Beste Jan,
Uit uw interview met professor Van Togenbirger hebben een
paar uitspraken van de geleerde mij getroffen.
Ten eerste is er de bewering dat het begrip niet-exacte
wetenschap een contradictio in terminis inhoudt. Ik kan het met de professor
eens zijn maar dan slechts op voorwaarde dat we wetenschap vereenzelvigen met
absolute zekerheid wat betreft de stellingen en de uitkomst van onderzoeken.
Met absoluut bedoel ik 100 percent en niet bijvoorbeeld 99,999999999% . Mag ik opmerken dat honderd percent het absolute
maximum is en dat ik een uitspraak als hij zet zich voor tweehonderd percent
in voor zijn vak belachelijk vind en wat dan met iemand die zich voor
driehonderd percent inzet? Maar dit terzijde
Toch hecht ik eraan, alvorens
echt helemáál ter zake te komen, nog even te wijzen op het absolute van die
honderd percent en van zijn tegenhanger de nul procent. Een voorbeeld. Enige
tijd geleden stelde ik iemand de vraag hoe groot hij de kans achtte dat ik op
mijn achtenzeventigste, of later, nog de Tour de France zou kunnen winnen.
Hij aarzelde geen seconde: nul procent! En daarna vroeg ik hoeveel kansen hij
mij gaf om ooit eerste minister te worden. Het antwoord was even kordaat: nul
procent! En dan volgde een derde en cruciale vraag: wat van de twee zal ik met
de meeste zekerheid nooit worden, eerste minister of winnaar van de Tour? Het
antwoord kwam na enige aarzeling maar uiteindelijk toch beslist: winnaar van de
Tour! Laten we aannemen dat de kans dat ik ooit in Parijs op een podium sta te
pronken met de gele trui nul percent is minder kan niet. Hieruit en uit het
antwoord op de derde vraag valt af te leiden dat mijn kansen om ooit eerste
minister te worden toch niet helemaal nul zijn, zij het dan slechts bijvoorbeeld
0,000000001%.
Hanteren we het begrip absolute zekerheid bij het bepalen
van de norm om toegelaten te worden tot de groep van de exacte wetenschappen
dan blijft er uiteindelijk maar één over: de wiskunde. Zo is bv. 2+2 = 4 en dat
is absoluut zeker en nooit bij benadering. Dat één geheel gelijk is aan acht
achtsten, daar twijfelt niemand aan, maar of die vlieger ook opgaat bij een
sinaasappel? We moeten hier namelijk rekening houden met een niet onaanzienlijk
sapverlies bij de verdeling in acht parten. En dat we er in geen duizend jaar
zullen in slagen om te delen door nul en
de wortel te trekken uit, of de logaritme te nemen van een negatief getal, ook
dat lijkt een zekerheid
tot superieure geesten
op de proppen komen met hun irreële getallen. Dat een willekeurige
hoek in drieën verdelen wiskundig onmogelijk is, tot daar aan toe, maar dat de
kortste afstand tussen twee punten A en B niet de rechte AB zou zijn? En toch
En de fysica (natuurkunde stricto sensu)? Laten we het alleen
nog maar hebben over het vriespunt van water. Nul graden Celsius, zegt u? En u
zegt erbij dat dit exact, onveranderlijk en absoluut is, althans wanneer er
niet geknoeid wordt met luchtdruk en zo? Hoe deerlijk vergist u zich! In de
eerste kandidatuur al leerde ons professor Roger (sic!) Moens, befaamd
natuurkundige, dat water bij afkoeling onder bepaalde omstandigheden pas ijs
wordt bij twee of drie graden onder nul. De verklaring die de geleerde
professor Moens gaf leek mij eerder filosofisch: als dat water zich bevindt in
trillings- en stofvrije geluidloze omgeving, vervalt het in een soort
slaaptoestand, waarbij het de thermometer uit het oog verliest! En zo is de
overgang naar de filosofie maar een klein sprongetje. En is de filosofie niet
de moeder van alle wetenschappen, het weze dan nog een alfa-wetenschap, zijnde
één van de minst exacte onder de wetenschappen? Qua exactheid zit de
geneeskunst als wetenschap ergens tussen de wiskunde en de filosofie. Mijns
inziens. Een half-exacte wetenschap dus, een term waar de geleerde heer Van
Togenbirger zich hopelijk mee kan verzoenen.
Verder komt hier en daar, soms in omfloerste uitspraken, de
anti-malthusianistische houding van de professor naar boven. Het feit dat de
grote wereldcatastrofe die Malthus voorspeld had indien de bevolkingsaangroei
niet door geboortebeperking werd geremd, er op heden nog niet is, of althans
niet in dié mate, is koren op de molen van Van Togenbirger. Er IS op heden
geen overbevolking, meent hij te weten. Méér zelfs: hij suggereert dat het met
de wereldbevolking de andere kant zou kunnen opgaan. Tenminste als dat de reden
is waarom hij een mediabericht citeert waarin beweerd wordt dat in de Westerse
wereld de mannelijke vruchtbaarheid de laatste tientallen jaren fel achteruitgegaan
is, vanwege het feit dat het aantal zaadcellen in het sperma met zowat de helft
verminderd is. Oorzaak: de luchtvervuiling. Het fenomeen doet zich overigens niet
voor in de derde wereld. Een foutje van de natuur, wellicht? Diezelfde natuur
die ervoor zorgt dat er veel meer stuifmeel (pollen) in de lucht hangt dan
jaren geleden toen de lucht nog zuiverder was en de kwaliteit van het stuifmeel
wat bevruchting betreft groter. Je zou enige consequentie vanwege de natuur
mogen verwachten: een toéname van het aantal spermacellen. Maar hun aantal
dáált. Uitgerekend in dat deel van de wereld waar al geruime tijd kunstmatige
geboortebeperking van toepassing is
Ach, mijn beste Jan, ik weet het allemaal niet zo goed. Ik
ben alleen nog in staat tot wat onsamenhangend gezwets en alleszins véél te oud
om de wereld te veranderen. Maar jij, misschien
?
Mijn allerbeste groeten,
Kris.
|