Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.
FLAUW EN PUBERAAL, MAAR GOED BEDOELD: dit soort verhaaltjes vindt u bij de vleet ('n 200-tal) op www.bloggen.be/kris .......... PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
05-02-2021
Brief aan Firmin over poëzie (3)
Beste
Firmin,
En
nogmaals een brief over poëzie. Geen twee zonder drie zegt men. Maar wees
gerust, het zal bij deze drie blijven. Aan het einde van dit schrijven zal het
u duidelijk worden waarom er geen vierde zal komen...
Misschien
hebt gij u al afgevraagd - tenzij gij de laatste twaalf jaar regelmatig mijn
blog gelezen hebt - of ik mijzelf reeds aan poëzie gewaagd heb. Welnu, het
antwoord is "ja", een bescheiden "ja" weliswaar. Zoals ge weet heb ik mijn beroep
vijftien jaar geleden - ik was toen op het toppunt van mijn kunnen! - moeten
stopzetten wegens "leeftijdsoverschrijdend gedrag". Als piepjong gepensioneerde
van amper vijfenzestig droomde ik toen nog van een carrière als dichter. Het
heeft enkele jaren geduurd vooraleer ik met een gedicht durfde naar buiten
komen. Het was ter gelegenheid van een poëziewedstrijd ter nagedachtenis van
Louis Paul Boon. Ik had mijn best gedaan om iets van de schrijver van "Mieke
Maaikes obscene jeugd" in mijn gedicht te leggen. Ik had gehoopt op de eerste
prijs. Maar nee hoor: geen eerste prijs, geen accessit, niet bij de
genomineerden, geen troostprijs, geen eervolle vermelding...
Oordeel
zelf:
De roste muis(een gedicht
waarin verteld wordt hoe een jonge knaap zijn zinnen verloor en hoe een
restaurant in Waterland-Oudeman een naam kreeg) (2010)
In 't vlakke Meetjesland,nabij een brede kreek,
woonde knappe rosse Virginie,'t mooiste meisje van de streek.
De boerenknechten allemaalminden haar, die knappe meid,
en niet in 't minst de jongste gast,in de liefde nog niet ingewijd.
Virginie bezat een roste muis,die z'aan niemand tonen wou,
tenzij, 't was geen geheim,aan wie haar hartje stelen zou.
De naïeve jonge knaapbegeerde haar zo zeer,
hij ging voor 't meisje staan:ach, laat mij zien, uw muisje teer!
Beloof mij braaf te wezen,dan moogt gij 't muisje zien,
en als ge 't vader niet verklapt,moogt ge 't strelen bovendien.
En diezelfde avond reedsnam z'hem mee naar 't achterhuis:
ze trok haar rokken hoog: hij zagtussen de blanke dijen... de roste muis.
De jonge man werd bleek,hij stond met open mond,
begon te trillen op zijn benenen alles draaide in het rond.
Zijn lijf dat stond in vuur en vlamen om te blussen zijnen brand
liep hij naar 't water van de kreek;redders brachten hem aan land...
Bijna was 't hem slecht vergaan,men deed hem naar het ziekenhuis,
d'ogen star, de stem die zachtjes zei:ik heb haar muis gezien, een roste muis.
Nooit meer kwam hij goed bij zinnen,nooit werd het in zijn hoofd nog pluis
en zijn lippen bleven alsmaar preevlen: 'k heb haar muis gezien, haar roste
muis...
Vindt
ge 't raar dat ik toen zwoer nooit nog een gedicht te schrijven? En toch... Zes
jaar later stond ik weer voor aap. Ik had mij weer eens laten verleiden tot het
schrijven van twee gedichten, ditmaal voor een poëziewedstrijd ter nagedachtenis
van de jong gestorven Oudenaardse dichter Joti T'Hooft. Ik had mijn stijl
aangepast. Tevergeefs. Weer geen eerste prijs, geen accessit, niet bij de genomineerden,
geen troostprijs, geen eervolle vermelding...
Oordeel
nog maar weer eens zelf:
[1e gedicht] Dementie(2016)
(gedicht in jotithooftiaanse neoromantiek)
Langs de derde en de vierde hersenkamer
glijden de gedachten en gevoelens heen
het hoofd wordt van lieverlede leeg
aan de randen kleven nog de flarden
van 't geluk dat wij volop mochten smaken
toen wij doolden in paden van oeverloze jeugd
toen de wereld ons nog toebehoorde...
De herinneringen zijn heengevloden
uit ons oud en mistig brein
enkele zitten nog vast in onze temporale kwab
van toen jij en ik ons nog baldadig laafden
in een oceaan van oneindig welbehagen.
Toen konden wij nog huilen
als ons geluk verstoord werd
door toekomstbeelden van pijn
die al bij al nog draaglijk blijkt te zijn
omdat wien God verdelgen wil
hij eerst van zijn verstand berooft.
(quem deus perdere vult prius dementat)
[2e gedicht] Rugpijn, dementie en Tradonal (2016)
In
mijn brein zijn lege plekjes
grijze gaten
waartussen wit
er zit geen rem meer in mijn hoofd
ik kan de woorden niet meer tegenhouden
en op de rug van een dolfijn
speur ik de wereld af
op zoek naar 't oude lijf.
Ik voel mijn pijn nog vaag
maar mijn pijn voelt mij niet meer
opgestegen
op de rug van mijn dolfijn
hemelwaart
ervaar ik pijn als een genot.
Ik schrijf nu verzen
zonder schroom
zonder rijm
op het ritme van mijn pijn
ik schaam mij al lang niet meer
om mijn woorden zonder zin.
Mijn pijn beheers ik nu
ik spot ermee
ik schrijf nu verzen
in Vlaamse neo-romantiek
ik hoef geen lauwerkrans
geef mij maar schizofrenie
gespletenheid.
Dementie neemt de remming weg
het gevoel komt ongerept naar buiten
onsamenhangend weliswaar
omdat hier en daar
een woord verloren gaat
en de zinsbouw mankt soms wat.
Dementie helpt
tegen de pijn
maar bovenal
Tradonal!
Dat ik, mijn beste Firmin, het aandurfde mijn
dichterarij te vergelijken met "Marc
groet 's morgens de dingen" van Paul van Ostaijen, een van de succesrijkste
gedichten die ooit geschreven zijn in de Nederlandse taal, daarom ben ik nu nog
steeds verlegen :
Marc groet 's
morgens de dingen (Paul van Ostaijen)
Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem
ploem ploem
dag stoel naast de tafel
dag brood op de tafel
dag visserke-vis met de pijp
en
dag visserke-vis met de pet
pet en pijp
van het visserke-vis goeiendag
Daa-ag vis
dag lieve vis
dag klein visselijn mijn
Kort
na mijn laatste poëzie-fiasco heb ik mijn gedichten laten lezen aan mijn
vriend, Erlend P., germanist, filosoof en zelf dichter. Of zij dan zoveel
slechter waren dan het gedicht van Paul van Ostaijen. Erlend hield zich op de
vlakte. Hij zei enkel dit: "ik vind uw gedichten niet slecht, maar gij zijt
Paul van Ostaijen niet, nietwaar?".
Die
les heb ik dus begrepen. Maar misschien
zat er in mij talent als haiku-schrijver? Tientallen haiku's en
pictaiku's (een door mij uitgevonden kunstvorm) heb ik toen in een handomdraai
geschreven (op mijn blogs www.bloggen.be/haikoe en www.bloggen.be/pictaiku) en de beste heb ik zelfs uitgegeven in een boek
("Pictaiku" 2016). En als iemand mij vraagt of het boek succes heeft gekend
antwoord ik steevast: buitengewoon succes! En als ik dat voor u even mag
toelichten: er is één "Pictaiku"verkocht in die vijf jaar dat het op de markt
is. En die koper... ben ik. En dat is toch niet gewoon! Buitengewoon dus... Of
vindt gij dat niet?
Ik
beperk mij nu tot schrijven zonder verzen, doodgewoon proza. Niet dat ik dáár
goed in ben, maar een prille tachtiger moet toch iets doen om de tijd te doden.
Ik pleeg mijn proza dus nu verder op mijn blog. Dát wordt tenminste gelezen,
het weze dan maar door anderhalve man en een paardenkop.
