Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.
FLAUW EN PUBERAAL, MAAR GOED BEDOELD: dit soort verhaaltjes vindt u bij de vleet ('n 200-tal) op www.bloggen.be/kris .......... PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
26-12-2017
ARBA
Tussen de talrijke kerstkaarten die uitgestald staan op ons dressoir
prijkt ook de foto van een duizelingwekkende schoonheid, en eenieder die er
zijn oog laat op vallen vraagt mij wie dat mooi schepsel wel mag wezen. Welnu,
het is niemand minder dan de dochter van mijn putjesschepper. Ziehier hoe het
verhaal gaat
Een week geleden belde ik, op aandringen van mijn zorgzame echtgenote,
naar ARBA (ruimen van Afval-, Regen-, Beer- en Andere putten) met de vraag:
onze regenput te komen ruimen.
- Ik zal er zijn over een uur, zei de man aan de telefoon.
Dat was snel! Ik had verwacht dat hij over een maand of zo wel eens zou
langskomen
- Maar het is helemaal niet dringend, zei ik met een stem die wel een
beetje verbauwereerd zal geklonken hebben.
- Geeft niet, stelde de man van ARBA mij gerust, ik moet toch in de
buurt zijn.
Om vier uur dus. Hij was precies op tijd.
- Ge hebt mij niet eens gevraagd wat het gaat kosten, zei hij.
- Ach nee, ik reken op uw eerlijkheid.
- Ja, eerlijk ben ik wel, maar toch kunt ge beter vooraf de prijs kennen
om achteraf voor geen verrassingen te komen staan. Normaal vraag ik negentig
euro voor het ruimen van een regenput, voor een héél kleine is het zeventig
euro en voor een grote kan dat soms oplopen tot honderdtwintig euro.
- Das oké. Een héél kleine zal het wel niet zijn, denk ik, en ook
geen héél grote.
- Dat denk ik ook niet
Het deksel van de regenput bevindt zich in onze veranda. Het duurde een
twintigtal minuutjes vooraleer de man erin slaagde het los te wrikken. Onder
het deksel bleek zich een dikke isolerende laag metselwerk te bevinden. t Zou
zonde geweest zijn om die weg te nemen. Moeite en een hoop kosten
- Waarom, vroeg de man, wilt ge die put eigenlijk gereinigd hebben?
- Omdat mijn vrouw denkt dat het nodig is. Daar zeurt ze al wel een jaar
of tien over.
- Hebt ge misschien geurhinder?
- Bijlange niet.
- Dan zoudt ge daar beter niet aan beginnen. Laten we dat maar zó laten.
- Ik dank u zeer, mijnheer. Wat moet ik u betalen?
- Helemaal niets. Ik heb de put toch niet gereinigd.
- Maar ge zijt er al bij al toch een uurtje zoet mee geweest! Als ik u
niet mag betalen, dan wil ik u toch wel een wederdienst bewijzen. Is er iets
wat ik kan doen voor u?
- Nee hoor, gij hoeft echt niets te doen of toch
Hij haalde uit zijn zak een folder te voorschijn waarop de foto van de
duizelingwekkende schoonheid, waarmee dit verhaal begint.
- Mijn dochter, zei hij. Op de achterkant staat ze in bikini. Stuur een SMS met vermelding MB25 naar 6665. Daarmee verhoogt ge haar kansen op de
titel van Miss België. Meerdere SMS-en kan ook. De verkiezing is op 13 januari. Het kost u maar één euro per SMS en ge maakt nog kans op een mooie reis naar Egypte ook.
Ik heb drie keer gestemd
Epiloog Naast de regenput beschik ik over nóg een aantal putten, die
ooit wel degelijk een beurt zullen nodig hebben. Hierbij beloof ik plechtig
ik roep al mijn trouwe lezers ten getuige dat ruimwerk nimmer aan een ander
dan ARBA te zullen toevertrouwen. En bij al mijn vrienden en kennissen en dat
zijn er vele zal ik ARBA aanbevelen. Mijn putjesschepper is dus allesbehalve
een poenschepper. Vergelijk dit maar even met de man bij wie mijn vrouw een
wasmachine kocht ten jare 1972. Drie weken na de aankoop gaf de machine taal
noch teken meer bij het induwen van de power-knop. De verkoper, die amper drie
of vier huizen verder woonde, liet drie dagen op zich wachten vooraleer langs
te komen. Er bleek niets aan de hand te zijn: mijn vrouw had de deur van de wasmachine
niet goed dichtgedaan alvorens op de knop te duwen. Wij dienden 250 frank te
betalen: 150 frank voor werk en verplaatsing plus 100 frank voor het verwerken
van de oproep. Als iemand een dokter raadpleegt en er blijkt niets aan de hand
te zijn, dan moet er toch ook betaald worden, zei de verkoper. En nu realiseer
ik mij plots dat drie stemmen voor mijn miss België onbehoorlijk weinig is. Op
13 januari de verkiezing wordt rechtstreeks op TV uitgezonden zal ik er nog
wel enkele stemmen bijdoen als zij tenminste even ad rem blijkt te zijn als
haar foto laat vermoeden.
Rafaël Liefooghe, de Raf. Ik herinnerde mij hem nog van in de
tijd dat we allebei in t eerste jaar geneeskunde zaten, bijna zestig jaar
geleden. Hij was een enigszins teruggetrokken figuur, niet iemand waar men het
predicaat studentikoos zou op plakken. Een goede student, dat wel, want
geslaagd in de eerste zittijd. Maar de studies konden hem maar matig boeien.
Hij was het vaak niet eens met wat in de les gedoceerd werd. Hij kon moeilijk
stellingen aanvaarden die hem zomaar opgedrongen werden. De meest
vanzelfsprekende dingen trok hij in twijfel. Dat het alleen maar lijkt dat de
tijd sneller gaat naarmate men ouder wordt en dat de kortste afstand tussen
twee punten de rechte lijn is waren zaken die hij niet voor waarheid aannam en
met wie het met hem niet eens was kon hij uren lang in de clinch gaan tot diens
oren ervan tuitten. Zelden voelde hij zich tijdens een discussie in het nauw gedreven
en als het dan toch eens gebeurde kon hij niet nalaten te vragen of zijn
opponent er misschien alleen maar op uit was om gelijk te krijgen; bij
hemzelf was het er alleen maar om te doen om de waarheid te achterhalen. Hij
ondervroeg mensen over alledaagse dingen en via vraag en antwoord liet hij
mensen conclusies trekken waar zij uit zichzelf nooit zouden opgekomen zijn.
Ook de Griekse wijsgeer Socrates ging op die wijze tewerk. En wat zijn uiterlijk
betreft: Raf léék ook een beetje op Socrates. Een en ander had tot gevolg dat
hij zijn studies in de geneeskunde opzegde en de richting van de filosofie
insloeg. Vier jaar later haalde hij het diploma van filosoof en nog twee jaar
later was hij doctor in de filosofie.
En nu stond ik, meer dan een halve eeuw later, oog in oog met
Raf - professor Liefooghe, zoals ik even later vernam. Na meer dan een halve
eeuw. Ik herkende hem bijna dadelijk en hij mij blijkbaar ook, zij het toch na
enige aarzeling. Hij stond met een glas spuitwater in de hand, ik met een
Blonde Leffe. t Was in de ontvangsthal van één van de gebouwen van het UZ
Gent. We hadden een voordracht bijgewoond van professor Vermeersch over Geboortebeperking
en Euthanasie. Er werd wat gepraat over vroeger, maar algauw kwam het gesprek
uit op het verhaal van professor Vermeersch. Ik laat u meegenieten van het
verder verloop van het gesprek
Raf - Wat die
Vermeersch daar uitgekraamd heeft, tart toch wel alle verbeelding. Hebt gij
ooit vanzeleven zoveel onzin horen spuien?
Ik - Ik weet het niet.
Ik vond zijn argumentatie voor het invoeren van een geboortebeperking nochtans
niet zo onredelijk.
Raf Wat zegt ge mij
nu? Als we Vermeersch laten doen sterft het mensenras uit!
Ik Hoezo?
Raf Hij wil toch dat
er géén meer geboren worden. Over honderd jaar zijn er dan geen mensen meer op
de wereld, met zijn geboortestop.
Ik Hij had het over
geboortebeperking, geen geboortestop. En daarenboven, geboortebeperking enkel
in de derde wereld, waar voedseltekort is.
Raf En waarom die
geboortebeperking in die derde wereld?
Ik Omdat daar het
geboortecijfer zeer hoog is en omdat precies dáár groot voedselgebrek is,
waardoor vijf van de tien kinderen de hongerdood sterven.
Raf Ha, nu begrijp ik
waar gij heen wilt. Gij wilt dat minder kinderen sterven van de honger. Wat dat
betreft hebt gij een punt. Logisch: als er pakweg maar vier geboren worden
kunnen er geen vijf sterven. Maar hoeveel mogen er dan wel sterven? Het beste
is nul, en dat is toch wat wij moeten nastreven. En de grootste zekerheid
kunnen we enkel bekomen door het geboortecijfer tot nul te doen dalen. En dat
niet alleen in de derde wereld!
Ik Ook in ons land?
Raf Vanzelfsprekend.
Overal ter wereld sterven kinderen van de honger. Zij het in sommige gebieden
maar héél weinig. Maar één hongerdode is er één teveel. Vandaar
Ik Tja, als gij zó
drastisch wilt ingrijpen
Raf Wat zegt gij nú?
IK, drastisch ingrijpen? VERMEERSCH!
Ik Vermeersch bedoelt
toch niet dat er nergens ter wereld nog kinderen mogen geboren worden.
Raf Maar Vermeersch
moet consequent zijn. Wil hij nog hongerdoden of wil hij er geen? In het
laatste geval is er maar één oplossing: totale geboortestop, en niet alleen in
de derde wereld maar ook in de eerste, én de tweede.
Ik Neem mij niet
kwalijk, Raf, maar uw filosofische redenering kan ik moeilijk volgen.
Raf Leg mij eerst
eens uit wat gij bedoelt met filosofische redenering. Een redenering is
juist of onjuist. Bij mijn weten bestaat er niet zoiets als filosofische
redenering.
Ik Ik bedoel de
tactiek die filosofen soms gebruiken. Veralgemening bijvoorbeeld, of overdrijving
Raf Ten eerste wil ik
reageren op het woord tactiek dat gij in de mond neemt. Dat wijst er toch op
dat gij er in de discussie op uit zijt om gelijk te halen. En dat staat haaks
op de bedoeling van de filosoof, die enkel op zoek is naar de waarheid. En ten
tweede: wat bedoelt gij met veralgemening en overdrijving? Verklaar u toch
nader.
Ik Ziehier. Iemand
stelt dat in bepaalde delen van de wereld het aantal geboorten naar omlaag zou
moeten. U concludeert: die wil natuurlijk dat geboortecijfer naar nul brengen
en dat niet enkel in bepaalde delen van de wereld, maar in de hele wereld. Het
doet mij denken aan mijn buren, de heer en mevrouw Debersaques, toen we nog in
de stad woonden. Hun living stond volgestouwd met heiligenbeelden, Chinese
vazen, etalagekastjes en meer van dat fraais. Al jaren klaagde mijnheer
Debersaques over het gebrek aan bewegingsruimte in de living en er ging geen
dag voorbij dat hij er niet op aandrong om een aantal spullen te verwijderen.
Mevrouw werd gek van zijn gezeur en in een bui van ik-weet-niet-welke neuropsychotische
stoornis liet zij een verhuiswagen komen en alles opladen, meubelen incluis. Nu
hebben we ineens veel ruimte, zei ze, en hoeft gij niet meer te klagen.
Raf Val nu
achterover. Nu gaat gij waarachtig mensen vergelijken met die levenloze spullen
van uw buren. Zoiets gaat niet op. Zoiets getuigt niet van veel fatsoen.
Ik Pardon, het zijn
redeneringen die ik vergelijk.
Raf Hoe dan ook, uw
redenering is fout. U redeneert als een gek. Of misschien wilt ge mij zelfvoor de gek houden, mij op stang jagen, mij
op mijn paard zetten. Ja, dat zal het zijn, op mijn paard
Ik De conclusie is
dus...
Raf ...dat er geen
sprake is van wereldoverbevolking, omdat er absoluut geen voedseltekort is op
de wereld, omdat de wereld genoeg voedsel kan voortbrengen voor zelfs een veelvoud van de
huidige wereldbevolking.
Ik En dat er dus geen
nood is aan anticonceptie?
Raf Precies.
Ik Ook niet in
Centraal-Afrika bijvoorbeeld, waar er wél voedseltekort is?
Raf Ook dáár niet,
want de hongersnood in die streken heeft niets te maken met overbevolking, maar
met kapitalistische potentaten die de volkeren daar uitbuiten.
Ik Ik begrijp het.
Wat kon ik anders? Een kleine stilte.
Raf En dan hebben wij
het nog niet gehad over dat ander onderwerp: euthanasie, de goede dood. Alsof
de dood iets goeds kan zijn. Euthanasie? Doodslag is het. Doodslag met voorbedachten
rade. Moord dus.
Ik Ja, maar als het
gaat om ondraaglijk lijden en met toestemming van de patiënt
Raf Ondraaglijk
lijden, wat is dat? Een dode kan niet klagen over ondraaglijk lijden. Alleen
een levende kan dat. Welnu, zolang die persoon in leven is draagt hij toch zijn
lijden? En als hij dat lijden draagt dan is het toch niet ondraaglijk?
Ik Ik denkdat gij gelijk hebt.
Raf Natuurlijk heb ik
gelijk. Al is het mij dáár niet om te doen. Waar het mij om te doen is, is het
streven naar de waarheid. Mij hoort ge niet spreken over tactiek, mij is het
er niet om te doen om gelijk te halen of mijn gesprekspartner op zijn paard te
jagen.
Ik Ik kom al tot
inzicht. Neem mij alstublieft niet kwalijk
Wat kon ik anders? We zijn als vrienden uit elkaar gegaan.
Ik
heb de rotonde van Kerkhove al een minuut of tien achter mij en nog ben ik mij
aan t ergeren over de uitspraak van mijn GPS-dame: bij de brotonde, neem de tweede afsjlag. Op
de weg van Tiegem naar Ingooigem, enkele honderden meters voor de plaats waar
aan de rechterkant van de weg het Lijsternest van Stijn Streuvels zich bevindt,
is ze daar weer: hier afsjlaan naar links. Waarom gebruiken ze daarvoor toch
altijd mensen met een spraakgebrek? Ik weet het wel, bij onze Noorderburen
nemen ze geen aanstoot aan het doorelkaarkletsen van s-z-sj. Vaak integendeel.
Boven de Moerdijk lijkt dat te wijzen op een zekere nonchalance die staat voor
een perfecte taalbeheersing. Maar hoeveel honderdduizenden Vlamingen hebben
zich daaraan al niet geërgerd! Zouden ze in Nederland de kinderen leren dat
slaan ook als sjlaan mag uitgesproken worden, vice-premier als vieze
premier, recherche als recherge en "schrijven" als "srijven"?
Ik
sjla dus af naar links. De weg kronkelt hier behoorlijk, alsof hij gekraakt is.
