkt meer dan aangewezen. Dat soort onderzoek stuit echter op verzet." In hun analyses van de leerprestaties van allochtone leerlingen houden de socioogen Jacobs, Nicaise, Van Houtte, Agirdag ... nooit rekening met de grote invloed van culturele en genetische verschillen. 
    9

    3 keer gedeeld


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Elchardus
    08-11-2021, 08:44 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    05-11-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.OrhanAgirdag op 1 sept. 2019 over regeerakkoord: "Zelfs als Hilde Crevits (CD&V) kan aanblijven als minister, zal ze een nationalistische agenda moeten uitvoeren". Ook Brinckman-rapport is volgens hem 'nationalistische' agenda hem
    1 september 2019: onheilsprofetie van Socioloog Orhan Agirdag waarschuwde al op 1 september 2019 alle burgers voor het grote onheil dat ons onderwijs te wachten stond - ook indien minister Crevits weer onderwijsminister zou worden. 

    Uw kroost gaat vandaag naar een school die u in principe zelf heeft gekozen, om pedagogische redenen, praktische redenen, of misschien wel om levensbeschouwelijke of filosofische redenen. Maar keuzevrijheid is alleen zinvol als er werkelijk ook iets te kiezen valt. Als alle scholen hetzelfde pedagogisch project zouden aanbieden en onder één staatsnet zouden vallen, zou u als ouder eigenlijk niet kiezen voor een school met een bepaald pedagogisch project, maar louter tussen staatspedagogie op adres A of staatspedagogie op adres B. Uw keuzevrijheid is dus enkel zinvol als de aanbieders van onderwijs (wie?) zelf ook de vrijheid hebben om te kunnen kiezen wat hun visie is, welke methoden ze hanteren of welke onderwijskoepel hen vertegenwoordigt. De onderwijsvrijheid wordt vandaag fundamenteel bedreigd door oprukkend nationalisme en staatspedagogie. Enerzijds wordt er in de startnota van de nieuwe regering gesproken over ‘opnieuw maximale vrijheid in de schoolkeuze voor ouders’. Vergeet ook maar de leuzen dat de leraar straks opnieuw aan belang zal winnen. Die keuzevrijheid wordt volledig uitgehold door de pedagogische vrijheid van onderwijzers aan banden te leggen.

    Dat gebeurt op drie manieren. Nationalistisch onderwijs Ten eerste: wat leerlingen moeten leren en hoe leerlingen moeten leren, is steeds minder iets waar scholen en leraren zelf over beslissen. De staat had zijn greep op onderwijsinhouden al versterkt door de invoering en uitbreiding van de eindtermen. Nu wil hij ook zelfs bepalen welke werken of auteurs we moeten leren door een zogenaamde canon in te voeren. Dus geen kritische George Orwell meer, maar enkel Hendrik Conscience. Onderwijskrant 198 (juli, augustus, september 2021) 21 Staatspedagogie Ten tweede: de leraar en de klassenraad worden buitenspel gezet door de invoering van centrale examens. Staatspedagogie vertrouwt de leraren helemaal niet. Want niet meer de klassenraad – lees: de leraren – beslist over welke leerlingen slagen, maar wel de centrale examens van de staat. Hoe meer de staat de onderwijsuitkomsten naar zich toe trekt, hoe meer de leraar gereduceerd wordt tot een uitvoerder van staatspedagogie. Ten derde, en dit is wat mij betreft de doodsteek: de staat gaat straks ook kunnen beslissen welke pedagogische projecten aanvaardbaar en financierbaar zijn. Een precedent hiervan hebben we vorige week gehad: een islamitische school in Genk kreeg op basis van ideologische redenen geen erkenning. (Terloops: een jaar later stelde Agirdag zelf dat hij geen voorstander is van Islamscholen in interview op website Thomas).

    Welke garanties hebben we dat later Freinet- of zelfs katholieke scholen niet als ongewenste, ja radicale pedagogische projecten zullen worden bestempeld? 

     Ook als Crevits minister blijft, zal ze Nationalistische N-VA-agenda gedwee volgen Ook de hernieuwde aanval op de koepelverenigingen van de scholen moet vooral begrepen worden vanuit deze drijfveer. Voor nationalisten lijkt dit een gemakkelijke strijd te worden. Ze hebben wel de grondwet tegen, maar er is momenteel geen sprake van oppositie. Want voor de sociaaldemocraten en liberalen klinkt één staatsnet als muziek in de oren. Christendemocraten liggen intern overhoop.

    Zelfs als Hilde Crevits (CD&V) kan aanblijven als minister, zal ze een nationalistische agenda moeten uitvoeren. Helaas moet een progressief alternatief dat onderwijsvrijheid verdedigt tegen nationalisme nog uitgevonden worden.”

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Agirdag
    05-11-2021, 17:58 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Trudo Herman: 40 jaar onderwijzer: reflecties over wel en wee n.a.v. rapport-Brinckman

    40 jaar onderwijzer

    Veertig jaar geleden begon ik met lesgeven. Het lijkt wel of het gisteren was, zo snel gingen de jaren. Ik wil hier even beschrijven hoe ik mijn loopbaan tot nu toe heb ervaren, welke zaken er me zijn opgevallen en wens ook expliciet reclame te maken voor mijn stiel.

    De leerlingen waarmee ik telkens op weg mocht gaan zijn in de loop der jaren weinig veranderd maar het onderwijs zelf is tijdens mijn loopbaan nogal geëvolueerd, net als veel andere maatschappelijke diensten. Men beweert vaak dat onderwijs een stugge, stijve wereld zou zijn waarin weinig of niets zou kunnen worden gewijzigd, maar dat klopt niet. De zogenaamde onderwijstanker vaart immers een andere koers dan veertig jaar geleden en heeft ondertussen toch wat averij opgelopen.

    We leven nu in tijden dat we graag met het vingertje wijzen en problemen ten laste leggen van dé anderen. Ook in het onderwijs heeft ongeveer iedereen al eens in het verdomhoekje mogen staan: dé leerkrachtenopleidingen, dé jonge leerkrachten, dé oude leerkrachten, dé anderstaligen, dé ouders, dé directies, dé scholengemeenschappen, dé CLB’s, dé begeleiding, dé uitgevers, dé koepels, dé vakbonden, dé inspectie, dé politiek, hét ministerie, dé pers en ja zelfs… dé leerlingen! Doorspelen van de hete aardappel brengt echter geen zoden aan de dijk. Wie nu in het onderwijs werkzaam is, op welk niveau ook, gaat beter regelmatig in zichzelf op zoek naar de meest nobele redenen waarom er voor een job in het onderwijs werd gekozen. Dit zal de leerlingen vast ten goede komen.

    Schaalvergroting heeft ook in het onderwijs zijn intrede gedaan en dat heeft goede en minder goede gevolgen gehad. Schoolbesturen hadden rond de millenniumwissel weinig keuze: samenwerken of minder subsidies. Positief was dat de expertise op vlak van financies, immobiliën, personeelsbeleid, boekhouding, wetgeving en zo meer kon worden gedeeld tussen de scholen onderling. Maar… er bleek ook een kwalijke kant aan te zijn. Beleidsmensen zijn sindsdien vaak bezig met vergaderen met collega-beleidsmensen, personeelsdiensten, campusverantwoordelijken, begeleiding, koepels en administratie. Daarnaast hebben ze ook nog meetings met gemeentediensten, architecten, aannemers, verkopers en noem maar op. Het concrete werk op vlak van schoolorganisatie is zo voor een stuk doorgeschoven naar mensen op het veld. Naast hun dagdagelijkse praktijk worden leerkrachten vaak ook verwacht in werkgroepen om de school draaiende te houden, wat de werkdruk op vele scholen heeft doen toenemen. Dit hangt natuurlijk af van school tot school. Op de ene plaats ziet men kansen op vlak van medezeggenschap en op de andere plaats ziet men dit meer als werk doorschuiven naar een ander. De meeste scholen zitten daar ergens tussenin.

    Stel je een mengpaneel voor. Eén van de schakelaars bedient het onderdeel ‘Vertrouwen’: je kan schuiven van 0 tot 10. Gedurende mijn loopbaan heb ik die schakelaar onverbiddelijk zien verplaatsen naar beneden toe. Veertig jaar geleden moest ik werken. Enkele decennia later moest ik ook nog bewijzen dat ik werkte… aan de hand van allerlei documenten zoals schoolwerkplannen, jaarplannen, maandplannen, weekplannen, leerlijnen, leerlingenvolgsystemen, lijsten om zaken aan te vinken, zorgdossiers, evaluaties, verslagen, … Men heeft het dikwijls over planlast maar ik gebruik liever het woord bewijslast. Het lijstjesfetisjisme heeft al een tijdje zijn intrede gedaan. Uitgeverijen hebben hierop handig ingespeeld en brachten methodes en digitale puntenprogramma’s, leerlingvolgsystemen en agenda’s op de markt waarin doelstellingen en leerlijnen netjes werden opgesomd. Voordeel was dat de bewijslast voor de leerkracht hierdoor wat verminderde. Nadeel was dan weer dat heel wat mensen zelf minder lesmateriaal begonnen aan te maken omdat veel scholen kozen voor ‘veilige’ en dure methodes en registratiesystemen. Jammer genoeg is er op die manier creativiteit en expertise weggevloeid. Ik heb op een bepaald moment het gevoel gehad dat het belangrijker was om bewijsmateriaal te kunnen voorleggen, dan het lesgeven zelf. Mede door die bewijslast is de werkdruk op veel scholen nogmaals toegenomen maar gelukkig is er verandering in zicht. De manier waarop scholen nu worden doorgelicht is al wat aangepast. Als ik de centrale principes van Inspectie 2.0 bekijk, zie ik zaken als stimuleren, vertrouwen geven, administratieve lasten beperken, … Dit is een stap in de goede richting en er zijn scholen die echt hun best doen om sindsdien de bewijslast zo klein mogelijk te houden, waarvoor dank.

    Evaluaties nemen nu steeds meer van de kostbare onderwijstijd in beslag. Er wordt mijns inziens teveel getoetst. Er gaat geen dag voorbij of er worden testen afgenomen, want… binnenkort moet het volgende rapport weer klaar en we hebben nog geen punten voor si en la. Ook hier heerst soms de lijstjesdrang om werkelijk over elk doel uit het curriculum te willen rapporteren en zo verhoogt de werkdruk nogmaals zonder daar echt rendement van te voelen. Bovendien overlappen veel testen elkaar. Ik vind het wel een goede zaak dat er verplichte gevalideerde toetsen werden ingevoerd door de Vlaamse overheid op voorwaarde dat we ons mogen blijven afvragen wat er van andere toetsen kan worden weggelaten.

    Eén van de merkwaardigste fenomenen in het onderwijs is het feit dat een bepaald soort onderwijsmodel sinds ongeveer een halve eeuw op de voorgrond is komen te staan. Al tijdens mijn opleiding maar vooral vanaf de jaren negentig merkte ik dat het zogenaamde constructivistische model werd gepropageerd en vanaf de millenniumwissel daadwerkelijk ook werd opgelegd door de overheid, in samenwerking met de inspectie en de koepels. De werkomstandigheden van veel veldwerkers en hun leerlingen zijn toen gewijzigd en het is een vreemde vaststelling dat er weinig acties werden ondernomen om de gevolgen van deze wijzigingen te evalueren. Jeukwoorden als implementeren, inkantelen, uitrollen, meenemen en win-win deden intussen hun intrede, en getalenteerde jonge starters of soms gedesillusioneerde oudere collega’s hun uittrede. 

    Er werd immers vaak een soort doctrine ervaren met uitgezonden medewerkers die weliswaar met goede intenties uitpakten met vage onderzoek-wijst-uit-theorieën met mythes, hypes, dogma’s en do’s-and-don’ts. Een aantal invloedrijke alles-op-de-schop-predikers verketterden klassikale instructie, feitenkennis, memorisatie en automatisatie. Ik ben ervan overtuigd dat er zo veel schade werd toegebracht aan het onderwijs en het is nu voor velen een ongemakkelijke vaststelling dat er destijds enkele vernieuwingstendensen werden omarmd waarvan nu begint door te sijpelen dat ze niet allemaal op even deugdelijk onderzoek waren gestoeld. Het is me al heel mijn carrière opgevallen dat een aantal vernieuwingen koel werden onthaald op het werkveld zelf. Ik zag daarin geen onderscheid tussen oudere of jongere collega’s.

    Het nog altijd dominante maar toch tanende beeld in politiek, media, opleidingen, navormingen en beleid, is dat de leerling in het centrum moet staan, en waarbij leerkrachten als coaches vooral aandacht moeten hebben voor het ontwerpen van leeromgevingen die het leren faciliteren. Op flexibele en gepersonaliseerde wijze kan de leerling zo haar of zijn eigen leertraject construeren zodat er vaardigheden en competenties worden verworven om in de toekomst beter in staat te zijn zich te kunnen aanpassen aan nieuwe situaties. De voorbije dertig jaar was dit de teneur in vele publicaties, vakliteratuur, uitgangspunten, handleidingen, rapporten en verslagen. Deze competentiegerichte aanpak heeft een zekere verschraling van inhoud als gevolg gehad. Onderwijsmensen die dit aankaartten werden soms als eigengereid of ouderwets in het verdomhoekje gezet.

    Er liggen zeker kansen in het zogenaamde nieuwe’ leren. Natuurlijk is de leefwereld van het kind belangrijk. Competenties zijn uiteraard van groot belang. Gelukkig zijn er allerlei interessante interactievormen, opdrachtvormen, samenwerkingsvormen en spelvormen. Maar waarom toch is ‘instructie tientallen jaren zo’n beladen woord geweest? Ik gebruik eigenlijk graag het woord performen. Veel mensen op de werkvloer, maar zelfs ook begeleiders en navormers geven regelmatig (onbewust) klassikale instructie, hoewel ik tijdens mijn loopbaan dikwijls het gevoel heb gehad dat er werd gelobbyd om het performen sterk te beperken. Als je in het cultuurcentrum naar een uiteenzetting gaat over chocolade, dan is het toch goed om iemand voor je te hebben die iets te vertellen heeft over chocolade, die af en toe de zaal doet lachen en die achteraf nog met enkele geïnteresseerden een boompje kan opzetten. Als je echter eerst bezig bent met vragen zoals: Wat weten we over chocolade? Wat willen we weten over chocolade? Waar kunnen we info vinden over chocolade? Wat kunnen we nog verder onderzoeken aan chocolade en hoe gaan we het doen? ’ en daarna in groepjes moet zitten, opzoekingswerk doen, één en ander invullen in het leerwerkboek, terwijl de anderen rustig zitten te keuvelen over alles behalve chocolade, om dan naar elke groepsleider te moeten luisteren, kunnen er misschien wel interessante zaken uit de bus komen, maar… vervelend… dit kan toch allemaal efficiënter. Waarom is men in scholen zo lang bang geweest voor wat men in cultuurcentra doet, namelijk boeiende voorstellingen geven? Ik ben niet tegen coöperatieve werkvormen, maar ik wil aankaarten dat die in de meeste handleidingen momenteel toch teveel als zaligmakend worden beschouwd. Instructie heeft het klaslokaal jammer genoeg voor een stuk verlaten en intussen staan er op internet tal van kwaliteitsvolle (betalende) instructiefilmpjes. Instructie wordt steeds meer geprivatiseerd.

    Om de constructivistische en competentiegerichte aanpak op maat van het kind te kunnen waarmaken heeft ‘differentiatie’ intussen een soort heilige status gekregen in het onderwijs. Differentiatie zou ongeveer alle problemen moeten oplossen, althans volgens veel mensen die niet voor een grote klasgroep staan. Natuurlijk is differentiatie belangrijk. Differentiatie heeft al altijd bestaan. Maar… de laatste decennia werd differentiatie soms verkocht als een soort systeem waarbij het onderscheid tussen lesgeven en leren vervaagde. Meer nog… het lijkt erop dat men hier en daar het lesgeven zelfs heeft opgegeven en dat het onderwijs er is verworden tot het uitvoeren van gedifferentieerde opdrachten. Er bestaan leerpleinen waar leerlingen individueel of in groep zitten te werken, één klik verwijderd van ontspanning of sociale media, en zich afvragen wanneer ze nog eens les krijgen. Differentiatie bij het leren of bij het verwerken van inhouden is nogal evident maar bij het lesgeven voor een groep is het dat veel minder. Hoe zit het trouwens met differentiatie in het dagelijkse leven wanneer onze leerlingen de schoolbanken verlaten? Ik ben opgelucht dat ik in de winkel niet de helft minder voor een kilo appels moet betalen dan mijn buurman. Voor zover ik weet voorzag Joe Biden tijdens zijn inauguration speech geen gedifferentieerde verwerkingsmomenten en de laatste keer dat ik Herman Van Veen live aan het werk zag werd de zaal gelukkig niet in niveaugroepen verdeeld. 

    Probeer trouwens maar eens een hippe, vernieuwende webinar over differentiatie te vinden, waarbij er effectief wordt gedifferentieerd tijdens de webinar zelf. Stel je een herberg voor waar men al jaren gezonde dagschotels serveert aan een democratische prijs. De herbergier krijgt na verloop van tijd mensen over de vloer die hem aansporen om te werken met een uitgebreide, gedifferentieerde menukaart… voor elk wat wils… vlees, vis, vegetarisch, veganistisch, halal, biologisch, met of zonder gluten, zout, lactose, suiker, … en noem maar op én… aan dezelfde prijs van de vroegere dagschotels! Aan dezelfde prijs? De herbergier krabt even in zijn haar, voor zover het nog niet is uitgevallen en heeft dan verschillende mogelijkheden: ofwel stopt hij ermee, ofwel bespaart hij op zijn ingrediënten (waardoor de kwaliteit gegarandeerd achteruit gaat) ofwel voert hij de slavernij weer in. Er is gewoon meer volk op de werkvloer nodig om het gevraagde allemaal te kunnen waarmaken. Dat lesgevers dit op hun eentje of met hun tweetjes aankunnen is een utopie. De aanwezige stress, overspannenheid en burn-outs zijn legio. Sinds de millenniumwissel staan psychosociale oorzaken op nummer één bij zieke personeelsleden van het Vlaamse onderwijs. Het is intussen duidelijk geworden dat er geen verse cohorten klaar staan om bij te springen.

    Om doorgeslagen differentiatie toch georganiseerd te krijgen zoeken sommigen heil in het afschaffen van het jaarklassensysteem en het instellen van niveaugroepen. Maar heeft men dan voldoende nagedacht over mogelijke negatieve gevolgen daarvan? Zitten de leerlingen dan voor alle vakken in eenzelfde niveaugroep of maakt men niveaugroepen per vak? Wat bij vakoverschrijdende activiteiten? Is de instructie voor elke niveaugroep apart of niet? Hoe wordt dit georganiseerd zonder chaos, heen- en weergeloop en vervelende wachtmomenten? Wie bepaalt in welke niveaugroep men zit of wanneer men moet veranderen en vooral: hoe bepaalt men dat? Hoeveel van de kostbare lestijd gebruikt men dan om telkens de niveaugroepen op objectieve wijze te kunnen samenstellen en evalueren? Hoe reageert men op leerlingen of ouders die niet akkoord zijn? Heeft men er enige notie van welke weerslag die manier van werken zou kunnen hebben op de scores bij internationale testen? Hoe gaat men om met leerlingen die liever geborgenheid vinden in een vaste klasgroep met een vaste lesgever? Hoe kan men werken aan een knusse klassfeer? Hoe leert men om te gaan met verschillen en rekening te houden met leerlingen die vlugger of trager zijn wanneer men voortdurend tussen ‘gelijken’ zit? Worden dan vooral klasvriendinnen en vrienden tussen ‘gelijken’ gemaakt? Krijgt het gros van de leerlingen dan meer of juist minder uitdaging?

    Het gekke is, wanneer er wél in de mate van het mogelijke rekening wordt gehouden met de vragen en pijnpunten hierboven en differentiatie wordt aangeboden op een efficiënte, systematische, gestructureerde en zo objectief mogelijke wijze, sommige mensen dan op hun achterste poten staan en beginnen te spreken over schotten, kloven, watervallen, zittenblijven en afdalen naar lagere niveaus. Op zo’n moment is er dringend wat meer respect nodig voor elke niveaugroep! Ik ben trots op àl mijn oud-leerlingen: ruimtevaarders, metselaars, burgemeesters, verkopers, spoedartsen, tuinaanleggers en uitbaters van pitabars. Geen schot of waterval heeft hen tegengehouden om te schitteren in wat ze zijn.

    Tussen 1990 en 2010 was er een opmerkelijke toename van labeling in het onderwijs. Er kregen toen steeds meer leerlingen een etiket van dyscalculie, dyslexie, dysorthografie, ADHD, … Met de etiketten is men tegenwoordig wat meer terughoudend geworden. Zonder afbreuk te doen aan de uitgesproken diagnoses van zware leerstoornissen en met respect voor de mensen die eronder lijden moeten we ons toch durven afvragen hoe het komt dat er zo’n piek aan diagnoses is ontstaan. Vanwaar die trend? Aanvaarden we nu minder dan vroeger dat lezen, schrijven of rekenen bij sommige kinderen wat moeizamer gaat? Biedt een label een vorm van geruststelling of meer zekerheid doordat er dan deuren openen naar extra (privé) hulp en begeleiding met eventuele terugbetaling door het ziekenfonds? Ouders en scholen worden frequent aangemaand om over te gaan tot de aankoop van doorgaans dure software om de leerproblemen te helpen aanpakken. Maar voor men daar verder in investeert wordt er toch best goed onderzocht of het minder kunnen lezen, schrijven of rekenen in sommige gevallen misschien ook een gevolg zou kunnen zijn van hoe het onderwijs wordt georganiseerd? Ook interessant om verder te onderzoeken: in welke mate versterken sommige scherm-, bewegings-, slaap- of eetgewoontes de lees-, schrijf- of rekenachterstand?

    Tijdens mijn loopbaan ontwaarde ik enkele knipperlichten die elk vanop hun eigen terrein waarschuwden voor scheeftrekkingen in het onderwijs. Ik reageerde er telkens gevoelig op omdat veel zaken voor mij herkenbaar waren. In 2007 organiseerde de vereniging O-ZON (Onderwijs – Zonder ONtscholing) een symposium in Gent. Ik citeer enkele actiepunten uit het O-ZON-manifest met een uitgesproken voeling met de werkvloer: respect voor en vertrouwen in de professionaliteit en ervaringswijsheid van leerkrachten; herwaardering van basiskennis en basisvaardigheden; afbouw van bureaucratisering en grootschaligheid; … Een tijd later werd een ander knipperlicht aangezet door de Nederlandse parlementaire onderzoekscommissie Dijsselbloem met haar rapport over de ingevoerde onderwijsvernieuwingen. Een greep uit de conclusies: er waren in het onderwijs grote risico’s genomen met kwetsbare leerlingen; de docenten, ouders en leerlingen waren te weinig gehoord bij de opgelegde vernieuwingen; de wetenschappelijke onderbouwing ontbrak grotendeels; … Deze knipperlichten werden nauwelijks of niet opgepikt door de pers. Nog een knipperlicht: rond de millenniumwissel haalden hier aanzienlijk meer leerlingen een comfortabeler lees- en rekenniveau dan nu, ongeacht hun socio-economische status. Ook in de omliggende landen stelt men hetzelfde vast. Het jarenlange negationisme daaromtrent is gelukkig wat aan het wegebben. Het is evenwel mijn overtuiging dat we de bodem nog niet hebben bereikt. We zijn het aan de maatschappij en alleszins aan onze leerlingen verplicht om te onderzoeken wat er fout is gelopen. Ik vermoed dat het niet zal liggen aan bijvoorbeeld het gebrek aan differentiatie, aangezien we die net de laatste decennia ruimschoots hebben binnengebracht in de klas. We moeten ons op zijn minst mogen afvragen of het zinvol is om nog intenser op dezelfde nagels te blijven kloppen.

    De vragen en bedenkingen die worden opgeroepen bij het huidige dominante beeld van onderwijs komen de laatste tijd meer op de voorgrond. De dalende cijfers bij internationale rangordes geven hierbij misschien ook een duwtje. Bij discussies is er dikwijls sprake van een clash tussen progressief en traditioneel onderwijs. Maar instructie is niet noodzakelijk traditioneel en zelf een eigen leertraject construeren is niet noodzakelijk progressief. Kritiek op traditioneel onderwijs ervaar ik al vanaf mijn opleiding. Na veertig jaar oogt die kritiek voor mij zélf erg traditioneel. De kunstmatige tweedeling van progressief tegenover traditioneel heeft echter weinig te maken met de werkelijkheid, maar veel met ideologie en macht. Het zou goed zijn als we beide wat kunnen inperken en redelijk houden. Hoe krampachtiger men zich vastklampt aan iets, hoe kleiner de kans dat het om iets edels gaat. 

    Het onderwijs is net dé uitgelezen plaats om te leren dat er ook kleuren bestaan in een debat, dat een tegenstem best wordt beluisterd en niet wordt afgestraft. Wat is er mis met een meningsverschil? Waar het niet mag bestaan is het slecht om leven. Er komen steeds meer wetenschappelijke studies boven water waarin gevaren worden blootgelegd van veel heersende didactische, pedagogische en psychologische principes: gevaren bij het zelfontdekkend leren, valkuilen bij een doorgedreven individualisatie en differentiatie en een toename van diagnostisering, nefaste gevolgen door ontwaarding van automatisatie en kennis, gevaren bij een sluipende privatisering van het onderwijs, negatieve gevolgen van schaalvergrotingen en gebrek aan vertrouwen, … Er zijn (gewezen) docenten in Vlaanderen en Nederland die één of meerdere van bovengenoemde pijnpunten al geruime tijd aankaarten met publicaties, lezingen, podcasts en studiedagen: Dirk Van Damme, Wouter Duyck, Wim Van den Broeck, Pedro De Bruyckere, Raf Feys, Gert Biesta, Anna Bosman, Paul Kirschner, Tim Surma, Marcel Schmeier en vast nog heel wat meer mensen waarvan ik nog geen weet heb.

    Voor elk wetenschappelijk onderzoek voor is er waarschijnlijk wel een wetenschappelijk onderzoek tegen. Als dat zo zou zijn hoop ik dat men het voordeel van de twijfel toepast en meer gaat vertrouwen op de expertise aanwezig op de werkvloer. Hiertoe zijn er gelukkig kansen. Zo werd er onlangs in Vlaanderen een werkgroep opgericht met zeven leerkrachten en zeven academische experts o.l.v. Philip Brinckman. De werkgroep heeft intussen al 58 concrete voorstellen gedaan om het niveau van het onderwijs op te krikken. Ik hoop samen met die mensen op een nog beter onderwijs, minder in het belang van ideologie, macht of één of ander marktprincipe, maar meer in het belang van onze kinderen. Het Brinckmanrapport vind ik redelijk indrukwekkend en ik denk dat het één van de toonaangevende visieteksten kan worden in de internationale onderwijswereld. Het zou dom zijn om dit baken te negeren en dezelfde koers te blijven varen als de voorbije decennia. Het is tijd om uit de loopgraven te komen.

    Dit is geen klaagzang over onderwijs. Integendeel. Het is een boeiende wereld waarin mensen groot worden. Onderwijs heeft me voor een stuk gemaakt wie ik ben en ik heb het geluk gehad om tijdens mijn carrière een aantal mensen van elk echelon te mogen ontmoeten die me met mildheid bleven aanmoedigen en vertrouwen schenken na gemaakte fouten. Ik voel dat er nog altijd een breed draagvlak is om naast skills ook inhoud of kennis weer een prominentere plaats te geven in het onderwijs. Er is nog altijd veel vertrouwen aanwezig in instructie die zich niet laat meeslepen door de waan van de dag. Leerlingen hebben doorgaans nog altijd geen last van latten die hoog liggen, vooral niet wanneer ze met geduld worden begeleid bij het vallen en opstaan. 

    Ik wens alle actoren in het onderwijs die zich met passie en gezond verstand dagdagelijks inzetten om leerlingen te doen bloeien en groeien te bedanken. Het is een plezier om met jullie te mogen samenwerken. Mijn dank gaat eveneens uit naar mijn oud-collega’s, die zich met hart en ziel hebben ingezet. Ik heb veel van jullie opgestoken. Wees gerust, collega’s, vrienden en familieleden, jullie werk leeft verder. En… beste oud-leerlingen, bedankt dat ik jullie mocht lastig vallen met verhalen over Frodo, Vrouwe Galadriel, Rémi, Jane Eyre, de waanzinnige kluizenaar of de slag van Westrozebeke. Ik maak zeker reclame voor mijn job. Men zegge het voort. Als tienjarige wou ik meester worden en ik ben een halve eeuw later heel blij dat ik die boeiende job nog altijd kan en mag doen. Beste jongeren, wees niet bang voor de roep van het onderwijs. Kom erbij om te helpen met dit oneindige bouwwerk. We hebben jullie passie en frisheid nodig!

    Trudo Herman, onderwijzer 4e leerjaar (november 2021)


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    05-11-2021, 07:55 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    04-11-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rector Sels zou beter wat afstand nemen van de eenzijdige visie van prof. Idesbald Goddeeris over kolonisatie, inzet van missionarissen ... i.p.v. hem de hemel in te prijzen ...
    Frans Depuydt (Leuven) ergert zich o.i. terecht aan de persconferentie waarop Idesbald Goddeeris zijn boek over de missionarissen voorstelde.
    Hij schrijft:
    De persconferentie waarop Idesbald Goddeeris zijn boek over de missionarissen voorstelde, vond ik schrijnend, zowel de suggestieve uiteenzetting van de auteur als het debat achteraf met enkele ‘woke’ aanhangers. Het publiek kwam gewoon niet aan bod., laat staan eventuele missionarissen, voor wie de voorstelling uitermate vernederend was.
    Enkele compromitterende uitspraken schokten de aanwezigen en/of lezers van Kerk & Leven. Uitspraken over de mogelijke resultaten van toekomstig onderzoek en de mogelijke gevolgen ervan, vind ik allesbehalve wetenschappelijk. Ik denk ook aan uitspraken over de missionarissen die Afrikanen een minderwaardigheidscomplex bezorgden of over pater Damiaan als een radertje in de koloniale machine.
    Ook Jeanne Devos, missionariszuster in India, klonk zeer ontgoocheld, net als de nog actieve paters van de Heilige Harten en de beweging Damiaan Vandaag. Zij voelen zich rechtstreeks gekwetst. Andre instanties hebben zich eveneens negatief uitgelaten in de pers.
    ------
    Rector Luc Sels twitterde daarnet i.v.m. artikel van Goddeeris in De Standard: "De Congo-experts hadden beter eens met elkaar gepraat".
    De begrijpelijke teleurstelling van Idesbald Goddeeris (#kuleuven) scherp neergepend. Een stok in het hoenderhok. https://standaard.be/cnt/dmf20211102_98128948...

    Ik repliceerde op twitter: "Ik zou als rector toch wat afstand nemen van eenzijdige visie & arrogantie van prof. God-deeris over kolonisatie, missionering ... 'Woke' is niet ver af, ook niet binnen de KULeuven.

    Koen Vidal (De Morgen, ...) stelde in zijn boek over Congo vast hoeveel respect de plaatselijke bevolking nog steeds  toont voor de inzet van de missionarissen vroeger en nu,  en velen ook een zekere terugkeer van de Belgen willen.

    Dat b.v. ook mijn broer-misionaris Daniël Feys naderhand ook in Mikalayi geliefd was, moge blijken uit een passage uit het boek ‘Futur Simple, de kinderen van Congo’ van journalist Koen Vidal en fotograaf Stephan Vanfleteren (2010).

    In dit boek vraagt de auteur zich af wat de toekomst van de kinderen van de DRC kan zijn. Hij volgde hiertoe gedurende langere tijd zeven opgroeiende kinderen. Een van hen is een meisje van dertien uit het dorp Shamatenge bij Mikalayi. Vidal laat zich gidsen door Jules Badibanga Kabula, de directeur van de basisschool van Mikalayi.

    Op pagina 203 lezen we hoe Jules - na zijn pleidooi voor de terugkeer van de Belgen naar Congo – van Koen Vidal de vraag krijgt of hij terug naar de tijd van de kolonie wil. En hij antwoordt:
    “Het gaat niet om een terugkeer. Maar waarom kunnen we niet opnieuw samenwerken? Wij kunnen ook wel de vergelijking maken tussen vroeger en nu. Vroeger waren er goede wegen. Leraars als ik hadden een behoorlijk salaris en konden een beschaafd leven leiden, er was voldoende voedsel.
    Met de laatste grote uittocht van de Belgen, begin de jaren negentig, verdween de dynamiek in deze regio. Toen vorig jaar de allerlaatste scheutist, pater Daniël Feys, uit Mikalayi vertrok, hebben de mensen gehuild. In plaats van de Belgen kregen we incompetente en corrupte leiders, fanatiekelingen van het eigenbelang.”

    P.S. Ik ergerde me ook mateloos aan het gewillig en kritiekloos interview met Goddeeris over zijn boek 'missionarissen' een paar weken geleden in het tijdschrift Tertio. Onvoorstelbaar.




    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Goddeeris
    04-11-2021, 12:54 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    02-11-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In veel landen alkwarteeuw veel kritiek op ontscholing van het onderwijs en van het leraarschap: cf. Rapport-Brinckman p

    Ook in andere landen al kwart eeuw veel kritiek op ontscholing van het onderwijs en aantasting ‘meesterschap van de meester'

    Tal van onderwijsexperts in tal van landen waarschuwden de voorbije 25 jaar voor de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs. Zij illustreerden hoe de ontscholingsdruk zoal tot uiting kwam, en formuleerden tegelijk welke de kenmerken waren van effectief & typisch schools onderwijs. Veel overeenkomsten met de analyse in Brinckman-rapport van de Commissie Beter Onderwijs.

    1 Verzet tegen ontscholing in tal van landen

    Niet enkel veel leerkrachten, maar ook een aantal onderwijsdeskundigen, publicisten … uit diverse landen pleitten de voorbije 25jaar voor her-scholing i.p.v. ont-scholing van de school, reconstruire & réscolariser l'école i.p.v. détruire l'école,Typisierung i.p.v. Enttypisierung, eine Pädagogik vom Lehrer aus i.p.v. Pädagogik vom Kinde aus, prestatieschool i.p.v. knuffelschool, Rückkehr der Leistungsschule, école i.p.v. 'lieu de vie' of studiehuis, leerling i.p.v. lerende, kind of klant, leerkracht i.p.v. begeleider… In Onderwijskrant nr. 158 van 2011 besteedden we er al een themanummer aan. In dit themanummer werd duidelijk dat er in tal van landen een geanimeerd debat werd/wordt gevoerd over de ontscholing. We nemen in punt 3 nog een aantal internationale opiniestandpunten op. Ze wijzen er ook op dat we al lang weten wat de oorzaken zijn van de uitholling van het onderwijs en van het lerarenambt.

    Uit de opiniestandpunten blijkt dat we ook al lang weten wat effectief onderwijs is. Het waren/zijn alle pleidooien om ons in de toekomst opnieuw meer te concentreren op de leertaak van de school, voor de terugkeer naar de specifieke leeropdracht, voor herwaardering van kennisoverdacht en andere pijlers van onze sterke onderwijstraditie. Er werden/worden in de meeste landen ook tal van acties ondernomen om de anti-intellectuele trend en ontsystematisering te keren, om de fundamentele kenmerken van de school, haar ijzeren grammatica, in ere te herstellen, om de missie van de school specifieker en tegelijk bescheidener te omschrijven. Die opiniestandpunten hebben mede de invloed van de ontscholingsdruk afgeremd en de leraren gesteund in hun verzet tegen de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs. Het Vlaams vernieuwingsestablishment & Klasse verzwegen angstvallig het ontscjnolings- en herscholingsdebat in Europa en de VS.