Megabedankt dat ge dit hebt willen lezen en keivele groeten,
In mijn vorige brief had ik het over poëzie, over poëzie die geen poëzie is, en over poëzie die niet in verzen is geschreven. Omdat ik het vermoeden heb dat mijn blog ten jare 2009 nog niet op uw dagelijks menu stond en ik ervan overtuigd ben dat mijn toenmalig verhaal over "mooie poëzie" u mateloos zal interesseren, wil ik het gaarne eens oprakelen. Speciaal voor u...
Kris.
Wat ís mooie poëzie, beste lezer? Voor de
enen is het moederken van Guido Gezelle. Voor anderen is het een haiku van
Geert Verbeke of de rede van Marcus Antonius van Shakespeare. Over smaken en
kleuren valt niet te redetwisten. En evenmin valt er, mijns inziens, te
redetwisten over het feit of het geschrevene überhaupt wel poëzie ís. Wat voor
de ene poëzie is, is het voor een ander niet. En omgekeerd. Wat let mij dan om
het proza van professor O. van Togenbirger in verzen te gieten? Mits de tekst
onveranderd blijft hooguit een paar kommas bijgevoegd of weggelaten en hier
en daar een paar woorden van plaats verwisseld ten behoeve van het metrum. Eén struikelblok is er geweest: de maan! In
de oorspronkelijke tekst (* zie Wiens brood men eet op www.bloggen.be/omskvtdw d.d. 7.12.2009) stond de maan in de mist. Om metrische redenen had ik het
maantje in de mist voorgesteld, maar dat stuitte op het veto van
de professor: hij vond het verkleinwoord respectloos. En zo is het de bleke maan geworden. Hoe
vaak immers heb ik in mijn studententijd niet die bleke maan tussen de bóóómen
zien staan Of de professor daar helemaal gelukkig mee is, durf ik
betwijfelen. Zijn reactie was er een van doe maar wat je niet laten kunt.
Bang dat zijn boodschap niet doorkomt? Doe mij een lol, beste lezer, en lees
het gedicht twee keer: één keer voor de boodschap en één keer voor de poëzie
Er staat een gedicht van Rodaan Al Galidi. Niet onaardig die tekst, maar een gedicht is het niet. Tenminste niet naar mijn normen, volgens dewelke een minimum aan ritmiek vereist wordt, een metrum, of een rijm - het weze slechts een stafrijm. Het is proza, mijn beste, en zeg niet dat het poëzie is omdat het in verzen geschreven is. Deze vorm van "poëzieschrijven" verhoudt zich naar mijn gevoel tot echte poëzie, zoals "rappen" zich verhoudt tot "zingen". De Dikke Van Daele definieert "rappen" als: teksten zingzeggen op een muzikaal ritme. Als kind heb ik er nog van gedroomd om zanger te worden. Het probleem was: ik kon niet zingen en "rappen" bestond toen nog niet. Daarom heb ik mij beperkt tot wat ik behoorlijk goed kon: spreken en... zingzeggen.
Laten we dit "gedicht" even bekijken (het heet: Voor eeuwig verbonden)
De dood en het leven
gaan naar dezelfde school,
zitten bij elkaar in de klas,
luisteren naar dezelfde meester.
Bij een vraag steken ze beiden hun vinger op
en geven samen het antwoord.
In de pauze spelen ze op hetzelfde plein,
vallen uit dezelfde tak,
kloppen hetzelfde zand uit hun schoenen
en na de laatste les
gaat het leven naar de dood
en de dood naar het leven.
Zoals ik al zei: een prima tekst, maar... het is próza, mijn beste Rodaan. Zie maar:
De dood en het leven gaan naar dezelfde school, zitten bij elkaar in de klas, luisteren naar dezelfde meester. Bij een vraag steken ze beiden hun vinger op en geven samen hetzelfde antwoord. In de pauze spelen ze op hetzelfde plein, vallen uit dezelfde tak, kloppen hetzelfde zand uit hun schoenen en na de laatste les gaat het leven naar de dood en de dood naar het leven.
En ik zit in Het Laatste Nieuws van gisteren 28/1 een column te lezen van Isolde Van den Eynde, hoofdredactrice:
Ah, hoop. Heel even hebben we het licht zien schijnen aan het einde van de tunnel. We voelden een minuutje de lentezon op onze huid en konden de eerste druppel van dat glaasje rosé zonder de beperking van dat ene vaste knuffelcontact al proeven.
Zou dit beter klinken als:
Ah, hoop.
Heel even hebben we
het licht zien schijnen
aan het einde van de tunnel.
We voelden een minuutje
de lentezon op onze huid
en konden de eerste druppel
van dat glaasje rosé
zonder de beperking
van dat ene knuffelcontact
al proeven.
?
En gij Firmin, die weliswaar geen poëet zijt, maar toch fijnbesnaard, wat denkt gij?
(1) Het
woord "ketser" betekent (zie Van Daele) "vrachtrijder". In dit geval gaat het
om iemand die, op vrijwillige basis, neus-keeluitstrijkjes ophaalt
bij huisartsen en andere gezondheidswerkers en naar het labo brengt om te laten
onderzoeken op hét coronavirus. De term "coronaketser" is aldus pas ontstaan in
2020 en is nog in geen enkel woordenboek terug te vinden.
(2) Die coronaketser waarvan sprake in deze
limerick hoeft geen kinderarts te zijn. Een keel-neus-oorarts bijvoorbeeld?
Maar dat zou niet gepast hebben in het metrum. En uit Balen komt hij al
helemaal niet: dat is ter wille van het rijm...
De
coronacrisis, een vloek of een zegen? Een vloek natuurlijk! Of moeten we dat
toch even nuanceren? Heeft één van de groten dezer aarde niet ooit gezegd: "elk
nadeel hep se foordeel"? Voordelen? Wat mij persoonlijk betreft zijn er een
heleboel. Ik noem er slechts twee, zo voor de vuist weg. Ik hoef niet meer naar
de kapper en ik hoef mij niet meer bij ieder bezoek te laten aflebberen door
nicht Clotilde. Al zijn die bezoeken de laatste tijd schaars geworden, wat ook
weer een voordeel is. Bij deze schiet mij een verhaal te binnen van mijn schoonpapa
die ook zo'n tante Clotilde had, eigenlijk een groottante, die in Frankrijk
woonde en één of twee keer in 't jaar op bezoek kwam. Schoonpapa was toen nog
een kleine jongen en zoenen en knuffelen was in Vlaanderen en zeker op de
boerenbuiten nog niet in de mode. Wat al toeren die uitgehaald heeft om aan het
gezoen en geknuffel van tante Clotilde te ontsnappen!
Wie de
laatste maanden met zijn geluk geen blijf weet is Erlend Palemans. Met dank aan
het coronavirus. Erlend is een gewezen brandweerman die moeilijk rondkomt met
zijn karig pensioen: tijd te veel en geld te weinig. Tenminste zo wás het, tot
hem deze mooie job werd aangeboden: coronaketser. Dat is hem natuurlijk niet zomaar
in de schoot geworpen. Erlend heeft er flink voor gesolliciteerd. Hij had
overigens de keuze tussen drie jobs, maar die andere twee waren op vrijwillige
basis, wat betekent "onbezoldigd" en dan heeft hij maar gekozen voor die ene,
op onvrijwillige basis, wat "bezoldigd" betekent en in dit geval ook "met bedrijfswagen".
- Hoe slaag
jij er toch in om zo'n mooie goedbetaalde job te versieren? heb ik gevraagd. Ik
zei "te versieren" en niet "op de kop te tikken" omdat ik weet dat Erlend vier
jaar in Nederland heeft gewoond.
- Ben je
jaloers?
- En óf ik
jaloers ben. Mij worden alleen maar jobs-op-vrijwillige-basis aangeboden, maar
daar bedank ik voor, want daar word ik niet beter van (weer zo'n Hollandse
uitdrukking).
- Je moet
natuurlijk niet wachten tot het je in de schoot valt. Je moet ernaar op zoek
gaan.
Ik had plots
geen zin meer om aan te dringen. Ach, ik kom wel rond met mijn
zelfstandigenpensioen en ik zal er zó ook wel in slagen mijn dagen te vullen.