Daarom noemt men hem hier de gekraakte nek. Ik zit in een grensgebied tussen
drie dorpen: Tiegem, Otegem, Ingooigem. Volop de streek van Stijn Streuvels.
Géén literatuurliefhebber (de jongsten niet te na gesproken) wiens wieg in deze
contreien heeft gestaan, die op deze plek zijn gedachten niet laat gaan naar
Vlaanderens grootste schrijver, al is die dan ook welhaast een halve eeuw geleden
overleden. De Oogst, Langs de Wegen, Minnehandel, De Vlaschaard, De Teleurgang
van den Waterhoek, Levensbloesem, en nog vele andere: ze hoeven niet onder te
doen voor de beste werken van de grote Russische en Skandinaafse schrijvers die
wél de Nobelprijs hebben gekregen. Al is het niet uit te sluiten dat Streuvels
die prijs zou geweigerd hebben, zoals hij dat ooit gedaan heeft met een
adellijke titel die hem werd aangeboden. Onze Stijn kon wel eens als een
nukkige dweers-in-den-zak voor den dag komen
Vorige
week nog heb ik Alma met de vlassen haren gelezen, van t begin tot het
einde, een inspanning waartoe ik in mijn jonge jaren nooit bereid ben geweest.
Alma is een jong meisje dat smoorverliefd is op de Heer. Ze zou willen
lijden, pijn hebben om haar liefde voor God te bewijzen. Ze zou willen sterven
om bij Hem te zijn. Ze zou non willen worden om dichter bij haar God te zijn,
maar de allerhoogste zelf raadt haar dat af, en in alles volgt ze Zijn raad. Al
haar daden zijn ingegeven door de Heer. Tot alles is zij bereid. Vér boven de
tweehonderd paginas. Streuvels had zich die moeite kunnen besparen. Wat mij betreft
althans. Saai
De
gekraakte nek is achter de rug en de kerk van Otegem komt in zicht. Ik neem
de eerste afsjlag naar rechts: een landweg die leidt naar een ast. Jawel,
lieve lezer, dé ast, uit Het Leven en de Dood in den Ast. Vanuit zijn Lijsternest
had de schrijver uitzicht op de ast. Nadat alle bedrijvigheid in de ast was
stilgevallen werd deze omgebouwd tot woning, waar een aantal jaren een dokter
heeft gewoond en er een huisartsenpraktijk heeft gehad: mijn goede collega Jef
Dewitte.
de ast
Zelf vind ik Het Leven en de Dood in den Ast niet één van Streuvels betere werken, in tegenstelling tot Dr Theo Hoogbergen. Reden waarom ik deze laatste hier aan het woord laat over het boek:
Beroemde novelle van de Vlaamse schrijver (1871-1969) over vijf mannen, die in een suikerdrogerij hun eenzaam, eentonig en zwaar werk doen. Het dorp is buiten deze schuur, maar dringt erin binnen door de aanwezigheid van jongens en meisjes, de boer-eigenaar en vooral door de zwerver Knorre, die er sterft. Dat feit geeft deze landlieden alle aanleiding het leven te overzien in een droom, in fantasieën en in begeerten. Schitterend van sfeer-tekening met een machtig gevoel voor het ritme van het leven, dat zelfs deze eentonigheid en deze simpelheid ruimschoots overstijgt.
Toegegeven, het boek staat boordevol rijke beeldende taal en Streuveliaanse neologismen. Een paar voorbeelden:
Hij wordt angstig; t zweet leekt hem de slapen af, en hij ziet verlegen gelijk een schijtende hond (Brusselmans avant la lettre?)
Nadat ieder zijn bekomste heeft en de nooddruft voldaan is, begint de leute en de zottemarterije, het buitelen en dansen, kachaaien en ginnegabben, piokken, takelen, tjokken, tinsen en titsen, trijkelen, kullebukken, hossebrokken, zeerden, pierlen, kokeren en dertelen (alstublieft!)
Via deze landweg en dank zij mijn GPS kom ik een klein half uurtje later, en na ettelijke afsjlagen en een paar brotondes, op de plaats van mijn bestemming, AZ Groeninge, een van s lands grootste ziekenhuizen, de universitaire ziekenhuizen niet te na gesproken. Ooit ben ik daar, tot aan mijn pensionering, zelf ziekenhuisarts geweest, zij het op een andere locatie, in één van de vier campussen die toen samen het AZ Groeninge waren. Nu dwaal ik daar rond in een heel andere hoedanigheid: als patiënt, op zoek naar mijn cardioloog, die mij zal onderzoeken en mij daarna zal vertellen of dat hart van mij nog even meekan. Gelukkig ben ik ruim op tijd: voor wie niet goed bekend is met het ziekenhuis is het hier een echt(e) doolhof en de afstanden zijn groot. Een enkele verpleegster op leeftijd die mij nog kent, van toen ik hier zelf meneer doktoor was.
Mijn hartonderzoek valt gelukkig mee. Wat dat betreft kan ik op beide oren slapen. Over een jaar terugkomen voor een nieuwe controle. Ondertussen hoef ik enkel nog te laten gebeuren: een coloscopie, een gastroscpie, een onderzoek van de prostaat, een echografie van de buikorganen, een longonderzoek, een hersenscan, een uitgebreid bloedonderzoek, een inenting tegen griep en twee tegen pneumonie, een preventief oogonderzoek en een controle bij de tandarts. Ik ben er de rest van t jaar mee zoet. Maar dan kan er mij niets meer gebeuren of toch? en t ziekenfonds betaalt zo goed als alle kosten terug. Oók laten doen, beste lezer, tenminste als u een zekere leeftijd hebt. Maar wie heeft dat niet?
Verhalen
schrijven die door vier miljoen mensen gelezen worden. Weinig schrijvers hebben
het meegemaakt, zelfs niet in hun stoutste dromen. Wie dan wel? Uw dienaar. Als
auteur van verhaaltjes uit de Griekse mythologie op De Druivelaar.
Hier volgt hetgeen
Wikipedia ons daaromtrent leert, ten behoeve van diegenen die minder vertrouwd zijn met s
werelds meest beroemde scheurkalender, of die De Druivelaar zelfs enkel van
naam zouden kennen:
Voor elke dag is er een blaadje waarop aan de voorzijde
traditioneel de maand, de dag van de maand, de weekdag, het jaar en ook de heiligendie
op die dag gevierd worden, staan. Bij de heiligen staan enkele afgeleide namen,
die op die dag hun naamfeest vieren, vermeld. Vaak staan in het klein ook volkse namen van de maandenvermeld, de dag en de week van het
jaar, de uren van zonsop-en ondergangen de maanstanden.
Op de achterzijde van het afgescheurde
blaadje staat traditioneel een mop, waar deze kalender haar grootste bekendheid
aan dankt. Soms staat er ook een kort overzicht van reistips, met enkele
bekende feesten of stoeten, oude Vlaamse (weer)spreuken (Sint Jozef helder
en klaar, geeft licht een vruchtbaar jaar), een oude volkswijsheid (Jong
geleerd is oud gedaan,De
gierigheid beschijt de wijsheid), een oude mop uit 't Manneke uit de mane, info omtrent beurtelings parkeren, een prent bij het begin
van een nieuwe maand of seizoen, uitleg omtrent een feestdag, een gezondheidsrubriek,
etc. In sommige jaaredities verschenen ook extra statistieken zoals neerslagwaardenen temperatuurrecords voor die dag.
De Druivelaar is in 2018 aan zijn 103de jaargang: in 1944, in volle wereldoorlog moest de wereld het stellen zonder Druivelaar.
In 2010 viel mij de eer te beurt verhaaltjes te mogen schrijven voor de populaire scheurkalender met de miljoenen lezers: om de veertien dagen een verhaaltje uit de Griekse mythologie. Een bijdrage tot cultuurverheffing van de Vlaamse medemens. Het Wikipedia-verhaal dateert ongetwijfeld van vóór 2010, want ik kan mij moeilijk voorstellen dat ze mijn verhaaltjes bij de etc. zouden geklasseerd hebben. Twee jaar later verscheen er van mijn hand maandelijks een verhaal in De Druivelaar over één van de twaalf beelden van de dierenriem met telkens een link naar de Griekse mythologie. Iedere maand was een extra blaadje ingelast met op de ene kant de tekst en op de andere kant de tekening die het verhaal illustreerde. De tekenaar was Kurt Vangheluwe een jonge grafisch kunstenaar uit Ieper, de illustrator van mijn boek Uit het schuim van de zee dat toen pas verschenen was en dat handelde over u raadt het de Griekse mythologie. En na vijf jaar stilzwijgen maak ik dus weer een come-back, met een contract voor twee jaar, nl. 2018 en 2019: weer verhalen uit de mythologie, slechts één per maand maar ditmaal mét illustratie door een tekenaar. En wat voor één. Marc Van Hoye, een oude commillito uit de Ghendtse studentenstede. Van 1957 tot 1965 hebben wij lief en leed gedeeld op de banken van de auditoria en in de studentenclubs. Hij was lid van Moeder Meetjesland, ik van Moeder Laetitia (club van de Vlaamse Ardennen), clubs waarvan wij allebei preses zijn geweest. We zijn beiden afgestudeerd in 1965 als doctor in de genees-, heel- en verloskunde. Marc is orthopedisch chirurg geworden, ik keel-neus-oorarts. Ik herinner we nog levendig dat we vaak naast elkaar zaten in de anatomieles van professor Fautrez zaliger. Marc was linkshandig en toch nam hij notities met de rechter hand. Maar telkens als er een tekening diende gemaakt van een bot, een spier of een gewricht nam de linkerhand het over. Niemand van onze lichting kon zo snel en zo mooi tekenen als Marc. En nu ja, u begrijpt hoe het verder verlopen is: Marc is het tekenen nog niet verleerd en heel hard heb ik niet moeten aandringen. Oordeel zelf. U herkent ongetwijfeld de vaste hand van de chirurg.
Zo enthousiast schrijft De Druivelaar op pagina één van de kalender over onze Griekse mythen
En nu allen snel naar de boekhandelaar (misschien is De Druivelaar nog niet uitverkocht): de prijs is amper 3,79 euro. En opdat u alvast de smaak zoudt te pakken krijgen, hier de eerste twee verhaaltjes:
23 januari: over de geboorte van de beroemde held Perseus.
26 februari: over Hephaistos, de god van de smeden
Dit is het
verhaal van een jong knaapje dat héél veel hield van zijn opa. Het verhaal speelt
zich af rond het eind van de negentiende eeuw in een ver land dat toen Oostenrijk-Hongarije
heette. De bollebozen onder jullie zullen zoiets al verwacht hebben, vanwege de
accentjes op de as van zijn naam. Bárány moet een jaar of zeven geweest zijn
en hij zat in het tweede leerjaar. Vader en moeder hadden drukke bezigheden en
zo kwam het dat Bárány in de week logeerde bij zijn opa en oma. Oma Zsófia was
ziekelijk en opa András zorgde goed voor haar. Opa kookte voor haar en voor
Bárány en hij deed ook de was en nog zoveel meer. Iedere ochtend om zeven uur
maakte hij zijn kleinzoon wakker en hij maakte voor hem een versterkend ontbijt
klaar en altijd liep hij een eindje mee naar school, tenzij die ene keer toen
hijzelf zwaar verkouden was. En iedere dag, na het avondmaal en als Bárány
klaar was met zijn huiswerk, trakteerde opa hem op een verhaal over waargebeurde heldendaden en fratsen uit
zijn eigen jeugd en over oma die ooit het mooiste meisje van het dorp was geweest.
De jongen hing aan opas lippen en s nachts sliep hij met een gelukzalige
glimlach om de mond. Niets liet vermoeden dat er aan Báránys gelukkig leven
ooit een einde zou kunnen komen. Kon men zich iets mooiers indenken dan te
mogen snuisteren op opas zolder? Wat een weelde! Gezelschapsspelen, oude legerkostuums,
opgezette vogels, allerlei gekke hoofddeksels, prentenboeken, waar geen mens
ooit op uitgekeken kon raken, dozen met tinnen soldaatjes en bovenal, op de
hoge kast, waar Bárány niet bijkon, ook niet als hij op een stoel ging staan:
een trommel. Zo n mooie had hij nog nooit eerder gezien. De trommelstokken
lagen ernaast. Hij had het er al eens over gehad met opa, hoe hij ernaar
verlangde om op die trommel te mogen tokkelen. En opa had geantwoord: als jij
die trommel wil kan je hem van mij krijgen op voorwaarde dat je goed je best
doet op school en als je dit jaar de eerste van de klas bent krijg je hem al
meteen. Báránys hartje popelde. Hij beloofde razend goed zijn best te zullen
doen. En dat deed hij. En toen de proefwerken voor de deur stonden voelde hij
er zich helemaal klaar voor. Hij en niemand anders zou de eerste van de klas
zijn. De trommel lag in zijn bereik.
En toen, op
een dag, de proefwerken waren net niet begonnen, stond zijn vader aan de schoolpoort.
Opa was plots overleden! Liever was de hemel ingestort
s
Anderendaags reeds gebeurde er van alles. Oma werd naar een rusthuis gebracht,
waar ze zo zei men goed zou verzorgd worden. Met een grote wagen was men de
zolder komen leeghalen terwijl Bárány op school zat. Of was hij die dag niet op
school geweest? Hij wist het niet eens meer. Hij voelde zich verdwaasd en
verlamd en toch droegen zijn benen hem
nog. Ze droegen hem naar de zolder van opa om te zien of de trommel zijn
trommel! er nog was. De trommel was weg, en de stokken, en de hoge kast. Bárány
was ontroostbaar. Hij at niet meer en hij weigerde nog naar school te gaan. Nu
opa er niet meer was had het toch allemaal geen zin meer. De trommel die hem beloofd
was had misschien het leed van opas dood kunnen verzachten
Was de
trommel nog ergens? Waar hadden de opkopers de trommel heen gebracht? Hadden ze
hem misschien vernietigd? Of was hij nu van een andere jongen? Vader nam contact
met de firma die de zolder was komen leeghalen, maar het antwoord op de
brandende vragen bleef uit.
De veerkracht
van een kind is soms onvoorstelbaar groot. Bárány zwoer dat hij op zoek zou
gaan naar de trommel. Desnoods op gevaar voor zijn leven. De dood boezemde hem
immers geen vrees meer in. Zonder opa had niets nog zin, tenzij hij de trommel
zou terugvinden.
Dit zou het begin moeten zijn van een heroïsch verhaal van de zoektocht
van een jongen naar de trommel van zijn opa. Of niet? Of wordt dit eerder het
verhaal van een bedrieglijke, laag-bij-de-grondse zucht naar geldgewin van gespecialiseerde
genees- en heelmeesters op de kap van de onwetende en onmondige patiënt? U
verneemt het in deel 2. Komende week misschien
In een vorig verhaal
heb ik het reeds aangekondigd, een droevig verhaal uit mijn prille
studententijd. Het staat hieronder en het is letterlijk (met de lapsus calami "Lamstraat" i.p.v. "Lammerstraat") overgenomen uit het boek O jerum jerum jerum , 2006,
uitg. Free Musketeers, pag. 90-91. Mocht het hele verhaal (mijn memoires) u
interesseren: het is te koop bij de uitgever, of u kunt het lenen in iedere openbare
bibliotheek en sedert kort ook in de bibliotheek van de Gentse universiteit (de
boekentoren).