    In praktisch alle Westerse landen werden actiegroepen opgericht die ijveren voor herscholing en tegen ontscholende hervormingen: Beter Onderwijs Nederland, Reconstruire l’école, SOS Education, Sauver Les Lettres, Groupe de Réflexion Interdiciplinaire sur les Programmes (GRIP ) & SLECC (Savoir lire écrire compter calculer) in Frankrijk, O-ZON-campagne-2007 in Vlaanderen, ... De talrijke ontscholingsprojecten van de voorbije decennia door veel onderwijsexperts als nefast beoordeeld werden. Het gaat dan vooral om kritiek op de neo-reformpedagogiek die grotendeels als een voortzetting van de reformpedagogiek wordt gezien en om een kritiek op de nivellerende middenschool, collège unique, Gesamtschule. Ontschoolde scholen leiden tot ontschoolde leerlingen.

    De Engelse kennissocioloog Michael Young poneerde dat het nieuwe leren leerlingen de verkeerde boodschap geeft dat ze niet veel moeten werken om iets waardevols te bereiken in het leven. Dit ontscholingsconcept legt volgens Young ook de basis voor een ongelijke maatschappij. Leerlingen die kennis het meest nodig hebben, omdat hun weinig van huis uit wordt aangereikt, steken zo op school al te weinig op. Ook de keuze van Pierre Bourdieu en co om arbeiderskinderen eerder te confronteren met de eigen arbeiderscultuur of culture populaire (i.p.v. de culture bourgeoise) duwt deze kinderen terug in hun eigen sociale klasse. Dit is ook de basisidee in het boek 'Education and justice' (Sage, London, 1997) van de Engelse prof. Denis Lawton.

    2 Max-Planck-Institut in 1996: leraargeleid onderwijs is effectiever

    In Duitsland komt de kritiek op de ontscholing ook uit de hoek van het wetenschappelijk onderzoek. In 1996 onderzocht het Duitse Max-Planck-Institut für Bildungsforschung het effect van directe instructie in vergelijking met de veel gepropageerde vormen van zgn. 'open onderwijs' en deschooling (Bildungsverläufe und psychosoziale Entwicklungen im Jugendalter). De Duitse onderzoekers concludeerde tdat de resultaten van leerlingen die open onderwijs genoten beduidend lager waren dan deze die lehrerzentrierten Unterricht kregen. Een andere conclusie luidt: Doorgedreven individualisering schaadt de effectiviteit en is heel nadelig voor benadeelde kinderen.

    In het onderzoeksverslag concludeert de voorzitter, prof. Fr. Weinert: Tot verbazing van veel reformpedagogen blijkt uit de meeste grondige onderzoeken dat 'directe instructie' veruit het meest effectief is. Directe instructie verbetert niet enkel de prestaties van bijna alle leerlingen, maar verhoogt ook het zelfvertrouwen in het eigen kunnen en reduceert de faalangst. Weinert omschreef de gevolgen van de radicale hervormingsprojecten uit de voorbije decennia met de termen Entschulung, Entsystematisierung, Entsymbolisierung und Infantilisierung des unterrichtlichen Lernens.

    3 Prof. Herman Giesecke: anti-intellektuellen und gegen- aufklärischen ontscholingseffect

    De Duitse pedagoog Herman Giesecke stelde in 1999 in Neue Mythen in der Pädagogik dat veel moderne pedagogische theorieën een ‘anti-intellektuellen, anti-kognitiven und insofern auch gegenaufklärischen’ effect produceren en het onderwijs al te sterk ‘emotionaliseren’ en ‘therapeutiseren’ (p. 86). In het onderwijspedagogische en onderwijspolitieke discours werden de kernopgaven van het onderwijs vaak gedemonteerd. De leerlingen moeten dan eerder zelf uitvinden en zelf bepalen wat, hoe en in welk tempo ze willen leren. Leerkrachtgeleid onderwijs wordt als ouderwets en politiek reactionair gezien. De leerkrachten zijn geen lesgevers meer maar opvoeders en moderators van leerprocessen. De nieuwe Leitmotive van ons schoolsysteem heten Selbsttätigkeit, Lernen (nicht Lehren), Erziehung,Integration. Het beloofde humane leren houdt zijn beloftes niet  en schafft neue Benachteiligungen , heel nadelig dus voor sociaal en/of cognitief benadeelde kinderen en voor de zorgverbreding.

    De nieuwe mythes zijn in de plaats gekomen van het klassieke vormingsbegrip. Het basisbeginsel van degelijk onderwijs berust volgens Giesecke op het feit dat er leraars zijn die één en ander weten of kunnen en dit wensen door te geven op een didactisch verantwoorde manier aan leerlingen die dat nog niet weten of kunnen (p. 90). Onderwijs mag men niet bekijken als eine feindliche Besatzungsmacht in das Leben Unschuldiger ein, wie manche Schultheoretiker zu glauben scheinen. 

    Pas via bemiddeling door de leerkracht kunnen complexe zaken en handelingen geleerd worden. Onderwijs vereist ook de passende distantie ten aanzien van het dagelijks leven. Onderwijs is een culturele uitvinding omdat het mogelijk maakt de onmiddellijkheid van ons bestaan te overschrijden en een voorraad (vooraf) aan kennis op te doen in functie van toekomstige handelingen. De basispolariteit van onderwijs en leven mag niet weggewerkt worden, zoals steeds opnieuw geëist wordt met parolen en slogans als lebensnahen Schule, Schülerorientierung, Erfahrungsorientierung, Lebensweltorientierung, Handlungsorientierung '…

    Giesecke: De totale maatschappij heeft er belang bij dat de nieuwe generaties het aanwezige potentieel aan kennis en vaardigheden overnemen en kunnen aanvullen. De leerplannen/eindtermen moeten een gemeenschappelijk bestand van kennis en vaardigheden voor alle leerlingen vastleggen. Vanuit zichzelf is het kind niet onmiddellijk geïnteresseerd om veel vakkennis en culturele kennis op te doen; de interesse van het kind reikt niet verder dan zijn onmiddellijke levenshorizon. Vooral ook de sociaal benadeelde kinderen hebben met het oog op hun emancipatie uit hun benadeelde situatie nood aan directe, gerichte, maar tegelijk geduldige en aanmoedigende instructie. De radicale hervormingsbeweging heeft in tegenstelling met haar beloftes voor deze kinderen niets gerealiseerd. Integendeel.

    Giesecke betreurde ook de steeds verder toenemende maatschappelijke en pedagogische opdrachten die aan de school toegewezen worden. De school moest volgens de ontscholers een allesomvattende leefschool (total institution) worden, waarin de leerkrachten zo polyvalent zijn dat ze alle mogelijke problemen van de leerlingen en van de maatschappij kunnen oplossen. Door de te sterke beklemtoning van de zgn. 'Sozialpädagogisierung' komt de kernopdracht van de school in het gedrang. Door het feit dat de kerntaken van het onderwijs ondergesneeuwd geraakten, is ook het beroepsbeeld van de leerkracht heel diffuus en minder aantrekkelijk geworden – nog het meest voor de jongens. 

    De ontscholing is volgens Giesecke één van de belangrijkste oorzaken van de crisis van het leraarsberoep (Radiouitzending NDR 4 op 11.07.01: Woran erkennt man gute und schlechte Lehrer?, Internet). De kernopdracht voor de leraar moet opnieuw worden dat hij onderricht en hierop moet zijn zelfbeeld gebaseerd zijn. Er moet dus aandacht zijn voor de begrenzing van de onderwijsopdracht: Een goede leraar moet in elk geval zo goed mogelijk willen onderwijzen. Als de leerkracht hier goed scoort, dan mag men er meestal ook van uitgaan dat hij ook geslaagd is voor zijn pedagogische en motiverende opdrachten en dat hij een leervriendelijk klimaat geschapen heeft.

    4 Leraar-publicist Michael Felten

    Leraar Michael Felten is ook één van de bekendste herscholers in Duitsland. We denken vooral aan 3 publicaties: Neue Mythen in der Pädagogik, Auer, 1998, 'Kinder wollen etwas leisten' (Kösel-Verlag, 2000) en Auf die Lehrer kommt es an! Für eine Rückkehr der Pädagogik in die Schule (Gütersloher Verlagshaus 2010). Felten bekritiseert in dit laatste boek de reformpedagogische tijdsgeest die gebaseerd is op een gelijkheidsfictie tussen leerkrachten en leerlingen, op een zelfstandigheidsillusie m.b.t. de zelfstandige capaciteiten van het kind en op een conflictschuw strengheidstaboe in de relatie leerkracht-leerling. Dit alles mondt uit in schoolse verwenning omdat de leerlingen behoed moeten worden voor grote verwachtingen en beschermd tegen slechte cijferbeoordelingen; de leerkracht moet dus vooral speelse werkvormen toepassen. Felten omschrijft de methodische overdrijvingen in termen van *triomf van de leeftijdsgenoten – het sociale leren van elkaar; het zoveel mogelijk leren op eigen verantwoordelijkheid of triomf van het ego; triomf van de open werkvormen en het open onderwijs; triomf van het leuk zijn en het welbevinden...

    5 Duitse hoogleraar Thomas Ziehe

    Een andere bekende Duitse herscholer is de onderwijspedagoog Thomas Ziehe. Ziehe stelt in tal van publicaties dat leerkrachten moeten accepteren dat het op school vooral gaat om culturele kennis die ver af staat van de leefwereld van de leerlingen en die dus door hen op een eerste gezicht als ‘vreemd’ ervaren wordt. Voor het vreemde karakter moeten leraren zich niet excuseren en omgekeerd moeten leerlingen niet de schuld krijgen van hun self world-gerichtheid. Leraren moeten leerlingen helpen hun motivatiehorizon te verbreden. Leerlingen mogen niet gefixeerd blijven op hun innerlijke zelf vanwege de ambivalenties die dat oproept.

    Leraren vervullen dus een brugfunctie tussen de self-worlds van hun leerlingen en die andere werelden. Leraren kunnen en moeten ook meer gebruik maken van het verborgen verlangen van leerlingen naar het trots zijn op wat je bereikt/ geleerd hebt. Ze moeten zelf uitstralen dat je verdiepen in een vak tot verrukking kan leiden. De leerlingen moeten leren dat op de lange termijn aan iets werken uiteindelijk een groter gevoel van bevrediging en arbeidsvreugde oplevert dan het momentaan welbevinden.

    Scholen moeten verder meer i.p.v. minder gestructureerde situaties bieden om de diffuusheid voor leerlingen niet nog groter te maken. Er moet een setting zijn van regels en routines die je vasthouden. De leraar is verantwoordelijk voor structuur én voor een responsief klimaat. Volgens Ziehe hebben leerlingen in de huidige periode van individualisering juist behoefte aan meer i.p.v. minder structuur. De profeten van het Nieuwe Leren en ‘open onderwijs’ hebben ongelijk, want kinderen geraken alleen maar in de war door al die vrijheid en openheid.

    6 Josef Kraus, voorzitter Duitse lerarenvakbond

    Ook Josef Kraus, de bekende voorzitter van de Deutsches Lehrerverbandes, pleitte rond 2010 herhaaldelijk voor herscholing: eine Schule des Wissens, eindeutig, strukturierten Ergebnisorientierten Unterricht, Schule des lebendigen Wissens statt der sterilen technisch gespeicherten Daten, keine Überfrachtung von Schule durch sozialpädagogische Aufgaben,meßbare Wissensleistung & Qualitätskontrolle, eine Schule der Kultur und keine Schule des flachen Ökonomismus. 

    Kraus sprak zich kritisch uit over tal van pedagogische mythen: Selbstbestimmung,Selbstentfaltung,Selbsterfharung Selbsterziehung, Selbstkonzept… Hij betreurt dat de ‘nieuwlichters’ minder aandacht besteden aan Selbstbeherrschung, Selbstdiziplin ... Uit het louter bezig zijn met het zelf resulteert vaak: Selbstgefälligkeit, Selbstsucht, Selbstüberschätzung,Selbsttäuschung…

    We citeren nog even uit een aantal stellingen die Josef Kraus in maart 2011 verspreidde in ‘Zwanzig Wahrheiten über Schule in Deutschland (Internet). Kraus: Die um sich greifende Erleichterungs- und Wohlfühlpädagogik bringt nichts. Schule ohne Leistung und Anstrengung geht nicht. Die Notengebung wurde immer und immer wieder liberalisiert oder gar abgeschafft, schwere Schulfächer konnten durch leichte ersetzt werden, und überhaupt wurde eine Pädagogik gepredigt, derzufolge Schule Spaß und Unterhaltung garantieren soll. *Die Debatte um Bildungsgerechtigkeit ist nichts anderes als der sozialromantisch kaschierte Versuch, über die Schule Gleichmacherei zu betreiben. Wir brauchen schulische Vielfalt statt integrierte Einfalt. Die Gesamtschule in Deutschland ist gescheitert. ... Außerdem erzielt eine von Gleichmacherei geprägte Schulpolitik vermeintliche Gleichheit allenfalls durch Absenkung des Anspruchsniveaus.

    *Wir verzichten immer mehr darauf, von unseren Schülern konkretes Wissen einzufordern. Stattdessen schwafeln wir von Methoden-, Basis-, Horizontal-, Sozial- und Handlungskompetenzen. Wir brauchen wieder einen Primat der Inhalte vor den Methoden. Es ist eine Renaissance des konkreten Wissens angesagt. ... *Wir lassen unsere Muttersprache bereits in der Schule verkommen. Das Beherrschen der Mutter- und Landessprache ist das A und O jeder Bildung. Tatsache ist aber: Schule in Deutschland schafft es nicht, den Nachwuchs solide in der Mutter- und Landessprache zu schulen. (Klaus betreurt de uitholling van het moedertaalonderwijs.)

    *Falsch ist die Behauptung, es komme nicht auf Schulstrukturen, sondern ausschließlich auf die Art des Unterrichts an – nämlich auf einen projektorientierten, lehrermoderierten und schülerzentrierten. Unsere Schüler brauchen einen strukturierten und ergebnisorientierten (nicht nur erlebnisorientierten) Unterricht. Übrigens: Gerade leistungsschwächere und jüngere Kinder profitieren von einem klar strukturiertem Unterricht. Die internationalen Abitur-Vergleiche sind falsch. Dort wo man in Europa die niedrigsten Abiturienten-Quoten hat, hat man zugleich die besten Wirtschaftsdaten: nämlich in Österreich, in der Schweiz sowie in Bayern. 

    7 Reconstruire l'école: réscolariser

    In Frankrijk leidde de thematiek van de ontscholing de voorbije 25 jaar tot een nieuwe schoolstrijd. Er verschenen veel boeken, artikels e.d. met scherpe kritiek op de ontscholingsprojecten van de voorbije decennia. De herscholers spreken er over 'reconstruire l'école' en formuleren ook veel kritiek aan het adres van het nivellerende ‘collège unique’. We denken in dit verband aan de vele boeken die alle de ontscholing bekritiseren. We vermelden er enkele: La destruction de l'enseignement élémentaire et ses penseurs (L. Lurçat), Vers une école totalitaire (L. Lurcat), L'école desoeuvrée, la nouvelle querelle scolaire (C. Thélot en Ph. Joutard),

    L'enseignement de l'ignorance (J.C. Michéa), La barbarie douce (J.P. Le Goff), Oser enseigner (G. Molina), Lettre ouverte à ceux qui croient encore en l'école (J. Romain) over de 'délimitation' de l'école, L'ensignement mis à mort (Adrien Barrot)… Que vive l'école république,1999 en 'L'école de la philosophie, Pleins feux, 2000 (Charles Coutel); La Pédagogie du vide (Hervé Boil-lot en Michel Le Du) P.U.F, 1993: kritische analyse van de visie van Ph. Meirieu; L'enseignement mis à mort (Alain Barrot, Librio 2000; L'imposture pédagogique van Isabelle Stal (2008) met vooral een kritiek op de (universitaire) lerarenopleidingen. Een fundamentele analyse treffen we ook aan in een oproep (28 pagina’s) van een aantal professoren wiskunde en wetenschappen: Les savoirs fondamentaux au service de l'avenir scientifique et technique. Comment les réenseigner, Laurent Lafforgue e.a, 2004, Internet. Het gaat hier telkens om vrij bekende auteurs. 

    Ook in de publicaties en TV-uitzendingen van Alain Finkielkraut troffen we regelmatig een hoofdstuk aan over de ontscholing in Frankrijk. We denken verder aan de publicaties van Jean-Paul Brighelli (La fabrique du crétin: La mort programmée de l'école, ...) en aan deze van Marc Le Bris over de ontscholing in het lager onderwijs: Bonheur d'école : Peut-on encore sauver l'école française?; Vos enfants ne sauront pas lire... ni compter !

    7.2 Reconstruire l'école

    Vooral ook de scherpe kritieken op de hervormingen van het secundair onderwijs wijzen op een bitsige schoolstrijd. Het verzet tegen het voorbije beleid wordt deels gecoördineerd door de vereniging Reconstruire l'école waarvan prof. Denis Kambouchner de voorzitter is. Hij publiceerde zelf een boek hierover: Une école contre l'autre. Hij verwijt Meirieu en co dat ze net als de reformpedagogen destijds de fundamentele pijlers van elk degelijk onderwijssysteem totaal in vraag stelden en dat hun alternatieve (romantische) onderwijsvisie te ver afstaat van de praktijk. Met een zinspeling op het beleidsprincipe ‘’enseigner moins pour enseigner mieux’, repliceerde Kambouchner dat hij eerder opteerde voor ‘enseigner mieux en enseignant plus’ (plus betekent hier meer aandacht voor basiskennis en basisvaardigheden).

    Zelf lazen we ook met veel interesse L'école desoeuvrée, la nouvelle querelle scolaire (Ed. Flammarion, 1999) van C. Thélot en Ph. Joutard. Op de achterflap wordt de basisgedachte als volgt samengevat: "Sinds de jaren zeventig geeft de onderwijspolitiek voorrang aan de visie van pedagogen zoals Meirieu en co. Men verwaarloost elementaire kennis, men minacht het lesgeven en de leerkrachten, men wil per se van het onderwijs een 'lieu de vie' maken. De school gaat voorbij aan haar ware roeping: transmettre les savoirs et les oeuvres. In plaats van het aanmoedigen van de vlucht vooruit van vele nieuwlichters zou een verantwoorde onderwijspolitiek eerder moeten proberen om de fundamentele evenwichten te vinden die een school nodig heeft."

    Volgens de Franse onderwijssociologe Judith Lazar hebben ontscholers als Ivan Illich, Paulo Freire, Michel Foucault, Pierre Bourdieu, Louis Althusser, A.S. Neil, Françoise Dolto… de basisgrammatica van het onderwijs en het gezag van de school en van de leerkrachten sterk ondermijnd. Ze beïnvloedden sterk de publieke opinie en de 'Education nationale', de onderwijshervormingen van de voorbije 40 jaar. jaar (J. Lazar, Pour quoi faire?, Flammarion 2004).

    We vermelden nog een aantal werken die de analyse hiervoor ondersteunen. Jean Romain: Lettre ouverte à ceux qui croient encore en l'école, L'Age d'Homme, 2001. Zijn belangrijkste boodschap luidt: "On est en train de casser un vieux métier humaniste qui consiste à enseigner quelque chose à quelqu'un. Il faut recommencer à enseigner, reprendre le risque de l'autorité et réapprendre à lire, réapprendre à écrire, réapprendre à calculer. Remettons la matière au centre, parce que c'est la matière enseignée qui va faire grandir, qui va élever - c'est l'étymologie du mot èléve".

    Jean-Piere Le Goff: La Barbarie douce: la modernisation aveugle des entreprises de l'école, 1999. In dit boek behandelt Goff veschillende thema's waaronder de vernieuwingsdwang,de managementmode, de reductie van de primaire opdracht van het onderwijs: L'école perd sa mission première qui est de transmettre les connaissances dans une relation par essence inégalitaire entre le professeur qui a étudié pour acquérir un savoir et l'éléve qui va progressivement apprendre. L'établissement scolaire devient un 'lieu de vie', sorte de garderie sociale; le professeur n'a plus l'autorité reconnue, il est censé être à l'écoute de l'apprenant qui n'est plus celui qu'on 'élève', mais celui au niveau duquel on s'abaisse, toujours au détriment des plus faibles.

    We vermelden verder ook de publicatie ‘L’imposture pédagogique van prof. Bernard Berthelot (2001, de tekst staat op het Internet).

    7.3 Prof. Nathalie Bulle

    De bekende Franse onderwijssociologe Nathalie Bulle publiceerde in 2009 het boek ‘L’école et son double’ over wat er al 40 jaar misloopt met de hervormingen van het secundair onderwijs, met de ontscholing en comprehensivering. Het ontplooiingsmodel vanaf de basisschool samen met de invoering van het collège unique ontwrichtten volgens Bulle het destijds behoorlijk functionerende onderwijs. De vele nieuwlichters kozen voor een didactische ommekeer: voor het ontplooiingsmodel – mede gebaseeerd op een biologische visie à la Rousseau en Piaget. Ze stelden ten onrechte het belang van de culturele vakdisciplines en van cultuuroverdracht in vraag. 

    Prof Bulle schrijft in deze context: L’école en France est en réalité aujourd’hui dominée par des représentations de l’homme et de son développement fondées sur des bases fausses. Les conceptions aussi bien en psychologie, en épistémologie qu’en sociologie, qui ont partie liée et qui ont guidé ses transformations pédagogiques, sont à la source d’une profonde dégradation de son enseignement.

    De nieuwlichters kozen volgens Bulle ook voor het nivellerende collège unique. Volgens haar was de invoering van comprehensief onderwijs zoals het collège unique Alle leerlingen werden de dupe van het collège unique en van de ontscholing; nog het meest de sociaal benadeelde leerlingen. Bulle wees ook op de nefaste invloed van het onderwijssociologisch gedachtegoed van Pierre Bourdieu en zijn vele volgelingen.

    7.4 Kritiek op ontscholing in basisonderwijs

    Voor het basisonderwijs lijken ons de publicaties van prof. Liliane Lurçat, destijds 'directeur de recherche au CNRS (psychologie de l'enfant) heel revelerend. Lurçat schreef ook verschillende werken over de vakdidactiek voor schrijven, lezen en rekenen voor jonge kinderen. Een bijdrage op het Internet draagt de titel 'L'école élémentaire détruite'. Lurçat betreurt o.a. dat door de hervormingen van de voorbije decennia geraakt werd aan de fundamentele pijlers van het basisonderwijs waardoor ook het aantal mislukkingen en het aantal kinderen met leerproblemen sterk is toegenomen. Er wordt te weinig aandacht besteed aan het onderwijzen van de basisvaardigheden; er werd afbreuk gedaan aan de oerdegelijke methodiek van het basisonderwijs, gebaseerd op de systematische en progressieve overdracht van kennis en vaardigheden. Door de onduidelijkheid over de juiste aanpak en het tekort aan systematiek heerst er nu verwarring en onbegrip. De basisvaardigheden worden niet meer bereikt door veel leerlingen die geen beroep kunnen doen op steun thuis; maar ook bij veel gewone kinderen merkt men tal van lacunes. De toegenomen ongeletterdheid op het einde van het basisonderwijs is een product van de aantasting van de beproefde methodes. De (universitaire) lerarenopleidingen lieten de beproefde vakdidactische methodes vallen in naam van ideologische en pedagogische argumenten (pédagogisme et constructivisme à la Ph. Meirieu, Freinet ...).

    8 Besluit

    In deze bijdrage werd duidelijk dat er in tal van landen de voorbije 30 jaar een geanimeerd debat wordt gevoerd over de ontscholing van het onderwijs.


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:ontscholing
    02-11-2021, 13:35 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    30-10-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Omtrent de grote overeenstemming tussen de onderwijsvisie in het Brinckman-rapport van de commissie Beter Onderwijs en deze van Onderwijskrant - en ook een paar kritische bedenkingen.
    Omtrent de grote overeenstemming tussen de onderwijsvisie in het Brinckman-rapport van de commissie Beter Onderwijs en deze van Onderwijskrant - en ook een paar kritische bedenkingen.

    We zijn het grotendeels eens met de meeste uitspraken in dit rapport. Ik illustreer dit straks even aan de hand van de adviezen 2 en 3.  Meer aandacht b.v. voor basiskennis en -vaardigheden (advies 2- zie bijlage), was ook een kerngedachte in onze O-ZON-campagne van 15 jaar geleden en in bijdragen in Onderwijskrant van de voorbije 30 jaar. Idem voor advies Advies 3 optimalisering van cognitieve processen en leerprestaties: kritiek op constructivistisch en zelfontdekkend leren (zie bijlage).

    In de Onderwijskrantbijdragen over deze onderweroen gingen we bovendien ook uitvoerig in op de wijze waarop de onderwaardering van basiskennis en basisvaardigheden, het constructivisme ... tot uiting komen in verschillendde vakken in het lager en secundair onderwijs: b.v. veel bijdragen en getuigenissen over de uitholling van de taalvakken. In Onderwijskrant nr. 197 beschreven we ook heel concreet welke leerstofpunten terug opgenomen moeten worden in de nieuwe eindtermen /leerplannen/methodes lager onderwijs. Dergelijke analyses vind je niet terug in het commissierapport.

    Niettegenstaande ik de meeste adviezen onderschrijf (zie bijlage) heb ik toch ook wat moeite met een uitspraak als: De jongste jaren kwam (de wetenschap van het leren’ dankzij de ontwikkeling van de cognitieve psychologie en de neurowetenschappen in een stroomversnelling. We weten ondertussen hoe ons brein en het leren optimaal werken.

    De meeste praktijikmensen weten m.i. eigenlijk al heel lang wat effectief onderwijs betekent. Het rapport wekt al te zeer de indruk gewekt dat de kenmerken van effectief onderwijs nog niet zolang gekend zijn en dat we hiervoor hebben moeten wachten op recent wetenschappelijk onderzoek.
    Onze sterke Vlaamse onderwijstraditie was precies gebaseerd op de effectieve aanpakken die in het rapport beschreven worden. Ook in mijn didactische en vakdidactische publicaties uit de jaren 1970-2000 paste ik die principes toe.

    In het rapport wordt er m.i. iets te weinig waardering getoond voor onze sterke onderwijstraditie, en voor het feit dat de meeste leerkrachten zich hebben verzet tegen de beeldenstormerij, en in de mate van het mogelijke ook lippendienst bewezen - waardoor ook de schade kon ingeperkt worden. 
    Het is m.i. ook zo dat veel van die modieuze visies op het leerproces als het constructivisme moeilijk in de praktijk te realiseren zijn. De recente ZILL-visie  propageert het contextueel en zelfontdekkend rekenen , maar  dat dit moeilijk uitvoerbaar in de praktijk, en dat de meeste leerkrachte zullen dit ook niet zomaar toepassen.
    Ik wees ik daarom de voorbije decennia dan ook ook steeds op de afstand tussen de sterke ontscholingsdruk en de feitelijke ontscholing. Dit onderscheid vind ik te weinig terug in het rapport.

    In het rapport hebben de opstellers het ook vooral over de recente daling van de scores voor PISA en PIRLS. Ze drukken m.i. te weinig waardering uit voor het feit dat onze leraren lager en lager secundair onderwijs tot voor kort nog wereldtopscores behaalden. Dat betekent ook dat de lerarenopleidingen in elk geval destijds heel goed functioneerden. Maar in het rapport wordt hiervoor te weinig waardering uitgesproken.

    Bij de interpretatie van de achteruitgang van het niveau van het onderwijs wordt ook te sterk de indruk gewekt dat dit enkel een gevolg is van de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs. Maar er spelen ook andere factoren mee, als b.v. de sterke toename van het aantal migrantenleerlingen & anderstalige leerlingen, de sterke toename van het aantal kinderen die thuis in armoede leven, en ermee verbonden het grote verschil tussen b.v. de PISA-resultaten in grootstedelijke gebieden en anderzijs in meer landelijke gebieden.

    Er wordt ook te weinig gesteld dat de verantwoordelijken voor de propaganda van het constructivisme en andere niet-effectieve aanpakken vooral universitaire onderwijsexperts en universitaire lerarenopleiders waren.

    ----------
    Advies 2 Aandacht voor de ‘leer-kracht’ van kinderen): voldoende basiskennis en -vaardigheden om ver(der) te springen Meer tijd besteden aan basiskennis en -vaardigheden

    “De onderwijsfocus is de voorbije decennia verschoven van kennisgericht naar (be)leefonderwijs (basisonderwijs) en naar competentiedenken (secundaire school) waarbij de klemtoon kwam te liggen op vaardigheden en minder op kennisopbouw en attitudetraining. De verschuiving was deels wenselijk want ook socio-emotionele en attitudeontwikkeling en handelings-bekwaamheid van leerlingen zijn cruciale onderwijsdoelen. Deze evolutie is echter te ver doorgeschoten ten koste van aandacht en tijd voor basiskennis en -vaardigheden.

    Zo toonde PIRLS2016 bijvoorbeeld aan dat de instructietijd voor begrijpend lezen tussen 2006 en 2016 bijna gehalveerd werd van 15% naar 9%. Dan is een achteruitgang in begrijpend lezen zeer logisch. Het advies van de VLOR omtrent de PIRLS2016-resultaten wijst dan ook terecht op het gevaar van een overladen curriculum, waarbij basisvaardigheden lijden onder voortdurend groeiende nieuwe maatschappelijke verwachtingen die aan het onderwijs gesteld worden en die in een toenemend aantal opdrachten worden vertaald. Cognitieve basisvaardigheden zijn niet tegengesteld aan, maar net een voorwaarde voor verdere cognitieve én socio-emotionele ontwikkeling, zelfs bij zeer jonge kinderen.De basisvaardigheden moeten dan ook opnieuw meer aandacht krijgen.

    Er moet bovendien een herwaardering plaatsvinden van kennisverwerving. De ontwikkeling en verspreiding van het internet hebben het belang hiervan ten onrechte ondergraven. Het is net omwille van de alomtegenwoordigheid van informatie dat kennis cruciaal is, precies om deze informatie te kunnen evalueren. Men kan bijvoorbeeld enkel efficiënt informatie opzoeken over een wetsvoorstel indien men enige kennis heeft over de politieke structuur van een land, over het functioneren van een parlement, over bestuursniveaus en bevoegdheden. Kennis is ten tweede ook cruciaal voor de ontwikkeling van nieuwe vaardigheden. Zo kan men een tekst enkel goed begrijpen indien men de concepten die erin voorkomen ként. Kennisheeft daarom altijd een cumulatief effect en een gebrek aan kennis hypothekeert toekomstig leren.

    Naast de kennis zelf dient dus ook het proces van kennisverwerving geherwaardeerd en actief aangeleerd te worden. Kennisverwerving stimuleert gestructureerd en analytisch denken en leert ons het onderscheid te maken tussen betrouwbare informatie en fake news.

    Het onderwijs dient daarom de rol van kennis en basisvaardigheden ook in de zogenaamde 21ste-eeuwse vaardigheden te erkennen. Het belang van kennis in pakweg creativiteit, samenwerking of kritisch denken wordt onderschat, wat de realisatie ervan bedreigt. Het is bijvoorbeeld onmogelijk kritisch te denken of samen te werken aan een project over de tweede wereldoorlog indien men niet over de noodzakelijke kennis omtrent belangrijke gebeurtenissen in deze periode beschikt, net zoals inzicht in installaties of schaaltekenen niet haalbaar is zonder kennis van basismechanica. Men kan geen goed debat voeren over het klimaatprobleem als men niet weet wat CO2 is of hoe het ontstaat bij verbranding van fossiele brandstoffen.

    Het is niet realistisch een creatieve schaakmethode te bedenken als men niet weet welke strategieën en technieken er bestaan en gebruikt worden. Zonder kennis van zijn materialen en instrumenten zal een lasser altijd ondermaats werk afleveren, net zoals een zorgkundige zonder psychologische basiskennis al snel op zijn beperkingen stuit. Vaardigheden worden m.a.w. te vaak als inhoudsvrij geconcipieerd , terwijl we weten dat bijvoorbeeld ook leesvaardigheid in belangrijke mate bepaald wordt door woordenschatkennis en dus kennis van de wereld die via deze woordenschat - het laatste deel van de samenstelling is zeer letterlijk te nemen - binnenkomt. In de VS heeft de focus op louter technisch lezen geleid tot een dramatische val in tekstbegrip.

    De verschuiving naar vaardigheden geleid tot een dramatische val in leerprestaties en tot groeiende ongelijkheid (Hirsch, 2016). De realisatie van inhoudsvrije generieke vaardigheden is dus cognitieve fictie. Daarom moet er voldoende aandacht geschonken worden aan het inoefenen van domeinspecifieke kennis en vaardigheden via afzonderlijke vakken. Leerkrachten in het kleuter-, lager, buitengewoon en secundair onderwijs moeten in de eerste plaats over de nodige vakkennis en inhoudelijke vorming beschikken en moeten garant staan voor de kwaliteit van het vak als leereenheid (cf. focus 4). Pas wanneer aan deze voorwaarde voldaan is, kan de sprong gemaakt worden naar een vakoverschrijdende en transversale aanpak. Vakoverschrijdend denken en onderwijs vereisen een grondige kennis van de betrokken disciplines.

    Advies 3 optimalisering van cognitieve processen en leerprestaties :kritiek op constructivistisch en zelfontdekkend leren. Stimuleren van evidence-informed didactiek.

    Vooraf: met Onderwijskrant namen we de voorbije decennia ook het voortouw in de strijd tegen de vele propaganda voor constructivistisch en zelfontdekkend leren. 34 jaar geleden publiceerden we al een kritische bijdrage over het constructivisme binnen het wiskundeonderwijs. Sindsdien besteedden we veel bijdragen aan. Het commissierapport bevestigt onze stellingen. Maar jammer genoeg wordt in het raport niet aangetoond hoe b.v. het constructivisme binnensloop binnen de eindtermen/leerplannen van de jaren 90 en binnen de verschillende vakken. In onze vakdidactische publicaties over lezen, rekenen … toonden we ook aan hoe kennis en vaardigheden stapsgewijze opgebouwd moeten worden en welke de rol is van automatiseren en memoriseren, en andere vormen van opslaan in het langetermijngeheugen. Dezelfde opstelling vinden we terug in het commissie-rapport. 
    P.S. In mijn thesis over Piaget van 1969 werd ik ook al geconfronteerd met het constructivisme van Piaget. Ik schreef toen ook al dat constructivisme bij Piaget vooral een episthemologische theorie was en geen instyructietheorie.


    Advies 3
    Al decennia worden zelfontdekkend leren en constructivistische methodes als ‘nieuw’ en ‘progressief’ voorgesteld, terwijl in dezelfde periode een massa wetenschappelijk onderzoek én de klaspraktijk (!!)aantoonden dat klassieke methodes vaak beter werken. Tientallen jaren onderwijsonderzoek (NvdR :en vooral de ervarings-en praktijkwijsheid!) en ook de PISA-resultate tonen aan dat directe instructie leidt tot betere leerprestaties dan leerlinggecentreerd leren ….Deze ‘moderne methodes’ zijn vooral nadelig voor kwetsbare kinderen, o.a. voor hun wiskundeprestaties (Saarinen, Lipsanen, Hintsanen, Huotilainen, Keltikangas-Jarvinen, 2020). Leerlinggecentreerd leren blijkt dus de ongelijkheid te vergroten, terwijl het ironisch genoeg net vaak ingezet wordt vanuit goedbedoelde sociale beweegredenen (Andersen & Andersen, 2017). Dit geldt overigens ook voor andere vaardigheden. Zo leer je bijvoorbeeld sneller lezen op basis van onder meer directe instructie van spelling- en uitspraakregels dan op basis van zelfontdekkend leren (Rastle et al., 2021).