Maar ondertussen was ik vergeten, lieve lezer, dat u wellicht niet eens weet
wat het beroep van coronaketser inhoudt. Misschien hebt u ondertussen zelfs al
uw Dikke Van Dale opengeslagen: tevergeefs. Het woord staat er niet in en dat
zal in de toekomst ongetwijfeld niet veranderen. "Ketser" staat er wel in: het
betekent "vrachtrijder". Lang geleden lieten de boeren hun tarwe naar de molen
brengen door een ketser, vaak met een kruiwagen en via kleine binnenwegen. In
een viertal Vlaamse dorpen vinden we dat ketsersberoep terug in straatnamen
(Ketsersstraat, Ketsersdreef). Wat Erlend ketst is geen tarwe naar de molen - of bloem terug naar huis - maar slijmstaaltjes uit de neuskeelholte, van de
huisdokter naar het labo, om te laten testen op het coronavirus. Ik had gehoopt
dat het woord de Dikke zou halen, maar tegen sprankelende woorden als "anderhalvemetersamenleving" en het door mijn schoonpa en mijzelf zo verfoeide "knuffelcontact" kon het niet optornen.
Mijn ontgoocheling is weliswaar minder groot dan in het jaar dat ik een woord
meende gevonden te hebben voor een West-Vlaamse bisschop die kleine jongetjes
seksueel misbruikt. Gulpbisschop! Dat woord haalde toen zelfs niet eens de
lijst van de twintig genomineerden voor "woord van het jaar"
En het
mondmasker dan, of liever het "mond-neusmasker"... Ik herleef als ik het opzet. Ik voel mij dan
weer jong en sterk, zoals in die vier glorierijke decennia waarin ik chirurgie
heb bedreven en anderhalve werkdag in de week gemondmaskerd mijn brood
verdiende. Mijn fetisjistische voorliefde voor het masker vindt overigens al
zijn oorsprong vóór die tijd. Als student geneeskunde mochten wij de
hartoperaties van onze vermaarde professor Fritz Derom bijwonen in de koepels
boven de operatiekamer, alwaar wij een prima zicht hadden op de ingreep. Maar
onze blikken dwaalden ook wel af naar de verpleegstertjes die rond de
operatietafel stonden. Die slanke figuurtjes. Die lieve engelengezichtjes. In
onze fantasie. Want die engeltjes konden wel eens lelijk tegenvallen als we ze
na de operatie zagen, ongemaskerd. En zie ons nu zitten, met onze tachtig
lentes achter de rug, op een bankje in het park De Ghellinck, glurend naar de
jonge meisjes die met gemaskerde engelengezichtjes voorbij defileren. Heerlijke
coronatijd!.....
Het overlijdensbericht van Rosa
Mores in de krant van 't weekend heeft mij getroffen. Ik heb haar in mijn
kindertijd goed gekend. Wij zijn allebei geboren in hetzelfde dorp, we woonden in
dezelfde wijk. Zij was weliswaar tien jaar ouder, komende maand zou zij
éénennegentig geworden zijn. Onze wegen zijn al vroeg uit elkaar gegaan. In
juli 1964 heb ik haar voor 't laatst gezien. Sinds die dag sta ik bij haar in
het krijt. Lees maar wat ik daarover schrijf in mijn boek 'O jerum jerum jerum..." dat zich bevindt in
de bib van de UGent.
Professor Debusscher, de
neuro-psychiater, klein van gestalte, vrijgezel met buikje en snor, gaf les op
een theatrale manier, een beetje in de stijl van Fautrez, maar met meer "show", niet zo natuurlijk en niet zo briljant als Fautrez. Hij liep
over van woordspelingen die ik vaak niet snapte en die ik, als ik ze al snapte,
meestal niet kon appreciëren. Maar eigenlijk heb ik het recht niet daarover te
zeuren: ik heb hoop en al vier of vijf lessen van Debusscher bijgewoond.
Hij nam
twee examens af: één over neurologie en één over psychiatrie. Over het eerste
herinner ik mij niets meer. Waarschijnlijk zal het nóch bijzonder slecht nóch
bijzonder goed geweest zijn. Op 't examen van psychiatrie kreeg ik een patiënt
voorgeschoteld waar ik drie kwartier mocht mee praten. De man, het type van een
bejaarde clochard, leed aan grootheidswaanzin, en nog geen kleín beetje! Hij
was de baas van de wereld, aan wie alle koningen en keizers gehoorzaamden. Toen
hij wat jonger was had hij de Atlantische Oceaan overgezwommen, geflankeerd
door twee walvissen. De man was stapelgek, zoveel was duidelijk. Krankzinnig.
Maar die krankzinnigheid hoorde een naam te hebben en die naam kwam Rosa, de
assistente, mij influisteren: "dementia paralytica", Ik had een
blindelings vertrouwen in Rosa en toen de professor kwam, toonde ik mij zo
zelfverzekerd dat ik, helemaal in zijn eigen stijl, uitdrukkingen gebruikte als "zonneklaar" en "daar kan men niet naast kijken". Professor
Debusscher was opgetogen met mijn diagnose. Ik wist nog te vertellen dat de
aandoening voorkomt bij syfilislijders-in-een-gevorderd-stadium en ik kende de
symptomen van de ziekte en ik noemde ze netjes op. Het was een goed examen.
Rosa Mores was overigens niet de
enige van wie ik hulp heb gekregen in dat examenjaar. Luister maar
De
professor dermatologie, of huidziekten, heette Piérard. Hij leek goed op de
eerste minister Gaston Eyskens: hetzelfde voorkomen, dezelfde korte gestalte,
dezelfde gestrengheid, dezelfde geldingsdrang. Hij was militair geweest, zei
men, en pas getrouwd op latere leeftijd. Ik hield wel van het vak dermatologie.
Toch vond ik een dermatologische diagnose stellen verre van gemakkelijk.
Gelukkig dat Firmin er was, op 't examen!
Firmin was de bediende. Een nette
man van vooraan in de zestig met keurig gekamde grijze haren, die wat
voorovergebogen liep en altijd in witte doktersjas. Op de afdeling huidziekten
bij professor Piérard knapte hij karweitjes op die men doorgaans aan een
ongeschoolde arbeider toevertrouwt. Een van zijn taken was het opstellen en het
bedienen van de apparatuur voor de projectie van de dia's die de professor in
de les gebruikte. Patiënten halen of wegbrengen per brancard was eveneens werk
voor Firmin. Zo herinner ik mij een patiënt die door Firmin naar de kliniek
diende gebracht te worden. Hij had uitslag over een groot deel van zijn lichaam.
De prof en zijn assistenten hadden het geval bestudeerd en waren na ruim een
uur overleggen tot de conclusie gekomen dat de man leed aan psoriasis en dat de
beste behandeling er in bestond hem in te smeren met cortisone-zalf onder een
luchtafsluitend verband. De patiënt moest daarom gehospitaliseerd worden en dus
werd Firmin erbij geroepen. Hij wierp één enkele blik op de patiënt en zei
toen: "cortisone-zalf onder afsluitend verband zeker?" Diagnose stellen
én therapeutisch beslissen, daar had Firmin amper een paar seconden voor nodig.
De professor zelf was de enige
die nooit naar de mening van Firmin vroeg. Al de andere doktoren van de
afdeling deden het wel, overtuigd als ze waren dat niemand beter een diagnose
kon stellen dan hij, ook professor Piérard niet. En Firmin zelf, al liep hij
zeker niet over van pretentie, was daar evenzeer van overtuigd. Hij vond dat
trouwens niet meer dan de logica zelve, niets om hoog mee op te lopen. Was hij
immers niet al meer dan veertig jaar op de afdeling, heel wat langer dus dan de
prof, en wat al moeilijke gevallen had hij in die vele jaren al niet gezien?
Achterlijk zou hij moeten zijn om het niet beter te kennen dan al die jonge
huidspecialisten die nog maar een paar jaar in 't vak zaten.
Niet in het minst de studenten
wisten de klinische blik van Firmin naar waarde te schatten. Op 't examen was
hij onze grote toeverlaat. We kregen een patiënt met een huidziekte voorgeschoteld.
Professor Piérard verlangde van ons dat we minutieus de symptomen beschreven en
een aantal mogelijke diagnoses vooropstelden. Of we uiteindelijk tot de juiste
conclusie kwamen deed er blijkbaar minder toe, als we maar een vlotte redenatie
brachten. Het was evenwel zeer handig als je de precieze diagnose van tevoren
kende. Wie zijn cursus geleerd had wist dan welke symptomen hij hóórde te zien
en met welke andere ziekten een "differentiële diagnose" diende
gesteld te worden. Alzo kwamen we dan "vlot redenerend" in de buurt
van de uiteindelijke diagnose. Het was vaak beter de diagnose zélf niet uit te
spreken - en dan zeker niet te vroeg! - want dat zou argwaan gewekt hebben. Een
goede beschrijving van de aandoening en een behoorlijk ingeklede
dermatologische differentiële diagnose volstonden ruimschoots.