't
Was op het einde van een rolling en aan de voet van het standbeeld van Edward
Anseele, dat Tony van pure baldadigheid lag te roepen van "vuile flikken".
Wij van de club stonden het schouwspel te bekijken, in spanning voor wat nog
komen moest. Want de flikken, ze waren werkelijk in de buurt en ze kwamen
dreigend nader. Nog maar enkele meters en ze hadden Tony te pakken en nog lag
hij, en al maar driester, met zijn benen in de lucht te stampen en verwijten te
uiten aan het adres van de vuile flikken. Ze hadden hem zó voor 't grijpen. En
toen sprong Tony recht, hij rende de Lamstraat in en dan als een schicht de
trapjes van de Platteberg naar beneden. De Gentse politie stond perplex. Ze grepen
de eerste de beste enthousiaste supporter bij de kraag en zetten hem op de bon.
Die enthousiasteling was ikzelf, heilaas. Het doet denken aan de smeerkaas-historie
van de kostschool in Oostende. Eens te meer had ik niets mispeuterd en toch
werd ik weer gestraft. Het sterkte mij in de overtuiging dat ik beter af zou zijn
als ik in 't vervolg wél eens wat ging doen Ik
kreeg een proces-verbaal voor nachtlawaai. Het kwam terecht bij de gemeentepolitie
van mijn dorp. Mijn oom, de gemeentesecretaris, onderschepte de "pro
justitia" - gerechtigheid? mijn voeten, ja! - zodat mijn vader niet in
kennis gesteld werd van mijn misdaad. Eén keer, zei oom Richard, kon ik op zijn
"discretie" rekenen, maar geen tweede keer. Dat heb ik goed in mijn
oren geknoopt en ik heb mij later nooit meer door de flikken laten pakken.
Wandel van het Wilsonplein in
de richting van de Vooruit via de Lammerstraat. Na een paar tientallen meters
ziet u aan uw rechterkant de trappen naar de Platteberg. Naar beneden?
Inderdaad. Dit wijst erop dat men in Gent indertijd moeite heeft moeten doen om,
zoals de meeste grote wereldsteden, zeven heuvelen bij elkaar te krijgen om hun
stad op te bouwen: de Blandijnberg, de Sint-Kwintensberg, de Kantienberg, de
Kattenberg, de Kalandenberg, de Hoveniersberg en de Platteberg.
k Voel mij opperbest vandaag. Wat dat voor een 77-jarige ook moge betekenen Telkens als ik zon dag heb, als ik in mijn nopjes ben, met het goede been uit bed ben gestapt, moet ik denken aan de woorden die Rik Van Steenbergen ooit gesproken heeft na een overwinning in de Gentse Zesdagen: Een jonge coureur kan al eens een slechte dag hebben; een oude coureur kan al eens een goede dag hebben. Rik was toen al een eind in de veertig en dus al een héél oude coureur. Die dag was ik aanwezig in t Kuipke en ik heb hem die historische woorden horen zeggen. Hoe zeldzaam moeten de goede dagen dan niet zijn op mijn leeftijd? En jawel, vandaag heb ik er één. En omdat alles altijd een oorzaak heeft: ik heb weer eens mijn portie Gent gehad .
De laatste veertien
dagen al drie keer naar Gent geweest. De eerste keer om de promotie van acht
professoren uit de faculteit geneeskunde bij te wonen. Tot professor emeritus!
En te bedenken dat die gepensioneerde professoren pas in t eerste middelbaar
zaten toen ik het diploma van doctor in de genees-, heel- en verloskunde al op
zak had. Die dag moest ik ook een sweatshirt voor Amy ophalen aan de balie van
het rectoraat. Helaas, ik had mijn
Bancontact-kaart niet bij en betalen met contant geld kon onder geen beding Twee dagen later ben ik dan weer naar Gent
getrokken, mét kaart, want dat shirt was dringend.
En gisteren
was ik dus ten derde male in Gent. De hele stad was in feest, ter gelegenheid
van Iedereen UGent, de viering van het 200-jarig bestaan van de Gentse
universiteit. Mét partner. We waren uitgenodigd door Radio 1, voor een drie uur durende live uitzending, in de grote
zaal van de universitaire bibliotheek. Er waren interviews met een pleiade aan
BVs wat zeg ik? zeker wel twéé pleiaden , er was een live band School is
cool, een mooi en waardevol verrassingspakket voor alle aanwezigen en last but
not least een copieus en gevarieerd ontbijt. Eén van de interviews gold het
rectors-duo Van de Walle-De Paepe. Een sympathiek duo, en dat vinden ze van
zichzelf ook, denk ik. Allebei een en al glimlach. De één al wat sympathieker
dan de andere. De één is dan Van de Walle, Rik Van de Walle. Zeg maar gerust
Rik, ik ben weliswaar rector, maar ik blijf Rik voor iedereen. Zoiets heb ik pro-rector
De Paepe nooit horen zeggen: Zeg maar gerust Anne, ik blijf Anne voor
iedereen. Even een vergelijking tussen dit duo en de rector vóór hen, Paul
Van Cauwenberghe. De pro-pro-rector dus. Van Cauwenberghe lachte maar zelden en
ik weet niet of iedereen "Paul" mocht zeggen. Ik mocht het wel, omdat ik hem
kende, beroepshalve. Maar toen hij, rector zijnde, door onze studentenclub Laetitia
uitgenodigd werd op de cantus ter gelegenheid van de viering van ons
tachtigjarig bestaan, is hij daar met veel enthousiasme op ingegaan. Hij was
toen al heel dicht bij de pensioenleeftijd, maar aan studentikoziteit had hij
niets ingeboet. Tijdens die cantus is mij de eer te beurt gevallen om samen met hem een
ave confrater op te voeren. Eén van mijn aangenaamste herinneringen, één die
ik eeuwig blijf koesteren. Vijf jaar later was er weer een lustrumcantus ter
gelegenheid van het vijfentachtigjarig bestaan van de club. Anne De Paepe die
Paul Van Cauwenberghe had opgevolgd als rector, werd uitgenodigd. Dat ze niet
is opgedaagd verraste niemand en we waren al opgetogen over het feit dat ze onze
uitnodiging had beantwoord. Ze liet zelfs weten waarom ze verstek moest geven en ze
verontschuldigde zich daarenboven ook nog. En komend jaar bestaat Laetitia negentig jaar: weer een lustrum. Wedden dat
Rik niet komt?! Hij is tijdens zijn studentenleven nooit of te nimmer niet één
keer! naar een fuif geweest, heeft hij gisteren eigenmondig verklaard voor
Radio 1. t Zou dus zijn eerste keer zijn. En waarom niét eigenlijk? Maar
laten we realistisch zijn: als Rik, net als Anne, een lieve brief schrijft om
zijn afwezigheid te rechtvaardigen, zullen de Laetitianen al meer dan blij
zijn. Denk ik.
Na de
middag zijn er 327 (of is het 237?)
evenementen. Veel te veel om ze alle mee te maken. We hebben ons bezoek beperkt tot een gebied
waarvan de uiterste punten zijn: in t Zuiden de Boekentoren en in t noorden de
nieuwe stadsbibliotheek De Krook. Vóór
de middag is er nog weinig volk in de stad: ideaal om rustig een foto te nemen
van het Studentenplein in de Sint-Pietersnieuwstraat, alwaar pas na 17 uur het
geweld zal losbarsten, en van de Krook waarvan de deuren pas rond 12 uur
opengaan en waar men na de middag op
de koppen zal kunnen lopen.
Het studentenplein in de ochtend
Op het Miriam Makebaplein (aan de Krook)
De nieuwe indrukwekkende (!) stadsbibliotheek is genoemd naar de oude, sombere, verloederde stadswijk: de Krook, ook wel Waalse Krook genoemd. Deze wijk ligt in een (haakse) bocht van de Schelde (of is het de Leie?). Vele vele jaren geleden meerden hier schepen aan en was er bedrijvigheid op de Krook. Namen van straten die de Krook in het Oosten en in het Westen begrenzen, respectievelijk de Kuiperskaai en de Grote Huidevettershoek verwijzen naar die bedrijvigheid. De Krook is afgeleid van die bocht in de rivier: een knik of een kraak, hetgeen door de meeste Oost-Vlamingen als krok wordt uitgesproken en door de meeste West-Vlamingen als krak, maar in het Gents luidt als krook. De Krook was tot voor kort toegankelijk langs de Grote Huidevettershoek en de Korianderstraat, allebei zijstraten van de Walpoortstraat. Op de hoek van Koriander- en Walpoortstraat ga ik een Blonde Leffe van t vat drinken in het café Marimain. M neemt, zoals gewoonlijk, een koffie. Het café bevindt zich naast de Minardschouwburg, zeer bekend bij de oude Gentenaars vanwege de volkse toneelstukken van Romain Deconinck die er gespeeld werden. Romain zit daar nog steeds aan de ingang van zijn geliefde schouwburg. In brons weliswaar. De patron van het café vertrouwt ons toe dat er in de Minard nog zeer intensief stukken worden gespeeld. De Marimain is echter niet langer het stamcafé van de spelers. Een derde toegangsweg tot de Krook is via de Lammerstraat: de trapjes van de Platteberg. Die trapjes brengen mij mijn eerste en pijnlijk contact met de Gentse flikken in herinnering. Stof voor een nieuw cursiefje in de zeer nabije toekomst. Maar dé toegangsweg tot de Krook is op heden via de Kuiperskaai en de nieuw gebouwde brug. Via die brug bereiken we het Miriam Makebaplein, dat speciaal voor de nieuwe stadsbibliotheek werd aangelegd op de plaats waar een groot deel van de oude stadswijk met de grond werd gelijkgemaakt. Het plein is genoemd naar een Zuid-Afrikaanse zangeres, tevens anti-apartheidsstrijdster, waarvan de naam mij ik moet het tot mijn scha en schande bekennen onbekend was. Op het plein staat een beeld: 4 personen, meer dan levensgroot, die de koppen bij elkaar steken. Van de meest rechtse persoon ontbreekt een arm, maar dat zie je niet op de foto. Dat het zo bedoeld was en dat daar een diepere betekenis aan gegeven wordt? Het zal wel, maar weet je wat ík ervan denk? Dat de arm per ongeluk afgebroken is en dat de breuk moeilijk te herstellen was Het roze huis tussen mij en het beeld is De Zoldervan weleer, maar het is al lang geen café meer. De cafés van vroeger, ze zijn allemaal weg. De cafés van de Kuiperskaai. Gevoelens die mijn hart doen breken.
We zijn een les gaan bijwonen in het UFO-gebouw, in het grootste auditorium van t land. Voor mij was het pure nostalgie naar de lessen van vroeger, waarvan ik er veel te weinig heb bijgewoond. Het was een les van professor Eva Brems, bekend in gans Vlaanderen van haar tongkus met Bart Peeters. Het was een voordracht over internationaal recht, als ik mij niet vergis. Ik heb er alvast niets van begrepen. M evenmin. De rest van het gebouw bulkte van de wetenschap dewelke vaak op een speelse manier werd bijgebracht. Er was ook een band van violisten: drie jongeheren en één jongedame, keurig uitgedost. Ik meen te weten dat er ook lessen werden gegeven door oude professoren, professoren emeriti. Echter géén die ik nog gekend heb. Dié zijn allemaal dood en zo er nog één in leven mocht zijn het les geven zou niet meer lukken. Denk ik.
Vioolkwartet in het UFO
Ons laatste bezoek gold Rozier 44. Exact zestig jaar geleden, dag op dag, op dinsdag 8 oktober 1957, woonde ik in dit gebouw mijn eerste les aan de universiteit bij. Toen werd hier scheikunde en natuurkunde gedoceerd. Nu is het hier allemaal literatuur wat de klok slaat. O jerum jerum jerum Dit immense rechthoekig gebouw, begrensd door vier straten, nl. de Rozier, de Gezusters Lovelingstraat, de Plateaustraat en de Sint-Pietersnieuwstraat, had eertijds het nummer 6, maar het is nog precies hetzelfde gebouw met dezelfde zware ingangsdeur als toentertijd. Hier is ook van alles te doen: tentoonstelling van oude boeken en tijdschriften, in t bijzonder studententijdschriften van een eeuw geleden, interviews met bekende Vlaamse auteurs, filosofen en psychologen bij wie iedere bezoeker terecht kan die met een prangende vraag zit. Is er nog iemand met een vraag? vraagt de hostess die aan de deur van het lokaal staat. Niemand. En dan durf ik het vragen, omdat ik al een tijdje de behoefte voel om te plassen en nog nergens een toilet heb gevonden: waar de W.C. is, alstublieft? Tja, op mijn leeftijd moet een mens al eens wat vaker Hilariteit. En zo eindigt onze Iedereen UGent met een vrolijke noot.
Wat we bijgewoond hebben is een fractie van het aanbod. Het Pand, het stadhuis, de stadshal, de aula, de Emile Braunschool, de filmzaal Paddenhoek, de Vooruit, het technicum, de Plateau, de volkssterrenwacht Armand Pien, de Blandijnberg, de therminal, de campus Tweekerken, de home Canterbury, de campus Ledeganck en de plantentuin, het stadsmuseum STAM, het museum dr. Guislain, de Sint-Pietersabdij, de Sint-Baafskathedraal, het design museum... we hebben het allemaal links laten liggen
Wat ik u
te vertellen heb had ik best ook onder vier ogen kunnen doen of via de
telefoon, maar teneinde beter de gedachten te kunnen ordenen doe ik het liever
langs deze weg. Ik wil het met u hebben over de zwangere man. Onmogelijk of verre-toekomstmuziek?
Geen van beide. De zwangere man behoort nú al tot de mogelijkheden. Dat beweert
niet alleen Petra Desutter, professor gynecologie aan de Gentse universiteit en
wereldautoriteit op het gebied van de reproductieve geneeskunde, maar ook uw
dienaar is al vele jaren die mening toegedaan. Nergens voor nodig, hoor ik u al
zeggen, en misschien hebt ge wel gelijk. Maar misschien laat gij u ook in
bewonderende termen uit over hetgeen waartoe de geneeskunst op de dag van heden
allemaal in staat is. t Is natuurlijk allemaal relatief, mijn beste Firmin.
Amper een week geleden overleefde een gezonde achtenveertigjarige man een
kleine ingreep aan het hart niet in het nochtans meest gerenommeerde
hartziekenhuis van het land. En niet minder dan drie patiënten bleven in die
zelfde week, na een routine-ingreep aan het oog, achter met een totaal blind
oog. In een universitair ziekenhuis! En om in mijn eigen specialiteit te blijven
Hoevele duizenden patiënten zijn na een gehoorsverbeterende operatie niet het
slachtoffer geworden van oorsuizen, al of niet gepaard met volledige doofheid
aan de geopereerde kant? Ik zeg u dit alles om uw gebeurlijke bewondering voor
de geneeskunde een beetje te temperen. Artsen de geneesheren van vroeger
zijn geen goden. Waren ze dat wel, dan was de zwangere man nu wellicht nog
slechts een routine-ingreep. De Griekse mythologie leert ons hoe de oppergod
Zeus met de hulp van de god Hermes, zwanger werd van een kind dat niemand
minder bleek te zijn dan Dionysos, de god van de wijn. Dit verhaal staat te
lezen in mijn boek Uit het schuim van de zee, hoofdstuk 14 De geboorte van Dionysos. Desgewenst wil ik u het boek
wel eens uitlenen, maar ge kunt het ook lenen bij de gemeentelijke bibliotheek.