    Constructivistische methodes waarbij kinderen hun eigen leerpad kunnen kiezen, zijn meestal inefficiënt en vertrekken vanuit onrealistische aannames omtrent de voorkennis, metacognitie, zelfcontrole en het leervermogen van kinderen en jongeren. Ze zijn dan ook niet geschikt als dominante didactiek of algemeen onderwijsmodel en mogen pas gebruikt worden als aan belangrijke randvoorwaarden voldaan is. Bijvoorbeeld indien voldoende achtergrondkennis maar ook vaardigheden, abstractieniveau en attitudes aanwezig zijn, bij grote begaafdheid of sterke interesse, bij een hoog voorafgaand beheersingsniveau of in het hoger onderwijs, kan het wenselijk zijn de methodologie van explorerende vooruitgang - die typisch is voor onderzoek - ook toe te passen als primaire onderwijsmethode.

    In de onderwijspraktijk dient de neomanie waarbij steeds meer ‘nieuwe’ methodes uitgeprobeerd worden, te stoppen. Een didactiek mag enkel op grote schaal uitgerold worden en gepromoot in professionaliseringsinitiatieven, indien ze in wetenschappelijke proefopstellingen en op de klasvloer (m.i. vooral op de klasvloer!) haar effectiviteit en efficiëntie bewezen heeft. …Deze evidence-informed methodes in ere herstellen is (hoe vreemd het ook moge klinken) een onderwijsvernieuwing die de kwaliteit en leerprestaties zal onderbouwen. Deze methodes moeten dan ook verankerd worden in de lerarenopleiding en -professionalisering.

    De werking van ons brein (supra) impliceert dat een optimale onderwijspraktijk erin bestaat dat lessen vertrekken vanuit een stapsgewijs opgebouwde, expliciete lesvoorbereiding ( NvdR:en vooral stapsgewijze les) dat beheersing van tussentijdse leerresultaten opgevolgd en getoetst wordt (formatief en summatief), dat feedback verstrekt wordt bij fouten, dat competentie nagestreefd wordt door systematische oefening en herhaling en dit gespreid in de tijd (Carpenter et al., 2012). De zelfsturing van de leerling wordt groter naarmate haar/zijn competentie toeneemt. Deze systematische aanpak moet worden gegarandeerd door er voldoende tijd aan te geven in het curriculum.

    Een overladen curriculum met altijd weer nieuwe leerinhouden en sociale activiteiten verhindert dat elk van deze inhouden adequaat verwerkt kan worden. Cruciaal voor leren zijn sequentiële doelen die net voldoende het voordien bereikte als noodzakelijke voorwaarde voor persoonlijke ontwikkeling, eerder dan als een bron van frustratie….. Deze evidence-informed didactische aanpak dient bovendien verankerd te worden in de ontwikkeling van didactisch materiaal (bijvoorbeeld door educatieve uitgevers), dat hierop geëvalueerd moet worden (bijvoorbeeld door de onderwijsinspectie en/of het Kenniscentrum Onderwijs).


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:rapport Brinckman
    30-10-2021, 14:32 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    23-10-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ontscholing al centraal in VSO-visie 50 jaar geleden; en in stroomversnelling vanaf 1990 - al 30 jaar
    Ontscholing al centraal in VSO-visie 1971 &  & stroomversnelling vanaf 1990 

    Mede in het zog van de jaren 1960 werden we al vanaf 1970 al volop geconfronteerd met ontscholingstendensen en ontscholingsdruk. Gelukkig was er ook veel verzet vanwege de praktijkmensen, was de afstnd tussen ontscholingsdrul en feitelijke ontscholing nog vrij groot.
    Een paar illustraties.

    In de ministeriële brochure over het Vernieuwd Secundair Onderwijs van 1971 van minister Vermeylen stond de ontscholingsdruk centraal.
    De beleidsverantwoordelijken poneerden: Het verwerven van kennis is niet langer het hoofddoel van het onderwijs. De vroegere weetjesopstapeling ruimt meer en meer plaats in voor adequate inwerkstelling van de intellectuele eigenschappen. .Een zuiver dogmatische werkwijze die op het reproduceren van leerstof gericht is, moet men tot elke prijs vermijden.
    De kinderen moeten leren leren, leren zelf vinden. Inductieve en actieve methodes zijn vanzelfsprekend. Hoe meer het kind leert zich actief te ontwikkelen en hoe minder het de les passief ondergaat, des te doeltreffender, kan het onderwijs worden geacht. De nadruk valt voortaan op het kunnen, het ontwikkelen van vaardigheid, het zinvol toepassen van kennis.
    Er zal zoveel mogelijk uitgegaan worden van de belangstellingssfeer, wat de leeractiviteit aantrekkelijker en zinvoller maakt. De moderne pedagogiek legt de nadruk op het belang van de zelfwerkzaamheid en groepswerk.

    Minister Vermeylen verving ook meteen het vak geschiedenis in de eerste graad door maatschappijleer vanuit de actualiteit als b.v. de gijzeling van een trein in Nederland. In het vrij onderwijs werd gewerkt met thematische pakketjes over de geschiedenis van de kledij e.d., zonder dat de leerlingen over de historische kapstuken beschikten om die kleij aan op te hangen.

    We lazen in die tijd analoge stellingen in publicaties van VSO-coördinatoren als Roger Standaert.
    Ook in publicaties van de koepels van de onderwijsnetten drong de relativering van de kennis en de prestatievijandigheid door - b.v. in ‘Eigentijdse opdrachten voor een katholieke basisschool’ van 1974. In de lerarenopleiding mocht niet langer gewerkt worden met punten, maar enkel met niveaus. Ook binnen het ‘Vernieuwd lager onderwijs’ drong vanaf 1974 de nieuwlichterij door. Het niveau van het lager onderwijs was vrij hoog en leerkrachten drongen geenszins aan op een hervorming, maar toch stelden beleidsmakers dat er een hervorming nodig was – net als in het secundair onderwijs.
    In het zog van de jaren zestig en mei 1968 werden ook her en der enkele alternatieve en anti-autoritaire scholen opgericht.

    Vanaf 1976 propageerde de Leuvense professor Ferre Laevers en het CEGO het zgn. zelfontplooiingmodel in het EGKO-project (Ervaringsgericht kleuteronderwijs, EGKO)

    In Onderwijskrant nr. 35 van september 1984 waarschuwden we dat rages & hypothesen de veralgemening en verabsolutering van deelaspecten leiden tot elkaar snel afwisselende modever-schijnselen, en dat dit uiteindelijk de vernieuwings-bereidheid en de motivatie van de leraren afremde, en tot een niveaudaling zou leiden. Het voortdurend in vraag stellen van het meesterschap van de meester en de complicerende hervormingen maakten het lerarenberoep steeds minder aantrekkelijk.

    Het roer moet om en alles moet anders, was het motto van het doorhollingsbeleid en van de nieuwlichters de voorbije 50 jaar; in ons onderwijs werd zogezegd nog les gegeven als in de 19de eeuw. 

    De mantra van de vernieuwing viel overal te beluisteren: wat u nu doet beste leerkrachten deugt niet: jaarklassenprincipe, klassikale & interactieve groepsinstructie, eisen stellen en discipline, leerkrachtgestuurd onderwijs, differentiatie in onderwijsvormen in secundair onderwijs… Enkel een radicale ommekeer kon de verlossing uit al die ellende brengen. De sterke verlossingsdrang ging ook gepaard met voortdurende stemmingmakerij tegen het onderwijs.

     Verdere toename ontscholingsdruk sinds 1990; recentelijk ook in ZILL- & Poolstervisie

    De ontscholing kwams sinds 1990 in een stroomversnelling. Topambtenaar Georges Monard pakte uit met knelpuntnnota's waarin precies ook de sterke punten van ons Vlaams onderwijs als knelpunten werden voorgesteld. Kurieren am Symptom kon volgens Monard en co geen soelaas meer brengen, enkel copernicaase hervormingen;  en 'iedereen moest hangen'.  

    In 1991 werd bv ook gesteld dat onze sterke eerste graad s.o. een ware kankerplek was en dat de leraren/regenten hun taak niet aankonden - mede omdat ze slecht waren opgeleid. Ook toen vanaf 1995 bleek dat Vlaanderen wereldtopscores voor TIMSS en PISA behaalde, bleef men die kwakkels verkondigen. Dit was de start van 30 jaar debat over de (nefaste) structuurhervorming van het s.o.; dit was ook de start van de vele hervormingen van de lerarenopleidingen.

    De ontscholingsdruk en uitholling van de (taal)vakken kwamen heel sterk tot uiting in de eindtermen en leerplannen van de jaren negentig, in de onderwijsvisie van Roger Standaert en zijn DVO zoals die o.a. tot uiting kwam in de ‘Uitgangspunten bij de eindtermen, in de taalvisies van het Leuvens taalcentrum van prof. Kris Van den Branden, in de visietekst over vaardigheidsgericht) taalonderwijs van de leerplanvoorzitters katholiek onderwijs (eerste versie 1997), in de visie van inspecteur-generaal Michielsens en in de inspectierapporten, …

    DVO-medewerkers getuigden zonder blozen over de eindtermen: De eindtermen werden geformuleerd vanuit een helder leerlinggerichte en emancipatorische visie. Er was m.a.w. een verschuiving nodig van het traditionele 'doceren', naar vormen van 'open leren' die (bijna) volledig leerlinggestuurd zijn. In tegenstelling tot de traditionele opvatting, waarbij de leraar werd beschouwd als de overdrager van kennis. Bij actief leren wordt gefocust op langetermijndoelen en in veel mindere mate op overdracht van feitenkennis. Leerinhouden moeten ingebed zijn in concrete, en voor de leerling herkenbare contexten. (in DIROO-boek: Is de leraar een coach?, Academia Press -2004).

    In 2008 publiceerde de VLOR het rapport ‘Competentie-ontwikkelend onderwijs’ van bijna 200 pagina’s. De opstellers-onderwijskundigen pleitten allen enthousiast en ongenuanceerd voor radicaal constructivistisch & competentiegericht onderwijs - en tegen de klassieke leraargestuurde aanpak. Voor de opstelling van dit rapport nodigden de VLOR-kopstukken enkel onderwijskundigen uit die allen bekend stonden als vurige propagandisten van de constructivistische en competentiegerichte aanpak: Filip Dochy, Martin Valcke, Roger Standaert Katrien Struyven, Ferre Laevers & Herman Baert.
    Bij de Vlaamse beleidsmakers en bij veel zgn. onderwijsexperts was de bezorgdheid om de ontscholing en beknotting van de talentontwikkeling tot voor kort nog niet echt doorgedrongen. Velen ontkenden nog in 2018 de niveaudaling.

    In 2007 stonden veel zgn. onderwijsexperts ook vooraan in het afwijzen van de O-ZON-campagne van Onderwijskrant, tegen de vele vormen van ontscholing en nivellering en voor de herwaardering van de pijlers van onze sterke Vlaamse onderwijstraditie. 

    Met O-ZON en Onderwijskrant voerden we vanaf begin 2007 een extra campagne rond de ontscholing en niveaudaling. Die campagne kon op veel steun rekenen van de praktijkmensen – ook uit het hoger en universitair onderwijs. Deze campagne stimuleerde niet enkel een breed debat over effectief onderwijs en aantasting van de kwaliteit; het betekende ook een grote steun voor de vele praktijkmensen die zich verzetten tegen de aantasting van hun onderwijsopdracht. Dit alles beïnvloedde ook de wending in het regeerakkoord-2019 over de onderwijsplannen en de huidige wending in het onderwijsdebat.

    Ter herinnering nemen we eens een samenvatting van ons O-ZON-manifest van 2007 op.

    *Respect voor- en vertrouwen in de professionaliteit en ervaringswijsheid van leerkrachten.
    *Herwaardering van basiskennis en basisvaardigheden, van de vakdisciplines en van het belang van abstrahering, symbolisering & structuur. Geen competentiegericht en constructivistisch onderwijs.
    *Herwaardering van (interactieve) instructie, lesgeven en contacturen, prestatiegerichtheid, orde en discipline.
    *Herwaardering van jaarklassenprincipe, klassikale aanpak en ‘samen optrekken’. Geen doorgedreven individualisatie, geen inclusief LAT-onderwijs.
    *Verhoging van het niveau van het onderwijs en van de lerarenopleidingen
    *Meer niveaubewaking en controle leerprestaties.
    *Beter benutten van talenten van alle soorten leerlingen. Effectief achterstandbeleid.
    *Geen nivellering en nivellerende brede eerste graad, maar herwaardering van onze sterke eerste graad.
    *Vernieuwing in continuïteit i.p.v. doorhollings- en omwentelingsbeleid & moderniseringstover.
    *Verminderen van de druk en invloed van vernieuwingsestablishment, van de vele vrijgestelden voor de permanente hervorming van het onderwijs.
    *Afremmen en/of afbouwen van bureaucratisering en grootschaligheid, reductie van planlast, van de bureaucratische schil en overhead in het hoger onderwijs.
    *Geen invoering nivellerende brede eerste graad s.o. & schrapping onderwijsvormen.

    In onze bijdragen over de structuurhervormingsplannen secundair onderwijs vanaf 2002 betreurden we dat beleidsmakers, de academische voorstanders van die hervorming en kopstukken van de onderwijskoepels zich blind staarden op grotendeels vermeende knelpunten, de echte problemen, de aantasting van de kwaliteit en niveaudaling, negeerden, en tegelijk met hun plannen de verdere ontscholing & daling van de onderwijskansen bevorderden: nivellering, aso-isisering ten koste van tso/bso; brede eerste graad met vage en structuurarme vakkenclusters en belangstellingsgebieden i.p.v. gestructureerde vakdisciplines, heterogene klasgroepen, competentiegerichte en ‘zachte’ didactiek in de hervormingsplannen van de commissie-Monard-2009 en van minister Smet. ... Eind juni 2011 merkten we eens te meer dat ook de redactie van het tijdschrift ‘Impuls’ de verdere nivellering volop stimuleerde: invoering middenschool; gevoelige reductie in de 1ste graad van het aantal lesuren voor basisvakken als wiskunde, Nederlands en Frans, versnippering van de basisvorming via toevoeging van vage leerdomeinen als economische initiatie, voedingsleer, mechatronica... ; de leerlingen automatisch laten overgaan naar het 2de jaar; hoeken- en contractwerk, ... Het tijdschrift Impuls (destijds Floreat) heeft zich vanaf 1968 gepresenteerd als een grote voorstander van het VSO, het ontplooiingsmodel, nivellerende eindtermen & leerplannen-1998, het constructivistisch & competentiegericht leren dat mede verantwoordelijk is voor de grote daling van het niveau & de onderwijskansen.

    In het debat over nieuwe eindtermen en leerplannen vanaf 2013, in de 7 officiële rapporten uit 2014-2016, in Vlaanderen 2050 met 'leerpleinen' als centgrale gedachte, in het VLOR-advies-2015 over de nieuwe eindtermen, in de populistische Consultatiecampagne van minister Crevits, in standpunten van kopstukken van onderwijskoepels, merkten we een opfklakkering van het ontscholingsdiscours. Er werd aangedrongen op een radicale perspectiefwisseling in de richting van ontwikkelend leren, zelfgestuurd en gepersonaliseerd leren, learning parks, …

    Ook in de recente ZILL-onderwijs- en leerplanvisie van 2015-2016 opteert voor een radicale perspectiefwisseling in de richting van ontscholing: van constructivistisch, ontwikkelend en gepersonaliseerd lerer, totaliteitsonderwijs e.d. (zie Onderwijskrant nr. 176). Idem voor de recente Poolstervisie van het GO! (zie Onderwijskrant nr. 198).
    Verzet tegen dergelijke ontscholingsdruk is vrij dingend. Hopelijk wordt in de nieuwe eindtemen/ontwikkelingsdoelen voor het basisonderwijs een en ander weer rechtgezet (zie themanummer Onderwijskrant nr. 197).


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    23-10-2021, 08:01 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    22-10-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Petitie 'De leraar spreekt' van Anneke Coussens mei 2014: actueler dan ooit!
    Petitie van lerares Anneke Coussens uit 2014: De leraar spreekt Open brief aan alle leraars  

    (Leraren worden aangespoord om meer het woord te nemen en minder aan zelfcensuur te doen, en tegelijk wordt gesteld dat spreken een risico inhoudt).

    (Lerres H. Hartr-college, Wezembeek-Oppem)

    Beste collega’s, ik wil graag tot u spreken. Diep verontwaardigd ben ik over enkele wansmakelijke uitspraken die onlangs in de pers verschenen over de leraar: leraren zouden niet bekwaam genoeg
    zijn. Leraren hebben een te laag intellectueel niveau. Een onderzoek van de Vlaamse Scholierenkoepel concludeerde in de pers dat leraren ongemotiveerd en uitgeblust zouden zijn. De Nederlandse schrijver Herman Koch schreef in de Morgen: Mensen met een persoonlijkheid worden geen leraar.
    Ja natuurlijk, sommige van deze uitspraken werden achteraf gekaderd, genuanceerd en gemilderd. Maar ze waren toen al uitgesproken of gepubliceerd. Ik voel mij zeer beledigd en gekleineerd door deze uitspraken: ze treffen mij niet alleen als leraar, maar ook als mens. Heel mijn zijn wordt onderuit gehaald omdat ik als ‘uitgeblust’ en als iemand zonder persoonlijkheid word afgeschilderd.
    En ik zeg u: ik pik dit niet. Ik kan dit niet pikken: ik heb te veel zelfrespect en ik ben te trots op wat ik doe. Mijn beroepseer en meer nog, wie ik zelf ben, staan hier op het spel.

    Eind 18de eeuw publiceerde de filosoof Immanuel Kant zijn antwoord op de vraag: Wat is Verlichting? Verlicht was volgens hem de mens die uit zijn onmondigheid treedt. Met andere woorden: de mens dient te spreken, dient mondig te zijn. Volgens Kant ben je zelf schuldig aan die onmondigheid. Want om te spreken heb je moed nodig! Wel, ik wil graag spreken.
    Eind april verscheen het verslag De staat van het onderwijs van de onderwijsinspectie in Nederland. En ja, ik weet het, het Nederlandse onderwijs verschilt van het onze. Maar de conclusie zal u bekend, ja zelfs herkenbaar in de oren klinken: de Nederlandse leerling gaat met plezier naar school, maar kan weinig enthousiasme opbrengen voor het leren. De innerlijke motivatie van de leerling ontbreekt of is slechts beperkt aanwezig.

    Beste collega’s, ligt daar niet het failliet van het onderwijs?

    De Nederlandse schrijver Tommy Wieringa publiceerde dan weer een essay over het failliet van de roman. Om te schrijven, aldus Wieringa, heb je nochtans weinig nodig: een potlood en een stuk
    papier en je kunt beginnen. De vergelijking is snel gemaakt. Om les te geven, heb je in essentie ook niet veel nodig. Ik denk hierbij spontaan aan het (geromantiseerde) beeld dat ik heb van Socrates.
    De leraar die in een eenvoudig gewaad de straat optrok om in dialoog te treden met leerlingen en hen zo tot bepaalde inzichten bracht. Een leermeester en een leerling, bij elkaar gebracht op basis van een wil, een innerlijke motivatie. Het is een minimum, een noodzakelijk minimum. Socrates, de archetypische leraar, was niet bekommerd om het materiële, maar onderwees onbezoldigd.

    En - in de woorden van Quintilianus - Is het de plicht van leraren om onderwijs te geven; van de studenten wordt verwacht dat zij zich leergierig opstellen. De ene plicht kan niet zonder de andere.’
    Dat is het noodzakelijke minimum. Als een van beiden het laat afweten, stopt het verhaal, stopt de les.
    Dan tuimelen ze samen als ongeleide projectielen de duisternis in. Leraar, leerling of beiden hebben hun plicht verzuimd. De leraar wordt dan de verdorde ambtenaar die vlucht in routine. De leerling verzuimt het leergierig te zijn: hij wentelt zich in lamlendigheid. De hartstocht is ver weg. Hoe is het
    zover kunnen komen?

    De moed om te spreken. Wie durft luidop zeggen, dat de overgang van inhoudsgericht onderwijs naar
    vaardigheidsonderwijs een mislukking is geweest? Dat het zelfstandig begeleid leren met de leraar als
    coach misschien een verkeerd idee was? Wie durft luidop zeggen, dat wij en onze leerlingen als proefkonijnen worden ingezet? 

    Kijk naar de verwarring en onwetendheid rond bijvoorbeeld onderzoekscompetentie met alle gevolgen van dien. Het zal inderdaad geen toeval zijn, dat het toekomstige leraars soms aan inhoud ontbreekt, want zij worden voortdurend opgeleid rond het hoe, maar niet rond het wat. En zou dat ook niet een oorzaak van het gebrek aan innerlijke motivatie bij onze leerlingen kunnen zijn?

    Bovendien, en nu verwijs ik even naar iets uit mijn eigen ervaring, wat te denken van een leerplan
    (voor mij geschiedenis) dat bestaat uit tientallen bladzijden in een apart soort taal gesteld. Een leerplan vol onleesbare zinnen en met onbegrijpelijke en dus onuitvoerbare doelstellingen, dat de test van
    verstaanbaarheid niet zou doorstaan? Wat moeten we daarmee? En tegelijk wordt van mij verwacht dat
    ik aan taalbeleid doe. Deze situatie is zeker herkenbaar. Het zijn allemaal stroppen om onze nek, die
    wellicht ook onze innerlijke motivatie en liefde aanvreten. Is dit het onderwijs dat wij willen?

    De moed om te spreken. ... Nu komt het denken over onderwijs in economische
    termen, doelgericht en efficiënt. Nu streven ze naar grote, gefuseerde onderwijsinstellingen met managers aan het hoofd. Liever leerlingen opleiden tot nuttige, volgzame en in slaap gewiegde burgers die kunnen worden ingezet in de samenleving. Liever dat dan hen intellectueel uit te dagen, intrinsiek en algemeen te vormen tot kritische mensen met een vrije geest. Heeft iemand van ons ooit voor het
    onderwijs gekozen uit economische doelstellingen?

    Ik denk het niet. Noem mij een bedrijf waar je als werknemer je eigen schrijfgerei en papier meebrengt of misschien zelfs je iPad of laptop. Zijn wij van nature steriele bureaucraten? Ik denk het niet. De klachtenstroom over de eeuwige administratieve strop om onze nek is niet nieuw. Wordt er echt naar ons geluisterd? Ik denk het niet.

    Hoe naïef ben ik geweest te denken dat nu net het
    onderwijs één van de weinige onafhankelijke domeinen is in een democratische samenleving. Een domein waar niet de eenheidsworst, maar de diversiteit primeert. Wel, ik heb mij vergist. Hoe kunnen
    wij leraars, directie en scholen, ons werk doen, wanneer de juridisering van het onderwijs, de psychologisering van de maatschappij en de competentiegerichtheid van het onderwijs ons dat belemmeren? Erger nog: dit alles getuigt van een wantrouwen tegenover ons. En welk resultaat levert dit op?

    Jongeren die innerlijk minder gemotiveerd zijn en de ongelijkheid die toeneemt in plaats van afneemt. De privéscholen zijn in opmars, net als thuisonderwijs. Heb je nog langer een school nodig om te leren?

    ‘Geef de leraar zijn klas terug’ schrijft filosofe Joke Hermsen. ‘Laat leraars leraars blijven’ aldus Mia
    Doornaert. Roepende stemmen in de woestijn. Toen onze minister van onderwijs zich onlangs liet
    ontvallen dat niet alle doelstellingen bereikt hoeven te worden, dacht ik: Schaf ze dan af, want ze staan onze vindingrijkheid in de weg, ze verwarren ons en verstikken ons mateloos’

    Schrijf duidelijke leerplannen van enkele bladzijden lang en geef ons onze autonomie terug. Vertrouw in ons kunnen en luister naar wat wij denken over wat goed onderwijs is vanuit de concrete praktijk en onze jarenlange ervaring. En neen, wij willen niet aan de kant staan
    in de klas. Wij willen als mensen van vlees en bloed centraal aanwezig zijn in de klas en tussen de
    leerlingen staan om hen te bezielen met de liefde voor ons vak vanuit wie wij zijn.

    Beste collega’s, ik keer even terug naar het begin. Wordt het niet eens tijd dat wij, de leraars, die zeer
    talrijk zijn, de moed vinden om te spreken? Wordt het geen tijd om ons te verenigen en om zelfs
    ongehoorzaam te zijn uit zelfrespect, uit fierheid en uit liefde voor ons beroep? Ik durf zeggen: 'Ik wil
    opnieuw maatschappelijke waardering voor mijn beroep krijgen’. Ik durf zeggen: ‘Ik ben bekwaam en
    ik heb wel degelijk persoonlijkheid.’ En read my lips: ik ben nog lang niet uitgeblust, wel integendeel,
    ik zit vol vuur en passie! En ik hoop jullie met mij!

    Commentaar van Onderwijskrant in 2014

    De verzuchtingen van lerares Anneke Coessens zijn ook allang deze van Onderwijskrant. Mevrouw Coessens heeft haar oproep ook gepubliceerd in de vorm van een petitie die we als Onderwijskrant met veel instemming en waardering ondertekend hebben. Coessens stelt ook terecht dat we mede schuldig zijn aan de onmondigheid van de leraars als we niet spreken en protesteren.
    Jammer genoeg stelden ook wij de voorbije jaren te weinig strijdvaardigheid vast bij al te veel leraars, directies en schoolbesturen. Zelfs mensen die het volmondig met ons eens zijn, ontmoedigen ons al te vaak met de stelling: Je kan er toch niets tegen doen. We zullen er ons toch moeten bij neerleggen.’

    We zijn het daarmee niet eens: nous continuons le combat! Onderwijskrant zal de luis in de pels blijven van de beleidsmakers. 

    www.petities24 Open brief aan alle leraars - De leraar
    spreekt ...

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    22-10-2021, 12:28 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    21-10-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Taalraad Taalunie die niet minste aandacht besteed aan onze effectieve directe systeemmethodiek voor leren lezen die in Vlaanderen en Nederland doordrong in recentere leesmethodes
    Terechte kritische reactie van prof. Wim Van den Broeck op twitter: "Het probleem is o.m. dat ook de Taalraad worstelt met de precieze verhouding tussen technisch lezen, begrijpend lezen en leesplezier. Die discussie bleek ook moeilijk in de context van het "Leesoffensief".

    In de vele rapporten van de voorbije jaren (van de VLOR, de Taalraad van de Taalunie, , onderwijskoepels...) omtrent het leesonderwijs werd onze leesmethodiek die momenteel in de meeste methodes in Vlaanderen en Nederland wordt toegepast, niet eens vermeld. We werden ook nooit uitgenodigd om deel te nemen aan het debat over ons leesonderwijs. Men nodigde wel mensen uit als Kris van den Branden die precies mede verantwoordelijk zijn voor de uitholling van het taal- en leesonderwijs.

    --------
    Zorgleerkracht Lieve Van de Perre wijst in artikel terecht op het belang van goede leesmethodiek in eerste leerjaar: "Van der Perre trok naar verschillende studiedagen, veranderde uiteindelijk de methode die de school gebruikt en probeert die nu diets te maken aan haar collega’s. ."
    Van der Perre ontdekte een nieuwe leesmethode die onze 'directe systeemmethodiek' toepast, en vindt dit belangrijk.
    Lerares Van der Perre beseft blijkbaar ook dat het invoeren van een DSM-leesmethode nog niet voldoende is en dat er ook bijscholing omtrent onze 'directe systeemmethodiek' nodig is. Een leerkracht moest naast een DSM-methode ook nog aantal aanpakken in de vingers hebben die men niet zomaar in een methode kan stoppen. Jammer genoeg werd er in de bijscholingsprogramma's van de voorbije 20 jaar weinig of geen aandacht besteed aan onze DSM-methodiek. (Er zijn ook nog scholen die pas de komende jaren zullen overschakelen op een DSM-methode, op bv de laatste versie van Veilig leren lezen.)
    Invoering van structuurmethoes als VVL e.d. vanaf 1965 betekenden een stap achteruit, en dit gedurende bijna 50 jaar.
    .De vorige versie van structuurmethodes als Veilig Leren Lezen van prof. Mommers waren niet echt veilig: Mommers lastte bij het opstellen van zijn structuurmethodes VVL in 1965 jammer genoeg in de startfase principes van de globale leesmethodiek à la Decroly toe en jammer genoeg namen de Vlaamse leesmethodes deze globaliserende start ook toe. De ervoor gehanteerde leesmethodes - als de normaalwoordenmthode 'Lustig Volkje' (1926) waarmee ik in 1952 leerde lezen - waren effectiever en minder gecompliceerd. Maar door de nefaste invloed van de globale leesmethodiek die ook door het leerplan van 1936 en ook nog door de inspectie in de jaren 1950 verdwenen deze methodes. De invoering van een globaliserende startfase in de leesmethodes vanaf 1965-1970 was dus een stap terug.
    Veel ervaren leerkrachten pastten in de startfase hun structuurmethode aan en beperkten de globaliserende inslag . Hun kritiek en praktij inspireerde mij bij het opstellen van onze directe systeemmethodiek (zie b.v. Raf Feys en Pieter Van Biervliet ,Beter lezen lezen. De direct systeemmethodiek, Acco 2010, Onderwijskrant nr. 197 op www.onderwijskrant.be)
    Ik toonde al 25 jaar geleden uitvoerig aan dat Veilig leren lezen & de ook de Vlaamse steuctuurmethodes niet echt veilig waren en veel mankementen vertoonden; maar prof. Mommers en de uitgeverij Zwijsen repliceerden dat ik onzin verkondigde. Gelukkig kon ik al heel vroeg de uitgeverij Van overtuigen die al in 199 de eerste DSM-methode 'Leessprong' publiceerde.
    Uiteindelijk draaide de uitgeverij Zwijsen wel bij; en nu lees ik: de inmiddels overleden prof. Mommers, vader van VLL, zou de nieuwe versie niet meer herkennen. En tegelijk lees ik elders dat de eersteklassertjes in Nederland en Vlaanderen momenteel leren lezen à la Mommers.
    ----------
    Lieve Van der Perre (55) :. “Enkele jaren geleden merkten we bij testen dat het niveau begrijpend lezen gedaald was bij onze leerlingen”, zegt de zorgleerkracht. “Daarom zijn we sterk gaan inzetten op het technisch lezen in het eerste jaar: dat is een voorwaarde om later tot begrijpend lezen te kunnen komen.”
    Van der Perre trok naar verschillende studiedagen, veranderde uiteindelijk de methode die de school gebruikt en probeert die nu diets te maken aan haar collega’s. Dat is niet altijd simpel. “Leerkrachten zijn vaak nogal gehecht aan de methode die ze zelf kenden”, zegt Van der Perre. “Je kan zeggen dat de theorie er is, maar we dat nu nog moeten omzetten naar de praktijk. We zijn ermee bezig, maar dat vraagt tijd.”

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:lezen
    21-10-2021, 11:19 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    18-10-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ontscholing & ontsystematisering van het onderwijs = enorme verspilling van talenten & centen Overal pleidooien voor herscholing, maar Vlaanderen momenteel (2011) nog volop in actie voor verdere ontscholing & nivellering

    Ontscholing & ontsystematisering van het onderwijs = enorme verspilling van talenten & centen

    Overal pleidooien voor herscholing, maar Vlaanderen in 2011 nog in actie voor verdere ontscholing & nivellering

    Onderwijskrant 158 (juli-augustus-september 2011)

    1 Actualiteit ontscholing en herscholing

    Veel Westerse landen kenden de voorbije decennia een ontscholing/ontschoolsing van het onderwijs en een daling van de eisen - dit vaak in naam van de democratisering en onderwijskansen. Bij inhouds-[en structuurarm onderwijs worden benadeelde leerlingen nog meer benadeeld en kunnen ook sterkere hun talenten onvoldoende ontplooien. Zo verspilt de samenleving een groot deel van de middelen en energie die in het instituut onderwijs gestopt worden. Armere landen als China, Singapore, Zuid-Korea waar de ontscholing & infantilisering nog niet hebben toegeslagen, presteren het best in landenvergelijkende studies. 

    Veel leerkrachten, onderwijsdeskundigen, beleidsverantwoordelijken, publicisten … uit diverse landen pleitten de voorbije 15 jaar voor herscholing van de school. Ook de bekende Engelse socioloog Frank Furedi neemt het in Wasted. Why education isn’t educating vooral op tegen de infantilisering, de aantasting van het gezag en prestige van de leerkracht & van de vakdisciplines, het anti-intellectueel karakter ...

    In het buitenland merken we dat tal van ontscholers naarmate ze ouder werden, zich bekeerden en zelfs vurige herscholers werden. Zo evolueerde de Engelse kennissocioloog Michael Young van kennis- en curriculumrelativist tot een van de meest vurige pleitbezorgers van de ‘powerful knowledge’ van de vakdisciplines. In Engeland staat momenteel  de herscholing centraal in het beleid.

    Bij d meeste Vlaamse beleidsmakers en hervormers is de bezorgheid om de ontscholing en beknotting van de talentontwikkeling nog geenszins doorgedrongen In onze recente themanummers over ons secundair onderwijs betreurden we dat ze zich blind staren op grotendeels vermeende knelpunten en dat er tegelijk met hun plannen de verdere ontscholing & nivellering én daling van de onderwijskansen bevorderen: erste graad/middenschool met vage en structuu-arme vakkenclusters en belangstellingsgebieden i.p.v. gestructureerde vakdisciplines, heterogene klasgroepen, competentiegerichte en zachte didactiek in de hervormingplannen van de commissie-Monard-2009 en van minister Smet-2010 ...

    Eind juni 2011 merkten we dat ook de redactie van het tijdschrift Impuls (voor onderwijisgebegeleiders e.d.) de verdere nivellering wil stimuleren: invoering van de brede eerstge graad/ middenschool; gevoelige reductie in de 1ste graad van het aantal lesuren voor basisvakken als wiskunde, Nederlands en Frans, versnippering van de basisvorming via toevoeging van vage leerdomeinen als economische initiatie, voedingsleer, mechatronica... ; de leerlingen automatisch laten overgaan naar het 2de jaar; hoeken- en contractwerk zoals in het basisonderwijs, ... Het tijdschrift Impuls (destijds Floreat) heeft zich vanaf 1968 gepresenteerd als een grote voorstander van het VSO, het ontplooiingsmodel, de nivellerende eindtermen leerplannen, het constructivistisch & competentiegericht leren dat elders mede verantwoordelijk wordt geacht voor de grote daling van het niveau & de onderwijskansen.

    2 Onderwijskrant over ontscholing & ontschoolde leerlingen

    Met de overkoepelende uitdrukkingen als ontscholing van het onderwijs en ontscholingsdruk verwijzen we in de eerste plaats naar de term ‘unschooling zoals John Holt die in 1977 introduceerde. Voor John Holt, Carl Rogers, Ferre Laevers en de vele andere ontscholers betekende de optie voor ontscholing van het onderwijs een keuze voor kindgestuurd, structuurarm & geïnvidualiseerd onderwijs. De ontscholers kozen voor het zelfontplooiingsmodel waarbij afstand genomen werd van de traditie van gestructureerde vakdisciplines en leerinhouden, leerkrachtgestuurd onderwijs,jaarklassen, klassikale instructie, hoge prestatieverwachtingen, enz. 

    Vanaf de jaren zeventig drongen het prestatievijandig, anti-intellectueel en anti-autoritair klimaat en het ontplooiingsmodel ook in Vlaanderen door – o.a. binnen de VSO-hervorming van 1970, en later ook in de eindtermen en leerplannen van 1997-1998, in de competentiegerichte en constructivsitische aanpak .... In Vlaanderen botsten de ontscholers wel op meer weerstand en lippendienst dan in andere landen.

    In Onderwijskrant en elders bestrijd ik zelf al bijna 40 jaar de verschillende ontscholingstendensen. In een bijdrage van 1973 in Persoon en Gemeenschap luidde ùijn boodschap al: Weg met de prestatiedwang, maar leve de prestaties. Toen vanaf de jaren zeventig het jaarklassensysteem als dé oorzaak van alle mogelijke kwalen werd voorgesteld, bestempelden we de invoering ervan als de grootste sprong voorwaarts ooit en als een belang[1]rijke GOK-hefboom. We hebben vanaf de start van het ervaringsgericht ontplooiingsmodel van Ferre Laevers in 1976 die aanpak bestreden. We namen afstand van de nivellerende eindtermen/leerplannen en de ermee verbonden competentiegerichte en constructivistische aanpak, van de middenschoolplannen ...

