Iemand gaf mij een tikje achteraan op de schouder. Ik draaide mij om en ik keek in het gezicht van een bejaarde man. Een knap gezicht. Ik kende dat gezicht.
- Ik zit helemaal aan het ander eind van de tafel, zei de man, en ik kom kennis maken. Ik ben de grootvader van de bruidegom.
- Maar ik ken u, zei ik. Rik Vansteenbergen!
- Ja, daar lijk ik op. Tenminste, dat heeft iedereen altijd al beweerd. Maar de échte is dood. Zeker al een jaar of vijf. Ik ben enkele jaren jonger.
- Onzin, zei ik. U bént de echte.
Zijn vrouw was erbij komen staan:
- Hij heeft altijd al heel erg op Rik Vansteenbergen geleken, zei ze. Vroeger eigenlijk nog meer dan nu.
Ze was veel jonger dan Rik en ze kon zeker niet zijn eerste vrouw geweest zijn, want dié was erbij toen hij voor t eerst wereldkampioen werd in 1949 in Kopenhagen. Ik schatte dat zij in 1949 nog niet eens geboren was en ik dacht dat ze een grapje maakte toen ze mij vertelde dat ze geboren was in 1933 en in 1949 dus al zestien jaar moet geweest zijn. Ze vertelde me dat haar moeder achtennegentig was geworden en dat ze een tante had die zelfs de honderdentwee bereikt had en dat die er allebei nog jong uitzagen toen hun bobijntje op was. Soit! Zíj kon het hoe dan ook niet geweest zijn die naast onze grote Rik op het podium stond in 1949 in Kopenhagen. Ik vertelde hem hoe immens gelukkig ik mij als negenjarig jongetje voelde met zijn overwinning in dat wereldkampioenschap en hij stond er hoofdschuddend bij te lachen. Ik kon niet nalaten het wereldkampioenschap van 1946 in Zürich in herinnering te brengen, alwaar door zijn domme schuld mijn streekgenoot Marcel Kint de wereldtitel verloor aan de Zwitser Hans Knecht. En dáár kon hij zich nou net niets meer van herinneren. Van die keer in 1957 toen hij weer wereldkampioen werd, in Waregem, wist hij nog alles. Met rechtmatige trots vertelde hij hoe hij daar de hele wereldelite achter zich liet in de spurt: Louison Bobet, André Darrigade, Rik Van Looy, Fred Debruyne en Jacques Anquetil! Dat hij ooit eens in de spurt geklopt werd door Arthur Mommerency, dat wist hij dan weer niet meer. Dat ik dat weet heeft te maken met het feit dat Arthur Mommerency zaliger een neef was van de stiefvader, eveneens zaliger, van mijn goede vriend Roger Loof, die het mij verteld heeft
En dat hij in 1956, nogmaals in Kopenhagen, al een tweede maal wereldkampioen was geworden, daarover hebben wij het niet meer gehad. Evenmin over zijn honderden andere grote overwinningen en over de donkere periode in zijn leven, waarin hij door handel in drugs en spelverslaving dreigde ten onder te gaan, maar die hij gelukkig te boven gekomen is.
Het was tijd dat ons gesprek een andere wending nam, want deze man was niet dé Rik Vansteenbergen, en hij moest het niet nog hoog in de bol gaan krijgen ook: de échte is overleden op 15 april 2003. Al kon mijn tafelgenoot best doorgaan voor Riks eeneiige tweelingsbroer. En
wie weet wás hij dat niet. Te vondeling gelegd of zo, omdat ze dr op geen twee hadden gerekend. Wie zal het met zekerheid zeggen? En de wending die ons gesprek nam was er een van honderdtachtig graden: over hoe mooi het bruidspaar wel was, en hoe schitterend dit feest en hoe de aanblik van een ontluikende liefde een oud hart week maakt.
Hij begaf zich weer naar het ander uiteinde van de tafel. We hebben die avond nog menigmaal het glas geheven in elkanders richting, op het prille geluk van Thomas en Nathalie...
|