Hier alvast een uittreksel uit hoofdstuk 14:
Semele was een dochter van koning
Kadmos van Thebe. Niemand minder dan de oppergod Zeus liet zijn oog vallen op deze mooie maagd. Hij benaderde haar in de gedaante van een knappe
jonge man en hij had geslachtelijke omgang met haar. In alle oprechtheid vertelde
hij haar dat hij niemand minder was dan Zeus, in menselijke gedaante. Semele
dacht dat haar geliefde slechts een grapje maakte, maar diep in haar binnenste
knaagde toch de twijfel. Ze vertelde alles aan haar zusters, die het verhaal
belachelijk vonden. Ze zeiden: als hij werkelijk Zeus is, dat hij zich dan eens
vertone in zijn goddelijke gedaante, al is het maar één enkele keer. En toen de
jongeman haar weer benaderde en haar volop zijn liefde betuigde, zwoer hij haar
in een onbezonnen ogenblik, dat hij haar, als bewijs van zijn liefde, alles zou
geven wat zij maar wilde. Zij wenste maar één ding: dat hij zich, al was het
maar één enkele keer, aan haar zou vertonen in zijn goddelijke gedaante, in
zijn schitterend gewaad, met staf en bliksem en al. Zeus was niet weinig
geschrokken door die wens. Hij wist immers dat geen enkele sterveling de
aanblik van de oppergod in zijn ware gedaante kon doorstaan. Hij smeekte haar
een andere wens te doen. Maar Semele bleef vastbesloten en wat Zeus plechtig
beloofd had, daaraan moest hij nu voldoen. Hij deed nog zo zijn best om zijn
geliefde een vreselijk lot te besparen: hij haalde zijn minst schitterende
kleed uit de kast en uit de kist waarin hij zijn bliksems bewaarde, diepte hij
zijn allerkleinste bliksempje op... Alles tevergeefs. Toen Semele de oppergod
in al zijn glorie aanschouwde, vatten haar lijf en leden vuur en smeulend ging zij
ten onder. Zeus realiseerde zich nu dat zij zijn kind droeg. Hij riep zijn
trouwe zoon Hermes ter hulp en gebood hem de ongeboren vrucht via een
keizersnede uit de buik van de moeder te halen. Daarna liet Zeus de foetus bij zichzelf inplanten in het losmazig
weefsel aan de binnenkant van de dij, om hem daar verder te laten groeien.
Toen de tijd van voldragenheid gekomen was, verloste Hermes zijn vader Zeus van
een zoon, Dionysos, die aldus ten tweede male werd geboren.
De door
Hermes toegepaste techniek laat zich raden. De bevruchte baarmoeder werd uit
het dode lichaam van de moeder gehaald en de arteriën en venen van de
baarmoeder werden verbonden met de dijslagader resp. de dijader van de
oppergod. Pas op het ogenblik van de voldragenheid werd de baarmoeder
ingesneden. Een keizersnede in twee tijden dus. Overigens hebben wij kennis van
nog een andere keizersnede die op meesterlijke wijze door Hermes werd
uitgevoerd, en hierbij verwijs ik naar hoofdstuk 47 van mijn hogergenoemd boek.
Alvast een kort uittreksel:
De god Apollo raakte verliefd op
de nimf Koronis en maakte haar zwanger. Desondanks begon Koronis een verhouding
met een sterveling, Ischys genaamd. Apollo werd echter op de hoogte gebracht
van die ontrouw door één van zijn lievelingsvogels, de raaf, die toen nog een
witte vogel was. In blinde woede deed Apollo beroep op zijn zuster Artemis en
gaf haar de opdracht Koronis met haar pijlen te doorboren. Toen de dode Koronis
reeds op de brandstapel lag, waaraan men doden toevertrouwt, zag Apollo het
zinloze van zijn daad in en hij vervloekte nu de raaf, die vanaf dat ogenblik
zwart werd. Apollo realiseerde zich nu ook dat Koronis zíjn kind droeg en hij
ontbood Hermes om hem te helpen het kind alsnog te redden. Hermes paste een
keizersnede toe op het dode lichaam. Het kind was Asklepios, de god van de
geneeskunde.
Maar
keren we terug tot de zwangere man. Het zal wellicht de bedoeling zijn vooraf
een baarmoeder in te planten bij de man en later in een tweede tijd, zoals
dat luidt een in vitro bevruchte eicel in die baarmoeder in te brengen. Wat
de plaats van de baarmoederimplantatie betreft is de dij wellicht een
mogelijkheid, maar uit oogpunt van comfort voor de draagvader lijkt de
buikholte ongetwijfeld te verkiezen. Na negen maanden een keizersnede en t is
zó gepiept. Wist gij overigens waar de naam keizersnede ofte sectio
caesarea vandaan komt? Van Julius Caesar die volgens de legende met een
keizersnede ter wereld zou gekomen zijn.
Gaarne
wil ik mij tot slot ook nog even buigen over uw gezondheidstoestand. Ge hebt
het over spanning, rusteloosheid, overspanning en ge wijt het zelf aan de prangende
onzekerheid over de toekomst van Hein Vanhaezebrouck, ex-trainer van AA Gent,
en van Nicolas Frutos, interim-trainer bij RSC Anderlecht. De grote
verantwoordelijke voor uw klachten blijkt de krant te zijn waarop gij
geabonneerd zijt: de Morgen. Uw krant besteedt inderdaad véél te weinig
aandacht amper twee paginas aan het probleem waardoor gij al te zeer in
het ongewisse blijft. Die onzekerheid, daardoor raakt een mens overspannen. Ga
nu toch eindelijk eens inzien dat ge veel beter af zijt met Het Laatste Nieuws,
dat niet twee, maar reeds ettelijke tientallen paginas heeft gewijd aan wat
iedere Vlaming zo pijnlijk bezighoudt en naar de keel grijpt.
Er gaat geen dag voorbij zonder dat ik Het Laatste Nieuws
lees. Zelden spui ik nog commentaar. Ik maak een uitzondering voor de krant van
heden 21 september 2017. Bij gebrek aan inspiratie voor een beter verhaal om de
herfst in te luiden? Misschien
Pagina 9. In de linker benedenhoek van de pagina staat dat de
48-jarige burgemeester Claude Van Marcke van Anzegem is overleden, ten gevolge
van een kleine ingreep om hartritmestoornissen tegen te gaan. Ik heb de man
goed gekend. Het was een zeer innemende man, lid van onze loopclub, sportief en
fit, advocaat, aan het hoofd van een advocatenkantoor van twaalf man en geliefd
door allen. Dat dit zich heeft voorgedaan in uitgerekend het bekendste en vermaardste
ziekenhuis van het land qua hartchirurgie maakt van dit dramatisch gebeuren
iets heel bijzonders. Naar mijn gevoel althans. Voor HLN goed voor één
vijfentwintigste van een pagina. Te verwaarlozen tegenover de talloze paginas
die de krant reeds besteed heeft aan de vraag of Nicolas Frutos nu definitief
trainer wordt bij Anderlecht. Tja, wat het zwaarst is moet het zwaarst wegen,
nietwaar
Pagina 11. Discriminatie aan de Vrije Universiteit Brussel.
Discriminatie op grond van geslacht. In de toekomst zal minstens één derde van
de professoren van het vrouwelijk geslacht moeten zijn. Die garantie hebben ze
dus, onze vrouwen. Op grond van hun geslacht. En de mannen? Krijgen die geen
garantie? Foei, VUB: rekening houden met het geslacht bij een benoeming! Bekwaamheid
hoort de enige norm zijn. Met het geslacht van de persoon zou niet méér rekening
moeten gehouden worden dan met bijvoorbeeld de kleur van de ogen. t Zou me
nogal wat moois zijn als de universiteit voor de dag zou komen met
bijvoorbeeld: vijftig procent van de mensen hebben blauwe ogen en daarom moeten
één op de drie professoren van het blauwogige type zijn. Onzin dus.
Pagina 16. Hier staat wel héél slecht nieuws. In Oudenaarde
zijn alle politieke partijen het erover eens dat er een verbod moet komen op
verkiezingsborden op pleinen, straten en voortuinen. Eén uitzondering: de
liberale partij (Open VLD) steunt het voorstel (nog) niet. Ik ben bang dat ook
de liberalen gaan bijdraaien en, erger nog, dat dit kwalijk idee van ene Wim
Merchie (van CDampersantV) heel Vlaanderen gaat besmetten. Dat zou dan het
einde betekenen van één van de zaken die mij in het verleden steeds verlangend
hebben doen uitkijken naar weer eens verkiezingen. Een zwaar nostalgisch gevoel
bekruipt mij. Eén van de drie pijlers - de borden, het stemhokje, het in
spanning wachten op de verkiezingsuitslag -dreigt weggemaaid te worden. Zal ik nu voor de liberalen stemmen? Niet
onmogelijk, als de borden blijven tenminste. Voor de communisten stemmen doe ik
al lang niet meer. Niet omdat het gedachtegoed van die ultralinkse rakkers mij
niet meer kan bekoren, maar omdat de geschiedenis mij geleerd heeft dat het
communisme niet werkt. En dat is een jammerlijke zaak: gelijkheid voor alle
mensen, hoe mooi zou dat niet zijn! En niemand die er tot op heden in geslaagd
om mij met enig argument ervan te overtuigen waarom een bouwvakker mijn vader
was bouwvakker niet evenveel zou mogen verdienen als pakweg een Europees
parlementslid.
Pagina 36. In een ingezonden stukje schrijft ene Marc
Bernard: Er zijn gewoon heel veel mensen
die geen flauw benul hebben van politiek en gaan stemmen omdat ze anders een
boete krijgen. Het zou kunnen, mijn beste Marc, maar ik behoor alleszins
niet tot hen. Niet dat ik benul heb van politiek, maar een boete schrikt mij
niet af. De romantiek van het in de rij staan voor het stemhokje, de sfeer rond
het stemhokje, het stemhokje zelf Dáár doe ik het voor!
Deze zomer
ging de reis naar Texel, Nederlands grootste Waddeneiland. En spreek het daar
alstublieft uit als Tessel en niet als Teksel, anders beschouwen ze u daar als
een analfabeet, net zo analfabeet als zou je Enschede uitspreken als Enschede
en niet als Enschedee, of Deventer als Devénter en niet als Deeventer. Ik heb
een vriend die Willy Deventer heet en die wil geen Deeventer genoemd worden.
Bij onze Engelstalige buren kennen ze er overigens ook wat van: geen leek die
de namen van Worcestershire, Leicestershire, Gloucestershire, en vermoedelijk
nog een aantal shires ook maar bij benadering perfect kan uitspreken. Het is
evenwel niet ongepast te dezer gelegenheid, en in navolging van Alice Nahon, een
keer in t eigen hart te kijken: hoe, denkt ge, plegen de inwoners van
Koningshooikt de onuitspreekbare naam van hun gemeente uit te spreken? Jut!
Maar hemeltje
lief, wat dwalen wij af! Ik wou het dus hebben over mijn reis naar Texel. Amper vierhonderd kilometer ver. Een hele
degradatie als we dat vergelijken met vorig jaar toen ik de Provence heb
afgereisd in de voetsporen van Alphonse Daudet en waarvan u als fanatieke lezer
van mijn blog natuurlijk uitgebreid hebt meegenoten. En toen was ik ook al
zesenzeventig
Texel bereik
je met de veerboot geen kleintje!
vanuit Den Helder. Alle vroegere gemeentes van het eiland, een stuk of
zeven, zijn nu gedegradeerd tot de status van dorpen die gefusioneerd zijn tot
één enkele gemeente: Texel, met als hoofdplaats Den Burg. Daar resideert, naar
mijn vermoeden, de burgemeester, daar zullen de administratieve diensten van
de gemeente Texel zich bevinden alsook de enige middelbare school die het
eiland rijk is. Den Burg is ook de meest centrale plaats van het eiland, een
leuk stadje eigenlijk met mogelijkheden tot vertier die men misschien niet op
zon Waddeneiland zou verwachten. Dat er officieel amper zevenduizend inwoners
zijn, ongeveer de helft van de totale eilandbevolking, wekt ook mijn
verwondering. Hotels bij de vleet. Het toerisme is hier een belangrijke bron
van inkomsten. Wij logeren evenwel zuidelijker in het plaatsje Den Hoorn, niet
ver van t Horntje, het haventje waar we met de veerboot het eiland zijn
binnengevaren. In hotel Huus op Diek. Dat betekent: Huis op de dijk. Ik
denk dat we hier met ons West-Vlaams een heel eind zouden komen. Maar we doen
ons best om met de inheemse bevolking bekakt Nederlands te praten, de taal
die zij geleerd hebben op school. De tweede taal zal hier ongetwijfeld Duits
zijn: alles is hier in twee talen, Nederlands en Duits. Het lijkt wel of we in
Zeeuws-Vlaanderen zijn. In de tweede wereldoorlog werd hier lelijk huis
gehouden. Tussen Den Hoorn en het kustdorp Oudeschild, aan de Zuid-Oostkust,
staat een monument dat herinnert aan een bloedige strijd die zich hier aan t
einde van de tweede wereldoorlog heeft afgespeeld tussen een Georgisch legioen
en de Duitsers. Vijfhonderdvijfenzestig Georgiërs, honderdtwintig Tesselaars en
rond de achthonderd Duitsers lieten hier het leven. Er staat een monument voor
de gesneuvelden. Een jong koppel staat commentaar te geven, in de taal van
Goethe. Iemand van mijn gezelschap die blijkbaar geen hoge pet opheeft van de
Duitsers, zegt halfluid: Ja, Sie haben etwas angerichtet im Krieg. Ze zullen
het wel niet gehoord hebben en daarenboven loopt de zin taalkundig mank, denk
ik. Hebben de Tesselaars alles al lang vergeven of heerst er hier een soort
haat-liefde verhouding?
Oudeschild
heeft alles wat men verwacht van een lieflijk toeristisch vakantiedorp: leuke
huisjes oude stijl, een mooi kerkje, een molen en een jachthaven. Halverwege
tussen Oudeschild en Den Burg is de Hoge Berg. Die moeten we over en daar
zetten we de motor van onze e-bike eventjes in zijn hoogste stand. Dit is wat
Texel gemeen heeft met de Kanarische eilanden: een hoge berg, in t midden. Eén
verschil, deze hoge berg is amper vijftien meter hoog. Zo zie je maar dat alles
relatief is.