    Ontscholing leidt tot ontschoolde leerlingen en staat haaks op de missie van Onderwijskrant, het bevorderen van de talentontwikkeling.

    Met O-ZON en Onderwijskrant voeren we sinds begin 2007 een extra campagne rond de ontscholingstrends. Ter herinnering nemen we hier een samenvatting van ons O-ZON-manifest van 2007 op -met als titel: Meester, het mag weer!(Je mag weer lesgeven enz.)

    *Respect voor- en vertrouwen in de professionaliteit en ervaringswijsheid van leerkrachten.

    *Herwaardering van basiskennis en basisvaardigheden,van de vakdisciplines en van het belang van

    abstrahering, symbolisering & structuur. Geen competentiegericht en constructivistisch onderwijs.

    *Herwaardering van de instructie, lesgeven en contacturen, prestatiegerichtheid, orde en discipline.

    *Herwaardering jaarklassen,klassikale aanpak en ‘samen optrekken’. Geen doorgedreven individua[lisatie, geen inclusief LAT-onderwijs.

    *Verhoging van het niveau van het onderwijs en van de lerarenopleidingen

    *Meer niveaubewaking en controle leerprestaties.

    *Beter benutten van talenten van alle soorten leerlingen. Effectief achterstandbeleid. Geen nivellering en nivellerende brede eerste graad, maar herwaardering van onze sterke eerste graad

    *Vernieuwing in continuïteit i.p.v. doorhollings- en omwentelingsbeleid & moderniseringstover.

    *Verminderen van de druk en invloed van vernieuwingsestablishment, van de vele vrijgestelden voor de permanente hervorming van het onderwijs.

    *Afremmen en/of afbouwen van bureaucratisering en grootschaligheid, reductie van planlast, van de bureaucratische schil en overhead in het hoger onderwijs.

    *Geen nivellerende brede eerste graad s.o.,.

    2 Kritiek op ontscholing, ontsystematisering en infantilisering

    Entschulung, Entsystematisierung und Entsymbolisierung

    Niet enkel veel leerkrachten, maar ook veel onderwijsdeskundigen, beleidsverantwoordelijken, publicisten … uit diverse landen pleitten de voorbije 15 jaar voor her-scholing i.p.v. ont-scholing van de school, reconstruire & réscolariser l'école i.p.v. détruire l'école,Typisierung i.p.v. Enttypisierung, eine Pädagogik vom Lehrer aus i.p.v. Pädagogik vom Kinde aus, prestatieschool i.p.v. knuffelschool, Rückkehr der Leistungsschule, école i.p.v. 'lieu de vie' of studiehuis, leerling i.p.v. lerende, kind of klant, leerkracht i.p.v. begeleider…

    Het waren/zijn alle pleidooien om ons in de toekomst meer te concentreren op de leertaak van de school, voor de reductie van het curriculum én de terugkeer naar de specifieke leeropdracht, voor herwaardering van kennisoverdacht en andere pijlers van onze sterke onderwijstraditie. Er werden/worden in de meeste landen ook tal van acties ondernomen om de anti-intellectuele trend en ontsystematisering te keren, om de fundamentele kenmerken van de school, haar ijzeren grammatica, in ere te herstellen, om de missie van de school specifieker en tegelijk bescheidener te omschrijven. Het Vlaams vernieuwingsestablishment & Klasse verzwijgen angstvallig het her-scholingsdebat in Europa en de VS.

    In praktisch alle Westerse landen werden actiegroepen opgericht die ijveren voor herscholing en tegen ontscholende hervormingen: Beter Onderwijs Nederland, Reconstruire l’école, SOS Education, Sauver Les Lettres, Groupe de Réflexion Interdiciplinaire sur les Programmes (GRIP ) & SLECC (Savoir lire écrire compter calculer) in Frankrijk, O-ZON-2007 in Vlaanderen, ... GRIP & SLECC proberen oerdegelijke aanpakken voor rekenen, lezen, spelling, ... te herwaarderen & te optimaliseren. Ook in onze vakdidactische publicaties over lerfen lezen, rekenen, spellen, W.O. ... besteedden we hier veel aandacht aan.

    Een aantal onderwijsexperts namen de voorbije jaren een opgemerkt standpunt innamen omtrent ontscholing en herscholing. Prof. Franz Weinert (Max PlanckInstitut) omschrijft de gevolgen van de radicale hervormingsprojecten uit de voorbije decennia met de termen‘Entschulung, Entsystematisierung, Entsymbolisierung und Infantilisierung des unterrichtlichen Lernens. De emancipatorische pedagoog Hermann Giesecke sprak over een  anti-intellektuellen, antikognitiven und insofern auch gegenaufklärischeneffect. De Duitse ex-president Herzog waarschuwde voor de knuffelpedagogiek

    Het valt op dat de voorbije 15 jaar in Engeland, Frankrijk, Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk, Québec, VS … de talrijke ontscholingsprojecten van de voorbije decennia door veel onderwijsexperts als nefast beoordeeld werden. Het gaat dan vooral om kritiek op de neoreformpedagogiek die grotendeels als een voortzetting van de reformpedagogiek wordt gezien en om een kritiek op de nivellerende middenschool, collège unique, Gesamtschule. Ontschoolde scholen leiden tot ontschoolde leerlingen.

    Bij de tegenstanders van ontscholing treft men volgens prof. Giesecke veel vernieuwers in continuïteit aan die het onderwijs proberen te optimaliseren zonder te raken aan de fundamentele pijlers van de school en met respect voor hetgeen in het verleden werd opgebouwd. Deze vernieuwers hebben gedurende de voorbije decennia één en ander bereikt, maar ze werden hierbij afgeremd door de radicale hervormers die het prestatiebeginsel sterk in vraag stelden en voor de benadeelde kinderen - in tegenstelling met hun mooie beloftes - niets hebben gerealiseerd. In het verleden ging de steun van de overheid ook praktisch uitsluitend naar ontscholen de nieuwlichters - ook in Vlaanderen. Zelf kreeg ik nooit officiële  waardering en  enige financiële steun voor mijn publicaties: over 'beter leren lezen' (mijn directe systeemmethodiek die momenteel in de meeste leesmethodes in Vlaanderen én Nederland wordt toegepast, over rekenen, spellen, wereldoriëntatie ... Ook ons tijdschrift Onderwijskrant (opgericht in 1977) ontving nooit enige officiële waardering en/of financiële steun. Omdat Onderwijskrant fungeert als de luis in de pels van de beleidsverantwoordelijken is zelfs de verwijzing ernaar en de naam Onderwijskrant taboe.

    Opvallend veel herscholers  en wijzelf zijn sterk begaan met het bieden van optimale onderwijskansen.

    Gemeenschappelijk in de meeste pleidooien is de stelling dat de sociaal en/of cultureel benadeelde leerlingen nu minder onderwijskansen krijgen omdat de slinger te sterk is doorgeslagen in de richting van ontscholing en ontsystematisering. De Engelse kennissocioloog Michael Young stelt dat het nieuwe leren leerlingen de verkeerde boodschap geeft dat ze niet veel moeten werken om iets waardevols te bereiken in het leven. Dit ontscholingsconcept legt volgens Young ook de basis voor een ongelijke maatschappij. Leerlingen die kennis het meest nodig hebben, omdat hun weinig van huis uit wordt aangereikt, steken zo op school al te weinig op. Ook de keuze van Pierre Bourdieu en co om arbeiderskinderen eerder te confronteren met de eigen arbeiderscultuur of‘culture populaire (i.p.v. de culture bourgeoise) duwt deze kinderen terug in hun eigen sociale klasse. Dit is ook de basisidee in het boek Education and justice (Sage, London, 1997) van de Engelse prof. Denis Lawton.

    3 Mythen und Errungenshaften

    3.1 Giesecke: anti-intellektuellen und gegen- aufklärischen ontscholingseffect

    Een boek waarin de ontscholingsgedachte sterk bestreden wordt is ‘Neue Mythen in der Pädogik’. Warum eine gute Schule nicht nur Spass machen kann (Donauwörth, Auer, 1999). Een algemene idee in verschillende bijdragen in Neue Mythen is precies dat het vermeende ‘humane leren’ zijn beloftes niet houdt en dat het neue Benachteiligungen schafft en dus heel nadelig is voor sociaal en/of cognitief benadeelde kinderen en voor de zorgverbreding.

    Net als vele anderen stelt ook prof. H. Giesecke in Neue Mythen dat veel moderne pedagogische theorieën een anti-intellektuellen, anti-kognitiven und insofern auch gegenaufklärischen’ effect produceren en het onderwijs al te sterk ‘emotionaliseren’ en ‘therapeutiseren’(p. 86). In het onderwijspedagogische en onderwijspolitieke discours werden de kernopgaven van het onderwijs vaak gedemonteerd. De leerlingen moeten dan eerder zelf uitvinden en zelf bepalen wat, hoe en in welk tempo ze willen leren. "Leerkrachtgeleid onderwijs wordt als ouderwets en politiek reactionair gezien. De leerkrachten zijn geen lesgevers meer maar opvoeders en moderators van leerprocessen. De nieuwe Leitmotive van ons schoolsysteem heten Selbsttätigkeit, Lernen' (nicht Lehren), Integration.Ze zijn in de plaats gekomen van het klassieke vormingsbegrip.

     Het basisbeginsel van degelijk onderwijs berust volgens Giesecke op het feit dat er leraars zijn die één en ander weten of kunnen en dit wensen door te geven op een didactisch verantwoorde manier aan leerlingen die dat nog niet weten of kunnen (p. 90). Onderwijs mag men niet bekijken als eine feindliche Besatzungsmacht in das Leben Unschuldiger ein, wie manche Schultheoretiker zu glauben scheinen. Pas via bemiddeling door de leerkracht kunnen complexe zaken en handelingen geleerd worden. Onderwijs vereist ook de passende distantie ten aanzien van het dagelijks leven. Onderwijs is een culturele uitvinding omdat het mogelijk maakt de onmiddellijkheid van ons bestaan te overschrijden en een voorraad (vooraf) aan kennis op te doen in functie van toekomstige handelingen. De basispolariteit van onderwijs en leven mag niet weggewerkt worden, zoals steeds opnieuw geëist wordt met parolen en slogans als lebensnahen Schule, Schülerorientierung, Erfahrungsorientierung, Lebensweltorientierung, Handlungsorientierung ' …

    Giesecke: De totale maatschappij heeft er belang bij dat de nieuwe generaties het aanwezige potentieel aan kennis en vaardigheden overnemen en kunnen aanvullen. De leerplannen moeten een minimaal gemeenschappelijk bestand van kennis en vaardigheden vastleggen. Vanuit zichzelf is het kind niet onmiddellijk geïnteresseerd om veel vakkennis en culturele kennis op te doen; de interesse van het kind reikt niet verder dan zijn onmiddellijke levenshorizon. Vooral ook de sociaal benadeelde kinderen hebben met het oog op hun emancipatie uit hun benadeelde situatie nood aan directe, gerichte, maar tegelijk geduldige en aanmoedigende instructie. De radicale hervormingsbeweging heeft in tegenstelling met haar beloftes voor deze kinderen niets gerealiseerd. Integendeel.

    Giesecke betreurt ook de steeds verder toenemende maatschappelijke en pedagogische opdrachten die aan de school toegewezen worden. De school moest volgens de ontscholers een allesomvattende levensschool (total institution) worden, waarin de leerkrachten zo polyvalent zijn dat ze alle mogelijke problemen van de leerlingen en van de maatschappij kunnen oplossen. Door de te sterke beklemtoning van de zgn. 'Sozialpädagogisierung' komt de kernopdracht van de school in het gedrang.

    Door het feit dat de kerntaken van het onderwijs ondergesneeuwd geraakten, is ook het beroepsbeeld van de leerkracht heel diffuus en minder aantrekkelijk geworden – nog het meest voor de jongens. De ontscholing is volgens Giesecke één van de belangrijkste oorzaken van de crisis van het leraarsberoep (Radiouitzending NDR 4 op 11.07.01: Woran erkennt man gute und schlechte Lehrer?, Internet). De kernopdracht voor de leraar moet opnieuw worden dat hij onderricht en hierop moet zijn zelfbeeld gebaseerd zijn. Er moet dus aandacht zijn voor de begrenzing van zijn opdracht: "Een goede leraar moet in elk geval zo goed mogelijk willen onderwijzen. Als de leerkracht hier goed scoort, dan mag men er meestal ook van uit[gaan dat hij ook geslaagd is voor zijn pedagogische en motiverende opdachten en dat hij een leervriendelijk klimaat geschapen heeft.”

    Giesecke heeft deze ideeën meer uitvoerig uitgewerkt in drie publicaties: Pädagogische Illusionen. Lehren aus 30 Jahren Bildungspolitiek, Stuttgart 1998 en Wozu ist der Schule da?, Stuttgart 1996 en Pädagogik: quo vadis?, Juventa-Verlag 2009. Op het Internet treft men ook tal van interviews met hem aan.

    3.2 Max-Planck-Institut: leraargeleid onderwijs is effectiever

    In Duitsland komt de kritiek ook uit de hoek van het wetenschappelijk onderzoek. In 1996 onderzocht het Duitse Max-Planck-Institut für Bildungsforschung het effect van directe instructie in vergelijking met de veel gepropageerde vormen van zgn. open onderwijs en deschooling (Bildungsverläufe und psychosoziale Entwicklungen im Jugendalter).

    Ook hier kwamen de onderzoekers tot de vaststelling dat de resultaten van leerlingen die 'open onderwijs' genoten beduidend lager waren dan deze die 'lehrerzentrierten Unterricht' kregen. Een andere conclusie luidt: Doorgedreven individualisering schaadt de effectiviteit en is heel nadelig voor benadeelde/kansarmere kinderen.

    In het onderzoeksverslag concludeert de voorzitter, prof. Fr. Weinert: Tot verbazing van veel reformpedagogen blijkt uit de meeste grondige onderzoeken dat 'directe instructie' veruit het meest effectief is. Directe instructie verbetert niet enkel de prestaties van bijna alle leerlingen, maar verhoogt ook het zelfvertrouwen in het eigen kunnen en reduceert de faalangst.

    3.3 Leraar-publicist Michael Felten

    Leraar Michael Felten is ook één van de bekendste herscholers in Duitsland. We denken vooral aan 3 publicaties: Neue Mythen in der Pädagogik, Auer, 1998, Kinder wollen etwas leisten (Kösel-Verlag, 2000) en Auf die Lehrer kommt es an! Für eine Rückkehr der Pädagogik in die Schule (Gütersloher Verlagshaus 2010). 

    Felten bekritiseert in dit laatste boek de reformpedagogische tijdsgeest die gebaseerd is op een gelijkheidsfictie tussen leerkrachten en leerlingen, op een zelfstandigheidsillusie m.b.t. de zelfstandige capaciteiten van het kind en op een conflictschuw strengheidstaboe in de relatie leerkracht-leerling. Dit alles mondt uit in schoolse verwenning omdat de leerlingen behoed moeten worden voor grote verwachtingen en beschermd tegen slechte cijferbeoordelingen; de leerkracht moet dus vooral speelse werkvormen toepassen. 

    Felten omschrijft de methodische overdrijvingen in termen van *triomf van de leeftijdsgenoten – het sociale leren van elkaar; het zoveel mogelijk leren op eigen verantwoordelijkheid of triomf van het ego; triomf van de open werkvormen en het open onderwijs; triomf van het leuk zijn en het welbevinden...

    3.4 Duitse hoogleraar Thomas Ziehe

    Een andere bekende Duitse her-scholer is de onderwijspedagoog Thomas Ziehe. Ziehe stelt in tal van publicaties dat leerkrachten moeten accepteren dat het op school vooral gaat om culturele kennis die ver af staat van de leefwereld van de leerlingen en die dus door hen op een eerste gezicht als ‘vreemd’ ervaren wordt. Voor het vreemde karakter moeten leraren zich niet excuseren en omgekeerd moeten leerlingen niet de schuld krijgen van hun self world-gerichtheid. Leraren moeten leerlingen helpen hun motivatiehorizon te verbreden. Leerlingen mogen niet gefixeerd blijven op hun innerlijke zelf vanwege de ambivalenties die dat oproept.

    Leraren vervullen dus een brugfunctie tussen de self-worlds van hun leerlingen en die andere werelden. Leraren kunnen en moeten ook meer gebruik maken van het verborgen verlangen van leerlingen naar het trots zijn op wat je bereikt/ geleerd hebt. Ze moeten zelf uitstralen dat je verdie[1]pen in een vak tot verrukking kan leiden. De leerlingen moeten leren dat op de lange termijn aan iets werken uiteindelijk een groter gevoel van bevrediging en arbeidsvreugde oplevert dan het momentaan welbevinden.

    Scholen moeten verder meer i.p.v. minder gestructureerde situaties bieden om de diffuusheid voor leeringen niet nog groter te maken. Er moet een setting zijn van regels en routines die je vasthouden. De leraar is verantwoordelijk voor structuur én voor een responsief klimaat. Volgens Ziehe hebben leerlingen in de huidige periode van individualisering juist behoefte aan meer i.p.v. minder structuur. De profeten van het Nieuwe Leren en open onderwijs hebben ongelijk, want kinderen geraken alleen maar in de war door al die vrijheid en openheid.

    3.5 Josef Kraus, voorzitter lerarenvakbond

    Ook Josef Kraus, de bekende voorzitter van de Deutsches Lehrerverbandes, pleitte de voorbije 15 jaar herhaaldelijk voor herscholing: eine Schule des Wissens, eindeutig, strukturierten Ergebnisorientierten Unterricht, Schule des lebendigen Wissens statt der sterilen technisch gespeicherten Daten, keine Überfrachtung von Schule durch sozialpädagogische Aufgaben,meßbare Wissensleistung & Qualitätskontrolle, eine Schule der Kultur und keine Schule des flachen Ökonomismus.

    Kraus spreekt zich kritisch uit over tal van pedagogische mythen: Selbstbestimmung,Selbstentfaltung,Selbsterfharung Selbsterziehung, Selbstkonzept… Hij betreurt dat de ‘nieuwlichters’ minder aandacht besteden aan Selbstbeherrschung, Selbstdiziplin ... Uit het louter bezig zijn met het zelf resulteert vaak: Selbstgefälligkeit, Selbstsucht,Selbstüberschätzung,Selbsttäuschung…

    We citeren nog even uit een aantal stellingen die Josef Kraus in maart 2011 verspreidde in ‘Zwanzig Wahrheiten über Schule in Deutschland’ (Internet). Kraus: Die um sich greifende Erleichterungs- und Wohlfühlpädagogik bringt nichts. Schule ohne Leistung und Anstrengung geht nicht. Die Notengebung wurde immer und immer wieder liberalisiert oder gar abgeschafft, schwere Schulfächer konnten durch leichte ersetzt werden, und überhaupt wurde eine Pädagogik gepredigt, derzufolge Schule Spaß und Unterhaltung garantieren soll. *Die Debatte um Bildungsgerechtigkeit ist nichts anderes als der sozial[1]romantisch kaschierte Versuch, über die Schule Gleichmacherei zu betreiben. Wir brauchen schu[1]lische Vielfalt statt integrierte Einfalt. Die Gesamtschule in Deutschland ist gescheitert. ... Außerdem erzielt eine von Gleichmacherei geprägte Schulpolitik vermeintliche Gleichheit allenfalls durch Absenkung des Anspruchsniveaus.

    *Wir verzichten immer mehr darauf, von unseren Schülern konkretes Wissen einzufordern. Stattdessen schwafeln wir von Methoden-, Basis-, Horizontal-, Sozial- und Handlungskompetenzen. Wir brauchen wieder einen Primat der Inhalte vor den Methoden. Es ist eine Renaissance des konkreten Wissens angesagt. ... *Wir lassen unsere Muttersprache bereits in der Schule verkommen. Das Beherrschen der Mutter- und Landessprache ist das A und O jeder Bildung. Tatsache ist aber: Schule in Deutschland schafft es nicht, den Nachwuchs solide in der Mutter- und Landessprache zu schulen. (F. betreurt de uitholling van het moedertaalonderwijs.)

    *Falsch ist die Behauptung, es komme nicht auf Schulstrukturen, sondern ausschließlich auf die Art des Unterrichts an – nämlich auf einen projektorientierten, lehrermoderierten und schülerzentrierten. 

    Unsere Schüler brauchen einen strukturierten und ergebnisorientierten (nicht nur erlebnisorientierten) Unterricht. Übrigens: Gerade leistungsschwächere und jüngere Kinder profitieren von einem klar strukturiertem Unterricht. Die internationalen Abitur-Vergleiche sind falsch. Dort wo man in Europa die niedrigsten Abiturienten-Quoten hat, hat man zugleich die besten Wirtschaftsdaten: nämlich in Österreich, in der Schweiz sowie in Bayern. 


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:ontscholing
    18-10-2021, 14:23 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe lang nog zullen Leuvense pedagogen 'Educatie en samenleving' de fabel van Rançière over Leuvense studenten die in 1818! geen Frans kenden blijven doorvertellen? En waarom situeerde R. in 2004 de studenten van Jacotot plots in Nederland en niet langer
    Jacotot-mythe over Leuvense 20-jarige studenten die volgens
    Rançière en Leuvense pedagogen van Eucatie en samenleving in 1818! zogezegd geen Frans kenden. Niets is minder waar.

    In zijn boek'De onwetende meester  van  1987 luidt het dat Jacotot in 1818 even les Franse literatuur gaf aan studenten van de Leuvense universiteit. Dit was ook zo. Maar in een interview in 2004 stelt R. plots dat Jacotot les gaf in Nederland.  Blijkbaar besefte R. dan wel dat  Leuvense studenten in 1818 wel vrij goed het Frans beheersten  minder geloofwaardig was dan  Nederlandse studenten die in 1818 geen Frans kenden.  

    Antipedagoog, ontscholer en anarchist Rançiere verzon in zijn boek 'De onwetende meester’ (1987) dat de Leuvense studenten van Jacotot in 1818! geen letter Frans kenden. Niets is minder waar; ze beheersten de Franse taal heel goed. Leuvense pedagogen van de groep ‘Educatie en Samenleving”, Masschelein, Simons, Cornelissen … namen al te gretig die taalfabel over.

    In het intervies Entretien avec Rancière van 2004 verzon Rançière  echter dat Jacotot in 1818 geen les gaf in Leuven, maar ergens in Nederland, zonder evenwel de naam van de universiteit te vermelden (zie verderop). 

    In ‘Le maître ignorant’ (1977) beroept Rancière zich voort durend op de visie van de Franse docent en wijsge rige pedagoog Joseph Jacotot (1770-1840), met inbegrip van de fabel over de Leuvense studenten.

    Ook Goele Cornelissen schreef in het boek De lichtheid van het opvoeden van Masschelein e.a. de bijdrage ‘gelijkheid’, waarbij ze zich volledig aan sloot bij Rancière en de fabel van Joseph Jacotot, van 200 jaar geleden.
    Cornelissen schreef:  De plotse ingeving van Jacotot over opvoeding en onderwijs is een gevolg van het lezen van de publicatie van Jacotot over zijn leraar schap in Leuven in 1818. Die omwenteling in zijn denken heeft alles te maken met het feit dat hij vast stelt dat de aan zichzelf overgelaten Leuvense studenten zichzelf geleerd hebben om Frans te spreken en te schrijven zonder hulp van zijn uitleg. Deze ervaring heeft Jacotot wakker geschud. Jacotot was in Leuven in 1818 even professor Franse literatuur aan de Leuvense universiteit. Hij beweerde dat hij de studenten op korte termijn Frans leerde door ze enkel maar het boek Télémaque en de Nederlandse vertaling in de handen te stoppen. Hij kende zelf geen woord Nederlands en vertikte het om les te geven. Hij kon zelfs niet communiceren met de studenten.

    Jacotot, Rancière en Masschelein en Simons beweren/verzinnen dat die studenten nog het ABC van Frans niet kenden. De Leuvense studenten konden 200 jaar geleden echter al vlot lezen, spreken en schrijven in het Frans; ze kregen in het secundair onderwijs les in het Frans. Pas vanaf 1911 werden er overigens een paar cursussen in het Nederlands gegeven. Ook aan de Leuvense universiteit kregen ze in 1818 les in het Frans en nit in het Nederlands.

    Het lijkt me geen toeval dat Rançière in 2004 in een interview plots stelde dat Jacotot in 1818 in Nederland les gaf en niet in Leuven. R.in 2004: Jacotot est en 1818 un professeur français émigré aux Pays-Bas. Ses étudiants hollandais veulent apprendre le français mais lui ne connaît pas le hollandais. Il ne dispose que d'une version bilingue du Télémaque de Fénelon et se résout à leur demander d'apprendre le français en s'aidant de la traduction. Au bout d'un certain temps, il leur demande de raconter en français ce qu'ils pensent de ce qu'ils ont lu. Il s'attend à une catastrophe. Or il est très surpris par la qualité de leurs travaux et tire de l’expérience deux leçons essentielles.

    Noot: In 1857- al 163 jaar geleden - maakte de Nederlandse pedagoog-filosoof J. De Ghelder in zijn boek Paedagogie brandhout van de anti-pedagogische & simplistische visie & fabels van Joseph Jacotot (zie pag. 47).

    Toch hoogst merkwaardig dat hedendaagse pedagogen, onderwijskundigen, filosofen … de fabels van Jacotot nog steeds klakkeloos blijven doorvertellen

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Jacotot
    18-10-2021, 09:42 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    17-10-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Belangrijke strijd tegen sterke relativering van belang van AN en geschreven taal -in perspectief van de nieuwe eindtermen voor het basisonderwijs
    Belangrijke strijd tegen sterke relativering van AN en geschreven taal - in het perspectief van de nieuwe eindtermen voor het taalonderwij

     Inleiding & probleemstelling

     In deze bijdrage beschrijven we de onderschatting van het grote belang van de kennis van AN in de leerplannen, eindtermen en in standpunten van tal van neerlandici & van de Taalunie. Hiermee verbonden wordt ook veel minder belang gehecht aan systematisch woordenschatonderwijs In dezelfde trend kozen eindtermen/leerplannen en taaltenoren voor zgn. normaal-functioneel taalonderwijs. Het aanleren van termen van bv. ‘ventiel’ was niet normaal-functioneel omdat de leerlingen bij de fietsenmaker toch veelal soupape gebruiken. Het zijn meestal dezelfde taalrelativisten die zich de voorbije 25 jaar verzet hebben tegen extra NT2- lessen vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs.

    1 Pleidooi voor  Einde van standaardtaal-tijdvak!

     Volgens ex-leerplanvoorzitter Ides Callebaut evolueerden de leerplannen Nederlands die hij mede opstelde vanaf de jaren 1985 al in de richting van een sterke relativering van het belang van AN - zoals in het boek Het ende van de standaardtaal van Joop van der Horst. De voorbije 12 jaar stuurde Callebaut zelfs aan op een standaardtaal-tijdperk. Volgens Callebaut en Van der Horst staan in poststandaardtaal-lessen ook niet langer de geschreven, maar de gesproken taal centraal. We zijn het daar geenszins mee eens. De school is precies ook de plaats waar leerlingen de geschreven taal kunnen en moeten leren. Callebaut banaliseerde in 2010 nog in sterkere mate het belang van het AN, en propageerde zijn post-AN-taalparadijs. Volgens hem is er zonder standaardtaal goed en zelfs beter taalonderwijs mogelijk. 

    Hij schreef: Wat nu nog de standaardvariant is, zal men straks waarschijnlijk nog wel onderwijzen, maar dan als een vaak nuttige taalvariant, niet meer als 'de’ taal. Er is niet zoiets als een superieure taalcompetentie in absolute zin. Als er geen standaardtaal meer is, kunnen de leerlingen ook geen taalfouten tegen die standaardtaal maken. Wanneer de standaard verdwenen is, zullen we weer onze eigen taal kunnen gebruiken. Van de kunstmatige standaardtaal heeft men geleidelijk de goede’taal en later zelfs de echte taal gemaakt. Dat was een fatale omkering. Zo ontstond‘ de taalfout. Degenen die de standaardtalen gepromoot hebben, waren bang van variaties. Maar waarom zouden we niet blij zijn om de rijkdom aan variaties.

    Callebaut & co beseffen blijkbaar niet dat de meeste zaken in de taalles in sterke mate gebaseerd zijn op de kennis van het AN. In het klassieke taalonderwijs werd/wordt terecht de meeste tijd geïnvesteerd in lezen en schrijven in het AN en in zaken als technisch lezen, spelling, grammatica, schrijfstijl, zuivere uitspraak ... die hier verband mee houden. Wie over te weinig AN-woordenschat beschikt heeft ook problemen met leren lezen, begrijpend lezen, schrijven e.d. Als we de logica van Callebaut volgen, dan moeten we de leerlingen wellicht in de taallessen vooral ook dialect laten en leren spreken en eventueel ook in het dialect leren schrijven. AN is heel belangrijk voor het leren technisch en begrijpend lezen, voor het schrijven en voor de spelling … Callebaut beweert verder: De standaardtaal was/is enkel een middel ter verdrukking: Wie die ene standaardtaal niet beheerst, wordt immers om die reden als minderwaardig beschouwd. Nu worden leerlingen ook vaak naar lagere onderwijstypen georiënteerd op grond van hun vermeende taalarmoed. Als er geen standaardtaal meer bestaat, zullen we toch al niet meer kunnen zeggen: Je bent slecht in taal omdat iemand geen perfect AN spreekt of Je taal is slecht omdat het geen zuiver AN is

    Voor ons en veruit de meeste leerkrachten blijft de uniforme standaardtaal een belangrijke hefboom voor emancipatie en sociale promotie, en geenszins middel tot discriminatie en onderdrukking. 

     2 Ex-hoofd Taalunie Hans Bennis over hun hebben & relativering spelling 

     In Hun hebben? Dat had hem niet zien aankomen’ (in De Morgen, maart 2017) poneerde Hans Bennis, hoofd Taalunie: Hun hebben'is taalkundig beter dan zij hebben zoals in: Hun hebben pijn aan de oren.

     Bennis: Altijd weer beginnen mensen over de gevreesde opkomst van 'hun hebben' terwijl je dat taalkundig als een verbetering zou kunnen zien. Het verschil tussen zij, hen en hun is een naamvalsverschil. Maar naamval is niet langer een functioneel onderdeel van onze taal. Toch is voor de meesten 'hun hebben' jammer genoeg nog de ultieme gruwel

    Lees het zelf maar eens hardop.  'Hun hebben weekend. Hun lezen de krant. De taalconstructie met 'hun' als onderwerp mag bij ons bizar klinken, boven de Moerdijk gaat ze al vlot over de tongen. Het is een vorm van verdoken prestige, duidt Johan De Caluwe, professor Nederlandse taalkunde (UGent). 

     Wij en ook vele anderen lieten in 2017 weten dat we het standpunt van de Taalunie-directeur ten zeerste betreurden. Bart Eeckhout sloot zich in de krant De Morgen bij die kritiek aan.Hij schreef o.a. : Het is ons droef te moede dat de Taalunie de poorten alsmaar meer open schijnt te zetten voor fout, schabouwelijk taalgebruik, wellicht vanuit de misbegrepen democratiseringsgedachte dat de taal van iedereen moet zijn.

     De Gentse neerlandicus Steven Delarue liet op zijn blog weten dat hij akkoord ging met het hun hebben-betoog van Hans Bennis. Jos Van Hecke was het helemaal niet eens met het betoog van Hans Bennis en Steven Delarue. Hij schreef op 5 maart 2017 een uitgebreide reactie op de blog van Delarue. Zijn belangrijkste conclusie luidde: De directeur van de Taalunie speelt solo slim en zet fundamentele onderdelen van de grammatica van het Nederlands op losse schroeven door als ‘gezaghebbende’ spreekbuis voor Vlaanderen, Nederland en Suriname in algemene zin – en aldus ook zichzelf lelijk tegensprekend – te stellen dat ‘naamvallen’ in het Nederlands niet meer functioneel zijn

    En als hun hebben acceptabel zou zijn dan zijn volgens Van Hecke volgende uitdrukkingen even acceptabel: Hun schrijven hun een brief; Ons schrijft hun een brief; Hem schrijft haar een brief; Haar schrijft hem een brief. Of : Hun schrijven dat hun schrijven goed werd ontvangen. Van Hecke besloot: Beseft die taalgeleerde man wel wat de impact is van zijn vrijblijvend opgelaten taalballonnetjes? En vooral: beseft die man wel dat geen enkele bedrijfsleider zich een dergelijk flagrant publiekelijk relativeren en onderuithalen van de kerntaken van zijn (multinationale) organisatie zou kunnen veroorloven, zonder het risico te lopen op staande voet te worden ontlast’van zijn opdracht?

     3 Ook Taalunie en invloedrijke taaltenoren relativeren belang van standaardtaal

     Passages uit Er ligt een wijd gapend gat open voor een pleitbezorger van de standaardtaal van prof. Wim Vandenbussche - 4 september 2018 - op blog van Ons Erfdeel Wetenschappelijk onderzoek toont eenduidig aan dat de standaardtaal onder druk staat.

    Vandenbusche: Vandaag zien we dat informelere variëteiten van het Nederlands die plaats innemen, in het bijzonder de tussentaal … Men vreest dat jongeren daardoor de standaardtaal niet meer aangeleerd zullen krijgen. Je hebt collega’s taalkundigen die pleiten voor het aanvaarden van de realiteit. Ik parafraseer even ongeremd: Tussentaal is er en gaat niet meer weg, het is de moedertaal van tienduizenden, misschien wel honderdduizenden sprekers, ze is al jaren de voertaal in 90 procent van ons onderwijs, ze is niet de uitzondering maar wel de norm, en veel meer dan de standaard dat ooit geweest is. Hou op met die taalgebruikers te verketteren voor lui en dom, en probeer die tussentaal een plaats en een erkenning te geven, in het bijzonder in het onderwijs en de media. De groep die dat luidop zegt en schrijft, is klein maar keelt luid. Ze worden ook wel eens de valse progressieven genoemd, die het omarmen van de ‘natuurlijke taalevolutie’ als de ultieme sociale emancipatie zien. Hun tegenstanders schermen ook met sociaal-emancipatorische argumenten: Het AN is het bindmiddel met alle andere leden van de taalgemeenschap: zonder die standaard sluit je je af van al wie je regionale tongval niet deelt. Ze is de sleutel tot de rijke culturele erfenis van de Lage Landen. De standaard is en blijft ook hét ticket naar maatschappelijk prestige, hogere studies en belangrijke functies in de samenleving” Waar is de stem van de neerlandici? Zelfs Taalunie relativeert het belang van de standaardtaal Ook de Taalunie nam een aantal onzalige beslissingen, en lijkt vandaag nog steeds onder vuur te liggen, vooral bij de Vlamingen die haar destijds zo graag in het leven wilden houden. Zij is volgens velen niet langer de onverdachte pleitbezorger van de standaardtaal. … Er ligt dus een wijd gapend gat open voor een spreekbuis en pleitbezorger van de standaardtaal. Of neerlandici intra en extra muros dat ook nodig vinden, is de kardinale vraag. Prof. Jan Goossens wees op de nefaste invloed van de sociolinguïsten die op zeldzame uitzonderingen na nooit scherpe grenzen hebben getrokken tussen Standaardnederlands en dialect (De toekomst van het Nederlands in Vlaanderen, Ons Erfdeel, 43, 3-13). 

    Het zijn vooral ook sociolinguïsten die de emancipatorische functie van AN in vraag stelden.