De diagnose vooraf kennen was
evenwel van goudwaarde. Met Firmin in de buurt was dat zó gepiept. We staken
hem een briefje van twintig frank toe en Firmin benoemde de ziekte feilloos.
Hij was voor ons een ijzersterk houvast. Ik herinner me dat ik een geval van "erythema exsudativum multiforme" voorgeschoteld kreeg. Zonder Firmin
was ik er waarschijnlijk nooit opgekomen.
Het verhaal deed de ronde dat
Firmin zich in die veertig jaar ooit één keer vergist zou hebben en dat hij die
vergissing nooit heeft willen toegeven, maar niettemin de twintig frank toch
heeft terugbetaald... Achteraf bekeken heb ik een sterk vermoeden dat professor
Piérard op de hoogte was van de rol die zijn bediende speelde tijdens de
examens en dat hij hem zijn bijverdienste van harte gunde.
Rosa heb ik geen twintig frank aangeboden Ze zou het geld ongetwijfeld niet aanvaard
hebben. Maar wat mij kwelt: heb ik ooit wel dankuwel gezegd? Misschien sta ik
nu wel tot in de eeuwigheid bij Rosa in het krijt.
Ongetwijfeld hebt ge mijn laatste verhaal gelezen op de pierpont-blog (www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=3240463), waar de grote Vlaamse filosoof Van Togenbirger het heeft over de oorzaak van
de coronacrisis, bij monde van die andere Vlaamse filosoof Jan Bauwens. Is het
u al opgevallen dat de ideeën van Togenbirger steeds door Bauwens wereldkundig
gemaakt worden? Dit Vlaamse filosofenduo doet mij alvast denken aan dat andere
duo dat zo'n 2500 jaar geleden geleefd heeft in Griekenland: Socrates en Plato.
Zo heeft Socrates zelf nooit iets op schrift gesteld: dat deed Plato wel voor
hem. Door velen wordt het voor mogelijk gehouden "dat Plato de figuur Socrates
aanwendt om zijn eigen filosofische concepten vorm te geven en te verwoorden" (Wikipedia). Maar dit even ter zijde...
De echte
reden waarom ik deze brief schrijf is ons kort gesprek van een paar dagen
geleden, waarin gij uw enthousiasme uitdrukte over het feit dat de beurzen
plots aan 't stijgen waren, als gevolg van de overwinning van Biden in Amerika
en van de goede vooruitzichten op een degelijk vaccin tegen covid-19. Dat moet
de economie ten goede komen, hetgeen betekent dat wij ons weer heel wat meer
zullen kunnen permitteren: een nieuwe dure auto en dito badkamer, die vliegtuigreis
naar Oosterse stranden, een stel dure Brax-broeken, volledig nieuwe outfits
voor onze vrouwtjes, de beste wijnen (in plaats van Liebfraumilch) en minstens
drie keer in de week naar 't restaurant. Edoch, is het u opgevallen dat ik uw
blijheid maar met mate heb kunnen delen. Omdat er anderen bij waren en omdat uw
aanwezigheid elders tamelijk dringend gewenst was, heb ik mijn gebrek aan
enthousiasme toen niet verder toegelicht en doe ik het nu schriftelijk.
De economie!
Dat is toch "die economie met haar kapitalistisch karakter" waarover
Togenbirger het heeft, de economie van de "rijke Westerse wereld"? En loopt die
niet parallel met de gezamenlijke
ecologische voetafdruk? Dat het drukken van de wereldbevolking door
geboortebeperking een oplossing kan bieden wordt door Bauwens en Togenbirger afgedaan
als onzin. Immers, in de "rijke wereld", waartoe wij behoren, is er al genoeg
geboortebeperking en in de "arme wereld" is er nauwelijks sprake van een
ecologische voetafdruk. Er is dus maar één weg die wij moeten behandelen: die
voetafdruk verkleinen en dus... de economie inperken.
Toch nog even
uw aandacht voor... In de "arme wereld" worden naar hartelust kindertjes gekocht.
Een deel ervan sterft de hongerdood, een ander deel migreert naar het rijke
Westen, een derde deel blijft ter plaatse en zorgt ervoor dat de plaatselijke
bevolking nog meer dan behoorlijk aangroeit. En de emigranten? Ze passen zich
aan in hun nieuwe heimat: na één, hooguit twee generaties is hun voortplantingssnelheid
gedaald en is hun ecologische voetafdruk vergroot tot het "Westerse niveau". Maar
laten we geen verkeerde conclusies trekken. Ik zal het alvast niet doen. Ik
laat dat over aan de filosofen. Waar we evenwel niet omheen kunnen: die ecologische
voetafdruk moet verkleind worden, en zo ook de economie, althans "de economie met
haar kapitalistisch karakter". Laat het dan maar gauw gebeuren, liever vandaag
nog dan morgen!
Begrijpt ge
nu, mijn beste Karel, waarom de stijging van de beurswaarden mij maar matig kan
verblijden?
Een van de interessantste weblogs is ongetwijfeld www.bloggen.be/tisallemaiet.
Op 30 oktober staat er een brief van de grote Vlaamse filosoof Van Togenbirger
(voluit: Omsk Van Togenbirger de Waelekens) aan die andere filosoof Jan
Bauwens. Een lange brief waarvan ik niet kan nalaten hier het laatste gedeelte
vrijwel integraal weer te geven, in de hoop dat geen van beide wijsgeren het
mij kwalijk zal nemen:
...
Een organisme dat zich bedreigd voelt, zet zich schrap en allerlei chemische stoffen worden door specifieke klieren gesecreteerd, komen in de bloedbaan terecht, doen het immuunsysteem reageren en verdedigen het lichaam tegen de aanvaller. Maar stel nu eens dat de aanvaller van de aarde ("het organisme"), de mens is. Bijvoorbeeld omdat de mens vervuilt met straling, kernenergie, koolstofdioxide en nog allerlei andere vergiften. Of omdat de mens andere diersoorten met uitsterven bedreigt. Omdat hij de voorraadschuren van de ertsen in geen tijd leeg haalt. Omdat hij de longen van de aarde kapotmaakt of omdat hij zonder ophouden genocide pleegt op andere soorten. Als alle onderdelen van het organisme van de aarde met elkaar communiceren, dan weet niet alleen de mens maar ook de aarde dat haar voortbestaan in het gedrang komt. En wat doet zij dan? Zij zet zich schrap, zij zet allerlei andere onderdelen, levende wezens, in werking, om de activiteiten van de mensen stop te zetten.
En is het dit wat nu en dan gebeurt wanneer een pandemie de kop opsteekt? Hoe dan ook is het resultaat telkens een forse reductie van het aantal mensen (*)en vaak ook een verandering van het menselijk gedrag (**). En blijkt vandaag niet dat steeds meer mensen onder invloed van de pandemie beginnen in te zien dat het menselijk gedrag moet veranderen? En in het bijzonder de economie die een kapitalistisch karakter heeft en de democratie die de vrije teugel geeft aan allerlei moordende vrijheden van de vele kleine dictators?
Alle gekheid op een
stokje, mijn beste, maar is het u ook opgevallen dat na de eerste golf, het
virus gemuteerd is? Het lijkt alsof het reageerde op de reactie van de mens: de
mensen bleven in hun kot en het virus dreigde teniet te gaan. Je weet dat het
virus de mensen nodig heeft om zich te kunnen voortplanten? Wel, in deze tweede
golf is het virus naar men heeft vastgesteld besmettelijker geworden dan
voordien en het richt zich nu ook tot mensen van alle leeftijden. Ik weet niet
hoe die zaken te verklaren zijn, mijn beste, maar mij dunkt dat de virologen
dat ook niet weten.
Misschien tot later eens, jaja, ik zeg 'misschien' en ik zeg dat omdat het
mogelijk is dat wij onze pijp weldra aan maarten geven: steeds meer stemmen
gaan op dat deze pandemie nooit meer verdwijnen zal en alleen maar erger kan worden.
Overigens, heb je al gemerkt dat er geen andere nieuwsberichten meer bestaan
sinds covid-19 er is? Het allerbeste!