De
schapenboerderij die gelegen is aan de rand van de Hoge Berg is een bezoek
overwaard. Wat een weelde! Wat een schapenrassen! Ze hebben hier zelfs Ouessantjes,
dwergschaapjes, zoals mijn eigen Blanche en Brownie. Er zijn heel dure schapen
bij. Ik ben benieuwd naar de kostprijs van de Ouessant-schaapjes. O, die? Die
kosten eigenlijk niets. Dr is weinig vlees aan, geven weinig melk en hun wol
wordt niet gegeerd. Worden gratis meegegeven met de kooplui. En als ik er nu
één zou willen kopen? Voor 15 euro kan ik er stante pede eentje krijgen. Dat
valt mij bitter tegen: mijn teergeliefde gezelschapsdiertjes Blanche en Brownie,
zo goed als niks waard! Hoe durven ze?! Het eerste wat ik doe als ik thuis kom
is hun allebei een heerlijk stukje volkorenbrood geven: ze lusten het zo graag.
Plus een dikke knuffel. Van knuffelen gesproken: in deze boerderij is een
authentieke knuffelhoek. Je kan hier naar hartelust een schattig lief
lammetje knuffelen. Volwassen mannen die de middelbare leeftijd al voorbij
zijn, staan ervoor in de rij. Het bezoek aan de schapenboerderij is
allesbehalve gratis (5 euro) en in acht genomen het groot aantal bezoekers,
lijkt me dit wel een mooie bijverdienste voor het bedrijf. Ach, zegt de bazin,
dat denkt u maar, schapengeld is gauw geteld. Zo zie je maar dat niet alleen
in Vlaanderen de boeren klagen. En gelukkig maar, want er is ook een
spreekwoord dat zegt: als de boeren niet langer klagen zal de wereld vergaan.
Aan de
westkust van het eiland ligt het stranddorp badstadje, zo u wil De Koog.
Dat betekent zoveel als De Polder. Van lopen in het zand heb ik een afkeer en
dat heeft te maken met mijn drie ellendige kostschooljaren in Oostende. Zand
overal, tussen de tenen, in de haren, in de oren: ik mag er niet aan denken. Er
is ook een naaktstrand, maar dat kan mij evenmin bekoren: als ik nog dat mooi
gespierd lichtjes gebrozeerd Adonis-lijf had gehad van een halve eeuw geleden
en als er niet zon koude zeebries woei, dan misschien
Een
fietstocht, langs fraaie fietspaden waarop de Nederlanders zo fier mogen zijn,
van onze residentie Op Diek in den Hoorn, alover Den Burg en de kleinere
dorpjes De Waal en Oosterend tot het meest Noordelijk punt van het eiland,
bedraagt algauw veertig kilometer. Maar ons traject is zo vlak als een biljarttafel
we gaan niet over de Hoge Berg en daarenboven is onze fiets electrisch
aangedreven. Zodus Het meest Noordelijk gelegen dorp van Texel is De
Cocksdorp. Van hieruit vertrekt de veerpont naar Vlieland en er staat een vuurtoren.
Amper een driehonderdtal inwoners telt het dorp. Het is genoemd naar ene meneer
De Cock en de schrijfwijze van s mans naam doet vermoeden dat hij van Vlaamse
afkomst was. Enig opzoekingswerk leert ons dat het een Antwerpenaar betreft,
Nicolas Joseph De Cock. Een gelegenheid om even te grasduinen in de
ontstaansgeschiedenis van ons eiland. Het begon allemaal 847 jaar geleden op
een Allerheiligennacht
Op 1 november
van t jaar 1170 is het allemaal geschied. Vóór die datum bestond het eiland
Texel niet. Althans het was geen eiland, maar een deel van het vasteland. Een
immense vloedgolf, waarbij duizenden mensen omkwamen, de beruchte Allerheiligenvloed van 1170, heeft
ervoor gezorgd dat een Noordelijk stuk van de provincie Noord-Holland werd afgescheiden.
Zo is dus Texel ontstaan. Of toch niet helemaal Ten Noorden van Texel lag nóg een eilandje, Eierland.
Een voortvarende Antwerpenaar is erin geslaagd het eilandje bij Texel te voegen
door inpoldering. Die Antwerpenaar was de al eerder genoemde Nicolas Joseph
De Cock en dat het dorpje in het Noorden
van het eiland naar hem is genoemd komt hem dus zeker toe. En mocht er
enige historische of geografische onjuistheid schuilgaan in mijn verhaal, beste
lezer, dan vraag ik u nederig mij hiervoor te willen verontschuldigen.
Doch laten
wij nu even terugkeren naar Den Hoorn, alwaar wij gehuisvest zijn in het huis
op den dijk. Niet het meest toeristisch dorp, maar voor mij zeker niet de
minst aantrekkelijke plaats op het eiland. Vanwege de Herenstraat, bulkend van
historiek en nostalgie, en vanwege het kerkje annex kerkhof. Voor het kerkje
gebruik ik het verkleinwoord omdat het maar een halve kerk lijkt, althans het
schip van de kerk is maar een half schip. Oordeel zelf maar beste lezer.
Geldgebrek zal naar mijn gevoel aan de basis gelegen hebben. Niettemin vind ik
het een bijzonder aardig ding. En ongetwijfeld velen met mij. En of het nu al
dan niet Rooms is kan mij geen fluit schelen.
Een vakantiereis is, wat mij betreft, niet écht geslaagd zonder een uitgebreid bezoek aan een kerkhof. Ik weet het wel, ik hoor u al denken: senilitas? dementia? Verkeerde diagnose, mijn beste lezer, ik hád dat al, vijftig jaar geleden! Al wil ik toegeven dat het in de loop der jaren mogelijks misschien een heel klein beetje erger is geworden. Hier is wel een héél leuk kerkhof, met niets dan leuke namen van wie ongetwijfeld leuke mensen moeten geweest zijn nomen est omen, toch?
Neeltje Lap ligt hier begraven, samen met haar man Jan Bruin, haar zoon Cornelis en diens echtgenote Engelina Trooster, de troostende engel
Ook vrouwtje Cupido-Hutjes ligt hier begraven, alleen in het gezelschap van haar zoon Jan. Meneertje Cupido ligt er niet bij. Had die zijn pijltjes misschien op een ander verschoten? We hebben er het raden naar.
En Klaas Heerschap dan en Pietertje Hoep. Pietertje heeft haar man tweeëntwintig jaar overleefd; ze was dan ook twaalf jaar jonger. Een raar heerschap die Klaas? En een vrouwtje van lichte zeden met een mannetjesnaam? Nomen est omen? Ik denk dat de Latijnen het voor één keer niet bij het rechte eind hadden. Klaas en Pietertje zullen best een trouw en vroom koppel geweest zijn, met kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen.
Het graf van Simon Zijm en zijn vrouw Martje Lap was al onderwerp van een pictaiku (www.bloggen.be/zerar/archief.php?ID=3011440).. Maar bis repetita placent (en dit komt van Horatius en niet van Cicero zoals mijn buurman Firmin misschien meent te weten). Overigens lijkt Zijm mij een nogal typisch Texelse naam te zijn. Hier lopen ze nogal hoog op met een gewezen ster-voetballer Zijm, die ooit hoge ogen zou gegooid hebben of, zo ge wilt, de pannen van het dak heeft gespeeld. Evenwel: nooit van die dekselse Zijm gehoord. Een Texelse hand is blijkbaar gauw gevuld.
Niet alle grafzerken zijn hier volgens het klassiek model. Soms is het een eenvoudig rotsblok. Neem nu het graf van Margriet Lap (lap! weer een Lap). Wél zo treffend.
Op dezelfde leest geschoeid is het graf van Beer. Het is niet eens twee jaar oud. En wie mag dan die beer wel zijn?
Opvallend: op zowat de helft van de grafstenen komt de naam Lap voor. Het doet mij denken aan de tijd toen wij ikzelf met vrouw en de kinderen in Nederland woonden, in Capelle aan de IJssel, bij Rotterdam. We woonden er amper enkele weken en omdat ik een nieuwe broek nodig had en er in het winkelcentrum van Capelle een mooie grote kleerwinkel was, ging ik daar de broek kopen. De naam van de winkel was Piet Lap. Ik zei dus tegen de jonge winkeljuffrouw: ik wil een broek kopen. Ze werd rood, als de vuurtoren van De Cocksdorp, tot achter de oren, en ze riep een oudere winkeldame ter hulp: ik denk dat mijnheer een pantalon wil kopen. Ja, zoals ik al zei, ik woonde er pas en ik wist toen nog niet dat broek in Holland een heel vies woord is, althans in zekere omstandigheden Piet Lap vond ik overigens een passende naam voor een kleerwinkel, maar ik had nooit gedacht dat Lap een echte persoonsnaam was. Tot nu dus
Meer kom ik te weten tijdens mijn wandeling in de Herenstraat. Op de voorgevel van een huis staat een plaat met als opschrift: Geboorteplaats Cornelis Lap (°1869), oprichter herenkledingzaken te Rotterdam. Omgekomen bij het bombardement op de marinierskazerne op 12-5-1940.
Overigens zijn er in die Herenstraat tientallen huizen met zon mooie plaat op de voorgevel en met al even interessante gegevens over de geschiedenis van het huis en zijn bewoners. Oók in de Herenstraat: hotel Het Spookhuis. Brr Dan maar liever hotel Op Diek.
Tegenover het hotel is een uitermate interessant museum, het Texels instituut ter bevordering van de flessenpost op zee. De entree is vrij. Ook dit is al het onderwerp geweest van een pictaiku (www.bloggen.be/zerar/archief.php?ID=3012598). Er staat ook bij: dagelijks geopend tenzij gesloten
Beweren dat Johan één van Grijslokes beste clubleden was is hem schromelijk tekort doen: hij was DE beste. In zijn jeugd was hij een beloftevolle loper geweest, maar dat was lang voorbij toen DDG boven de doopvont werd gehouden. Hij was toen 37 jaar en meteen is hij op de kar gesprongen, voor nog eens 37 jaar. Tot de laatste snik heeft hij volgehouden. Geen zondagse training wilde hij aan zich laten voorbijgaan, ook niet toen op t einde die twintig meter te voet van zijn auto tot aan zijn tafel in de Kleine Kluis te veel waren voor zijn door ziekte ondermijnd lichaam. Quasi iedere zondagmorgen om 9 uur waren we present voor de looptraining: in de winter alover de Vaamse wegen in t land van Streuvels en van zodra de lente voorgoed in t land kwam op het parcours van de echte Dwars door Grijsloke. Bij het begin van de training ging het er rustig aan toe en er werd gebabbeld, meestal over de natuur om ons heen, maar toen de laatste helling in zicht kwam begon het competitiebeest in ons naar boven te komen en we pijnigden ons lichaam om de ander op de top van de berg de loef af te steken. Ach, als pijn ooit als een genot ervaren werd, dan dit wel.
Na de inspanning komt de cooling down. Onontbeerlijk voor het behoud van een A(nima) S(ana) I(n) C(orpore) S(ano). Johan heeft de cooling down nooit verwaarloosd. In de cantine van de club tot 12 uur en als de afkoeling nog niet helemaal naar wens was verlopen werd die al eens verder gezet in een andere gespecialiseerde instelling in de buurt. Maar altijd met inachtneming van de deadline, door moeder thuis gesteld: één uur. Die cooling down periode was zonder meer de interessantste. Alle registers werden opengetrokken. Op pagina één kwam de eigen conditie aan bod, de forme van de dag, de pijntjes aan knieën en heupen. Op pagina twee kwamen de lopers van de club aan bod, hoe wij hun conditie inschatten en hun mogelijkheden en daarbij ging onze aandacht evenzeer uit naar de vrouwelijke leden van de club. Op pagina drie kwam de politiek, op pagina vier de grote wereldproblemen zoals de milieuvervuiling, het terrorisme, de godsdienst, de hongersnood, de wereldoverbevolking, de oorlogen. Pagina vijf was voorbehouden aan de liefde
Maar er is een tijd van komen en een tijd van inbinden. De laatste jaren stelde ons lichaam zijn veto. Het werd anderhalf uurtje wandelen op zondagmorgen, in plaats van lopen. En dat had zo zijn voordelen. Wandelen is óók sport en tijdens het wandelen kon er al eens wat beter gepraat worden: een inleiding op wat tijdens de après-run aan bod moest komen. Ja, er werd wat afgepraat in de kantine van de Kleine Kluis. Wijze woorden, die de wereld moesten verbeteren. We durfden onszelf wel eens de machos van Grijsloke noemen en we hadden een club in de club willen stichten, met Johan als voorzitter, omdat hij de wijste was. Maar Johan was daarvoor te bescheiden en daardoor is die club er nooit gekomen.
En plots. Hoe lang is t geleden? Niet lang. Als een donderslag bij klaarlichte dag. Johan was ongeneeslijk ziek. Ten dode opgeschreven. Wij waanden ons nog op de pagina van de liefde en we waren al op de pagina van de dood. Tot het echt niet meer ging bleef Johan naar Grijsloke komen. Het wandelen was er niet meer bij. Alleen nog de après-run. Zijn geest bleef onaangetast. Geen klacht liet hij zich ontvallen. Teneinde onze gevoelens te sparen. Tien dagen voor zijn dood zei hij: t is jammer dat ik mijn geliefden moet verlaten . De laatste woorden die ik hem heb horen zeggen. Hij zou niet eerder sterven dan dat de 37e Dwars door Grijsloke achter de rug was
Een mens is een lichaam en een geest. Johans lichaam is dood, maar iedere zondagmorgen zal er in de kantine van de club over hem gepraat worden daar wil ikzelf borg voor staan en als er over iemand gepraat wordt leeft zijn geest voort in de gedachten van de mensen en dan is hij niet echt dood
Onze gedachten en ons medeleven in hun onmetelijk verdriet gaan naar Rosette, zijn lieve echtgenote, naar de drie dochters, de kleinkinderen en alle familieleden die zoveel van Johan hielden als wij van hem.
Vaarwel, Daantje. Wat hadden we je toch gaarne terug in ons midden!...
In mijn brief aan Jan Bauwens van
een paar weken geleden had ik het over professor Van Togenbirger (voluit prof.
Omsk van Togenbirger de Waelekens), met wie J.B. een zéér uitvoerig gesprek
heeft gehad, hetwelk hij heeft neergeschreven op zijn blog www.bloggen.be/tisallemaiet. Het is uiteindelijk een verhaal
in zeven delen geworden en ik kan het aan al mijn lezers ten zeerste
aanbevelen.
In deel 5 wijst Jan Bauwens de
professor op zijn nogal sombere levensvisie. Het antwoord van Van
Togenbirger:
Het is opvallend: telkens iemand wijst op de ernst van de toestand, wordt
hij beschuldigd van zwartgalligheid, alsof de waarschuwingen helemaal niet ter
zake waren. Maar uitgerekend die onverschilligheid is rampzalig! Het gemak waarmee
de wandaden van deze tijd onder de mat worden geveegd tart elke beschrijving.
Heb ik u dan niet al eens verteld over de fameuze zeven uitvindingen die als
vooruitgang geboekstaafd staan maar die in wezen een grote ramp zijn voor de
wereld?