    4 Pleitbezorgers van het Standaardnederlands en de belagers

    Passages uit: Taalvariatie in het secundair onderwij', masterproef Anne Gelad, 2014 KUleuven ‘zie internet) Deze scriptie is een bevestiging van onze vele bijdragen in Onderwijskrant over het in vraag stellen van het belang van het AN. Anne Gelad haalde blijkbaar ook heel veel inspiratie uit onze vele bijdragen. (1) De pleitbezorgers Standaardnederlands De Onderwijskrant (2009, p.2) pleitte geregeld voor meer aandacht voor het Standaardnederlands. 

    Raf Feys en Noël Gybels ( o.a. 2009, p. 5). Vandenbussche, 2013, p.2; Van Istendael, 2008; 2012 zijn eveneens van mening dat het een emancipatorische en belangrijke taak is om het Standaardnederlands goed aan te leren. Leraren, en meer specifiek leraren Nederlands, zijn volgens Kloots, Van de Velde en van Hout (2000, p.3) ook belangrijk voor de verspreiding van de standaardtaal. Niet alleen taalkundigen hebben een uitgesproken mening over de taalsituatie in het onderwijs, de gemiddelde Vlaming ook. Dat bewijst de reeds aangehaalde stormloop aan reacties, zowel in de serieuze als in de meer populaire pers, op de nationale radio, via forumbijdrages en lezersbrieven, op sociale media en zelfs in het nieuws op een interview met de redacteurs naar aanleiding van de verschijning van ‘De manke usurpator’ in De Morgen’(Jaspers, 2013, p.1). 

    De redacteurs van De manke usurpator beweerden daarin namelijk dat de tussentaal erg efficiënt is om leerlingen iets aan te leren (De Preter, 2012b). Die commotie vormt een bewijs voor de gevoeligheid van de Vlamingen inzake taalkwesties en meer specifiek inzake de tussentaal (Verschueren, 2012; Tussentaal, 2012). 

     Voor prof. Johan Taeldeman (1991, p.38) is de toename van de tussentaal het ware taalverdriet van Vlaanderen.. Taeldeman betreurt dus dat de tussentaal de vervanger wordt van het hele taalpanorama: de tussentaal zou zowel de dialecten als het Standaardnederlands opvreten (Phara, 2009;). Prof. Goossens (2000 in De Caluwe, 2002, p. 3) is ook geen voorstander van de tussentaal, die hij ironisch Schoon Vlaams noemt. Ook Geert van Istendael (1989, p.116) is vernietigend voor de tussentaal. Zo noemt hij de tussentaal een wangedrocht, een taal die blaakt van intellectuele luiheid (Van Istendael, 1993, pp. 116-117). Geeraerts (2001, p.338) heeft het dan weer over ‘Soapvlaams’ of zelfs Koetervlaams (Geeraerts,1999 in De Ridder, 2007, p. 19). (2) De belagers van de standaardtaal in het onderwijs Van Avermaet & Blommaert (2008) en De Caluwe, (2012, p. 112) beweren dat een verhoogde nadruk op een bepaalde normatieve standaard als gevolg heeft dat taal discriminerend gaat werken en ongelijkheid tot stand brengt. 

    Ex-leerplanvoorzitter Ides Callebaut opteert zelfs voor poststandaardtaalonderwijs Callebaut (2010, p.54; Jaspers, 2013b, p. 785) en vindt eveneens dat de eis voor een correct Standaardnederlands een extra hindernis vormt voor sociale vooruitgang, in plaats van een voorwaarde om hogerop te geraken.

     Kris Van den Branden & Bogaert (Leuvens taalcentrum 2011, p. 29) beweren dat het niet noodzakelijk is dat leraren in hun communicatie met leerlingen enkel het AN gebruiken. De taak van de inspectie zou dan zijn om te controleren of elke taalvariëteit in de juiste omstandigheden gehanteerd wordt en of zowel leer-lingen als leerkrachten het correcte Standaardnederlands kunnen hanteren als dat nodig is (De Caluwe, z.d., p.9). Veel taalkundigen zijn het daarmee eens en vinden het belangrijk dat leerlingen op school leren welke taalvariëteiten geschikt zijn in welke omstandigheden. 

    Ook Jürgen Jaspers gaat in tegen de allesoverheersende nadruk op de standaardtaal als middel tot emancipatie. Zo zijn ook veel specifiekere taalvariëteiten zoals dialect erg belangrijk op de arbeidsmarkt. Daarenboven brengen standaardtaal en een goede taalvaardigheid niet vanzelf emancipatie en integratie met zich mee (Jaspers, 2013, p.6; p. 9; p. 11; Jaspers, 2013b, pp. 788-790). 

     Om mensen echt te laten emanciperen, moet het beleid volgens Jaspers (2012b, p.371) focussen op taalgenres en een heterogene, veelkleurige standaardtaal accepteren. In het onderwijs zijn verschillende taalvormen aanwezig en de redacteurs van De manke usurpator betwijfelen dan ook of de standaardtaal wel de enige acceptabele taalvariëteit op school is (Absilis, e.a., 2012, pp. 26-27; Jaspers, 2013, p.1). Zij vinden de aanwezigheid van de tussentaal in het Vlaamse onderwijs niet erg (Beel, 2012). Ook De Caluwe (z.d., p.9) is van mening dat de tussentaal en het dialect wel toegestaan mogen worden in de klas. Veel taalkundigen zijn het daarmee eens en vinden het belangrijk dat leerlingen op school leren welke taalvariëteiten geschikt zijn in welke omstandigheden. Leerlingen moeten uiteraard ook de taalverwachtingen kennen voor formele situaties en daarom moet de school hen het AN bijbrengen 

     5 Besluiten 

     We hopen dat de nieuwe eindtermen en leerplannen afstand zullen nemen van de vele vormen van taalrelativisme van de voorbije decennia. Taalrelarelativisten hingen de voorbije decennia een karikatuur op van het klassieke taalonderwijs dat ze totaal achterhaald vonden. Ze zijn mede-verantwoordelijk voor de uitholling van het taalonderwijs.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:raalonderwijs, AN
    17-10-2021, 10:35 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    15-10-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bedenkingen bij ont-meestering van het onderwijs en aanpak van crisissituatie
    Een paar bedenkingen bij reacties op lerarentekort & aanpak van deze crisis

    *Voor de gevolgen van 30 jaar! mismeestering van het onderwijs (aantasting kwaliteit, ont-meestering, beeldenstormerij...) die ook leidden tot lerarentekort , zijn veel mensen verantwoordelijk. Maar momenteel lijkt enkel minister. Weyts de schietschijf,  en wast men eigen handen in onschuld. 
    Sommige politici en wekken ook de indruk dat wat meer geld al zal volstaan.

    *30 jaar mismeestering van het onderwijs (ontscholing, hervormingsdrift en nefaste complicering) is de belangrijkste oorzaak van de ont-meestering en het tekort aan meesters. Die mismeestering en complicering van de onderwijsopdracht  leidden ook tot minder fulltime leerkrachten en  geldverspilling. Meer centen zal dus geenszins voldoende zijn om her-meestering en voldoende leraren te rekruteren. 

    * De toenemende klachten  over de te grote en steeds verder toenemende taakbelasting van de leraren, ging merkwaardig genoeg de voorbije 7 jaar gepaard met het nog complexer maken van het onderwijs en van de onderwijsopdracht: complexe & nefaste structuurhervorming s.o., M-decreet, therapeutisering van het onderwijs, vraag naar radicale & ontscholende perspectiefwisseling in vise van ZILL-katholiek onderwijs  &  GO!Noordpoolproject en in VLOR-advies 2015 over nieuwe eindtermen, uitbreiding van leeropdracht in ROK-document over onderwijskwaliteit waarin de school nog extra opdrachten krijgt en beschouwd wordt als 'total institution', enz.  

    *Toen jaren geleden pensioenleeftijd werd opgetrokken en 55+ w afgeschaft, waarschuwden we herhaaldelijk dat op het moment dat 62-j met pensioen zouden gaan, het lerarentekort dramatisch zou worden. Tekort was perfect voorspelbaar.

    *Que faire in crisistijd?

    *Studieduurverlenging kan tekort nog vergroten. Alvast NIET doen: de voorbije jaren drongen Lieven Boeve, universiteiten, COV ... aan op het invoeren van extra 5-jarige masteropleiding voor onderwijszers/regenten/kleuterleraren - mede om jrt lerarentekort aan te pakken.

    -Ik was/ben het daarmee geenszins eens en bestrijd al 30 jaar de academiseringsplannen. De invoering in Frankrijk in 1989 van de 5-jarige universitaire lerarenopleiding leidde er tot een vervreemding van de klaspraktijk en tot niveaudaling (1 jaar achterstand voor PISA-wiskunde op Vlaamse leerlingen. )

    -Destijds werd tijdelijk een 1-jarige opleiding ingevoerd om het tekort aan onderwijzers op te lossen.

    Bedenk dat we in 1970-1986 in 2 jaar tijd degelijke onderwijzers/regenten hebben opgeleid die Vlaanderen wereldtopscores bezorgden.

    Met gemotiveerde studenten +ingangsproef+verlaging inschrijvingsgeld kunnen we dit ook nu nog in crisistijd. Dit zou aantrekkelijk zijn voor veel jongeren - vooral ook arbeiderskinderen en betekent ook een flinke besparing. In crisistijd zijn crisismaatregelen nodig! 


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:lerarentekort
    15-10-2021, 13:23 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    07-10-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ik waarschuwde de beleidsverantwoordelijken en onderwijskoepels vijf jaar geleden in Onderwijskrant voor de inhoud van het Islamleerplan en de Islamlessen
    Ik waarschuwde de beleidsverantwoordelijken en onderwijskoepels vijf jaar geleden in Onderwijskrant voor de inhoud van het Islamleerplan en de Islamlessen 

    In Onderwijskrant nr. 179 van oktover 2016 waarschuwde ik de beleidsverantwoordelijken. Ik citeer even.

    Problemen met Islamleerplan & Islamlessen

    Ik beluisterde op zondag 4 september 2016 een revelerende getuigenis van een moslimleraar op RTL over de inhoud van het islam-leerplan van de Moslimexecutieve, dat overigens allesbehalve begripsvol is voor andere godsdiensten.

    Als het van de getuigende islam-leerkracht Hicham Abdel Gawad afhangt, moet het hele islamleerplan op de schop. In zijn boek Les questions que se posent les jeunes sur l’islam stelt Gawad dat het dertig pagina’s tellende leerplan van de Moslimexecutive interpretaties van soera’s bevat uit de zevende eeuw. In het islam-leerplan komt bijvoorbeeld een soera aan bod waarin letterlijk
    staat dat de verdwaalde zielen Christenen zijn en de Joden de woede van God moeten ondergaan”, stelde Gawad op RTL en aan de krant La Dernière Heure. En b.v. ook: “Als je vermoedt dat je vrouw ongehoorzaam is; sla ze dan.

    En daar knelt het schoentje volgens Gawad: Ik heb al leerlingen gehad die mij vroegen of Christenen en Joden echt naar de hel gaan, omdat hun vorige leerkracht hen dat zo had gezegd”, zegt hij. “Zulke mensen horen niet thuis in ons onderwijs.
    Hij had het niet enkel over moslimleerkrachten die een vijandige islam propageren, maar ook over moslimleerkrachten bv. die een gesprek over oorsprong van de wereld vermijden om conflicten met leerlingen en ouders te voorkomen.

    Tijdens de RTL-uitzending was er ook nog een getuigenis van een leraar katholieke godsdienst op een officiële school die de uitspraken van Gawad bevestigde. Je hoort er volgens hem inderdaad verkondigen: Niet-moslims gaan naar de hel, enz. 
    Erzijn ook moslimleerlingen die islamleraar beschuldigen van islam-light als hij kritische dingen vertelt over Mohammed.

    Wat kinderen beluisteren in Koran-lessen op woensdagnamiddag en op zaterdag klinkt volgens Gawad vaak nog fundamentalistischer: Wij zijn goed, de anderen slecht. De anderen gaan niet naar de hemel. 

    Het is verwonderlijk dat Boeve en Pollefeyt als theologen en als medeopstellers van het katholiek godsdienst-leerplan blijkbaar niet op de hoogte zijn van het islam-leerplan.

    Heel wat leerkrachten getuigden de voorbije maanden ook van grote problemen in klassen met moslimleerlingen. Op 19 september 2016 nog enkele getuigenissen in La Libre Begique: On étudie en classe un texte de Voltaire racontant le destin du chevalier de La Barre, ce malheureux jeune homme brûlé tout vif à Abbeville en plein siècle des Lumières: il s’agit, tout en étudiant l’argumentation par l’ironie, de rappeler que la liberté d’opinion a été chèrement et tragiquement acquise. Une élève
    voilée de la classe trouve que ‘C’est normal, il n’avait qu’à pas insulter Dieu.’ Rien de ce que j’ai pu dire ne l’a fait changer d’avis. Au contraire, elle m’a reproché le fait même de lui avoir fait lire ce texte. … Arrive un tableau de Magritte, je ne sais plus lequel, mais une dame y est nue. Aussitôt, les exclamations fusent en classe: Sheitan! ’Expliquer dans ces conditions ce qui différencie l’art de la pornographie n’est pas aisé et d’ailleurs cela s’est révélé impossible.

    Heel wat leerkrachten kiezen er dan ook voor om delicate onderwerpen te vermijden. We lezen vandaag nog in de krant over moslimleerlingen die in Franktijk leerkrachten aanvallen en roepen: enkel Mohammed beschouwen we als de meester.

    De scholen zullen in de toekomst vermoedelijk nog veel meer moslimleerlingen tellen, maar dit betekent niet dat door dit soort diversiteit de open dialoog over levensbeschouwing en veel andere onderwerpen gemakkelijker zal worden, zoals Lieven Boece en co beweren.. Integendeel. Als de interculturele spanningen nog zouden toenemen, dan wordt het nog moeilijker. Leerkrachten zullen moeten nadenken over lesgeven in een conflictueuze situatie. Een recent advies om b.v. de recente conflicten tussen Turkse leerlingen openlijk te bespreken in klas, klinkt ook al te simplistisch.


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:islamlessen
    07-10-2021, 08:19 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    01-10-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Orhan Agirdag nam de voorbije 15 jaar het voortouw in het bestrijden van de taaloproepen van de ministers Vandenbroucke, Smet en Crevits - en nu ook van de recente taalplannen van minister Weyts.
    Socioloog Orhan Agirdag publiceerde vorig jaar het boek 'Onderwijs in een gekleurde samenleving'.
     Agirdag stelt al lang hoe het niet moet/mag op school en met de aanpak van anderstalige leerlingen. Agirdag  nam de voorbije 15 jaar het voortouw in het bestrijden van de taaloproepen van de ministers Vandenbroucke, Smet en Crevits - en nu ook van de recente taalplannen van minister Weyts.

    De voorbije 2 jaar nam Agirdag ook het voortouw in de strijd tegen het regeerakkoord en de beleidsverklaring inzake onderwijs die beide aansturen op het aanpakken van de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs (zie Onderwijskrant nr. 198 op www.onderwijskrant.be en bijlage 2).
    Agirdag nam de voorbije 10 jaar ook steeds afstand van onze NT2-campagne van Onderwijskrant , waarbij we aanstuurden/aansturen op extra NT2-lessen vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs: bv. in de voormiddag meer taallessen geven samen met Nederlandstalige kleuters en in de namiddagen 6 à 10 extra NT2-lessen in een kleine groep. Ook in zijn recent boek is dit geen van zijn voorstellen.
    Ik fris even enkele krasse standpunten van Agirdag op.
    Op 8 december 2016 relativeerde Orhan Agirdag in DS in sterke mate het belang van de taalkennis voor allochtone leerlingen.

    Agirdag beweerde: Slecht presteren komt niet door taalachterstand. Wie de kloof in het onderwijs wijt aan taalachtergrond, maakt de ongelijkheid alleen maar groter. Beleidsmakers zeggen dat de deuren van het onderwijswalhalla zouden openen als migrantenleerlingen Nederlands zouden spreken. Daarmee zeggen ze dus vooral dat het niet hun verantwoordelijkheid is dat het fout gaat, maar dat het ligt aan de migranten zelf. Blaming the victim.

    Agirdag poneerde in 2013  Met de pleidooien voor het aanleren van het Nederlands (extra NT2-taallessen, aansporen van ouders om thuis ook Nederlands te spreken, e.d. is het voorlopige hoogtepunt van taalracisme bereikt: de ongegronde overtuiging dat het gebruik en kennis van witte talen superieur zijn aan het gebruik en kennis van zwarte talen. In tijden waar het biologisch racisme alle politieke geloofwaardigheid heeft verloren, bedient de uitsluitingspolitiek zich uitvoerig van het taalracisme. (in: Taalbadmodel van Bart De Wever is diefstal, De Wereld Morgen, 25.06.13).

    Agirdag & Van Houtte in 2014 : Turkse ouders & lkn willen dat leerlingen geen Turks, maar hebben ongelijk

    Turkse ouders willen niet dat hun kinderen Turks spreken op school, maar onderzoeker Agirdag vindt dat de ouders ongelijk hebben

    In hun studie stelden de Gentse sociologen Orhan Agirdag en Mieke Van Houte tot hun ongenoegen vast, dat niet enkel de leraars, maar ook de Turkse ouders wensen dat hun kinderen geen Turks, maar zoveel mogelijk Nederlands spreken in én buiten de klas: Speaking Turkish in Belgian Primary Schools: Teacher Beliefs versus Effective consequences, bilig/ SUMMER 2014 / NUMBER 70, zie Internet.
    Uit de bevraging bleek dus dat ook de Turkse ouders meertalig onderwijs resoluut afwezen. Leerkracht Patrick drukte het zo uit: Turkse ouders komen soms met hun kinderen naar onze school omdat er bij ons minder Turkse leerlingen zijn. Ze stellen dan: "In andere scholen zijn er te veel Turkse leerlingen en die spreken dan Turks in klas, op de speelplaats, tijdens de middaglunch, en wij willen dat niet. Die ouders beseffen hoe belangrijk het is voor de toekomst van hun kinderen dat ze goed geïntegreerd zijn in onze cultuur. Because the future of those children is here, and they will have to speak Dutch in their professional life. Zelfs Turkse leerkrachten die Islamles geven op school, stelden dat het gebruik van de moedertaal van de Turks sprekende leerlingen nutteloos was.

    In een protestbijdrage die de allochtone ouder K. M. een paar jaar geleden omtrent een Gents experiment met eerst leren lezen in het Turks naar Onderwijskrant stuurde, lazen we terecht: "In plaats van effectieve maatregelen te treffen om de Nederlandse taal te stimuleren op school, en kinderen en hun ouders ervan bewust te maken wat het maatschappelijk nut ervan is, besteedt de Gentse overheid veel aandacht aan de moedertaal van anderstalige leerlingen. Lessen in de eigen moedertaal vergroten echter vooreerst de kloof tussen de sterkste en de zwakste leerling door het feit dat die leerlingen een aantal gewone lessen missen. Ze vergroten tevens het mentaliteitsverschil tussen de gemeenschappen en de maatschappij waarin ze leven. Deze projecten zijn ook misleidend voor de niet gemotiveerde anderstaligen, die de sociale normen en attitudes van onze Westerse samenleving niet willen respecteren. De Turkse ouders krijgen ook de boodschap dat Nederlands kennen toch niet zo levensnoodzakelijk is en de leerlingen zelf zullen buitenschools voor spreken, lezen en schrijven nog minder het Nederlands gebruiken. De neiging van Gentse Turken om zich binnen de eigen gemeenschap op te sluiten, zal hierdoor nog toenemen. Men kan zich ook afvragen wat het effect is voor de anderstalige leerlingen die niet van Turkse afkomst zijn.

    Agirdag en Van Houtte negeren & kleineren opvattingen van leerkrachten & Turkse ouders. Eens te meer bleek dus dat er opvallend veel overeenstemming was tussen de opvatting van de leraars en deze van de Turkse ouders en Turkse leraars. Agirdag en Van Houtte legden de argumenten van de Turkse ouders en van de leerkrachten gewoon naast zich neer. Volgens hen hebben de leerkrachten en de Turkse ouders volstrekt ongelijk; ze zijn bevooroordeeld en beseffen niet eens hoe nefast hun opvattingen zijn.

    Agirdag en Van Houtte zochten dan maar naar een verklaring voor het vervreemd en fout bewustzijn van de leerkrachten en ouders. De 'negative beliefs' van de ouders en leerkrachten zouden in sterke mate een gevolg zijn van de Vlaamse politieke context that very much favors assimilation and Dutch monolingualis. Agirdag en Van Houtte gaan ook niet akkoord met de stelling van de leerkrachten dat de taalachterstand een belangrijke oorzaak is van de leerproblemen van veel anderstalige leerlingen. 

    Ook de voorbije jaren manifesteerden Agirdag en Van Houtte zich herhaaldelijk als taalachterstandsnegationisten en tegenstanders van intensief NT2 vanaf het kleuteronderwijs.
    .Agirdag en Van Houtte beschuldigen dus Vlaamse leidende klasse. Agirdag en Van Houtte beweren ook dat de Vlaamse leidende klasse symbolisch geweld (à la Bourdieu) uitoefent op de anderstalige leerlingen En de gedomineerde allochtone ouders uit lagere milieus nemen jammer genoeg de dominante visie van de leidende klasse, de machtigen in deze maatschappij, onbewust over: Social dominance can only persist because the dominant groups in society impose their judgments, such as beliefs about monolingualism, upon dominated groups, such as the bilingual Turkish community. Once the dominated groups internalize the point of view of the dominant, they will defend it as if it was a universal point of view, even when these judgments are completely against their own interests.

    Bijlage 1 Petitie 2013 van 21 zgn. experts (Agirdag en Co)
     tegen taalracistische taaloproep minister Smet

    Agirdag en 21 collega's verwierpen al in 2013 taaloproep van minister Pascal Smet voor meer aandacht voor taalkennis Nederlands bij anderstalige leerlingen. Volgens opsteller Agirdag getuigde dit zelfs van taalracisme.

    Orhan Agirdag en Co: Gok Van Pascal: mythes over taalachterstand en onderwijs (De Morgen, 30.10.2013). Taalmythes volgens 21 Vlaamse taalachterstandnegationisten & campagne tegen taalbad Nederlands voor anderstalige leerlingen

    In oktober 2013 publiceerden Orhan Agirdag & 21 universitaire ondertekenaars (zie onderaan deze bijdrage) een petitie tegen de oproep van minister Pascal Smet om meer aandacht te besteden aan het aanleren van het Nederlands: Gok Van Pascal: mythes over taalachterstand en onderwijs( (De Morgen, 30.10.2013). Deze oproep was volgens de zgn. e'perten' op drie taalmythes gebaseerd.

    Mythe 1: Het Nederlands wordt het best geleerd aan de hand van een taalbad

    Commentaar vooraf: intensief NT2 is veel meer dan een taalbad en sorteert veel meer succes! Maar precies de vele universitaire taalachterstandsnegationisten bestreden/bestrijden al 25 jaar de invoering van intensief NT2 vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs. Agirdag en Co: "Wanneer het over gelijke onderwijskansen gaat, wordt een taalbad beschouwd als de ultieme methode. Het taalbadmodel is, enkele uitzonderingen buiten beschouwing gelaten, de enige manier waarmee scholen vandaag de dag omgaan met de anderstalige leerlingen."(Noot van Raf Feys: Intensief NT2-onderwijs reikt verder dan een gewoon taalbad. Het gaat bij NT2 om een vakkundige, intensieve en langdurige taalstimulatie waarbij de leerkracht de centrale rol speelt.)

    Agirdag & Co: Kenmerkend voor het taalbadmodel is dat de thuistaal van de leerling volledig wordt uitgeschakeld in het onderwijsproces: leerlingen worden ondergedompeld in het Nederlands, terwijl iedere communicatie in de thuistaal verboden is en vaak wordt gesanctioneerd. Het komt niet zelden voor dat kleuters een plakkertje op hun mond krijgen of dat leerlingen moeten nablijven voor strafstudie wanneer ze betrapt worden op het spreken van hun moedertaal." Commentaar: Deze uitspraak is van de pot gerukt. In de praktijk reageren de leerkrachten heel begripsvol en mild! Dit bleek onlangs ook nog uit een studie van J. Jaspers in Pedagogische Studiën, 2015, nr. 4. Hij weerlegt in deze bijdrage de straffe beschuldigingen aan het adres van de leerkrachten.

    Agirdag: Maar waar haalt het taalbadmodel zijn vanzelfsprekendheid en waar zijn de aanwijzingen dat het werkt? (Agirdag verzette zich eveneens tegen onze NT2-campagne: voorstel voor extra NT2-lessen vanaf eerste dag kleuteronderwijs).

    Agirdag: Het taalbadmodel is in conflict met een elementair pedagogische principe: voor een vruchtbaar onderwijs dienen de leefwerelden van de leerlingen aanwezig te zijn binnen de schoolmuren. Een primordiale voorwaarde tot een succesvolle schoolloopbaan is dat iedere leerling zich thuis kan voelen op school. Doordat anderstalige leerlingen hun thuistaal moeten achterlaten aan de schoolpoorten, laten ze voor een stuk ook hun identiteit achter. Met andere woorden, het verbieden van de thuistaal op school vergroot de kloof tussen de thuiscultuur en de schoolcultuur. Allochtone leerlingen spelen dus nooit een thuismatch en zolang dit het geval is, zullen ze geen kampioen worden.

    Mythe 2 Anderstalige leerlingen presteren (enkel) slechter omwille van hun taalachterstand.

    Bedenking vooraf van Raf Feys: “Niemand beweert dat de achterstand van veel anderstalige leerlingen enkel aan de taalachterstand te wijten is. Jaap Dronkers en vele anderen wijzen b.v. ook op culturele en etnische factoren, maar hiervoor krijgen ze dan nog meer kritiek vanwege Agirdag en CO. We mogen vanwege Agirdag en Co ook niet veronderstellen dat het feit dat het vaak gaat om kinderen van laaggeschoolde ouders een rol speelt.

    Agirdag en Co: Samenhangend met de vorige mythe, heerst het idee dat anderstalige leerlingen enkel slechter presteren door hun taalachterstand. We weten niet hoe de minister tot deze conclusie komt, want wetenschappelijk gezien weten we weinig over de netto impact van taalachterstand.
    We weten wel dat leerlingen met een andere thuistaal gemiddeld slechter presteren dan Nederlandstalige leerlingen, maar de taalachterstand is zeker niet de ultieme verklaring hiervoor. Meer nog, alles toeschrijven aan taalachterstand, de taal-achterstandsthese, kan de leerachterstanden die er bestaan erger maken op drie manieren.

    Ten eerste is de taalachterstandsthese een voorbeeld van het deficitdenken. Dit betekent dat de onderwijsachterstanden eenzijdig worden toegeschreven aan de veronderstelde gebreken van de doelgroep. Hierdoor worden de anderstalige leerlingen op voorhand al gestigmatiseerd als gebrekkige leerlingen. En wie kan er ontkennen dat stigmatisering kan leiden tot slechtere onderwijsprestaties?
    Ten tweede maakt de taalachterstandsthese zich schuldig aan wat het blaming the victim-perspectief genoemd kan worden. De claim is immers dat anderstalige leerlingen de leerachterstanden waarmee ze geconfronteerd worden vooral aan zichzelf te danken hebben. (NvdR: Geen enkele leerkracht gaat hiervan uit). Hierdoor worden externe factoren zoals onderwijssegregatie, armoede, uitsluiting van huisvestiging en arbeidsmarkt als verklaringen naar de achtergrond verschoven. En ten slotte focust de taalachterstandsthese zo hard op de gebreken van anderstalige leerlingen, dat men voorbij gaat aan de culturele en talige bagage die deze leerlingen wél hebben: hun thuistaal.

    Mythe 3: Het spreken van de thuistaal belemmert de kennis van het Nederlands.

    Commentaar vooraf: niemand beweert uiteraard dat het goed spreken van de thuistaal het leren van het Nederlands afremt.  Maar mogen/moeten we de ouders niet aansporen om ook Nederlands te leren en thuis ook eens Nederlands te spreken? Is het Nederlands niet belangrijk bij het begeleiden van het huiswerk en de studies van hun kinderen?)

    Aangezien er in de loop van een schooldag al bij al relatief weinig spreekmomenten zijn, worden de leerlingen uiteraard gestimuleerd om binnen de klas (bv ook in speelhoeken in kleuteronderwijs) en buiten de klas zoveel mogelijk Nederlands te spreken. Dit ook mede om te voorkomen dat de leerlingen in een klas met tal van thuistalen elkaar niet begrijpen en om te voorkomen dat de leerkracht/juf ze niet begrijpt. Hoe kan een kleuterjuf b.v. talig inspelen op het zelfstandig spel als er niet eens begrijpt wat leerlingen aan het zeggen/spelen zijn.

    Ondertekenaars Orhan Agirdag (UGent), Mieke Van Houtte (UGent), Ignace Glorieux (VUB), Sarah Bracke (KULeuven), Christiane Timmerman (UA), Piet Van De Craen (VUB),Simon Boone (UGent),Nadia Fadil (KULeuven),Lia Blaton (UGent),Noel Clycq (UAntwerpen),Sarah De Mul (KULeuven),Sven Sierens (UGent),Helene De Clerck (UAntwerpen), Erol Baykal (Cambridge University), Ina Lodewyckx (UAntwerpen), Joris Wauters (UAntwerpen), Pieter-Paul Verhaeghe (UGent), Christof Van Mol (UAntwerpen),Goedroen Juchtmans (KULeuven), Jannick Demanet (UGent), Eva Jaspaert

    Bijlage 2

    Socioloog Orhan Agirdag waarschuwde al op 1 september 2019 alle burgers voor het grote onheil dat ons onderwijs te wachten stond - ook indien minister Crevits weer onderwijsminister zou worden. “Uw kroost gaat vandaag naar een school die u in principe zelf heeft gekozen, om pedagogische redenen, praktische redenen, of misschien wel om levensbeschouwelijke of filosofische redenen. Maar keuzevrijheid is alleen zinvol als er werkelijk ook iets te kiezen valt. Als alle scholen hetzelfde pedagogisch project zouden aanbieden en onder één staatsnet zouden vallen, zou u als ouder eigenlijk niet kiezen voor een school met een bepaald pedagogisch project, maar louter tussen staatspedagogie
    op adres A of staatspedagogie op adres B. Uw keuzevrijheid is dus enkel zinvol als de aanbieders van onderwijs (wie?) zelf ook de vrijheid hebben om te kunnen kiezen wat hun visie is, welke methoden ze hanteren of welke onderwijskoepel hen vertegenwoordigt.

    De onderwijsvrijheid wordt vandaag fundamenteel bedreigd door oprukkend nationalisme en staatspedagogie. Enerzijds wordt er in de startnota van de nieuwe regering gesproken over ‘opnieuw maximale vrijheid in de schoolkeuze voor ouders. Vergeet ook maar de leuzen dat de leraar straks opnieuw aan belang zal winnen. Die keuzevrijheid wordt volledig uitgehold door de pedagogische vrijheid van onderwijzers aan banden te leggen. Dat gebeurt op drie manieren.

    Nationalistisch onderwijs

    Ten eerste: wat leerlingen moeten leren en hoe leerlingen moeten leren, is steeds minder iets waar scholen en leraren zelf over beslissen. De staat had zijn greep op onderwijsinhouden al versterkt door de invoering en uitbreiding van de eindtermen. Nu wil hij ook zelfs bepalen welke werken of auteurs we moeten leren door een zogenaamde canon in te voeren. Dus geen kritische George Orwell meer, maar enkel Hendrik Conscience.

    Staatspedagogie

    Ten tweede: de leraar en de klassenraad worden buitenspel gezet door de invoering van centrale
    examens. Staatspedagogie vertrouwt de leraren helemaal niet. Want niet meer de klassenraad –
    lees: de leraren – beslist over welke leerlingen slagen, maar wel de centrale examens van de staat
    (????). Hoe meer de staat de onderwijsuitkomsten naar zich toe trekt, hoe meer de leraar gereduceerd
    wordt tot een uitvoerder van staatspedagogie.

    Ten derde, en dit is wat mij betreft de doodsteek: de staat gaat straks ook kunnen beslissen welke pedagogische projecten aanvaardbaar en financierbaar zijn. Een precedent hiervan hebben we vorige week gehad: een islamitische school in Genk kreeg opbasis van ideologische redenen geen erkenning. (Terloops: een jaar later stelde Agirdag zelf dat hij geen voorstander is van Islamscholen in interview
    op website Thomas). 

    Agirdag: "Welke garanties hebben we dat later Freinet- of zelfs katholieke scholen niet als
    ongewenste, ja radicale pedagogische projecten zullen worden bestempeld?
    Ook als Crevits minister blijft, zal ze Nationalistische N-VA-agenda gedwee volgen
    Ook de hernieuwde aanval op de koepelverenigingen van de scholen moet vooral begrepen worden
    vanuit deze drijfveer. Voor nationalisten lijkt dit een gemakkelijke strijd te worden. Ze hebben wel de
    grondwet tegen, maar er is momenteel geen sprake van oppositie. Want voor de sociaaldemocraten en
    liberalen klinkt één staatsnet als muziek in de oren. Christendemocraten liggen intern overhoop. 

    Agirdag: Vandaag luistert minister Weyts enkel naar experts die bij zijn beleid aanleunen

    Agirdag stelt: Vandaag wordt de minister vooral geadviseerd door experts die bij zijn beleid aanleunen.” Agirdag, de actiefste criticaster van het nieuwe beleid, pleit in dit en andere opiniestukken voor maximale pedagogische vrijheid van de scholen en leerkrachten, en voor het vooral luisteren naar de praktijkmensen - en niet naar de populistische onderwijsexperts. 

    Op 30 juni j.l. betreurde Orhan Agirdag in Knack eens te meer dat Weyts te veel luistert naar kritische onderwijsexperts (Wim Van den Broeck, Dirk Van Damme, Philip Brinckman voorzitter commissie Beter Onderwijs, Onderwijskrant …).

    Agirdag verzwijgt dat het regeerakkoord nu wel meer rekening houdt met de visie van de leraren
    omtrent de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs en van de autonomie van de leraar, de negatie van de grote taalproblemen van veel anderstalige leerlingen door Agirdag en co, ..
    Uitgerekend Agirdag negeerde vaak die kritieken, en dus ook de visie van de leraren. Hij ontkende in
    het verleden ook steeds de aangeklaagde aantasting van de kwaliteit. 

    In het VRT-programma Nachtwacht van 9 maart 2019 beweerde hij nog: Het is totaal onterecht om te beweren dat onze scholen de lat te laag zouden leggen. De verwachtingen die we van scholen hebben liggen net veel hoger dan pakweg 30 jaar geleden. We zien net dat de kennis en de inzichten van onze kinderen er op veel niet traditionele vlakken op vooruit gaan – belangrijke gebieden als burgerschap bijvoorbeeld.” 

     Agirdag heeft ook steeds de grote taalproblemen en hun invloed op de PISA-score geminimaliseerd;
    klokkenluiders zelfs bestempeld als taalracisten en de taaloproepen van de ministers Vandenbroucke, Smet en Crevits bestreden.

    In een eigen studie van 2014 stelde Agirdag zelf vast dat niet enkel de Gentse leerkrachten (ook deze van Turkse afkomst), maar ook de Turkse ouders verwachten dat de leerlingen zoveel mogelijk Nederlands spreken in en buiten de lessen. De reactie van Agirdag luidde: de leerkrachten en de ouders vergissen zich, ze zijn geïndoctrineerd door de opvattingen van minister-president Geert Bourgeois en co omtrent het belang van de kennis van het Nederlands voor de integratie & de leerresultaten

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:Agirdag
    01-10-2021, 12:05 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vernietingende uitspraken over onderwijs van prof. en ontscholer Luc Stevens (hoogleraar em. Utrecht. Directeur en oprichter van NIVOZ, goede vriend van Gert Biesta die Stevens bij zijn afscheid als NIVOZ-directeur de hemel in prees.
    Vernietigende uitspraken over onderwijs van prof. en ontscholer  Luc Stevens (ex-Hoogleraar em. Utrecht. Directeur en oprichter van NIVOZ,goede vriend van Gert Biesta die Stevens bij zijn afscheid als NIVOZ-directeur de hemel in prees. 