Omsk.
En als we dat nu eens in een wiskundige formule zouden gieten? Als volgt: F = p.f . Hierbij stelt p het aantal mensen (*) voor dat onze aarde bevolkt (population); f is de gemiddelde
zwaarte (de gemiddelde ecologische footprint)
van de aanval (**) op onze planeet door elk van haar menselijke schepselen (en
die voor sommigen duizend en meer keer groter is dan voor anderen!); F is dus
de totale zwaarte van die aanval. Als die aanvalsdreiging F te groot wordt reageert
moeder Aarde, volgens de filosoof, met bijvoorbeeld een virus dat zowel de p
als de f naar beneden haalt. Hongersnoden en oorlogen zijn immers insufficiënt
gebleken. En ja, we hadden deze catastrofe wellicht kunnen voorkomen door zelf onze
p en onze f laag te houden respectievelijk door middel van anticonceptie en
door de economie de duimschroeven aan te draaien. Maar we hebben het niet gedaan...
Maar het leven gaat verder en Vincent Kompany moet het ontgelden, want Anderlecht heeft weer eens gewonnen, met 1-0 op het eigen veld. Niet dat Vincent het doelpunt heeft gemaakt, want zelf speelt hij niet meer, hij is de trainer van de ploeg, de man die zoals de beste stuurlui aan de wal staat, die tactische plannen uitwerkt en uitlegt hoe een doelpunt dient gemaakt te worden.
Een pragmatische zege? Mag ik dat misschien even verduidelijken? De overgrote meerderheid van de HLN-lezers, mensen die zich geen "kwaliteitskrant" wensen te permitteren, zullen wellicht enige moeite hebben met die pragmatische zege. Daarom duik ik nu even in de Dikke Van Dale. "Pragmatisch" betekent: leerzaam, didactisch, uitgaande van feitelijkheden, het pragmatisme aanhangend. En wat "pragmatisme" dan wel mag betekenen? Er is keuze tussen: 1° de filosofische leer die het kenmerk van de waarheid ziet in haar praktische toepasselijkheid, haar bruikbaarheid om leiding te geven aan het handelen en 2° de opvatting dat men zijn handelen niet moet laten bepalen door een ideologie maar door een zakelijke beoordeling van de feiten.
Ziezo, beste lezer, nu weet u waarom die zege van Anderlecht zo bijzonder is en de lof die Kompany toegezwaaid krijgt helemaal terecht.
En in extremis wordt alles zo mogelijk nóg duidelijker: Vincent Kompany is zélf pragmatisch (HLN 3 november 2020).
En weer was
er vandaag een mail van Firmin. U moet weten dat Firmin een mediawatcher is, en
in die functie heeft hij het volgende gecapteerd en naar mij doorgezonden:
We moeten een oorlog voeren, hé. Aan de andere kant
staan er duizenden soldaten, ik ben alleen, maar allicht ben ik wel de juiste
man om de strijd aan te gaan. Vincent Kompany
En Firmin
vraagt zich af: "Is dit nu grootspraak, zelfoverschatting, een uit verband
getrokken beschouwing of een volledig gerechtvaardigde uitspraak?"
Géén van de vier,
mijn beste. Het is hallucinatie of waanvoorstelling, een symptoom dat zich
voordoet bij verscheidene psychiatrische aandoeningen. Iedereen weet dat Vincent
Kompany de trainer is van de voetbalclub van Anderlecht, maar niet iedereen
weet dat in de buurt van het voetbalveld een maïsveld ligt. Wellicht aanziet
Vincent de duizenden maïskolven op het veld voor evenveel soldaten, tegen
dewelke hij moederziel alleen staat om de strijd aan te gaan. Vergelijk het met
Don Quichotte die windmolens aanzag voor reuzen. Hoe het zover is kunnen komen
met Vincent, zult gij u ongetwijfeld afvragen. De kranten, mijn beste! Niets
dan de kranten - de kwaliteitskranten niet te na gesproken - die al vele maanden lang bijna dagelijks ellenlange
artikels schrijven over Vincent Kompany, met gemiddeld minstens iedere dag een
foto. Als Anderlecht gewonnen heeft: Kompany! Als Anderlecht verloren heeft:
Kompany! Als Anderlecht gelijkgespeeld heeft: Kompany! Als Anderlecht niét
gespeeld heeft: Kompany! Ik word er tureluurs van en Kompany wellicht ook. Paranoia!
En hallucinaties. Al dat voetbal dat ze mij door de strot proberen te duwen, ik
krijg er braakneigingen van. Help, ik wil niet gek worden! Vanaf nu, géén voetbal
meer, tenzij over enkele jaren misschien, als één van mijn kleindochters mij
een achterkleinzoon schenkt: de miniemen van F.C.Gijzelbrechtegem...
Via een mail laat mijn buurman Firmin mij weten dat in onze gemeente het aantal besmettingen met hét coronavirus opgelopen is tot 22, zijnde 57 procent méér dan gisteren. En hij voegt eraan toe: "Covid-19 heeft ons weer bij de lurven, zou je zo denken". En ik weet zeker dat hij zich afvraagt: hoe lang zal dit nog duren? Als hij het mij vraagt, dan is mijn antwoord - maar ik kan mij vergissen - als volgt: tot wij eraan bezwijken, tenzij wij al eerder het tijdelijke met het eeuwige hebben verwisseld door een andere ziekte, of trauma, of ouderdom. Of tot het virus zelf er de brui aan geeft, want van een vaccin is er naar mijn mening niet veel te verwachten en van een langdurige immuniteit na het doormaken van de covidziekte evenmin. En wat er ons te doen staat als wij ons aards bestaan zo lang mogelijk willen rekken? Een zo volledig mogelijke lock down! En als de economie straks helemaal op zijn gat ligt en onze kinderen achterop komen in hun ontwikkeling, door het sluiten van de scholen? Het zij dan maar zo. Wat kan de economie ons nog schelen en de wetenschap, als we straks allemaal dood gaan! En niet zeggen "zó wil ik niet leven, laat het virus dan maar komen" want er zijn aangenamer manieren om te sterven, om het met een eufemisme te zeggen. En ondertussen blij zijn dat we nog een TV hebben en een smartphone en een krant, waarmee we de tijd kunnen doden, en dat we nog voldoende te eten hebben om niet van honger te moeten sterven zoals in de Sahel, waar weer een zware hongersnood woedt, bovenop de covidziekte. En niet blijven doorzeuren over de wereldoverbevolking als oorzaak van al die ellende, alsof wij de wijsheid in pacht hebben. Er zijn geleerde moraalfilosofen, mensen die ervoor gestudeerd hebben, die enkel de veel te grote ecologische voetafdruk van een aantal "bevoorrechten" de schuld geven. Welaan dan, waarop wacht de wereld: geen gezeur meer over geboortebeperking in de Sahel, maar gewoon even die voetafdruk wat kleiner maken!...
Joseph-Louis Geenbergen belde mij op. Ik had hem in jaren niet gehoord. Zonder veel plichtplegingen vroeg hij mij op de man af of ik hem en zijn familie soms verantwoordelijk achtte voor de corona-epidemie. Erg vriendelijk klonk hij niet. Hij had mijn laatste verhaaltje op deze blog gelezen ("Het doemscenario") en hij kon zich niet losmaken van de gedachte dat ik met die "konijnen" de familie Geenbergen in het vizier had. Het verhaal gaat over de thans heersende epidemie die de hele wereld in de ban houdt. Het eindigt als volgt:
De natuur die ons het virus zendt zou hiermee de bedoeling kunnen hebben - een bedoeling is er altijd! - om de wereldbevolking tot redelijke proporties (twee miljard?) terug te brengen. Dit zou het doemscenario kunnen zijn dat de Britse geleerde Thomas Malthus, demograaf en econoom, ons een paar eeuwen geleden heeft voorgehouden: de catastrofe die de mensheid te wachten staat als niet opgehouden wordt met "te kweken als de konijnen*" (*de term is van paus Franciscus himself).
En wat u weten moet, beste lezer... Joseph-Louis komt uit een katholiek kroostrijk gezin, hij heeft zelf vijf kinderen en zeventien kleinkinderen en op naam van zijn vader zaliger staan drieënzestig achterkleinkinderen. Drieënzestig in drie generaties! Terwijl het er gemiddeld maar acht moeten zijn. Ter vergelijking: voor mijn vader zaliger zijn het er amper twee...