En dan somt hij ze
nog een keer op: 1° de auto, die luchtverontreiniger die hart- en vaatziekten
in de hand werkt en daarenboven als voertuig contraproductief is; 2° het geld
dat het onrecht in de wereld brengt, de hebzucht voedt en het rampzalige
tijdperk van het kapitalisme heeft ingeluid; 3° de massamedia die de mens
vereenzamen; 4° de democratie die de meerderheid het recht geeft om te beslissen
wat waar is en niet waar; 5° de plastics; 6° het kernafval; 7° de vergiften die
dodelijk zijn voor levende wezens: insecticiden, herbiciden, antibiotica
Van zwartgalligheid
gesproken In deel 4 legt Van Togenbirger het artsenkorps en de pillenindustrie
op de rooster:
Vandaag zijn artsen helaas verworden tot winkeliers, tot handlangers van de
meest rendabele industrie ooit: de industrie die teert op de angst voor pijn en
de dood. En is deze industrie niet sterk verwant met haar voorgangster welke eeuwenlang
munt sloeg uit de angst voor de folteringen van het hellevuur?
Dit laatste is
ongetwijfeld een veeg uit de pan naar onze moeder, de Heilige Kerk, van wie Van
Togenbirger dus geen al te hoge pet schijnt op te hebben. En als Bauwens wat
verder aandringt met het alternatief, professor, het alternatief?:
Artsen zouden aan hun patiënten kunnen zeggen: eet wat minder en beweeg wat
meer, onthoud u van alcohol en tabak, laat geen haat toe in uw hart, draag zorg
voor de vrede maar maak u geen zorgen over dingen die geen mens veranderen kan,
wees tevreden met weinig en bied hulp waar gij kunt, behandel anderen zoals ook
gij wilt dat zij u behandelen.
Amen. In deel 7 gaat
het over Malthus en zijn leer over de dreigende wereldoverbevolking en de
catastrofe die daarmee gepaard gaat. De familieleden van mijn moeders kant
waren de theorie van Malthus toegedaan. t Is te zeggen, ze waren het er met
Malthus over eens dat het met de wereld de verkeerde kant opging indien er
niets gedaan werd om de stijging van de wereldbevolking af te remmen. Mijn
grootouders, Aloïs Vantieghem en Leonie Vancraeynest hadden drie zonen en drie
dochters. Vijf ervan zijn gehuwd en één is vrijgezel gebleven. Eén kleinkind
slechts. Dat was ík. Geboren in t begin van de tweede wereldoorlog, in volle
blitzkrieg. Toen nonkel Roger vernam dat mijn moeder een kind verwachtte kon
hij het niet laten er op te wijzen dat zij voor kanonnenvlees aan t zorgen
was. Dat blijkt uit een brief die hij schreef aan zijn ouders, waarvan ik
melding maak in mijn memoires (O jerum jerum jerum , 2006) op pagina 12. Nonkel
Roger noemde zichzelf een malthusianist en die term heb ik van hem overgenomen.
Malthus was voor ons een soort profeet, een heilbrenger met zijn theorie over
de overbevolking. Hoe weinig bevroedden wij welke oplossingen Malthus
voorstelde om het probleem op te lossen. Abortus: moord op het ongeboren kind.
De allerarmsten laten uithongeren: moord op pasgeborenen en kinderen.
Euthanaseren van gebrekkigen: moord op de minst weerbare medemensen. En dus
niet enkel door voorbehoedsmiddelen Mijn ooms en tanteshebben zich nooit verdiept ik evenmin in
de wijze waarmee Malthus het probleem wenste aan te pakken. Zij waren geen
belezen mensen. Waren ze dat wel geweest dan hadden ze nooit zo hoog opgelopen
met hun profeet Malthus en hadden ze zich nooit malthusianist genoemd. Zij
waren geen moordenaars. Vruchtafdrijving vonden ze verwerpelijk en als een
vrouw weer eens zwanger was zeiden ze enkel: waarom laten ze het toch altijd zover
komen? Waar een hongerlijdend kind was trachtten ze te helpen in de mate van
het mogelijke. Tante Jenna, die een kruidenierswinkeltje had, schold niet
zelden schulden kwijt aan moeders van arme kroostrijke gezinnen. Hoe
bewonderenswaardig is hun inzet geweest voor een buurjongen die zowel
geestelijk als lichamelijk zwaar gehandicapt was. Ze zeiden: die jongen moet
geholpen worden, het is niet zijn schuld dat hij op de wereld gezet werd. En ze
zeiden ook: hij was er beter nooit geweest. Maar euthanasie kwam nooit in hun
gedachten. Neen, mijn ooms en tantes waren geen moordenaars. En nu professor
Omsk van Togenbirger de Waelekens, aan wiens kennis en waarachtigheid niet
hoort getwijfeld te worden, de ogen geopend heeft zweer ik hierbij het woord
malthusianist niet meer te zullen gebruiken voor de leden van mijn familie,
in t bijzonder voor de kinderen van Aloïs Vantieghem en Leonie Vancraeynest,
allemaal zaliger. Het waren simpelweg eenvoudige mensen die bekommerd waren om
de toekomst van de mensheid en het goede voorbeeld wensten te geven.
En ja, beste lezer,
hoe zit het nu met die wereldoverbevolking en met de catastrofe die door
Malthus voorspeld was? De wereldbevolking is sterk toegenomen, doch niet
exponentieel zoals door Malthus voorspeld. In een deel van de wereld werd een
rem op die toename gezet door in hoofdzaak voorbehoedsmiddelen. In een ander
deel door in hoofdzaak moorddadige zegge hitleriaanse en, na Van Togenbirger
gehoord te hebben, ook malthusiaanse middelen, zijnde uithongering
Uit uw interview met professor Van Togenbirger hebben een
paar uitspraken van de geleerde mij getroffen.
Ten eerste is er de bewering dat het begrip niet-exacte
wetenschap een contradictio in terminis inhoudt. Ik kan het met de professor
eens zijn maar dan slechts op voorwaarde dat we wetenschap vereenzelvigen met
absolute zekerheid wat betreft de stellingen en de uitkomst van onderzoeken.
Met absoluut bedoel ik 100 percent en niet bijvoorbeeld 99,999999999% . Mag ik opmerken dat honderd percent het absolute
maximum is en dat ik een uitspraak als hij zet zich voor tweehonderd percent
in voor zijn vak belachelijk vind en wat dan met iemand die zich voor
driehonderd percent inzet? Maar dit terzijde Toch hecht ik eraan, alvorens
echt helemáál ter zake te komen, nog even te wijzen op het absolute van die
honderd percent en van zijn tegenhanger de nul procent. Een voorbeeld. Enige
tijd geleden stelde ik iemand de vraag hoe groot hij de kans achtte dat ik op
mijn achtenzeventigste, of later, nog de Tour de France zou kunnen winnen.
Hij aarzelde geen seconde: nul procent! En daarna vroeg ik hoeveel kansen hij
mij gaf om ooit eerste minister te worden. Het antwoord was even kordaat: nul
procent! En dan volgde een derde en cruciale vraag: wat van de twee zal ik met
de meeste zekerheid nooit worden, eerste minister of winnaar van de Tour? Het
antwoord kwam na enige aarzeling maar uiteindelijk toch beslist: winnaar van de
Tour! Laten we aannemen dat de kans dat ik ooit in Parijs op een podium sta te
pronken met de gele trui nul percent is minder kan niet. Hieruit en uit het
antwoord op de derde vraag valt af te leiden dat mijn kansen om ooit eerste
minister te worden toch niet helemaal nul zijn, zij het dan slechts bijvoorbeeld
0,000000001%.
Hanteren we het begrip absolute zekerheid bij het bepalen
van de norm om toegelaten te worden tot de groep van de exacte wetenschappen
dan blijft er uiteindelijk maar één over: de wiskunde. Zo is bv. 2+2 = 4 en dat
is absoluut zeker en nooit bij benadering. Dat één geheel gelijk is aan acht
achtsten, daar twijfelt niemand aan, maar of die vlieger ook opgaat bij een
sinaasappel? We moeten hier namelijk rekening houden met een niet onaanzienlijk
sapverlies bij de verdeling in acht parten. En dat we er in geen duizend jaar
zullen in slagenom te delen door nul en
de wortel te trekken uit, of de logaritme te nemen van een negatief getal, ook
dat lijkt een zekerheid tot superieure geestenop de proppen komen met hun irreële getallen. Dat een willekeurige
hoek in drieën verdelen wiskundig onmogelijk is, tot daar aan toe, maar dat de
kortste afstand tussen twee punten A en B niet de rechte AB zou zijn? En toch
En de fysica (natuurkunde stricto sensu)? Laten we het alleen
nog maar hebben over het vriespunt van water. Nul graden Celsius, zegt u? En u
zegt erbij dat dit exact, onveranderlijk en absoluut is, althans wanneer er
niet geknoeid wordt met luchtdruk en zo? Hoe deerlijk vergist u zich! In de
eerste kandidatuur al leerde ons professor Roger (sic!) Moens, befaamd
natuurkundige, dat water bij afkoeling onder bepaalde omstandigheden pas ijs
wordt bij twee of drie graden onder nul. De verklaring die de geleerde
professor Moens gaf leek mij eerder filosofisch: als dat water zich bevindt in
trillings- en stofvrije geluidloze omgeving, vervalt het in een soort
slaaptoestand, waarbij het de thermometer uit het oog verliest! En zo is de
overgang naar de filosofie maar een klein sprongetje. En is de filosofie niet
de moeder van alle wetenschappen, het weze dan nog een alfa-wetenschap, zijnde
één van de minst exacte onder de wetenschappen? Qua exactheid zit de
geneeskunst als wetenschap ergens tussen de wiskunde en de filosofie. Mijns
inziens. Een half-exacte wetenschap dus, een term waar de geleerde heer Van
Togenbirger zich hopelijk mee kan verzoenen.
Verder komt hier en daar, soms in omfloerste uitspraken, de
anti-malthusianistische houding van de professor naar boven. Het feit dat de
grote wereldcatastrofe die Malthus voorspeld had indien de bevolkingsaangroei
niet door geboortebeperking werd geremd, er op heden nog niet is, of althans
niet in dié mate, is koren op de molen van Van Togenbirger. Er IS op heden
geen overbevolking, meent hij te weten. Méér zelfs: hij suggereert dat het met
de wereldbevolking de andere kant zou kunnen opgaan. Tenminste als dat de reden
is waarom hij een mediabericht citeert waarin beweerd wordt dat in de Westerse
wereld de mannelijke vruchtbaarheid de laatste tientallen jaren fel achteruitgegaan
is, vanwege het feit dat het aantal zaadcellen in het sperma met zowat de helft
verminderd is. Oorzaak: de luchtvervuiling. Het fenomeen doet zich overigens niet
voor in de derde wereld. Een foutje van de natuur, wellicht? Diezelfde natuur
die ervoor zorgt dat er veel meer stuifmeel (pollen) in de lucht hangt dan
jaren geleden toen de lucht nog zuiverder was en de kwaliteit van het stuifmeel
wat bevruchting betreft groter. Je zou enige consequentie vanwege de natuur
mogen verwachten: een toéname van het aantal spermacellen. Maar hun aantal
dáált. Uitgerekend in dat deel van de wereld waar al geruime tijd kunstmatige
geboortebeperking van toepassing is
Ach, mijn beste Jan, ik weet het allemaal niet zo goed. Ik
ben alleen nog in staat tot wat onsamenhangend gezwets en alleszins véél te oud
om de wereld te veranderen. Maar jij, misschien ?
Al jaar en dag schrijven Jürgen Froidmont en ikzelf
wetenschappelijke artikels voor de almanak De Pruymelaer, onder een
schuilnaam weliswaar.Ten einde onder de
radar van de fiscus te blijven, zegt mijn buurman Firmin, al betwijfel ik of
hij dat echt meent. Ons ereloon bestaat uit welgeteld vijf gewone Pruymelaertjes
plus twee luxe-edities. Dit jaar, ter gelegenheid van het
ik-weet-niet-meer-hoeveel-jarig bestaan van De Pruymelaer, waren wij beiden
uitgenodigd op een etentje door de CEO van de almanak. Ter kennismaking, want
hoe onwaarschijnlijk het ook moge klinken, ondanks de vele jaren van vruchtbare
samenwerking hadden noch die CEO, noch Jürgen, noch ikzelf elkaar ooit in
levenden lijve ontmoet. t Is te zeggen dat het tussen ons drieën nooittot intiemer contact dan telefonisch en via
e-mail was gekomen. De kennismaking is zeer gemoedelijk verlopen.Toen de CEO ons vertelde dat hij aan het
hoofd staat van een zeer kroostrijk gezin maakten Jürgen en ik daar grapjes
over, hetgeen de CEO zich maar al te zeer liet welgevallen. Toen we erop
zinspeelden dat hij flink had bijgedragen tot de wereldoverbevolking die
volgens de Britse demograaf en hoogleraar Malthus onvermijdelijk tot een
catastrofale wereldwijde hongersnood zal leiden, kregen we een uiteenzetting
over de ongegrondheid van de leer van Malthus. Hoofdfiguur in het betoog was de
ecologische voetafdruk, die in de rijke wereld zowat tien keer groter is dan in
de arme wereld. Die voetafdruk moetnaar
beneden, tot het niveau van de derde wereld en dan zal onze planeet tien keer
meer mensen kunnen voeden dan op heden het geval is. Misschien wel twintig keer.
En hoe we dat voor elkaar gaan krijgen? Als iedereen vegetariër zou worden is
er al een grote stap gezet in de goede richting. Wie hoor ik dan nog zeuren
over overbevolking en de nood aan anticonceptie? Daar was geen speld tussen te
krijgen natuurlijk. Na de heerlijke maaltijd- de CEO een vegetarische schotel, Jürgen en ik een cocq au vin - en
nog wat bijpraten over de Pruymelaer, namen wij afscheid van de CEO. In opperbeste
stemming vanwege de kennismaking en in het besef dat de wereld gered was van de ondergang en we nu onze
voorraad condooms en anticonceptiepillen naar het containerpark konden brengen.
We zijn nu drie dagen verder. Naar t containerpark ben ik
nog niet geweest. Aangezien ik deze morgen toch niets om handen had heb ik een
kleine berekening gemaakt. De berekening gaat uit van de veronderstelling dat
een hetero-koppel, zonder voorbehoedsmiddelen gemiddeld tien nakomelingen
baart, en dat een eeuw drie generaties voortbrengt, dat de gemiddelde
levensduur 75 jaar is en dat de wereldbevolking op heden 7,5 miljard (7.500.000.000)
bewoners telt. De vraag: hoeveel zullen het er zijn over honderd, tweehonderd
en driehonderd jaar? En nu de berekening Over honderd jaar zullen er
3.840.000.000.000 mensen op aarde zijn, over tweehonderd jaar zullen het
er1.966.080.000.000.000 zijn en over
driehonderd jaar zomaar eventjes 1.006.632.960.000.000.000. Ik ben bang dat het
op dees aard voor onze achterkleinkinderen niet meer leefbaar zal zijn, laat
staan voor onze achter-achter-achter-achterkleinkinderen en a fortiori voor onze
achter-achter-achter-achter-achter-achter-achterkleinkinderen.De uitslag van mijn berekening moet ik
dringend melden aan Jürgen.De condooms
en de anticonceptiepillen blijven in ieder geval en tot nader order nog even in
het nachtkastje liggen
Het doet nu wel niets ter zake, maar een leuk weetje wil ik u
niet onthouden ik zou het niet fijn vinden als u t van een ander hoort: na
een proefabonnement van een half jaar op een andere krant ben ik weer abonnee
geworden van Het Laatste Nieuws! Oude liefde roest immers niet en meer dan
ooit ben ik ervan overtuigd dat géén andere krant aan HLN kan tippen qua
interessante artikels. Neem nu de krant van het voorbije weekend:
In lyrische
bewoordingen beschrijft Herman Brusselmans, Vlaanderens populairste en
succesrijkste schrijver de gretigheid waarmee hij iedere dag de TV-reportage
van de rit in de Tour de France volgt. Niet zozeer om de sportieve prestaties
van de renners, maar vooral vanwege de prachtige natuurlandschappen. Telkenmale
bekruipt hem dan de lust om in een vliegtuig of helikopter testappen
en zich onmiddellijk naar dat landschap te begeven om daar achter een struik te
schijten
En Willy Naessens dan,
Vlaanderens populairste en succesrijkste zakenman Is maar tot zijn veertiende
jaar naar school geweest, nooit enig diploma behaald. Hoe hij het dan zo ver
heeft kunnen brengen? Door hard werken natuurlijk. En hard werken, dat doet hij
nu nog steeds: iedere morgen opstaan om 5u30, alle dagen tot tien uur werken.