    Stevens was destijds ook voorzitter van de doorlichtingscommissie voor de lerarenopleidingen (PABO's)!


    *Het onderwijs verzuipt'] [Als het leuk is, leer je vanzelf]
    •Wezenlijk voor een nieuwe onderwijspraktijk is niet zozeer het resultaat, maar het proces.
    •Het huidige onderwijssysteem valt niet te optimaliseren. Aan het huidige systeem is alles verkeerd. Daar moeten we van af.
    •De huidige school is voor de meeste kinderen niet geschikt.
    •Natuurlijk zijn leraren ontevreden over het nieuwe leren, want dat gaat ten koste van hun centrale positie. Maar het nieuwe leren is onafwendbaar. Leerlingen vervelen zich. We moeten helemaal af van het klassikale onderwijs, dat is volstrekt onvruchtbaar.

    •De vraag is wie onderwijsinnovatie moet organiseren. Niet de leerkracht! Er is weerstand tegen vernieuwing.
    •Er zijn geen risico’s. Zo lang we met harde cijfers de risico’s van het bestaande onderwijssysteem kunnen beschrijven, zo lang ben ik niet bang een alternatieve onderwijswerkelijkheid te creëren.
    •Een vwo-leerling zegt tegen de rector: ik stop met de studie. Reden: ik run in het weekend een bezinestation. Ik ben verantwoordelijk voor tevreden klanten, de kas moet kloppen, het moet schoon zijn en ik heb de regie. Dan kom ik op school en moet ik in de bank gaan zitten en naar de leraar luisteren, naar wat hij denkt dat belangrijk is. Ik heb hier niets te doen. Ik ga.

    •We weten al lang dat je kinderen (van 9 à 10 jaar) kunt laten rekenen in ongeveer twintig weken, in plaats van zes jaar basisonderwijs.
    •Die lessen van vijftig minuten moeten we echt achter ons laten. Je kunt geen Frans leren in wekelijks twee keer vijftig minuten. Ga eens na hoe een kind thuis de moedertaal leert.
    •Geef leerlingen de ruimte om zelf te ontdekken. Dan hoeft de leraar ook niet zoveel instructie te geven.

    •Leren lezen is net zo normaal en natuurlijk als leren spreken.
    •Er zijn maar heel weinig kinderen die met het huidig onderwijs op hun vermogen presteren. Iedereen zit er onder en de meesten zitten er ver onder.
    •Ik ben juist blij met het lerarentekort. Het is een uitgelezen kans om eindelijk het bestaande onderwijssysteem te doorbreken.

    •Een leraar 'heeft' geen kennis maar ‘is' kennis. Wij zijn primair gebonden aan onze handelingservaringen en 'know how' geeft de bagage om te handelen zoals de omgeving dat van ons vraagt. Dat is altijd meer intuïtief dan redenerend.

    •De mens zit zodanig in elkaar dat hij eerst gemotiveerd moet zijn om vervolgens te kunnen leren.
    •Inzichten uit de neuro-biologie laten zien dat wij uitdaging zoeken. De systemen in de hersenen worden dan geactiveerd, er worden nieuwe verbindingen gemaakt. Een systeem dat dwingt te leren is niet uitdagend, terwijl dat juist essentieel is voor de vorming van verbindingen. Ook biedt het geen benutting van de reeds aanwezige kennis.

    •Iedere keer als in het onderwijsdebat wordt gesproken over ‘kinderen die naar school gaan om te leren’, over structuur en discipline moet het antwoord zijn dat het hier om volstrekte overbodigheden gaat, dus zeker niet om een geldig argument. Alsof we intussen niet wat meer weten over leren en ontwikkeling
    •’De stof afhebben’, ‘overgaan’, ‘goede cijfers halen’: het zijn allemaal constructies, bedenksels. Ze stellen niks voor.
    •Een kind reageert op wat hij nodig heeft. Je kunt hem wel van alles aanbieden, maar als er geen behoefte is, dringt het echt niet door. Je moet kinderen eerst vragen wat ze willen. Laat ze maar kiezen. En vervolgens moet je in de buurt blijven, zodat ze bij je terecht kunnen als ze een vraag hebben.

    •Een kind van zes jaar komt om te leren lezen, die wil niets liever. Maar als je er 26 hebt, heb je 26 verschillende leertrajecten. Die ken je niet als leraar. Dus moet je die kinderen de vrijheid geven om in een rijke leeromgeving te laten zien wat ze het beste kunnen. Deze jonge kinderen zijn prima in staat hun eigen leerproces te sturen.

    •Elk brein is een eigen brein, maar je kunt niet 26 keer instructie geven. En dat is ook niet nodig. Als je kinderen de ruimte geeft om zelf te ontdekken leren ze ook.
    •De docent moet de kunst leren van het niets-doen; daardoor krijgen de kinderen de ruimte en merken ze dat jij als leraar bezig bent met je werk.

    •Dit is wel mijn finest hour. Het is echt prachtig om hier op ‘wittering.nl’ mijn ideeën in de praktijk te zien. En feitelijk doen de kinderen het werk. Toen ik hier vanochtend rondkeek, zag ik dat de volwassenen eigenlijk niks deden. Ja, als er af en toe een kind naar hen toe kwam.
    •De leerlingen leren je wel hoe je je werk moet doen, ze leren het je graag!
    •Wat mij betreft werken leraren vooral met hun leerlingen als het gaat om kennisproductie. De leerling als change agent, als degene die de leraar professionaliseert.

    •Een initiatief als dat van Iederwijs is nodig, een initiatief dat een grote diversiteit aan bouwstenen vormt, in een nieuw perspectief, en niet in een bestaand systeem.
    •Er is behoefte aan mensen die de kenniseconomie verder kunnen geleiden, die kennis kunnen delen, kennis kunnen bouwen, creatieve innovaties kunnen ontwerpen, problemen kunnen oplossen. In de context van dit soort eisen lijkt niet een standaard onderwijsaanbod en de controle daarvan of een canon relevant omdat het niet om parate (vak)kennis gaat, maar primair om bekwaamheden: passend kunnen handelen.

    •We vertrekken traditioneel van uit de geachte dat elk vak een zogenaamd ‘body of knowledge’ heeft, een vaststaand, vakspecifiek geheel aan begrippen, kennis en ideeën. Dit hele idee gaat uit van een negentiende-eeuwse opvatting van de menselijke ontwikkeling.
    •Niemand kan zeggen waarom we voor een spellings- of
    rekencurriculum op de basisschool zes jaar uittrekken. Het is toeval, een voor alle leerlingen gestandaardiseerd toeval.

    •Wat moet er anders in het onderwijs ? Voor mij is het allerbelangrijkste: bewustzijn van eigen leren en eigen ontwikkeling.
    •Pedagogisch is het Slash-initiatief geslaagd: - Slash-leerlingen hebben een hoog bewustzijn van de eigen ontwikkeling. - Slash-leerlingen zien de docenten als betrouwbare bron.
    •Als scholen hun eigen onderwijspraktijk ontwerpen, is vergelijkend rendementsonderzoek niet meer aan de orde.

    •Een school is een organisatie van mensen en niet van leerstof, daar ligt de crux van verandering. Dat is mijn stellige overtuiging en wel op basis van wetenschappelijk onderzoek over leren en ontwikkeling.

    •Ik maak hier een directe link met Theory U van Scharmer als ik zeg dat schoolleiders in gesprekken onbevangen in de linkerkant van de U moeten staan. De schoolleider is de drager van waarden en die drager heeft zijn eigen biografie met zijn eigen kwetsbaarheden. Verder zakkend in de U, in de sensingfase, is de schoolleider onlosmakelijk onderdeel van het team en is er dialoog, geen discussie. Leraren hebben de steady and confident presence van de schoolleider nodig.

    •Heel paradoxaal is de huidige aandacht voor taal en rekenen. Alsof we een land van analfabeten zijn.
    •Het grote probleem met de studenten die op de universiteiten en de hogescholen aankomen was en is nog steeds niet dat ze te weinig weten of onvoldoende potenties hebben maar dat ze gaan zitten wachten. De attitude klopt niet. Gebrek aan creativiteit. De zogenaamde achterstand waar vaak over gesproken wordt en waar dik politiek mee gemaakt wordt door hogescholen en universiteiten is fictief. Als er al een achterstand is, is deze in 3 maanden weg te werken.

    •Ik ontwaar een hecht conservatief collectief, dat iedere vernieuwing tegenhoudt: het ‘eerstegraads-esablishment’. Het eerste-graads-establishment heeft de publieke opinie in een stevige houdgreep. Wekelijks lees je wel weer dat de pabo zo slecht zou zijn, omdat men er geen rekenen of taal meer leert. Ik vind het een gotspe. De pabo’s werken hard aan spellen en rekenen en het is van een ongekende brutaliteit om de opleidingen alleen daarom in de hoek te zetten.

    •Ik begrijp die geprikkelde reacties over Iederwijs niet. De kinderen worden daar serieus genomen. Er is een rijke omgeving waarin een volwassene aanwezig is, nou dat is toch een omgeving waarin je kunt leren? Alleen als je twee jaar geen zin hebt om lezen te leren, dan krijg je die tijd. Wat is daar nu mis mee? Anderen hebben niet het recht in de plaats te gaan staan van het initiatief of van ouders die kiezen voor Iederwijs. Ze hebben er geen ervaring mee dus ze kunnen er niet met gezag over spreken.
    •De vermeende bezwaren tegen nieuwe onderwijspraktijk hebben geen realiteitswaarde, eenvoudig omdat er nog nauwelijks ervaringsgrond is. Er is nauwelijks nog over gepubliceerd en wat bekend is kan niet zomaar worden geïnterpreteerd.
    •Nergens ter wereld is wetenschappelijk bewezen dat de leerlingen van de klassieke aanpak profiteren.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Luc Stevens
    01-10-2021, 11:34 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    30-09-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rector Sels beriep zich in terecht pleidooi voor open debat op de visie & uitspraken van prof. Nadia Fadil van de KU Leuven, die m.i. in haar publicaties zelf al te weinig begrip toont voor (wetenschappelijk) pluralisme , open debat en een genuance

    Rector Sels beriep zich in terecht pleidooi voor pluralisme en open debat op de visie & uitspraken van prof. Nadia Fadil van de KU Leuven, die m.i. in haar publicaties zelf al te weinig begrip toont voor (wetenschappelijk) pluralisme , open debat en een genuanceerde benadering van racisme, islam-kritiek e.d.

    Nadia Fadil is  doctor Sociale wetenschappen KU Leuven. zij is verbonden aan het Centrum voor Sociologisch Onderzoek aan de K.U.Leuven, waar ze onderzoek verricht naar   de institutionalisering van de islam in België e.d. 

    Sels stelde in zijn openingsrede:  We moeten ervoor opletten dat de tegenbeweging (tegen cancelcultuur en woke) niet in dezelfde val van toenemende intolerantie trapt. Laten we hier een engagement uitspreken om aan de KU Leuven ruimte te laten voor wetenschappelijk pluralisme.

    En Sels citeert dan prof. Nadia Fadil om zijn stelling te ondersteunen. Fadil: De manier om het ‘bedreigde’ pluralisme te herstellen is door deze nieuwe denktradities te discrediteren (dus in feite: het wetenschappelijk pluralisme te beknotten). Het heet dan dat dekoloniale studies geen wetenschappelijk maar ideologisch vakgebied zijn, dat critical race studies een voorhoede zijn voor een nieuwe ‘woke’ denken…. Het gegeven dat deze vakgebieden ook via de geijkte methoden van wetenschappelijk onderzoek tot stand zijn gekomen, en op die manier oude wetenschappelijke (maar ook vooral gevestigde) denkpatronen uitdagen (over racisme, migratie of gender), wordt dan niet als een wetenschappelijke vernieuwing begrepen, maar vooral als een politieke en ideologische verarming van het debat.

    Al te veel universitaire pleitbezorgers van de dekoloniale universiteit, antiracisme … getuigen m.i. jammer genoeg zelf vaak niet van een pluralistische ingesteldheid en genuanceerde benadering van de thematiek. Dit is m.i. ook bij Fadil het geval.

    Citaten vooraf:

    Citaat 1 uit bijdrage Fadil

    In het Westers denken ben je geëmancipeerd en vrij als je je hebt losgemaakt van de macht van religieuze en politieke instellingen, als je je niet laat leiden door de sociale druk uit je omgeving, enzoverder, maar door je eigen keuzes. Hoewel er uit verschillende hoeken (onder andere door een aantal feministische groepen) kritiek gekomen is op deze opvatting van emancipatie, blijft ze toch goed stand houden. Als moslims dan zeggen dat zij de vrijwillige keuze maken om zich te onderwerpen aan de wil van Allah, dan botst dat met deze gangbare invulling van vrijheid en emancipatie. Deze personen kiezen er immers zelf voor om zich niet in de eerste plaats te laten leiden door eigen keuzes of inzichten, maar door de principes van de islam. Omdat vrijheid en onderwerping doorgaans als elkaars tegengestelde worden gezien, worden moslims die over onderwerping spreken, vaak aan de kant geschoven als nog niet geëmancipeerd, dom, fundamentalistisch of radicaal

    Islamofobie is een gevolg ons angstvallig vastgrijpen aan en koesteren van een oude eurocentrische illusie dat we een economisch, cultureel en politiek lichtend voorbeeld zijn en zullen blijven voor de res’ van de wereld. We proberen dan ook deze angst rond ons tanend zelfbeeld van het Westen te sussen door te wijzen op middeleeuwse opvattingen van deze moslims over vrouwen, de scheiding van kerk en staat, of de wetenschap. Dit laat ons toe ons ervan te vergewissen dat we lichtjaren vooruit lopen. … Het feit dat deze islamitische andere niet bezig is met veroveren maar met overleven, zich in een ondergeschikte positie bevindt, grotendeels in armoede leeft en middels onze steun (???) onder de knoet wordt gehouden is hierbij van secundair belang. Want het gaat eigenlijk niet over die moslim. Het gaat vooral over ons. Over ons angstvallig vastgrijpen aan en koesteren van een oude eurocentrische illusie dat we een economisch, cultureel en politiek ‘lichtend’ voorbeeld zijn en zullen blijven voor ‘de rest’ van de wereld.

    Of we zien in een aantal bebaarde lezingverstoorders of een handvol burqa draagsters een bedreiging voor onze orde. Door hier met harde hand tegen op te treden, en straffe taal te spreken kunnen we onszelf overtuigen dat we nog over al onze krachten beschikken en de vijand te baas kunnen. Islamfobie verschijnt, met andere woorden, als een laatste strohalm die ons moet toelaten het idee van culturele, economische en politieke superioriteit in stand te houden.


    Bijdrage 1

    Islamofobie Als Laatste Strohalm Voor Het Eurocentrisch Denken, Door Nadia Fadil (Motief VZW)

    By Nadia FadilWednesday 7 September 2011

    Op zwarte dinsdag werden niet alleen zenuwcentra van de Verenigde Staten aangevallen. Het hele Westen is aangesproken op de waarden waarin het gelooft. Zo schrijft De Standaard redacteur en columniste Mia Doornaert enkele dagen na één van de bloedigste en meest gemediatiseerde aanslagen in de Westerse wereld van de laatste decennia. ( Doornaert, Mia Aanval op onze waarden” De Standaard, 14/09/01). De aanslagen op de WTC torens en het Pentagon sloegen diepe wonden in het Amerikaans en West-Europees bewustzijn. Tien jaar later laten de effecten zich nog steeds voelen. Sinds 9/11 werd de oorlog verklaard aan het terrorisme en zijn Afghanistan en Irak tot permanente slagvelden uitgegroeid. Ook ons veiligheidsgevoel is radicaal veranderd.

    De nieuwe dreiging komt niet langer van een duidelijk omschreven tegenstander, maar van een diffuus gevaar dat ten allen tijde kan toeslaan. Al-Qaida is de term die we hierop plakten. Maar ook deze lijkt niet toereikend om diens talloze verschijningsvormen te dekken. De aanslagen in Madrid op 11 maart 2004 en Londen op 7 juli 2005 tonen aan dat het tijdperk waarin Europa en de VS zich veilige havens konden wanen voorgoed voorbij is. Een permanent besef van onveiligheid, en het inzicht dat het gevaar om elke hoek kan loeren, lijkt een nieuwe, tragische conditie te zijn geworden.

    In de tien jaren die ons van die tragische septemberdag scheiden, heeft niet enkel ons veiligheidsbesef, maar ook een rits andere vaste waarden het moeten ontgelden. Van niets zijn we meer zeker: onze job, noch ons pensioen, onze relatie, levensstandaard of zelfs van het voortbestaan van ons land. Verworvenheden die tot voor kort als absolute zekerheid golden, blijken nu plots niet meer. We zijn fundamenteel geëvolueerd naar wat de Duitse socioloog Ulrich Beck een ‘risico samenleving’ noemt.

    Tegen deze achtergrond van ineenstortende zekerheid, gaan de laatste jaren steeds meer stemmen op die de noodzaak van nieuwe zekerheden’vurig bepleiten. Steeds vaker wordt de noodzaak beklemtoond de verworvenheden van ‘onze beschaving’ te beschermen. Zeker in het licht van aanvallen zoals die van 9/11 die, als een regelrechte aanval op ‘onze normen en waarden’ en ‘way of life’ worden gezien. Hierbij verschijnt de (fundamentalistische) islam dan ook als de nieuwe, bedreigende ander. Als een mogelijke vijfde colonne, die onze democratieën van binnenuit zou kunnen bedreigen en opheffen.

    In dit essay wil ik even stilstaan bij deze stelling. Een stelling die uiteraard door velen betwist en bestreden wordt, en zeker geen consensus draagt. Maar een stelling die in het post-9/11tijdperk wel aan populariteit heeft gewonnen. Zo stelde het ISPO onderzoek van 2009 vast dat in 2007 49% van de bevraagde Vlamingen de Islam als “een bedreiging voor Europa” zien. Ook in de onze buurlanden stellen tal van rapporten vast dat de ‘angst voor de Islam’ in de laatste tien jaar sterk is toegenomen.

    In wat volgt wil ik daarom deze ‘angst voor de islam’ doorgronden, en vooral trachten te begrijpen waarom deze doorheen de laatste tien jaar is aangegroeid. Eerder dan deze angst voor de islam – of Islamofobie – louter als een reactie op de 9/11 gebeurtenissen te zien, zal ik stellen dat deze ontwikkeling het gevolg is van een diepe en systemische crisis waarin onze West-Europese democratieën en economieën zich bevinden. Een systemische crisis waarin niet alleen ons economisch wel en wee aan een herziening onderworpen wordt, maar ook – en vooral – onze plaats in de wereld. Het idee dat we een centrum zijn, en moeten blijven, lijkt immers steeds minder houdbaar. Het is in deze context dat de moslim dan ook als bedreigende ander verschijnt. Een ‘ander’ die het product is van onze angstbeelden, en die wij nodig hebben om dit oud zelfbeeld (als superieur centrum) in stand te houden. Een andere die ons niet alleen toelaat een collectief ‘wij-gevoel’ te herstellen in een tijdperk waarin dat laatste steeds vaker onmogelijk lijkt, maar die ook een draagvlak biedt voor het idee dat onze way of life bedreigd wordt, en het dus nodig is de rangen te sluiten om de globale (neoliberale) competitie aan te gaan. Meer dan een angst voor het vreemde uit te drukken, is Islamofobie daarom vooral symptomatisch voor de manier waarop Vlaanderen, België, Europa en ‘het Westen’ met zichzelf worstelen om hun tanend zelfbeeld en positie, als superieur centrum, in stand te houden.

    Het ontstaan van een Islamitische dreiging

    In hun belangrijk, maar weinig gekend boekje Medias U Akbar (1987), bestuderen de sociologen Albert Bastenier en Felice Dassetto in 1986 één van de eerste Belgische mediastormen over moslims. Een groep die aan het begin van de jaren 1960 in onze contreien kwam neergestreken via een reeks bilaterale akkoorden met Marokko en Turkije en die tot dan nauwelijks het voorwerp was van enige controverse.

    Tot die zondagse lentedag van 20 April 1986. Op die dag stroomden de straten van Brussel vol betogers tegen de Amerikaanse aanval op Libië in het kader van de operatie El Dorado Canyon. Deze bombardementen golden als ‘vergeldingsmaatregel’ op de vermeende betrokkenheid van Libische agenten bij een aanslag op een Berlijnse discotheek in 1986, waarin twee Amerikaanse soldaten en één Turkse vrouw het leven lieten. In de toenmalige koude oorlogscontext vormde het Khadafi-regime bovendien al langer een doorn in het oog van de Reagan administratie wegens diens openlijke steun voor en sympathieën met linkse militante groepen (zoals de RAF of de Rode Brigades) en de PLO.

    Verschillende linkse en vooral Arabische en Islamitisch organisaties in Brussel schaarden zich achter de internationale oproep tegen de Amerikaanse militaire aanvallen op Tripoli en Benghazi te betogen, en de moslimgemeenschap tekende massaal aanwezig. Brussel werd zo getuige van één van de eerste grote betogingen waarin duizenden moslims over de straten van Brussel marcheerden en anti-Amerikaanse slogans scandeerden tussen de Allah-U-Akbars door. Een aantal betogers droegen zelfs Iraanse vlaggen en betuigden hun solidariteit met het Khomeini-regime. Dit beeld, van scanderende moslims, brandde zich al snel in het netvlies van menige observatoren.

    Bastenier & Dassetto beschrijven op gedetailleerde wijze hoe de RTBF deze betoging al snel herleidde tot een ‘khomeinistische’ betoging, geïnfiltreerd door fundamentalistische militanten die hun anti-Westerse en anti-Israëlische haat in de straten van Brussel spuiden. Dit beeld werd al snel opgepikt door andere media, wat leidde tot een van de eerste grootschalige debatten over islamfundamentalisme in Brussel. Al snel regende het veroordelingen van journalisten, opiniemakers en politici – waaronder ook die van de burgemeester van Sint-Gillis Charles Picqué, die de Minister van Justitie aanmaande een onderzoek in te stellen naar “ondergrondse netwerken van informatieverspreiding in integristische milieus en naar de invloed van die integristische milieus op de rest van de immigrantenbevolking”.

    20 April 1986 was echter niet de eerste keer dat de aanwezigheid van moslims en de angst voor het ‘integristische gevaar’ voor beroering zorgde. Wel was het de eerste keer dat dit op een grote en gemediatiseerde schaal gebeurde. Dassetto en Bastenier beschrijven hoe reeds in de tweede helft van de jaren ’70 – vooral na het crisisjaar ‘74 –moslims gradueel aan zichtbaarheid winnen en voorwerp beginnen worden van discussie en controverse, vooral op Brussels gemeentelijk niveau.

    Naar aanleiding van een petitie van Schaarbeekse buurtbewoners in 1974 tegen ‘een te hoge concentratie van vreemdelingen’, sprak toenmalige PRL burgemeester Roger Nols – notoir wegens zijn anti-vreemdelingen standpunten – de moslimbevolking van zijn gemeente aan op hun levenswijze die, zo stelde hij, aan de basis zou liggen van spanningen met de autochtone bevolking (Dassetto & Bastenier, 1987: 19). Daar waar de eerste vormen van xenofobie al in het midden van de jaren ’70 zichtbaar werden, zou de angst voor de fundamentalistische Islam echter pas vanaf 1979 – met de Iraanse Revolutie – een terugkerend thema worden met het jaar 1986, maar ook vooral het 1989, als belangrijke kantelmomenten.

    Het verhaal is intussen gekend. Het sleuteljaar 1989 vormt niet alleen het toneel voor de val van de Berlijnse muur, maar ook de eerste hoofddoekjesaffaire en anti-Rushdie betogingen drijven het debat over de compatibiliteit van de ‘Islam’ met de ‘liberale democratieën’ voor het eerst op de spits. Hoewel deze discussie in de jaren nadien sterk zou luwen, stapelen zich in het hierop volgende decennium uitspraken op vanwege gezantvoerders over het gevaar van het Islamitisch fundamentalisme of zelfs de Islam: Frits Bolkestein’s redevoering in Luzern in 1991, Guy Verhofstadt’s tweede burgermanifest van 1992 alsook Willy Claes’ visies als NATO secretaris-generaal in 1995.

    Met de aanslagen van 9/11 bereikt dit thema van ‘dreiging van de (extremistische) Islam’ echter een absoluut hoogtepunt. Sinds deze dag gaat er nauwelijks een maand voorbij zonder dat T.V. zenders of de geschreven pers een artikel of reportage wijden aan de compatibiliteit van ‘de Islam’ met de ‘Westerse democratie’, of dreigende scenes in beeld brengen van gewelddadige, intolerante of fundamentalistische moslims die erop uit zijn onze way of life te vernietigen. Het idee dat er een mogelijke dreiging uitgaat vanwege de Islam groeide de laatste tien jaar zelfs uit tot dominante frame of kader om een aantal maatschappelijke fenomenen te duiden.

    De opkomst van de Arabisch-Europese Liga in 2002 werd al snel door een aantal gezagvoerders, waaronder premier Verhofstadt, herleid tot een poging no-go zones te creëren, hun burgerpatrouilles werden als milities gepresenteerd, en Abou Jahjah tot publieke vijand nummer één uitgeroepen. Binnen datzelfde kader werd de vraag naar halal voedsel op school als een onrechtmatige poging gezien om de islam aan niet-moslims op te leggen, het protest van een aantal moslims tegen de Deense cartoons als een ongeoorloofde schending van de ‘vrijheid van meningsuiting’, net zoals de verstoring van een lezing door een aantal actievoerders van Sharia4Belgium. Ook de religieuze praktijk van moslims deelde in de klappen.

    De hoofddoek werd hoe langer hoe vaker als een religieus en politiek symbool gezien die geen plaats heeft op school of achter een loket. Het handjevol gezichtsgesluierde moslima’s in België leek verder reden genoeg om hoogdringend en met quasi algemene consensus een verbodswet te stemmen. In diezelfde periode verschenen met de regelmaat van de klok reportages en boeken over het rondwarend Islamitisch fundamentalistisch gevaar in de straten van Brussel en verklaarden ook een aantal ‘linkse denkers’ de oorlog aan de Islam.

    Zichtbare moslims

    Het is duidelijk dat moslims in de laatste twintig jaar in toenemende mate voer zijn geworden voor sensatie-gerichte berichtgeving. Maar ook het wantrouwen jegens deze groep, en hun religie, lijkt alleen maar te zijn toegenomen. Hoe moeten we deze ontwikkelingen begrijpen en duiden?

    Een eerste reeks verklaringen zal naar de verschuivende geopolitieke context verwijzen, en de opkomst van nieuw-rechtse groepen die moslims tot nieuwe vijand hebben uitgeroepen. Het rode gevaar mag dan geweken zijn, het groene gevaar loert als het ware om de hoek. Het is dan ook in deze context dat conservatieve en rechtse bewegingen de clash of civilization-these hebben uitgeroepen en gepopulariseerd. De 9/11 aanslagen zorgden dan ook voor een nieuwe opportuniteitsstructuur om deze stelling te voeden en de ‘strijd tegen de islamisering’ tot een nieuwe prioriteit uit te roepen.

    Het succes van dit kader dat de rechtse groeperingen verspreiden mag dan overduidelijk zijn, deze vaststelling volstaat echter niet om de oprukkende Islamofobie te begrijpen. Men kan immers stellen dat het succes van deze groepen en hun kaders eerder symptomatisch, dan dat ze de oorzaak vormen van de Islamhaat. De vraag blijft waarom een brede groep mensen zich herkent in zo’n verklaringskader of zich aangetrokken voelt tot figuren à la Geert Wilders, en waarom de meest bij de haren getrokken stellingen over moslims aan populariteit winnen.

    Een tweede reeks analyses gaan daarom eerder een verklaring zoeken in de verantwoordelijkheid van moslims achter een aantal recente feiten. Of het nu om de 9/11 aanslagen gaat, of hun falende integratie.

    Het feit dat moslims achter de aanslagen van 9/11, 7/7 of 11/03 zaten zou voldoende reden moeten zijn om het groeiende wantrouwen jegens de Islam te begrijpen, zo luidt alvast een eerste variant van deze redenering. De huidige anti-Islamitische backlash wordt dan vergeleken met de anticommunistische opstelling ten tijde van de Koude Oorlog, waarbij communist voor velen gelijk stond aan terrorist. Net daarom lijkt het belangrijk dat moslims zich distantiëren van gewelddaden gepleegd ‘in naam van de Islam’ indien ze het amalgaam islam = terrorisme willen tegenwerken.

    Maar dit laatste argument volstaat niet om de diepgang en viscerale angst voor de Islam die er bij velen leeft te duiden. Los van het feit dat het aantal aanslagen gepleegd in naam van de Islam laag is in vergelijking met de rijke traditie aan home-grown terror waarmee Europa vertrouwd is, zijn er genoeg aanwijzingen dat de angst voor de Islam aan de aanslagen van 9/11 voorafgaat. Anderen zullen eerder op de ‘falende integratie’ van moslims wijzen, die als koren op de molen van anti-Islam standpunten wordt gezien. Het is echter maar de vraag in welke mate het hier over een gebrekkige integratie gaat dan wel om sociaal-economische problemen die verkeerdelijk worden geculturaliseerd. Bovendien verklaart dit sociaal ongenoegen nog altijd niet de angst die velen lijken te koesteren voor de (fundamentalistische) islam.

    Niet zozeer de betrokkenheid van moslims bij gewelddadige acties of hun falende integratie, dan wel hun toegenomen zichtbaarheid en participatie in de publieke ruimte wordt daarom door een aantal als mogelijke basis van deze angst gezien. De laatste tien jaar zijn we immers getuige van een toenemende mondigheid van jonge, in België geboren en getogen moslims die het ‘gastarbeidersstatuut’ dat aan hun ouders werd toegekend verwierpen, ten voordele van sterke burgerschapsclaims. ‘Belgische moslim’ is de term waarmee velen zich het liefst identificeren.

    Dat houdt onder meer in dat praktijken en overtuigingen die voorheen in alle discretie werden beleden nu complexloos en in alle openheid worden beleefd. Dit gaat op voor de hoofddoek, het organiseren van een politieke partij volgens islamitische principes, de opkomst van een Islamitisch artistiek veld, vrije tijdsbestedingen volgens Islamitische richtlijnen, de uitbreiding van halal voedsel in supermarkten of zelfs scholen, de zichtbaarheid van moskeeën, de organisatie van het offerfeest, media en organisaties die vooral gericht zijn op een moslimpubliek.

    Deze zichtbaarheid lijkt bij velen een gevoel van of vervreemding – of ontheemding – los te maken en de indruk te verscherpen dat een reeks vanzelfsprekende verworvenheden, zoals de rechten van de vrouw of de scheiding tussen religie en staat op de helling staan. Het gegeven dat de naam Mohamed reeds een aantal jaren één van de meest voorkomende namen bij nieuwgeborenen is in Brussel, en berichten dat bijna de helft schoolgaande kinderen in Vlaamse steden zoals Antwerpen uit moslims bestaat, voeden de angstbeelden voor een Islamitische overname’alleen maar verder.

    Nochtans blijkt uit verschillende bronnen van diverse opiniemakers, journalisten en wetenschappers dat de zichtbaarheid van moslims eerder op hun integratie, dan wel een zogenaamde ‘overname’ slaat. De resem onderzoeken, rapporten en interviews met moslims van de laatste tien jaar toont immers aan dat moslima’s wel degelijk uit vrije keuze een hoofddoek (of zelfs gezichtssluier) dragen, dat de overgrote meerderheid van moslims zich vooral wil integreren in onze samenleving en perfect gedijt in een seculiere samenleving, en dat ze niets anders wensen voor zichzelf, hun omgeving (moslim en niet-moslim) en hun kinderen dan een gezond, welvarend en gelukkig leven.

    Desalniettemin blijven velen hardnekkig overtuigd dat al deze reportages, rapporten en onderzoeken door ‘politiek correcte’ onderzoekers en journalisten werden geschreven, mensen die de waarheid liever niet onder ogen zien. En zelfs bij goed menende, brave huismoeders en –vaders blijft een onderhuidse angst en twijfel bestaan naar de waarachtigheid van dit soort bevindingen.

    Objectieve, wetenschappelijke of feitelijke argumenten lijken dus niet op te wegen tegen deze viscerale en ogenschijnlijk diepliggende angst die velen voor de (fundamentalistische) Islam koesteren. Bovendien hebben we hiermee nog altijd niet begrepen waarom deze zichtbaarheid überhaupt voor beroering zou zorgen. Aan het begin van de jaren ’70 was dit immers niet het geval, en werden moslimpraktijken eerder als een welkome Oriëntaalse aanvulling gezien op het Italiaanse en Griekse exotisme. Vanaf het einde van de jaren 1970 verandert dit echter drastisch. Plots worden een reeks praktijken zoals de hoofddoek, die tot aan het einde van de jaren ’80 niets meer voorstelde dan een stuk stof, zwaar beladen. De echte verandering lijkt dus vooral in de perceptie en interpretatie van het zichtbare te liggen, hoe gering deze ook moge zijn. Hoe kunnen we dit begrijpen?

    Crisis van het eurocentrisme

    In het midden van de jaren ’70 en de jaren die hierop zullen volgen, zien we een rits economische en politieke verschuivingen die tot op de dag van vandaag onze levensstandaard en welvaart op diepgaande wijze zullen hertekenen. Het begon met de oliecrisis van 1974, waarbij de afhankelijkheid van onze contreien van buitenlandse grondstoffen pijnlijk duidelijk werd, maar waar we ook vooral – voor het eerst sinds het einde van de tweede wereldoorlog – met inflatie en overproductie werden geconfronteerd.

    Concreet betekende dit dat er een einde kwam aan het optimistisch vooruitgangsgeloof dat de boventoon had sinds de jaren ’50 en ’60. De schuldencrisis van het begin van de jaren ’80 en de terugkeer van het fenomeen langdurige werkloosheid – waar we voorgoed afscheid van dachten te hebben genomen – veroorzaakte een flinke deuk in ons zelfvertrouwen. Niet enkel het geloof in ons onbeperkt vermogen rijkdom te produceren, maar ook in onze positie op wereldvlak brokkelde gestadig af.

    Het is in die jaren dat de angst voor de Islam opduikt. Een angst die te onderscheiden is van de klassieke vreemdelingenhaat en zondebokfenomeen waarbij een groep, waarop wordt neergekeken, van een reeks maatschappelijke problemen wordt beschuldigd (werkloosheid, stedelijke onveiligheid, etc.). In het geval van islamfobie is de toon anders. Bij dat laatste stoelt de angst niet zozeer op mogelijk gepleegde feiten, maar vooral op de voorstelling die men zich van moslims of van ‘de islam’ maakt. Moslims als machtig, sterk – en dus gevaarlijk.

    Met haar 1,5 miljard aanhangers behoort deze religie tot een van de snelst groeiende en meest dynamische godsdiensten. Deze vaststelling staat in schril contrast met de leeglopende kerken en het aantal enthousiaste moslimbekeerlingen is dan ook voor velen een pijnlijke doorn in het oog. De stelling dat moslims het Westen dreigen over te nemen is daarom niet louter een xenofobisch vooroordeel, maar voor velen een plausibel of zelfs empirisch feit. Met een beschuldigende vinger wordt gewezen naar de postmoderne en multiculturele toer die het Westen onder druk van de ‘linkse kerk’ sinds ’68 is opgegaan.

    Terwijl Europa zich in slaap laat wiegen in naam van progressieve waarden, staan hordes moslimfanaten klaar om via een tweede jihad de boel over te nemen. Hoewel zulke overtuigingen slechts binnen de meest rechtse en populistische groepen in zulke onverbloemde termen worden geuit, en soms zelfs in terroristische aanslagen resulteren – getuige het recente bloedbad in Oslo en Utoya op 22 juli – zijn meer ‘softe varianten’ ervan te vinden bij een aantal progressieve én conservatieve denkers die een gewaarwording en koestering van onze erfenis en onze waarden en normen benadrukken.