Of ik er dan zo zeker van was dat de wereld overbevolkt is? En dat ik mijn paardenbril best eens mag afzetten en openstaan voor de mening van anderen. En dat er best genoeg filosofen zijn die er anders over denken dan Malthus en Vermeersch.
Ik heb in alle nederigheid geantwoord dat ik daar niét zeker van ben, dat ik mij enkel maar afvraag of... Toegegeven, ik beschouw mijzelf als een malthusianist - dat wil nog niet zeggen dat ik daarom "zeker" ben - maar evenzeer ben ik er van overtuigd dat de echte waarheid in de twijfel ligt ("in dubio veritas"). En ter staving heb ik gewezen op een passus uit mijn verhaal "Filosofen" van 5 juli l.l., waarin ik de argumenten van de antimalthusianisten (Bauwens, Togenbirger e.a.) aan bod laat komen:
Het slachtofferaantal van de epidemieën is omgekeerd evenredig met de omvang van de wereldbevolking van dat ogenblik. Het coronavirus heeft nu een half miljoen doden veroorzaakt tegen twintig à honderd miljoen doden als gevolg van de Spaanse griep toen de wereldbevolking slechts twee miljard bedroeg, en in de 14eeeuw kostte de pest een aantal mensenlevens gelijk aan 1/3 van de wereldbevolking [www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=3226413].
En, eerlijk waar, aan de familie Geenbergen had ik niet gedacht bij het schrijven van mijn artikel "Het Doemscenario". En hoe hijzelf erover denkt? Of hij begrip kan opbrengen voor hen die vrezen dat de wereld nu al overbevolkt is, of het weldra zal zijn?
Joseph-Louis was plots milder geworden. Hij moet ingezien hebben dat er met mij te redeneren viel. Hij legde mij uit dat de wereld allesbehalve overbevolkt is, dat er nog vele miljarden kunnen bijkomen, dat anticonceptie niet nodig en daarenboven "des duivels" is.
- Maar, opperde ik, ooit komt er toch, gezien de exponentiële stijging van het bevolkingsaantal, een moment dat het niet meer houdbaar is. Of niet soms?
- Niét, zei hij. De natuur zal er wel voor zorgen dat zo'n moment er niet komt.
Covid-19.
Waartoe dienen al die voorzorgsmaatregelen, als daardoor de economie naar de
kl..... gaat? En dan kunt ge u ook afvragen: waartoe dient de economie nog als we
allemaal doodgaan?
De jongeren
hebben de neiging om die voorzorgsmaatregelen aan hun laars te lappen, en
misschien zou ik net zó zijn als ik twintig was (ik ben tachtig). De reden:
jongeren lijden weinig onder de besmetting. Maar moeten we dat niet relativeren?
Er zijn aanwijzingen dat een besmetting met covid-19, zelfs als die vrijwel
zonder symptomen verloopt, zware gevolgen kan hebben voor de longen en de
hersenen. Het is helemaal niet zeker dat er een degelijk vaccin tegen het virus
gevonden wordt (enkel president Trump schijnt ervan overtuigd te zijn dat het er
komt, en wel heel binnenkort) en vaak blijkt zelfs wie de infectie heeft
doorgemaakt maar weinig immuniteit te bezitten. Het virus zou best wel eens kunnen muteren in de zin
van verhoogde virulentie en een voorkeur voor... jongeren! En de natuur die ons
het virus zendt zou hiermee de bedoeling kunnen hebben - een bedoeling is er
altijd! - om de wereldbevolking tot redelijke proporties (twee miljard?) terug
te brengen. En wie zal deze coronacrisis dan nog overleven - gedurende een
tijdje, want doodgaan doen we allemaal - ? Zij die het virus hebben weten af te
houden...
Dit zou het
doemscenario kunnen zijn dat de Britse geleerde Thomas Malthus, demograaf en
econoom, ons een paar eeuwen geleden heeft voorgehouden: de catastrofe die de
mensheid te wachten staat als niet opgehouden wordt met "te kweken als de
konijnen*" (*de term is van paus Franciscus himself).
Iemand gaf mij een tikje achteraan op de schouder. Ik draaide mij om en ik keek in het gezicht van een bejaarde man. Een knap gezicht. Ik kende dat gezicht.
- Ik zit helemaal aan het ander eind van de tafel, zei de man, en ik kom kennis maken. Ik ben de grootvader van de bruidegom.
- Maar ik ken u, zei ik. Rik Vansteenbergen!
- Ja, daar lijk ik op. Tenminste, dat heeft iedereen altijd al beweerd. Maar de échte is dood. Zeker al een jaar of vijf. Ik ben enkele jaren jonger.
- Onzin, zei ik. U bént de echte.
Zijn vrouw was erbij komen staan:
- Hij heeft altijd al heel erg op Rik Vansteenbergen geleken, zei ze. Vroeger eigenlijk nog meer dan nu.
Ze was veel jonger dan Rik en ze kon zeker niet zijn eerste vrouw geweest zijn, want dié was erbij toen hij voor t eerst wereldkampioen werd in 1949 in Kopenhagen. Ik schatte dat zij in 1949 nog niet eens geboren was en ik dacht dat ze een grapje maaktetoen ze mij vertelde dat ze geboren was in 1933 en in 1949 dus al zestien jaar moet geweest zijn. Ze vertelde me dat haar moeder achtennegentig was geworden en dat ze een tante had die zelfs de honderdentwee bereikt had en dat die er allebei nog jong uitzagen toen hun bobijntje op was. Soit! Zíj kon het hoe dan ook niet geweest zijn die naast onze grote Rik op het podium stond in 1949 in Kopenhagen. Ik vertelde hem hoe immens gelukkig ik mij als negenjarig jongetje voelde met zijn overwinning in dat wereldkampioenschap en hij stond er hoofdschuddend bij te lachen. Ik kon niet nalaten het wereldkampioenschap van 1946 in Zürich in herinnering te brengen, alwaar door zijn domme schuld mijn streekgenoot Marcel Kint de wereldtitel verloor aan de Zwitser Hans Knecht. En dáár kon hij zich nou net niets meer van herinneren. Van die keer in 1957 toen hij weer wereldkampioen werd, in Waregem, wist hij nog alles. Met rechtmatige trots vertelde hij hoe hij daar de hele wereldelite achter zich liet in de spurt: Louison Bobet, André Darrigade, Rik Van Looy, Fred Debruyne en Jacques Anquetil! Dat hij ooit eens in de spurt geklopt werd door Arthur Mommerency, dat wist hij dan weer niet meer. Dat ik dat weet heeft te maken met het feit dat Arthur Mommerency zaliger een neef was van de stiefvader, eveneens zaliger, van mijn goede vriend Roger Loof, die het mij verteld heeft En dat hij in 1956, nogmaals in Kopenhagen, al een tweede maal wereldkampioen was geworden, daarover hebben wij het niet meer gehad. Evenmin over zijn honderden andere grote overwinningen en over de donkere periode in zijn leven, waarin hij door handel in drugs en spelverslaving dreigde ten onder te gaan, maar die hij gelukkig te boven gekomen is.
Het was tijd dat ons gesprek een andere wending nam, want deze man was niet dé Rik Vansteenbergen, en hij moest het niet nog hoog in de bol gaan krijgen ook: de échte is overleden op 15 april 2003. Al kon mijn tafelgenoot best doorgaan voor Riks eeneiige tweelingsbroer. En wie weet wás hij dat niet. Te vondeling gelegd of zo, omdat ze dr op geen twee hadden gerekend. Wie zal het met zekerheid zeggen? En de wending die ons gesprek nam was er een van honderdtachtig graden: over hoe mooi het bruidspaar wel was, en hoe schitterend dit feest en hoe de aanblik van een ontluikende liefde een oud hart week maakt.
Hij begaf zich weer naar het ander uiteinde van de tafel. We hebben die avond nog menigmaal het glas geheven in elkanders richting, op het prille geluk van Thomas en Nathalie...