Op zijn achtenzeventigste De titel van het artikel in HLN luidt overigens:
Het wat rustiger aan doen? Ik leef te graag. Waarin zijn werk dan wel bestaat?
We laten Willy aan t woord in HLN op pagina 40: Mijn taak in het bedrijf? Ik
ben voorzitter van de Raad van Bestuur. Ik kijk er vooral op toe dat ze niet
met mijn geld gaan lopen. Wat zegt u? Dat u dat óók doet, erop toekijken dat
ze niet met uw geld gaan lopen? Laat mij niet lachen, lieve lezer Met dat
lilliputterinkomentje van u
Remi
Deneuker, een verre buurman, is een zestal weken geleden ter ziele gegaan. Een
naamgenoot van Remi, met name Edgard Deneuker, heeft vorige week Remis weduwe,
Alma, opgebeld met het vriendelijk verzoek hem een doodsprentje van Remi te
laten geworden. Edgard is woonachtig in Z., Melchiorstraat 51. Iedereen, of
toch bijna iedereen, in W. weet dat ik mij één keer in de week naar Z. begeef,
voor zaken. Zo ook Alma. En daar ze toevallig noch over een enveloppe noch over
een postzegel beschikte, heb ik dus die taak op mij genomen.
Melchiorstraat
51 te Z. Er stond een klein meisje op de oprit toen ik de enveloppe met het
doodsprentje in de brievenbus wilde stoppen.
- Ik heb een
brief voor je papa, zei ik.
- Die woont hier
niet, meneer. Mijn oma, dié woont hier.
- En Edgard?
- O ja, mijn
opa, dié woont hier ook.
Het meisje
rende naar achter. Ik hoorde haar roepen:
- Pépé, er is
iemand voor u.
Een bejaarde
gezette man kwam opdagen, sigaar in de mond.
- Ik heb een doodsprentje
voor u, van Remi Deneuker. U hebt zijn weduwe opgebeld
- O ja, kom
binnen.
Hij bracht
mij naar een kamer die vol stond met beeldschermen, computers, printers
- Mijn
werkkamer.
- U bent nog
zeer actief, liet ik mij ontvallen.
- Nóg? reageerde
hij, gemaakt verontwaardigd.
- Nu ja, u
bent geen drie maal zeven meer
- Das waar.
Hoe oud schat u mij?
-
Zesenzeventig, zei ik zonder aarzelen.
- Doe er maar
nog dertien bij.
Hij vertelde
mij dat hij al sinds jaar en dag voorzitter was van de Heemkundige Kring van Z.
Dat hij verscheidene weblogs beheerde: over de cafés in Z., over de pastoors,
de burgemeesters, de boerderijen door de eeuwen heen, alles in zijn geliefde
Z. Hij had een paar boeken gepubliceerd en hij werkte aan een nieuw boek dat
hij hoopte klaar te krijgen tegen zijn negentigste verjaardag. Ook met
genealogie hield hij zich onledig. Hij liet mij één van zijn boeken zien: DE
WINDMOLENS VAN Z. door REMI DENEUKER. Zijn naam stond op de kaft in even grote
letters als de titel van het boek.
- Ik ben niet
beschaamd over mijn naam, zei hij. In tegenstelling tot wat men zou kunnen
denken is er niets schunnigs aan. Tot mijn dertiende ik zat toen in t tweede
middelbaar had ik mij nooit afgevraagd wat mijn familienaam zou kunnen betekenen.
Het was mijnheer Merlevede, onze leraar Nederlands die het op een dag in zijn
hoofd kreeg de betekenis van onze familienamen uit de doeken te doen Jacques
Deleersnijder, Leon Detollenaere, Adrien DHuyvetter: dat was zo klaar als
pompwater, hun namen verwezen naar beroepen, ouderwetse beroepen weliswaar. Ook
voor Jo en Lode Devos, voor Johan Dhaene en Albert DHondt was er geen twijfel
mogelijk: hun namen verwezen naar dieren. En dat Jean-François Degroote de
grootste van de klas was, was als de logica zelve. Maar Edgard Deneuker? Een
beroep? U moet weten dat er in die tijd, driekwart eeuw geleden, in Vlaanderen
nog niet geneukt werd. De term werd pas later in onze streek ingevoerd, onder
Noordnederlandse invloed. De verklaring van de oorsprong van mijn naam werd
door mijnheer Merlevede met beide handen
aangegrepen om ons de eerste begrippen van de sexuele opvoeding bij te brengen.
- En u voelde
zich natuurlijk voor schut gezet, belachelijk gemaakt?
- Bijlange
niet. Nooit voorheen was ik door mijn medeleerlingen zo voor vol aangezien geweest
als vanaf die dag. Ik had immers gedaan alsof ik alles al lang wist. Hetgeen
aannemelijk leek: met zón naam! Het was een geluk dat bijna iedereen zich
schroomde om thuis te vertellen wat ze die dag in de school hadden geleerd en
dat de naam van Edgard Deneuker niet echt naar een beroep verwees. Anders was
ik misschien wel een te mijden jongetje geworden. En waren er al enkelen die
hun vader of moeder gingen polsen naar hun bekendheid met het woord neuken en
tot de vaststelling kwamen dat het woord hun ouders te enen male onbekend was,
dan werd daar al gauw de conclusie uit getrokken dat wij, leerlingen van t
tweede middelbaar, op het gebied van sexuele kennis al een stuk verder stonden
dan onze ouders.
- In alle
opzichten een interessant en bovendien leuk verhaal, zei ik. Echt stof voor
een cursiefje op mijn blog. Indien geen bezwaar van uwentwege, natuurlijk.
- Zeer zeker,
maar grootmeester Frans Debrabandere heeft later een serieuze domper gezet op
de vreugde: de neuker is afgeleid van de neuter of de noter en dat is
hetzelfde als de notenboom of de notelaar hoe prozaïsch kan het zijn! De
naam Denecker heeft overigens dezelfde oorsprong, steeds volgens Debrabandere.
Weet ge dat de naam Deneuker alleen nog leeft in het oosten des lands, zegge in
hoofdzaak in Limburg? Alle andere Vlamingen hebben hun naam laten omvormen tot
Denecker. Behalve Remi en ik. Remi heeft nooit kinderen gehad en ikzelf heb
drie dochters. Het moge dus duidelijk zijn dat onze mooie naam alhier zo goed
als uitgestorven is.
Of ik iets
wilde drinken? Ik sloeg het aanbod af, vriendelijk doch beslist. Het was
duidelijk dat Edgard nog iets in petto had. In het Woordenboek van de
Familienamen van Debrabandere had hij, vele jaren later, naar de verklaring
gezocht van de naam Merlevede. Merle blijkt afgeleid te zijn van melle,
wat slap betekent en vede is een ander woord voor penis. Zou mijnheer
Merlevede, die toen al zaliger was, dat geweten hebben? En hoeveel interessanter
had hij, desgevallend, die les dan niet
kunnen maken? Edgard laat opmerken dat vroeger ook de familienaam
Standvede moet bestaan hebben, hetgeen precies het tegenovergestelde betekent, maar reeds lang overal in Vlaanderen uitgestorven. Hoe contradictorisch dat ook
moge klinken, voegt Edgard eraan toe.
We hadden zo
nog wel even kunnen doorgaan, maar iemand riep:
- Edgard,
Herman is daar voor u.
- Herman is
mijn huisdokter. Ik ben helemaal niet ziek, maar hij komt uit voorzorg.
Bloeddruk meten, iedere woensdagmorgen. Jammer, ik kan Herman niet laten
wachten. Maar als ge nog eens langs komt, weet dan dat ge altijd welkom zijt.
In de tweede helft van t vorig jaar werd ik opgebeld
dooriemand van UGent (de Gentse
universiteit) met de vraag of ik misschien in het bezit was van een voorwerp
dat mee de geschiedenis van de universiteit heeft helpen bepalen, met andere
woorden een essentiële rol heeft gespeeld in de groei en de bloei van de
universiteit. Pas later heb ik vernomen dat mijn kleindochter Amy, die sinds
een goed jaar deel uitmaakt van het Gentse studentencorps, mijn naam had
opgegeven bij de bevoegde instanties, als zijnde iemand die wellicht zoiets in
zijn bezit zou hebben.Als preses van
Moeder Laetitia, Vlaanderens oudste studentenclub, en als preses van het
Seniorenconvent (het SK, zijnde de overkoepelende organisatie van alle
regionale studentenclubs) heb ik er zeker mijn steentje toe bijgedragen om de
studentikoziteit aan onze dierbare Alma Mater op een gezond niveau te houden.
Maar of ik daar een voorwerp van groot historisch belang had aan overgehouden?
In mijn tuinhok bevond zich een houten barkruk uit Het Zwarte
Woud, het beroemde studentencafé uit de jaren 60, waar niemand minder dan
Martje, de allereerste marraine van de Gentse studenten, de plak zwaaide. Hoe
de vier houten barkrukken uit het Zwarte Woud in het bezit gekomen zijn van Mico is mij onbekend.
Mico is drie jaar ná mij preses van het SK geweest. Hij was de lieveling van
Martje en het zou mij niet verwonderen dat hij geen cent betaald heeft voor die
krukken. Dat Mico, die nota bene doctor in de rechten is, zich de krukken
wederrechtelijk zou toegeëigend hebben, kan ik mij niet voorstellen. Was er
aanvankelijk maar weinig plaats bij Mico thuis, of kon zijn vrouwtje zich maar
niet verzoenen met die vier lelijke scharminkels in haar woonruimte? Feit is
dat hij de barkrukken liet verhuizen naar mijn cultureel centrum, zijnde mijn
tuinhok. Een jaar of tien (of twintig?) later heeft hij er drie
teruggehaald. Welnu, die vierde heb ik ter beschikking gesteld van de univ, er
wel aan toevoegend dat niet ik maar wel Mico de eigenaar was.
Iemand van de universiteit is de barkruk komen halen. Het was
de bedoeling dat er fotos van zouden genomen worden voor een groot
jubileumboek 200 jaar UGent in 200 objecten en dat het object daarna zou
teruggebracht worden. Er kwamen documenten aan te pas die te maken hadden met
de verzekering tegen beschadiging tijdens het transport, want na al die jaren
was de waarde van die barkruk uit het Zwarte Woud ongetwijfeld opgeklommen in
de richting onbetaalbaar. Hoeveel grote Vlaamse geesten immers is deze kruk
niet tot stut geweest?
Een maand of twee later kwam men de barkruk van Martje
terugbrengen. Ongeschonden. En nog een maand of twee later ben ikzelf verhuisd
en meteen heb ik de kruk naar zijn definitieve bestemming gebracht, bij de
rechtmatige eigenaar. De rechtmatige eigenaar? Mensen die het kunnen weten
hebben mij verzekerd dat ikzélf de rechtmatige eigenaar ben en wel om de
volgende reden: dat iemand die meer dan dertig jaar in het bezit is van een
roerend goed, daar automatisch de eigenaar van wordt.Dat betekent dat Mico dus nu in het bezit is
van een barkruk die in feite mijn eigendom is en dat hij pas weer eigendomsrecht
over de kruk zal kunnen laten gelden over nog eens dertig jaar. Mico en ik zullen
dan respectievelijk 104 en 107 jaar oud zijn. Een mooie leeftijd om naar uit te
kijken. Er weze hier terloops nog vermeld dat de overige drie krukken qua
waarde niet aan de mijne kunnen tippen, vanwege niet opgenomen in het objectenboek.
Op 1 juni bracht ik een bezoek aan hogergenoemde kleindochter
die zich tot het eind van de maand d.i. tot na de examenperiode teruggetrokken heeft op haar kot in Gent. Was
het de voorzienigheid of de nabijheid van Buzzy snacks, s lands beste
friture, die mij liet belanden in de hal van de universiteitsbibliotheek? Mijn
oog viel op een bordje Voorstelling van
het boek 200 JAAR UGENTom 12.30 uur. Het drong tot mij door
dat dit het boek kon zijn waarvoor men Martjes barkruk was komen halen. Ik was
nog net op tijd. Het zal dus wel degelijk de goddelijke voorzienigheid geweest
zijn. Martjes barkruk staat erin! Het is één van de tweehonderd objecten die
bepalend zijn geweest voor tweehonderd jaar U(niversiteit)Gent. Het staat op
nummer 195. Men heeft mij verzekerd dat de voorwerpen niet genummerd zijn in
volgorde van belangrijkheid
Het
boek Pictaiku is vorig jaar verschenen (zie www.bloggen.be/zerar/archief.php?ID=2379304).
Het is een bundelingvan 80 pictaikuswaarvan u de meeste nog steeds kunt vinden op
mijn blog www.bloggen.be/pictaiku (van 8 januari 2014 tot 23
juni 2015). De pictaikus kenden een buitengewoon succes en de verkoopcijfers van
het boek bleven geenszins onder de verwachtingen. De vraag naar nieuwe pictaikuswas groot en kwam uit alle hoeken. De vraag
uit de meest onverwachte hoek kwam vorige week, van niemand minder dan
professor Van Togenbirger (voluit: Omsk Van Togenbirger de Waelekens). Welaan
dan: over enkele dagen op www.bloggen.be/zerar. Zerar is er nu immers
al lang niet meer...
Er
was geen mogelijkheid om de eetplaats mee te nemen naar onze nieuwe woning: een
grote zware tafel, zes stoelen, dressoir met opzetstuk en een barkast, alles in
massieve notelaar en in perfecte staat. Het huis in Elsegem was al flink
bemeubeld, om niet te zeggen óverbemeubeld en daarenboven was de living in
Elsegem net iets te klein voor een eetplaats van dergelijk formaat. Het was met
tegenzin dat we de meubelen te koop zetten op t internet: prachtige
eetplaats, massief, zelf af te halen, bieden vanaf 750 euro. Een spotprijs.
Maar er kwam geen bod. Ook niet toen we de prijs verlaagd hadden tot 250 euro
en zelfs niet nadat we, ten einde raad, de eetplaats gratis aanboden, zelf af
te halen (op de eerste verdieping). Die eerste verdieping was er blijkbaar te
veel aan, en dat gold in t bijzonder ook voor de kringloopwinkel.