    Wat achter deze angst schuilt is echter niet zozeer een angst voor moslims, noch de Islam, maar vooral een angst over het verlies van een dominante positie. De economische crisissen die we sinds het einde van de jaren ‘70 meemaken zijn immers niet louter conjunctureel van aard, maar gaan om een fundamentele hertekening van de bevoorrechte positie van Europa als economisch, politiek en cultureel centrum. Op economisch vlak vertaalt dit zich in een opeenvolging van crisissen die te maken hebben met het verlies van de concurrentiepositie en slagkracht van het Westers kapitalisme. Vooral met de laatste financiële crisis van 2008 lijkt het gevoel van paniek vele politici, beleidsvoerders en ondernemers in haar greep te hebben. Dat laatste creëert ook een groter draagvlak voor een gestage afbouw van ons sociaal model.

    China, India, Brazilië zijn – naast de V.S. – de nieuwe spelers, en het is maar de vraag of Europa zich staande zal kunnen houden tussen dit opkomend jong economisch geweld. Oude kapitalistische recepten werken immers niet meer. Nieuwe afzetmarkten of goedkope arbeidsreserves zijn ingenomen door Chinese of Indiase concurrenten die evenzeer een stuk van de kapitalistische cake willen. En ook oude imperialistische logica’s worden met man en macht bestreden (zo getuige Irak en Afghanistan) alsook pogingen om friendly (despotische) regimes in stand te houden (zo getuige de Arabische lente). Bovendien wordt het stilaan duidelijk dat klassieke energiebronnen uitgeput geraken, en is het zoeken naar nieuwe alternatieven die de kapitalistische machinerie draaiende kunnen houden. Het lijkt er dus op dat we stilaan afscheid zullen moeten nemen van onze goedkope weekendtrips en ‘sex-and-the-city’ consumptiestijl.

    Ook op politiek en cultureel vlak zijn oude recepten van eurocentrisme volledig gesleten sinds het antikolonialisme en de anti-racistische mobilisaties van minderheden van de laatste decennia. Zowel intern als extern worden de laatste restanten ervan uitgedaagd en grijpen burgers tot ver buiten de Europese landsgrenzen om hun levens in te richten, kennis op te doen of creatieve projecten uit te werken. Dubai, Singapore en Australië zijn de nieuwe ‘wereldcentra’ geworden voor fortuinzoekers.

    Het is op zo’n momenten van diepe crisis en onzekerheid dat de Islamitische ander als een dreiging verschijnt. Met het (olie)crisisjaar van 1974 als sleutel moment. Deze Islamitische ander verschijnt immers vanaf dan niet langer inferieur, of als een welkome exotische afwisseling op ons grijs bestaan. Maar als een actor die spreekt, een cultuur draagt, een visie heeft. En we voelen ons bedreigd. Want we worden ons plots bewust van onze kwetsbaarheid, en van het feit dat we niet zo onverwoestbaar zijn als we aanvankelijk dachten. En ineens blijken herinneringen aan een verre geschiedenis, waarin deze ‘ander’ als historische rivaal van het Europees Christendom fungeerde, niet zo ver weg meer.

    Het feit dat deze islamitische andere niet bezig is met veroveren maar met overleven, zich in een ondergeschikte positie bevindt, grotendeels in armoede leeft en (middels onze steun) onder de knoet wordt gehouden is hierbij van secundair belang. Want het gaat eigenlijk niet over die moslim. Het gaat vooral over ons. Over ons angstvallig vastgrijpen aan en koesteren van een oude eurocentrische illusie dat we een economisch, cultureel en politiek ‘lichtend’ voorbeeld zijn en zullen blijven voor ‘de rest’ van de wereld.

    We proberen dan ook deze angst rond ons tanend zelfbeeld van het Westen te sussen door te wijzen op middeleeuwse opvattingen van deze moslims over vrouwen, de scheiding van kerk en staat, of de wetenschap. Dit laat ons toe ons ervan te vergewissen dat we lichtjaren vooruit lopen. Of we zien in een aantal bebaarde lezingverstoorders of een handvol ‘burqa’ draagsters een bedreiging voor onze orde. Door hier met harde hand tegen op te treden, en straffe taal te spreken kunnen we onszelf overtuigen dat we nog over al onze krachten beschikken en de vijand te baas kunnen. Islamfobie verschijnt, met andere woorden, als een laatste strohalm die ons moet toelaten het idee van culturele, economische en politieke superioriteit in stand te houden.

    Centrum noch periferie, maar een onderdeel

    Europa, en het Westen kan echter enkel van deze angst verlost worden wanneer het besef doordringt dat het niet alleen in, noch boven deze wereld staat. Dat ‘de rest’ van de wereld er niet op uit is haar beschaving te vernietigen, maar slechts op gelijke voet wil bestaan. Dat een hardnekkig vasthouden aan het Westers zelfbeeld als centrum, dat een hardnekkig vasthouden van wie dan ook aan dit idee van centrum uiteindelijk tot zelfvernietiging leidt. Omdat dat laatste enkel mogelijk is wanneer een deel van de eigen bevolking en wereldbevolking, diens overtuigingen en levensstijlen, tot de rest wordt gedegradeerd. Omdat dat laatste enkel betaalbaar is wanneer een deel van diezelfde wereldbevolking tot slaafse arbeidsomstandigheden wordt verplicht, en natuurlijke energiereserves worden uitgeput. Omdat dat laatste enkel houdbaar is wanneer een systeem blind blijft voor haar eigen geweld, en haar eigen kwetsbaarheid. En dat laatste is onhoudbaar. Niet enkel omdat het een fundamentele ontkenning inhoudt van het door ons diep gekoesterde gelijkheidsprincipe. Maar ook, en vooral, omdat het op een voortdurende onderschatting en miskenning van het potentieel van die andere, van ‘de rest’, berust.

    Indien 9/11 dan voor iets staat, dan is het niet zozeer voor een fundamentele verandering in ons veiligheidsbesef, maar wel voor een einde van de illusie dat we boven de rest van de wereld en diens natuurlijke rijkdommen (kunnen) staan. Hoe sneller we van het zelfvernietigend kapitalistisch winststreven en hiermee gepaard gaande eurocentrisme af geraken, hoe sneller we van onze angsten verlost kunnen worden en onszelf zien en aanvaarden zoals we werkelijk zijn. Als een onderdeel van deze wereld. Krachtig, mooi, kwetsbaar en vol potentieel. Maar een onderdeel. Dat afhankelijk is van haar verre of nabije omgeving om te kunnen bestaan.

    Dit artikel verscheen eerder in het Magazine van Mana vzw 

    ————————————————————-

    Bijdrage 2: Nadia Fadil: Niet elk debat is een beschavingsoorlog (in: Zwijgen is geen optie).

    Nadia Fadil doet onderzoek naar racisme, interculturaliteit en religie. Daarnaast neemt ze ook regelmatig deel aan het maatschappelijk debat rond deze thema’s, door opiniestukken te schrijven, acties te ondersteunen, deel te nemen aan debatten of interviews te geven. Niet zelden neemt ze daarin ook linkse organisaties op de korrel. Ook binnen deze kringen botst ze immers vaak op wantrouwen tegenover moslims en etnisch-culturele minderheden.

    Eén van de redenen waarom minderheidsgroepen vaak niet ernstig worden genomen, ligt volgens Nadia Fadil in ons gangbare taalgebruik. De invulling die bepaalde termen krijgen, wordt volgens haar sterk gekleurd door de geschiedenis en ervaringen van de dominante groepen in onze samenleving. Deze invulling sluit de ervaringen en geschiedenis van minderheidsgroepen uit.

    Neem nu bijvoorbeeld begrippen als vrijheid en emancipatie. In de gangbare definities van deze begrippen komt heel vaak iets terug als je eigen keuzes kunnen maken of‘je leven kunnen leiden volgens je eigen keuzes. Dat is niet toevallig. De West-Europese geschiedenis wordt gekenmerkt door processen van secularisering en individualisering. Deze geschiedenis beïnvloedt ook de manier waarop in deze regio doorgaans gedacht wordt over emancipatie en vrijheid. In dit denken ben je geëmancipeerd en vrij als je je hebt losgemaakt van de macht van religieuze en politieke instellingen, als je je niet laat leiden door de sociale druk uit je omgeving, enzoverder, maar door je eigen keuzes. Hoewel er uit verschillende hoeken (onder andere door een aantal feministische groepen) kritiek gekomen is op deze opvatting van emancipatie, blijft ze toch goed stand houden. 

    Als moslims dan zeggen dat zij de vrijwillige keuze maken om zich te onderwerpen aan de wil van Allah, dan botst dat met deze gangbare invulling van vrijheid en emancipatie. Deze personen kiezen er immers zelf voor om zich niet in de eerste plaats te laten leiden door eigen keuzes of inzichten, maar door de principes van de islam. Omdat vrijheid en onderwerping doorgaans als elkaars tegengestelde worden gezien, worden moslims die over onderwerping spreken, vaak aan de kant geschoven als nog niet geëmancipeerd, ‘dom, ‘fundamentalistisch of ‘radicaal. Ze worden beschouwd als een groep die niet thuis hoort in een Westerse, moderne samenleving. Zo krijgt een moslima die haar recht op het dragen van een hoofddoek verdedigt op basis van het recht op godsdienstvrijheid, doorgaans meer bijval dan een moslima die haar keuze voor de hoofddoek motiveert omdat Allah dat van haar vraagt. Nochtans maken beide moslima’s een vrijwillige keuze voor de hoofddoek. Ook in de hulpverlening ervaren moslims vaak dat het als ongezond’ of ‘verkeerd wordt beschouwd wanneer ze aangeven dat ze zich bij moeilijke keuzes laten leiden door religieuze principes of regels.

    In haar onderzoek laat Nadia Fadil zien dat ook de keuze voor onderwerping tot emancipatie kan leiden. Zij beschrijft hoe de onderwerping aan Allah moslims de kracht kan geven om tegen de dominante stroom in te gaan, om zich niet zomaar te laten leiden door wat ‘in’ is of ‘normaal’ wordt gevonden. Dit brengt hen ertoe om dominante normen en waarden in vraag te stellen. Zo plaatsen zij bijvoorbeeld kritische vraagtekens bij het verheerlijken van de individuele vrijheid en wijzen ze op de nadelige gevolgen hiervan voor kwetsbare groepen. Volgens Nadia Fadil tonen religieuze bewegingen ons dat mensen verschillende opvattingen van vrijheid kennen en kunnen bereiken. Ze roept feministen, emancipatiewerkers, linkse organisaties,… dan ook op om in deze groepen bondgenoten te zien, die kunnen helpen om dominante waardenkaders kritisch in vraag te stellen.

    Nadia Fadil daagt ons uit om mensen uit minderheidsgroepen ernstig te nemen en te beluisteren, ook al lijken ze een ‘vreemde’ taal te spreken en gebruiken ze termen die in veel oren ‘fout’ klinken of negatieve associaties oproepen. Dit is een uitdaging die we met Motief zeker willen opnemen. Ze sluit ook helemaal aan bij onze keuze voor het actief pluralisme. Bij actief pluralisme hebben dominante groepen niet het alleenrecht om te beslissen wie er al dan niet bij de samenleving hoort en op basis van welke criteria. Zowel dominante als minderheidsgroepen moeten zich verantwoorden voor de keuzes die ze maken. Dat betekent dat niet alleen “afwijkende” visies en praktijken in vraag gesteld worden, maar ook dominante. Concreet willen we in onze vormingen voor hulpverleners en voor mensen die rond emancipatie werken, proberen om verschillende opvattingen over vrijheid en emancipatie te laten klinken. Maar ook in het debat over de zogenaamd geradicaliseerde moslimjongeren lijkt het ons een belangrijke uitdaging om in alle ernst te luisteren naar de kritische vragen en analyses die deze jongeren opwerpen.

    Lees- en luistertips



    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Fadil
    30-09-2021, 14:13 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    27-09-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Passages uit mijn referaat op hoorzitting van de ‘commissie onderwijs’ van 19 oktober 2011, tien jaar geleden Nu blijkt m.i. dat mijn stellingen en waarschuwingen terecht waren.
    Passages uit mijn referaat over hervorming s.o. op hoorzitting van de ‘commissie onderwijs’ van 19 oktober 2011.

    Nu blijkt m.i. dat mijn stellingen en waarschuwingen terecht waren.

    1 (Ver)brede eerste graad: illusoir en nefast

    1.1 Theoretische eerste graad: aso-isering: nefast voor alle leerlingen en vooral voor tso/bso-leerlingen
    Wat zullen/zouden de gevolgen zijn van het wegvallen van de huidige gedifferentieerde opties in de eerste graad?

    De 12-jarigen die momenteel kiezen voor meer praktische opties en meer praktisch ingesteld zijn, vinden dit een verademing na een voor hen te theoretische lagere school; ze geraken opnieuw gemotiveerd. In een theoretische middenschool/eerste graaf zullen ze echter leermoe blijven en veel meer gedragsproblemen vertonen – net zoals in het collège unique in Frankrijk het geval is.
    Sterke leerlingen - die zich in de derde graad lager onderwijs vaak vervelen en er onderpresteren, presteren beter en gemotiveerder als ze terecht komen in een sterke klas en optie. Ze zullen in een gemeenshappelijke eerste graad blijven onderpresteren.

    1.2 Nefaste heterogene klassen

    Onze toppers zouden volgens de hervormers in principe ook moeten samen zitten met leerlingen uit het beroepsonderwijs en volgens sommigen zelfs met de helft van de zwakke 1B-leerlingen.
    Zwakke leerlingen met een getuigschrift lager onderwijs mogen niet langer naar 1B. Dit leidt tot leegloop van 1B en meer zwakke leerlingen in 1A-klassen.
    Heterogene klassen zijn niet haalbaar en werden ook in het VSO en in de proeftuinen meestal niet toegepast.
    In Vlaanderen werken we tot en met het zesde leerjaar lager onderwijs praktisch uitsluitend met heterogene klassen. Zelf vinden we dat dit op die leeftijd meer voordelen oplevert dan nadelen. In landen als Frankrijk, Engeland, Singapore ... verlaten al de 11-jarigen de lagere school; in Duitsland de 10-jarigen.

    2 Ontwaarding & ontwrichting tso/bso/kso door aso-isering!

    *Een middenschool/ gemeenschappelijke eerste graad steekt altijd in een theoretisch keurslijf - net zoals het VSO destijds met nog slechts 2 uur technologische opvoeding per week, net zoals in landen met comprehensief onderwijs.

    Zo merkten ook de SERV en de COC-lerarenbond terecht op dat in Smets hervormingsvoorstel de technische insteek ontbreekt. Een theoretische middenschool betekent verwaarlozing en ontwaarding van alles wat te maken heeft met techniek, handvaardigheid en kunstzinnige activiteiten en een sterke terugloop van het aantal leerlingen in het derde jaar tso, zoals destijds in het VSO. Dit leidt in de hogere cyclus ook tot problemen met de beroepsgerichte studierichtingen, tot minder stielkennis en hogere werkloosheid bij de afgestudeerden. Dit is ook de scherpe kritiek in een recent OESO-rapport over de hogere cyclus in Finland. Als je bepaalde zaken en keuzes voor je uitschuift, dan krijg je grote problemen na de middenschool en bij veel 18-jarigen. PISA zou vooral aandacht moeten besteden aan de situatie op het einde van het secundair onderwijs, aan de aankomst.

    3 Lagere cyclus is succescyclus en niet grote probleemcyclus: hoge prestaties, weinig uitval, soepele oriëntering – mede dankzij B-attesten : never change a winning team!

    De hervormers gaan er ten onrechte van uit dat onze eerste graad een grote probleemcyclus is met veel zittenblijvers, sociale discriminatie, laag welbevinden van de leerlingen e.d. Ze pakken uit met vermeende knelpunten en verzwijgen de echte knelpunten: de sterke niveaudaling in lager, secundair en hoger onderwijs. Ze bestempelen precies de sterke kanten als knelpunten: de soepele (her)oriëntatie via B-attesten , de kennisoverdracht , ...

    Onze eerste graad is nog steeds een exportproduct met leerlingen die (relatief) goed presteren en zich soepel kunnen oriënteren. Vanaf ‘95 toonden acht TIMSS- en PISA-studies aan dat onze 14- en 15-jarigen beter presteren dan elders, ook de zwakste en deze uit lagere milieus.. Ook op de vier Vlaamse studies over welbevinden behaalden de leerlingen lagere cyclus een opvallend hoge score. Maar ook hier hoorde ik de andere sprekers tijdens de hoorzitting het omgekeerde beweren zonder enige verwijzing naar die studies, maar als een wetenschappelijke vanzelfsprekendheid. De lagere cyclus is een succescyclus, maar wordt nog steeds ten onrechte als dé probleemcyclus voorgesteld.

    Sinds 2000 gebeurt dit op basis van PISA-kwakkels over sociale discriminatie, zittenblijven e.d., sinds ’91 al door stemmingmakerij in het rapport Het educatief bestel in België, dat kwakkelde dat er 9 à 10 % zittenblijvers waren in eerste jaar i.p.v. 3%, dat de overgang te bruusk was, dat onze eenheidsstructuur nog te gedifferentieerd was, dat de regenten slecht waren opgeleid, dat vele miljarden verspild werden door overzitten ...

    Hoge prestaties voor PISA zijn maar mogelijk in landen als Vlaanderen met een groot aantal 15jarigen op leeftijd, een 72 %. We hebben in de eerste graad weinig zittenbijvers, 2,8% in het eerste jaar (VRIND), buiten de grootsteden een goeie 1 %, quantité négligeable; dankzij de soepele overgang naar het secundair, een eerste graad die naast veel gemeenschappelijkheid ook een dosis differentiatie bevat waardoor leerlingen zich soepel kunnen oriënteren en heroriënteren zonder tijdverlies – mede dankzij de verguisde B-attesten: ze maken een overstapje na enkele maanden of op het einde van een jaar: naar moderne, van aso naar tso. Zo is ook de combinatie van 2 jaar aso en nadien tso een interessante combinatie, geen waterval, maar meeval.
    .
    *De hervorming zou de zogezegde kloof tussen de sterkere en de zwakkere leerlingen moeten dempen. De slogan de kloof dempen is de domste slogan ooit. We moeten de kloof niet dempen, maar vergroten door de kwaliteit te verhogen en tegelijk het onderpresteren te bestrijden. Uit de evolutie binnen PISA blijkt overigens dat de kloof al te klein is, omdat de sterkere leerlingen erop achteruit gaan.

    *De hervorming zou ook leiden tot meer i.p.v. minder ongekwalificeerde uitstroom - cf.. Eurostat. Die uitstroom is momenteel veelal kleiner dan elders, ook kleiner dan in Finland. We zijn dus geenszins wereldkampioen ongekwalificeerde uitstroom! De kwestie van de ongekwalificeerde wordt verder te stereotiep bekeken: voor een aantal leerlingen zijn er andere wegen nodig - zoals duaal leren.

    4 Middenschool/ gemeenschappelijke eerste graad: moeilijke (her)oriëntering geen attesten, moeilijke keuze na middenschool

    In landen met een middenschool presteren de leerlingen minder voor PISA en TIMSS en men kan ze ook niet tijdig (her)oriënteren. In de middenschool zullen de zwakkere’leerlingen de eenheidskost niet lusten en niet aankunnen, maar men kan ze niet heroriënteren. Op het einde van het eerste jaar kan men geen B-attesten uitreiken en zomaar overzitten heeft voor dat soort leerlingen weinig zin.
    Na 2 jaar eenheidskost zullen leerlingen, ouders, leerkrachten en CLB ook moeilijker kunnen uitmaken welke studierichtingen 14-jarigen het best aankunnen en kiezen: welke beroepsvelden voor tso en bso-leerlingen, een sterke of minder sterke aso-studierichting? De leerlingen hebben onvoldoende kunnen uittesten wat ze wel of niet aankunnen.

    In comprehensief Finland zijn er na de middenschool (gevreesde) selectieproeven nodig om uit te maken of men al dan niet naar de theoretische of naar de beroepsgerichte bovenbouw mag overstappen. Vaak volgen de leerlingen hiervoor ook bijles. Op basis van de eenheidskost in de middenschool hebben de leerlingen er ook niet kunnen uitmaken welke hun specifieke talenten zijn.
    We geloven tegelijk dat we 12-jarigen die al een specifieke interesse vertonen, niet te lang op hun honger mogen laten en dat het onderwijs zich ook moet afstemmen op het niveau en de maat van die leerlingen. Leerkrachten die lesgeven in aso, tso en bso getuigen dat dit ook telkens anders aangepakt moet worden.

    Precies die leeftijd van 12 à 14 jaar is ook een interessante leeftijd voor het extra oefenen van vreemde talen voor leerlingen die dit aankunnen en hier interesse voor hebben. Naast een taaloptie met Latijn zou er volgens ons ook een taaloptie met intensief Engels moeten komen. Binnen de eerste graad tso/bso worden momenteel specifieke talenten, interesses en handvaardigheden extra gevoed en geoefend. Leerlingen voor wie later in het beroepsleven de handvaardigheid heel belangrijk zal zijn, mag men niet langer op hun honger laten. We stellen verder vast dat in Nederland de beleidsmensen en de onderwijsraad het uitstellen van de studiekeuze afraden omdat het veel meer nadelen sorteert dan voordelen.

    5 De zachte didactiek van minister Smet & rapport Monard : niveaudaling en ontscholing

    De zachte pedagogiek/didactiek van het hervormingsplan is precies dezelfde als deze in de Uitgangspunten bij de eindtermen die mede verantwoordelijk zijn voor de niveaudaling; vaardigheden i.p.v. kennis, vakkenoverschrijdend werken i.p.v. vakgericht, zelfstandig leren en zelf construeren van kennis i.p.v. kennisoverdracht en interactie, competentiegericht leren, knuffelpedagogiek ...

    Als de Vlaamse resultaten nog beter zijn dan is dat ook te danken aan onze didactische aanpak. Onze leerkrachten werken meer prestatiegericht en gestructureerd. Jammer genoeg worden ze vanaf de jaren zeventig - en nog meer vanaf de jaren negentig - opgelegd de zachte didactiek toe te passen, het zelfontplooiingsmodel. Als de niveaudaling kleiner is dan elders, dan is dit vooral te wijten aan het verzet en de inzet van de praktijkmensen.

    Zelf ijveren we ook al 40 jaar voor het conserveren van de vaste waarden (jaarklas; instructie ...) en voor het optimaliseren van oerdegelijke inhouden en methodieken voor rekenen, lezen, spelling ... Zo bestreden we de afbraak van de sterke kanten, de uitholling van het taalonderwijs, de ontscholingsdruk, de niveaudaling .... Zo kregen we het wiskundeonderwijs weer op het juiste spoor - maar pas na 25 jaar.

    Naast de vele verlossers-nieuwlichters die graag uitpakken met mooiklinkende slogans en cultuuromslagen en zich vooral situeren in het kamp van de vrijgestelden, heb je in Vlaanderen ook conserverende vernieuwers of vernieuwers in continuïteit. Het zijn mensen die dichter bij de praktijk staan, op geen officiële steun kunnen rekenen, meer werken in stilte, maar tegelijk meer blijvende invloed hebben op de praktijk dan de nieuwlichters. Door lippendienst aan de neomanie slagen ze er in de niveaudaling te beperken.

    Volgens de minister, rapport-Monard en de VLOR moeten we vooral werken met brede vakkenclusters - zoals bij wereldoriëntatie lager onderwijs. Veel ervaren onderwijzers verkiezen echter in de derde graad lager onderwijs nog afzonderlijke en gestructureerde lessen geschiedenis e.d. In Nederland en Frankrijk staan de afzonderlijke zaakvakken op het programma vanaf de 2de graad lager onderwijs. Het domste wat we kunnen doen is alles door elkaar klutsen. We mogen niet raken aan de belangrijkste kwaliteitshefbomen: de gestructureerde vakdisciplines als cultuurproducten, de ermee verbonden leerplannen, leerboeken en vakspecifieke deskundigheid van de leerkracht.

    Bij vakkenoverschrijdend werken zijn er geen duidelijke en gestructureerde leerplannen meer en kan men ook moeilijk werken met leerboeken. De leraars moeten dan ook vaak les geven over vakgebieden waarvoor ze niet zijn opgeleid - zoals nu al te vaak het geval is. Het wordt dan ook moeilijk voor de lerarenopleidingen om uit te maken welk soort leraren ze moeten opleiden.
    De hervormers willen ook het competentiegericht en constructivistisch leren opleggen. Die mode is echter weeral uit de mode. Ze wordt ook verantwoordelijk geacht voor de niveaudaling in Franstalig België, in het hoger onderwijs in Nederland ...

    Competentiegericht is overigens nog steeds een vaag en rekbaar begrip. Veel nieuwlichters hebben zich de voorbije jaren al bekeerd – de Luikse prof. Marcel Crahay erkent dat de niveaudaling in Wallonië mede zijn schuld is, de schuld van de vage competentiegerichte leerplannen en didactiek. We vinden overigens dat de beleidsmensen geen staatspedagogiek mogen opleggen. Jammer genoeg is dit in het verleden ook al herhaaldelijk gebeurt - zoals in de tekst Uitgangspunten bij de eindtermen en bij de basiscompetenties voor toekomstige leerkrachten.

    6 Gelijke kansen en talentontwikkeling: afgeremd in nivellerende eerste graad. Achterstandsbeleid vooral nodig in basisschool! Al 40 jaar verkeerde GOK-gok: s.o. i.p.v. basisonderwijs

    Talentontwikkeling bereik je in de eerste plaats door de kwaliteit te verhogen, door de niveaudaling van de voorbije decennia terug te dringen. Volgens PISA en TIMSS behalen we inzake sociale gelijkheid een topscore. De Duitse onderzoeker Helmut Fend toonde aan dat de Gesamtschule geenszins de sociale gelijkheid bevordert; deze vroegere pleitbezorger van de Gesamtschule pleit nu voor een voldoende gedifferentieerde eerste graad zoals in Vlaanderen. Anderen stelden vast dat getalenteerde arbeiderskinderen zich in een nivellerende middenschool te weinig kunnen optrekken, hun sociale doorstroming wordt afgeremd. Dat is nu al zo als gevolg van de nivellering van de voorbije decennia. Als arbeiderskinderen konden wij 50 jaar geleden makkelijker milieugebonden achterstanden inhalen.

    De schoolloopbaan in het secundair verloopt grotendeels democratisch of meritocratisch: gebaseerd op het niveau eind lager onderwijs. We maken al vanaf VSO verkeerde GOK-gok door veel heil te verwachten van een structuurhervorming s.o.

    In 1969-1970 volgden we binnen ons CSPO-onderzoek 5000 leerlingen bij de overgang naar het secundair; ook toen verliep de overgang meritocratisch. In Nederland stelden onderzoekers vanaf het grote talentenonderzoek van 1968 al vast dat de schoolloopbaan in het secundair meritocratisch verloopt. Sindsdien luidt de conclusie steeds: in het secundair is relatief weinig direct ontginbaar talent aanwezig, veel minder dan dat men bij het begin van de jaren zestig veronderstelde.

    Precies daarom besloten de Nederlandse onderzoekers en wijzelf al 40 jaar geleden dat we ons inzake gelijke kansen vooral moeten richten op het basisonderwijs. We moeten er voorkomen dat arbeiderskinderen wegdeemsteren, we moeten vooral de grote (taal)achterstanden bij jonge kinderen aanpakken. Ik pleit vanaf het VLO-colloquium van 1973 voor een onderwijsvoorrangs- en achterstandsbeleid. Een effectief achterstandsbeleid is wel iets anders dan de wollige aanpak van de voorbije 20 jaar. Jammer genoeg werd ook intensief NT2 afgeremd door de taalachterstandsnegationisten en door de GOK-Steunpunten die stelden dat specifiek NT2 overbodig is.

    7 Hervormers verzwijgen belangrijkste knelpunten: niveaudaling, uitholling taalonderwijs, ontscholingsdruk, neomanie

    De hervormers verzwijgen de belangrijkste knelpunten zoals ze nog onlangs tot uiting kwamen naar aanleiding van de peilingen van Het Nieuwsblad, De Standaard en Voka en in 2007 binnen onze O-ZON-campagne. We maken de voorbije decennia een gestage daling van het niveau mee – zowel in lager, secundair als hoger onderwijs, een aantasting ook van discipline en gezag. De hervorming zal enkel leiden tot verdere niveaudaling en ontscholing. De daling is een gevolg van nivellerende hervormingen en van het opdringen van de zachte didactiek, door het VSO, de eindtermenoperatie, de vele nieuwlichters, CEGO, DVO,GOK-Steunpunten, de theorie ook van het ervaringsgericht leren, constructivistisch, zelfstandig, competentiegericht ...

    De daling is ook een gevolg van het ontbreken van niveaubewaking. De beleidsverantwoordelijken bekennen dat ze niet beschikken over gegevens omtrent het niveau van leerlingen en studenten. Raar, maar waar. Onderzoek en debat over de echte knelpunten dringt zich op en is veel belangrijker dan het debat over comprehensief onderwijs

    8 Besluiten

    *De brede eerste graad en andere voorstellen zijn niet realiseerbaar en sorteren averechtse effecten: afhaken, onderpresteren,...
    *De 14-jarigen zullen na de middenschool moeilijker kunnen kiezen, langer foute keuzes maken. *Een theoretische middenschool leidt tot ontwaar- ding van bso/tso en vormt een bedreiging voor het beroepsgerichte vervolgonderwijs.

    *Bij de praktijkmensen en binnen de maatschappij is er absoluut geen draagvlak voor dergelijke hervorming. In Nederland, Frankrijk ... wijzen ook de beleidsmensen uitstel van studiekeuze af.
    *We moeten vooral de sterke kanten van ons onderwijs herwaarderen en voortdurend optimaliseren
    *Nergens ter wereld werkt met domeinscholen. Men werkt overal met een opsplitsing tussen algemeenvormende richtingen -aso- en anderzijds technische - en ook met een lagere cyclus van 3 jaar en een hogere cyclus van 3 jaar.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:hervorming s.o.
    27-09-2021, 10:26 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    22-09-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pedagogiek-student Mattias Theys praat in zijn Canon-opiniestuk gewoon zijn leermeester Orhan Agirdag na - en met een beroep op het cultuur- en kneiinsrelativisme relativisme van Pierre Bourdieu.
    Pedagogiek-student Mattias Theys praat in zijn Canon-opiniestuk  gewoon zijn leermeester Orhan Agirdag  na -  en   met een beroep op het cultuur- en kneiinsrelativisme relativisme van Pierre Bourdieu.

    Agirdag waarschuwde op 1 september 2019: Nu wil de staat zelfs bepalen welke auteurs we moeten leren door zgn canon in te voeren. Dus geen kritische George Orwell meer, maar enkel Hendrik Conscience....Zelfs als minister Crevits aanblijft zal ze nationalistische agenda moeten uitvoeren.

    Reacties op twitter

    1. Reactie prof  Wim van den Broeck

    Als je Vlaamse identiteit en dé Vlaming zelf in je opiniestuk definieert als niet inclusief, dan slaat je kritiek vooral op je eigen stuk. Dit komt er ook van als men Bourdieu onkritisch benadert.

    2. Reactie Raf Feys

    Theys praat hier gewoon zijn leermeester Orhan Agirdag na.

    Mathias Theys beroept zich hierbij ook op cultuur- en kennisrelativisme van Bourdieu: Afgaand op Bourdieu kan een canon een ultiem middel zijn voor de elite om zich te onderscheiden door meesterwerken op te hemelen & kritische studie & vernieuwing hierdoor in de weg te staan.

     Mijn reactie: De niveaudaling in het onderwijs in Frans onderwijs en elders is mede een gevolg van zo'n Bourdieu-onzin. (zie bijlage)

    3. Reactie prof. Koen Lemmens 

     @FeysRaf Replying to @mattiastheys and @orhanagirdag

    Voor de democratisering van de cultuur is het natuurlijk beter dat elite haar cultuurproducten voor zich houdt & niet via het onderwijs deelt. Shakespeare, Hugo en Bach alleen voor de bourgeois. Eddy Wally en Konsalik zijn voor de mensen al goed genoeg

    4. Dirk Van Damme (OESO) replying to @mattiastheys and @orhanagirdag

    Uiteraard moet een canon diversiteit omarmen. Maar wat is er tegen een gedeelde cultuur die mensen en groepen in een diverse samenleving verbindt? Buiten wat Bourdieu-onzin krijg ik daar geen antwoord op. Een 'tronc commun' is goed, een canon slecht. Begrijpe wie kan. ….

    Ik geef een eminent historicus als Emmanuel Gerard (voorzitter Canon-commissie) meer krediet. Ik huiver wel voor een opvatting over diversiteit en multiculturaliteit als cultureel relativisme. Maar dat is een ander debat.


    Bijlage Nefaste invloed kennis- en cultuurrelativisme à la Bourdieu

    1 Dominantie burgerlijke leerinhouden en attitudes= sociale discriminatie!?

    Ook volgens  de Franse prof.-sociologe Nathalie Bulle werden we vanuit het cultureel marxisme van Bourdieu en co  tegelijk geconfronteerd met kennis- en cultuurrelativisme. De leerinhouden zijn zogezegd eenzijdig afgestemd op de zgn. bourgeois-cultuur. Bourdieu en Co bestempelden de klassieke leerinhouden als elitair en arbitrair: de dominante bourgeois-cultuur stond centraal.

    Socioloog Pierre Bourdieu en zijn vele volgelingen stelden vanaf de jaren 1960 niet enkel de klassieke onderwijsstructuur in vraag met de differentiatie in onderwijsvormen (aso, tso, bso), maar bestempel den tegelijk de klassieke leerinhouden en waarden als elitair en arbitrair. Volgens Bourdieu en Co stond in het onderwijs de dominante bourgeois-cultuur centraal; hierdoor werden arbeiderskinderen gedis crimineerd. Bourdieu betreurde dat enkel een be perkte maatschappelijke elite bepaalde wat belang rijke kennis en waarden zijn en wat er in de leerplannen komt. Het was volgens hem een domi nante culturele minderheid die vanuit haar culturele bourgeoiswereld de inhouden & waarden in het onderwijs vastlegde.

    Bourdieu en Co beschrijven de klassieke cultuur overdracht in termen van het uitoefenen van sym- bolisch geweld op de proletarische leerlingen. Dit komt tot uiting in de burgerlijke & abstracte leerin houden, de exameneisen, de deftige schooltaal, de waarden die verwacht en gestimuleerd worden, enz. De leerkrachten en de schoolse bourgeois inhouden discrimineren zo de arbeiderskinderen en vervreemden ze tegelijk van hun fundamentele aspiraties en van hun familiaal en sociaal milieu.

    De Bourdieu-visie leidt tot een sterke relativering van de klassieke leerinhouden en vakdisciplines,
    van de oordeelkundige keuze van de leerinhouden, van het gezag van de meester, van het stimuleren van excellentie... Voor de wantrouwige Bourdieu en zijn adepten was/is praktisch alles wat te maken heeft met het klassiek leerprogramma verdacht en burgerlijk en dus ook vervreemdend en discriminerend voor arbeiderskinderen: het leren van de standaardtaal, het leren deftig en duidelijk schrijven via het maken van een verhandeling, de klassieke literatuur op school, leren deftig discussiëren, exa mens maken, inspanningen leren leveren… en zelfs de confrontatie met abstractere wiskunde en fysica.