Vincent Kompany wordt
eindelijk naar waarde geschat. Jarenlang werd hij schandelijk geonderwaardeerd in de media: er zijn dagen
geweest dat er zelfs niet één foto van "de grootste Belg ooit" in de krant
stond. Maar het moest er eenmaal van komen: na het eeuwig geknoei van onze
regeringsvormers is nu "Alle macht aan Kompany", zoals De Morgen bloklettert. Ook
Het Laatste Nieuws laat zich allerminst onbetuigd als brenger van het heuglijk
nieuws:
De krant wijdt zes volle pagina's aan Kompany. Er staan vijftien foto's van onze nationale held. Maar... álle macht? Stevenen we nu niet regelrecht af op een dictatuur? zullen zwartkijkers en doemdenkers zich afvragen. En wat dan nog! Mij kan het alvast niet schelen. Alles beter dan die eeuwige onzekerheid, alles beter dan een stuurloos land, aan de rand van de afgrond. Vincent, in u hebben wij alle vertrouwen, het land rekent op u.
Laat ik vooreerst opmerken dat ik niets heb tegen dialect. Wel integendeel. Maar je zal het ongetwijfeld met mij eens zijn dat dialect beter kan geweerd worden wanneer correct taalgebruik de bedoeling is (bv. sportreportages, nieuwslezers...). Ziehier waar ik mij (onder andere) aan erger, in Vlaanderen...
1/ "De renner die dat de koers gewonnen heeft". Wat staat die "dat" daar te doen? Mensen uit Antwerpen, Limburg en Vlaams Brabant vinden er vaak geen graten in. Op de vraag "Welk meisje?" kan daar prompt als antwoord volgen: "Dat, dat dat dat gezegd heeft".
2/ "Dat is goed voor zij die terugkeren". Er moet "hen" staan. Men zegt toch "Dat is goed voor hen" en het is niet omwille van dat bijvoeglijk zinnetje dat die "hen" dient te veranderen in "zij".
3/ "De winkel is morgen terug open". Neen! De winkel is "weer" open omdat we terug zijn uit vakantie. En als we later nog eens uit vakantie komen, keren we "weer terug" en niet "terug terug".
4/ "Ik noem André", moet zijn: ik "heet" André. Tenzij er nog iets op volgt, bv. "Ik noem André de redder des vaderlands".
5/ "Iedereen wilt veel te snel gaan" is fout. In de lagere school heeft iedereen toch geleerd van: hij (3e pers. enkelv.) wil, hij kan, hij mag, hij zal. Geen "t" dus.
6/ Sporten is goed om gezond kunnen te leven. Maar juist is: om gezond "te kunnen leven".
7/ Wie ergens op slaagt of erop geslaan heeft, "slaat" de bal helemaal mis en heeft niet de nagel op de kop "geslagen".
8/ In de zin "Wij hebben hun gezien en wij hebben het hen meteen gevraagd" staan twee fouten. Het is nochtans eenvoudig: "hen" is accusatief, t.t.z. lijdend voorwerp of na een voorzetsel, anders is het "hun". Dus: Wij hebben "hen" gezien en wij hebben het "hun" (of "aan hen") meteen gevraagd.
9/ Zo snel als mogelijk. Bedankt voor de goede intentie, maar het woordje "als" staat er te veel.
10/ In Vlaanderen gebruikt men negen keer op de tien de uitdrukking "zeker en vast" in plaats van het in het hele Nederlands taalgebied geaccepteerde "vast en zeker". In Nederland vindt men "zeker en vast" vast en zeker even grappig als bijvoorbeeld "zeker en wis" of "waarachtig en wis".
11/ "De bezoekers worden verzocht de lift te gebruiken". Er moet "wordt" staan want "bezoekers" is hier niet het onderwerp van de zin: er wordt (aan) de bezoekers namelijk verzocht (of gevraagd) de lift te gebruiken.
12/ Een Vlaming die met de wagen komt bedoelt 99,9 keer op 100 dat hij met de "auto" komt. Dat hij dat dan zegge, dan begrijpen ze dat in Nederland ook.
13/ En als die West-Vlamingen nu nog de "g" leerden uitspreken, waar ze dient uigesproken te worden. Ze kúnnen het immers wel: waar er een "h" staat...
P.S. Mocht hieruit enige voorkeur blijken voor de taal van boven de Moerdijk: wacht maar tot ik die Hollanders de levieten ga lezen!
[fictief verhaal, geschreven naar aanleiding van de eindsprint van de eerste rit in de Ronde van Polen]
Renner A spurt in de
laatste rechte lijn recht op de meet af, aan de rechter kant van de weg. Niet
helemaal aan de kant, want hij laat nog een "gat" van één tot anderhalve meter,
precies genoeg voor renner B om hem langs rechts voorbij te steken. En dat is
wat renner B aan het doen is, maar renner A laat niet begaan, wijkt uit naar
buiten, waardoor renner A in de dranghekken gedreven wordt en met een snelheid
van 80 km per uur weggecatapulteerd wordt. Met dodelijke afloop. De vraag wordt
gesteld: heeft renner A de dood van renner B opzettelijk veroorzaakt, is hij
dus een moordenaar en verdient hij naast een levenslange schorsing ook nog een
serieuze gevangenisstraf? Er weze op gewezen dat renner A zijn spijt heeft
betuigd en verklaart met zijn laakbaar maneuver enkel de overwinning voor ogen
te hebben gehad en niet de dood van B. En we geloven hem, net zoals we die
persoon geloven die wetens willens door het rood verkeerslicht rijdt, daarbij
iemand dood rijdt, zijn spijt betuigt en verklaart dat hij met zijn laakbare
daad enkel als doel had vroeger op zijn bestemming te zijn, en allerminst de
dood van zijn slachtoffer.
Renner A wordt
gedeklasseerd en in veler ogen is hij een moordenaar. Was hij maar wat eerder
uitgeweken naar rechts, op 't ogenblik dat B met zijn voorwiel nog net niet op
zijn hoogte was, dan had hij de koers gewonnen - want B zou het maneuver niet
meer te boven zijn gekomen - en iedereen
zou hem geprezen hebben als een verdiende winnaar, snel en slim, want op het
gepaste ogenblik "de deur dichtgedaan". Moordenaar of sportheld, zo flinterdun
zou de grens niet moeten zijn, als de renners steeds de loodrechte en dus
kortste weg naar de meet zouden kiezen zonder zich tot truckjes te laten
verleiden. Wie dat niet kan is ongeschikt voor de "stiel" en hoort niet thuis
in de wielerwereld. Is dat goed begrepen, UCI en wielerscholen? "De deur
dichtdoen" is niet "slim" maar "moorddadig" en in ieder geval "bedrog"!
Waarom de rector van de Leuvense
universiteit niet heeft willen/durven/mogen/kunnen optreden tegen het
eliteclubje van een veertiental studenten dat twee jaar geleden een medestudent
de dood heeft ingejaagd? Om de rechtsgang niet te beïnvloeden, luidt het... en,
zoals men weet, de gerechtelijke molen draait langzaam en de kopstukken van de
club zullen ondertussen wel afgestudeerd zijn
waardoor ze niet meer geschorst kunnen worden. Hoeveel kordater was de
aanpak van de rector van de Gentse universiteit, in 't putje winter van het
academisch jaar 1963-1964! Lees hier het verhaal uit mijn boek "O jerum jerum
jerum..." (het boek is uitverkocht, maar het bevindt zich in de universitaire
bibliotheek van de Gentse Alma Mater).
't Gebeurde op woensdag 5 februari 1964, putje
winter dus. In de vroege morgenuren lag Damme, geboorteplaats van Tijl
Uilenspiegel, te gloren in de zon. Daar heerste absolute rust en vree. Het zou
allemaal wreed verstoord worden
Kort na de middag
kwamen bussen vol studenten het stadje binnengereden. Ze waren met ongeveer
vijfhonderd, waarvan velen dan nog hun lief hadden meegebracht, voor de
gezelligheid. Ze trokken naar het centrum van de stad, alwaar ze zich
verdrongen rond het standbeeld van Jacob van Maerlant en de pui van het
stadhuis beklommen. Voetzoekers begonnen te knallen t'allen kante, waardoor de
stemming steeg en de opgeschrikte Damse bevolking op afstand bleef. Algauw
zonderden enkele groepen studenten zich af om alle toegangswegen tot de stad af
te sluiten met inderhaast opgebroken en opgeworpen kasseistenen. Damme lag
meteen volledig afgesneden van de buitenwereld. Niemand kon nog zonder
vrijkaart de stad binnenkomen. Een inkombelasting van tien frank werd geheven
ten bate van de kas van het Gents Studentenkorps. De ondertussen gealarmeerde rijkswacht hield een oog in 't zeil doch liet
begaan, al stonden de waterkanonnen klaar, voor in geval van hoge nood.
Voorposten die 's
ochtends tot het niets vermoedende Damme waren doorgedrongen, waren er achter
gekomen dat de burgervader zich op het ogenblik in zijn woning bevond. De
burgemeester uit zijn huis ontvoeren was nu maar klein bier. Door enkele
studenten werd hij als gevangene tot vóór het stadhuis gebracht, alwaar hij
zware beschuldigingen aan zijn adres diende te aanhoren: misdaden tegen de
mensheid, zeg maar het studentendom! Nadat het proces van de burgemeester was
gemaakt, via een snelprocedure, werd hij veroordeeld tot opsluiting in zijn
eigen gevangenis in het stadhuis.
Terwijl de veroordeelde
werd weggevoerd, kwam plots een boerenkar het marktplein opgereden, getrokken
door een broodmager paard, dat eigenlijk een ezel moest voorstellen. Op de kar
zaten Tijl Uilenspiegel, Nele en Lamme Goedzak. Met zwierige passen begaf Tijl
zich naar de pui van het stadhuis. Hij nam er bezit van de burgemeesterszetel
en kondigde de nieuwe wetten af: Damme werd een studentenstaat, het Gaudeamus
Igitur zou het nationaal volkslied zijn, het stadhuis zou omgebouwd worden tot
een enorme brouwerij. Telegrammen van vooraanstaande personaliteiten uit binnen-
en buitenland stroomden binnen en werden op een studentikoze manier
voorgelezen. Vreemde staatshoofden erkenden reeds de nieuwe studentenstaat. In
opperste goedertierenheid verleende Tijl toen clementie aan de burgemeester,
onder bepaalde voorwaarden weliswaar. Burgemeester Houtave, zeker niet van
gevoel voor humor gespeend en schitterend in zijn figurantenrol, aanvaardde de
voorwaarden tot zijn invrijheidstelling en deed, onder het luiden van de
noodklok, afstand van het bestuur van de stad. Hij verheugde er zich zelfs over
dat Tijl, Nele en Lamme na zovele jaren weer met hun geboortegrond herenigd
waren.
Nu was Damme dus een
bezette stad en hiermee was een einde gekomen aan de opdracht van het
Seniorenkonvent, dat zich enkel geëngageerd had voor het studentikoze gedeelte
van de onderneming. De actie had immers ook een ernstige achtergrond: de
aandacht wekken voor "de slechte studie- en huisvestingsmogelijkheden aan
de Gentse universiteit". Terwijl het bestuur van het Gents Studentenkorps
een persconferentie belegde in het stadhuis, gaf het Seniorenkonvent het
startsein tot een historisch drinkgelag in de zeventien herbergen die Damme
toen rijk was. Nooit werd in Damme zoveel bier getapt als die dag en de hele
stad zinderde van de studentenliederen die overal opstegen.
Het evenement haalde de
voorpagina van verscheidene kranten. De speech die ik in mijn hoedanigheid van
senior seniorum van op de pui van het Damse stadhuis gehouden had, was één van
de beste uit mijn carrière geweest. Hij werd een paar dagen na het gebeuren
bijna integraal uitgezonden door de BRT-radio. Maar in de kranten werd ook
melding gemaakt van de venijnige kritiek die tijdens de persconferentie was
geuit tegen de rector. Aanleiding van de studentengrieven was het recente
overlijden van een jonge studentin ten gevolge van een slecht functionerende
gasverwarming.
Ikzelf heb dat alles
pas vernomen de dag ná het gebeuren in Damme. De zwaarste aantijgingen waren
gekomen van de preses van het Politiek Konvent, ene X.B., als ik mij niet vergis.
Bij de rector was dat natuurlijk allemaal in het verkeerde keelgat geschoten.
De presides van de vier konventen werden bedreigd met uitsluiting van de
universiteit, ook de preses van het Seniorenkonvent, dat zich nochtans
duidelijk van de politieke achtergrond had gedistantieerd. Ik mocht mijn zaak
bij rector Bouckaert gaan bepleiten. Ik heb hem niet helemaal kunnen overtuigen
van mijn "neutraliteit", dunkt me. Maar uiteindelijk werd ik toch
niet van de universiteit verwijderd. Net zo min als de drie anderen overigens,
en dat tot grote spijt van X.B. Híj had vurig op een uitsluiting gehoopt. Dan
hadden ze hem, student in de politieke en sociale wetenschappen, met open armen
ontvangen aan de vrije universiteit van Brussel, als sociaal bewogen held en martelaar.
Dát zou pas de start geweest zijn van een schitterende loopbaan
Door de vier presides
uit de unief te gooien zou de rector enkel de drie getroffen hebben die het
minder of - en dat was zeker mijn geval - helemaal niet verdienden. De rector
had evenwel wat bedenktijd genomen en de strafmaatregel ingetrokken. En dat was
een wijs besluit!
X.B. Een sociaal
bewogene? Een altruïst? Of iemand die een politieke carrière aan 't
voorbereiden was? Egoïstische motieven dus. Hoe dicht liggen egoïsme en altruïsme
overigens niet bij elkaar! Zijn al onze daden immers niet door egoïsme
ingegeven? Wie aalmoezen geeft aan de armen. Is het niet om van het knagend
gevoel van medelijden af te geraken, of misschien omdat het kan helpen om de
eeuwige gelukzaligheid te bereiken in het hiernamaals? En wie zijn leven geeft
voor zijn godsdienst. Om als martelaar een verheven positie te verkrijgen in
het rijk Gods? En neem nu de moeder die haar leven geeft om dat van haar kind
te redden: omdat ze de dood draaglijker vindt dan te moeten verder leven zonder
de geliefde...
Ikzelf had geen hoge
pet op van X.B. Ik vond hem zeker geen betere egoïst dan al die anderen. Dat
hij het later in de politiek niet ver geschopt heeft, daar ben ik nooit rouwig
om geweest.
Van de bezetting van
Damme koester ik alleen de studentikoze herinneringen. Mag ik het daar
misschien over hebben in een volgend hoofdstuk?
Ik ben dus geschorst geweest. De toegang tot de universiteit levenslang
ontzegd. Ik zat in het zesde jaar geneeskunde. Mijn toekomst lag in duigen.
Maar levenslang duurde gelukkig maar twee dagen. Het zou een ramp geweest
zijn. Ik zou geen poot gehad hebben om op te staan. Mijn vader was een arme
bouwvakker...
Hoeveel dodelijke slachtoffers heeft covid19 wereldwijd geëist, tot op
heden? Een half miljoen? En is covid19 de catastrofe die een paar honderd jaar
geleden door Malthus werd voorspeld en die tot doel zou hebben de exponentieel in
aantal stijgende wereldbevolking tot normale proportie te herleiden? En wat is
die normale proportie? Twee miljard? Dan moeten er nog tienduizend keer meer
slachtoffers vallen!
We hadden gehoopt dat het virus minder actief zou worden deze zomer, maar
wat geldt voor het griepvirus geldt blijkbaar niet voor dit coronavirus. Waar
het aantal besmettingen per dag flink gedaald is, heeft men dat ongetwijfeld
enkel en alleen te danken aan de hygiënische maatregelen die werden getroffen.
Versoepelt men de maatregelen dan steekt covid19 weer in alle hevigheid de kop
op. En wat nu?...
Hopen op een vaccin? Gesteld dat het er komt. Als zij die de ziekte
doorgemaakt hebben al niet immuun blijken te zijn, wat zouden we dan van een
vaccin kunnen verwachten?
Medicatie om o.a. de nefaste invloed van te hevige afweerreacties te
milderen (antiflogistica, antihistaminica, corticoïden...)?
Laten we onze grootste hoop stellen op het virus zelf. Dat het door te
muteren zijn viruliteit geheel of gedeeltelijk verliest. Of dat het, om god
weet welke reden, op een goede dag plots op een geheimzinnige wijze verdwijnt.
Het is meermaals gebeurd dat virussen er op een onverklaarbare manier de brui
aan geven... Maar als het een virus is "met een zending" (Malthus) dan zie ik dat
nog niet zo gauw gebeuren.
We moeten ons dus harder wapenen. Preventief. En de economie dan? Die zal
zich aan het virus moeten aanpassen, er zal een heel andere economie moeten
komen.
Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.