De
dead line was woensdag 15 maart. Tegen de avond moest het huis leeg zijn. We
hadden een verhuiswagen besteld voor het geval de eetplaats de dinsdagavond nog
niet weg zou zijn. Die dinsdag 14 maart waren Desdemona en mijn altijd
gedienstige zwager Hendrik gekomen om te helpen bij de verhuis: allerlei klein
gerief in grote kartonnen dozen stoppen, vooraleer het via Hendriks camionnette
definitief het oude huis zou verlaten, richting Elsegem. Hendrik bleek goed
geluimd en in topconditie. Hij schepte er genoegen in iedere voorbijganger op
straat aan te spreken: Geen zin in een degelijke, massief notelaarhouten
eetplaats? In perfecte staat en hélemaal gratis! Iedereen moest er om lachen
en niemand die op het aanbod inging. Tot er een jongeman voorbij kwam gereden
met de fiets. Wel wetende dat dit geen klant kon zijn, en tegen beter weten in
dus, deed mijn zwager aan de jongen hetzelfde voorstel: gratis slaapkamer. Tot
zijn niet geringe verwondering hield de jongen halt en vroeg, na er zich van
overtuigd te hebben dat het geen grap
was, of hij de eetkamer kon bezichtigen. De jongeman was in de wolken en de
koop was meteen gesloten.
-
Op voorwaarde dat je de meubelen vandaag nog meeneemt, zei ik.
-
Geen nood, ik bel zo dadelijk mijn vader op en over een uur of twee is alles
weg.
-
En hoe denk je die grote tafel naar beneden te krijgen? De traphal is vrij
smal
-
We moeten natuurlijk eerst het tafelblad losmaken.
-
Maar dat is nu precies het probleem: het blad ís niet los te maken.
-
Natuurlijk wel!
Hij
gleed met zijn hand onder het tafelblad en
-
Voel hier maar, zei hij. Bij deze soort tafels zitten de bouten nogal verdekt.
Je hebt er ook een speciale sleutel voor nodig. Die heb ik.
Het
blad zat inderdaad op vier punten vast aan de rest van de tafel. In de veertig
jaar dat de tafel bij ons was, waren we daar niet achter gekomen.
-
En de dressoirkast. Twee en een halve meter lang. Hoe krijgen we die naar
buiten?
Hij
aarzelde geen ogenblik:
-
Langs het venster.
-
Een verdieping lager? Is daar geen verhuislift voor nodig?
-
Nee hoor! Laat dat maar aan ons over. Mijn vader en ik hebben verstand van dit
soort dingen.
-
Ik wil je geloven. Zit jij soms in de verhuisbranche?
-
Bijlange niet. Maar ik heb nu eenmaal overal verstand van. Ik heb een diploma
van loodgieterij en automechaniek.
-
Ik dacht dat jij student was aan de univ?
-
Bén ik ook: derde jaar geneeskunde, ieder jaar grote onderscheiding.
De
jongen leek allerminst last te hebben van valse bescheidenheid. Desdemona, die
ons gesprek had afgeluisterd, kwam naderbij. Ze pakte de jongeman bij de
schouder, keek hem diep in de ogen en sprak hem aan met een voor haar doen
ongewone vrijpostigheid:
-
Jij bent er één van Oost-Europa, zei ze met overtuiging.
Hij
glimlachte innemend en schudde haar de hand:
-
Proficiat, mevrouw. Ik kom uit Albanië. Woon hier sinds mijn prille jeugd. Hoe
dat u het weet?
-
Ten eerste, zei Desdemona, ik hóór het. Aan uw taal. Ik heb ervaring met
Oost-Europeanen. Ik heb met ze gewerkt.
Ikzelf
en, zoals hij later zei, Hendrik evenmin had iets opgemerkt aan zijn taal.
Ze was op en top Vlaams, zelfs met een vleugje Westvlaams dialect.
-
Ten tweede, ging zij verder, ik zié het. Zoals ik al zei, ik heb ervaring met
Oost-Europeanen.
Wat
mij betreft zag de knaap er niet anders uit dan iedere andere Vlaamse
jongeling.
-
En ten derde en vooral: jij hebt overal verstand van. Dat is typerend voor
jullie, Oost-Europeanen. Zoals ik al zei, ik heb ervaring met de
Oost-Europeanen. Ik heb met ze gewerkt.
Twee
uur later was onze living leeg. Een akelig gevoel dat ons naar de keel greep.
Alles vakkundig opgeruimd door de jongen uit Albanië en zijn vader. Het heeft
ons geen cent gekost. Wij zijn er Hendrik en, bij uitbreiding, Desdemona heel
dankbaar voor
Als u niet
bekend bent met het rotator cuff syndroom of met de bevroren schouder, of
laten we het algemener stellen als u nog nooit last hebt gehad van de schouder(s),
dan hoeft u dit verhaal niet verder te lezen om de simpele reden dat het dan
nauwelijks een meerwaarde voor u inhoudt. En met wat geen meerwaarde te bieden
heeft en hier citeer ik mijn gewaardeerde zwager Hendrik kunt u zich beter
niet inlaten. Al staat het u natuurlijk
vrij niet naar goede raad te luisteren
Twintig jaar
geleden, à peu près, ben ik gezegend geweest met zon rotator cuff syndroom,
maar het kan ook een bevroren schouder een frozen shoulder geweest zijn. Eigenlijk kan het mij niet zo bijzonder veel schelen wát het nu precies
was, ook al omdat beide termen ongeveer dezelfde lading dekken, laat staan twee
verschillende namen zijn voor één en dezelfde aandoening, al komt het mij voor
dat de frozen shoulder de meer chronische en minder omkeerbare vorm van de
aandoening is. Pijn in de schouder, uitstralingen in de bovenarm en ook nog wel
verder tot in de hand, en de (bijna) onmogelijkheid om de arm tot boven het
niveau van de schouder op te tillen. Ik heb mij toen wat verdiept in de ziekte
die de ingewijden rotator cuff syndroom noemen. Het betreft een letsel een
kneuzing, een scheur, een ontsteking van een aantal pezen die min of meer
vergroeid zijn met de kapsel van het schoudergewricht en aldus een soort pezig
dak vormen voor de schouder. Ga daar maar eens mee naar een orthopedisch
chirurg en, tien tegen één, er komt een operatie van. En dat is nu net wat ik
koste wat het kost wilde vermijden. Daar waren twee redenen voor. Ten eerste,
ik was toen zelf chirurg voor neuzen en oren en, het zal u misschien bekend
zijn, chirurgen zijn doorgaans niet de meest vragende partij als het erop aankomt
zelf geopereerd te worden. Ten tweede, Martin, een verre neef van mij, was toen
pas ontslagen uit de kliniek na een operatie aan de halswervelzuil wegens
hardnekkige pijn in één van zijn armen. Resultaat van de operatie: de arm is
voor tachtig procent verlamd en de pijn is niet verminderd. En Martin had nog
zó gevraagd aan de chirurg of hij ervaring had met dat soort operaties en of de
operatie geen risico inhield. Een routine-operatie had de chirurg geantwoord
een operatie die ik regelmatig doe, om zo te zeggen met mijn ogen dicht. Martin
heeft het niet kunnen laten de dokter er achteraf op te wijzen dat hij toch
beter zijn ogen had open gehouden. In een boek over schouderproblemen vond ik dat de klachten, wanneer men alles op
zijn beloop laat, tot anderhalf jaar kunnen duren. Het proces was toen al een
jaar aan de gang en daarom heb ik nog maar even afgewacht. Enkele weken later
was ik genezen.
Redenen te
over dus om nog wat geduld te oefenen: we zijn immers nog maar een paar maanden
ver. Ja, t is weer zo ver! t Is gekomen
door het zeulen met die boeken naar t containerpark zoals beschreven in mijn vorig
verhaal (neem maar eens een kijkje op (www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=2988199). En maar pijn lijden dus, nog een jaar misschien, en alle bewegingen vermijden
die de pijn doen toenemen: jas aan en
uit doen, autorijden, vliegen meppen, Mantequilla een halve meter optillen, en honderd andere.
Een oude boom moet men niet verplanten, zegt het spreekwoord.
Dat betekent dat men oude mensen niet uit hun vertrouwde omgeving moet halen.
Het gevaar bestaat dat ze net als die verplante oude boom zullen wegkwijnen. Desalniettemin .
In december was er een koper gevonden voor het huis in
Kortrijk, het huis waar wij, Mantequila en ik en de kinderen meer dan veertig
jaar gelukkig zijn geweest. Niet vanwege Kortrijk, maar omdat we jong en gezond
waren. Het compromis werd getekend en meteen werd de datum vastgelegd waarop
wij definitief vaarwel dienden te zeggen aan het huis aan de Sint-Denijsestraat
191 b. Death line 15 maart, precies 2061 jaar na de moord op Julius Caesar: de
Iden van maart
Mensen verhuizen meestal van een vol huis naar een leeg
huis. In ons geval was dat van een vol huis naar een ander vol huis. Onze oude
woonst in Kortrijk was van onder tot boven bemeubeld en volgestouwd met boeken
en onze nieuwe woonst in Elsegem moest daar niet voor onderdoen. De helft van
de boeken moest weg; de helft van de meubelen ook. Het is met pijn in t hart
dat ik ze naar t containerpark heb gedaan: prachtig mooi ingebonden romans en
geschiedenisboeken van Lekturama, medische naslagwerken, woordenboeken en
encyclopedieën, jaarboeken, boeken met schitterende illustraties en op glanzend
papier over de werelddelen, de steden, het dieren- en plantenrijk, boeken over
schilderkunst met fijne reproducties, oude leerboeken Vele honderden zijn het
er geweest; tussen de drie- en de vierduizend naar mijn schatting. Niemand is
nog geïnteresseerd in boeken, de Slegte niet en de Kringloopwinkel al evenmin.
Iedereen kan nu alles vinden op t internet. Boeken zijn nergens meer voor
nodig. Geen hond die ze wil. En ook geen kat. Edoch!...
t Was één van mijn laatste ladingen boeken die ik ging
deponeren op het containerpark aan de Maandagweg. Ik wou net de laatste
kartonnen doos boeken uit de autokoffer nemen toen een vriendelijke allochtone
man van iets meer dan middelbare leeftijd naar mij toe kwam en vroeg of ik ál
die boeken had uitgelezen en of ze daarom nu weg moesten.
- Ik heb er maar weinige gelezen, zei ik. Maar ze moeten weg,
want ik ga verhuizen en ik heb er geen plaats meer voor.
Hij keek in de doos. Bovenaan lagen een paar Franstalige
boeken.
- Jammer, zei hij, ik ken geen Frans.
- O, die Franse boeken, het zijn er maar een paar. De meeste
zijn Nederlandstalig.
Ik legde de Franse boeken opzij. Bovenaan lag De doos van
Pandora.
- Wilt u het hebben?
- Natuurlijk, zei hij gretig.
- Weet u wel wat de doos van Pandora is?
- Natuurlijk, zei hij weer. Dat is die doos uit de Griekse
mythologie waarin alle deugden waren opgesloten.
Hij wilde mij nog wel meer vertellen over de doos van
Pandora, maar ik presenteerde hem al een ander boek, De nacht van de sperwer.
- Weet u wat een sperwer is? vroeg ik.
- Het is een vogel, zei hij, een róófvogel.
Ik stond versteld van zijn algemene kennis en in t bijzonder
van zijn kennis van de Nederlandse taal. Zijn accent en een paar grammaticale foutjes
verraadden dat Nederlands niet zijn moedertaal was. Wat dan wel zijn moedertaal
was? Hindi. Ik had hem eerder voor een Noord-Afrikaan gehouden. En Engels was
zijn tweede taal. Nog beter dan zijn Nederlands? Ja zeker, nog beter. Waarom
had ik deze man onderschat? Vanwege zijn allochtoon en eerder sjofel voorkomen?
Hij legde de boeken in de koffer van zijn auto die vlak naast de mijne stond en
hij vroeg of hij de rest van de boeken óók mocht bekijken. Ik zei dat hij
rustig de boeken kon uitkiezen die hij interessant vond.
- Ik neem ze allemaal, zei hij, ze zijn allemaal interessant.
Eén voor één nam hij de boeken en legde ze zorgvuldig in zijn
koffer. Het moeten er rond de veertig geweest zijn. Ondertussen had ik er
enkele onder de arm genomen: de Franse en een paar met een vetvlek op de kaft
of waar bladen uit losgescheurd waren.
- Wat doet u met dié boeken? vroeg hij.
- Die Franse, die gooi ik wel in de container. U kent immers toch
geen Frans.
- Maar ik heb twee dochters en die kennen héél goed Frans.
Geef die ook maar.
Ik hield er nog drie over. Omdat die hun beste tijd hadden
gehad. Beduimelde boeken met vetvlekken en zo, kortom vuile boeken.
- Die neem ik er ook bij. Wat zegt u daar? Vuile boeken? Een
boek is nóóit vuil!
Een echte bibliofiel. Ze zijn nog met weinigen. Wat jammer
dat ik de man niet eerder ontmoet heb
Hoeveel boeken ik nu nog overhoud? Drieduizend? In hoofdzaak
boeken van mijn geliefde schrijvers Stijn Streuvels, Ernest Claes en Alphonse
Daudet op kop en honderden boeken in verband met de klassieke cultuur en de
Griekse mythologie. Sportboeken ook en leerboeken waar ik uit sentimentele
overweging geen afstand van kan doen. En dan de boeken waarmee ik thuiskwam na
de prijsuitreiking op de middelbare school. Wat was ik daar blij mee! De meeste
ervan heb ik tot op heden niet gelezen en ik ben ook niet van zins om het ooit
nog te doen. Maar ze wegdoen? Nooit. Ze zijn ooit mijn trots en mijn geluk
geweest en ik heb daar toentertijd zó hard voor gewerkt.
Mijn allereerste prijsboek: Simon Turchi door Hendrik Conscience. Exemplaar vriendelijk aangeboden door Het Laatste Nieuws. Eerste prijs geschiedenis, eerste jaar latijn-wiskunde, schooljaar 1951-52. Gedrukt op een soort krantenpapier, alleszins papier van de allerlaagste kwaliteit. k Heb er nooit één woord in gelezen en dat maakt dat ik u niet kan vertellen wie Simon Turchi was, al laat de tekening op de kaft vermoeden dat het een Spaanse edelman moet geweest zijn uit de tijd van Keizer Karel, die niet bang was van een robbertje degenvechten. Een vreemd en absurd gevoel belet mij dit boek te lezen, het gevoel dat ik het zou ontheiligen door het te lezen. Ik denk dat ik het voor geen enkel ander boek ter wereld zou willen ruilen.
Dat zelfde jaar kwam ook de eerste prijs wiskunde mij toe. Frans Notelaars, Staatsingenieur door Tobie Claes, ere-inspecteur van Bruggen en Wegen. Uitg. Fecheyr, Gent 1949. Met onze oprechte gelukwensen. Kortrijk, de 28 Juni 1952. De Willems-Fonds-Afdeling, get. L. Colpaert, Voorzitter. Ook dát boek heb ik dus nooit gelezen en tot een half uur geleden heb ik niet geweten dat Frans Notelaars en Tobie Claes één en dezelfde zijn. Een autobiografisch werk dus
Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.