    Bourdieu stuurde zijn studenten de straat op met vragen als: van welke muziek houd je, van de muziek van Bach of van deze van Aimable? Bourdieu stelde dan vast dat mensen met een hogere scholing en/of inkomen Bach verkozen. Hij concludeerde dat Bach, Rubens, Racine en de klassieke cultuur burgerlijk waren omdat ze gekozen werden door mensen die behoorden tot de burgerij, ‘les héritiers’ van de hogere cultuur. Volgens Bourdieu en Co is het deze klasse van héritiers – waartoe ook de leerkrachten behoren – die de burgerlijke cultuur bewaken en opleggen. De school leert volgens Bourdieu vooral respect opbrengen voor de hogere cultuur, hoewel die cultuur intrinsiek niet beter is dan de massa-cultuur.

    Herman Deconinck schreef ooit spottend over Bourdieu: Volgens Bourdieu en bepaalde antro pologen is blijkbaar de cultuur van Vladmir Nabokov niet hoger of lager dan die van de Pygmeeën. Ik wou dat Bourdieus ouders dat ook hadden gevon den, en hem enkele reis oerwoud hadden gestuurd. Het zou een hoop onzin hebben gescheeld  (citaat in 'Bourdieu et Bourdiable', De Morgen 26 januari 2002)

    Ook de waarden die in het onderwijs centraal staan zijn volgens Bourdieu arbitraire waarden die in burgerlijke milieus gecultiveerd worden en die de leerkrachten opdringen aan de arbeiderskinderen: hard werken,matigheid, autonomie,zelfbeheersing... Het probleem is dat Bourdieu & Co geen onder scheid maken tussen willekeurige en niet-arbitraire culturele waarden en overtuigingen. Als thuis of op school attitudes van zelfbeheersing, doorzettingsvermogen, hard werken, ijver … worden gewaardeerd, is dit geen willekeur en geen toeval. Dit zijn waarden die democratische samenlevingen zouden moeten onderschrijven, omdat dit de waarden zijn die een vrije en open samenleving nodig heeft om goed te kunnen functioneren. Of we nu wel of niet geboren zijn in een familie die dergelijke dingen waardeert doet er in feite niet toe; we hebben daar als onderwijs ook geen controle over. Maar het zou verkeerd zijn om de gestimuleerde attitudes/waar den te reduceren tot een willekeurige vorm van culturele overheersing vanwege de burgerij. Het stimuleren van die waarden/attitudes is min stens even belangrijk voor de arbeiderskinderen. En ook in arbeidersgezinnen werden/worden overigens vaak waarden als werken, ijver, matigheid … gecultiveerd. 

    Als arbeiderskind was ik nog meer gemotiveerd dan leerlingen uit hogere milieus. Ik had er ook alle belang bij om zo vlug mogelijk AN te leren. Ik kon milieutekorten compenseren door de hoge eisen die op school gesteld werden – ook door confrontatie met literaire werken. Het hervormingsplan Bourdieu-Gros van 1989 wordt mede verantwoordelijk gesteld voor de daling van het onderwijsniveau in Frankrijk. De culturele reproductie- of nivelleringsideologie leidde tot meer gemeenschappelijkheid in het zgn. collège en tot aantasting van de klassieke cultuuroverdracht. Het hervormingsplan leidde tegelijk tot een aantasting van de onderwijskansen – het meest nog van deze van de kansarmere leerlingen. De Bourdieu-ideo logie over de sociale reproductie leidde dus paradoxaal genoeg tot een toename van de zgn. école de la reproduction.

    De Franse onderwijskundige Ph. Meirieu, een belangrijke beleidsadviseur van de jaren 1990 in Frankrijk, propageerde destijds volop de Bourdieu visie. Achteraf zag hij in dat hij zich had vergist en getuigde: De pedagogen waarvan ik deel uitmaak, hebben inzake de democratisering grote fouten begaan door zich te inspireren op Bourdieu. We dachten b.v. dat benadeelde leerlingen eerder gebruiksaanwijzingen voor elektrische apparaten moesten leren lezen dan literaire teksten. Ik dacht dat dit veel dichter bij hun interesse stond. Ik heb me vergist omwille van twee redenen: vooreerst omdat de leerlingen de indruk kregen dat ze onderschat werden; vervolgens omdat ik ze een essentieel onderdeel van de cultuur onthield. C’est vrai que dans la mouvance de Bourdieu, dans celle du marxisme, j’ai vraiment cru à certaines expériences pédagogiques. Je me suis trompé (Le
    Figaro Magazine, 23.10.1999).

     In naam van de ‘gelijke kansen’ onthoudt men kansarmere leerlingen cultuurinhouden die de beter gesitueerde leerlingen buiten de school kunnen verwerven. De Leuvense prof. Bart Pattyn drukte het destijds zo uit: Omdat men de indruk geeft dat cultuur, waardeoordelen, verantwoordelijkheid ... er niet toe doen, biedt men de zwakste socio-economische subculturen geen ideaal en daardoor ook geen uitweg uit de sociale ongelijkheid die door die subcultuur – b.v. verleiding van instant gratification – in de hand wordt gewerkt  (In: ‘Het nut van morele vorming; zie Internet)

    Kennis-relativisme & cultureel determinisme Vlaamse sociologen/onderwijskundigen

    De invloed van de egalitaire en cultuurmarxistische visie van Bourdieu op de Vlaamse onderwijs sociologen was/is vrij groot. Vaak beroepen ze zich ook expliciet op Bourdieu. Net als Bourdieu fulmineerde b.v. Ides Nicaise niet enkel tegen de differentiatie in de eerste graad s.o. en in de onder wijsvormen, maar ook tegen de burgerlijke leer inhouden en attitudes die de arbeiderskinderen zogezegd sociaal discrimineerden. Nicaise poneerde o.a. dat kinderen uit lagere sociale klassen meer falen door te veel theorie & abstractie in het curriculum, door de klemtoon op instructie e.d. Hij schreef: Naast een gezamenlijke stam voor alle leerlingen s.o., moet het curriculum minder academisch, meer ervaringsgericht, technisch en instrumenteel van inslag zijn (Onderwijs en sociale achterstelling: in: T.O.R.B., 2001, nr. 5-6 , p.389).

    Niet enkel Vlaamse sociologen –ook Orhan Agirdag, , maar ook veel onderwijs- en taalkundigen sloten zich aan bij de egalitaire ideologie en het cultureel determinisme van Bourdieu. De invloedrijke DVO-directeur Roger Standaert, coördinator van de opstelling van de eindtermen destijds, relativeerde en bekritiseerde de klassieke leerinhouden en de klassieke cultuur overdracht met een beroep op Bourdieu.

    Standaert poneerde in een bijdrage van 2007: 
    Kritische sociologen als Bourdieu hebben boeken volgeschreven over ‘la distance inégale à la culture’ van een grote meerderheid van kinderen op school. Kennis die bij een bepaald gevormde elite hoort, wordt op school hoger aangeslagen dan de kennis die circuleert in het volkshuis. Weten wie Rubens was, wordt hoger aangeslagen dan weten wie David Beckham is. Vaak is die dominantie ook te vinden in de verbale sector. De verbale cultuur wordt torenhoog hoger geacht dan de technische cultuur. Het foutloos beheersen van de regels van de uitgangen d en dt, wordt waardevoller aangezien dan de kennis van de automotor. Het is ook geen schande als je een technische analfabeet bent, maar dat is het wel als je je nogal direct (en dus verbaal ongenuanceerd) uitdrukt in een gesprek: ‘la parlure vulgaire, ‘contre ‘la parlure bourgeoise’ van de Franse sociologen. Om het nogal cru te stellen, de dominante geldige kennis wordt voornamelijk vastgesteld en verspreid door mensen, die het verbaal goed kunnen zeggen en schrijven. De geselecteerde kennis is vaak die kennis die pres tigieus is en die gedragen wordt door een dominante elite” (in: Nova et Vetera, Sept. 2007).
    Standaert praatte Bourdieu na en pleitte dus nog in 2007 voor “minder aandacht voor kennis die circu leert bij de elite en meer kennis die circuleert in het volkshuis”e.d..Er is volgens Standaert ook te veel aandacht voor abstractie en voor de verbale intelli gentie en dit te koste van de andere soorten intelligentie van Gardner. Ook de technische cultuur – ‘het doen’ – krijgt te weinig aandacht. In de traditie van de Bourdieu-filosofie werd/wordt in Vlaanderen ook gepleit voor onderwijs in de eigen taal en cultuur van de verdrukten: de taal en cultuur van de kinderen van het proletariaat – en bij uitbreiding de thuistaal en cultuur van de niet-westerse immigranten. Zo propageerden Steunpunt-directeur Piet Van Avermaet & tal van sociologen het eerst leren lezen & rekenen in het Turks.


    Met een beroep op Bourdieu propageerde dus ook Roger Standaert het cultureel relativisme en de hieraan verbonden conclusie dat de confrontatie met de verbale of hogere cultuur nadelig, discriminerend en vervreemdend is voor kansarmere leerlingen. De klassieke leerinhouden worden dus verdacht en vooral de symbolische en abstracte onderdelen van het curriculum, de algemene vorming, de klassieke vakdisciplines, de literaire werken. Indien men sociaal benadeelde kinderen belangrijke kennis onthoudt (beheersing van de moedertaal en vreemde talen, abstract denken, basiskennis omtrent de werkelijkheid, literatuur…) dan worden deze echter extra benadeeld en gedis crimineerd. Standaert verzette zich sinds 1970 ook tegen het prestatiegericht karakter van het onder wijs, tegen punten en rapporten, tegen het bevor deren van excellentie. Het is vanuit die ’simplistische’ & ontscholende ingesteldheid dat Standaert ook als coördinator van de eindtermen en als auteur van de tekst Uitgangspunten bij de eindtermen - 1996 - zijn nivellerende stempel drukte op de eindtermenoperatie.

    Als handarbeiderskinderen hebben we ons destijds opgetrokken aan die zgn. burgerlijke schoolcultuur. We waren van huis uit minder voorbereid op alles wat te maken had met geschreven taal, maar precies door de aandacht hiervoor op school konden we die handicap overwinnen. We gaan ook geenszins akkoord met de stelling dat we ons als arbeiderskinderen niet aangesproken voelden door wat de school ons aanbood. Bourdieu en Co zouden zich beter inspannen opdat alle kinderen toegang zouden krijgen tot de kennis, cultuur inhouden en standaardtaal, dan de leerkrachten te verwijten dat ze als privilégiés of ‘héritiers’ de la ‘culture de toegang tot de kennis en cultuur willen verschaffen.

    De Franse socioloog Bernard Lahire stelt al lang dat precies de ideologie van zijn leermeester Bourdieu nefast was/is voor de talentontplooiing- vooral ook van benadeelde leerlingen. Lahire schreef b.v.: Si l’école exerce une domination culturelle sur les élèves des milieux populaires, c’est la seule orientation démocratiquement tolérable parce que les élèves en sortent mieux armés qu’il n’y sont entrés. …  En reprenant à son compte l’analyse sociologique de la violence symbolique de Bourdieu, on finirai aussi par penser qu’il ne faut plus rien transmettre ni enseigner de peur de tuer les capacités créatives ou imaginatives (supposées naturelles) des enfants (Défendre et transformer      l’école pour tous; zie Internet).

    Hier stopt de bijdrage!
















    Bourdieu stuurde zijn studenten de straat op met vragen als: van welke muziek houd je, van de muziek van Bach of van deze van Aimable? Bourdieu stelde dan vast dat mensen met een hogere scholing en/of inkomen Bach verkozen. Hij concludeerde dat Bach, Rubens, Racine en de klassieke cultuur burgerlijk waren omdat ze gekozen werden door mensen die behoorden tot de burgerij, ‘les héritiers’ van de hogere cultuur. Volgens Bourdieu en Co is het deze klasse van ‘héritiers’ – waartoe ook de leerkrachten behoren – die de burgerlijke cultuur bewaken en opleggen. De school leert volgens Bourdieu vooral respect opbrengen voor de hogere cultuur, hoewel die cultuur intrinsiek niet beter is dan de massa-cultuur.
    Herman Deconinck schreef ooit spottend over Bourdieu: "Volgens Bourdieu en bepaalde antro pologen is blijkbaar de cultuur van Vladmir Nabokov niet hoger of lager dan die van de Pygmeeën. Ik wou dat Bourdieus ouders dat ook hadden gevon den, en hem enkele reis oerwoud hadden gestuurd. Het zou een hoop onzin hebben gescheeld" (citaat in 'Bourdieu et Bourdiable', De Morgen 26 januari 2002)
    Ook de waarden die in het onderwijs centraal staan zijn volgens Bourdieu arbitraire waarden die in burgerlijke milieus gecultiveerd worden en die de leerkrachten opdringen aan de arbeiderskinderen: hard werken,matigheid, autonomie,zelfbeheersing... Het probleem is dat Bourdieu & Co geen onder scheid maken tussen willekeurige en niet-arbitraire culturele waarden en overtuigingen. Als thuis of op school attitudes van zelfbeheersing, doorzettingsvermogen, hard werken, ijver … worden gewaardeerd, is dit geen willekeur en geen toeval. Dit zijn waarden die democratische samenlevingen zouden moeten onderschrijven, omdat dit de waarden zijn die een vrije en open samenleving nodig heeft om goed te kunnen functioneren. Of we nu wel of niet geboren zijn in een familie die dergelijke dingen waardeert doet er in feite niet toe; we hebben daar als onderwijs ook geen controle over. Maar het zou verkeerd zijn om de gestimuleerde attitudes/waar den te reduceren tot een willekeurige vorm van culturele overheersing vanwege de burgerij. Het stimuleren van die waarden/attitudes is min stens even belangrijk voor de arbeiderskinderen. En ook in arbeidersgezinnen werden/worden overigens vaak waarden als werken, ijver, matigheid … gecultiveerd. Als arbeiderskind was ik nog meer gemotiveerd dan leerlingen uit hogere milieus. Ik had er ook alle belang bij om zo vlug mogelijk AN te leren. Ik kon milieutekorten compenseren door de hoge eisen die op school gesteld werden – ook door confrontatie met literaire werken. Het hervormingsplan Bourdieu-Gros van 1989 wordt mede verantwoordelijk gesteld voor de daling van het onderwijsniveau in Frankrijk. De culturele reproductie- of nivelleringsideologie leidde tot meer gemeenschappelijkheid in het zgn. collège en tot aantasting van de klassieke cultuuroverdracht. Het hervormingsplan leidde tegelijk tot een aantasting van de onderwijskansen – het meest nog van deze van de kansarmere leerlingen. De Bourdieu-ideo logie over de sociale reproductie leidde dus paradoxaal genoeg tot een toename van de zgn. ‘école de la reproduction’.
    De Franse onderwijskundige Ph. Meirieu, een belangrijke beleidsadviseur van de jaren 1990 in Frankrijk, propageerde destijds volop de Bourdieu visie. Achteraf zag hij in dat hij zich had vergist en getuigde: “De pedagogen waarvan ik deel uitmaak, hebben inzake de democratisering grote fouten begaan door zich te inspireren op Bourdieu. We dachten b.v. dat benadeelde leerlingen eerder gebruiksaanwijzingen voor elektrische apparaten moesten leren lezen dan literaire teksten. Ik dacht dat dit veel dichter bij hun interesse stond. Ik heb me vergist omwille van twee redenen: vooreerst omdat de leerlingen de indruk kregen dat ze onderschat werden; vervolgens omdat ik ze een essentieel onderdeel van de cultuur onthield. C’est vrai que dans la mouvance de Bourdieu, dans celle du marxisme, j’ai vraiment cru à certaines expériences pédagogiques. Je me suis trompé“ (Le
    Figaro Magazine, 23.10.1999). In naam van de ‘gelijke kansen’ onthoudt men kansarmere leerlingen cultuurinhouden die de beter gesitueerde leerlingen buiten de school kunnen verwerven. De Leuvense prof. Bart Pattyn drukte het destijds zo uit: “Omdat men de indruk geeft dat cultuur, waardeoordelen, verantwoordelijkheid ... er niet toe doen, biedt men de zwakste socio-economische subculturen geen ideaal en daardoor ook geen uitweg uit de sociale ongelijkheid die door die subcultuur – b.v. verleiding van instant gratification – in de hand wordt gewerkt” (In: ‘Het nut van morele vorming’; zie Internet
    Kennis-relativisme & cultureel determinisme Vlaamse sociologen/onderwijskundigen
    De invloed van de egalitaire en cultuurmarxistische visie van Bourdieu op de Vlaamse onderwijs sociologen was/is vrij groot. Vaak beroepen ze zich ook expliciet op Bourdieu. Net als Bourdieu fulmineerde b.v. Ides Nicaise niet enkel tegen de differentiatie in de eerste graad s.o. en in de onder wijsvormen, maar ook tegen de burgerlijke leer inhouden en attitudes die de arbeiderskinderen zogezegd sociaal discrimineerden. Nicaise poneer de o.a. dat kinderen uit lagere sociale klassen meer falen door te veel theorie & abstractie in het curriculum, door de klemtoon op instructie e.d. Hij schreef: "Naast een gezamenlijke stam voor alle leerlingen s.o., moet het curriculum minder academisch, meer ervaringsgericht, technisch en instrumenteel van inslag zijn" (Onderwijs en sociale achterstelling: in: T.O.R.B., 2001, nr. 5-6 , p.389).
    Niet enkel Vlaamse sociologen –ook Orhan Agirdag, , maar ook veel onderwijs- en taalkundigen sloten zich aan bij de egalitaire ideologie en het cultureel determinisme van Bourdieu. De invloedrijke DVO-directeur Roger Standaert, coördinator van de opstelling van de eindtermen destijds, relativeerde en bekritiseerde de klassieke leerinhouden en de klassieke cultuur overdracht met een beroep op Bourdieu.
    Standaert poneerde in een bijdrage van 2007: “Kritische sociologen als Bourdieu hebben boeken volgeschreven over ‘la distance inégale à la culture’ van een grote meerderheid van kinderen op school. Kennis die bij een bepaald gevormde elite hoort, wordt op school hoger aangeslagen dan de kennis die circuleert in het volkshuis. Weten wie Rubens was, wordt hoger aangeslagen dan weten wie David Beckham is. Vaak is die dominantie ook te vinden in de verbale sector. De verbale cultuur wordt torenhoog hoger geacht dan de technische cultuur. Het foutloos beheersen van de regels van de uitgangen d en dt, wordt waardevoller aangezien dan de kennis van de automotor. Het is ook geen schande als je een technische analfabeet bent, maar dat is het wel als je je nogal direct (en dus verbaal ongenuanceerd) uitdrukt in een gesprek: ‘la parlure vulgaire, ‘contre ‘la parlure bourgeoise’ van de Franse sociologen. Om het nogal cru te stellen, de dominante geldige kennis wordt voornamelijk vastgesteld en verspreid door mensen, die het verbaal goed kunnen zeggen en schrijven. De geselecteerde kennis is vaak die kennis die pres tigieus is en die gedragen wordt door een dominante elite” (in: Nova et Vetera, Sept. 2007).
    Standaert praatte Bourdieu na en pleitte dus nog in 2007 voor “minder aandacht voor kennis die circu leert bij de elite en meer kennis die circuleert in het volkshuis”e.d..Er is volgens Standaert ook te veel aandacht voor abstractie en voor de verbale intelli gentie en dit te koste van de andere soorten intelligentie van Gardner. Ook de technische cultuur – ‘het doen’ – krijgt te weinig aandacht. In de traditie van de Bourdieu-filosofie werd/wordt in Vlaanderen ook gepleit voor onderwijs in de eigen taal en cultuur van de verdrukten: de taal en cultuur van de kinderen van het proletariaat – en bij uitbreiding de thuistaal en cultuur van de niet-westerse immigranten. Zo propageerden Steunpunt-directeur Piet Van Avermaet & tal van sociologen het eerst leren lezen & rekenen in het Turks.
    Met een beroep op Bourdieu propageerde dus ook Roger Standaert het cultureel relativisme en de hieraan verbonden conclusie dat de confrontatie met de verbale of hogere cultuur nadelig, discriminerend en vervreemdend is voor kansarmere leerlingen. De klassieke leerinhouden worden dus ‘verdacht’ en vooral de symbolische en abstracte onderdelen van het curriculum, de algemene vorming, de klassieke vakdisciplines, de literaire werken. Indien men sociaal benadeelde kinderen belangrijke kennis onthoudt (beheersing van de moedertaal en vreemde talen, abstract denken, basiskennis omtrent de werkelijkheid, literatuur…) dan worden deze echter extra benadeeld en gedis crimineerd. Standaert verzette zich sinds 1970 ook tegen het prestatiegericht karakter van het onder wijs, tegen punten en rapporten, tegen het bevor deren van excellentie. Het is vanuit die ’simplistische’ & ontscholende ingesteldheid dat Standaert ook als coördinator van de eindtermen en als auteur van de tekst ‘Uitgangspunten bij de eind-termen’ - 1996 - zijn nivellerende stempel drukte op de eindtermenoperatie.
    Als handarbeiderskinderen hebben we ons destijds opgetrokken aan die zgn. burgerlijke schoolcultuur. We waren van huis uit minder voorbereid op alles wat te maken had met geschreven taal, maar precies door de aandacht hiervoor op school konden we die handicap overwinnen. We gaan ook geenszins akkoord met de stelling dat we ons als arbeiderskinderen niet aangesproken voelden door wat de school ons aanbood. Bourdieu en Co zouden zich beter inspannen opdat alle kinderen toegang zouden krijgen tot de kennis, cultuur inhouden en standaardtaal, dan de leerkrachten te verwijten dat ze als ‘privilégiés’ of ‘héritiers’ de la ‘culture’ de toegang tot de kennis en cultuur willen verschaffen.
    De Franse socioloog Bernard Lahire stelt al lang dat precies de ideologie van zijn leermeester Bourdieu nefast was/is voor de talentontplooiing- vooral ook van benadeelde leerlingen. Lahire schreef b.v.: “Si l’école exerce une domination culturelle sur les élèves des milieux populaires, c’est la seule orientation démocratiquement tolérable parce que les élèves en sortent mieux armés qu’il n’y sont entrés. … “ En reprenant à son compte l’analyse sociologique de la violence symbolique de Bourdieu, on finirai aussi par penser qu’il ne faut plus rien transmettre ni enseigner de peur de tuer les capacités créatives ou imaginatives (supposées naturelles) des enfants“ (Défendre et transformer l ’école pour tous; zie Internet).
    Afgaand op Bourdieu kan een canon een ultiem middel zijn voor de elite om zich te onderscheiden door meesterwerken op te hemelen & kritische studie & vernieuwing hierdoor in de weg te staan." Mijn reactie: De niveaudaling in het onderwijs in Frans onderwijs en elders is mede een gevolg van zo'n Bourdieu-onzin. (zie bijlage)
    2. Reactie prof. Koen Lemmens @FeysRaf Replying to @mattiastheys and @orhanagirdag
    Voor de democratisering van de cultuur is het natuurlijk beter dat elite haar cultuurproducten voor zich houdt & niet via het onderwijs deelt. Shakespeare, Hugo en Bach alleen voor de bourgeois. Eddy Wally en Konsalik zijn vr de mensen al goed genoeg.
    3. Reactie Wim Van den Broeck
    Als je de Vlaamse identiteit en "de Vlaming" zelf in je stuk definieert als niet inclusief, dan slaat je kritiek vooral op je eigen stuk. Komt ervan als men Bourdieu onvoldoende kritisch benaderd.
    4. Dirk Van Damme Replying to @mattiastheys and @orhanagirdag
    Uiteraard moet een canon diversiteit omarmen. Maar wat is er tegen een gedeelde cultuur die mensen en groepen in een diverse samenleving verbindt? Buiten wat Bourdieu-onzin krijg ik daar geen antwoord op. Een 'tronc commun' is goed, een canon slecht. Begrijpe wie kan. ….I
    Ik geef een eminent historicus als Emmanuel Gerard ( voorzitter Canon-commissie,) meer krediet. Ik huiver wel voor een opvatting over diversiteit en multiculturaliteit als cultureel relativisme. Maar dat is een ander debat.
    Bijlage Nefaste invloed kennis- en cultuurrelativisme à la Bourdieu
    1 Dominantie burgerlijke leerinhouden en attitudes= sociale discriminatie!?
    Ook Volgens prof.-sociologe Nathalie Bulle werden we vanuit het cultureel marxisme tegelijk geconfronteerd met kennis- en cultuurrelativisme. De leerinhouden zijn zogezegd eenzijdig afgestemd op de zgn. ‘bourgeois-cultuur’. Bourdieu en Co bestempelden de klassieke leerinhouden als elitair en arbitrair: de dominante ‘bourgeois-cultuur’ stond centraal.
    Socioloog Pierre Bourdieu en zijn vele volgelingen stelden vanaf de jaren 1960 niet enkel de klassieke onderwijsstructuur in vraag met de differentiatie in onderwijsvormen (aso, tso, bso), maar bestempel den tegelijk de klassieke leerinhouden en waarden als elitair en arbitrair. Volgens Bourdieu en Co stond in het onderwijs de dominante ‘bourgeois-cultuur’ centraal; hierdoor werden arbeiderskinderen gedis crimineerd. Bourdieu betreurde dat enkel een be perkte maatschappelijke elite bepaalde wat belang rijke kennis en waarden zijn en wat er in de leerplannen komt. Het was volgens hem een domi nante culturele minderheid die vanuit haar culturele bourgeoiswereld de inhouden & waarden in het onderwijs vastlegde.
    Bourdieu en Co beschrijven de klassieke cultuur overdracht in termen van het uitoefenen van ‘sym bolisch geweld’ op de proletarische leerlingen. Dit komt tot uiting in de burgerlijke & abstracte leerin houden, de exameneisen, de deftige schooltaal, de waarden die verwacht en gestimuleerd worden, enz. De leerkrachten en de schoolse bourgeois inhouden discrimineren zo de arbeiderskinderen en vervreemden ze tegelijk van hun fundamentele aspiraties en van hun familiaal en sociaal milieu.
    De Bourdieu-visie leidt tot een sterke relativering van de klassieke leerinhouden en vakdisciplines,
    van de oordeelkundige keuze van de leerinhouden, van het gezag van de meester, van het stimuleren van excellentie... Voor de wantrouwige Bourdieu en zijn adepten was/is praktisch alles wat te maken heeft met het klassiek leerprogramma verdacht en ‘burgerlijk’ en dus ook vervreemdend en discriminerend voor arbeiderskinderen: het leren van de standaardtaal, het leren deftig en duidelijk schrijven via het maken van een verhandeling, de klassieke literatuur op school, leren deftig discussiëren, exa mens maken, inspanningen leren leveren… en zelfs de confrontatie met abstractere wiskunde en fysica.
    Bourdieu stuurde zijn studenten de straat op met vragen als: van welke muziek houd je, van de muziek van Bach of van deze van Aimable? Bourdieu stelde dan vast dat mensen met een hogere scholing en/of inkomen Bach verkozen. Hij concludeerde dat Bach, Rubens, Racine en de klassieke cultuur burgerlijk waren omdat ze gekozen werden door mensen die behoorden tot de burgerij, ‘les héritiers’ van de hogere cultuur. Volgens Bourdieu en Co is het deze klasse van ‘héritiers’ – waartoe ook de leerkrachten behoren – die de burgerlijke cultuur bewaken en opleggen. De school leert volgens Bourdieu vooral respect opbrengen voor de hogere cultuur, hoewel die cultuur intrinsiek niet beter is dan de massa-cultuur.
    Herman Deconinck schreef ooit spottend over Bourdieu: "Volgens Bourdieu en bepaalde antro pologen is blijkbaar de cultuur van Vladmir Nabokov niet hoger of lager dan die van de Pygmeeën. Ik wou dat Bourdieus ouders dat ook hadden gevon den, en hem enkele reis oerwoud hadden gestuurd. Het zou een hoop onzin hebben gescheeld" (citaat in 'Bourdieu et Bourdiable', De Morgen 26 januari 2002)
    Ook de waarden die in het onderwijs centraal staan zijn volgens Bourdieu arbitraire waarden die in burgerlijke milieus gecultiveerd worden en die de leerkrachten opdringen aan de arbeiderskinderen: hard werken,matigheid, autonomie,zelfbeheersing... Het probleem is dat Bourdieu & Co geen onder scheid maken tussen willekeurige en niet-arbitraire culturele waarden en overtuigingen. Als thuis of op school attitudes van zelfbeheersing, doorzettingsvermogen, hard werken, ijver … worden gewaardeerd, is dit geen willekeur en geen toeval. Dit zijn waarden die democratische samenlevingen zouden moeten onderschrijven, omdat dit de waarden zijn die een vrije en open samenleving nodig heeft om goed te kunnen functioneren. Of we nu wel of niet geboren zijn in een familie die dergelijke dingen waardeert doet er in feite niet toe; we hebben daar als onderwijs ook geen controle over. Maar het zou verkeerd zijn om de gestimuleerde attitudes/waar den te reduceren tot een willekeurige vorm van culturele overheersing vanwege de burgerij. Het stimuleren van die waarden/attitudes is min stens even belangrijk voor de arbeiderskinderen. En ook in arbeidersgezinnen werden/worden overigens vaak waarden als werken, ijver, matigheid … gecultiveerd. Als arbeiderskind was ik nog meer gemotiveerd dan leerlingen uit hogere milieus. Ik had er ook alle belang bij om zo vlug mogelijk AN te leren. Ik kon milieutekorten compenseren door de hoge eisen die op school gesteld werden – ook door confrontatie met literaire werken. Het hervormingsplan Bourdieu-Gros van 1989 wordt mede verantwoordelijk gesteld voor de daling van het onderwijsniveau in Frankrijk. De culturele reproductie- of nivelleringsideologie leidde tot meer gemeenschappelijkheid in het zgn. collège en tot aantasting van de klassieke cultuuroverdrcht.






    Leuk
    Opmerking plaatsen
    Delen

    0 opmerkingen



    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:canon
    22-09-2021, 13:45 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    Archief per week
  • 04/03-10/03 2024
  • 19/02-25/02 2024
  • 12/02-18/02 2024
  • 29/01-04/02 2024
  • 15/01-21/01 2024
  • 11/12-17/12 2023
  • 04/12-10/12 2023
  • 20/11-26/11 2023
  • 13/11-19/11 2023
  • 06/11-12/11 2023
  • 30/10-05/11 2023
  • 16/10-22/10 2023
  • 02/10-08/10 2023
  • 18/09-24/09 2023
  • 31/07-06/08 2023
  • 24/07-30/07 2023
  • 17/07-23/07 2023
  • 26/06-02/07 2023
  • 19/06-25/06 2023
  • 12/06-18/06 2023
  • 05/06-11/06 2023
  • 29/05-04/06 2023
  • 22/05-28/05 2023
  • 15/05-21/05 2023
  • 17/04-23/04 2023
  • 10/04-16/04 2023
  • 27/03-02/04 2023
  • 20/03-26/03 2023
  • 06/03-12/03 2023
  • 20/02-26/02 2023
  • 13/02-19/02 2023
  • 06/02-12/02 2023
  • 30/01-05/02 2023
  • 23/01-29/01 2023
  • 16/01-22/01 2023
  • 09/01-15/01 2023
  • 02/01-08/01 2023
  • 26/12-01/01 2023
  • 19/12-25/12 2022
  • 12/12-18/12 2022
  • 05/12-11/12 2022
  • 28/11-04/12 2022
  • 21/11-27/11 2022
  • 31/10-06/11 2022
  • 03/10-09/10 2022
  • 01/08-07/08 2022
  • 13/06-19/06 2022
  • 06/06-12/06 2022
  • 30/05-05/06 2022
  • 23/05-29/05 2022
  • 09/05-15/05 2022
  • 18/04-24/04 2022
  • 11/04-17/04 2022
  • 04/04-10/04 2022
  • 28/03-03/04 2022
  • 21/03-27/03 2022
  • 14/03-20/03 2022
  • 07/03-13/03 2022
  • 21/02-27/02 2022
  • 07/02-13/02 2022
  • 31/01-06/02 2022
  • 24/01-30/01 2022
  • 10/01-16/01 2022
  • 03/01-09/01 2022
  • 26/12-01/01 2023
  • 06/12-12/12 2021
  • 29/11-05/12 2021
  • 22/11-28/11 2021
  • 08/11-14/11 2021
  • 01/11-07/11 2021
  • 25/10-31/10 2021
  • 18/10-24/10 2021
  • 11/10-17/10 2021
  • 04/10-10/10 2021
  • 27/09-03/10 2021
  • 20/09-26/09 2021
  • 13/09-19/09 2021
  • 06/09-12/09 2021
  • 23/08-29/08 2021
  • 16/08-22/08 2021
  • 09/08-15/08 2021
  • 02/08-08/08 2021
  • 26/07-01/08 2021
  • 05/07-11/07 2021
  • 28/06-04/07 2021
  • 21/06-27/06 2021
  • 14/06-20/06 2021
  • 07/06-13/06 2021
  • 31/05-06/06 2021
  • 24/05-30/05 2021
  • 17/05-23/05 2021
  • 10/05-16/05 2021
  • 03/05-09/05 2021
  • 26/04-02/05 2021
  • 19/04-25/04 2021
  • 12/04-18/04 2021
  • 05/04-11/04 2021
  • 29/03-04/04 2021
  • 22/03-28/03 2021
  • 15/03-21/03 2021
  • 08/03-14/03 2021
  • 01/03-07/03 2021
  • 22/02-28/02 2021
  • 15/02-21/02 2021
  • 08/02-14/02 2021
  • 01/02-07/02 2021
  • 18/01-24/01 2021
  • 11/01-17/01 2021
  • 04/01-10/01 2021
  • 28/12-03/01 2021
  • 21/12-27/12 2020
  • 14/12-20/12 2020
  • 07/12-13/12 2020
  • 30/11-06/12 2020
  • 23/11-29/11 2020
  • 16/11-22/11 2020
  • 02/11-08/11 2020
  • 26/10-01/11 2020
  • 31/08-06/09 2020
  • 17/08-23/08 2020
  • 10/08-16/08 2020
  • 20/07-26/07 2020
  • 13/07-19/07 2020
  • 06/07-12/07 2020
  • 29/06-05/07 2020
  • 22/06-28/06 2020
  • 01/06-07/06 2020
  • 25/05-31/05 2020
  • 18/05-24/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 30/03-05/04 2020
  • 09/03-15/03 2020
  • 02/03-08/03 2020
  • 24/02-01/03 2020
  • 17/02-23/02 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 03/02-09/02 2020
  • 27/01-02/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 13/01-19/01 2020
  • 06/01-12/01 2020
  • 30/12-05/01 2020
  • 23/12-29/12 2019
  • 16/12-22/12 2019
  • 09/12-15/12 2019
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 11/11-17/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 28/10-03/11 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019
  • 30/09-06/10 2019
  • 23/09-29/09 2019
  • 16/09-22/09 2019
  • 09/09-15/09 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 29/07-04/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 24/06-30/06 2019
  • 17/06-23/06 2019
  • 03/06-09/06 2019
  • 20/05-26/05 2019
  • 06/05-12/05 2019
  • 29/04-05/05 2019
  • 22/04-28/04 2019
  • 15/04-21/04 2019
  • 08/04-14/04 2019
  • 01/04-07/04 2019
  • 25/03-31/03 2019
  • 18/03-24/03 2019
  • 11/03-17/03 2019
  • 04/03-10/03 2019
  • 25/02-03/03 2019
  • 18/02-24/02 2019
  • 11/02-17/02 2019
  • 04/02-10/02 2019
  • 21/01-27/01 2019
  • 14/01-20/01 2019
  • 07/01-13/01 2019
  • 31/12-06/01 2019
  • 24/12-30/12 2018
  • 17/12-23/12 2018
  • 10/12-16/12 2018
  • 03/12-09/12 2018
  • 12/11-18/11 2018
  • 15/10-21/10 2018
  • 08/10-14/10 2018
  • 01/10-07/10 2018
  • 24/09-30/09 2018
  • 17/09-23/09 2018
  • 20/08-26/08 2018
  • 13/08-19/08 2018
  • 06/08-12/08 2018
  • 30/07-05/08 2018
  • 23/07-29/07 2018
  • 16/07-22/07 2018
  • 30/04-06/05 2018
    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.

    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek

    Blog als favoriet !

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs